Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2009, 52 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2009, 52 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 december 2008, 2008-00000558625, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving,
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, en 3, tweede lid, van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 7 januari 2009, nr. W04.08.0567/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 januari 2009, nr. 2009-0000011628;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. De vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen die in verband met de vervulling van hun ambt zijn verhuisd, ontvangen een verhuiskostenvergoeding, indien zij zich met de verhuizing binnen een afstand van 25 kilometer van de Raad van State, de Algemene Rekenkamer onderscheidenlijk de Nationale ombudsman hebben gevestigd en de afstand tussen de oude woning en de Raad van State, de Algemene Rekenkamer onderscheidenlijk de Nationale ombudsman ten minste 50 kilometer bedroeg.
2. De verhuiskostenvergoeding bestaat uit:
a. een bedrag voor de kosten verbonden aan het vervoer van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, welk bedrag zo nodig wordt vermeerderd met een bedrag voor reis- en verblijfkosten, welke de betrokkene en eventueel een of meer van diens gezinsleden vooraf hebben gemaakt ter bezichtiging van woonruimte;
b. een bedrag voor de kosten van vervoer van de bagage en van de inboedel van de betrokkene naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken;
c. een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten.
3. Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt vastgesteld op tien procent van de jaarlijkse bezoldiging op de dag waarop de nieuwe woning wordt betrokken.
Aan de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen worden informatie- en communicatievoorzieningen en lectuur, daarbij inbegrepen de hiervoor benodigde aansluitingen en abonnementen, ter beschikking gesteld voor de duur van de vervulling van hun ambt.
1. In het geval van binnenlandse en buitenlandse dienstreizen worden de noodzakelijke faciliteiten ter beschikking gesteld ten behoeve van vervoer en verblijf voor de vice-president van de Raad van State en de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen en voor degenen die hen vergezellen.
2. De staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State ontvangen op de voet van de regeling voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk een vergoeding van reis- en verblijfkosten.
1. De vice-president van de Raad van State heeft voor de duur van vervulling van zijn ambt een dienstauto met chauffeur ter beschikking.
2. Ten behoeve van het woon-werkverkeer van de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen worden de noodzakelijke faciliteiten ter beschikking gesteld. Indien aan deze functionarissen voor dienstreizen en woon-werkverkeer een dienstauto ter beschikking wordt gesteld, zijn het derde tot en met zesde lid van toepassing.
3. De prijs per kilometer van de dienstauto, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan € 0,55 exclusief BTW, berekend op de grondslag van een gebruiksduur van twee jaar en 60.000 gereden kilometers per jaar. In geval van een dienstauto die wordt afgenomen overeenkomstig de door het Rijk gesloten raamovereenkomst betreffende innovatieve milieuauto’s of die vóór 1 september 2009 wordt afgenomen overeenkomstig de door het Rijk gesloten raamovereenkomst betreffende auto’s die voldoen aan verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PbEG L 171) bedraagt de prijs per kilometer van de dienstauto niet meer dan € 0,63 exclusief BTW, berekend op de grondslag van een gebruiksduur van twee jaar en 60.000 gereden kilometers per jaar.
4. De in het derde lid genoemde bedragen worden jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd voor zover de gemiddelde prijsindexcijfers autolease over de laatste vier kwartalen, zoals per 1 januari van elk jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd, daartoe aanleiding geven.
5. De prijs per kilometer wordt berekend aan de hand van de formule
(((n / (l/12)) + o + f + g + h + p) / m) + i
waarin:
n = (((a–c)/1,19) + (b/1,19) + c) – (d/1,19)
afschrijving over looptijd (inclusief belasting van personenauto's en motorrijwielen en exclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting));
o = ((d/1,19) x e) + ((n/2) x e)
rente per jaar;
p = ((k/1,19) x (m/100) x j)
brandstofkosten per jaar;
en:
a = consumentenprijs inclusief accessoires af fabriek (inclusief belasting van personenauto's en motorrijwielen en belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting));
b = consumentenprijs van accessoires achteraf en/of door derden (inclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting));
c = totale belasting van personenauto's en motorrijwielen;
d = totale marktconforme restwaarde inclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting) en belasting van personenauto's en motorrijwielen;
e = rentetarief in procenten;
f = administratiekosten inclusief management fee per jaar doch exclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting) (of interne kosten ingeval niet wordt uitbesteed);
g = houderschapsbelasting per jaar;
h = het in het kader van het omslagstelsel door het Bureau Schade Afwikkeling vastgestelde bedrag;
i = prijs van reparatie, onderhoud en banden exclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting);
j = brandstofverbruik in liters per 100 kilometer;
k = tarief bij brandstofsoort inclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting);
l = looptijd in maanden;
m = jaarkilometrage.
6. De dienstauto, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts in gebruik genomen nadat is vastgesteld dat aan de voorschriften van het derde tot en met vijfde lid is voldaan, tenzij afwijking van deze voorschriften noodzakelijk is om redenen van veiligheid of wegens een individuele werkplekanalyse, verricht of getoetst door een deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Artikel 14, tweede lid, onderdelen b en c, van de Arbeidsomstandighedenwet is in het tweede geval van overeenkomstige toepassing.
7. De vice-president van de Raad van State ontvangt een maandelijkse vergoeding voor de door hen verschuldigde loonbelasting over het gebruik van de dienstauto, bedoeld in het eerste lid. De vergoeding wordt berekend aan de hand van de formule
CAT x P/100 x T/100 x 100/(100–T)
M = ––––––––––––––––––––––––––––––––
12
waarin:
M = het bedrag van de vergoeding;
CAT = de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting) en belasting van personenauto's en motorrijwielen;
P = het toepasselijke percentage, genoemd in artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
T = het hoogste van de in de tarieftabel van artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen percentages.
Aan de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen worden de overige voorzieningen ter beschikking gesteld die noodzakelijk zijn voor het vervullen van hun ambt.
1. De vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen ontvangen een maandelijkse vergoeding voor de kosten van voorzieningen die voor hun eigen rekening komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt.
2. De maandelijkse vergoeding, bedoeld in het eerste lid, bedraagt
a. voor de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman € 633,88;
b. voor de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen € 527,55.
3. De staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State ontvangen voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden en die voor eigen rekening komen een zodanig deel van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, als overeenkomt met de vastgestelde omvang van de te vervullen taak.
4. De in het tweede lid genoemde bedragen worden per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar.
De vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de staatsraden en staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen ontvangen een vergoeding voor de door hen gemaakte kosten van voorzieningen die niet voor hun eigen rekening komen en die aantoonbaar door hen zijn aangewend voor de vervulling van hun ambt.
De vergoeding die de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de Raad van State en de leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer per gehele of gedeeltelijke werkdag ontvangen voor het deelnemen aan de werkzaamheden van de Raad van State onderscheidenlijk de Algemene Rekenkamer, is gelijk aan de vergoeding die raadsheren in buitengewone dienst van de Hoge Raad per zitting ontvangen.
In artikel 18 van het Reisbesluit binnenland vervalt de zinsnede «de vice-president van de Raad van State, het College van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman,» en wordt de zinsnede «genoemde ambten waarnemen of de dragers van genoemde ambten vervangen» vervangen door: dit ambt waarnemen of de drager van genoemd ambt vervangen.
In artikel 19 van het Reisbesluit buitenland vervalt de zinsnede «de vice-president van de Raad van State, het College van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman,» en wordt de zinsnede «genoemde ambten waarnemen of de dragers van genoemde ambten vervangen» vervangen door: dit ambt waarnemen of de drager van genoemd ambt vervangen.
De volgende besluiten worden ingetrokken:
a. Het besluit van 31 maart 1993, houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden (Stb. 219);
b. Het besluit van 19 november 1990, houdende nadere regeling van de rechtspositie van de Nationale ombudsman (Stb. 581);
c. Het besluit van 9 juni 1972, houdende regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst (Stb. 314);
d. Het besluit van 21 september 1992, houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer (Stb. 538) en
e. Het besluit van 28 april 1982, houdende vaststelling van de regeling betreffende de uitkering die na het overlijden van Ministers, Commissarissen des Konings, krachtens Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren, de Nationale ombudsman en substituut-ombudsmannen zal worden uitgekeerd (Stb. 308).
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 26 januari 2009
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
Uitgegeven de twaalfde februari 2009
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Dit besluit bevat een algemene regeling van de voorzieningen voor de vice-president van de Raad van State, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen. Deze regeling strekt mede ter vervanging van de bestaande afzonderlijke regelingen, die deels specifiek voor de genoemde functionarissen in het leven waren geroepen en deels waren opgenomen in regelingen die ook voor andere categorieën, met name rijksambtenaren, golden.
In verband met de benodigde ordening, modernisering en stroomlijning van de rechtspositie voor de genoemde functionarissen is de inhoud van de betrokken regelingen in dit besluit samengebracht, uitgebreid en gemoderniseerd. Doelstelling hiervan is enerzijds grotere uniformiteit en transparantie, anderzijds aanpassing van de voorzieningen aan de eisen van de tijd.
Het uitgangspunt voor deze regeling is, dat genoemde functionarissen optimaal dienen te worden gefaciliteerd om hun werkzaamheden te verrichten, waarbij de kosten in de begroting zichtbaar worden gemaakt. Voorop staat dat voorzieningen zoveel mogelijk ten laste van de begroting van het desbetreffende College ter beschikking worden gesteld (bedrijfsvoering). Betrokkenen worden geacht voor deze voorzieningen geen eigen uitgaven te doen, die later worden gedeclareerd.
Het kan zijn dat in bepaalde – zo beperkt mogelijk te houden – omstandigheden een lid van een van de genoemde Colleges functionele uitgaven toch zelf betaalt. In dergelijke gevallen kunnen deze uitgaven uiteraard op declaratiebasis worden vergoed, mits de functionaliteit expliciet wordt aangetoond.
Uitgangspunt is dat zo min mogelijk uitgaven door genoemde functionarissen zelf worden gedaan via de privé-rekening. Geldstromen tussen de zakelijke rekeningen van de genoemde Colleges en de persoonlijke rekening van een lid maken een zwaardere controle op de uitgaven noodzakelijk.
Voor enkele voorzieningen – voornamelijk in de persoonlijke representatieve sfeer – geldt dat zij geheel voor rekening van de genoemde functionarissen zelf komen. In dit besluit wordt als compensatie hiervoor een vaste maandelijkse vergoeding toegekend. Deze vergoeding kan niet onbelast worden verstrekt. In verband hiermee is de hoogte van de vergoedingen gebruteerd.
Dit besluit sluit nauw aan bij het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen. Enkele in dat besluit opgenomen voorzieningen houden onlosmakelijk verband met het ambt van minister en staatssecretaris (de gemeubileerde verblijfsvoorziening en de beveiligingsmaatregelen) en zijn dan ook niet overgenomen in dit besluit.
Dit artikel komt overeen met artikel 2 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen.
Dit artikel komt overeen met artikel 5 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen. Genoemde functionarissen kunnen op hun privé-adres voorzieningen ten behoeve van informatie en communicatie alsmede lectuur ter beschikking worden gesteld. Het College kan overigens bepalen tot welk niveau dergelijke faciliteiten ter beschikking worden gesteld.
De term «informatie- en communicatievoorzieningen» is breed en techniekonafhankelijk. Hieronder zijn onder meer begrepen zaken als telefoon, fax en desgewenst computerapparatuur uitgerust met faciliteiten voor internet en e-mail, alsmede mobiele communicatieapparatuur. De hiervoor benodigde aansluitingen worden aangelegd en de kosten van abonnementen worden betaald ten laste van de begroting van het College. De aansluitingen en abonnementen dienen te zijn gescheiden van de privé-telecommunicatievoorzieningen, zodat geen onduidelijkheid ontstaat over de facturering. Indien er privé gebruik wordt gemaakt van deze voorzieningen, kan er sprake zijn van belastingheffing. Slechts indien een computer geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt kan deze nog onbelast ter beschikking worden gesteld.
De faciliteiten zijn en blijven eigendom van het College; voor de duur van zijn ambtsvervulling worden zij ter beschikking gesteld aan betrokkene door middel van een bruikleenovereenkomst.
In deze overeenkomst dienen de voorwaarden te zijn opgenomen voor onder meer het gebruik, de vervanging en het onderhoud van de apparatuur, de aansprakelijkheid in geval van misbruik of nalatigheid, alsmede reparatie, onderhoud en steunverlening (helpdesk).
Onder lectuur worden begrepen zaken als boeken, tijdschriften en dergelijke. Boeken blijven eigendom van het College. Het verdient overigens de voorkeur de lectuurvoorzieningen zoveel mogelijk op het College zelf, als onderdeel van de bedrijfsvoering, ter beschikking te stellen.
Dit artikel is ontleend aan artikel 6 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen. In het geval van binnenlandse en buitenlandse dienstreizen van de vice-president van de Raad van State en de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen zal ten laste van de begroting van de Hoge Colleges zoveel mogelijk dienen te worden voorzien in alles wat met de dienstreis verband houdt. Dit betreft dus het regelen en betalen van zowel de reis zelf als het verblijf, alsmede de consumpties en aankopen tijdens de reis die van functionele aard zijn, zoals relatiegeschenken. Uitgaven die door de genoemde functionarissen zelf worden gedaan, worden vergoed voorzover ze functioneel van aard zijn. Uitgaven die een gemengd privé- en functioneel karakter hebben, dienen door de genoemde functionarissen uit hun vaste ambtstoelage (zie artikel 4) te worden betaald.
Deze regeling geldt eveneens voor degenen die de functionarissen tijdens de dienstreis vergezellen. Te denken valt hierbij met name aan meereizende ambtenaren wier aanwezigheid in de directe omgeving van de genoemde functionarissen vereist is maar ook de overige leden van de Hoge Colleges.
Voor de staatsraden geldt in beginsel de vergoeding voor reis- en verblijfkosten die ook geldt voor het personeel werkzaam in de sector Rijk. Indien zij echter in het gezelschap van de vice-president van de Raad van State meereizen, dan geldt ook voor hen in een dergelijke situatie de regel dat dezelfde noodzakelijke faciliteiten ter beschikking worden gesteld.
In het kader van dit besluit worden dienstreizen naar de Nederlandse Antillen en Aruba als buitenlandse dienstreizen beschouwd.
Het belang van het publieke ambt van vice-president van de Raad van State, de bijzondere staatsrechtelijke positie als adviseur van de Kroon en de diverse verantwoordelijkheden die uit dit ambt voortvloeien, rechtvaardigen dat als ijkpunt zoveel als mogelijk de rechtspositie van ministers wordt gehanteerd. Met het oog hierop staat de vice-president een dienstauto met chauffeur ter beschikking en is de regeling voor de autokostenvergoeding uit artikel 8 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen materieel van toepassing verklaard in artikel 4. Gezien het verschil in taken en verantwoordelijkheden ten opzichte van de vice-president van de Raad van State is een dergelijke autokostenvergoeding voor de president van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman niet aangewezen.
De president van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman kunnen wel op grond van artikel 3 voor dienstreizen en op grond van artikel 4 voor het woon-werkverkeer gebruik maken van een dienstauto met chauffeur. De normen voor dienstauto’s voor bewindslieden die zijn opgenomen in het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen zijn dan van toepassing. In het geval een beschikbare dienstauto aantoonbaar niet of slechts zeer beperkt (500 kilometer op jaarbasis) voor andere dan functionele doeleinden wordt gebruikt, heeft dat gebruik geen fiscale bijtelling het gevolg. Een beschikking van de inspecteur inzake een verklaring betreffende het privé-gebruik die gebaseerd is op een sluitende kilometerregistratie kan de werkgever daarbij dienen.
Dit artikel komt overeen met artikel 9 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen. In de eerdere artikelen zijn de belangrijkste voorzieningen ten behoeve van genoemde functionarissen opgenomen. Er kunnen zich echter altijd situaties voordoen waarin deze artikelen niet voorzien en waarin het desondanks wenselijk wordt geacht dat een bepaalde voorziening ter beschikking wordt gesteld. Het dient hierbij te gaan om voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het vervullen van het ambt van genoemde functionarissen en die uit de aard der zaak niet vallen onder de categorie kosten die voor eigen rekening komen, waarvoor de genoemde functionarissen uit hoofde van artikel 6 een maandelijkse vergoeding geniet. Onder de werking van artikel 5 vallen bijvoorbeeld functionele lunches of diners buitenshuis. Ook kan worden gedacht aan faciliteiten met het oog op de noodzakelijke scholing van leden van de Colleges. Dergelijke voorzieningen worden direct ten laste van de begroting van het College geregeld en betaald (bestuurskosten).
Dit artikel stemt overeen met artikel 10 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen. Niet alle voorzieningen behoeven ten laste van de begroting van de betrokken Colleges te worden verstrekt of vergoed. Sommige voorzieningen komen in beginsel voor rekening van het lid van het College zelf. Het gaat hier om voorzieningen die een sterk privé-aspect hebben, maar die gezien het met de persoon samenhangende karakter van de functievervulling daaraan mede ten dienste staan. Om dit grensgebied van «privé» en «functioneel» goed tot uiting te brengen, is gekozen voor de aanduiding «voorzieningen die voor hun eigen rekening komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt».
Onder deze noemer vallen bijvoorbeeld de huur en aanschaf van extra kleding (bijvoorbeeld voor Prinsjesdag), miniaturen van onderscheidingen, attributen, uitgaven voor persoonlijke verzorging. Als compensatie voor het gedeeltelijk functionele karakter van dergelijke uitgaven ontvangen genoemde functionarissen een vaste maandelijkse vergoeding. De maandelijkse kostenvergoeding sluit aan bij de maandelijkse kostenvergoeding voor de ministers en staatssecretarissen. Dergelijke vergoedingen kunnen niet onbelast worden verstrekt en worden daarom gebruteerd toegekend.
Aangezien de consumentenprijsindex de meest gangbare maatstaf voor inflatie is, is wat betreft de aanpassing van de maandelijkse kostenvergoedingen voor deze index gekozen. Daarmee is aangesloten bij het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen.
Dit artikel komt overeen met artikel 11 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen. Het declareren van kosten dient een uitzondering te zijn. Dit wordt tot uitdrukking gebracht doordat deze bepaling, waarin het declareren van kosten van een grondslag wordt voorzien, is opgenomen aan het slot van de inhoudelijke bepalingen in dit besluit.
Het dient hierbij te gaan om kosten die aantoonbaar aangewend zijn voor de vervulling van het ambt die niet vallen onder de categorie kosten die voor eigen rekening komen, waarvoor de betrokken functionaris uit hoofde van artikel 6 een maandelijkse vergoeding geniet.
Dit artikel komt materieel overeen met artikel 1 van het besluit van 9 juni 1972, houdende regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst (Stb. 314) en artikel 1 van het besluit van 21 september 1992, houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer (Stb. 538). De vergoedingen van de staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak en de leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer zijn in 1998 gekoppeld aan de vergoeding die geldt voor raadsheren in buitengewone dienst van de Hoge Raad (besluit van 12 mei 1998, houdende herziening van de vergoedingen voor staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak en voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer; Stb. 1998, 283). Om te voorkomen dat bij een wijziging van de laatstgenoemde vergoeding de vergoedingen van de staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak en de leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer afzonderlijk moeten worden gewijzigd, is in dit besluit gekozen voor een dynamische verwijzing. Sinds 1 januari 2005 bedraagt de vergoeding voor raadsheren in buitengewone dienst van de Hoge Raad € 414 per zitting, met dien verstande dat zittingen die op één dag worden gehouden samen als één zitting worden beschouwd (artikel 38, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals gewijzigd in het besluit van 15 februari 2006 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met onder meer de formalisering van het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Rechterlijke Macht 2004 en de toepasselijkheid van de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 ten aanzien van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding; Stb. 2006, 80).
Indien de werkzaamheden niet een volledige reguliere werkdag beslaan (bijvoorbeeld in het geval van één zitting of vergadering), wordt dit toch beschouwd als één werkdag.
In artikel 2 van het besluit van 9 juni 1972, houdende regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst (Stb. 314) was een anti-cumulatiebepaling opgenomen. Aan deze bepaling bestaat in de praktijk geen behoefte.
Deze bepalingen houden de intrekking of wijziging in van bestaande besluiten die geheel of ten dele betrekking hadden op onderdelen van de rechtspositie van de leden van de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman.
De inhoud van het besluit van 31 maart 1993, houdende regeling van een vergoeding voor de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede de president en de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer voor de kosten die aan de vervulling van het ambt zijn verbonden (Stb. 219) is overgenomen in de artikelen 6 en 7 van dit besluit.
De inhoud van het besluit van 19 november 1990, houdende nadere regeling van de rechtspositie van de Nationale ombudsman (Stb. 581) is overgenomen in de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en in de artikelen 1, 2, 6 en 7 van dit besluit.
De inhoud van het besluit van 9 juni 1972, houdende regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst (Stb. 314) en van het besluit van 21 september 1992, houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer (Stb. 538) is overgenomen in artikel 8 van dit besluit.
Aan het besluit van 28 april 1982, houdende vaststelling van de regeling betreffende de uitkering die na het overlijden van Ministers, Commissarissen des Konings, krachtens Grondwet of wet voor hun leven aangestelde ambtenaren, de Nationale ombudsman en substituut-ombudsmannen zal worden uitgekeerd (Stb. 308) bestaat geen behoefte meer, aangezien voor alle in dit besluit genoemde functionarissen inmiddels een wettelijke voorziening is getroffen.
Destijds is besloten dat een vergoeding voor de fiscale bijtelling wegens privégebruik van de dienstauto voor de vice-president met ingang van 1 januari 2005 niet langer aangewezen was (Stb. 2006, 46). Bij nader inzien is, gezien zijn bijzondere positie in het staatsbestel, de rechtspositie van de vice-president zo veel als mogelijk in lijn gebracht met de rechtspositie van een minister. Daarom is aangesloten bij de einddatum van de vorige regeling waardoor een aaneengesloten periode is ontstaan voor de autokostenregeling.
De terugwerkende kracht van artikel 4, zesde lid, houdt verband met het feit dat ook aan de wijziging van artikel 7, vijfde lid, van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen terugwerkende kracht is toegekend (Besluit van 7 januari 2008 tot wijziging van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen in verband met een vergoeding voor innovatieve milieuauto’s en aan arbeidsomstandigheden aangepaste dienstauto’s; Stb. 2008, 32).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2009-52.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.