Besluit van 20 december 2012, houdende wijziging van het Besluit WWB 2007 in verband met enkele wijzigingen in de voorwaarden voor de toekenning van de meerjarige aanvullende uitkering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 november 2012, nr. IVV/FB/2012/16050;

Gelet op de artikelen 73, tweede lid, 74, zesde lid, en 78f van de Wet werk en bijstand;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 28 november 2012, no. W12.12.0460/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 december 2012, nr. IVV/FB/2012-0000050840;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL І

Het Besluit WWB 2007 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f wordt «de kosten» vervangen door: de lasten.

2. Aan het artikel worden, onder vervanging van de punt na onderdeel l door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

m. netto lasten:

de netto lasten van het toekennen van algemene bijstand, uitkeringen of inkomensvoorzieningen als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet;

n. verdeelstoornis:

de omstandigheid waarin sprake is van bijzondere lokale omstandigheden buiten de invloedssfeer van de gemeente die wel leiden tot hogere bijstandsuitgaven maar die niet volledig tot uitdrukking komen in de aan de hand van het verdeelmodel, opgenomen in de bijlage bij dit besluit, objectief vastgestelde kosten.

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de netto lasten de verstrekte uitkering met minimaal tien procent overstijgen;

2. In het tweede lid wordt «de werkelijk gemaakte kosten als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet» vervangen door: de omvang van de netto lasten.

3. In het vierde lid, onderdeel b, wordt «de gemaakte kosten» vervangen door: de netto lasten.

4. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Het vierde lid, onderdeel b, is evenmin van toepassing op gemeenten wier verzoek tot een meerjarige aanvullende uitkering is afgewezen vanwege het feit dat het tekort niet of voor 5% of minder is veroorzaakt door een stoornis in het objectief verdeelmodel.

5. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Indien het vijfde of zesde lid van toepassing is, kan de incidentele aanvullende uitkering in dat geval jaarlijks worden aangevraagd voor de kalenderjaren, waarop het verzoek tot een meerjarige aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 10a, tweede lid, betrekking had.

C

Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «de gemaakte kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet,» vervangen door: de netto lasten.

2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «niet geheel het gevolg is van het gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan» vervangen door: geheel of gedeeltelijk het gevolg is van een verdeelstoornis.

3. In het eerste lid, onderdeel h, wordt «heeft ingestemd met» vervangen door: is geïnformeerd over de.

4. Aan het artikel worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de toetsingscommissie van oordeel is dat de overstijging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor 5% of minder het gevolg is van een verdeelstoornis adviseert de toetsingscommissie Onze Minister geen meerjarige aanvullende uitkering toe te kennen.

  • 5. Het college kan een verzoek tot een nieuwe uitkeringsperiode van een meerjarige aanvullende uitkering indienen. De onderdelen f en g van het eerste lid zijn hierbij eerst van toepassing, nadat is vastgesteld dat het gemeentelijk tekort niet volledig het gevolg is van een verdeelstoornis. Artikel 10b is van overeenkomstige toepassing.

D

Artikel 10b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «Beoordeling kwaliteit gemeentelijke uitvoering» vervangen door: Beoordeling van de verdeelstoornis.

2. In het eerste lid, wordt «de Inspectie Werk en Inkomen» vervangen door: de onder Onze Minister ressorterende Inspectie.

3. In het eerste lid vervalt: van de kosten.

E

Artikel 10c, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt: x m .

2. In onderdeel b, onder 1°, wordt «niet mede het gevolg is van het gemeentelijke beleid en de uitvoering daarvan» vervangen door: volledig het gevolg is van een verdeelstoornis.

3. In onderdeel b, onder 2°, wordt «het gemeentelijke beleid en de uitvoering daarvan» vervangen door: een verdeelstoornis.

4. In onderdeel b, onder 3°, wordt «bijna uitsluitend het gevolg is van het gemeentelijke beleid en de uitvoering daarvan» vervangen door: in geringe mate het gevolg is van een verdeelstoornis.

5. Onder vervanging van de puntkomma na onderdeel b door een punt vervalt onderdeel c.

ARTIKEL II

Artikel 4 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 komt te luiden:

Artikel 4. Forfaitair bedrag

De bijstand die wordt verleend in de vorm van een bedrag om niet met toepassing van artikel 12 wordt verhoogd met een forfaitair bedrag dat overeenkomt met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verleent krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingspichtige is.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 20 december 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In opdracht van het ministerie van SZW heeft Research voor Beleid, in samenwerking met Bruno Steiner Advies, de meerjarige aanvullende uitkering (MAU), als bedoeld in artikel 74 van de Wet werk en bijstand (WWB), geëvalueerd. In hun rapport van 15 juni 2012 doen de onderzoekers voorstellen voor verbeteringen van de MAU voor de korte – en de langere termijn. De voorstellen voor de verbeteringen voor de lange termijn worden betrokken in het onderzoek naar een nieuwe integrale verdeelsystematiek voor het WWB-budget 2014. De huidige wijziging van de MAU ziet op verbeteringen die op de korte termijn wenselijk zijn. Deels vloeien die wijzigingen voort uit voornoemde evaluatie en deels uit de behoeften die in de uitvoeringspraktijk van de MAU zijn ontstaan.

2. Aanpassingen aanvraagprocedure

Sinds de invoering van de MAU is geregeld dat een door het college ingediend verzoek om MAU-uitkering alleen in behandeling wordt genomen indien de gemeenteraad daarmee heeft ingestemd. Uit de evaluatie van de MAU blijkt dat de termijn om het formele raadsbesluit bij het MAU-verzoek te voegen (uiterlijk 31 maart) voor met name de wat kleinere gemeenten te kort is. Voorts is in de praktijk van de Toetsingscommissie WWB gebleken dat de gemeenteraden steeds bereid zijn in te stemmen met de in te dienen verzoeken. Op voorstel van gemeenten wordt de procedurebepaling zodanig gewijzigd dat het college in eerste aanleg bij het verzoek om een MAU-uitkering kan volstaan met het meezenden van een document waaruit blijkt dat hij de Raad heeft geïnformeerd over het verzoek. Indien uit het onderzoek dat naar aanleiding van het verzoek wordt ingesteld wordt geconstateerd dat alleen recht op uitkering bestaat indien de gemeente de effecten van haar beleid en uitvoering naar het gewenste niveau verbetert, is het voor het recht op uitkering vereist dat de gemeenteraad instemt met het door het college op te stellen verbeterplan. Hiermee blijft geborgd dat noodzakelijke verbeteringen in beleid en uitvoering binnen de gemeente kunnen rekenen op een breed bestuurlijk draagvlak, ook indien daarvoor extra financiële middelen moeten worden ingezet en/of het nodig is dat in aanpalende gemeentelijke beleidsterreinen zichtbaar moet worden dat de gemeentelijke aanpak prioriteit heeft.

3. Geen aanspraken MAU bij gering effect verdeelstoornis op feitelijk tekort

Een aantoonbare verdeelstoornis is een absolute voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op een meerjarige aanvullende uitkering. Doorgaans blijkt dat een meerjarig tekort op het WWB-budget verband houdt met een combinatie van een verdeelstoornis en beleid en uitvoering van de gemeente. In een dergelijke situatie worden van de gemeente flinke inspanningen vereist. Zij dient het deel van haar tekort dat niet verklaarbaar is door een aantoonbare verdeelstoornis in een periode van drie jaar te hebben weggewerkt. De Inspectie SZW en de Toetsingscommissie WWB beoordelen kritisch of het daartoe door het college opgestelde, en door de gemeenteraad geaccordeerde, verbeterplan voldoende overtuigt dat de gemeente de effecten van haar beleid en uitvoering naar het gewenste niveau verbetert. Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met het feit dat bij de vaststelling van de verdeelstoornis enige onzekerheid in het spel is. De wijze waarop met deze onzekerheid rekening wordt gehouden, wordt uitgewerkt in de «Handleiding MAU». Jaarlijks dient de gemeente zich te verantwoorden over de gerealiseerde verbeteringen. Indien die verbeteringen achterblijven bij hetgeen verplicht was te realiseren, kan de minister van SZW de verleende meerjarige aanvullende uitkering verminderen of intrekken en de onverschuldigd betaalde uitkering terugvorderen. Gelet op het bepaalde in artikel 10, vierde lid, onder b, van het Besluit WWB 2007, kan de gemeente daarbij niet terugvallen op een incidentele aanvullende uitkering.

In de praktijk van de zogeheten pre-toets respectievelijk van het inhoudelijk onderzoek door en namens de Toetsingscommissie WWB, doen zich geregeld situaties voor waarin weliswaar een verdeelstoornis aanwezig zou kunnen zijn respectievelijk is aangetoond, maar waarbij het effect op het feitelijk tekort op het WWB-budget slechts marginaal kan zijn respectievelijk is. Er zijn situaties bekend waarin een verdeelstoornis minder dan 1% van het gemeentelijk tekort verklaart. Dit zijn niet de situaties waarvoor de MAU tot stand is gebracht, namelijk voor gemeenten met meerjarige tekorten als gevolg van stoornissen in het objectief verdeelmodel. Bovendien kan van dergelijk marginale stoornissen niet verwacht worden dat de detectie ervan bijdraagt aan een wezenlijke verbetering van het objectief verdeelmodel. De huidige regelgeving biedt geen mogelijkheden om adequaat in te spelen op genoemde situaties. Het nieuwe vierde lid van artikel 10a voorziet erin dat geen recht op een MAU-uitkering bestaat indien de Toetsingscommissie WWB van oordeel is dat niet meer dan 5% van het opgetreden tekort veroorzaakt is of kan zijn door een verdeelstoornis.

De aanpassing van artikel 10, zesde lid, van het Besluit WWB 2007 zorgt ervoor dat in voornoemde situaties de uitsluitingsgrond in het kader van de incidentele aanvullende uitkering niet van toepassing is. Een gemeente wier MAU-verzoek wordt afgewezen vanwege het marginale effect van een verdeelstoornis op het feitelijk tekort kan, mits zij aan alle daarvoor geldende voorwaarden voldoet, aanspraken maken op een incidentele aanvullende uitkering.

4. Positie gemeenten in grootteklasse 25.000 – 40.000 inwoners

De VNG heeft in een eerder stadium voorgesteld om gemeenten met een inwonertal van 25.000 tot 40.000 de keuzevrijheid tussen een MAU- of IAU-verzoek te bieden, zodat zij een kosten-batenafweging kunnen maken. In de huidige situatie kan het voorkomen dat een gemeente een MAU-uitkering ontvangt die niet gunstiger is dan een IAU-uitkering, maar waarbij zij wel verplicht is -anders dan bij de IAU- om de effecten van haar beleid en uitvoering te verbeteren, op straffe van verlaging of intrekking van de uitkering. Tegen deze achtergrond is de wens van de VNG begrijpelijk.

Omdat de MAU mede bedoeld is om verdeelstoornissen te detecteren, ter eventuele verbetering van het verdeelmodel, acht de regering de door de VNG bepleite keuzevrijheid geen passende oplossing. Zij meent dat de rechtspositie van gemeenten met een inwonertal van 25.000 tot 40.000 op een andere wijze verbeterd kan worden. Voor deze gemeenten geldt de «naar rato-korting», dat wil zeggen dat het feitelijk tekort van deze gemeenten niet volledig voor compensatie in aanmerking komt, maar slechts naar de mate waarin het objectief verdeelmodel van toepassing is bij de bepaling van het WWB-budget. Door deze «naar rato-korting» te laten vervallen krijgt ook deze categorie gemeenten een volwaardige MAU-uitkering, hetgeen betekent dat de MAU-uitkering – met een maximale eigen bijdrage van 7,5% – per definitie gunstiger zal zijn dan een IAU-uitkering. De ratio van deze oplossing is dat bij de beoordeling van het effect van de verdeelstoornis al rekening wordt gehouden met historische verdeling (en de ex ante inperking), waarbij het gerechtvaardigd is dat deze groep gemeenten op gelijke wijze gecompenseerd wordt als gemeenten voor wie het objectief verdeelmodel volledig van toepassing is. Deze oplossing leidt niet alleen tot een verbeterde rechtpositie voor de betreffende gemeenten, maar voorkomt ook dat zij een onomkeerbare verkeerde keuze maakt. Zou blijken dat een gemeente, die de voorkeur geeft aan de IAU boven de MAU, niet voldoet aan de inhoudelijke voorwaardenvoor het recht op IAU-uitkering, dan kan die gemeente niet met terugwerkende kracht alsnog een beroep doen op de MAU. De aanvraagtermijn voor uitkering sluit immers al een jaar eerder, waarbij sprake is van een fatale termijn.

5. Nieuwe uitkeringsaanspraken na afloop toekenningsperiode van drie jaar

In artikel 10a, tweede lid, van het Besluit WWB 2007 is geregeld dat de toekenning van de meerjarige aanvullende uitkering geschiedt voor een periode van drie jaar, zijnde het kalenderjaar waarin het verzoek is ingediend en de twee daaropvolgende kalenderjaren. In het nieuwe vijfde lid van artikel 10a wordt geregeld dat:

  • a. het college bij de Toetsingscommissie WWB een verzoek voor een nieuwe uitkeringsperiode van drie jaar in kan indienen. Analoog aan de in paragraaf 2 beschreven procedure voegt het college een document bij waaruit blijkt dat de gemeenteraad hierover geïnformeerd is; voor de indiening van het nieuwe verzoek geldt de reguliere termijn, zoals die is geregeld in artikel 15a van de Regeling WWB.

  • b. artikel 10b van het Besluit WWB 2007 van toepassing is, hetgeen ondermeer betekent dat de Toetsingscommissie WWB, als onderdeel van het verzoek van het college en conform paragraaf 4.3.2 van de Handleiding MAU 2011, een extern deskundige verzoekt een oriënterend onderzoek uit te voeren naar de actuele verdeelstoornissen;

  • c. de Toetsingscommissie WWB direct advies kan uitbrengen aan de minister van SZW wanneer zij, rekening houdend met de uitkomsten van het onder b bedoelde onderzoek, concludeert dat het meerjarige tekort volledig het gevolg is van verdeelstoornissen in het objectief verdeelmodel;

  • d. de Toetsingscommissie WWB de melding voor nader onderzoek doorzendt aan de Inspectie SZW wanneer zij, rekening houdend met de uitkomsten van het onder b bedoelde onderzoek, concludeert dat het meerjarige tekort niet volledig het gevolg is van verdeelstoornissen in het objectief verdeelmodel. In haar nader onderzoek beoordeelt de Inspectie SZW in welke mate de gemeente de effecten van haar beleid en uitvoering dient te verbeteren en of, gelet op de voorgaande uitkeringssituatie, het college een nieuw dan wel een hernieuwd verbeterplan dient vast te stellen en uit te voeren. Het nieuwe of hernieuwde verbeterplan behoeft de instemming van de gemeenteraad;

  • e. de onder sub c genoemde procedure ook van toepassing is indien de Toetsingscommissie WWB naar aanleiding van de melding constateert dat het college geen aanspraak meer kan maken op een meerjarige aanvullende uitkering.

Omdat de regering geen voorstander is van automatische verlenging, kiest zij voor een procedure van melding en nieuwe beoordeling. Hierdoor kan rekening worden gehouden met verbeterde inzichten in de manier waarop effecten van verdeelstoornissen worden gemeten. In het licht van de MAU als groeimodel vindt de regering dat belangrijk. Deze keuze sluit ook aan bij de in het evaluatierapport opgenomen bevinding dat verdeelstoornissen in de tijd naar aard en omvang aan verandering onderhevig kunnen zijn. Uit oogpunt van transparantie heeft de regering gekozen voor een lichte en uniforme procedure.

6. Redactionele aanpassing

De MAU is in 2009 in het leven geroepen en is in essentie bedoeld ter compensatie van stoornissen in het objectief verdeelmodel, die ertoe leiden dat onvoldoende rekening wordt gehouden met specifieke objectieve gemeentelijke omstandigheden. De MAU heeft voorlopig het karakter van een groeimodel, waarbij niet alleen compensatie wordt geboden voor een meerjarig tekort dat het gevolg is van een verdeelstoornis, maar ook voor een meerjarig tekort dat het gevolg is van een combinatie van een verdeelstoornis en eigen beleid en uitvoering van de gemeente. Met de MAU is beoogd gemeenten met tekorten als gevolg van een verdeelstoornis in dezelfde positie te brengen als andere gemeenten.

Op basis van de opgedane ervaringen met de inhoudelijke beoordeling van de eerste lichting MAU-verzoeken in 2009, wordt nadien nadrukkelijker het algemene beleidsuitgangspunt van de WWB toegepast dat de beleidsvrijheid en verantwoordelijkheid bij gemeenten ligt en zij hun WWB-uitgaven via beleid en uitvoering kunnen beïnvloeden. Specifiek voor de MAU betekent dit dat gemeentelijke tekorten die niet verklaarbaar zijn door een aantoonbare verdeelstoornis, door de gemeente beïnvloedbaar zijn via beleid en uitvoering. Het beroep op de onderlinge solidariteit tussen gemeenten rechtvaardigt ook dat, in gevallen waarin niet alleen sprake is van een verdeelstoornis, door de Toetsingscommissie WWB getoetst wordt of de gemeente voldoende doet of gaat doen om gebruik te kunnen maken van deze solidariteit. De verantwoordelijkheid voor het gemeentelijk beleid, de uitvoering, de monitoring en (bij)sturing is aan de gemeente. MAU-gemeenten worden daarmee in een gelijkwaardige positie gebracht met andere gemeenten. Begin 2011 is de «Handleiding MAU», waarin relevante feitelijke informatie over ondermeer de beoordeling van verzoeken om MAU-uitkering is opgenomen hierop aangepast. Met onderhavig wijzigingsbesluit zijn de titel van artikel 10b en de redactie van artikel 10c, derde lid, ook in overeenstemming gebracht met voornoemde uitgangspunten. In verband hiermee is in artikel 1 gedefinieerd wat onder een verdeelstoornis wordt verstaan.

7. Financiële gevolgen

De financiële gevolgen van deze wijziging zijn beperkt. De belangrijkste gevolgen zijn dat de MAU-uitkeringen voor gemeenten met een inwonertal van 25.000 tot 40.000 per definitie gunstiger zullen zijn dan IAU-uitkeringen. Het aantal gemeenten uit deze grootteklasse met een MAU-uitkering is beperkt en hun uitkering is relatief laag. De extra financiële bijdrage die de aan de MAU betalende gemeenten hierdoor moeten leveren, is dientengevolge ook beperkt. Verder leidt de vereenvoudigde aanvraagprocedure voor enkele gemeenten tot minder administratieve lasten. Ten slotte leidt het uitsluiten van marginale verdeelstoornissen ertoe dat met name gemeenten met een gering objectief aandeel in hun budget, niet meer in aanmerking komen voor een MAU-uitkering. Wel kan die gemeente, zoals alle gemeenten die geen beroep kunnen doen op de MAU, onder voorwaarden een beroep doen op de IAU. Dat betekent voor die gemeente een geringe achteruitgang in financiële rechtspositie, maar daar staat tegenover dat die gemeente voor een aanvullende uitkering niet verplicht wordt tot vergaande verbetering van de effecten van beleid en uitvoering.

8. Ontvangen commentaar van de VNG

De VNG steunt het ministerie van SZW in de keuze om voor de korte termijn een aantal praktische zaken te regelen en eventuele verbeteringen voor de lange termijn te betrekken in het onderzoek naar een nieuwe of aangepaste verdeelsystematiek voor 2014 en verder. De VNG ziet een welkome verbetering in de procedure rondom het raadsbesluit.

De VNG is kritisch ten aanzien van de redactionele aanpassing (zie paragraaf 6 van deze toelichting). De VNG meent dat de bestaande regelgeving niet in overeenstemming was met de toegepaste systematiek. Daarnaast is de VNG van mening dat gemeenten alleen risico mogen lopen op tekorten die aantoonbaar en kwantificeerbaar zijn veroorzaakt door eigen beleid en uitvoering. Volgens de VNG moet bij de beoordeling van een MAU-verzoek, conform de uitkomsten van de evaluatie van de MAU, ook worden gekeken in welke mate het tekort te wijten is aan beleid en uitvoering.

De VNG verzoekt de regering genoemde adviezen en bezwaren te betrekken bij de verdere uitwerking van dit besluit. Naar aanleiding van de reactie van de VNG is in paragraaf 6 verduidelijkt dat de voorstellen in lijn zijn met de essentie van de MAU en met het feit dat de MAU is neergezet als groeimodel dat doorontwikkeld wordt op basis van de ervaring die met het toepassen van de MAU wordt opgedaan.

9. Wijziging van het Besluit bijstand zelfstandigen 2004

In artikel II is een wijziging van artikel 4 van het Besluit bijstand zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) opgenomen. Dit betreft het bedrag van de omzetting van als (renteloze) geldlening verstrekte bijstand in bijstand om niet. De bepaling strekt ertoe dat die bijstand verhoogd wordt met een forfaitair bedrag ter hoogte van de belasting en premies volksverzekeringen, die over dit bedrag verschuldigd zijn.

Met de inwerkingtreding van de Wet uniformering loonbegrip ontvangt de bijstandsgerechtigde geen vergoeding meer voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, omdat die met ingang van 1-1-1 januari 2013 direct bij de inhoudingsplichtige wordt ingehouden. De verwijzing in artikel 4 naar die vergoeding komt in verband hiermee te vervallen, zoals ook gebeurt in artikel 19, vierde lid, van de Wet werk en bijstand. In het artikel wordt nu alleen nog verwezen naar artikel 12 van het Bbz 2004 en niet naar door de gemeente verstrekte bijstand in de vorm van een lening of borgtocht, bedoeld in de artikelen 21, eerste lid, 22 en 26 van het Bbz 2004. Het betreft hier de situatie waarin wegens een inkomen dat onder de jaarnorm ligt een geldlening of borgtocht ter voorziening in bedrijfskapitaal wordt omgezet in een bedrag om niet (artikel 21, eerste lid), dan wel bedrijfskapitaal om niet wordt verstrekt aan respectievelijk een gevestigde zelfstandige (artikel 22) dan wel een oudere zelfstandige (artikel 26). Dit is gedaan, omdat er blijkens de jurisprudentie (Hoge Raad op 7 oktober 2005, nr. 39687, LJN: AQ7159; Rechtbank ’s-Gravenhage, AWB 07/506 en AWB 07/507, LJN: BG8919) de omzetting van een door de gemeente verstrekte lening in een bedrag om niet, niet is aan te merken als een periodieke uitkering. Bepalend is dat niet kan worden geoordeeld dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat meerdere uitkeringen uit dezelfde bestaansoorzaak zouden volgen, zodat niet is voldaan aan het periodiciteitsvereiste voor belastbaarheid.

Artikelsgewijs

Artikel І

Onderdeel A

Aan artikel 1 van het Besluit WWB wordt de definitie van een verdeelstoornis toegevoegd. Ten aanzien van de definitie is aangesloten bij onder meer artikel 8 van het Besluit WWB (onderdeel n). Voorts wordt in het gehele Besluit WWB niet meer gesproken over (gemaakte) kosten van bijstandsuitkeringen, maar over de netto lasten van de algemene bijstand en andere uitkering- en inkomensvoorzieningen, waarvoor op grond van artikel 69, eerste lid, van de WWB de uitkering wordt ontvangen. Daartoe is een definitie van netto lasten toegevoegd (onderdeel m). De wijzigingen in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, tweede en vierde lid, artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, en artikel 10b in de onderdelen B, C, en D houden hier mee verband.

Onderdeel B

Middels het nieuwe vierde lid dat aan artikel 10a wordt toegevoegd, wordt geregeld dat geen recht op een MAU- uitkering bestaat, indien de Toetsingscommissie WWB van oordeel is dat niet meer dan 5% van het opgetreden tekort veroorzaakt is of kan zijn door een verdeelstoornis. Hiermee samenhangend, wordt het zesde lid van artikel 10 gewijzigd om te voorkomen dat de uitsluitinggrond genoemd in artikel 10, vierde lid, onderdeel b, in het kader van de IAU van toepassing is. Zodoende kan een dergelijke gemeente, mits aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan, aanspraak maken op een IAU-uitkering. Om te zorgen dat naast die gevallen genoemd in het zesde lid ook die gevallen genoemd in het vijfde lid een verzoek tot een IAU-uitkering kunnen indienen, wordt er een zevende lid aan artikel 10 toegevoegd waarin dit wordt bepaald. Hierdoor kan de tweede zin, die was opgenomen in het zesde lid, vervallen. Zie ook paragraaf 3 in het algemene deel van de toelichting.

Onderdeel C

In artikel 10a, eerste lid onderdeel d, in de titel van artikel 10b en in artikel 10c, derde lid worden wijzigingen aangebracht die verband houden met het benadrukken van het beleidsuitgangspunt dat gemeenten invloed kunnen uitoefenen op hun WWB- uitgaven via beleid en uitvoering. Specifiek voor de MAU betekent dit dat gemeentelijke tekorten die niet verklaarbaar zijn door middel van een aantoonbare verdeelstoornis beïnvloedbaar zijn via beleid en uitvoering.

Daarnaast wordt in artikel 10a, eerste lid, onderdeel h de zinsnede «heeft ingestemd met» vervangen door «is geïnformeerd over de». Door de wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW- Wetgeving (Staatsblad 2012, nrs. 484 en 531) wordt er een onderdeel g toegevoegd aan het eerste lid van artikel 10a. Zodoende wordt in onderdeel h de betreffende zinsnede gewijzigd. Zie paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting voor een nadere toelichting waarom de gemeenteraad in het vervolg alleen geïnformeerd hoeft te worden bij een verzoek tot MAU- uitkering en niet meer hoeft in te stemmen met een dergelijke aanvraag.

Indien een verzoek aan alle in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoet, wordt het inhoudelijk in behandeling genomen. Zoals reeds is vermeld in de nota van toelichting bij de invoering van de MAU (Stb. 2009, 115) kan eerst naar aanleiding van dat inhoudelijk onderzoek worden vastgesteld of de verzoekende gemeente recht heeft op een MAU-uitkering. Los hiervan wordt in het nieuwe vierde lid geregeld dat geen recht op MAU bestaat indien de Toetsingscommissie WWB van oordeel is dat het tekort op het WWB-budget voor 5% of minder het gevolg is van een verdeelstoornis.

Als laatste wordt er een vijfde lid toegevoegd aan artikel 10a waarin wordt vastgelegd dat gemeenten die, na afloop van een uitkeringsperiode, opnieuw een verzoek tot een MAU- uitkering wensen in te dienen aan dezelfde eisen moeten voldoen als genoemd in het eerste lid. Daarbij zijn de onderdelen f en g in het eerste lid pas van toepassing bij een dergelijk verzoek wanneer is vastgesteld dat het gemeentelijk tekort niet volledig het gevolg is van een verdeelstoornis. Er worden in dit nieuwe vijfde lid geen nieuwe eisen gesteld ten opzichte van een eerste verzoek tot een MAU- uitkering. Zie paragraaf 5 in het algemeen deel van de toelichting voor een nadere uitleg van deze wijziging.

Onderdeel D

De Inspectie Werk en Inkomen is sinds 1 januari 2012 opgegaan in de Inspectie SZW. Daarom wordt in artikel 10b, eerste lid, de Inspectie Werk en Inkomen vervangen door de algemene omschrijving: de onder Onze minister ressorterende Inspectie. Daarnaast vervalt in het eerste lid de zinsnede «van de kosten». Dit is een wijziging van technische aard. Middels deze wijziging wordt aangesloten bij de definitie in artikel 10c, eerste lid, onder a, en de aanduiding netto lasten in plaats van de kosten van bijstands- en andere uitkeringen.

Onderdeel E

Om de positie van gemeenten met een inwonertal van 25.000 tot 40.000 inwoners te verbeteren, wordt door het verwijderen van de zinsnede «x m» in de formule in het derde lid van artikel 10c alsmede het laten vervallen van onderdeel c in dit derde lid tot uitdrukking gebracht dat de «naar rato- korting» voor deze gemeenten vervalt waardoor deze gemeenten in aanmerking kunnen komen voor een volledige MAU- uitkering. Zie paragraaf 4 in het algemeen deel in de toelichting voor een nadere uitleg.

Artikel ІІІ

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Hiermee wordt afgeweken van de minimale invoeringstermijn van twee maanden. Reden hiervoor is dat gemeenten voordeel hebben van deze wijzigingen en zich hebben ingesteld op deze wijzigingen en dus gebaat zijn bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven