Besluit van 13 december 2010, houdende wijziging van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk in verband met de wijziging van het WW stelsel

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 oktober 2010, DCB/CZW/WVOB 2010-0000635173;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 oktober 2010, no. W04.10.0487/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 december 2010, DCB/CZW/WVOB 2010-0000747880;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, tweede lid, wordt «75, 76 en 78 van de Werkloosheidswet» vervangen door: 75, 76, 76a en 78 van de Werkloosheidswet.

B

In artikel 3, tweede lid, wordt « 75, 76, 76a en 78 van de Werkloosheidswet» ingevoegd: 75, 76, 76a, 77a en 78 van de Werkloosheidswet.

C

In artikel 3, tweede lid, wordt «de artikelen van afdeling I van Hoofdstuk IIA en IIB» vervangen door: hoofdstuk II, paragrafen 1 tot en met 3.

D

In artikel 3, derde lid, wordt «de artikelen 34 en 35 van de Werkloosheidswet» vervangen door: de artikelen 34, 35 en 35aa van de Werkloosheidswet.

E

In artikel 3, derde lid, wordt «de artikelen 34, 35 en 35aa van de Werkloosheidswet» vervangen door: de artikelen 34 en 35aa van de Werkloosheidswet.

F

In artikel 3, derde lid, wordt «de artikelen 34 en 35aa van de Werkloosheidswet» vervangen door: de artikelen 34, 35a en 35aa van de Werkloosheidswet.

G

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «artikel 35» toegevoegd: of 36;

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de betrokkene geacht steeds onverminderd ziekengeld te hebben genoten.

H

In artikel 7 wordt «de werkloosheidsuitkering» vervangen door: de uitkering.

I

In artikel 8, tweede lid, wordt «75, 76 en 78 van de Werkloosheidswet» vervangen door: 75, 76, 76a en 78 van de Werkloosheidswet.

J

In artikel 8, tweede lid, wordt «75, 76, 76a en 78 van de Werkloosheidswet» vervangen door: 75, 76, 76a, 77a en 78 van de Werkloosheidswet.

K

In artikel 8, tweede lid, wordt «de artikelen van Hoofdstuk IIA, afdeling I» vervangen door: hoofdstuk II, paragrafen 1 tot en met 3.

L

In artikel 8, derde lid, wordt «onderdelen a, b en i» vervangen door : onderdelen a, b, c en i.

M

In artikel 8, derde lid, wordt «onderdelen a, b, c en i» vervangen door: onderdelen a, b, c en h.

N

In artikel 9 vervalt de zinsnede «, eerste en tweede lid, van dit besluit».

O

Artikel 10, derde lid, komt als volgt te luiden:

  • 3. Ten aanzien van de hoogte van de aansluitende uitkering is artikel 47, tweede en derde lid, van de Werkloosheidswet van overeenkomstige toepassing.

P

Na artikel 11 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 3a. Aanvullende uitkering voor buiten Nederland wonenden

Artikel 11b
  • 1. De betrokkene die uitsluitend op grond van artikel 65 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 200) of op grond van artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii en b ii van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Unie van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEU L28), geen recht op een werkloosheidsuitkering heeft, heeft recht op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op grond van dit artikel, wanneer hij in zijn woonland recht heeft op een wettelijke werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder h, respectievelijk artikel 4, eerste lid, onder g, van de verordening.

  • 2. De bovenwettelijke werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene op grond van het eerste lid recht heeft, is in hoogte en duur gelijk aan de werkloosheidsuitkering en de bovenwettelijke uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland zou hebben gewoond.

  • 3. De uitkering wegens werkloosheid, die de betrokkene ontvangt naar het recht van zijn woonland, wordt geheel in mindering gebracht op de uitkering op grond van dit artikel over dezelfde periode.

  • 4. Indien de betrokkene gedurende de periode dat hij krachtens werkloosheidswetgeving recht heeft op een werkloosheidsuitkering, (tijdelijk) wegens ziekte verhinderd is om arbeid te kunnen verrichten, waarbij in het woonland de werkloosheidsuitkering hierdoor niet tot uitbetaling kan komen omdat voor de werkloosheidsuitkering (tijdelijk) een uitkering wegens ziekte, zwangerschapsverlof of bevallingsverlof, naar het recht van zijn woonland in de plaats komt, wordt die uitkering voor de toepassing van het tweede lid gelijkgesteld met de overeenkomstige uitkering op grond van de Ziektewet. Deze gelijkstelling vindt plaats met een maximale duur van de overeenkomstige uitkering op grond van de Ziektewet. Zolang deze gelijkstelling duurt, is de uitkering op grond van dit artikel gelijk aan de uitkering op grond van de Ziektewet en de bovenwettelijke uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland had gewoond.

  • 5. Voor de toepassing van het vierde lid wordt een uitkering op grond van artikel 3:10 van de Wet arbeid en zorg gelijkgesteld met een uitkering op grond van de Ziektewet.

  • 6. De uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, arbeidsongeschiktheid of adoptie en pleegzorg die de betrokkene ontvangt naar het recht van zijn woonland, wordt geheel in mindering gebracht op de uitkering op grond van dit artikel over dezelfde periode.

  • 7. Sancties die zijn opgelegd krachtens de werkloosheidswetgeving, dan wel ziektewetgeving of arbeidsongeschiktheidswetgeving van de andere lidstaat, werken op gelijke wijze door in de hoogte van de uitkering op grond van dit besluit.

  • 8. Betrokkene is te allen tijde verplicht alle informatie die betrekking heeft, of kan hebben, op de hoogte van of het recht op de uitkering op grond van dit besluit, door te geven aan Onze Minister.

Q

Na artikel 20b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20c

Indien voor 1 oktober 2006 sprake was van aftrek van arbeidsinkomsten met toepassing of overeenkomstige toepassing van artikel 35 van de Werkloosheidswet, zoals dat artikel luidde op 30 september 2006 worden, zolang op grond van dat artikel sprake is van aftrek van arbeidsinkomsten, die inkomsten, met overeenkomstige toepassing van dat artikel, in afwijking van de artikelen 3, tweede lid, en 8, tweede lid, in mindering gebracht op:

  • a. de aanvullende uitkering, voor zover de inkomsten de werkloosheidsuitkering overstijgen;

  • b. de aansluitende uitkering.

R

Na artikel 20c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20d

Artikel 130p van de Werkloosheidswet is van toepassing op de in artikel 3, tweede lid, van overeenkomstige toepassing verklaarde onderdelen van de Werkloosheidswet.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt voor:

  • artikel I, onderdeel N terug tot en met 11 augustus 2003;

  • artikel I, onderdelen A en I terug tot en met 1 januari 2005;

  • artikel I, onderdeel L terug tot en met 29 december 2005;

  • artikel I, onderdelen B, D en J terug tot en met 1 juli 2006;

  • artikel I, onderdelen C, E, K en Q terug tot en met 1 oktober 2006;

  • artikel I, onderdeel M terug tot en met 1 januari 2007;

  • artikel I, onderdelen G en R terug tot en met 1 mei 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 13 december 2010

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de eenentwintigste december 2010

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Bij de Wet wijziging WW-stelsel (Stb. 2006, 303) is een aantal wijzigingen doorgevoerd in de Werkloosheidswet (WW). Een belangrijk deel daarvan heeft consequenties voor de hoogte en de duur van de Werkloosheidswet-uitkering (WW-uitkering). Hierbij gaat het om de volgende maatregelen:

  • 1. De opbouw van de duur van de uitkering wijzigt. Voor mensen met een langer arbeidsverleden wordt de uitkeringsduur korter.

  • 2. De kortdurende uitkering van de WW van 6 maanden 70% van het minimumloon wordt vervangen door de basisuitkering van 3 maanden gebaseerd op het dagloon.

  • 3. De hoogte van de WW-uitkering gedurende de eerste twee maanden wordt verhoogd van 70 naar 75% van het dagloon.

De wijzigingen zijn in werking getreden met ingang van 1 oktober 2006 (het Besluit van 28 juni 2006 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet wijziging WW-stelsel (Stb. 304)).

Over hoe in arbeidsvoorwaardelijke zin met de onder 1 en 2 genoemde neerwaartse wijzigingen van de WW zal worden omgegaan, zijn afspraken gemaakt tussen sociale partners, verenigd in de Sectorcommissie overleg Rijkspersoneel. Deze afspraken treden in werking met ingang van 1 januari 2012. Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk (BBUW) zal op een later moment aan deze afspraken worden aangepast.

Dit besluit tot wijziging van het BBUW is bedoeld om de (grotendeels technische) aanpassingen door te voeren, die nodig zijn om te bewerkstelligen dat het BBUW weer geheel aansluit op het nu geldende Werkloosheidswet-stelsel (WW-stelsel).

Het gaat hier derhalve om achterstallig onderhoud. Naast de wijziging van het WW-stelsel per 1 oktober 2006, is ook een aantal andere wijzigingen van de WW in de afgelopen jaren nog niet verwerkt in het BBUW. Het gaat hier om wijzigingen van telkens andere artikelen. De wijziging per 11 augustus 2003 heeft betrekking op een omissie zoals ook aangegeven in de toelichting van artikel N, 1 januari 2005 heeft als motivering vereenvoudigingen van de WW, 29 december 2005 vanwege de invoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), 1 juli 2006 en 1 januari 2007 is gewijzigd om de toekomstbestendigheid van de WW te waarborgen binnen de WW, en 1 mei 2007 om enkele correcties aan te brengen, mede in verband met de inwerkingtreding van de WIA.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 3, tweede lid, zijn re-integratiemaatregelen uit de WW van overeenkomstige toepassing verklaard. De maatregelen die betrekking hebben op scholing (de artikelen 75, 76 en 78 van de WW) worden nu aangevuld met maatregelen betreffende de proefplaatsing (artikel 76a van de WW). Artikel 76a van de WW is met ingang van 1 januari 2005 in werking getreden ( Stb. 2004, 728 en 729).

Onderdeel B

In artikel 3, tweede lid, zijn re-integratiemaatregelen uit de WW van overeenkomstige toepassing verklaard.

Ook het werken als zelfstandige (artikel 77a van de WW) is met ingang van 1 juli 2006 een aanvulling op de maatregelen die betrekking hebben op scholing (Stb. 2006, 303 en 304).

Onderdeel C

Bij de Wet wijziging WW-stelsel is de kortdurende WW-uitkering vervallen. Als gevolg daarvan is de hoofdstukindeling van de WW gewijzigd. Die nieuwe indeling van de WW wordt overgenomen in artikel 3, tweede lid.

In de WW zijn per 1 oktober 2006 de Hoofdstukken IIA en IIB vervangen door hoofdstuk II, paragrafen 1 tot en met 3. Conform deze wijziging wordt het BBUW aangepast.

Onderdeel D

In het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 35aa van de WW is de anticumulatie van inkomsten geregeld als de betrokkene op grond van artikel 77a van de WW met toestemming werkzaamheden gaat verrichten als zelfstandige. Vanzelfsprekend geldt dat dit artikel van de WW slechts van overeenkomstige toepassing is op de aanvullende uitkering indien de hoogte van de in mindering te brengen inkomsten de WW-uitkering overtreft. De toevoeging van artikel 35aa van de WW aan artikel 3, derde lid, werkt terug tot en met het tijdstip waarop de artikelen 35aa en 77a van de WW in werking zijn getreden, te weten 1 juli 2006.

Onderdeel E

Bij de Wet wijziging WW-stelsel is met ingang van 1 oktober 2006 artikel 35 van de WW inhoudelijk zodanig gewijzigd dat het artikel geen betrekking meer heeft op verrekening van inkomsten naast de WW-uitkering. De grond voor overeenkomstige toepassing van artikel 35 in artikel 3, derde lid, BBUW, komt daarmee te vervallen en derhalve moet de verwijzing naar dat artikel worden geschrapt uit artikel 3, derde lid. In het nieuwe artikel 20c, vierde lid, van het BBUW is overgangsrecht opgenomen voor de situatie waarin sprake was van anticumulatie van inkomsten op grond van dat gewijzigde artikel 35 (vgl. artikel I, onderdeel Q).

Onderdeel F

In het eveneens van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 35a van de WW is bepaald dat als wordt deelgenomen aan noodzakelijk geachte opleiding of scholing en het recht op WW-uitkering op grond van artikel 76 van de WW blijft bestaan, de inkomsten uit of in verband met de opleiding of scholing op de uitkering geheel in mindering worden gebracht voor zover zij meer bedragen dan een nader door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vast te stellen bedrag. De overeenkomstige toepassing van dit artikel van de WW kan waar het de aanvullende uitkering betreft in redelijkheid slechts inhouden dat het bedrag waarmee de in mindering te brengen inkomsten de WW-uitkering overtreffen, in mindering wordt gebracht op de aanvullende uitkering. Daarom wordt artikel 35a nu ook van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 3, derde lid, van het BBUW met ingang van de dag waarop het besluit in werking treedt.

Onderdeel G

Bij de Wet wijziging WW-stelsel is artikel 29, tweede lid, onder d, van de Ziektewet (ZW) gewijzigd. Door die wijziging, die met ingang van 1 mei 2007 in werking is getreden (Stb. 2006, 303 en 304), krijgen zieke werklozen pas na 13 weken een uitkering op grond van de ZW. Door een wijziging van artikel 36 van de ZW blijft het mogelijk op grond van de ZW een overlijdensuitkering uit te betalen in de gevallen waarin de zieke werkloze tijdens de eerste 13 weken van ziekte komt te overlijden. Het spreekt voor zich dat ook die overlijdensuitkering op grond van artikel 6 moet worden aangevuld. Om ieder misverstand uit te sluiten wordt dat ook tot uitdrukking gebracht in artikel 6, eerste lid, door te spreken over de uitkering, bedoeld in artikel 35 of 36 van de ZW. Deze wijziging werkt terug tot en met 1 mei 2007.

Met de wijziging van artikel 6, tweede lid, wordt tekstueel aansluiting gezocht bij de artikelen 35 en 36 van de WW. Het betreft geen inhoudelijke wijziging.

Onderdeel H

In artikel 1, onderdeel p, van het BBUW is het begrip werkloosheidsuitkering gedefinieerd. Gelet op die definitie is het in de context van artikel 7 beter te spreken over «een uitkering» dan over «een werkloosheidsuitkering». Het betreft een louter technische aanpassing.

Onderdelen I, J en K

Evenals in artikel 3, tweede lid, van het BBUW is ook in artikel 8, tweede lid, de nieuwe hoofdstukindeling van de WW overgenomen en zijn de van overeenkomstige toepassing verklaarde re-integratieartikelen aangevuld (vgl. artikel I, onderdelen A, B en C).

Onderdelen L en M

De wijzigingen in artikel 8, derde lid, vloeien voort uit wijzigingen van artikel 19, eerste lid, van de WW in verband met de inwerkingtreding van de WIA per 29 december 2005 en een bij de Wet wijziging WW-stelsel per 1 januari 2007 doorgevoerde verlettering. Onderdeel L werkt terug tot en met 29 december 2005, de invoeringsdatum van de WIA en onderdeel M tot en met 1 januari 2007. Daarbij wordt nog opgemerkt dat in de fase van de aansluitende BBUW-uitkering de betrokkene niet meer verzekerd is voor de ZW, de WAO en – sinds 29 december 2005 – de WIA. Bij ziekte en arbeidsongeschiktheid loopt de aansluitende uitkering dan ook door. Artikel 19, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de WW kan daardoor niet van overeenkomstige toepassing zijn. Voor de duidelijkheid zijn deze onderdelen dan ook alle uitgezonderd in artikel 8, derde lid.

Voor het overgangsrecht voor de situatie waarin voor 1 oktober 2006 sprake was van anticumulatie van inkomsten bij kleine werkhervattingen wordt verwezen naar het nieuwe artikel 20c, vierde lid, van het BBUW (vgl. artikel I, onderdeel Q).

Onderdeel N

Bij het besluit van 7 december 2005 (Stb. 637) is met terugwerkende kracht tot en met 11 augustus 2003 een nieuw (tweede) lid ingevoegd in artikel 2 van het BBUW. Abusievelijk is deze wijziging van artikel 2 van het BBUW niet verwerkt in artikel 9, waardoor dat artikel ten onrechte verwees naar slechts twee van de drie leden van artikel 2.

Thans is artikel 2 van het BBUW opnieuw gewijzigd. Nog steeds zijn alle leden van dat artikel bepalend voor de berekening van de uitkeringsduur. Derhalve kan in artikel 9 worden volstaan met de verwijzing naar artikel 2, zonder dat (alle) artikelleden apart worden genoemd. Door aan de wijziging van de verwijzing terugwerkende kracht te verlenen tot en met 11 augustus 2003 wordt de omissie uit het verleden hersteld. De terugwerkende kracht houdt geen verslechtering in van de rechtspositie van de betrokkene en sluit aan bij de wijze waarop in de praktijk steeds invulling is gegeven aan artikel 9.

Onderdeel O

In het derde lid van artikel 10 worden twee correcties doorgevoerd. De eerste correctie betreft de van toepassing verklaring van artikel 45 van de WW. Artikel 10, eerste lid, bepaalt dat de uitkering is gekoppeld aan het ongemaximeerde dagloon, dat in artikel 1, eerste lid, onder f, van het BBUW is gedefinieerd als het dagloon, bedoeld in artikel 45 van de WW, evenwel zonder toepassing van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen. Artikel 10, derde lid, wekte echter – ten onrechte – de suggestie dat uitgegaan zou moeten worden van het gemaximeerde dagloon, bedoeld in artikel 45 van de WW. Daarom wordt de van toepassing verklaring van artikel 45 geschrapt uit artikel 10, derde lid. Dit sluit aan bij de wijze waarop in de praktijk steeds uitvoering is gegeven aan artikel 10.

Bij dit alles zij nog opgemerkt dat de op artikel 45, tweede lid, van de WW gebaseerde dagloonregels (neergelegd in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen) reeds op grond van de definitiebepaling van artikel 1, onderdeel f, van het BBUW, medebepalend zijn voor de vaststelling van het dagloon, bedoeld in artikel 10, eerste lid.

De tweede correctie betreft de van toepassing verklaring van artikel 47, tweede en derde lid, van de WW. De letterlijke toepassing van de in die artikelleden neergelegde rekenregel is niet mogelijk. De enkele verwijzing naar het eerste lid van artikel 47 van de WW staat daaraan al in de weg. Bedoeld is dan ook dat de genoemde artikelleden «van overeenkomstige toepassing» zijn. Misverstand over het gebruik van de rekenregel is overigens uitgesloten.

Onderdeel P

Artikel 11b BBUW ziet op grensarbeiders en niet-grensarbeiders in de zin van artikel 65 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii en b ii van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Unie van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen. Verordening (EG) nr. 883/2004 ziet op het verkeer tussen lidstaten van de EU. Het is de bedoeling dat EG-verordening 883/2004 op termijn tevens van toepassing wordt op het verkeer met de EER en Zwitserland. Het is nog niet bekend wanneer de verordening van toepassing wordt op het grensverkeer met de EER en Zwitserland. Vooralsnog geldt daarom voor dat grensverkeer EG-verordening 1408/711.

Een grensarbeider reist in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal in de week op en neer tussen zijn woon- en werkland. Een niet-grensarbeider reist minder dan eenmaal per week op en neer tussen zijn woon- en werkland. Om vast te stellen of betrokkene recht heeft op een WW-uitkering uit zijn woonland, wordt er voor de toepassing van dit artikel van betrokkene gevraagd of aan hem in zijn woonland een WW-uitkering zoals bedoeld in artikel 3 (eerste lid, onder h), respectievelijk artikel 4 (eerste lid, onder g) van die verordeningen, is toegekend. Het gaat erom dat de betrokkene, door middel van bewijsstukken, het recht op een dergelijke uitkering kan aantonen.

Zowel grensarbeiders als niet-grensarbeiders hebben tijdens het verrichten van de (laatste) werkzaamheden gewoond in de ene lidstaat, en gewerkt in een andere lidstaat. Om te kunnen beoordelen waar een niet-grensarbeider zijn woonplaats heeft, wordt een aantal criteria gehanteerd. Bij onduidelijkheid of een persoon aan de criteria voldoet kan op basis van de volgende criteria een nadere afweging/invulling plaatsvinden:

  • 1) duur en de bestendigheid van de woonplaats van de betrokkene vóór zijn vertrek,

  • 2) de duur en het doel van zijn afwezigheid,

  • 3) de aard van de in de andere lidstaat verrichte werkzaamheden en

  • 4) de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt.

Overigens vallen onder de werking van dit artikel niet de personen, die in Nederland wonen en werken, en die nadat zij werkloos zijn geworden (einde dienstverband) met behoud van uitkering gaan zoeken naar een baan in een andere lidstaat op grond van artikel 64 van de EG-verordening 883/2004 of artikel 69 van de EG-verordening 1408/71.

In Nederland heeft een overheidswerknemer als hij aan de voorwaarden daartoe voldoet naast een recht op een wettelijke werkloosheidsuitkering op grond van de WW, mogelijk recht op een aanvulling op deze WW-uitkering op grond van arbeidsvoorwaardenregelingen.

Het bovenstaande geldt uitsluitend als betrokkenen op grond van Verordening 883/2004 of Verordening 1408/71 de WW-uitkering in het woonland (moeten) aanvragen, en om die reden geen recht (kunnen) hebben op een Nederlandse WW-uitkering. In de bovenwettelijke WW regelingen is een koppeling gemaakt met een recht op WW in Nederland. Maar als een persoon niet in aanmerking kan komen voor een WW uit Nederland vanwege het enkele feit dat hij een uitkering op grond van de Verordening moet aanvragen in een andere EU lidstaat dan wel lid van de Europese Economische Ruimte dan wel Zwitserland, dan kan er dus wel een opening en weging zijn op een recht op bovenwettelijke WW door de gelijkstelling van de buitenlandse WW uitkering aan de Nederlandse WW uitkering. Het voorgaande houdt in dat de betrokkene ontvangt, wat hij zou hebben ontvangen als hij in Nederland had gewoond. Dat wil zeggen een uitkering die qua hoogte en duur gelijk is aan de Nederlandse WW-uitkering en een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, verminderd met de buitenlandse werkloosheidsuitkering. Dit is het systeem van anticumulatie. Deze berekeningswijze vloeit voort uit de arbeidsvoorwaardenregeling, als daarin een recht op een bepaald percentage van het laatst verdiende loon wordt gemeld. De berekening zou anders kunnen zijn, indien geen percentage van het laatst verdiende loon wordt gemeld.

De betrokkene moet alle informatie die de hoogte en duur van de uitkering kan beïnvloeden onverwijld doorgeven aan het orgaan dat de WW-uitkering in de andere EU/EER lidstaat of Zwitserland uitvoert, én ook aan de Nederlandse overheidswerkgever, of het orgaan dat de BBUW-regeling uitvoert. Veranderingen in omstandigheden, bijvoorbeeld werkhervatting of overtreding van verplichtingen, hebben hetzelfde effect als dergelijke maatregelen zouden hebben gehad als betrokkene in Nederland zou hebben gewoond.

Het recht op bovenwettelijke uitkering is gekoppeld aan het recht op werkloosheidsuitkering in de EU/EER lidstaat of Zwitserland. Hiermee gaat samen dat de sancties opgelegd door de uitvoeringsinstantie in andere EU/EER lidstaten of Zwitserland doorwerken in de Nederlandse BBUW-uitkering, ook al zou dergelijk handelen in de Nederlandse WW niet tot (dezelfde) sanctie hebben geleid. Sancties die de uitvoeringsinstantie in de andere EU/EER lidstaat of Zwitserland heeft opgelegd, werken daarmee gelijkelijk door als in Nederland het geval zou zijn geweest als een maatregel of sanctie zou zijn opgelegd krachtens de WW. Indien betrokkene niet voldoet aan de informatieverplichting wordt aangesloten bij de algemene regels in dit besluit die worden gehanteerd voor het niet voldoen aan deze verplichting. Dat kan tot gevolg hebben dat de BBUW-uitkering wordt verminderd of beëindigd.

Als in het woonland een recht op een WW-uitkering wordt onderbroken in het geval van ziekte en ook daar te lande wordt vervangen door een uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, arbeidsongeschiktheid of adoptie en pleegzorg, dan wordt ook de BBUW-uitkering uit Nederland onderbroken. De betrokkene moet hierbij het recht op een dergelijke uitkering wel aantonen door middel van bewijsstukken. Deze uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, arbeidsongeschiktheid of adoptie en pleegzorg wordt aangevuld zoals in de BBUWregeling is bepaald. Ook hier geldt maximale hoogte en duur wordt begrensd door de duur van een dergelijke Nederlandse uitkering, en de aanvullingen op grond van de bovenwettelijke regeling. De einddatum van het recht op werkloosheidsuitkering kan in dit geval opschuiven, maar alleen als de ziekte langer dan drie maanden heeft geduurd. In de fase van de aansluitende uitkering geldt dit niet.

Onderdeel Q

Artikel 20c is een overgangsrechtelijke bepaling voor de situatie waarin sprake was van anticumulatie van inkomsten bij kleine werkhervattingen. Met ingang van 1 oktober 2006 is artikel 35 van de WW, zoals dat artikel tot dat moment luidde, komen te vervallen.

In het geval de werkhervatting minder dan vijf uur en minder dan de helft van de arbeidsuren bedroeg, werden op grond van dat (oude) artikel 35 van de WW de inkomsten uit de arbeid voor 70% in mindering gebracht op de WW-uitkering. Voor de BBUW-uitkering gold dat artikel 35 van overeenkomstige toepassing was op de aansluitende uitkering en – voor zover de hoogte van de in mindering te brengen inkomsten de hoogte van de WW-uitkering overstijgen – op de aanvullende uitkering.

Per 1 oktober 2006 is in de WW een uniforme systematiek opgenomen in het geval van werkhervatting. Ook indien de werkhervatting minder dan vijf uur en minder dan de helft van de arbeidsuren bedraagt, wordt de uitkering beëindigd voor het aantal uren dat het werk wordt hervat. Dat nieuwe recht is van overeenkomstige toepassing op de BBUW-uitkering. Op grond van artikel 130o, vierde lid, van de WW blijft artikel 35 van de WW, zoals dat luidde op 30 september 2006, van toepassing voor die gevallen waarin voorafgaand aan 1 oktober 2006 sprake was van anticumulatie op grond van artikel 35 van de WW zolang ononderbroken sprake is van anticumulatie. Met artikel 20c wordt bewerkstelligd dat het BBUW aansluit bij deze systematiek van de WW.

Gelet op het feit dat artikel 20c betrekking heeft op WW-wijzigingen per 1 oktober 2006, is aan de inwerkingtreding van artikel 20c terugwerkende kracht verbonden tot en met die datum.

Onderdeel R

Net zoals artikel 20c van het BBUW bewerkstelligt het nieuwe artikel 20d dat – overeenkomstig de bedoeling van het BBUW – bij de uitvoering van de bovenwettelijke WW een regime geldt dat volledig aansluit bij de uitvoering van de WW. Aangezien artikel 130p WW betrekking heeft op de per 1 mei 2007 in werking getreden wijzigingen van de WW ten aanzien van zieke werklozen, is aan de inwerkingtreding van artikel 20d terugwerkende kracht verbonden tot en met 1 mei 2007.

Artikel II

De wijzigingen van het BBUW worden doorgevoerd met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de plaatsing in het Staatsblad. Aan diverse wijzigingen wordt terugwerkende kracht verleend. Waar relevant, zijn de redenen daarvoor in deze nota van toelichting vermeld bij de inhoudelijke behandeling van de verschillende wijzigingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Zie artikel 90, eerste lid, onder c van Verordening 883/2004.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven