Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang uitgezonden rijkspersoneel

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 november 2007, nr. 2007-0000403727, tot het verstrekken van een werkgeversbijdrage in de kosten van opvang van kinderen van uitgezonden rijkspersoneel (Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang uitgezonden rijkspersoneel)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 69, vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en 104, vierde lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

Besluit:

Artikel 1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ambtenaar: degene die is aangesteld op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en door het bevoegd gezag met behoud van bezoldiging is geplaatst of gedetacheerd buiten Nederland;

b. kinderopvang, gastouderopvang, kindercentrum, gastouderbureau, ouder en kinderopvangtoeslag: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet kinderopvang;

c. geregistreerd kindercentrum en geregistreerd gastouderbureau: een kindercentrum respectievelijk gastouderbureau dat is opgenomen in een register als bedoeld in de artikelen 46 of 48 van de Wet kinderopvang;

d. partner: levenspartner op grond van huwelijk, geregistreerd partnerschap of notariële samenlevingsovereenkomst bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van de samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding.

Artikel 2

Aanspraak

1. De ambtenaar die ouder is, heeft aanspraak op een bijdrage in de door hem of diens partner betaalde kosten van kinderopvang indien het betreft:

a. kinderopvang buiten Nederland in een geregistreerd kindercentrum dan wel in een ander kindercentrum dat naar het oordeel van het bevoegd gezag verantwoorde kinderopvang biedt die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving;

b. kinderopvang in Nederland in een geregistreerd kindercentrum, of

c. gastouderopvang in Nederland die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

2. De ambtenaar met een partner heeft slechts aanspraak op een bijdrage indien de partner inkomen uit tegenwoordige arbeid geniet.

3. De ambtenaar heeft geen aanspraak op een bijdrage indien hij of zijn partner in verband met de kinderopvang van het kind aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag.

Artikel 3

Hoogte van de bijdrage

1. De bijdrage bedraagt twee derde deel van de aan de ambtenaar of diens partner in rekening gebrachte kosten van kinderopvang.

2. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijdrage wordt een uurprijs in aanmerking genomen die niet hoger is dan de krachtens artikel 7 van de Wet kinderopvang vastgestelde uurprijs.

Artikel 4

Indiening aanvraag

1. De ambtenaar kan eens per drie maanden een aanvraag indienen tot toekenning van een bijdrage in de kosten van kinderopvang die hij heeft gemaakt in een aaneengesloten tijdvak van maximaal twaalf maanden direct voorafgaand aan de datum van indiening van zijn aanvraag.

2. Bij de aanvraag voegt de ambtenaar bewijsstukken waaruit blijkt:

a. door welk kindercentrum of door tussenkomst van welk geregistreerd gastouderbureau de kinderopvang is verzorgd;

b. de soort genoten opvang;

c. de uurprijs van de genoten opvang;

d. het aantal uren genoten opvang.

3. Bij de eerste aanvraag betreffende kinderopvang in Nederland voegt de ambtenaar tevens bewijsstukken waaruit blijkt dat de kinderopvang plaatsvindt bij een geregistreerd kindercentrum of door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

4. Bij de eerste aanvraag betreffende kinderopvang buiten Nederland voegt de ambtenaar tevens bewijsstukken waaruit blijkt dat de kinderopvang plaatsvindt bij een geregistreerd kindercentrum of bij een ander kindercentrum dat verantwoorde kinderopvang biedt die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

5. Bij de aanvraag voegt de ambtenaar met een partner tevens bewijsstukken waaruit blijkt dat de partner inkomsten uit tegenwoordige arbeid had gedurende de periode waarop de aanvraag betrekking heeft.

6. Het bevoegd gezag kan nadere voorschriften stellen omtrent de wijze waarop de aanvraag wordt ingediend.

Artikel 5

Intrekking regeling

De Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel1 wordt ingetrokken met dien verstande dat de vaststelling en toekenning van de definitieve bijdrage in de kosten van kinderopvang over het kalenderjaar 2006 volgens die regeling plaatsvindt.

Artikel 6

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2007.

Artikel 7

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang uitgezonden rijkspersoneel.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst.

Toelichting

Algemeen

Uitgangspunt van de Wet kinderopvang zoals die tot 1 januari 2007 luidde, was dat de kosten van kinderopvang voor een derde werden gedragen door de werkgever, voor een derde door de overheid (in de vorm van een inkomensafhankelijke kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst) en voor een derde door de ouders. Een werkgeversbijdrage was niet verplicht en kon onbelast worden verstrekt tot een derde van de gemaakte kosten van kinderopvang. Naar het buitenland uitgezonden werknemers konden slechts in uitzonderingsgevallen aanspraak maken op een kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst.

Aangezien te weinig werkgevers een werkgeversbijdrage verstrekten, zijn per 1 januari 2007 de Wet kinderopvang en de belastingwetgeving terzake van kinderopvangbijdragen ingrijpend gewijzigd bij het Belastingplan 2007 (Stb. 2006, 682). Per die datum is bij artikel 8 van de Wet kinderopvang de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst verhoogd met (in de regel) een derde deel van de gemaakte kosten van kinderopvang. De verhoging van de kinderopvangtoeslag wordt gefinancierd uit een opslag op de premie ten behoeve van de sectorfondsen of het Uitvoeringsfonds voor de overheid die alle werkgevers met ingang van 1 januari 2007 moeten afdragen. Verder is bepaald dat werkgeversbijdragen in de kosten van kinderopvang vanaf 1 januari 2007 niet meer onbelast kunnen worden verstrekt.

Ingevolge artikel XXV van het Belastingplan 2007 blijven met ingang van 1 januari 2007 van rechtswege buiten toepassing alle collectieve arbeidsovereenkomsten en vergelijkbare regelingen voor overheidswerknemers voor zover die werkgevers verplichten hun medewerkers een bijdrage in de kosten van kinderopvang te verstrekken die gelijk is aan of lager is dan het bedrag waarmee de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2007 is verhoogd.

Rijksambtenaren konden op grond van de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel in aanmerking komen voor een onbelaste werkgeversbijdrage van maximaal een derde van de kosten van kinderopvang. Dat gold ook voor naar het buitenland uitgezonden rijksambtenaren. Ingevolge artikel XXV van het Belastingplan 2007 blijft de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel met ingang van 1 januari 2007 buiten toepassing ten aanzien van in Nederland werkzame rijksambtenaren. De verhoging van hun kinderopvangtoeslag is immers ten minste gelijk aan de werkgeversbijdrage die zij van hun werkgever konden krijgen. Aangezien de wetswijziging er niet toe leidde dat voortaan ook alle uitgezonden ambtenaren voor een kinderopvangtoeslag in aanmerking komen, blijft de Regeling werkgeversbijdrage kinderopvang rijkspersoneel op hen wel van toepassing. De werkgeversbijdrage die zij krachtens die regeling ontvangen is per 1 januari 2007 echter niet langer onbelast. Teneinde hun inkomenspositie niet te laten verslechteren ten opzichte van de jaren 2005 en 2006, wordt de voorliggende regeling vastgesteld. Deze geeft uitgezonden rijksambtenaren een aanspraak op een belaste werkgeversbijdrage in de kosten van genoten kinderopvang ter hoogte van twee derde deel van die kosten. Na aftrek van loonheffing en sociale premies resteert dan een netto werkgeversbijdrage van ongeveer een derde deel van genoemde kosten.

Mede gelet op de kleine doelgroep en het feit dat op velerlei terrein de situatie in het buitenland sterk afwijkt van die in Nederland, is gekozen voor een eenvoudig uit te voeren regeling.

In dit verband verdient nog vermelding dat deze regeling (in beginsel) ook van toepassing is voor uitgezonden ambtenaren die zijn aangesteld op grond van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken: artikel 77, vierde lid, van dat reglement bepaalt – verkort weergegeven – dat krachtens artikel 69, vierde lid, van het ARAR gestelde regels omtrent (onder meer) kostenvergoedingen aan groepen van ambtenaren van overeenkomstige toepassing zijn. (‘In beginsel’ want de Minister van Buitenlandse Zaken kan indien daarvoor aanleiding is andere regels stellen in verband met het verrichten van arbeid buiten Nederland.)

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onder kinderopvang, gastouderopvang, kindercentrum, geregistreerd kindercentrum, geregistreerd gastouderbureau, ouder en kinderopvangtoeslag wordt in deze regeling verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet kinderopvang.

Kinderopvang is het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop voor hen het voortgezet onderwijs begint.

Gastouderopvang is kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan de ouder, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft.

Een kindercentrum is een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang.

Een gastouderbureau is een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt.

Een ouder is de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft.

Een kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder j, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van kinderopvang.

Onder een geregistreerd kindercentrum en een geregistreerd gastouderbureau worden verstaan een kindercentrum respectievelijk gastouderbureau dat is opgenomen in een register van het college van burgemeesters als bedoeld in artikel 46 van de Wet kinderopvang (indien het centrum of bureau in Nederland is gevestigd) of in het register van de Minister van Sociale Zaken Werkgelegenheid als bedoeld in artikel 48 van de Wet kinderopvang (indien het centrum of bureau buiten Nederland is gevestigd).

Artikel 2

De aanspraak voor de ambtenaar met een partner bestaat alleen indien ook de partner arbeid verricht waaruit inkomen wordt genoten. Het kan hierbij gaan om loon uit dienstbetrekking, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Wanneer ook de partner van de ambtenaar ‘ambtenaar’ is in de zin van deze regeling, dus met behoud van bezoldiging is geplaatst of gedetacheerd buiten Nederland, kunnen beiden afzonderlijk aanspraak maken op de bijdrage.

De werkgeversbijdrage op grond van de onderhavige regeling zal in de praktijk met name worden toegekend vanwege kinderopvang die wordt genoten op de buitenlandse standplaats van de uitgezonden ambtenaar.

De bijdrage kan echter ook worden toegekend voor in Nederland genoten kinderopvang. Namelijk indien de ambtenaar is uitgezonden naar een ander land dan een lidstaat van de Europese Unie of Zwitserland en zijn partner en kind in Nederland zijn achtergebleven en daar kosten worden gemaakt voor kinderopvang. In die situatie komen zij namelijk ingevolge artikel 6 van de Wet kinderopvang niet in aanmerking voor een kinderopvangtoeslag.

Slechts in één situatie bestaat er bij uitzending naar het buitenland wel een aanspraak op een kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst. Namelijk indien de ambtenaar is uitgezonden naar een lidstaat van de Europese Unie of Zwitserland en de partner met het kind in Nederland verblijft. Artikel 6, derde lid, van de Wet kinderopvang geeft dan aan de ouder, zijnde in casu de partner van de uitgezonden ambtenaar, aanspraak op de kinderopvangtoeslag. In dat geval heeft de ambtenaar geen aanspraak op de werkgeversbijdrage op grond van de onderhavige regeling; zie het vierde lid.

Artikel 3

Voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage wordt uitgegaan van de uurprijs van de kinderopvangvoorziening voor zover deze niet hoger is dan de door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde maximale uurprijs die de Belastingdienst in Nederland hanteert bij de berekening van de kinderopvangtoeslag in het kader van de Wet kinderopvang. Deze uurprijzen worden jaarlijks per 1 januari vastgesteld krachtens artikel 7, tweede en derde lid, van de Wet kinderopvang. Is de uurprijs van de kinderopvangvoorziening hoger dan de hiervoor bedoelde maximale uurprijs dan wordt voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage uitgegaan van die maximale uurprijs.

Bij het vaststellen van de bijdrage wordt ter beperking van de administratieve lasten geen rekening gehouden met de omvang van het dienstverband of de hoogte van de inkomsten uit arbeid van de ambtenaar en diens partner.

Artikel 4

De ambtenaar kan eens per drie maanden een aanvraag indienen tot toekenning van een bijdrage in de reeds door hem gemaakte kosten van kinderopvang. De aanvraag kan betrekking hebben op een aaneengesloten tijdvak van maximaal twaalf maanden direct voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Bij de aanvraag voegt de ambtenaar schriftelijke bewijsstukken waaruit de uurprijs van de genoten kinderopvang en het aantal uren genoten kinderopvang blijken. Daarnaast verstrekt de ambtenaar gegevens over de soort kinderopvang en het kindercentrum of gastouderbureau waarvan gebruik is gemaakt. In veel gevallen zal volstaan kunnen worden met de overeenkomst met en de gespecificeerde factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.

Bij de eerste aanvraag betreffende kinderopvang in Nederland voegt de ambtenaar tevens een bewijsstuk waaruit blijkt dat de kinderopvang plaatsvindt bij een krachtens de Wet kinderopvang geregistreerd kindercentrum of door tussenkomst van een krachtens die wet geregistreerd gastouderbureau.

De ambtenaar voegt bij de eerste aanvraag betreffende kinderopvang buiten Nederland tevens bewijsstukken waaruit het bevoegd gezag kan afleiden dat de kinderopvang plaatsvindt bij een kindercentrum waarvan de kwaliteit goed is doordat de opvang is ingericht en uitgevoerd op basis van pedagogisch beleid en bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

In de meer ontwikkelde landen zal vaak volstaan kunnen worden met een kopie van een bewijs van registratie of erkenning van het kindercentrum door de ter plaatse bevoegde instantie. Hieronder volgen enkele voorbeelden van registraties en erkenningen die als voldoende bewijs gelden van verantwoorde buitenlandse kinderopvang door een kinderopvangcentrum:

– bij een internationale school: een bewijs van accreditatie afgegeven door de Council of International Schools;

– in Vlaanderen en Brussel: een erkenning of attest van toezicht verleend door Kind en Gezin;

– in Wallonië en Brussel: een bewijs van erkenning door de Office de la Naissance de l’Enfance (O.N.E.):

– in Duitsland: een exploitatievergunning verleend door het Jugendamt;

– in Zwitserland, kanton Genève: een erkenning van de Republique et canton de Genève, verleend door het Département de l’instruction publique, office de la jeunesse;

– in Zwitserland, kanton Zürich: een erkenning van de overheid, daartoe gerechtigd op grond van de Richtlinien über die Bewilligung von Kinderkrippen;

– in de Verenigde Staten van Amerika, stad New York: een erkenning verleend door de City of New York;

– in Oostenrijk, stad Wenen: een erkenning verleend door de gemeente Wenen op grond van het Wiener Tagesbetreuungsgesetz en de Wiener Tagesbetreuungsverordnung, of op grond van het Wiener Kindertagesheimgesetz en de Wiener Kindertagesheimverordnung;

– in het Verenigd Koninkrijk: een document van registratie en inspectie verleend door Ofsted (Office for Standards in Education);

– in Schotland: een erkenning verleend door de Scottish Commission for the Regulation of Care;

– in Noord Ierland: een Certificate of Registration voor een kinderopvangcentrum voor full day care;

– in Ierland: een registratie door de Health Services Executive voor een kinderopvangcentrum voor full day care;

– in Frankrijk, stad Parijs: een registratie door L’action sociale, de l’enfance et de la santé voor een etablissement d’accueil d’enfants;

– in Spanje, Catalonië: een erkenning door de regionale overheid;

– in Portugal: een vergunning verstrekt door de Centro Regional de Segurança Social voor een educação pre-escolar.

Omdat een ambtenaar met een partner alleen aanspraak op de bijdrage heeft indien de partner inkomen uit tegenwoordige arbeid geniet, dient een bewijsstuk te worden overgelegd waaruit het bevoegd gezag kan afleiden dat de partner betaalde arbeid verrichtte gedurende de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst, aanstellingsbesluit, loonstroken of een schriftelijke verklaring van de werkgever.

In het geval waarin sprake is van een aanvraag die niet kan worden beoordeeld omdat onvoldoende gegevens of bescheiden zijn bijgevoegd, dan wel bewijsstukken in een andere dan de Nederlandse of Engelse taal zijn gesteld, kan het bevoegd gezag besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Uiteraard wordt eerst de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen een redelijke termijn aan te vullen en de ontbrekende gegevens of bescheiden alsnog te leveren, dan wel stukken van een adequate vertaling te voorzien.

Voor deze situatie geeft artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht regels. Van belang is met name het vierde lid van dit artikel dat voorschrijft dat een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekend wordt gemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Het is mogelijk dat door het bevoegd gezag het gebruik van een (digitaal) formulier zal worden voorgeschreven bij aanvragen in het kader van deze regeling ten einde de uitvoering zo overzichtelijk en efficiënt mogelijk te laten verlopen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

  • 1

    Stcrt. 2004, 217.

Naar boven