Besluit van 12 mei 1998, houdende herziening van de vergoedingen voor staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak en voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 20 maart 1998, nummer AD98/U288, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Gelet op de artikelen 3, derde lid, en 5 van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218);

De Raad van State gehoord (advies van 24 april 1998, nr. W04.98.0114);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 29 april 1998, nr. AD98/463, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 juni 1972, houdende regeling van de vergoeding voor staatsraden in buitengewone dienst (Stb. 314) wordt «f 350,00» vervangen door: f 730,00.

ARTIKEL II

In artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 september 1992, houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer (Stb. 538) worden «f 295,00» en «f 147,50» vervangen door f 730,00 per werkdag.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 mei 1998

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de zesentwintigste mei 1998

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Met het bijgaande besluit worden per 1 januari 1996 de vergoedingsbedragen voor de staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak en voor de leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer aangepast aan de ontwikkeling van de vergelijkbare salarisniveaus sinds 1 januari 1991.

De aanpassing van bedoelde vergoedingsbedragen vindt om de vijf jaar plaats, mits de mutatie tenminste 5% bedraagt. Deze methodiek werd vastgelegd bij gelegenheid van de aanpassing per 1 januari 1986 bij koninklijk besluit van 2 november 1987, Stb. 524. Laatstelijk werden bedoelde vergoedingsbedragen bijgesteld per 1 januari 1991 bij koninklijk besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken, houdende herziening van de vergoedingen voor staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak en voor plaatsvervangende leden van de Algemene Rekenkamer van 31 januari 1992, Stb. 93.

Ik merk hierbij op dat eerst sinds 1 januari 1992 sprake is van leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer. Voordien was wel sprake van plaatsvervangende leden van de Algemene Rekenkamer. Dit plaatsvervangend lidmaatschap is vervallen en het lidmaatschap in buitengewone dienst is ingevoerd bij de vijfde wijziging van de Comptabiliteitswet bij Wet van 24 juni 1992, Stb. 350. Bij koninklijk besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken 21 september 1992, houdende regeling van de vergoeding voor leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer (Stb. 538), werd vervolgens een met de vergoedingsregeling voor de plaatsvervangende leden van de Algemene Rekenkamer overeenkomende regeling van de vergoeding voor de leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer vastgesteld.

De vergelijkbare salarisniveaus die bepalend zijn voor de aanpassing van bedoelde vergoedingsbedragen zijn de salarisbedragen van respectievelijk de staatsraden en van de leden van de Algemene Rekenkamer. Deze salarisbedragen bedroegen per 1 januari 1991 respectievelijk f 13 605,00 en f 12 756,00.

Het vergoedingsbedrag voor de staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak werd per die datum vastgesteld op f 350,00 (het niet afgeronde bedrag kwam uit op f 346,92) voor elke vergadering van de Raad van State of van een van zijn afdelingen, die zij als zodanig bijwonen, met dien verstande dat vergaderingen op dezelfde dag gehouden als één vergadering worden beschouwd.

Per die datum werden de vergoedingen voor de plaatsvervangende leden van de Algemene Rekenkamer vastgesteld op f 295,00 en f 147,50 (de niet afgeronde bedragen kwamen uit op f 293,09 respectievelijk f 146,55). Het bedrag van f 295,00 geldt voor elke werkdag dat betrokkenen in functie zijn; het bedrag van f 147,50 geldt indien de werkzaamheden als zodanig alleen een ochtend of een middag in beslag nemen.

Per 1 januari 1996 bedraagt het salarisbedrag voor de staatsraden f 14 911,00 per maand. Dit houdt ten opzichte van het salarisbedrag per 1 januari 1991 van f 13 605,00 een verhoging in van 9,6%. In verband hiermee zou het vergoedingsbedrag voor de staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak verhoogd kunnen worden tot afgerond f 380,00 (f 346,92 verhoogd met 9,6% = f 380,22).

Per 1 januari 1996 bedraagt het salarisbedrag voor de leden van de Algemene Rekenkamer f 14 911,00 (zie artikel XIII van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wet van 20 december 1995, (Stb. 704). Dit houdt ten opzichte van het salarisbedrag per 1 januari 1991 van f 12 756,00 een verhoging in van 16,9%. Deze verhoging zou kunnen leiden tot vaststelling van de vergoedingsbedragen voor de leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer op (afgerond) f 340,00, onderscheidenlijk f 170,00.

Sinds 1 januari 1996 bestaat er echter geen verschil meer tussen het salarisbedrag voor de staatsraden en dat voor de leden van de Algemene Rekenkamer omdat per die datum laatstbedoeld salaris bij genoemde Wet van 20 december 1995 op hetzelfde niveau is gebracht als dat voor de staatsraden. In samenhang daarmee zou het passend zijn de onderscheidene vergoedingsbedragen van het zelfde niveau te doen zijn.

Er heeft zich evenwel nog een ontwikkeling voorgedaan namelijk, per 1 januari 1996 zijn de vergoedingsbedragen voor plaatsvervangers in de rechterlijke macht verhoogd tot respectievelijk f 730,00 bij de Hoge raad, f 560,00 bij het Hof en f 420,00 bij een rechtbank of kantongerecht.

Daarnaast zijn de vergoedingsbedragen per 1 januari 1997 voor de leden van een adviescollege eveneens verhoogd tot f 420,00.

Dit laatste heeft te maken met de inrichting van het nieuwe adviesstelsel van de rijksoverheid. Op grond van het vergoedingsbesluit adviescolleges is gelet daarop per die datum een uniforme regeling inzake deze vergoeding van kracht geworden. Hiermee komt een eind aan de tot dusverre bestaande grote verschillen in de aan de leden van adviescolleges toegekende vergoedingen.

Aangezien de staatsraad in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak niet wordt ingezet voor adviestaken, doch uitsluitend wordt ingeschakeld bij de rechtspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak ligt een koppeling van zijn vergoeding aan die welke geldt voor adviescolleges niet voor de hand, doch is koppeling met een van de vergoedingen die gelden voor de rechterlijke macht aangewezen. Zowel gelet op het niveau van de Afdeling bestuursrechtspraak als op dat van de desbetreffende staatsraden in buitengewone dienst ligt aansluiting bij het bedrag dat geldt voor plaatsvervangend-raadsheren van de Hoge Raad het meest voor de hand.

Gelet op het bovenstaande heb ik besloten het vergoedingsbedrag voor staatsraden in buitengewone dienst zonder vaste deeltaak vast te stellen op f 730,00. Aangezien ik het van belang acht dat het vergoedingsbedrag van de Raad van State en de leden van de Algemene Rekenkamer op hetzelfde niveau ligt, wordt het vergoedingsbedrag voor de leden van de Algemene Rekenkamer eveneens op f 730,00 vastgesteld.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven