Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2011, 639 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2011, 639 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het voor het jaar 2012 wenselijk is het aantal belastingen in belangrijke mate te verminderen, een aantal onevenwichtigheden in de vennootschapsbelasting weg te nemen, maatregelen te treffen die voortvloeien uit het Regeerakkoord en de woningmarkt een impuls te geven;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.10 wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 18 945 |
– |
1,95% |
€ 18 945 |
€ 33 863 |
€ 369 |
10,80% |
€ 33 863 |
€ 56 491 |
€ 1 980 |
42% |
€ 56 491 |
– |
€ 11 483 |
52% |
B
In artikel 2.10a wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 18 945 |
– |
1,95% |
€ 18 945 |
€ 34 055 |
€ 369 |
10,80% |
€ 34 055 |
€ 56 491 |
€ 2 000 |
42% |
€ 56 491 |
– |
€ 11 423 |
52% |
Ba
Na artikel 3.52 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij het bepalen van de winst komt aanvullend in aftrek een bedrag wegens kosten of uitgaven die direct toerekenbaar zijn aan door de belastingplichtige verricht speur- en ontwikkelingswerk, met uitzondering van loonkosten, zoals vastgesteld in een door Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ten name van de belastingplichtige afgegeven beschikking (RDA-beschikking). Het bedrag van de RDA-beschikking komt ten laste van de winst op de dag van de dagtekening van die beschikking.
2. Bij het bepalen van de winst wordt ten bate van de winst gebracht een bedrag wegens een correctie van een eerder ten name van de belastingplichtige afgegeven RDA-beschikking en wel tot het bedrag zoals vastgesteld in een door Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ten name van de belastingplichtige afgegeven beschikking (correctie-RDA-beschikking). Het bedrag van de correctie-RDA-beschikking komt ten bate van de winst op de dag van de dagtekening van die beschikking.
3. Op voordracht van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot het aanvragen en het afgeven van een RDA-beschikking, de bepaling van de grondslag en het daarop toe te passen percentage ter berekening van het bedrag van een RDA-beschikking, de feiten die aanleiding zijn voor een correctie-RDA-beschikking en het berekenen van het bedrag van een correctie-RDA-beschikking alsmede met betrekking tot de door de belastingplichtige bij te houden administratie ten behoeve van de vaststelling van een RDA-beschikking.
4. Teneinde zoveel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de belastingderving ten gevolge van winstverminderingen ingevolge het eerste lid en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kan bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie na overleg met Onze Minister ter zake van kosten of uitgaven met ingang van 1 januari van enig jaar worden bepaald dat het percentage voor de berekening van het bedrag van de RDA-beschikking wordt gewijzigd.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder speur- en ontwikkelingswerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, met inbegrip van de beperking als bedoeld in het vierde lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, waarvoor aan de belastingplichtige een S&O-verklaring is verstrekt als bedoeld in artikel 23 of artikel 27 van die wet.
6. De Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de artikelen 63 en 67, is niet van toepassing met betrekking tot de uitvoering van het krachtens het derde lid bepaalde. Voor de toepassing van de artikelen 63 en 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen betreffende de uitvoering van dit artikel door Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie of de door hem aangewezen ambtenaren, treedt Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in de plaats van Onze Minister. Tegen een besluit genomen door Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kan de belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
7. Artikel 28 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen is van overeenkomstige toepassing bij de uitvoering van het krachtens dit artikel bepaalde.
8. In bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen kunnen belanghebbenden worden gehouden eigener beweging mededeling te doen aan Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van onjuistheden of onvolledigheden in de voor de RDA-beschikking van belang zijnde gegevens en inlichtingen die hun bekend zijn geworden. Daarbij kunnen ook regels worden gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop een mededeling als bedoeld in de eerste volzin gedaan moet worden. Het niet nakomen van de verplichting kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen worden aangemerkt als een overtreding.
9. Het verstrekken van gegevens of bescheiden die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat het aannemelijk is dat op de aanvraag van een RDA-beschikking een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest, kan in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen worden aangemerkt als een overtreding.
10. Voert een belanghebbende de administratie ten behoeve van de vaststelling van de RDA-beschikking niet overeenkomstig de krachtens het derde lid gestelde eisen, dan kan dit in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen worden aangemerkt als een overtreding.
11. In het geval van een overtreding als bedoeld in het achtste, negende of tiende lid, kan Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan de belanghebbende een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 100 000 of, indien dit meer is, tweemaal het bedrag dat voor de desbetreffende periode in de RDA-beschikking is opgenomen.
C
In artikel 3.68, eerste lid, wordt «€ 11 882» vervangen door: € 9382.
D
Artikel 3.76, tweede lid, komt te luiden:
2. Indien de ondernemer bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, bedraagt de zelfstandigenaftrek € 7280.
E
Artikel 3 127 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.
2. In het vierde lid, onderdeel a, vervalt «, met dien verstande dat de aangroei die het gevolg is van de aanwending van spaarloon als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964 in dat kalenderjaar ter voldoening van vrijwillig te betalen premies ingevolge een pensioenregeling, buiten aanmerking blijft».
F
Artikel 5.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
2. Het tweede en derde lid vervallen.
G
Artikel 5.11 vervalt.
H
Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «jonger dan 30 jaar» vervangen door: jonger dan 21 jaar.
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «op de voet van de afdelingen 6.5 en 6.6» vervangen door: op de voet van afdeling 6.5.
I
Aan artikel 6.18, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. uitgaven die op de voet van afdeling 6.6 in aanmerking worden genomen.
J
In artikel 6.25, eerste lid, wordt «27 jaar of ouder» vervangen door: 21 jaar of ouder.
K
Artikel 8.2, onderdeel l, vervalt.
L
Artikel 8.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «inkomensafhankelijke combinatiekorting, ouderschapsverlofkorting en levensloopverlofkorting» vervangen door: inkomensafhankelijke combinatiekorting en ouderschapsverlofkorting.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Ten aanzien van de belastingplichtige die geboren is vóór 1 januari 1963 wordt voor de bepaling van het toetsniveau de algemene heffingskorting voor 100% in aanmerking genomen. Ten aanzien van de belastingplichtige die geboren is vóór 1 januari 1972 maar na 31 december 1962 en ten aanzien van de belastingplichtige, niet zijnde een belastingplichtige als bedoeld in de eerste volzin, tot wiens huishouden in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden een kind behoort dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt en gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, wordt voor de bepaling van het toetsniveau de algemene heffingskorting voor 86 2/3% in aanmerking genomen.
3. In het vierde lid wordt «de leeftijd van 30 jaar» vervangen door: de leeftijd van 21 jaar.
M
Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 25.
N
Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
2. Het derde lid vervalt.
O
Artikel 8.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «5%» vervangen door: 1,5%.
2. In het derde lid wordt «7%» vervangen door: 6%.
3. In het vierde lid wordt «10%» vervangen door: 8,5%.
P
In artikel 8.14a, tweede lid, worden het eerstgenoemde bedrag en het laatstgenoemde bedrag verhoogd met € 230. Voorts wordt het in dat lid genoemde percentage verhoogd met 0,2%-punt.
Q
Artikel 8.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. deze huishouding voert met geen ander dan kinderen waarvan de jongste bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt.
2. Het in het derde lid, tweede volzin, genoemde bedrag wordt verlaagd met € 230.
R
Het in artikel 8.17, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
S
Artikel 8.18a vervalt.
T
In artikel 9.2, vierde lid, vervalt «of een voorziening ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van die wet».
U
In artikel 10.1, eerste lid, wordt «3.68, 3.76, 3.77» vervangen door «3.68, 3.77». Voorts wordt «8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a, alsmede het derde lid, 8.14a» vervangen door «8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a, 8.14a» en wordt «8.18, 8.18a, 9.4» vervangen door: 8.18, 9.4.
V
Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen a en b, en derde lid, vermelde percentages» vervangen door: de in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen a en b, vermelde percentages.
2. Het zesde lid vervalt onder vernummering van het zevende en achtste lid tot zesde en zevende lid.
3. In het zevende lid (nieuw) wordt «tweede, derde en zesde lid» vervangen door: tweede en derde lid.
W
Na artikel 10a.9 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 5.11, zoals dat artikel op 31 december 2011 luidde, blijft van toepassing op ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel op 31 december 2011 luidde, geblokkeerde spaartegoeden, aandelenoptierechten, aandelen en winstbewijzen, voor zover ook na die datum wordt voldaan aan de op die datum bij of krachtens het eerste, derde en vierde lid van dat artikel gestelde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde dat het spaarloon niet binnen de in het eerste lid van dat artikel bedoelde periode van ten minste vier jaar voor andere dan de aldaar genoemde doeleinden kan worden opgenomen.
Bij toepassing van artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 blijven de artikelen 8.2, onderdeel l, 8.9, eerste lid, 8.18a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, 9.2, vierde lid, en 10.1, zoals deze bepalingen op 31 december 2011 luidden, van toepassing, met dien verstande dat bij de toepassing van artikel 8.18a, tweede lid, zoals deze bepaling op 31 december 2011 luidde, kalenderjaren die na 31 december 2011 zijn geëindigd buiten beschouwing blijven.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 1.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder vitaliteitssparen verstaan:
a. een schriftelijke overeenkomst tussen de belastingplichtige en een bank als bedoeld in het tweede lid, betreffende het aanhouden bij die bank van een enkel op naam van de belastingplichtige staande, als vitaliteitsspaarrekening aangeduide rekening waarbij de behaalde rendementen op die rekening worden bijgeschreven en opname van het tegoed van die rekening of een gedeelte daarvan uitsluitend kan plaatsvinden door middel van de overmaking van een bedrag naar een andere rekening;
b. een schriftelijke overeenkomst tussen de belastingplichtige en een verzekeraar als bedoeld in het tweede lid, betreffende het afsluiten bij die verzekeraar van een als vitaliteitsspaarverzekering aangeduide levensverzekering waarbij de behaalde rendementen worden aangewend voor een verhoging van het verzekerde kapitaal en de uitkeringen ingevolge die verzekering, daaronder begrepen hetgeen wordt ontvangen bij afkoop van de verzekering, bij leven enkel kunnen toekomen aan de belastingplichtige;
c. een schriftelijke overeenkomst tussen de belastingplichtige en een beheerder van een belegginginstelling als bedoeld in het tweede lid, betreffende het verkrijgen, beheren en vervreemden van een of meer enkel aan de belastingplichtige toekomende, als vitaliteitsspaarrecht van deelneming aangeduide rechten van deelneming in die beleggingsinstelling waarbij de behaalde rendementen worden aangewend ter verwerving van een of meer vitaliteitsspaarrechten van deelneming.
2. Een bank, verzekeraar of beheerder van een belegginginstelling als bedoeld in het eerste lid is:
a. een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, mits deze onderneming de verplichtingen ingevolge vitaliteitssparen voor de heffing van de vennootschapsbelasting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen;
b. een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van verzekeraar mag uitoefenen, mits deze onderneming voor de heffing van de vennootschapsbelasting de verplichtingen ingevolge vitaliteitssparen rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen;
c. een financiële onderneming aan wie een vergunning is verleend ingevolge de Wet op het financieel toezicht om in Nederland het bedrijf van beleggingsinstelling uit te oefenen, en die is gevestigd in Nederland;
d. een onderneming die bevoegd als bank, als verzekeraar of als beheerder van een belegginginstelling optreedt, anders dan bedoeld in de onderdelen a, b en c, die door Onze Minister, onder door hem te stellen voorwaarden, is aangewezen en die zich tegenover Onze Minister heeft verplicht:
1°. te voldoen aan voorwaarden met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen over de uitvoering van vitaliteitssparen, en
2°. zekerheid te stellen voor de belasting die zou zijn verschuldigd bij toepassing van artikel 3 109a, vijfde lid, dan wel de belastingplichtige zich heeft verplicht deze zekerheid te stellen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde aanwijzing.
B
In artikel 3.1, tweede lid, wordt na onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e tot en met j tot f tot en met k, een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. het belastbare voordeel uit vitaliteitssparen (afdeling 3.5a);.
C
Na afdeling 3.5 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen worden aangemerkt:
a. bedragen die worden overgemaakt van een vitaliteitsspaarrekening;
b. uitkeringen ingevolge een vitaliteitsspaarverzekering, daaronder begrepen hetgeen wordt ontvangen bij afkoop van een dergelijke verzekering;
c. opbrengsten ter zake van een vervreemding van een vitaliteitsspaarrecht van deelneming.
2. Ingeval in een kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 61 jaar bereikt, gezamenlijk een hoger bedrag dan € 10 000:
a. van de vitaliteitsspaarrekening is overgeboekt;
b. uit een vitaliteitsspaarverzekering tot uitkering is gekomen;
c. van het vitaliteitsspaarrecht van deelneming is vervreemd;
wordt in dat jaar als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in aanmerking genomen het tegoed van de vitaliteitsspaarrekening, onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van de vitaliteitsspaarverzekering, onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van het vitaliteitsspaarrecht van deelneming.
3. Ingeval niet uiterlijk op de dag voorafgaand aan de dag waarop de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt:
a. het tegoed van de vitaliteitsspaarrekening is overgeboekt;
b. de vitaliteitsspaarverzekering tot uitkering is gekomen;
c. het vitaliteitsspaarrecht van deelneming is vervreemd;
wordt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in aanmerking genomen het tegoed van de vitaliteitsspaarrekening, onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van de vitaliteitsspaarverzekering, onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van het vitaliteitsspaarrecht van deelneming.
4. Ingeval de belastingplichtige voor het bereiken van de leeftijd van 65 overlijdt en tot het tijdstip van overlijden:
a. het tegoed van de vitaliteitsspaarrekening nog niet volledig is overgeboekt;
b. de vitaliteitsspaarverzekering nog niet volledig tot uitkering is gekomen;
c. het vitaliteitsspaarrecht van deelneming nog niet is vervreemd;
wordt op de dag voorafgaand aan de dag van overlijden van de belastingplichtige als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in aanmerking genomen het tegoed van de vitaliteitsspaarrekening, onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van de vitaliteitsspaarverzekering, onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van het vitaliteitsspaarrecht van deelneming.
5. Ingeval op enig tijdstip:
a. een regeling voor vitaliteitssparen niet langer als zodanig is aan te merken;
b. een aanspraak ingevolge vitaliteitssparen wordt vervreemd, anders dan bedoeld in het eerste lid;
wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in aanmerking genomen het tegoed van de vitaliteitsspaarrekening, onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van de vitaliteitsspaarverzekering, onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van het vitaliteitsspaarrecht van deelneming.
6. In afwijking van het eerste lid wordt geen belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in aanmerking genomen ter zake van de omzetting van vitaliteitssparen van de belastingplichtige in ander vitaliteitssparen van de belastingplichtige, daaronder begrepen de overmaking van een bedrag van een vitaliteitsspaarrekening van de belastingplichtige naar een andere vitaliteitsspaarrekening van de belastingplichtige.
7. Bij de toepassing van het tweede lid blijft buiten beschouwing de omzetting van vitaliteitssparen van de belastingplichtige in ander vitaliteitssparen van de belastingplichtige, daaronder begrepen de overmaking van een bedrag van een vitaliteitsspaarrekening van de belastingplichtige naar een andere vitaliteitsspaarrekening van de belastingplichtige.
D
Artikel 3.124, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel c wordt «en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. uitgaven voor vitaliteitssparen tot het in artikel 3.131b genoemde bedrag.
E
Na artikel 3.131 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Uitgaven voor vitaliteitssparen zijn de bedragen die de belastingplichtige:
a. heeft overgemaakt naar zijn vitaliteitsspaarrekening;
b. heeft betaald ten behoeve van zijn vitaliteitsspaarverzekering;
c. heeft betaald ter verkrijging van een aan hem toekomend vitaliteitsspaarrecht van deelneming.
2. In afwijking van het eerste lid wordt geen uitgave voor vitaliteitssparen in aanmerking genomen ter zake van een omzetting als bedoeld in artikel 3.109a, zesde lid.
De belastingplichtige kan uitgaven voor vitaliteitssparen in aanmerking nemen indien hij arbeidsinkomen als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdeel e, geniet en aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, voor zover de waarde in het economische verkeer van het gezamenlijke bedrag van zijn voorzieningen ingevolge vitaliteitssparen aan het begin van het kalenderjaar lager is dan € 20 000, met een maximum van € 5000.
F
In artikel 3 146, eerste lid, wordt «uitkeringen op grond van een buitenlandse voorziening die naar aard en strekking overeenkomt met een inkomensvoorziening» vervangen door: uitkeringen op grond van een buitenlandse voorziening die naar aard en strekking overeenkomt met een inkomensvoorziening, voordelen uit vitaliteitssparen.
G
In artikel 5.3, tweede lid, derde volzin, en derde lid, onderdelen c en d, wordt «heffingsrente» vervangen door: belastingrente.
H
In artikel 6.30, eerste lid, wordt «€ 500» vervangen door: € 250.
I
In artikel 7.2, tweede lid, wordt na onderdeel e, onder verlettering van de onderdelen f tot en met h tot g tot en met i, een onderdeel ingevoegd, luidende:
f. het belastbare voordeel uit vitaliteitssparen voor zover de daarvoor gedane uitgaven als uitgaven voor vitaliteitssparen in aanmerking zijn genomen;.
J
Artikel 8.2, onderdeel c, vervalt.
K
In artikel 8.7, eerste lid, eerste en tweede volzin, en tweede lid, wordt «de doorwerkbonus, de ouderenkorting» vervangen door: de ouderenkorting.
L
Het in artikel 8.9, tweede lid, tweede volzin, vermelde percentage wordt vervangen door: 73 1/3%.
M
Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 3.
N
Aan artikel 8.11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid worden, ingeval de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, het percentage en het laatstvermelde bedrag, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, vervangen door «18,915%», onderscheidenlijk door: € 3961.
O
Artikel 8.12 vervalt.
P
In artikel 9.2, vierde lid, wordt «of stamrechtbeleggingsrecht als bedoeld in artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964» vervangen door: of stamrechtbeleggingsrecht als bedoeld in artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964 of een voorziening ingevolge vitaliteitssparen.
Q
Artikel 9.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «alsmede de heffingsrente en de revisierente» vervangen door: alsmede de belastingrente en de revisierente.
2. Het zesde en zevende lid vervallen.
R
In artikel 10.1, eerste lid, wordt «3.87, 3.118» vervangen door «3.87, 3.109a, 3.118» en wordt «3.129, 3.133» vervangen door «3.129, 3.131b, 3.133». Voorts wordt «8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a, 8.14a» vervangen door «8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a, alsmede het derde lid, 8.14a» en wordt «en artikel 8.12, zevende lid, laatstvermelde bedragen» vervangen door: laatstvermelde bedragen.
S
Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen a en b, vermelde percentages» vervangen door «artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen a en b, en derde lid, vermelde percentages». Voorts wordt «eerstvermelde bedragen, het in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, vermelde bedrag, het in artikel 8.12, eerste lid, onderdeel b, vermelde bedrag en het in artikel 8.12, zevende lid, eerstvermelde bedrag» vervangen door: eerstvermelde bedragen en het in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, vermelde bedrag.
2. In het vierde lid vervalt «, het in artikel 8.12, eerste lid, onderdeel b, vermelde bedrag en het in artikel 8.12, zevende lid, eerstvermelde bedrag».
3. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid wordt na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:
6. Het percentage in artikel 8.11, derde lid, wordt berekend door het verschil van het in dat lid genoemde bedrag en het in dat artikel, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a, genoemde bedrag, na toepassing van artikel 10.1 te delen door het verschil van:
a. 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, en € 987, en
b. het volgens het vierde lid berekende bedrag.
4. In het achtste lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door: tweede, derde en zesde lid.
T
Artikel 10a.11 komt te luiden:
Bij toepassing van artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 zijn de artikelen 8.2, onderdeel l, 8.9, eerste lid, 8.18a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, 9.2, vierde lid, en 10.1, zoals deze bepalingen op 31 december 2011 luidden, met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8.18a, tweede lid, zoals deze bepaling op 31 december 2011 luidde, kalenderjaren die na 31 december 2011 zijn geëindigd buiten beschouwing blijven. Bij toepassing van artikel 39d, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is voorts artikel 3 131a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
U
Artikel 10b.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Artikel 8.11, derde lid, vervalt met ingang van 1 januari 2020.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2014 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.
2. In het vijfde lid vervalt de tweede volzin.
B
Het in artikel 8.10, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met € 39.
C
Artikel 10a.11 komt te luiden:
1. Bij toepassing van artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 zijn de artikelen 8.2, onderdeel l, 8.9, eerste lid, 8.18a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, 9.2, vierde lid, en 10.1, zoals deze bepalingen op 31 december 2011 luidden, met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8.18a, tweede lid, zoals deze bepaling op 31 december 2011 luidde, kalenderjaren die na 31 december 2011 zijn geëindigd buiten beschouwing blijven. Bij toepassing van artikel 39d, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is voorts artikel 3 131a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
2. Ingeval een belastingplichtige als bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 op enig moment in het kalenderjaar zowel een voorziening ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, als een voorziening ingevolge vitaliteitssparen als bedoeld in artikel 1.7a, heeft, wordt de waarde in het economische verkeer van de aanspraken ingevolge de levensloopregeling met overeenkomstige toepassing van de artikelen 8.2, onderdeel l, 8.9, eerste lid, 8.18a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, aan het einde van het kalenderjaar, of, ingeval de belastingplichtige voor die datum overlijdt, op de dag voorafgaand aan het overlijden als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in aanmerking genomen. Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8.18a, tweede lid, zoals deze bepaling op 31 december 2011 luidde, blijven kalenderjaren die na 31 december 2011 zijn geëindigd buiten beschouwing.
In de Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt artikel 10a.10 met ingang van 1 januari 2016.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel j, onder 5°, vervalt.
2. Het eerste lid, onderdeel r, onder 4°, vervalt.
3. In het derde lid vervalt «en de aanspraken ingevolge een levensloopregeling». Voorts vervalt «en de in artikel 19g, eerste lid, onderdeel b,».
B
Hoofdstuk IIC vervalt.
C
In artikel 20a wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 18 945 |
– |
1,95% |
€ 18 945 |
€ 33 863 |
€ 369 |
10,80% |
€ 33 863 |
€ 56 491 |
€ 1 980 |
42% |
€ 56 491 |
– |
€ 11 483 |
52% |
D
In artikel 20b wordt de tarieftabel vervangen door:
Bij een belastbaar loon van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat |
|
---|---|---|---|
I |
II |
III |
IV |
– |
€ 18 945 |
– |
1,95% |
€ 18 945 |
€ 34 055 |
€ 369 |
10,80% |
€ 34 055 |
€ 56 491 |
€ 2 000 |
42% |
€ 56 491 |
– |
€ 11 423 |
52% |
E
Artikel 21c wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel d wordt de puntkomma vervangen door: , en.
2. Aan het slot van onderdeel e wordt «en» vervangen door een punt.
3. Onderdeel f vervalt.
F
Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 25.
G
Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot derde tot en met vijfde lid.
3. Het vijfde lid (nieuw) vervalt.
H
Het in artikel 22b, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 10.
I
Artikel 22ca vervalt.
J
In artikel 22d wordt «22b, 22c en 22ca» vervangen door «22b en 22c» en wordt «8.17, 8.18 en 8.18a» vervangen door: 8.17 en 8.18.
K
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel e, vervalt.
2. Het tweede lid, onderdeel b, vervalt.
3. In het vijfde lid wordt «het tweede lid, onderdeel b en onderdeel c» vervangen door: het tweede lid, onderdeel c.
4. Het zesde en achtste lid vervallen onder vernummering van het zevende en negende lid tot zesde en zevende lid.
Ka
In artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, wordt «bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door «bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» en wordt «gedurende ten hoogste tien jaar» vervangen door: gedurende ten hoogste acht jaar.
L
Artikel 32 vervalt.
M
In artikel 36a, tweede lid, wordt «een levensloopregeling» vervangen door: een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dat artikel op 31 december 2011 luidde.
N
Artikel 39c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 31» vervangen door: artikel 31, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel f, het tweede lid, onderdeel c, onder 1°, het achtste lid en het tiende lid,.
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Bij toepassing van het eerste lid wordt artikel 15a, eerste lid, onderdeel j, zoals dat op 31 december 2010 luidde, vanaf 1 januari 2012 als volgt gelezen:
j. extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst (extraterritoriale kosten), met dien verstande dat voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen of buiten Nederland worden uitgezonden, onder daarbij te stellen voorwaarden, geldt dat vergoedingen van kosten van verblijf buiten het land van herkomst – voor van buiten Nederland in dienstbetrekking genomen werknemers gedurende ten hoogste acht jaar – ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30 percent van het loon en de vergoeding voor extraterritoriale kosten, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden;.
O
Na artikel 39c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor de werknemer die op 31 december 2011 een aanspraak had ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum € 3 000 of meer bedroeg, blijven de artikelen 11, eerste lid, onderdeel j, onder 5°, en onderdeel r, onder 4°, en derde lid, 19g, 21c, onderdeel f, 22a, zesde lid, 22ca, 22d en 36a, tweede lid, artikel 25, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 4, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing, met dien verstande dat bij de toepassing van artikel 22ca, tweede lid, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, kalenderjaren die na 31 december 2011 zijn geëindigd buiten beschouwing blijven.
2. Voor de werknemer die op 31 december 2011 een aanspraak had ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum minder bedroeg dan € 3 000, blijven op deze aanspraak de bij of krachtens artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, gestelde regels alsmede de artikelen 21c, onderdeel f, 22a, zesde lid, 22ca en 22d, artikel 25, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 4, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, van toepassing.
P
Na artikel 39d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de werknemer die uiterlijk op 31 december 2011 een vergoeding genoot waarop artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, zoals dat op 31 december 2011 luidde, of artikel 15a, eerste lid, onderdeel j, zoals dat op 31 december 2010 luidde, van toepassing was, blijft bij de toepassing van die artikelen de op 31 december 2011 geldende termijn van ten hoogste tien jaar van toepassing.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verhoogd met € 3.
B
In artikel 22a wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid worden, ingeval de werknemer bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, het percentage en het laatstvermelde bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vervangen door «18,915%», onderscheidenlijk door: € 3961.
C
In artikel 28a, achtste lid, vervalt «, met dien verstande dat het tijdvak waarover de heffingsrente wordt berekend, eindigt op de dag van ontvangst van het correctiebericht». Voorts wordt «heffingsrente» telkens vervangen door: belastingrente.
D
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. een belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen geniet als bedoeld in artikel 3 109a van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Met betrekking tot een belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen als bedoeld in artikel 3 109a van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedraagt in afwijking van hoofdstuk III de belasting 42% van dit belastbare voordeel. Indien de belasting ingevolge artikel 27b, eerste lid, in één bedrag met de premie voor de volksverzekeringen wordt geheven, wordt in afwijking in zoverre van de eerste volzin, het bedrag van de verschuldigde belasting tezamen met het bedrag van de verschuldigde premie voor de volksverzekeringen gesteld op 42% van het belastbare voordeel.
E
Na hoofdstuk VIIA wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
F
Artikel 39d komt te luiden:
1. Onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden kan een aanspraak ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, op verzoek van de werknemer geruisloos worden omgezet in een voorziening ingevolge vitaliteitssparen als bedoeld in artikel 1.7a van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Voor de werknemer die op 31 december 2011 een aanspraak had ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum minder bedroeg dan € 3 000, blijven tot de datum waarop deze aanspraak is omgezet in een voorziening ingevolge vitaliteitssparen als bedoeld in artikel 1.7a van de Wet inkomstenbelasting 2001, maar uiterlijk tot en met 31 december 2013, op deze aanspraak de bij of krachtens artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, gestelde regels alsmede artikel 25, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 4, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, van toepassing en wordt deze aanspraak, ingeval deze niet uiterlijk op 31 december 2013 is omgezet in een voorziening ingevolge vitaliteitssparen als bedoeld in artikel 1.7a van de Wet inkomstenbelasting 2001, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 21c, onderdeel f, 22a, zesde lid, 22ca en 22d, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, op 31 december 2013, of, ingeval de werknemer voor die datum overlijdt, op de dag voorafgaand aan het overlijden als loon uit tegenwoordige arbeid in aanmerking genomen.
3. Voor de werknemer die op 31 december 2011 een aanspraak had ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum € 3 000 of meer bedroeg, blijven de artikelen 11, eerste lid, onderdeel j, onder 5°, en onderdeel r, onder 4°, en derde lid, 19g, 21c, onderdeel f, 22a, zesde lid, 22ca, 22d en 36a, tweede lid, artikel 25, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 4, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing, met dien verstande dat bij de toepassing van artikel 22ca, tweede lid, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, kalenderjaren die na 31 december 2011 zijn geëindigd buiten beschouwing blijven.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2014 als volgt gewijzigd:
A
Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met € 39.
B
Artikel 39d komt te luiden:
1. Voor de werknemer die op 31 december 2011 een aanspraak had ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum € 3 000 of meer bedroeg, blijven de artikelen 11, eerste lid, onderdeel j, onder 5°, en onderdeel r, onder 4°, en derde lid, 19g, 21c, onderdeel f, 22a, zesde lid, 22ca, 22d en 36a, tweede lid, artikel 25, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 4, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing, met dien verstande dat bij de toepassing van artikel 22ca, tweede lid, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, kalenderjaren die na 31 december 2011 zijn geëindigd buiten beschouwing blijven.
2. Onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden kan een aanspraak als bedoeld in het eerste lid op verzoek van de werknemer geruisloos worden omgezet in een voorziening ingevolge vitaliteitssparen als bedoeld in artikel 1.7a van de Wet inkomstenbelasting 2001, voor zover de waarde in het economische verkeer van deze aanspraak niet hoger is dan het in artikel 3.131b van de Wet inkomstenbelasting 2001 eerstgenoemde bedrag.
3. Het eerste lid is niet van toepassing ingeval de waarde van de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, aan het begin van het kalenderjaar, vóór bijschrijving van het rendement, niet meer bedraagt dan nihil.
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel q door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
procedure erkenning verworven competenties.
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De afdrachtvermindering onderwijs bedraagt met betrekking tot:
a. de in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, bedoelde werknemer: € 2 711 per kalenderjaar;
b. de in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, bedoelde werknemers: € 2 738 per kalenderjaar;
c. de in artikel 14, eerste lid, onderdeel d, bedoelde werknemer: € 2 711 per kalenderjaar;
d. de in artikel 14, eerste lid, onderdeel e, bedoelde werknemer: € 3 286 per kalenderjaar;
e. de in artikel 14, eerste lid, onderdeel f, bedoelde werknemer: € 2 738 per kalenderjaar;
f. de in artikel 14, eerste lid, onderdeel g, bedoelde werknemer: € 1 302 per kalenderjaar;
g. de in artikel 14, eerste lid, onderdeel h, bedoelde werknemer: € 329 per EVC-procedure.
2. Het tweede en derde lid vervallen onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot tweede tot en met vijfde lid.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «De in het eerste en tweede lid opgenomen bedragen» vervangen door: De in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, e en f, opgenomen bedragen.
4. Na het vierde lid (nieuw) wordt, onder vernummering van het vijfde lid (nieuw) tot zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
5. Met betrekking tot de in artikel 14a, eerste lid, bedoelde werknemer wordt de afdrachtvermindering voor het loontijdvak waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 14a, derde lid, in behandeling wordt genomen tot en met het laatste loontijdvak dat eindigt voor de datum waarop de verklaring, bedoeld in artikel 14a, eerste lid, wordt afgegeven, per loontijdvak gesteld op een evenredig deel van de in het eerste lid, onderdeel a, onderdeel c, onderscheidenlijk onderdeel f, opgenomen bedragen. Het op grond van de eerste volzin vastgestelde bedrag wordt in aanmerking genomen in het loontijdvak waarin de verklaring, bedoeld in artikel 14a, eerste lid, wordt afgegeven of in het daaropvolgende loontijdvak.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «het derde lid» vervangen door: het eerste lid, onderdeel g,.
C
In artikel 6, eerste lid, wordt «De in artikel 5, eerste lid, opgenomen bedragen» vervangen door: De in artikel 5, eerste lid, onderdelen a, b, c, d en f, opgenomen bedragen.
D
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid wordt «de in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f en g, bedoelde overeenkomst» vervangen door: de in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f en g, en artikel 14a, tweede lid, bedoelde overeenkomsten.
2. In het zevende lid wordt «de in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f en g, bedoelde overeenkomsten» vervangen door «de in het eerste lid, onderdelen a, b, c, d, f en g, en artikel 14a, tweede lid, bedoelde overeenkomsten». Voorts wordt «bedoeld in het eerste lid, onderdeel d» vervangen door: bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, en artikel 14a, tweede lid.
3. In het achtste lid wordt «de in het eerste lid, onderdeel h, en het vijfde lid, onderdeel b, bedoelde verklaringen» vervangen door: de in het eerste lid, onderdeel h, het vijfde lid, onderdeel b, en artikel 14a, eerste lid, bedoelde verklaringen.
E
Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Artikel 14, eerste lid, onderdelen a, d of g, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de werknemer die een met de opleiding, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, onderdeel d, onderscheidenlijk onderdeel g, vergelijkbare opleiding volgt in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, indien de inhoudingsplichtige beschikt over een verklaring van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat die opleiding wat betreft niveau en kwaliteit vergelijkbaar is met de opleiding, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, onderdeel d, onderscheidenlijk onderdeel g.
2. In afwijking in zoverre van artikel 14, eerste lid, onderdelen a en g, dient de inhoudingsplichtige voor de overeenkomstige toepassing van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel g, te beschikken over een tussen hem, het opleidingsinstituut en de in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel g, bedoelde werknemer gesloten onderwijsarbeidsovereenkomst, onderscheidenlijk stageovereenkomst.
3. Bij regeling van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden in ieder geval regels gesteld met betrekking tot de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag voor een verklaring als bedoeld in het eerste lid moeten worden overgelegd en met betrekking tot de bekendmaking van het tijdstip met ingang waarvan die aanvraag voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke eisen.
4. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beslist binnen acht weken op een aanvraag als bedoeld in het derde lid.
5. In afwijking in zoverre van het eerste lid is de afdrachtvermindering onderwijs voor de werknemer, bedoeld in het eerste lid, waarvoor de inhoudingsplichtige beschikt over een verklaring als bedoeld in het eerste lid, reeds van toepassing vanaf de datum waarop de ingediende aanvraag, bedoeld in het derde lid, voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke eisen.
F
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «€ 150 000» vervangen door: € 110 000.
2. In het vijfde lid wordt «€ 8 500 000» telkens vervangen door: € 14 000 000.
G
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» telkens vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, onderscheidenlijk Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,.
2. In het derde lid wordt «, met uitzondering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven» vervangen door: bij toepassing van hoofdstuk V, onderscheidenlijk hoofdstuk VIII, kan de belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
H
In artikel 30a wordt «artikel 5, eerste tot en met derde lid» vervangen door: artikel 5, eerste lid.
In de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt artikel 23 met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «€ 110 000» vervangen door: € 150 000.
2. In het vijfde lid wordt «€ 14 000 000» telkens vervangen door: € 8 500 000.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
0A
In artikel 2, vierde lid, wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Bij een lichaam dat zonder toepassing van de eerste volzin niet een binnenlandse belastingplichtige zou zijn, wordt, in afwijking van hoofdstuk II, het voordeel uit hoofde van een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, bepaald op de voet van hoofdstuk III.
A
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid zijn lichamen die vergelijkbaar zijn met een naar Nederlands recht opgerichte vereniging of stichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, of die een kerkgenootschap zijn, slechts aan de belasting onderworpen voor zover zij een onderneming drijven.
B
In artikel 4 wordt «als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e» vervangen door: als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, en in artikel 3, tweede lid.
C
In artikel 10a, vierde lid, wordt «de artikelen 10, 10d, 13, 13a, 13b, 13ba, 13c, 13d, 13e, 13j, 13k, 14, 14a, 17a, 20, 28 en 33» vervangen door: de artikelen 10, 10d, 13, 13a, 13b, 13ba, 13d, 13e, 13j, 13k, 14, 14a, 15g, 15i, 15j, 17a, 20, 28, 33 en 33b.
D
Artikel 10d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het negende lid komt te luiden:
9. Het eerste, derde en vierde lid zijn slechts van toepassing op bestanddelen van de winst die geen deel uitmaken van winst uit een andere staat als bedoeld in artikel 15e waarop de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van toepassing is en op bestanddelen van het vermogen welke niet dienstbaar zijn aan het behalen van dergelijke winst.
2. Het tiende en elfde lid vervallen.
E
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Lichamen zonder aandeelhouders of deelgerechtigden waarbij een algemeen maatschappelijk of sociaal belang op de voorgrond staat» vervangen door «Lichamen die zijn aangemerkt als culturele instelling alsmede lichamen zonder aandeelhouders of deelgerechtigden die een sociaal belang behartigen en de winst hoofdzakelijk behalen met behulp van vrijwilligers». Voorts wordt «herbestedingsreserve» vervangen door: bestedingsreserve.
2. In het tweede lid, aanhef, wordt «herbestedingsreserve» vervangen door «bestedingsreserve». Voorts wordt «drie jaren» vervangen door: vijf jaren.
3. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. uitgaven ter zake van de aanschaf, voortbrenging of verbetering van bedrijfsmiddelen, met uitzondering van onroerende zaken die bestemd zijn om direct of indirect hoofdzakelijk al dan niet kortstondig ter beschikking te worden gesteld aan derden, of.
4. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt «voor zover het lichaam daardoor naar verwachting verlies zal lijden».
5. In het derde lid wordt «dat bij het lichaam op de voorgrond staat» vervangen door: dat het lichaam behartigt.
6. In het zesde lid, aanhef, wordt «herbestedingsreserve» vervangen door «bestedingsreserve». Voorts wordt «het derde jaar» vervangen door: het vijfde jaar.
Ea
Aan artikel 12b wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, wordt niet gerekend een bedrag ingevolge een RDA-beschikking of een correctie-RDA-beschikking als bedoeld in artikel 3.52a van de Wet inkomstenbelasting 2001.
F
Artikel 13aa wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en vijfde lid wordt «hoofdstuk VA (deelnemingsverrekening)» vervangen door: artikel 23c (deelnemingsverrekening).
2. In het zesde lid wordt «vermeerderd» vervangen door: verminderd.
G
In artikel 13ba, zevende lid, vervalt de laatste volzin.
H
Artikel 13c vervalt.
I
Artikel 13d, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «op grond van artikel 13c of artikel 13h» vervangen door: op grond van artikel 13h.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. een negatief saldo van de positieve en negatieve bedragen aan winst uit een andere staat dat op de voet van artikel 15j is doorgeschoven naar een lichaam dat niet in Nederland is gevestigd, indien dit saldo is voortgevloeid uit een voorheen door de belastingplichtige gedreven buitenlandse onderneming en voor zover ter zake van dat negatieve bedrag in die andere staat generlei tegemoetkoming voor de belastingheffing is gegeven.
J
Aan artikel 13e wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien tot de voortgezette onderneming of het voortgezette gedeelte van de onderneming een in het buitenland gedreven onderneming behoort waarvan het saldo van de positieve en negatieve bedragen aan winst waarop de in artikel 15e geregelde objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van toepassing is, op het tijdstip van aanvang van de voortzetting negatief was, wordt:
a. het in aanmerking te nemen liquidatieverlies, bedoeld in het eerste lid, verminderd met het stakingsverlies, bedoeld in artikel 15i, voor zover dat verlies in aftrek is gekomen en heeft geleid tot een winstvermindering;
b. de in het tweede lid bedoelde verhoging van het opgeofferde bedrag verminderd met het op de voet van artikel 15j naar die deelneming doorgeschoven saldo, voor zover dit saldo bij die deelneming als stakingsverlies als bedoeld in artikel 15i in aftrek is gekomen en heeft geleid tot een winstvermindering.
K
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox of op toepassing van de deelnemingsverrekening» vervangen door: op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox, op toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, op toepassing van de deelnemingsverrekening of op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten.
2. In het zevende lid wordt «de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox of de toepassing van de deelnemingsverrekening» vervangen door: de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, de toepassing van de deelnemingsverrekening of de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten.
L
Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox of op toepassing van de deelnemingsverrekening» vervangen door: op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox, op toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, op toepassing van de deelnemingsverrekening of op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten.
2. In het vijfde lid wordt «de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox of de toepassing van de deelnemingsverrekening» vervangen door: de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, de toepassing van de deelnemingsverrekening of de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten.
3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
12. Renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van schulden die voortvloeien uit een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst, waarbij rente in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de winst en die verband houden met de verwerving van een belang in een lichaam (overnameschulden), komen in gevallen waarbij na de splitsing zowel de overnameschuld als het vermogen van het lichaam waarin een belang is verworven deel zijn gaan uitmaken van het vermogen van eenzelfde lichaam, slechts in aftrek tot het bedrag dat de winst van het lichaam dat de schuld heeft opgenomen zou hebben belopen indien de splitsing niet zou hebben plaatsgevonden.
13. Voor de toepassing van het twaalfde lid is artikel 15ad, tweede tot en met achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
14. Het twaalfde lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot renten van schulden welke verband houden met de verwerving van aandelen die in het kader van de splitsing zijn uitgegeven dan wel met terugbetaling op aandelen in het kader van de splitsing.
M
Artikel 14b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox of op toepassing van de deelnemingsverrekening» vervangen door: op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, op toepassing van de innovatiebox, op toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, op toepassing van de deelnemingsverrekening of op toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten.
2. In het vierde lid wordt «de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox of de toepassing van de deelnemingsverrekening» vervangen door: de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van buitenlandse resultaten, de toepassing van de innovatiebox, de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, de toepassing van de deelnemingsverrekening of de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten.
3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
9. Renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van schulden die voortvloeien uit een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst, waarbij rente in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de winst en die verband houden met de verwerving van een belang in een lichaam (overnameschulden), komen in gevallen waarbij na de fusie zowel de overnameschuld als het vermogen van het lichaam waarin een belang is verworven deel zijn gaan uitmaken van het vermogen van eenzelfde lichaam, slechts in aftrek tot het bedrag dat de winst van het lichaam dat de schuld heeft opgenomen zou hebben belopen indien de fusie niet zou hebben plaatsgevonden.
10. Voor de toepassing van het negende lid is artikel 15ad, tweede tot en met achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
11. Het negende lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot renten van schulden welke verband houden met de verwerving van aandelen die in het kader van de fusie zijn uitgegeven dan wel met terugbetaling op aandelen in het kader van de fusie.
N
Artikel 14c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien:
a. bij de belastingplichtige de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in artikel 15e, van toepassing is en de ontbinding zonder toepassing van het eerste lid zou leiden tot een stakingsverlies op de voet van artikel 15i, kan de belastingplichtige, in afwijking in zoverre van het eerste lid, dit verlies onder nader te stellen voorwaarden in aanmerking nemen;
b. de belastingplichtige aanspraak kan maken op voorwaartse verrekening van verliezen, blijft de in het eerste lid bedoelde winst slechts buiten aanmerking voor zover deze uitgaat boven die verliezen.
Voor zover de winst, bedoeld in het eerste lid, wel in aanmerking wordt genomen, vindt een verhoging van boekwaarden van bezittingen of opheffing van fiscale reserves plaats.
2. In het derde lid vervalt de laatste volzin.
O
Artikel 15, tiende lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen f en g worden geletterd g en h.
2. Na onderdeel e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
f. de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten;.
3. Aan het slot van onderdeel g (nieuw) wordt «; en» vervangen door een puntkomma.
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h (nieuw) door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. de toepassing van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten.
P
In artikel 15ac, vijfde lid, komt de eerste volzin te luiden: Indien tot de winst van de fiscale eenheid winst uit een buitenlandse onderneming of uit een in het buitenland gelegen onroerende zaak behoort en de laatstgenoemde winst voor de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten tot een hoger bedrag in aanmerking zou worden genomen dan het gezamenlijke bedrag dat in aanmerking zou zijn genomen bij afwezigheid van de fiscale eenheid, als gevolg van het feit dat in het laatste geval financieringskosten toerekenbaar zijn aan de buitenlandse onderneming of de in het buitenland gelegen onroerende zaak die bij de fiscale eenheid niet tot uitdrukking komen, wordt de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten berekend alsof deze financieringskosten wel bij de fiscale eenheid tot uitdrukking komen, met dien verstande dat voor de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten ten minste in aanmerking wordt genomen het hiervoor bedoelde gezamenlijke bedrag.
Q
Na artikel 15ac wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Renten – kosten en valutaresultaten daaronder begrepen – ter zake van schulden die voortvloeien uit een overeenkomst van geldlening of een daarmee vergelijkbare overeenkomst, waarbij rente in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de winst en die rechtens dan wel in feite direct of indirect verband houden met de verwerving of uitbreiding door een maatschappij van een belang in een of meer andere maatschappijen (overnameschulden), komen bij het bepalen van de in een jaar genoten winst slechts in aftrek tot een bedrag gelijk aan de winst van de fiscale eenheid van het jaar berekend zonder toepassing van dit artikel maar met inachtneming van het zevende lid, verminderd met het deel van die winst dat toerekenbaar is aan die andere maatschappijen en vermeerderd met de hiervoor bedoelde renten. Ingeval een in de eerste volzin bedoelde andere maatschappij tijdens het bestaan van de fiscale eenheid is geliquideerd, vindt dit artikel toepassing alsof die liquidatie niet heeft plaatsgevonden.
2. De aftrekbeperking van het eerste lid is slechts van toepassing indien het bedrag aan renten dat ingevolge dat lid niet in aftrek zou komen meer bedraagt dan € 1 000 000 en er bij de fiscale eenheid sprake is van een teveel aan overnamerenten.
3. De aftrekbeperking van het eerste lid is slechts van toepassing tot het laagste van de volgende twee bedragen:
a. het bedrag aan renten dat ingevolge het eerste lid niet in aftrek zou komen, verminderd met € 1 000 000;
b. het volgens het vierde lid berekende bedrag van het teveel aan overnamerenten.
4. Het bedrag van het teveel aan overnamerenten, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt gesteld op het gezamenlijke bedrag aan in het eerste lid bedoelde renten die in het jaar zijn verschuldigd over het bovenmatige deel van de overnameschulden met betrekking tot de in het jaar gevoegde maatschappijen en over het bovenmatige deel van de overnameschulden met betrekking tot de in elk van de voorgaande jaren gevoegde maatschappijen.
5. Van een bovenmatig deel aan overnameschulden met betrekking tot de in een bepaald jaar gevoegde maatschappijen is sprake voor zover het gezamenlijke bedrag van de overnameschulden die verband houden met de verwerving of uitbreiding van een belang in een of meer in datzelfde jaar gevoegde maatschappijen bij het einde van het jaar meer bedraagt dan een in het zesde lid aangegeven percentage van de verkrijgingsprijs van die belangen. Daarbij worden tijdelijke mutaties van die schulden rond het einde van het jaar genegeerd voor zover deze plaatsvinden met het oog op de toepassing van dit artikel.
6. Het in het vijfde lid bedoelde percentage van de verkrijgingsprijs van een belang bedraagt in het jaar van voeging 60% en neemt vervolgens met 5%-punt per jaar af tot 25%.
7. Dit artikel is slechts van toepassing op bestanddelen van de winst die geen deel uitmaken van winst uit een andere staat als bedoeld in artikel 15e waarop de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van toepassing is en op bestanddelen van het vermogen welke niet dienstbaar zijn aan het behalen van dergelijke winst uit een andere staat.
8. Het bedrag aan renten dat ingevolge dit artikel niet in aftrek komt, wordt overgebracht naar het volgende jaar en wordt in dat jaar onderworpen aan de aftrekbeperking van dit artikel, met dien verstande dat het tweede tot en met zesde lid daarbij buiten toepassing blijven.
Qa
In artikel 15ah, eerste lid, wordt «de artikelen 15ab, tweede lid, en 15ae» vervangen door: de artikelen 15ab, tweede lid, 15ad en 15ae.
R
Na artikel 15d wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Bij de belastingplichtige met winst uit een andere staat wordt de winst verminderd met de positieve en de negatieve bedragen van de winst uit die staat (objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten).
2. Onder winst uit een andere staat wordt verstaan:
a. voor zover in de relatie tot de andere staat een verdrag van kracht is dat, of een regeling is getroffen die, voorziet in een regeling voor de heffing over de bestanddelen van de winst van de belastingplichtige: het gezamenlijke bedrag van:
1°. de in die staat behaalde winst uit buitenlandse onderneming, zijnde een onderneming die, of een gedeelte van een onderneming dat, wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting binnen het gebied van die staat;
2°. de in de winst begrepen opbrengsten, verminderd met de daarmee verband houdende kosten, uit de in die staat gelegen onroerende zaken, en
3°. de in de winst begrepen overige voordelen, verminderd met de daarmee verband houdende kosten, uit die staat die op grond van dat verdrag, onderscheidenlijk die regeling, ter heffing aan die staat zijn toegewezen;
voor zover Nederland op grond van dat verdrag, onderscheidenlijk die regeling, voor de winst uit een dergelijke onderneming, voor de opbrengsten uit dergelijke onroerende zaken en voor dergelijke overige voordelen, zo deze winsten, opbrengsten en voordelen positief zouden zijn, een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting dient te verlenen;
b. voor zover in de relatie tot de andere staat niet een verdrag als bedoeld in onderdeel a van kracht is en niet een regeling als bedoeld in onderdeel a is getroffen: het gezamenlijke bedrag van:
1°. de in die staat behaalde winst uit buitenlandse onderneming, zijnde een onderneming die, of een gedeelte van een onderneming dat, wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting als bedoeld in artikel 15f binnen het gebied van die staat;
2°. de in de winst begrepen opbrengsten, verminderd met de daarmee verband houdende kosten, uit binnen het gebied van de andere staat gelegen onroerende zaken, daaronder begrepen rechten die direct of indirect betrekking hebben op dergelijke onroerende zaken, en
3°. de in de winst begrepen opbrengsten, verminderd met de daarmee verband houdende kosten, uit rechten op aandelen in de winst van een onderneming waarvan de leiding in de andere staat is gevestigd voor zover deze rechten niet opkomen uit effectenbezit.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden mede als buitenlandse onderneming beschouwd werkzaamheden die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 30 dagen in, op of boven het winningsgebied van de andere staat worden verricht. Het winningsgebied van een andere staat bestaat uit de territoriale zee van die staat alsmede het buiten de territoriale zee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover de andere staat daar op grond van het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen.
4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt onder het gebied van een andere staat verstaan: het grondgebied van die staat, daaronder begrepen het gebied buiten de territoriale zee van die staat voor zover deze daar in overeenstemming met het internationale recht soevereine rechten kan uitoefenen.
5. Inkomen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in het internationale verkeer wordt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, alleen als winst uit buitenlandse onderneming in aanmerking genomen voor zover dat inkomen in de staat waar de vaste inrichting is gelegen in een belastingheffing naar de winst wordt betrokken.
6. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, worden bij het bepalen van de winst uit een buitenlandse onderneming aan die buitenlandse onderneming de voordelen toegerekend die deze geacht zou worden te behalen – in het bijzonder bij haar handelen met andere onderdelen van de onderneming – indien zij een zelfstandige en onafhankelijke onderneming zou zijn, die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden, hierbij in aanmerking nemende de door de belastingplichtige door middel van de buitenlandse onderneming en andere delen van de onderneming uitgeoefende functies, gebruikte activa en gelopen risico’s.
7. De objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten vindt geen toepassing op de winst uit een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 15g, tenzij zodanige winst op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting in Nederland voor een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting in aanmerking komt.
8. De objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten vindt geen toepassing ten aanzien van een belastingplichtige die als beleggingsinstelling is aangemerkt.
9. Voor de toepassing van de artikelen 8, 10 en 13b wordt onder regeling ter voorkoming van dubbele belasting mede verstaan de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in dit artikel.
1. Voor de toepassing van artikel 15e, tweede lid, onderdeel b, wordt onder vaste inrichting verstaan een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden is slechts dan een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt niet als een vaste inrichting beschouwd:
a. het gebruikmaken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de belastingplichtige toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een ander;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.
3. Indien een persoon of lichaam – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van het vierde lid – voor een belastingplichtige werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de belastingplichtige overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een andere staat gewoonlijk uitoefent, heeft die belastingplichtige voor de toepassing van artikel 15e, tweede lid, onderdeel b, een vaste inrichting in die andere staat met betrekking tot de werkzaamheden die de persoon of het lichaam voor die belastingplichtige verricht. De vorige volzin is niet van toepassing indien de werkzaamheden van de persoon of het lichaam beperkt blijven tot werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid die, indien zij zouden worden uitgeoefend met behulp van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
4. Een belastingplichtige heeft geen vaste inrichting in een andere staat alleen op grond van de omstandigheid dat hij in die staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze vertegenwoordiger in de normale uitoefening van zijn bedrijf handelt.
1. Voor de toepassing van artikel 15e, zevende lid, is een buitenlandse onderneming een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming indien:
a. de werkzaamheden van de buitenlandse onderneming tezamen met de werkzaamheden van de lichamen waarin de belastingplichtige, onmiddellijk dan wel middellijk, een belang van 5% of meer heeft dat toerekenbaar is aan de buitenlandse onderneming, grotendeels bestaan uit beleggen of het direct of indirect financieren van de belastingplichtige of met de belastingplichtige verbonden lichamen, dan wel van bedrijfsmiddelen die door de belastingplichtige of met de belastingplichtige verbonden lichamen worden gebruikt, daaronder begrepen het ter beschikking stellen van het gebruik of het gebruiksrecht daarvan, en
b. de winst uit de buitenlandse onderneming in de staat waarin deze is behaald niet is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een naar Nederlandse begrippen reële heffing.
2. Van werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is geen sprake voor zover:
a. de werkzaamheden ingevolge bij ministeriële regeling te stellen regels kunnen worden aangemerkt als actieve financierings- of terbeschikkingstellingswerkzaamheden, of
b. de werkzaamheden bestaan uit het houden van onroerende zaken – daaronder mede begrepen rechten die direct of indirect betrekking hebben op onroerende zaken – die niet in het bezit zijn van een lichaam dat is aangemerkt als beleggingsinstelling of vrijgestelde beleggingsinstelling.
1. Ingeval in een jaar het gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming waarop ingevolge artikel 15e, zevende lid, de objectvrijstelling voor buitenlandse-ondernemingswinsten geen toepassing vindt, positief is, wordt, ter verrekening van op die winst drukkende buitenlandse winstbelasting, op de door de belastingplichtige verschuldigde vennootschapsbelasting van dat jaar een vermindering verleend volgens artikel 23d (verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten).
2. Ingeval in een jaar het gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming waarop ingevolge artikel 15e, zevende lid, de objectvrijstelling voor buitenlandse-ondernemingswinsten geen toepassing vindt, negatief is, wordt de winst van dat jaar verminderd met een bedrag ter grootte van 5/H deel van dat bedrag. Daarbij staat H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22, geldend aan het einde van het jaar.
3. Dit artikel vindt geen toepassing ingeval de belastingplichtige voor de winst uit de laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming in het buitenland is vrijgesteld van een belasting naar de winst, of aldaar is onderworpen aan een belasting naar de winst die niet resulteert in een daadwerkelijke heffing.
4. Dit artikel vindt geen toepassing ten aanzien van een belastingplichtige die als beleggingsinstelling is aangemerkt.
1. Ingeval de belastingplichtige ophoudt winst uit een andere staat te genieten, vindt de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten geen toepassing met betrekking tot het op de voet van dit artikel berekende verlies uit die staat (stakingsverlies).
2. Van een stakingsverlies uit een staat is sprake ingeval de op de voet van artikel 15e in aanmerking genomen bedragen aan winst uit die staat per saldo hebben geleid tot een negatief bedrag, doch voor zover ter zake van dit negatieve saldo in die andere staat generlei tegemoetkoming bij de belastingheffing is verleend.
3. Het stakingsverlies wordt niet in aanmerking genomen voor zover een ander dan de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam in die andere staat recht heeft op enigerlei tegemoetkoming bij de belastingheffing ter zake van verliezen die deel uitmaken van het stakingsverlies.
4. Het stakingverlies komt in aftrek op het tijdstip waarop de belastingplichtige ophoudt winst uit de andere staat te genieten:
a. mits de activiteiten van de belastingplichtige in de andere staat niet in belangrijke mate reeds zijn of worden voortgezet door een met de belastingplichtige verbonden lichaam, en
b. voor zover de hoogte van het in aanmerking te nemen stakingsverlies is gebleken.
5. Ingeval de belastingplichtige binnen drie jaren na het tijdstip waarop het stakingsverlies in aftrek is gekomen weer winst uit die andere staat gaat genieten, wordt een bedrag ter grootte van het in aftrek gekomen verlies aan de winst toegevoegd.
6. De objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten is niet van toepassing op de toevoeging aan de winst, bedoeld in het vijfde lid. Het bedrag dat aan de winst is toegevoegd, wordt voor de toepassing van het tweede lid aangemerkt als een negatief bedrag aan winst uit de andere staat dat op de voet van artikel 15e in aanmerking is genomen.
7. Het saldo van de positieve en negatieve bedragen aan winst uit een andere staat wordt op verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld, mits de belastingplichtige een berekening heeft overgelegd waarop naar zijn oordeel het saldo zou moeten worden vastgesteld. Indien het saldo op een onjuist bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking bij voor bezwaar vatbare beschikking herzien. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de vaststelling van de beschikking.
1. Indien de belastingplichtige ophoudt winst uit een andere staat te genieten en de activiteiten die tot die winst hebben geleid in belangrijke mate reeds zijn of worden voortgezet door een met de belastingplichtige verbonden lichaam, wordt het saldo van de positieve en de negatieve bedragen aan winst uit die andere staat dat bij de belastingplichtige in aanmerking is genomen op de voet van artikel 15e, doorgeschoven naar het verbonden lichaam dat de activiteiten voortzet en bij dat lichaam aangemerkt als bestanddelen die door dat lichaam op de voet van artikel 15e in aanmerking zijn genomen. Ingeval de activiteiten door meer dan een met de belastingplichtige verbonden lichaam zijn of worden voortgezet, vindt de eerste volzin naar evenredigheid toepassing.
2. Een voortzetting wordt niet aanwezig geacht in geval van een voortzetting in het zicht van staking. De doorschuiving op de voet van het eerste lid vindt dan geen toepassing. Van voortzetting in het zicht van staking is sprake ingeval de voortgezette activiteiten binnen drie jaar na de aanvang van de voortzetting worden gestaakt, tenzij het verbonden lichaam aannemelijk maakt dat de staking plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen die zijn opgekomen na de aanvang van de voortzetting.
3. Op een door de belastingplichtige en het voortzettende lichaam gezamenlijk gedaan verzoek wordt door de inspecteur belast met de aanslagregeling van de belastingplichtige het doorgeschoven saldo bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Indien het saldo op een onjuist bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking bij voor bezwaar vatbare beschikking herzien. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de vaststelling van de beschikking.
S
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel b, wordt «indien het aanmerkelijk belang niet behoort tot het vermogen van een onderneming» vervangen door: indien de belastingplichtige het aanmerkelijk belang houdt met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen om de heffing van inkomstenbelasting of dividendbelasting bij een ander te ontgaan en dit aanmerkelijk belang niet behoort tot het vermogen van een onderneming.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In afwijking van het derde lid, onderdeel b, wordt, indien het aanmerkelijk belang wordt gehouden om de heffing van alleen dividendbelasting te ontgaan, het in aanmerking te nemen belastbare inkomen uit dat aanmerkelijk belang gesteld op 15/H gedeelte van de ontvangen opbrengst, bedoeld in de Wet op de dividendbelasting 1965, uit dat belang. Daarbij staat H voor het percentage van het hoogste tarief, bedoeld in artikel 22, geldend voor het jaar waarin het voordeel is genoten.
T
Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
2. Het tweede lid vervalt.
Ta
In artikel 18, eerste lid, wordt «de artikelen 15d en 15e»vervangen door: artikel 15d.
U
In het opschrift van hoofdstuk VA wordt «Deelnemingsverrekening» vervangen door: Deelnemingsverrekening en verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten.
V
Artikel 23c, zesde lid, komt te luiden:
6. De vermindering ingevolge dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag van de op de voet van hoofdstuk V berekende belasting, verminderd met de verminderingen volgens de regelen ter voorkoming van dubbele belasting.
W
Na artikel 23c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De op de voet van hoofdstuk V berekende belasting wordt verminderd wegens de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in artikel 15h.
2. De vermindering wegens de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten is het laagste van de volgende bedragen:
a. 5% van het gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming waarop de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten geen toepassing vindt, bedoeld in artikel 15h, eerste lid;
b. het bedrag dat tot de volgens hoofdstuk V berekende belasting in dezelfde verhouding staat als het in onderdeel a bedoelde gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming, staat tot het belastbare bedrag.
3. Op verzoek van de belastingplichtige wordt voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, geen 5% van het aldaar bedoelde bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming in aanmerking genomen, maar het door de belastingplichtige aan te tonen werkelijke bedrag aan buitenlandse winstbelasting dat ter zake van die winst is betaald.
4. De vermindering ingevolge dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag van de op de voet van hoofdstuk V berekende belasting, verminderd met de verminderingen volgens de regelen ter voorkoming van dubbele belasting en de deelnemingsverrekening.
5. Voor zover in een jaar het volgens het tweede lid, onderdeel a, of het derde lid berekende bedrag door de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, of het vierde lid niet leidt tot een vermindering van de volgens hoofdstuk V over dat jaar berekende belasting, wordt het overgebracht naar het volgende jaar en in dat jaar bij de berekening van de verrekening bij buitenlandse ondernemingswinsten in aanmerking genomen door het toe te voegen aan het bedrag van het tweede lid, onderdeel a. Deze overbrenging vindt alleen plaats indien het naar het volgende jaar over te brengen bedrag door de inspecteur is vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.
6. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het volgens het vijfde lid over te brengen bedrag te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de in dat lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, derde lid en vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
X
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: De dividendbelasting die met toepassing van artikel 1, zevende lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 is geheven, wordt slechts als voorheffing aangewezen voor zover de met die dividendbelasting verband houdende opbrengst deel uitmaakt van het Nederlandse inkomen, bedoeld in artikel 17, derde lid.
2. In het vierde lid, onderdelen a en b, vervalt «of artikel 19g».
Y
Na artikel 33a worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij de aanwezigheid van een op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse winst uit een staat, vindt de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in artikel 15e, met betrekking tot de positieve buitenlandse winst uit die staat van dat jaar en van de daaropvolgende jaren, geen toepassing tot in totaal een bedrag gelijk aan dat van het over te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse winst.
2. Het eerste lid vindt geen toepassing voor zover:
a. met het bedrag aan negatieve buitenlandse winst al rekening is gehouden bij de toepassing van artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011;
b. de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag aan negatieve buitenlandse winst heeft geleid tot een verlies dat vanwege de in artikel 20, tweede lid, opgenomen termijnen niet meer verrekenbaar is.
3. Het eerste lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige is opgehouden winst uit de in dat lid bedoelde andere staat te genieten, de belastingplichtige niet binnen drie jaren na het tijdstip waarop hij is opgehouden winst uit die andere staat te genieten weer winst uit die andere staat is gaan genieten en voldaan is aan de voorwaarden van artikel 15i, tweede, derde en vierde lid, voor het in aftrek kunnen brengen van een stakingsverlies.
4. Op verzoek van de belastingplichtige wordt, bij toepassing van het eerste lid in enig jaar, het daarna nog resterende bedrag aan negatieve buitenlandse winst uit een staat door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld. Rechtsmiddelen tegen een dergelijke beschikking kunnen alleen betrekking hebben op de mutaties in het nog resterende bedrag ten opzichte van de daaraan voorafgaande vaststelling van het bedrag. Een bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld resterend bedrag aan negatieve buitenlandse winst kan worden herzien indien dit wijziging ondergaat als gevolg van de verrekening van verliezen of het opleggen van een navorderingsaanslag over enig jaar, dan wel indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het bedrag te laag is vastgesteld.
5. Artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011, blijft van toepassing:
a. met betrekking tot een deelneming in een lichaam dat een onderneming drijft die voordien als een buitenlandse onderneming werd gedreven door de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam, indien verliezen uit die buitenlandse onderneming voorafgaand aan het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 in mindering zijn gekomen op de in Nederland belastbare winst;
b. met betrekking tot een deelneming, indien de belastingplichtige via deze deelneming een belang heeft van ten minste vijf percent in een lichaam als bedoeld in onderdeel a.
In afwijking van de eerste volzin vindt artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011, geen toepassing voor zover met de verliezen uit de buitenlandse onderneming op basis van het eerste lid al rekening is gehouden bij de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten.
6. Bij de toepassing van het vijfde lid blijven de artikelen 2, vierde lid, 10a, vierde lid, 13ba, zevende lid, 13d, tweede lid, onderdeel b, en 18, eerste lid, zoals deze luidden op 31 december 2011, van toepassing.
1. Een bij een belastingplichtige met betrekking tot een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 15g, op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan te verrekenen belasting, wordt voor de toepassing van artikel 23d aangemerkt als een naar dat jaar over te brengen bedrag als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel.
2. Een bij een belastingplichtige met betrekking tot een laagbelaste buitenlandse beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 15g, op basis van een regeling ter voorkoming van dubbele belasting naar een jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 over te brengen bedrag aan negatieve buitenlandse winst, wordt voor de toepassing van artikel 23d, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, in dat jaar en de daaropvolgende jaren, in mindering gebracht op het gezamenlijke bedrag aan winst uit buitenlandse onderneming van die jaren, doch niet verder dan tot nihil, tot in totaal het over te brengen bedrag.
3. Het tweede lid vindt geen toepassing voor zover:
a. met het bedrag aan negatieve buitenlandse winst al rekening is gehouden bij de toepassing van artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011;
b. de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het bedrag aan negatieve buitenlandse winst heeft geleid tot een verlies dat vanwege de in artikel 20, tweede lid, opgenomen termijnen niet meer verrekenbaar is.
4. Artikel 33b, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Voor de bepaling van het stakingsverlies uit een staat, bedoeld in artikel 15i, tweede lid, worden mede als op de voet van artikel 15e in aanmerking genomen bedragen aan winst uit die staat beschouwd de positieve bedragen aan buitenlandse winst uit die staat die de belastingplichtige in de vijf jaren voorgaande aan het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 heeft genoten. De eerste volzin vindt geen toepassing voor zover een positief bedrag aan buitenlandse winst uit een staat is verrekend met een negatief bedrag aan winst uit die staat van een ander jaar.
2. Voor zover als gevolg van artikel 33b, eerste lid, de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten, bedoeld in artikel 15e, niet van toepassing is op positieve buitenlandse winst uit een staat, wordt deze winst niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het stakingsverlies uit die staat, bedoeld in artikel 15i, tweede lid.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 15ab, vijfde lid, wordt «geen heffingsrente vergoed» vervangen door: geen belastingrente vergoed.
B
In artikel 20a, eerste lid, vervalt de laatste volzin.
C
Artikel 25, vierde lid, komt te luiden:
4. De dividendbelasting die op grond van artikel 9.2, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen, wordt als voorheffing aangewezen:
a. van de bank, bedoeld in artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964 of artikel 1.7a van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die bank een bedrag ter grootte van die dividendbelasting overmaakt naar de stamrechtspaarrekening, onderscheidenlijk naar de vitaliteitsspaarrekening, van degene bij wie die dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen;
b. van de beheerder van de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964 of artikel 1.7a van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien die beheerder een bedrag ter grootte van die dividendbelasting aanwendt ter verkrijging van een of meer stamrechtbeleggingsrechten, onderscheidenlijk van een of meer vitaliteitsspaarrechten van deelneming, in die instelling ten behoeve van degene bij wie die dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking wordt genomen.
1. Een ingevolge artikel 12 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals dat artikel luidde op 31 december 2011, gevormde herbestedingsreserve wordt bij het begin van het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 aangemerkt als een bestedingsreserve als bedoeld in genoemd artikel 12 zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2012, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van genoemd artikel 12, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2012.
2. Voor lichamen die een herbestedingsreserve hebben gevormd als bedoeld in artikel 12 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals dat artikel luidde op 31 december 2011, en met ingang van het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 niet voldoen aan de voorwaarden die artikel 12 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 stelt ter zake van de vorming van een bestedingsreserve, blijft artikel 12 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals dat luidde op 31 december 2011 van toepassing met betrekking tot die herbestedingsreserve.
De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Indien een coöperatie direct of indirect aandelen, winstbewijzen of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 houdt met als voornaamste doel of een van de voornaamste doelen om de heffing van dividendbelasting of buitenlandse belasting bij een ander te ontgaan, en het direct of indirect door die ander gehouden lidmaatschapsrecht van die coöperatie niet tot het vermogen van een onderneming van het lid behoort, wordt voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van artikel 4, eerste en tweede lid, dat lidmaatschapsrecht gelijkgesteld met een aandeel en wordt die coöperatie gelijkgesteld met een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Indien bij een lid van een in de eerste volzin bedoelde coöperatie die direct of indirect aandelen in, winstbewijzen van of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan een in Nederland gevestigde vennootschap houdt, het lidmaatschapsrecht behoort tot het vermogen van een onderneming, is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing voor zover de opbrengst van het lidmaatschapsrecht in de coöperatie niet te boven gaat het naar evenredigheid aan dat lidmaatschapsrecht toe te rekenen deel van de zuivere winst die bij die vennootschap reeds aanwezig was op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de coöperatie die aandelen, winstbewijzen of geldleningen direct of indirect verkreeg. Voor de toepassing van de eerste en tweede volzin wordt mede verstaan onder:
a. een coöperatie: een vereniging op coöperatieve grondslag;
b. een lidmaatschapsrecht: een daarmee op één lijn te stellen bewijs van deelgerechtigdheid tot het vermogen van een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag.
B
In artikel 4, zesde lid, vervalt «of artikel 19g, derde lid,».
C
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Ten aanzien van een lichaam dat is gevestigd in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, niet zijnde een staat als bedoeld in het tweede lid, waarmee Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen, dat aldaar niet aan een belastingheffing naar de winst is onderworpen en dat, ware het in Nederland gevestigd geweest, ook alhier niet aan de heffing van de vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover de te zijnen laste ingehouden dividendbelasting betrekking heeft op de opbrengst uit portfolio investeringen. Onder portfolio investeringen worden verstaan de investeringen die vallen onder de vrijheid van kapitaalverkeer, bedoeld in artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en die geen directe investering vormen in de zin van artikel 64 van dat verdrag.
4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing met betrekking tot lichamen die een vergelijkbare functie vervullen als beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 6a of artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
D
In artikel 11a, tweede lid, tweede volzin, wordt «artikel 10, derde lid» vervangen door: artikel 10, tweede en derde lid.
In de Wet op de dividendbelasting 1965 komt artikel 4, zesde lid, met ingang van 1 januari 2013 te luiden:
6. Bij een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 mag inhouding van de belasting achterwege blijven ten aanzien van opbrengsten van:
a. rechten van deelneming in die instelling als bedoeld in artikel 11a, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;
b. rechten van deelneming in die instelling als bedoeld in artikel 1.7a van de Wet inkomstenbelasting 2001;
c. rechten van deelneming in die instelling als bedoeld in artikel 3.116a, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
d. rechten van deelneming in die instelling als bedoeld in artikel 3.126a, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 21, vijfde lid, eerste volzin, wordt «waarin de verkrijging plaatsvindt» vervangen door: waarin de verkrijging plaatsvindt dan wel, ingeval de verkrijger daarvoor kiest, voor het op dat kalenderjaar volgende kalenderjaar.
B
Het in de eerste en tweede kolom van de tabel in artikel 24, eerste lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met € 3000.
In de Successiewet 1956 wordt met ingang van 1 januari 2013 in artikel 67, derde lid, «heffingsrente» telkens vervangen door: belastingrente.
De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 9, vierde lid, vervalt «naar het gewone tarief».
B
In artikel 13, eerste lid, vervalt «naar het gewone tarief».
C
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting 2 percent voor de verkrijging van woningen en van rechten waaraan deze zijn onderworpen, alsmede voor de verkrijging van aandelen en rechten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, voor zover deze aandelen en rechten middellijk of onmiddellijk woningen vertegenwoordigen.
In de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt artikel 14 met ingang van 1 juli 2012 als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
2. Het tweede lid vervalt.
De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 17c, vijfde lid, vervalt.
B
Artikel 28 komt te luiden:
De heffing van de belasting ter zake van de levering, de intracommunautaire verwerving en de invoer van tabaksproducten als bedoeld in artikel 29 van de Wet op de accijns geschiedt met overeenkomstige toepassing van de voor die accijns geldende regelen, met dien verstande dat het tarief 19/119 deel bedraagt van de voor de berekening van de accijns in aanmerking komende kleinhandelsprijs. Die belasting komt niet voor aftrek als is bedoeld in artikel 15 in aanmerking.
C
In artikel 28s, vijfde lid, wordt «De artikelen 30f, 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: De artikelen 30h, 30ha, 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
In de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt in artikel 28w, zesde lid, «De artikelen 30f, 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» met ingang van 1 januari 2015 vervangen door: De artikelen 30h, 30ha, 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt artikel 25a als volgt gewijzigd:
1. De tabel in het eerste lid wordt vervangen door:
Bij een toegestane maximum massa in kilogrammen van |
over een tijdvak van drie maanden |
|||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
zonder koppelinrichting |
met koppelinrichting |
|||||||||
zonder luchtvering |
met luchtvering |
zonder luchtvering |
met luchtvering |
|||||||
met aantal assen |
met aantal assen |
|||||||||
2 |
3 |
4 of meer |
2 |
3 |
4 of meer |
2 |
3 of meer |
2 |
3 of meer |
|
Minder dan 12 000 |
€ 72,45 |
€ 72,45 |
€ 72,45 |
€ 72,45 |
€ 72,45 |
€ 72,45 |
€ 72,45 |
€ 72,45 |
€ 72,45 |
€ 72,45 |
12 000 tot 15 000 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
15 000 tot 23 000 |
€ 239,89 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
23 000 tot 25 000 |
€ 239,89 |
€ 239,89 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
25 000 tot 27 000 |
€ 239,89 |
€ 239,89 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 215,38 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
27 000 tot 29 000 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 215,38 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
29 000 tot 31 000 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 234,39 |
€ 228,97 |
€ 160,84 |
€ 160,84 |
31 000 tot 33 000 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 324,41 |
€ 228,97 |
€ 234,39 |
€ 160,84 |
33 000 tot 36 000 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 487,98 |
€ 316,19 |
€ 324,41 |
€ 228,97 |
36 000 tot 38 000 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 487,98 |
€ 316,19 |
€ 324,41 |
€ 228,97 |
38 000 tot 40 000 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 487,98 |
€ 433,50 |
€ 357,11 |
€ 316,19 |
40 000 en meer |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 373,49 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 253,52 |
€ 640,65 |
€ 640,65 |
€ 487,98 |
€ 433,50 |
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De ingevolge het eerste lid verschuldigde belasting wordt verhoogd met:
a. 90% voor een EURO 0-voertuig;
b. 75% voor een EURO 1-voertuig;
c. 60% voor een EURO 2-voertuig;
d. 20% voor een EURO 3-voertuig.
3. In het vijfde lid, onderdeel d, wordt «Euronorm III en hoger» vervangen door «Euronorm III» en wordt «na 30 september 2000» vervangen door: na 30 september 2000 maar voor 1 oktober 2005.
1. De Wet belasting zware motorrijtuigen wordt ingetrokken.
2. De heffing van het gemeenschappelijk gebruiksrecht, bedoeld in artikel 3 van het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens (Trb. 1994, 69) wordt beëindigd.
De Wet op de accijns wordt met ingang van 1 juni 2012 als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 73, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De accijnszegels zijn staatseigendom.
B
Artikel 75 komt te luiden:
1. Accijnszegels kunnen worden aangevraagd bij de zegelproducent door:
a. de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats voor tabaksproducten;
b. de in Nederland gevestigde geregistreerde geadresseerde;
c. de fiscaal vertegenwoordiger van een niet in Nederland gevestigd bedrijf die buiten Nederland tabaksproducten van accijnszegels voorziet;
d. een in Nederland gevestigd bedrijf dat buiten Nederland tabaksproducten van accijnszegels voorziet.
De inspecteur beslist bij afwijzing van de aanvraag van accijnszegels bij voor bezwaar vatbare beschikking.
2. Degene die accijnszegels wil aanvragen verzoekt bij de inspecteur om toestemming voor het aanvragen van accijnszegels. De inspecteur beslist op de aanvraag alsmede het intrekken van een toestemming bij voor bezwaar vatbare beschikking.
3. Indien de fiscaal vertegenwoordiger, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, toestemming als bedoeld in het tweede lid wil verkrijgen ten behoeve van meerdere bedrijven, moet voor elk bedrijf afzonderlijk toestemming worden verkregen.
4. Bij ministeriële regeling worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de toestemming, bedoeld in het tweede lid, wordt verleend.
5. De toestemming voor de aanvraag van accijnszegels kan door de inspecteur worden ingetrokken ingeval:
a. niet wordt voldaan aan de bij ministeriële regeling bepaalde voorwaarden of de in de toestemming opgenomen voorwaarden;
b. geen of niet voldoende zekerheid is gesteld;
c. misbruik van de toestemming is gemaakt of een poging daartoe is gedaan;
d. degene aan wie de toestemming is verleend onherroepelijk is veroordeeld wegens het niet nakomen van een wettelijke bepaling inzake de accijns;
e. degene aan wie de toestemming is verleend in staat van faillissement verkeert of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is;
f. degene aan wie de toestemming is verleend daarom verzoekt.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld waaraan door degene die de accijnszegels aanvraagt moet worden voldaan.
7. Van accijnszegels voorziene tabaksproducten worden uitgeslagen tot verbruik door degene die de accijnszegels heeft aangevraagd.
8. In afwijking van het zevende lid kan onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen worden bepaald dat de tabaksproducten door een ander tot verbruik worden uitgeslagen.
9. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent het aanvragen, het verkrijgbaar stellen, het verstrekken en het gebruik van accijnszegels.
C
Artikel 76 komt te luiden:
1. Om de in artikel 75, tweede lid, bedoelde toestemming te kunnen verkrijgen stelt degene die de accijnszegels aanvraagt zekerheid voor het bedrag aan accijns en omzetbelasting dat de accijnszegels vertegenwoordigen.
2. Het bedrag van de zekerheid wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. De vaststelling geschiedt tot een zodanig bedrag dat het bedrag aan accijns en omzetbelasting dat de zegels vertegenwoordigen voldoende verzekerd kan worden geacht.
3. Indien de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats en de geregistreerde geadresseerde zekerheid hebben gesteld op de voet van artikel 56 kan die zekerheid mede dienen als zekerheid als bedoeld in het eerste lid.
4. Met betrekking tot de zekerheid, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 57 tot en met 60 van overeenkomstige toepassing.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
D
Artikel 76a vervalt.
E
Artikel 77 komt te luiden:
1. Accijnszegels die zijn ontvangen door degene die de zegels heeft aangevraagd en waarvan niet is aangetoond dat zij zijn aangebracht op tabaksproducten die zijn uitgeslagen tot verbruik, worden geacht te zijn vermist.
2. Als vermiste accijnszegels worden niet aangemerkt accijnszegels die:
a. deel uitmaken van de zegelvoorraad;
b. retour zijn gezonden aan de inspecteur;
c. onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd;
d. verloren zijn gegaan door overmacht of ongeval;
e. op tabaksproducten zijn aangebracht en waarvoor de accijns in een andere lidstaat verschuldigd is geworden, en de verwijdering of vernietiging van de accijnszegels ten genoegen van de inspecteur wordt aangetoond.
3. Vanaf het moment dat de accijnszegels door of namens degene die de accijnszegels heeft aangevraagd in ontvangst zijn genomen op het distributiepunt, is degene die de accijnszegels heeft aangevraagd aansprakelijk voor het bedrag aan accijns en omzetbelasting dat de accijnszegels vertegenwoordigen.
4. Degene die de accijnszegels heeft aangevraagd moet het bedrag aan accijns en omzetbelasting dat de vermiste accijnszegels vertegenwoordigen betalen.
5. Het bedrag aan accijns en omzetbelasting dat de vermiste accijnszegels vertegenwoordigen wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Bij vaststelling van het bedrag aan accijns en omzetbelasting dat de vermiste accijnszegels vertegenwoordigen maakt de inspecteur het volgende onderscheid:
a. onbedrukte blanco accijnszegels: een bedrag aan accijns en omzetbelasting behorend bij een gewogen gemiddelde prijs en hoeveelheid per zegelaanvrager op het moment waarop het vermis wordt vastgesteld naar het op dat moment geldende tarief;
b. bedrukte accijnszegels: het bedrag wordt afgeleid uit in de administratie opgenomen prijs en hoeveelheid die is vermeld op de vermiste zegels naar het op dat moment geldende tarief.
6. Voor de toepassing van dit artikel en de daarop gebaseerde bepalingen wordt verstaan onder:
accijnszegels die niet als bedrukte accijnszegels kunnen worden aangemerkt;
accijnszegels voor sigaretten of rooktabak die zijn voorzien van de gegevens met betrekking tot de soort tabaksproduct, de kleinhandelsprijs, de hoeveelheid en de tariefcode of accijnszegels voor sigaren die zijn voorzien van de gegevens met betrekking tot de soort tabaksproduct en de kleinhandelsprijs.
7. Op de betaling als bedoeld in het vierde lid zijn de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 van toepassing.
8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
F
In artikel 78 wordt «de kleinhandelsprijs, de soort» vervangen door: de kleinhandelsprijs, de tariefcode, de soort.
G
Artikel 79 komt te luiden:
1. Op verzoek van degene die de zegels heeft aangevraagd kunnen accijnszegels onder ambtelijk toezicht worden vernietigd.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het retour zenden van accijnszegels en de vernietiging van accijnszegels onder ambtelijk toezicht.
H
In artikel 95a, eerste lid, wordt «de tweede kalendermaand» vervangen door: de kalendermaand.
I
In artikel 96, eerste lid, wordt «vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats voor tabaksproducten» vervangen door: ieder die toestemming heeft om accijnszegels aan te vragen.
1. De artikelen 76, 76a, 77 en 79 van de Wet op de accijns zoals deze luidden op 31 mei 2012, blijven tot 1 januari 2013 van toepassing voor zover zij betrekking hebben op accijnszegels die vóór 1 juni 2012 zijn aangevraagd.
2. De artikelen 76, 77 en 79 van de Wet op de accijns zoals deze luidden op 31 mei 2012, blijven tot 1 januari 2013 van toepassing voor zover zij betrekking hebben op belastingzegels die vóór 1 juni 2012 zijn aangevraagd.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de overgang van de in de artikelen 76, 76a, 77 en 79 van de Wet op de accijns, zoals deze luidden op 31 mei 2011, neergelegde systematiek, naar de op grond van deze wet met ingang van 1 juni 2012 geldende systematiek.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 vervallen de onderdelen a en c. Voorts wordt onderdeel b geletterd a en worden de onderdelen d tot en met f geletterd b tot en met d.
B
Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, vervalt.
C
De hoofdstukken II en IV vervallen.
D
In artikel 90 wordt «8, eerste en derde lid, 9, 18, 28, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid,» vervangen door: 18,.
E
In artikel 91, eerste lid, vervalt «27, tweede lid, 28, derde lid, 30, eerste lid,».
F
In artikel 92, eerste lid, vervalt «, afvalstoffenbelasting».
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a vervalt, onder verlettering van de onderdelen b en c tot a en b.
2. Onderdeel d vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b (nieuw) door een punt.
B
De hoofdstukken III en VIII vervallen.
C
In artikel 89 vervallen het vierde tot en met zesde lid, onder vernummering van het zevende lid tot vierde lid.
D
In artikel 90 wordt «18, 43, 59, eerste en derde lid, 60, eerste lid, en 86,» vervangen door: 43, 59, eerste en derde lid, en 60.
E
Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «20, eerste lid,». Voorts wordt «70, eerste tot en met derde lid, 84a, eerste en vierde lid, 86, vijfde lid, 87b, eerste lid, 89, derde en zevende lid» vervangen door: 70, eerste tot en met derde lid, 89, derde en vierde lid.
2. In het tweede lid vervallen de tweede en de derde volzin.
F
In artikel 92, eerste lid, vervalt «belasting op leidingwater en».
Artikel 35, tweede lid, van de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten komt met ingang van 1 juni 2012 te luiden:
2. De artikelen 73, tweede en derde lid, tot en met 76, 77, 78, eerste, tweede en vierde lid, en 79 van de Wet op de accijns zijn van overeenkomstige toepassing.
De Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten wordt met ingang van 1 januari 2013 ingetrokken.
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
0A
In artikel 1, eerste lid, wordt «heffingsrente» vervangen door: belastingrente.
A
In artikel 24a, derde lid, wordt «heffingsrente» vervangen door: belastingrente.
B
In het opschrift van hoofdstuk VA wordt «Heffingsrente» vervangen door: Belastingrente.
C
Artikel 30f komt te luiden:
1. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een voorlopige aanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag aan de belastingplichtige rente – belastingrente – in rekening gebracht.
2. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de voorlopige aanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
3. Ingeval de voorlopige aanslag is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van deze aangifte.
4. Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de voorlopige aanslag is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek dat is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde maand, onderscheidenlijk overeenkomstig een ingediende aangifte die is ontvangen voor de eerste dag van de vierde maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
D
Na artikel 30f worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag aan te betalen belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag aan de belastingplichtige rente – belastingrente – vergoed ingeval wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de voorlopige aanslag is overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, en
b. tussen de datum van ontvangst van dat verzoek of die aangifte en de datum van vaststelling van de voorlopige aanslag zijn meer dan 8 weken, onderscheidenlijk meer dan 13 weken, verstreken.
2. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 8 weken na ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 13 weken na ontvangst van de aangifte, doch niet eerder dan 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, en eindigt 6 weken na de dagtekening van het aanslagbiljet en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
1. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een positief bedrag tot een voorlopige aanslag met een hoger positief bedrag, wordt met betrekking tot het verschil belastingrente in rekening gebracht over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het verschil invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Ingeval de herziening is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van de eerste volzin, uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na ontvangst van de aangifte.
2. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een positief bedrag tot een voorlopige aanslag met een lager positief bedrag, wordt, zo eerder ter zake van dat positieve bedrag belastingrente in rekening is gebracht, die eerder in rekening gebrachte belastingrente voor zover toerekenbaar aan het verschil, verminderd. Ter zake van het verschil in positieve bedragen wordt belastingrente vergoed ingeval wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 30fa, eerste lid, welke wordt berekend volgens het tweede lid van dat artikel.
3. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een positief bedrag tot een voorlopige aanslag met een negatief bedrag, wordt, zo eerder ter zake van dat positieve bedrag belastingrente in rekening is gebracht, die eerder in rekening gebrachte belastingrente verminderd. Ter zake van het verschil tussen het positieve bedrag en het negatieve bedrag wordt belastingrente vergoed ingeval wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 30fa, eerste lid, welke wordt berekend volgens het tweede lid van dat artikel.
4. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een negatief bedrag tot een voorlopige aanslag met positief bedrag, wordt met betrekking tot het verschil tussen die bedragen belastingrente in rekening gebracht over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het verschil invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Ingeval de herziening is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van de eerste volzin uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van deze aangifte.
5. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een negatief bedrag tot een voorlopige aanslag met een kleiner negatief bedrag wordt met betrekking tot het verschil tussen die bedragen belastingrente in rekening gebracht over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het verschil invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Ingeval de herziening is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van de eerste volzin, uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte.
6. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een negatief bedrag tot een voorlopige aanslag met een groter negatief bedrag wordt, ingeval wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 30fa, eerste lid, belastingrente vergoed, berekend over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, en met als grondslag het verschil tussen de twee negatieve bedragen.
7. Indien naar aanleiding van een bezwaarschrift of een daaropvolgende gerechtelijke procedure een voorlopige aanslag wordt herzien overeenkomstig het tweede, derde of zesde lid, wordt geen rente vergoed. In het geval ter zake van de herziene voorlopige aanslag eerder belastingrente in rekening is gebracht, wordt deze rente verminderd overeenkomstig het tweede lid, onderscheidenlijk derde lid.
1. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag of een navorderingsaanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag, onderscheidenlijk die navorderingsaanslag, aan de belastingplichtige rente – belastingrente – in rekening gebracht.
2. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag, onderscheidenlijk de navorderingsaanslag, invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
3. Ingeval de aanslag is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte.
4. Ingeval de navorderingsaanslag is vastgesteld naar aanleiding van een verzoek, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 12 weken na de datum van ontvangst van het verzoek.
5. Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot inkomstenbelasting ter zake van te conserveren inkomen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, uitgezonderd te conserveren inkomen dat is ontstaan door toepassing van artikel 3.58, eerste lid, of artikel 3.64, eerste lid, van die wet.
6. Voor de toepassing van dit artikel geldt als het te betalen bedrag aan belasting: het bedrag na de verrekening ingevolge:
a. artikel 15;
b. de artikelen 3 152, zesde lid, en 4.51, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
c. artikel 21, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
1. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag tot een negatief bedrag aan te betalen belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag aan de belastingplichtige rente – belastingrente – vergoed ingeval wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de aanslag is overeenkomstig de ingediende aangifte, en
b. tussen de datum van ontvangst van die aangifte en de datum van vaststelling van de aanslag zijn meer dan 13 weken verstreken.
2. Artikel 30fc, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Ingeval met de aanslag geen voorlopige aanslag is verrekend, wordt de belastingrente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 13 weken na ontvangst van de aangifte doch niet eerder dan 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, en eindigt 6 weken na de dagtekening van het aanslagbiljet en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.
4. Ingeval met de aanslag wel een voorlopige aanslag is verrekend, vindt de renteberekening plaats overeenkomstig de renteberekening bij een herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting, onderscheidenlijk vennootschapsbelasting, bedoeld in artikel 30fb.
1. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven naar aanleiding van een bezwaarschrift of een daaropvolgende gerechtelijke procedure een aanslag of een navorderingsaanslag wordt verminderd of wordt vernietigd, dan wel een aanslag of navorderingsaanslag ambtshalve wordt verminderd, wordt geen rente vergoed. In het geval ter zake van de verminderde of vernietigde aanslag of navorderingsaanslag eerder belastingrente in rekening is gebracht, wordt deze rente verminderd overeenkomstig de herziening van een voorlopige aanslag, bedoeld in artikel 30fb, tweede en derde lid.
2. Dit artikel vindt geen toepassing bij een vermindering van een aanslag of navorderingsaanslag die voortvloeit uit een verrekening van een verlies van een volgend jaar.
E
Artikel 30g komt te luiden:
1. Indien met betrekking tot de erfbelasting een belastingaanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die belastingaanslag rente – belastingrente – in rekening gebracht.
2. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend:
a. indien het betreft een belastingaanslag ter zake van een overlijden: over het tijdvak dat aanvangt 8 maanden na het overlijden en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990;
b. indien het betreft een belastingaanslag ter zake van een verkrijging ten gevolge van de vervulling van een voorwaarde: over het tijdvak dat aanvangt op de dag van de vervulling van de voorwaarde en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990;
c. indien het betreft een belastingaanslag als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Natuurschoonwet 1928: over het tijdvak dat aanvangt op de dag dat zich een van de gevallen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Natuurschoonwet 1928, voordoet en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990.
3. Indien de belastingaanslag is vastgesteld overeenkomstig een verzoek of overeenkomstig de aangifte, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede lid uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte. Ingeval het betreft een navorderingsaanslag die is vastgesteld overeenkomstig een verzoek, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van de eerste volzin uiterlijk 12 weken na de datum van de ontvangst van het verzoek.
4. Indien een belastingaanslag ter zake waarvan belastingrente in rekening is gebracht naar aanleiding van een bezwaarschrift, een daaropvolgende gerechtelijke procedure of een ambtshalve vermindering wordt verminderd of wordt vernietigd, wordt de eerder in rekening gebrachte rente naar evenredigheid verminderd, onderscheidenlijk vernietigd.
5. Voor de toepassing van dit artikel geldt als het te betalen bedrag aan belasting, het bedrag na de verrekening ingevolge artikel 15.
F
Artikel 30h komt te luiden:
1. Met betrekking tot naheffingsaanslagen ter zake van loonbelasting, omzetbelasting, overdrachtsbelasting, belasting van personenauto’s en motorrijwielen, accijns of een in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belasting, wordt aan degene ten name van wie de naheffingsaanslag is gesteld, rente – belastingrente – in rekening gebracht, ingeval de naheffingsaanslag is vastgesteld na het einde van het kalenderjaar of boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft.
2. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag volgend op het kalenderjaar of boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de naheffingsaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag de nageheven belasting.
3. Het eerste lid vindt geen toepassing ingeval de naheffingsaanslag het gevolg is van een verbetering van een aangifte (suppletie), welke is gedaan binnen 3 maanden na het einde van het kalenderjaar of boekjaar waarop de nageheven belasting betrekking heeft.
4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing voor zover een in het eerste lid bedoelde belasting te laat, doch voordat een naheffingsaanslag is vastgesteld, wordt betaald, behoudens ingeval de betaling plaatsvindt binnen 3 maanden na het einde van het kalenderjaar of boekjaar waarop de te laat betaalde belasting betrekking heeft. Belastingrente wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag volgend op het kalenderjaar of boekjaar waarop de te laat betaalde belasting betrekking heeft en eindigt op de dag van betaling en heeft als grondslag het bedrag van de te laat betaalde belasting.
5. Indien een naheffingsaanslag ter zake waarvan belastingrente in rekening is gebracht naar aanleiding van een bezwaarschrift, een daaropvolgende gerechtelijke procedure of een ambtshalve vermindering wordt verminderd of wordt vernietigd, wordt de eerder in rekening gebrachte rente naar evenredigheid verminderd, onderscheidenlijk vernietigd.
G
Na artikel 30h worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Met betrekking tot de in artikel 30h bedoelde belastingen wordt rente – belastingrente – vergoed ingeval een teruggaafbeschikking niet wordt vastgesteld binnen 8 weken na de ontvangst van het verzoek om die beschikking. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 8 weken na ontvangst van het verzoek, doch niet eerder dan 3 maanden na het einde van het kalenderjaar of boekjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft en eindigt 14 dagen na de dagtekening van de teruggaafbeschikking.
2. Uitgezonderd bij een vermindering van een naheffingsaanslag, wordt met betrekking tot de in artikel 30h bedoelde belastingen ook belastingrente vergoed indien recht ontstaat op een terug te geven bedrag dat verband houdt met een door de inspecteur ingenomen standpunt ter zake van de bij wege van voldoening of afdracht op aangifte verschuldigde of terug te geven belasting. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de voldoening of afdracht van die belasting, doch niet eerder dan 3 maanden na het einde van het kalenderjaar of boekjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft en eindigt 14 dagen na de dagtekening van de teruggaafbeschikking en heeft als grondslag het terug te geven bedrag.
3. Met betrekking tot de in artikel 30h bedoelde belastingen wordt ook belastingrente vergoed indien een afwijzende beschikking op een verzoek om een teruggaaf wordt vervangen door een teruggaafbeschikking. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 8 weken na de ontvangst van het verzoek om de teruggaaf, doch niet eerder dan 3 maanden na het einde van het kalenderjaar of boekjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft en eindigt 14 dagen na de dagtekening van de teruggaafbeschikking.
Ga
Artikel 30i wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. ingevolge artikel 3 109a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een bedrag als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in aanmerking wordt genomen.
2. In de eerste volzin van het tweede lid wordt «eerste lid» vervangen door «eerste lid, onderdelen a, b en c». Voorts wordt aan het lid een volzin toegevoegd, luidende: Ingeval met betrekking tot een jaar het eerste lid, onderdeel d, toepassing vindt, bedraagt de revisierente 20% van het belastbare voordeel in dat jaar uit vitaliteitssparen, bedoeld in artikel 3 109a, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. In het derde lid, aanhef, wordt «ingevolge de artikelen 30f en 30h aan heffingsrente» vervangen door «ingevolge artikel 30fc aan belastingrente». Voorts wordt in de laatste volzin van het lid «van het in artikel 30f, derde lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak» vervangen door: van het in artikel 30fc, tweede lid, bedoelde tijdvak.
4. In het vierde lid wordt «artikel 30f, eerste lid, tweede volzin, buiten aanmerking gelaten» vervangen door: artikel 30fc, vijfde lid, buiten toepassing gelaten.
H
Artikel 30j wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «heffingsrente» telkens vervangen door: belastingrente.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de bij de berekening van belastingrente toe te passen afrondingen. Voorts kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een doelmatige berekening van de belastingrente.
I
In artikel 30k wordt «van de artikelen 30f, 30g en 30h» vervangen door: van de artikelen 30f tot en met 30hb.
De Invorderingswet 1990 wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, onderdeel a, wordt «heffingsrente» telkens vervangen door: belastingrente.
B
In artikel 22, derde lid, onderdeel h, wordt «heffingsrente» vervangen door: belastingrente.
C
In artikel 25, eenentwintigste lid, wordt «heffingsrente» telkens vervangen door: belastingrente.
D
In hoofdstuk V, aanhef, wordt «rente» vervangen door: invorderingsrente.
E
Artikel 28 komt te luiden:
1. Bij overschrijding van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn wordt aan de belastingschuldige rente – invorderingsrente – in rekening gebracht over het op de belastingaanslag openstaande bedrag met dien verstande dat invorderingsrente niet in rekening wordt gebracht voor zover met de belastingaanslag wordt verrekend een belastingaanslag die op dezelfde belasting en hetzelfde tijdvak betrekking heeft.
2. De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de dag waarop de belastingaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de betaling. Voor de toepassing van de eerste volzin blijft artikel 10 buiten toepassing.
3. Invorderingsrente wordt niet in rekening gebracht over de tijd voor welke de belastingschuldige krachtens artikel 25, derde, vijfde, zesde, achtste, negende, elfde, zeventiende, achttiende of negentiende lid, uitstel van betaling is verleend en over de tijd voor welke hem uitstel van betaling is verleend als bedoeld in artikel 224 van het Communautair Douanewetboek.
4. In afwijking in zoverre van het derde lid wordt invorderingsrente in rekening gebracht voor zover het krachtens artikel 25, vijfde, zesde, achtste, negende, elfde, zeventiende, achttiende of negentiende lid, verleende uitstel door de ontvanger wordt beëindigd of voor zover betaling niet plaatsvindt binnen de termijn waarvoor uitstel van betaling is verleend. Bij algemene maatregel van bestuur wordt het tijdvak bepaald waarover in deze situaties invorderingsrente wordt berekend.
F
Na artikel 28 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Indien de ontvanger een aan een belastingplichtige uit te betalen bedrag niet binnen 6 weken na de dagtekening van de daartoe strekkende belastingaanslag uitbetaalt of verrekent, wordt aan de belastingplichtige invorderingsrente vergoed.
2. De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de dagtekening van de tot uitbetaling strekkende belastingaanslag of beschikking en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de betaling. In afwijking van de eerste volzin wordt invorderingsrente niet berekend over dagen waarover ingevolge hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen reeds belastingrente is vergoed.
3. Invorderingsrente wordt niet vergoed voor zover het aan de belastingplichtige is te wijten dat de uitbetaling niet tijdig is geschied.
4. Dit artikel is niet van toepassing op een voorlopige aanslag als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, die een uit te betalen bedrag behelst als bedoeld in het zesde lid van dat artikel.
5. De in het eerste lid bedoelde periode van 6 weken wordt vervangen door een periode van 3 maanden ingeval het betreft de terugbetaling van rechten bij invoer als bedoeld in titel VII, hoofdstuk 5, van het Communautair douanewetboek.
1. Indien een belastingaanslag wordt verminderd of herzien tot een lager bedrag dan inmiddels op die aanslag is betaald en de belastingschuldige eerder een verzoek om uitstel van betaling met betrekking tot het door hem bestreden bedrag van die aanslag heeft gedaan dat door de ontvanger bij beschikking is afgewezen, wordt aan de belastingschuldige invorderingsrente vergoed.
2. De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt de dag na de dag waarop de belastingaanslag waarvoor een verzoek om uitstel van betaling bij beschikking is afgewezen, invorderbaar is ingevolge artikel 9 en eindigt 6 weken na de dagtekening van de vermindering of de herziening en heeft als grondslag het terug te geven bedrag.
G
Artikel 29 komt te luiden:
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
In artikel 27, derde lid, wordt «het percentage, bedoeld in artikel 30f, vijfde lid» vervangen door: het percentage, bedoeld in artikel 30hb.
B
In artikel 30, tweede lid, wordt «heffingsrente» vervangen door: belastingrente.
De Mijnbouwwet wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Artikel 30f, eerste en derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is» vervangen door «De artikelen 30f, 30fa, 30fb, 30fc, 30fd, 30fe en 30hb, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn». Voorts wordt «heffingsrente» vervangen door: belastingrente.
2. In het tweede lid wordt «Artikel 30f, tweede en derde lid, onderdeel d, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is» vervangen door «De artikelen 30h en 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn». Voorts wordt «heffingsrente» vervangen door: belastingrente.
B
In artikel 80 wordt «artikel 30f, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
C
In artikel 100 wordt «28, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, en 29 van de Invorderingswet 1990» vervangen door: 28 en 29 van de Invorderingswet 1990.
D
In artikel 101, derde lid, wordt «het percentage van de heffingsrente, bedoeld in artikel 30f, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen» vervangen door: het percentage van de belastingrente, bedoeld in artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
In de Natuurschoonwet 1928 wordt met ingang van 1 januari 2013 in artikel 7, vijfde lid, «de regeling inzake heffingsrente» vervangen door: de regeling inzake belastingrente.
In de Zorgverzekeringswet komt artikel 50, vijfde lid, te luiden:
5. In afwijking van de artikelen 30h en 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt bij de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in het eerste lid, en de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in het vierde lid, uitsluitend belastingrente vergoed, onderscheidenlijk in rekening gebracht, indien de dagtekening van de beschikking ligt na het verstrijken van een periode van zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het verstrijken van een periode van zes maanden na het einde van het kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft en eindigt 14 dagen na de dagtekening van de beschikking.
1. Artikel I en hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals dat artikel en dat hoofdstuk luidden op 31 december 2012, blijven van toepassing met betrekking tot:
a. belastingaanslagen inkomstenbelasting die betrekking hebben op tijdvakken die zijn geëindigd vóór 1 januari 2012;
b. belastingaanslagen vennootschapsbelasting die betrekking hebben op tijdvakken die zijn aangevangen vóór 1 januari 2012;
c. belastingaanslagen erfbelasting die betrekking hebben op belastingschulden die zijn ontstaan vóór 1 januari 2013;
d. naheffingsaanslagen en beschikkingen ter zake van loonbelasting, omzetbelasting, overdrachtsbelasting, belasting van personenauto’s en motorrijwielen, accijns, verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak, en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen, die betrekking hebben op belastingschulden die zijn ontstaan in tijdvakken die zijn geëindigd vóór 1 januari 2012.
2. Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde belastingaanslagen en beschikkingen blijft hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990, zoals dat hoofdstuk luidde op 31 december 2012, van toepassing met uitzondering van de regeling inzake het rentepercentage van de invorderingsrente van artikel 29 van die wet ter zake van periodes na 31 december 2012. Voor zover een renteperiode is gelegen na 31 december 2012, geldt de regeling inzake het rentepercentage, zoals die regeling luidt met ingang van 1 januari 2013.
3. Met betrekking tot andere belastingaanslagen dan bedoeld in het eerste lid, blijft artikel 29 van de Invorderingswet 1990, zoals dat artikel luidde op 31 december 2012, van toepassing voor zover een renteperiode is gelegen vóór 1 januari 2013.
4. In afwijking van de aanhef van artikel XXVIII gelden de in dat artikel opgenomen wijzigingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ook met betrekking tot belastingaanslagen vennootschapsbelasting die worden vastgesteld in het kalenderjaar 2012 en betrekking hebben op tijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2012.
5. Voor zover de in artikel 30i, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde renteperiode is gelegen voor 1 januari 2013, geldt de regeling inzake het rentepercentage van artikel 30f, vijfde lid, van die wet zoals dat artikel luidde vóór 1 januari 2013.
In het Belastingplan 2011 komt artikel IIIbis, onderdeel D, te luiden:
D
Artikel 8.2, onderdelen m en n, vervalt.
De Wet uniformering loonbegrip wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A, onder 1, komt te luiden:
1. Onderdeel j, onder 2°, vervalt, onder vernummering van onder 3° en onder 4° tot onder 2° en onder 3°.
2. Onderdeel J, onder 4, komt te luiden:
4. Het in het derde lid genoemde bedrag wordt verlaagd met € 125.
3. Onderdeel J, onder 6, komt te luiden:
6. Het vijfde lid vervalt.
B
Artikel XXX wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel F, onder 4, komt te luiden:
4. Het in het derde lid genoemde bedrag wordt verlaagd met € 125.
2. Onderdeel I, onder 4, komt te luiden:
4. In het zesde lid, onderdeel a, wordt «verminderd met het werknemersaandeel in de premie, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, en» vervangen door «vermeerderd met». Voorts wordt het in het zesde lid, onderdeel a, genoemde bedrag verlaagd met € 534.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (Kamerstukken 32 450) tot wet wordt verheven en deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, van die wet in werking treedt:
a. wordt in het in deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, van de in de aanhef bedoelde wet opgenomen artikel 4 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht aan het onderdeel dat aanvangt met «Wet inkomstenbelasting 2001» een zinsnede toegevoegd, luidende: en artikel 3.52a voor zover het betreft een RDA-beschikking of correctie-RDA-beschikking;
b. vervalt in de Wet inkomstenbelasting 2001 de laatste volzin van artikel 3.52a, zesde lid.
Artikel 35a van de Successiewet 1956 vindt geen toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2012.
1. Voor de toepassing van de vrijstelling van grondwaterbelasting ingevolge artikel 10, eerste lid, onderdeel b of c, van de Wet belastingen op milieugrondslag blijven, indien de onttrekking van het grondwater voortduurt na 31 december 2011, de administratieve verplichtingen ingevolge artikel 11 van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, onverkort van toepassing voor de volledige periode van de onttrekking van het grondwater.
2. Bij de aangifte van de afvalstoffenbelasting over het laatste tijdvak van het jaar 2011 wordt artikel 27, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, zodanig toegepast dat ook de belasting ter zake van de op 31 december 2011 in de inrichting aanwezige voorraden stoffen, preparaten of voorwerpen die de inrichting, al dan niet na nuttige toepassing, na die datum zullen verlaten in mindering wordt gebracht op de verschuldigde belasting, met dien verstande dat de vermindering niet wordt toegepast ter zake van percolaat of stortgas. Deze toepassing geldt slechts voor zover deze voorraden bestemd zijn om de inrichting met het oog op nuttige toepassing of hergebruik als bedoeld in de Wet milieubeheer of verbranding te verlaten en uit boeken en bescheiden blijkt dat de stoffen, preparaten of voorwerpen niet gestort als bedoeld in de Wet milieubeheer geweest zijn.
3. Bij de aangifte van de afvalstoffenbelasting over het laatste tijdvak van het jaar 2011 wordt de herrekening, bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, zodanig toegepast dat de afvalstoffenbelasting niet wordt geheven ter zake van de op 31 december 2011 in de inrichting aanwezige voorraden van afvalstoffenstromen waarbij de toepassing van een verhoudingsgetal is toegestaan. Deze toepassing geldt slechts voor zover deze voorraden bestemd zijn om de inrichting met het oog op nuttige toepassing of hergebruik als bedoeld in de Wet milieubeheer of verbranding te verlaten en uit boeken en bescheiden blijkt dat de stoffen, preparaten of voorwerpen niet gestort als bedoeld in de Wet milieubeheer geweest zijn.
4. Voor het op verzoek verlenen van teruggaaf van afvalstoffenbelasting ter zake van afvalstoffen die afkomstig zijn van een overtreder jegens wie krachtens artikel 18.2 van de Wet milieubeheer of artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bestuursdwang is toegepast, blijven de artikelen 30 en 91 van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2011, van toepassing tot en met 31 december 2014.
5. Voor het op verzoek verlenen van teruggaaf van afvalstoffenbelasting voor zover de door de belastingplichtige ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen, blijven artikel 92 van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, en de daarop gebaseerde bepalingen van toepassing tot en met 31 december 2014.
Indien het bij koninklijke boodschap van 27 februari 2008 ingediende voorstel van wet van het lid Duyvendak tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met het beperken van de emissies van broeikasgassen door kolengestookte elektriciteitscentrales (beperking emissies kolencentrales) (Kamerstukken 31 362) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan deze wet, komt artikel I, onderdeel E, van die wet te luiden:
E
In artikel 91, eerste lid, wordt «45, eerste en tweede lid» vervangen door: 43, tweede lid, 45, eerste en tweede lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 op een aantal punten van uiteenlopende aard, van de Wet personenvervoer 2000 ten aanzien van het openbaar-vervoerverbod en enkele technische wijzigingen, van de Wet advies en overleg verkeer en waterstaat in verband met wijzigingen in de vorm waarin betrokkenen en organisaties bij het beleidsproces worden betrokken, alsmede wijziging van de Wet op de economische delicten, de Wet luchtvaart, de Binnenvaartwet, de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot, de Wet belastingen op milieugrondslag, de Waterwet, de Invoeringswet Waterwet, de Waterschapswet en de Crisis- en herstelwet op enkele punten van technische aard (Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010) (Kamerstukken 32 403) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan deze wet, vervalt artikel VIII van die wet.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten ter invoering van de van rechtswege verleende vergunning (Verzamelwet van rechtswege verleende vergunning) (Kamerstukken 32 454) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, komt artikel XXIV, onderdeel E, van deze wet te luiden:
E
Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «27, tweede lid, 28, derde lid, 30, eerste lid,».
2. In het vierde lid vervallen de onderdelen a tot en met c, onder verlettering van de onderdelen d en e tot a en b.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten ter invoering van de van rechtswege verleende vergunning (Verzamelwet van rechtswege verleende vergunning) (Kamerstukken 32 454) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan deze wet, vervallen in het in artikel V van die wet opgenomen artikel 91, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag de onderdelen a tot en met c, onder verlettering van de onderdelen d en e tot a en b.
Ingeval de samenloop van wetten die in 2011 in het Staatsblad zijn of worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen, artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden gewijzigd.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2012, met dien verstande dat:
a. artikel I, onderdelen A, B, M, N, P, Q en R, eerst toepassing vindt nadat artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2012 is toegepast;
b. artikel V, onderdelen C en D, eerst toepassing vindt nadat artikel 20a, tweede lid, onderscheidenlijk 20b, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2012 is toegepast;
c. artikel V, onderdelen F, G en H, eerst toepassing vindt nadat artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin van het kalenderjaar 2012 is toegepast;
d. de wijzigingen van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 ingevolge artikel X, onderdelen L, onder 3, en M, onder 3, niet van toepassing zijn met betrekking tot de verwerving van een belang in een lichaam indien de overnameschuld en het vermogen van dat lichaam voor 15 november 2011 deel zijn gaan uitmaken van het vermogen van eenzelfde lichaam;
e. de wijzigingen van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 ingevolge artikel X, onderdeel Q, niet van toepassing zijn met betrekking tot de verwerving of uitbreiding van een belang in een maatschappij welke voor 15 november 2011 deel is gaan uitmaken van dezelfde fiscale eenheid als de maatschappij die dat belang heeft verworven of uitgebreid;
f. artikel X voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2012;
g. artikel I, onderdeel Ba, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot kosten of uitgaven ter zake van speur- en ontwikkelingswerk dat wordt verricht na 31 december 2011.
2. Artikel XVI werkt terug tot en met 15 juni 2011.
3. In afwijking van het eerste lid treden artikel XX, artikel XXI en artikel XXXIII in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 22 december 2011
Beatrix
De Minister van Financiën,
J. C. de Jager
De Staatssecretaris van Financiën,
F. H. H. Weekers
Uitgegeven de negenentwintigste december 2011
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2011-639.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.