Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2012, 658 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2012, 658 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 november 2012, nr. 2012-0000041530;
Gelet op de artikelen 7b, vierde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, 10, tweede lid, 20, 32a, vijfde lid, 32b, vierde lid, en 63e van de Algemene nabestaandenwet, 8a, vierde lid, 9a, derde lid, 12a en 40 van de Algemene Ouderdomswet, 6, tweede lid, van de Toeslagenwet, 34, tweede lid, 35aa, tweede lid, 42a, negende lid, en 45, tweede lid, van de Werkloosheidswet, 7a, vijfde lid, en 19a, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 47, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, 10, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 8, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 8, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 1.8, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, 3 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen, 14, tweede lid, 20, vijfde lid, en 43b, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 1:4, tweede lid, en 2:6 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 13, derde lid, 15, twaalfde en dertiende lid, 36, vierde lid, 45, derde lid, 52, vierde en vijfde lid, 60, vijfde lid, en 61, achtste en negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 15, tweede lid, 19a, vierde lid, 31, derde lid, en 45a, vijfde lid, van de Ziektewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 november 2012, nr. W12.12.0459);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 10 december 2012, 20120000050674;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen wordt als volgt gewijzigd:
A
De hoofdstukken 2, 3 en 4 komen te luiden:
De persoon die verzekerd is op grond van de Ziektewet uit hoofde van een dienstbetrekking tot het verrichten van werkzaamheden in het algemeen belang en zijn in hetzelfde land wonende gezinslid hebben recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet.
De verzekerde, bedoeld in artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, of zijn in hetzelfde land wonende gezinslid heeft recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel van die verzekerde of zijn in hetzelfde land wonende gezinslid wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken, indien de verzekerde werkzaamheden in het algemeen belang verricht.
Voor de verzekerde, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of zijn in hetzelfde land wonende gezinslid ontstaat of herleeft het recht op een uitkering op grond van die wet dan wel eindigt een dergelijke uitkering niet, indien de verzekerde werkzaamheden in het algemeen belang verricht.
Een verzekerde als bedoeld in de artikelen 7a, eerste lid, onderscheidenlijk 19a, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of zijn in hetzelfde land wonende gezinslid heeft recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel voor die verzekerde of zijn in hetzelfde land wonende gezinslid eindigt het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering niet indien de verzekerde werkzaamheden in het algemeen belang verricht.
1. De pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft recht op een toeslag indien deze pensioengerechtigde werkzaamheden in het algemeen belang verricht.
2. Een pensioengerechtigde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a of c, van de Algemene Ouderdomswet die niet in Nederland woont en werkzaamheden in het algemeen belang verricht heeft recht op ouderdomspensioen alsof hij in Nederland woont.
De verzekerde, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, heeft recht op kinderbijslag, indien hij werkzaamheden in het algemeen belang verricht en het eigen kind, het aangehuwde kind of het pleegkind woont in hetzelfde land, Nederland of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan.
1. Voor de nabestaande, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, ontstaat:
a. recht op nabestaandenuitkering, indien de nabestaande werkzaamheden in het algemeen belang verricht;
b. recht op halfwezenuitkering, indien de nabestaande werkzaamheden in het algemeen belang verricht en de halfwees woont in hetzelfde land, Nederland, of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op halfwezenuitkering kan bestaan;
c. recht op halfwezenuitkering, indien de halfwees werkzaamheden in het algemeen belang verricht en de nabestaande woont in hetzelfde land, Nederland, of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op halfwezenuitkering kan bestaan.
2. Voor het kind, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, ontstaat recht op wezenuitkering, indien het kind werkzaamheden in het algemeen belang verricht.
3. Voor de nabestaande, bedoeld in artikel 32b, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, eindigt niet het recht op:
a. nabestaandenuitkering, indien de nabestaande werkzaamheden in het algemeen belang verricht;
b. halfwezenuitkering, indien de nabestaande werkzaamheden in het algemeen belang verricht en de halfwees woont in hetzelfde land, Nederland, of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op halfwezenuitkering kan bestaan;
c. halfwezenuitkering, indien de halfwees werkzaamheden in het algemeen belang verricht en de nabestaande woont in hetzelfde land, Nederland, of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op halfwezenuitkering kan bestaan.
4. Voor het kind, bedoeld in artikel 32b, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, eindigt het recht op wezenuitkering niet, indien het kind werkzaamheden in het algemeen belang verricht.
De verzekerde, bedoeld in artikel 19a van de Ziektewet, heeft recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet, indien deze verzekerde in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont.
De verzekerde, bedoeld in artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, heeft recht op toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel van die verzekerde wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken, indien deze verzekerde in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont.
Voor de verzekerde, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, ontstaat of herleeft het recht op een uitkering op grond van die wet dan wel eindigt een dergelijke uitkering niet, indien de verzekerde in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont.
Een verzekerde als bedoeld in de artikelen 7a, eerste lid, onderscheidenlijk 19a, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen heeft recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel voor die verzekerde eindigt het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering niet indien de verzekerde in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont.
1. De pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft recht op een toeslag indien deze pensioengerechtigde in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont.
2. Een pensioengerechtigde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a of c, van de Algemene Ouderdomswet die in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont heeft recht op ouderdomspensioen alsof hij in Nederland woont.
De verzekerde, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, heeft recht op kinderbijslag, indien hij dan wel het eigen kind, het aangehuwde kind of het pleegkind in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont dan wel in Nederland, of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan.
1. Voor de nabestaande, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, ontstaat:
a. recht op nabestaandenuitkering, indien de nabestaande in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont;
b. recht op halfwezenuitkering, indien de nabestaande of de halfwees in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont dan wel in Nederland of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op halfwezenuitkering kan bestaan.
2. Voor het kind, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, ontstaat recht op wezenuitkering, indien het kind in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont.
3. Voor de nabestaande, bedoeld in artikel 32b, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, eindigt niet het recht op:
a. nabestaandenuitkering, indien de nabestaande in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont;
b. halfwezenuitkering, indien de nabestaande of de halfwees in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont dan wel in Nederland of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op halfwezenuitkering kan bestaan.
4. Voor het kind, bedoeld in artikel 32b, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, eindigt het recht op wezenuitkering niet, indien het kind in Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont.
De verzekerde, bedoeld in artikel 19a van de Ziektewet, heeft recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet, indien deze verzekerde in Aruba woont.
De verzekerde, bedoeld in artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, heeft recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel van die verzekerde wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken, indien deze verzekerde in Aruba woont.
Voor de verzekerde, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, ontstaat of herleeft het recht op een uitkering op grond van die wet dan wel eindigt een dergelijke uitkering niet, indien de verzekerde in Aruba woont.
Een verzekerde als bedoeld in de artikelen 7a, eerste lid, onderscheidenlijk 19a, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen heeft recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel voor die verzekerde eindigt het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering niet indien de verzekerde in Aruba woont.
1. De pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft recht op een toeslag indien deze pensioengerechtigde in Aruba woont.
2. Een pensioengerechtigde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a of c, van de Algemene Ouderdomswet die in Aruba woont heeft recht op ouderdomspensioen alsof hij in Nederland woont.
De verzekerde, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, heeft recht op kinderbijslag, indien hij dan wel het eigen kind, het aangehuwde kind of het pleegkind in Aruba woont dan wel in Nederland, of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan.
1. Voor de nabestaande, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, ontstaat:
a. recht op nabestaandenuitkering, indien de nabestaande in Aruba woont;
b. recht op halfwezenuitkering, indien de nabestaande of de halfwees in Aruba woont dan wel in Nederland of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op halfwezenuitkering kan bestaan.
2. Voor het kind, bedoeld in artikel 32a, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, ontstaat recht op wezenuitkering, indien het kind in Aruba woont.
3. Voor de nabestaande, bedoeld in artikel 32b, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, eindigt niet het recht op:
a. nabestaandenuitkering, indien de nabestaande in Aruba woont;
b. halfwezenuitkering, indien de nabestaande of de halfwees in Aruba woont dan wel in Nederland of een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op halfwezenuitkering kan bestaan.
4. Voor het kind, bedoeld in artikel 32b, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, eindigt het recht op wezenuitkering niet, indien het kind in Aruba woont.
B
Artikel 23 komt te luiden:
Het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden wordt ingetrokken.
Artikel 1 van het Besluit uitbreiding kring studerenden Wet Wajong komt te luiden:
Voor de toepassing van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt mede verstaan onder studerende de persoon die niet op grond van artikel 1:4, eerste lid, van die wet als studerende wordt aangemerkt en die:
a. werkzaam is om vakbekwaamheid te verwerven, onder wie mede wordt begrepen de persoon, die als leerling van een instelling van onderwijs praktisch werkzaam is, alsmede de persoon die aan een bedrijfsschool opleiding ontvangt;
b. in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt van gemiddeld minder dan 213 klokuren per kwartaal en:
1°. een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de artikelen 1.8 of 6.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dan wel een daarmee gelijkwaardige opleiding in of buiten Nederland volgt met een studiebelasting van ten minste 1680 uur per jaar;
2°. een andere studie of opleiding volgt dan genoemd onder 1°, met een studiebelasting van ten minste 1600 uur per jaar; of
3°. in het examenjaar van een meerjarige studie of opleiding ten minste gemiddeld 162 klokuren per kwartaal lessen of stages volgt.
Artikel 12 van het Reïntegratiebesluit vervalt.
Het Besluit loondagen Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:
A
Voor artikel 1 wordt de tekst ingevoegd: Hoofdstuk 1. Bepaling en gelijkstelling loondagen voor 1 januari 2013.
B
In de artikelen 1, 2, 3 en 3a wordt «artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» vervangen door: artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
C
Na artikel 3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
D
Na artikel 3b (nieuw) wordt het volgende ingevoegd:
1. Voor de toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet en artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen worden uren gelijkgesteld met uren waarover loon is ontvangen, indien de werknemer:
a. van zijn werkgever geen loon maar wel vakantiegeld heeft ontvangen; of
b. tijdens dienstbetrekking vakantiebonnen of daarmee overeenkomende aanspraken bestemd voor die uren heeft verkregen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de in onderdeel b van dat lid bedoelde vakantiebonnen of daarmee overeenkomende aanspraken bestemd zijn voor uren, waarover recht op uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidswet dan wel hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen bestaat of bestemd zijn voor uren, waarin dat recht wegens vakantie of het in aanmerking nemen van deze aanspraken wordt onderbroken.
Voor de toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet en artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen worden dagen waarover een werknemer geen loon heeft ontvangen wegens werkstaking of uitsluiting gelijkgesteld met dagen waarover loon is ontvangen, waarbij een dag gelijkgesteld wordt met acht uren.
1. Voor de toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet wordt de persoon, die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering op grond van die wet, geacht loon te hebben ontvangen over tijdvakken waarover premie is betaald, waarbij een tijdvak van een dag gelijkgesteld wordt met acht uren.
2. Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt de persoon die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering op grond van die wet, geacht loon te hebben ontvangen over tijdvakken waarover premie is betaald, waarbij een tijdvak van een dag gelijkgesteld wordt met acht uren.
3. Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt de persoon die was toegelaten tot de vrijwillige verzekering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals deze wet luidde op de dag voorafgaand aan de dag waarop artikel 15 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in werking is getreden, geacht loon te hebben ontvangen over tijdvakken waarover premie is betaald, waarbij een tijdvak van een dag gelijkgesteld wordt met acht uren.
Paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van het Besluit kinderopvangtoeslag vervalt.
In artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen wordt «€ 34,39» vervangen door: € 28,14.
Het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2:2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet, en een bijdrage ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 met dien verstande dat niet tot het inkomen uit arbeid worden gerekend:
1°. uitkeringen op grond van een werknemersverzekering of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat of stond;
2°. een uitkering ingevolge een voorziening op grond van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964;.
2. Onderdeel b, onder 2°, vervalt.
B
Aan artikel 2:4, tweede lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. een uitkering ingevolge een voorziening op grond van een levensloopregeling als bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964;
C
Artikel 3:2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet, met dien verstande dat niet tot het inkomen worden gerekend:
1°. uitkeringen op grond van een werknemersverzekering of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;
2°. hetgeen wordt genoten op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking met artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstige regelingen, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;
3°. een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d, tweede lid of derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof;.
3. Onderdeel b, onder 2°, vervalt onder vernummering van subonderdeel 3 tot subonderdeel 2.
Aan artikel 1, onderdeel j, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen wordt na «van die wet heeft ingediend» toegevoegd: en met uitzondering van een uitkering die de werknemer heeft genoten op grond van de aanspraak, bedoeld in artikel 39d, tweede lid of derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zonder dat er sprake is van onbetaald extra verlof;.
1. De artikelen I, II, III en IV treden in werking op het tijdstip waarop de Wet van 27 september 2012 tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid teneinde deze in overeenstemming te brengen met de motie van het voormalige Eerstekamerlid Jurgens c.s. (Stb. 657) in werking treedt.
2. Artikel V treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet vereenvoudiging regelingen UWV in werking treedt.
3. De artikelen VI, VII, VIII en IX treden in werking met ingang van 1 januari 2013.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 13 december 2012
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. F. Asscher
Uitgegeven de zevenentwintigste december 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
In dit besluit wordt een aantal technische wijzigingen aangebracht in algemene maatregelen van bestuur die noodzakelijk zijn naar aanleiding van de wijzigingen in de Wet van 27 september 2012 tot wijziging van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid teneinde deze in overeenstemming te brengen met de motie van het voormalige Eerstekamerlid Jurgens c.s..
Voorts worden nog enige andere wijzigingen aangebracht in het:
• Besluit loondagen Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
• Besluit kinderopvangtoeslag;
• Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen;
• Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten; en
• Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen.
Deze wijzigingen worden in de artikelsgewijze toelichting verder toegelicht.
Het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen wordt in dit artikel grotendeels opnieuw vastgesteld. In de wetten die de grondslag vormen voor dit besluit zijn de delegatiebepalingen zodanig gewijzigd dat concreet wordt beschreven wat in dit besluit geregeld mag worden. Daardoor staan er in dit besluit geen afwijkingen meer van de wettelijke bepalingen. Om die reden worden de artikelen waarin wordt gesproken van «afwijkingen» technisch gewijzigd. Dit artikel beoogt geen inhoudelijk wijziging.
Het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden is uitgewerkt en wordt om die reden ingetrokken. De artikelen 11 en 12 van dat besluit – die nog wel betekenis hadden – zijn met de Wet van 27 september 2012 overgeheveld naar de artikelen 63a, derde lid, en 63d van de Algemene nabestaandenwet en 35, derde lid, en 40 van de Algemene Ouderdomswet.
Artikel 2 van de Regeling klokuren 2010 is overgeheveld naar artikel 1 van het Besluit uitbreiding kring studerenden Wet Wajong, omdat de grondslag van artikel 2 van de regeling met de Wet van 27 september 2012 is vervallen.
Artikel 12 van het Reïntegratiebesluit kan vervallen aangezien de inhoud van dat artikel met de Wet van 27 september 2012 is overgeheveld naar artikel 36, eerste lid en vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
In verband met de Wet vereenvoudiging regelingen UWV zijn enkele artikelen toegevoegd aan het Besluit loondagen Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Vanaf 1 januari 2013 zal in de WW, om het arbeidsverleden te bepalen, een kalenderjaar meetellen als sprake is van 208 uren waarover loon is ontvangen per jaar. Voor de kalenderjaren voor 1 januari 2013 wijzigt niets en zal een jaar meegeteld worden als er in 52 dagen loon is ontvangen. Door een onderverdeling in een hoofdstuk voor het bepalen van het arbeidsverleden voor de situatie van voor 1 januari 2013 en een apart hoofdstuk voor de situatie vanaf 1 januari 2013, is gepoogd het besluit inzichtelijk te maken.
Het bestaande artikel 3a regelt hoe om te gaan met ploegendienst. Als een aaneengesloten nachtdienst bijvoorbeeld ’s nachts en daardoor op twee dagen plaatsvindt dan wordt dit toch maar als 1 dag gerekend. In de situatie vanaf 1 januari 2013, geldt dat sprake moet zijn van een uur waarover loon is ontvangen. Dat brengt met zich mee dat artikel 3a niet wordt overgenomen in hoofdstuk 2 omdat de vraag of er gewerkt is in ploegendienst niet langer relevant is voor het bepalen van het arbeidsverleden, elk uur waarover loon is ontvangen telt mee.
Paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van het Besluit kinderopvangtoeslag en het (nog enige) daarin opgenomen artikel 11 hebben betrekking op een specifieke berekeningsfactor bij kinderopvangtoeslag voor een ouder zonder partner. Deze berekeningsfactor was relevant voor de situatie waarin de kinderopvangtoeslag werd vermeerderd met een vaste voet. Met de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Stb. 2012, 327), op grond waarvan met ingang van 1 januari 2013 (Stb. 2012, 387) geen vermeerdering van de kinderopvangtoeslag meer plaatsvindt, wordt de volledige kinderopvangtoeslag voor alle ouders op dezelfde, inkomensafhankelijke wijze vastgesteld en uitgekeerd door de Belastingdienst/Toeslagen. Van een vermeerdering van de kinderopvangtoeslag met een vaste voet is dan dus geen sprake meer. Gelet daarop, kan paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van het Besluit kinderopvangtoeslag en het daarin opgenomen artikel 11 met ingang van het berekeningsjaar 2013 vervallen.
In de Wet uniformering loonbegrip1 worden als onderdeel van de uniformering van de loonbegrippen de vergoedingen die de werkgevers thans betalen voor de op het loon van hun werknemers in te houden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) vervangen door een inkomensafhankelijke bijdrage die wordt geheven ten laste van de werkgever. Deze bijdrage behoort niet tot het loon van de werknemer (in tegenstelling tot de huidige werkgeversvergoedingen). Hierdoor wordt de grondslag voor de loon- en inkomstenbelasting versmald. Om de daardoor optredende derving van loon- en inkomstenbelasting te voorkomen en te vermijden dat er bij werknemers een onbedoeld en groot positief inkomenseffect ontstaat is een pakket aan maatregelen genomen. Zoals nog recentelijk is aangegeven in een brief aan de Eerste en Tweede Kamer over de inwerkingtreding van de Wet uniformering loonbegrip2 maakt een verlaging van de AOW-tegemoetkoming met € 75 per jaar, onderdeel uit van dit pakket. Omdat de Wet uniformering loonbegrip met ingang van 1 januari 2013 in werking zal treden, dient de verlaging van de AOW-tegemoetkoming met ingang van dezelfde datum in te gaan. Inmiddels is de AOW-tegemoetkoming met ingang van 1 juni 2011 vervangen door de koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (KOB).3 De hoogte van de koopkrachttegemoetkoming is vastgesteld in artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen en zal, na de in artikel 1, tweede lid, van genoemd besluit voorgeschreven jaarlijkse aanpassing met ingang van 1 januari 2013 € 34,39 per maand bedragen. De beoogde verlaging van € 75 per jaar is op dit bedrag toegepast.
Met ingang van 1 januari 2013 treedt de Wet uniformering loonbegrip in werking. Met die wet wordt geregeld dat onder loon mede wordt verstaan de opname van tegoed dat is gespaard op grond van de levensloopregeling. Een werknemer kan in een periode van onbetaald verlof zijn opgebouwd levenslooptegoed (gedeeltelijk) opnemen. Vanaf 1 januari 2013 valt die opname onder «loon».
Op dit moment wordt een opname uit levenslooptegoed in een periode van onbetaald verlof niet als loon aangemerkt. Om er voor te zorgen dat dit zo blijft wordt in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten geregeld dat opname uit het levenslooptegoed niet als inkomen uit arbeid of als overig inkomen wordt aangemerkt voor de volksverzekeringen en de sociale voorzieningen.
De inleg voor de levensloopregeling, op grond van artikel 39d, tweede en derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt op grond van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten als inkomen uit arbeid aangemerkt voor de volksverzekeringen en sociale voorzieningen.
De werknemersverzekeringen en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten kennen een andere regeling voor het bepalen van inkomen in geval van verlof om die reden is het niet nodig om opname uit het levenslooptegoed voor die wetten uit te zonderen van inkomen tijdens verlof. Met het Belastingplan 2013 is in artikel 39d Wet op de loonbelasting 1964 geregeld dat de werknemer vanaf 2013 zijn tegoed aan levensloop geheel of gedeeltelijk kan opnemen ook zonder dat van onbetaald verlof sprake is. Een dergelijke uitkering zou zonder onderhavige wijziging worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Indien de werknemer een uitkering geniet en buiten onbetaald verlof levenslooptegoed opneemt of dit wordt uitgekeerd, zou de opname derhalve worden beschouwd als loon en dientengevolge in aanmerking wordt genomen bij de uitkering. Dit kan vervolgens leiden tot verlaging van de uitbetaling van de uitkering. Dat is een niet beoogd effect. Om die reden wordt uitgekeerd of opgenomen levenslooptegoed in een periode van onbetaald verlof uitgezonderd van het loon in het kader van de definitie van «inkomen» en «inkomen uit arbeid».
Het begrip «extra verlof» zoals wordt toegevoegd aan artikel 3:2, eerste lid, onderdeel a, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten heeft de betekenis die dat begrip had in artikel 19 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2011.
Zoals hierboven opgemerkt vervalt met de inwerkingtreding van de Wet uniformering loonbegrip ook vergoeding die de werkgever moet betalen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Om die reden vervalt in de artikelen 2:2 en 3:2, de vergoeding van de werkgever voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.
Tot slot wordt wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet toegevoegd aan de artikelen 2:2, eerste lid, onderdeel a, en 3:2, eerste lid, onderdeel a. Daarmee wordt wachtgeld als bedoeld in artikel 6 van de Werkloosheidswet niet aangemerkt als inkomen uit arbeid als bedoeld in artikel 2:2 of inkomen als bedoeld in artikel 3:2. Voor de volksverzekeringen en sociale voorzieningen zal wachtgeld als bedoeld in artikel 6 van de Werkloosheidswet aangemerkt worden als overig inkomen. Voor de werknemersverzekeringen en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten zal wachtgeld als bedoeld in artikel 6 van de Werkloosheidswet vallen onder «een op basis van een wettelijke regeling verstrekte uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in artikel 3:3, vierde lid».
Met het Belastingplan 2013 is in artikel 39d Wet op de loonbelasting 1964 geregeld dat de werknemer vanaf 2013 zijn tegoed aan levensloop geheel of gedeeltelijk kan opnemen ook zonder dat van onbetaald verlof sprake is. Een dergelijke uitkering zou zonder onderhavige wijziging worden aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en daarmee zou de opname meegenomen worden voor de berekening van de hoogte van het dagloon. Dat is een niet beoogd effect. Om die reden wordt buiten onbetaald verlof uitgekeerd of opgenomen levenslooptegoed uitgezonderd van het loonbegrip voor het bepalen van de hoogte van het dagloon.
Het begrip «extra verlof» zoals wordt toegevoegd aan artikel 1, onderdeel j, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen heeft de betekenis die dat begrip had in artikel 19 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2011.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. F. Asscher
Zie artikel 14 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (mkob) waarbij hoofdstuk III, paragraaf 4, Tegemoetkoming in aanvulling op het ouderdomspensioen, van de Algemene Ouderdomswet met ingang van 1 juni 2011 is komen te vervallen.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-658.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.