36 410 L Vaststelling van de begrotingsstaat van het Nationaal Groeifonds voor het jaar 2024

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2023

Met deze brief bied ik u, mede namens de Minister van Financiën, het rapport van de tussentijdse evaluatie van het Nationaal Groeifonds (NGF) aan. Deze tussentijdse evaluatie is uitgevoerd door onderzoeksbureau Decisio in samenwerking met KPLUSV en Twynstra Gudde.

In deze brief gaan wij in op de stand van zaken van het Nationaal Groeifonds en reageren wij op de conclusies en aanbevelingen uit de tussenevaluatie. Daarbij geven we aan hoe we deze willen meenemen in het vervolg van het Nationaal Groeifonds. De communicatie voor potentiële belangstellenden over de vierde ronde is dit najaar gestart. Naar aanleiding van het Eerste Kamer debat over het Nationaal Groeifonds van 18 december jl., zal het parlement begin 2024 apart geïnformeerd worden over de vierde ronde van het Nationaal Groeifonds. Voor die tijd worden zoals toegezegd geen onomkeerbare stappen gezet.

Met het uitvoeren van de tussentijdse evaluatie van het Nationaal Groeifonds wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Grinwis c.s.1 Met toezending van het rapport van de tussentijdse evaluatie van het NGF wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van de leden Heinen en Grinwis.2 Deze verzoekt het kabinet om in de tussentijdse evaluatie te rapporteren over in hoeverre veldpartijen het initiatief nemen bij aanvragen via de departementale route, en hoe invulling kan worden gegeven aan de verantwoording over de controle op de uitgaven die zijn overgeheveld naar andere departementen. Ook wordt hiermee ingegaan op de motie van de leden Amhaouch en Romke de Jong3 over het borgen van de betrokkenheid van de regio’s.

Verder wordt er een overzicht gegeven van de samenhang tussen de NGF-voorstellen die in de derde ronde een toekenning hebben gekregen en wet- en regelgeving. Daarmee geeft het kabinet uitvoering aan de motie van het lid Romke de Jong c.s.4 Daarbij zenden we u tevens het evaluatieverslag van de adviescommissie Nationaal Groeifonds toe. Tot slot informeren wij u over de besluitvorming van de adviescommissie over de projecten Luchtvaart in Transitie en Rail Gent Terneuzen.

Het Nationaal Groeifonds

Algemeen

Het Nationaal Groeifonds heeft als doel om ons duurzaam verdienvermogen te versterken door te investeren in onderzoek, ontwikkeling, innovatie en kennisontwikkeling. Duurzaam verdienvermogen is gedefinieerd als het bruto binnenlands product dat Nederland op de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische, sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige generaties.5 Deze economische groei moet zorgen voor toekomstige brede welvaart in de vorm van meer bestedingen en de ruimte bieden om te investeren in onder andere sociale vooruitgang, goed onderwijs en een goede kwaliteit van onze leefomgeving.

Vanuit het fonds wordt geïnvesteerd in grote, meerjarige investeringsprogramma’s met een groot maatschappelijk rendement, die nog hoge risico’s kennen en waar de markt (nog) niet zelf in investeert. Zonder bijdrage vanuit het Nationaal Groeifonds komen dit soort projecten moeilijker of niet tot stand.

Er zijn inmiddels drie indieningsrondes geweest. Er zijn 52 projecten waarover positief is besloten. Hiermee is een bedrag van € 11,6 miljard gemoeid: € 8,5 miljard aan (voorwaardelijke) toekenningen en een bedrag van € 3,1 miljard aan reserveringen. Er wordt onder andere geïnvesteerd in het ontwikkelen van medicijnen tegen kanker, het technisch beroepsonderwijs, de bestrijding van laaggeletterdheid, de verduurzaming van de landbouw, lucht- en binnenvaart, en in de ontwikkeling van sleuteltechnolgieën als quantum en 6G.

Door deze investeringen draagt het Nationaal Groeifonds niet alleen bij aan het versterken van het verdienvermogen maar ook aan strategische onafhankelijkheid en de maatschappelijke opgaven van deze tijd zoals betere en meer toegankelijke zorg, digitalisering, beter onderwijs en een betere leefomgeving.

Dankzij het Nationaal Groeifonds zien we de publieke investeringen in R&D fors toenemen6 en private partijen investeren fors mee. De noodzaak om te blijven investeren in de ontwikkeling van kennis en innovatie als bron voor economische groei blijft onverminderd groot. Zeker in het licht van de veranderende geopolitieke verhoudingen. Steeds meer landen voeren een actieve industriepolitiek en investeren in de ontwikkeling van sleuteltechnologieën om hun economische positie, veiligheid en welvaart voor te toekomst veilig stellen. Een instrument als het Nationaal Groeifonds draagt eraan bij dat we kunnen blijven concurreren met de schaal en het innovatievermogen van andere grote markten zoals de Verenigde Staten en China.

Stand van zaken

Vanuit het Nationaal Groeifonds wordt geïnvesteerd in acht verschillende terreinen en thema’s, te weten sleuteltechnologieën, digitalisering en veiligheid, landbouw en leefomgeving, mobiliteit, gezondheid en zorg, energie en duurzame ontwikkeling, onderwijs en level lang ontwikkelen. Hieronder noemen we enkele voorbeelden.

Gezondheid en zorg

Uit het Nationaal Groeifonds wordt geïnvesteerd in regeneratieve geneeskunde met het project RegMedXB. Regeneratieve geneeskunde heeft de potentie om nu ongeneesbare ziektes zoals diabetes type één efficienter te genezen, door gebruik te maken van het zelfherstellend vermogen van het lichaam. Door regeneratieve geneeskunde herstelt het lichaam sneller en zijn er minder zware behandelingen nodig. Hierdoor levert het ook een bijdrage aan de betaalbaarheid van de zorg. Dit project heeft inmiddels een pilotfabriek geopend met verschillende locaties in Leiden, Eindhoven en Utrecht. Vanuit het Nationaal Groeifonds wordt over meerdere jaren € 56 miljoen in dit project geïnvesteerd. Andere partijen dragen nog € 160 miljoen bij. Deze krachtige investeringsimpuls heeft mede geleid tot de beslissing van de Deense stichting Novo Nordisk foundation om € 100 miljoen te investeren in Nederlands stamcelonderzoek. Naast RegMedXB investeert het Groeifonds in meerdere innovaties die focussen op de houdbaarheid van het zorgstelsel, toegankelijkheid van zorg, schaarste op de arbeidsmarkt, betaalbaarheid en daartoe inzetten op passende zorg. Het gaat ook om gezondheidsverschillen tussen sociaaleconomische groepen, participatie in de samenleving en kwaliteit van leven van mensen met een chronische ziekte.

Mobiliteit

Binnen het thema mobiliteit investeert het Nationaal Groeifonds onder andere in het Maritiem Masterplan 2.0. Het doel van dit project is om de maritieme energietransitie te versnellen door het ontwikkelen van betrouwbare en modulaire klimaatneutrale schepen, deze te bouwen en te gebruiken in een cyclische innovatieketen. Dit gebeurt door het ontwikkelen en demonstreren van technologieën voor het gebruik van hernieuwbare brandstoffen (waterstof, methanol en LNG met carbon capture) aan boord van schepen. Het project beoogt bij te dragen aan de versnelling van de mondiale energietransitie, het versterken van de Nederlandse economie en het beschermen van de nationale veiligheidsbelangen.

Daarnaast investeert het Nationaal Groeifonds ook in projecten gericht op verduurzaming van de Nederlandse luchtvaartsector (Luchtvaart in Transitie), en verduurzaming van de binnenvaart (Zero emissie binnenvaart).

Landbouw en leefomgeving

Vanuit het Nationaal Groeifonds wordt geïnvesteerd in een toekomstbestendige agrarische sector. Zo helpt het project RE-GE-NL boeren om over te schakelen naar regeneratieve landbouw. Regeneratieve landbouw is een manier van landbouw die voedselproductie combineert met natuurherstel. Dit voorkomt uitputting van de bodem. Tussen nu en 2030 start Re-Ge-NL met duizend boeren de overgang naar regeneratieve landbouw met een positieve business case. Daarmee is het niet alleen een oplossing voor de milieuproblematiek, maar biedt het ook economische kansen voor Nederlandse boerenbedrijven.

Onderwijs

Het Nationaal Groeifonds investeert ook in projecten gericht op het verbeteren van onderwijs, zoals het project Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren. Het doel van het voorstel is om zowel de kwaliteit van leerkrachten te versterken als de aantrekkelijkheid van het beroep van leerkracht te vergroten. Met dit project worden leraren geholpen in hun professionele ontwikkeling, nadat zij hun intiële opleiding hebben afgerond en bevoegheid hebben behaald. Dit leidt tot beter onderwijs en maakt ook het beroep van leraar aantrekkelijker. Daarmee draagt het project ook bij aan de vermindering van het lerarentekort. Naast dit project investeert het Nationaal Groeifonds bijvoorbeeld ook in verschillende projecten gericht op digitalisering van onderwijs.

Tussentijdse evaluatie Nationaal Groeifonds

In de Kamerbrief Nationaal Groeifonds van 7 september 20207 is toegezegd dat na twee jaar een tussentijdse evaluatie zal plaatsvinden met bijzondere aandacht voor de governance van het NGF. Met governance wordt in deze evaluatie gedoeld op de inrichting en het functioneren van het NGF. Voor een effectmeting van de projecten en een bredere evaluatie van het NGF is het nog te vroeg, omdat veel projecten in de opstartende fase zijn en de doorlooptijd van projecten meerjarig is waardoor effecten pas na verloop van tijd te meten zijn. De onderzoekers hebben daarom onderzocht of het Nationaal Groeifonds rechtmatig, doelmatig en doeltreffend is ingericht en functioneert, waarbij is gekeken naar verschillende onderdelen van het fonds. In het onderzoek is dit onderverdeeld in de fasen van voorstelontwikkeling, beoordeling, en uitvoering en beheer. Daarnaast zijn ook een aantal onderzoeksvragen meegenomen die voortkomen uit moties. De onderzoekers hebben voor deze evaluatie gekeken naar de fase van oprichting van het NGF tot en met de voorbereiding voor de derde ronde.

De onderzoekers zien dat het NGF is ingericht op het krijgen van kwalitatieve voorstellen die bijdragen aan het doel om het duurzaam verdienvermogen van Nederland te vergroten. Ook constateren zij dat het NGF in korte tijd is opgezet en dat er gaandeweg is geleerd en aanpassingen zijn gedaan die ten goede zijn gekomen aan het functioneren van het NGF. Met de lessen van het Fonds economische structuurversterking (FES) is ook nauw rekening gehouden. Daarmee concluderen de onderzoekers in algemene zin dat het NGF rechtmatig, doelmatig en doeltreffend functioneert.

Desalniettemin zijn er een aantal aanbevelingen ter verbetering van de organisatie. Deze zien toe op het gelijke speelveld tussen de twee indieningsroutes (departementaal en subsidie), de tijd tussen de investeringsrondes, communicatie en verwachtingsmanagement in de departementale route, en het proces van monitoring en evaluatie. Hieronder volgt per aanbeveling een reactie met mogelijke vervolgstappen.

Aanbevelingen en kabinetsreactie

Aanbevelingen m.b.t ongelijk speelveld

De eerste aanbeveling is om meer eenduidigheid aan te brengen in de processen tussen de vakdepartementen in de departementale route. Dit zorgt voor een gelijker speelveld en geeft duidelijkheid aan veldpartijen over de toegang tot de departementale route. Het onderzoeksbureau doet daarbij de suggestie dat het fondsbeheer meer toezicht zou kunnen houden op de rolinvulling van de vakdepartementen, en meer faciliterend en informerend op zou kunnen treden in het opzetten van een selectie en opwerkproces van investeringsvoorstellen bij de departementen. Dit kan bijvoorbeeld door het bij elkaar brengen van partijen en het delen van ervaringen.

Alvorens inhoudelijk te reageren, is het goed om te benadrukken dat de departementale route bedoeld is voor voorstellen van departementen, die zij in beginsel zelf (laten) uitvoeren. Bij het honoreren van een voorstel ontvangt het betreffende departement middelen vanuit het Nationaal Groeifonds specifiek voor dat voorstel. Een departement werkt bij de totstandkoming van het voorstel eventueel samen met veldpartijen.

Het selecteren, ontwikkelen en indienen van investeringsvoorstellen in de departementale route zijn keuzes die passen bij de verantwoordelijkheid van de indienende vakdepartementen. De vakdepartementen opereren in andere beleidsterreinen met verschillende uitdagingen, stakeholders en veldpartijen. Dat deze interne processen per departement verschillen is daarom onoverkomelijk. Een rol voor fondsbeheer om hierin normerend of als toezichthouder op te treden, past daarom niet bij de opzet van het fonds. De rol die fondsbeheer wel op kan nemen is om te informeren en het uitwisselen van onderlinge ervaringen en best practices tussen indienende departementen te faciliteren, zodat de kwaliteit van voorstellen kan worden verbeterd. Het fondsbeheer zal daarom met departementen in overleg treden hoe dit proces van uitwisseling het best kan worden vormgegeven.

Voor voorstellen die (verregaand) zelfstandig gerealiseerd kunnen worden door de inzet van private partijen, en zonder actieve betrokkenheid van een departement, is de subsidieroute de geëigende route.8 De mogelijkheden van de subsidieroute voor veldpartijen dragen de fondsbeheerders actief uit in de communicatie, onder andere via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Gelijk speelveld tussen departementale en subsidieroute

Naast het gelijke speelveld tussen indienende vakdepartementen, wordt ook aanbevolen om oog te hebben voor het gelijke speelveld tussen de departementale route en de subsidieroute. Uit de ervaringen van de derde ronde is gebleken dat het binnen de initiële opzet van de subsidieroute voor veldpartijen lastig was om tot kwalitatief passende voorstellen te komen. Voorstellen in de subsidieroute kunnen, in tegenstelling tot departementale voorstellen, alleen direct worden toegekend (voorwaardelijke toekenningen of reserveringen zijn niet mogelijk in de subsidieroute).

Op basis van de ervaringen met de derde ronde zijn er daarom een aantal verbeteringen in de aanvraagprocedure voor de subsidieregeling9 en departementale route10 doorgevoerd die aansluiten bij deze aanbeveling, en tot doel hebben de kwaliteit van de ingediende voorstellen in volgende rondes te verbeteren.

De belangrijkste verbeteringen zijn:

  • Er is verduidelijkt welke informatie partijen tenminste moeten aanleveren bij het indienen van een investeringsvoorstel voor het Nationaal Groeifonds;

  • Potentiële indieners worden gevraagd om, voorafgaand aan het indienen van een definitief investeringsvoorstel voor het Nationaal Groeifonds, een vooraanmelding in te dienen bij RVO. Daarbij worden zij verzocht om hun voorstel op hoofdlijnen uit te werken en onder andere de bijdrage van het voorstel aan het duurzaam verdienvermogen te onderbouwen. Door middel van de vooraanmelding kunnen potentiële indieners vroegtijdig in het proces inzicht krijgen of het voorstel zou kunnen passen binnen het Nationaal Groeifonds. Ook kunnen zij suggesties krijgen om het voorstel te verbeteren ten behoeve van de definitieve indiening;

  • Subsidieaanvragers krijgen de mogelijkheid om gedurende een ruimere openstellingsperiode een subsidieaanvraag in te dienen voor het Nationaal Groeifonds. Subsidieaanvragen zullen in behandeling worden genomen op volgorde van binnenkomst. Deze procedure biedt, in tegenstelling tot de tot nu toe gehanteerde tendersystematiek, meer ruimte aan RVO om na het moment van indiening aanvullende informatie of onderbouwing te vragen over het investeringsvoorstel. Op deze manier is er ook in de subsidieroute ruimte om een projectvoorstel aan te vullen of te verbeteren, zoals dit bij de departementale route ook mogelijk is. In de departementale route zal worden gewerkt met twee indieningsmomenten per jaar (in plaats van één zoals in de derde ronde). Dit betekent dat de Adviescommissie op twee momenten zal oordelen over de ingediende voorstellen, waarmee een integrale beoordeling gewaarborgd blijft.

Op basis van het analysekader van de adviescommissie11, dat ook is geactualiseerd, zal de adviescommissie beoordelen of voorstellen voldoende bijdragen aan het vergroten van het duurzaam verdienvermogen en daarmee in aanmerking komen voor middelen uit het fonds.

Naast de verbeteringen in het indieningsproces, is het van belang om te benoemen dat de twee routes op punten van elkaar verschillen gegeven de aard van de routes. Veldpartijen kunnen na een positief advies van de adviescommissie en subsidieverlening hun project bijvoorbeeld direct uitvoeren. Dit is een belangrijk voordeel van de subsidieroute. Voor departementale voorstellen is na honorering nog nadere uitwerking nodig, omdat deze projecten in de regel in minder detail zijn uitgewerkt dan de subsidieaanvragen. Hierdoor duurt het langer voordat deze projecten daadwerkelijk van start gaan.

Absorptievermogen i.r.t. timing rondes en budget

Uit het evaluatieonderzoek is gebleken dat indieners de tijd tussen de eerste drie rondes als krap hebben ervaren voor het uitwerken van goede investeringsvoorstellen. Daarnaast concluderen de onderzoekers dat er zorgen bestaan over het absorptievermogen van met name de pijler Kennisontwikkeling. Hieruit volgt de aanbeveling om het uitgangspunt van 4 miljard euro per jaarlijkse ronde te heroverwegen. Er zou in ieder geval meer tijd tussen de rondes moeten komen, zodat er voldoende tijd bestaat voor consortia en departementen om goede voorstellen te ontwikkelen. Zoals eerder uiteengezet zijn er, naar aanleiding van de lessen uit eerdere rondes, enkele wijzigingen doorgevoerd in het proces voor volgende rondes, waarbij indieners meer tijd krijgen om een voorstel voor te bereiden. Voor de volgende rondes is in beginsel 6,957 miljard euro beschikbaar. In deze bedragen is rekening gehouden met de bezuiniging op het fonds naar aanleiding van het gewijzigd amendement van het lid Erkens van 25 oktober jl.12

Verbeteren communicatie en verwachtingsmanagement over proces tussen toekenning en start uitvoering in de departementale route

De onderzoekers doen de aanbeveling om de communicatie en het verwachtingsmanagement over het proces tussen de toekenning en de start van de uitvoering van projecten in de departementale route te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door een overzicht op te stellen van instrumenten die ingezet kunnen worden in de departementale route om middelen van het departement aan uitvoerende veldpartijen over te hevelen, met daarbij een toelichting over de procedures die per instrument moeten worden doorlopen (waaronder de staatssteunprocedures).

Het kabinet herkent de constatering dat er in de departementale route sprake is van een lange periode tussen de toekenning en start van de uitvoering van een project. Ook ziet het kabinet dat er veel kennis vereist is van specifieke processen en procedures, terwijl departementen daar mogelijk beperkte ervaring mee hebben opgedaan. Het signaal en de meerwaarde voor meer communicatie, verwachtingsmanagement en kennisuitwisseling over het uitvoeringsproces wordt daarom onderschreven. Het fondsbeheer zal daarom met departementen in overleg treden hoe dit proces van uitwisseling het best kan worden vormgegeven.

Beheer en monitoring

De onderzoekers constateren dat er nog onduidelijkheden bestaan met betrekking tot de precieze rolinvulling en mandaten om projecten bij te sturen. Dit geldt vooral voor de rol van de adviescommissie en overige betrokken partijen (toezicht) op het overkoepelende niveau van het fonds. Hierbij wordt de aanbeveling gedaan dat hierover heldere communicatie nodig is voor externe partijen.

Vakdepartementen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van departementale NGF-projecten. Veldpartijen, die met vakdepartementen samenwerken aan een departementaal NGF-project, rapporteren hierover aan deze vakdepartementen.

De wijze waarop de vakdepartementen rapporteren aan de fondsbeheerders over de departementale projecten is vastgelegd in de Project Specifieke en Project Overstijgende Afspraken.13 Hierin is vastgelegd op welke wijze de departementen de voortgang van het project verantwoorden aan het fondsbeheer en waar de mandaten liggen om het project bij te sturen. Het departement rapporteert jaarlijks aan het fondsbeheer over de voortgang van de gehonoreerde projecten. Daarbij treedt het departement in overleg met het fondsbeheer indien: 1) er sprake is van significante wijzigingen of aanpassingen in de scope van een project 2) of wanneer de voortgang significant afwijkt van de in de Project Specifieke Afspraken opgenomen fasering, mijlpalen en Key Performance Indicators (KPI’s). Op basis van dit overleg kan het fondsbeheer de adviescommissie om formeel advies vragen.

Voor de subsidieroute wordt bij subsidieverlening vastgelegd hoe en met welke frequentie veldpartijen over de voortgang van hun project dienen te rapporteren aan RVO. Ook bij de subsidieroute kan de adviescommissie opnieuw om formeel advies worden gevraagd (indien de voortgang van een project daartoe aanleiding geeft).

De komende periode zullen wij waar nodig nadere afspraken maken met de betrokken partijen om taken en rollen t.a.v. monitoring en beheer verder uit te werken en te verduidelijken, en waar nodig uitvoeringsrichtlijnen opstellen en communiceren. We zullen hierbij ook de aanbevelingen gericht op monitoring uit het evaluatieverslag van de adviescommissie betrekken.

Uitvoering van motie Grinwis c.s.

Met het uitvoeren van de tussentijdse evaluatie van het Nationaal Groeifonds wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Grinwis c.s.14 Deze motie heeft tevens verzocht om op basis van deze tussenevaluatie in gesprek te gaan met uw Kamer over de groeibrief en de bijbehorende groeistrategie. Inmiddels is het Perspectief op de economie gepubliceerd.15 In het perspectief wordt beschreven waar we met onze economie heen willen om ons land welvarend en zo toekomstbestendig mogelijk te houden. Een toekomstbestendige economie kent vier pijlers: hij is innovatief, duurzaam, weerbaar, en de samenleving profiteert ervan mee. Als we die vier dingen doen, dan verhogen we ook de brede welvaart voor de volgende generaties.

Door te investeren via het Nationaal Groeifonds werken we aan de bestaanszekerheid en koopkracht van het toekomstige Nederland, worden we minder afhankelijk van buitenlandse productie en werken we toe naar onze innovatie- én duurzaamheidsdoelen. Het Nationaal Groeifonds investeert dan ook in het Nederlandse duurzaam verdienvermogen, waar onze kinderen en kleinkinderen de vruchten van kunnen plukken. Bijvoorbeeld door investeringen uit het fonds in groene waterstof, verduurzaming van de landbouw, de digitalisering van het onderwijs, regeneratieve geneeskunde, bijscholing van leraren en duurzame manieren van vliegen en varen. Zo investeert het kabinet in een schoon, innovatief, gezond en welvarend Nederland, mét aandacht voor de menselijke kant. Een gesprek met uw Kamer over de uitkomsten van deze tussenevaluatie zal daarom samenhangen met deze nieuwe visie.

Uitvoering van motie van Heinen/Grinwis

De motie van de leden Heinen en Grinwis16 heeft verzocht om in de tussentijdse evaluatie te rapporteren over in hoeverre veldpartijen het initiatief nemen bij aanvragen via de departementale route, en hoe invulling kan worden gegeven aan de verantwoording over de controle op de uitgaven die zijn overgeheveld naar andere departementen. Veldpartijen zijn (publieke) instellingen en private partijen. In de tussenevaluatie is de toegankelijkheid van een aantal soorten veldpartijen nader bekeken.

Van belang is dat consortia bestaan uit een mix aan publieke en private partijen: kennisinstellingen, onderwijsinstellingen, het grootbedrijf, (innovatieve) mkb’ers en startups en scale-ups. Binnen de consortia zijn de rollen en het initiatief verdeeld. Vooral kennisinstellingen nemen het initiatief als penvoerder van projectvoorstellen en in consortia-vorming vanwege de gevraagde publiek-private samenwerking en ecosysteembenadering. Het ontwikkelen van een voorstel kost ook de benodigde investering in tijd en geld. Het kleinere bedrijfsleven (mkb, startups en scale-ups) is daarom vooral betrokken als lid van het consortium en begunstigde van subsidies, niet als ontwikkelaar van een voorstel. Een voorbeeld hiervan is het project Maritiem Masterplan, dat erop gericht is om betrouwbare en modulaire klimaatneutrale schepen te ontwikkelen, te bouwen en te gebruiken in een cyclische innovatieketen. In alle programmalijnen van het plan is sprake van een aanzienlijke participatie van het mkb (40–60% van het totale aantal voorziene partners). Ook in het voorstel ReGeNL (regeneratieve landbouw), dat draait het om de overgang van het huidige landbouwsysteem naar een regeneratief landbouwsysteem, is het mkb op deze wijze sterk vertegenwoordigd.

Deze wijze van betrokkenheid past ook bij het feit dat het Nationaal Groeifonds is bedoeld voor voorstellen die het verschil gaan maken in het toekomstig verdienvermogen van Nederland. Dit vraagt om forse investeringen. Daarom komen alleen voorstellen die minimaal 30 miljoen euro aan subsidie nodig hebben in aanmerking.

Het bedrijfsleven heeft in beginsel meer directe toegang tot het Nationaal Groeifonds door de subsidieregeling. Bij elf van de twaalf door de adviescommissie beoordeelde voorstellen in de subsidieroute was het bedrijfsleven (private partijen) betrokken. In deze route is het waarschijnlijker dat private veldpartijen het initiatief nemen als voorstelontwikkelaar, penvoerder of consortiumleider, maar bestaan er enkele obstakels. Met de eerder beschreven verbeteringen aan de subsidieroute wordt gepoogd het potentieel van deze route volledig te benutten door de toegankelijkheid te vergroten.

Eerder is gecommuniceerd aan uw Kamer hoe de besluitvorming van het kabinet over de bekostiging van investeringsvoorstellen tot stand komt. Bij het overhevelen van middelen uit het fonds naar de departementen, worden afspraken gemaakt tussen de fondsbeheerders en het indienende departement. Deze worden, zoals aangegeven in reactie op de aanbeveling «Beheer en monitoring», vastgelegd in de Projectspecifieke en Projectoverstijgende Afspraken.17 Op basis van deze afspraken rapporteert het vakdepartement tenminste jaarlijks aan de fondsbeheerders over de voortgang, en zo nodig ook tussentijds.

De verantwoording over alle NGF-projecten gezamenlijk wordt gedaan in twee jaarverslagen: het jaarverslag NGF en het jaarverslag van de adviescommissie. De verantwoording van de afzonderlijke NGF-projecten wordt gedaan door de ontvangende Minister(s). Zoals beschreven onder de aanbeveling «Beheer en monitoring», zullen wij waar nodig nadere afspraken maken met de betrokken partijen om taken en rollen t.a.v. monitoring en beheer verder uit te werken en te verduidelijken.

Uitvoering van motie Amhaouch/De Jong

Met het toezenden van de tussentijdse evaluatie aan uw kamer wordt tevens ingegaan op de motie van de leden Amhaouch en Romke de Jong18 over het borgen van de betrokkenheid van de regio’s. Het onderzoeksbureau stelt vast dat het Nationaal Groeifonds niet direct stuurt op regionale spreiding via eisen of beoordelingscriteria, maar de regionale spreiding wel indirect wordt geborgd doordat het fonds stuurt op regionale ecosystemen. Op die manier zijn veel partijen uit verschillende regio’s betrokken bij NGF-projecten. Een project als Groenvermogen investeert bijvoorbeeld in de ontwikkeling van groene waterstof. Dit project komt grotendeels ten goede aan partijen in de provincies Zeeland, Groningen en Noord-Holland. Een ander voorbeeld is de Einstein Telescope, die Nederland de unieke kans biedt een wereldwijde leiderschapspositie in te nemen in een nieuw baanbrekend wetenschapsgebied: zwaartekrachtsgolvenonderzoek. De grensregio van Zuid-Limburg is een van de mogelijke locaties voor dit innovatieve observatorium. Huisvesting van de Einstein Telescope in deze regio heeft mogelijk een groot positief gevolg voor de wetenschap, economie en maatschappij.

Ook concludeerde de adviescommissie eerder dat er sprake is van een redelijke regionale spreiding binnen het NGF-portfolio.19 Wel verschilt de bekendheid van het fonds tussen de regio's. Vanzelfsprekend blijft de betrokkenheid van de regio’s onze aandacht hebben in de communicatie over het fonds.

Uitvoering van motie-De Jong c.s

De motie Romke de Jong c.s.20 verzoekt het kabinet om in kaart te brengen met welke wet- en regelgeving gehonoreerde voorstellen verder kunnen worden ondersteund. Uw Kamer is eerder geïnformeerd over zeven projecten uit de eerste en tweede ronde.21 In deze inventarisatie worden voor dertien projecten, naast de wet- en regelgeving, ook aandacht besteed aan andere ondersteunende maatregelen. Projecten waar momenteel alleen nog een reservering voor zijn gedaan, zijn buiten beschouwing gelaten. In de meegezonden bijlage is deze inventarisatie te vinden.

Evaluatieverslag adviescommissie Nationaal Groeifonds

Bij deze brief wordt ook het evaluatieverslag van de adviescommissie van het Nationaal Groeifonds aangeboden. Met de oplevering van deze evaluatie voldoet de adviescommissie aan artikel 7, lid 3 uit de Regeling adviescommissie Nationaal Groeifonds. De evaluatie is extern uitgevoerd door adviesbureau Andersson ElffersFelix (AEF). Deze evaluatie richt zich op de taakvervulling, werkwijze en rol van de commissie en hoe deze verbeterd kan worden. Het evaluatiekader omvat vier centrale aspecten: de taak en samenstelling van de commissie, het functioneren ervan, het beoordelingsproces, en de ondersteuning en randvoorwaarden.

Over het algemeen geeft de evaluatie een positief beeld van het functioneren van de commissie. Er is een passende samenstelling van leden, een professionele werkwijze en ondersteuning, en de beoordeling wordt op een navolgbare manier gedaan. Tegelijkertijd zijn er een aantal aanbevelingen op het gebied van taken, monitoring en interne werkwijze. Deze neemt de adviescommissie ter harte. Deze aanbevelingen, en de reactie van de adviescommissie, zijn te vinden in de bijlage.

Besluitvorming voorwaardelijke toekenningen

Luchtvaart in Transitie

Luchtvaart in Transitie is een meerjarig en eenmalig programma gericht op het verduurzamen van de Nederlandse luchtvaartsector naar een klimaatneutrale Nederlandse luchtvaart in 2050. Het project richt zich op doorbraaktechnologieën voor efficiënte vliegtuigontwikkeling, samen met het bijbehorend onderzoek op lange termijn en aangrenzende activiteiten.

Aan het voorstel neemt een groot aantal bedrijven, kennisinstellingen en andere organisaties deel. Het voorstel heeft de potentie om een flinke bijdrage te leveren aan de uitdaging om de uitstoot van de luchtvaart te verminderen, waarbij Nederlandse kennis en kunde kan worden ingezet en de Nederlandse positie kan worden versterkt.

De investering uit het Nationaal Groeifonds in het project is maximaal € 383 miljoen. Voor dit project is € 264 miljoen toegekend uit het Nationaal Groeifonds in 2022.22 Daarnaast is € 119 miljoen voorwaardelijk toegekend voor drie deelprojecten. Voor het eerste deelproject, Hydrogen Aircraft Powertrain and Storage System (HAPPS), is thans aan de gestelde voorwaarden voldaan. De Adviescommissie heeft daarom geadviseerd om € 73 miljoen om te zetten in een definitieve toekenning. Het kabinet neemt dit advies over. De middelen voor dit project zullen budgettair worden verwerkt bij de Voorjaarsnota. De toelichting met het achterliggende advies van de adviescommissie is meegezonden met deze brief.

Rail Gent Terneuzen

Het project Rail Gent Terneuzen stelt een drietal infrastructurele ingrepen voor in het spoornetwerk van het havengebied van Vlissingen en Terneuzen tot Gent (de North Sea Port). Het is een grensoverschrijdende samenwerking tussen het Ministerie van IenW, de federale overheid van België, de Vlaamse overheid, de provincie Zeeland, de steden Gent en Terneuzen en het Havenbedrijf North Sea Port. Met de voorgestelde ingrepen wordt beoogd knelpunten voor het spoorgoederenvervoer op te lossen, de aansluiting op de Europese spoorgoederencorridors te verbeteren en meer goederen over het spoor te vervoeren in plaats van over de weg.

De totale kosten van het project worden geraamd op € 240 miljoen, waarbij is afgesproken dat Nederland en België allebei 50 procent van de kosten dragen. Voor dit project is € 105 miljoen voorwaardelijk toegekend uit het Nationaal Groeifonds in 2022 en aan de gestelde voorwaarden is inmiddels voldaan. Eén van deze voorwaarden was dat tussentijds toegekende Europese subsidies in mindering worden gebracht op de bijdrage uit het Nationaal Groeifonds. De toekenning komt daarmee nu uit op € 103,3 miljoen. De middelen voor dit project zullen budgettair worden verwerkt bij de Voorjaarsnota en de toelichting met het achterliggende advies van de adviescommissie is meegezonden met deze brief.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

BIJLAGE 1 UITVOERING VAN MOTIE-DE JONG C.S

De motie van het lid Romke de Jong c.s. verzoekt het kabinet om in kaart te brengen met welke wet- en regelgeving gehonoreerde voorstellen verder kunnen worden ondersteund. Voor de eerste en tweede ronde projecten is dit in kaart gebracht per brief van 14 april 2022.23 Dit overzicht gaat in op de projecten die in de derde ronde een (voorwaardelijke) toekenning hebben ontvangen. Per november 2023 zijn aan veertien projecten van de derde ronde middelen toegekend vanuit het Nationaal Groeifonds. Voor een aantal projecten zijn op dit moment alleen reserveringen gedaan en deze projecten zijn in deze inventarisatie buiten beschouwing gelaten. Hieronder is voor de betreffende veertien projecten naast de wet- en regelgeving ook aandacht besteed aan andere ondersteunende maatregelen die het kabinet neemt om het succes van de voorstellen te vergroten.

Biobased Circular

Het project Biobased Circular (BBC) beoogt in Nederland een nieuwe bedrijfstak voor biogebaseerde kunststof materialen en producten te realiseren, en te versnellen. De grootste belemmering voor investeringen in bio based plastics, is de geschatte onrendabele top voor de productie hiervan. Door deze onrendabele top investeren bedrijven minder in onderzoek en ontwikkeling dan maatschappelijk wenselijk is. De onrendabele top is het gevolg van het prijsverschil tussen het gebruik van biobased- en fossiel gebaseerde plastics. De slaagkans van BBC wordt vergroot door beleidsmaatregelen van het Ministerie van EZK en van IenW die de milieukosten van fossiele kunststoffen beter beprijzen en maatregelen die de vraag naar bioplastics stimuleren. Deze beleidslijn wordt ook richting EU uitgedragen. Meer specifiek is de volgende wet- en regelgeving ondersteunend aan dit project:

  • De Europese Unie heeft met het EU ETS beleid voor beprijzing van fossiele CO2 emissies, die vrijkomen bij een olieraffinaderij en naftakraker, de beleidslijn dat emissie van CO2 afgebouwd moet worden tot 2039. Er liggen voorstellen om dit beleid uit te breiden naar de afvalverbranding waarin fossiele plastics worden verbrand. Het ETS systeem begint haar werk te doen: de CO2 prijs is inmiddels meerdere malen boven de 100 euro per ton uitgekomen.

  • De nationale CO2 heffing die de Nederlandse overheid heeft ingesteld voor bedrijven, heeft een soort gelijk effect. Deze maatregel richt zich vooralsnog op emissiereductie richting 2030 in een sneller tempo dan de EU ETS dat afdwingt. Zowel EU-ETS beleid als de nationale CO2 heffing maakt de productieketen van fossiele plastics duurder.

  • Het kabinet heeft dit voorjaar extra klimaatmaatregelen aangekondigd, waaronder een aanscherping van de CO2 heffing voor de industrie.24 Hierdoor wordt het tarief van de CO2-heffing per 1 januari 2025 verhoogd op basis van een tariefstudie die het PBL uitvoert. De CO2-heffing wordt daarnaast verlengd tot en met 2032 om meer investeringszekerheid te bieden. Beide maatregelen betekenen dat de productie van fossiele plastics waarschijnlijk duurder worden.

  • Verder heeft het kabinet dit voorjaar besloten om een nationale verplichting in te voeren voor de toepassing van een minimumaandeel recyclaat en biogebaseerd plastic. Het voornemen is om de norm op te laten lopen tot 25% – 30% recyclaat of biogebaseerd plastic in 2030. De exacte hoogte van de maatvoering zal uiterlijk medio 2026 worden vastgesteld.25

  • De EU werkt aan een verplicht percentage duurzame kunststoffen zoals onder andere verwoord in de in behandeling zijnde «Packaging & Packaging Waste Regulation (PPWR)». Het huidige EU beleid is op productniveau en richt zich op recyclaat. De Nederlandse inzet is het opnemen van biobased plastics en het verhogen van de ambitie in de EU.

DUTCH

DUTCH beoogt een transformatie van initiële scholing, bij- en omscholing van zorgprofessionals door schaalbare digitale leermiddelen en fysieke en virtuele simulatie. Het kerndoel van het Ministerie van VWS is om goede, betaalbare en duurzame zorg te garanderen. VWS zet in op goede ondersteuning, preventie en state of the art zorgvoorzieningen. Binnen dat kader richt het project DUTCH zich op het innoveren en efficiënter maken van de opleiding van zorgprofessionals, door inzet van schaalbare digitale leermiddelen en fysieke en virtuele simulatie.

Hiermee past het voorstel goed binnen de beleidsambities zoals geformuleerd in het Integraal Zorgakkoord (IZA)26 en het programma Toekomstige Arbeidsmark Zorg en Welzijn (TAZ)27 om de groeiende zorgvraag en krapte op de arbeidsmarkt te adresseren. Het Ministerie van VWS begeleidt in dat kader reeds enkele grote Groeifondsprojecten.

Het voorstel DUTCH beoogt aanzienlijke maatschappelijke baten in de vorm van het terugdringen van personeelstekorten in de zorg, het verkorten van wachtlijsten, een productievere samenleving en het verhogen van het welzijn. Daarnaast zal het ook het verdienvermogen van Nederland stimuleren in de snelgroeiende markten van simulatieonderwijs (EdTech) en simulatie in de zorg (MedTech).

Maritiem Masterplan

Het Maritiem Masterplan is gericht op de verduurzaming van de maritieme sector en het verbeteren van het duurzaam verdienvermogen van deze sector. In het Maritiem Masterplan worden 30–40 demonstraties gerealiseerd van schepen met verschillende duurzame aandrijflijnen. Voor het verduurzamen van de maritieme sector wordt op verschillende niveaus wet- en regelgeving van kracht, die de sectorpartijen in toenemende mate prikkels geeft om verder te verduurzamen.

Een belangrijke verandering is het beprijzen en normeren van broeikasgasemissies van de zeevaart, met de invoering per 2024 van het Europese Emissiehandelsysteem (ETS) in de zeevaart. Daarnaast wordt per 2025 een Europees normeringsinstrument ingevoerd (de FuelEU Maritime verordening). Beide instrumenten kennen een ingroeipad of een relatief lage verplichting op de korte termijn. Hierdoor zullen deze instrumenten met name na 2030 impact hebben.

Op mondiaal niveau, vanuit de International Maritime Organization (IMO), wordt er sinds dit jaar gestuurd op de CO2-intensiteit met de Carbon Intensity Indicator (CII). In juli van dit jaar heeft de IMO overeenstemming bereikt over de herziening van de klimaatstrategie voor de zeevaart.28 Hierbij is de doelstelling opgenomen om de uitstoot van broeikasgasemissies in de zeevaart in of nabij 2050 naar netto nul te brengen. Uiterlijk in 2025 wordt een bijbehorend pakket maatregelen vastgesteld, gericht op het normeren en beprijzen van de broeikasgasuitstoot in de zeevaart op mondiaal niveau. Hierdoor ontstaat naar verwachting wereldwijd meer vraag naar duurzamere schepen, die deels door de Nederlandse sector kunnen worden geleverd.

Nationaal wordt in de uitwerking van de richtlijn Hernieuwbare Energie (REDIII) toegewerkt naar een mogelijke jaarverplichting in de levering van brandstoffen aan de zee- en binnenvaart. Daarnaast wordt er nationaal met name ingezet op het stimuleren en faciliteren van de transitie van de maritieme sector, mede in de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie. Via de jaarlijkse voortgangsbrief over het klimaatbeleid voor de zeevaart, wordt de Tweede Kamer op de hoogte gehouden over de bredere beleidsinzet. In de voortgangsbrief van november 202229 is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de Europese normerings- en beprijzingsinstrumenten. Het beleid gericht op de verduurzaming van de binnenvaart is onderdeel van de actieagenda, waarover de Tweede Kamer in de brief over de Toekomstvisie Binnenvaart is geïnformeerd.30

Polaris

Het investeringsvoorstel Polaris zet in op het verbinden van drie verschillende ecosystemen (radar, MRI en telecom) om op het gebied van radiofrequentie technologie internationale doorbraken te realiseren. Polaris past goed binnen belangrijke beleidsprogramma’s en die vormen daarmee ook een basis om Polaris succesvol tot uitvoering te brengen.

Een goed voorbeeld is de «Strategische agenda voor het ondernemingsklimaat», waarin uiteen wordt gezet hoe de digitale infrastructuur de ruggengraat vormt van de economie en daarmee aan de basis staat van het huidige en toekomstige verdienvermogen van Nederland. Polaris draagt bij aan de innovatie van de digitale economie. De telecommunicatiediensten zijn steeds mobieler geworden en een groot deel van de informatiestromen maakt de laatste stap draadloos. Hierin speelt RF-technologie een cruciale rol.

Ook sluit Polaris aan op de Defensienota 202231, waarin staat beschreven waarom het belangrijk is dat Defensie beschikt over hoogwaardige capaciteiten. De Nederlandse Defensie heeft op basis van haar langjarige strategische behoefteanalyse geconcludeerd dat een goede kennis- en informatiepositie («information superiority») essentieel is voor de invulling van haar taken. «Situational awareness» ofwel «weten wat er gebeurt» maakt het verschil tussen tijdig kunnen ingrijpen of te laat zijn. Sensortechnologie, en in het bijzonder radar, is bepalend om deze information superiority waar te maken: radar is de methode om waar te nemen onder alle omstandigheden. Polaris voorziet in deze behoefte en legt de basis voor een nieuwe generatie radar.

Dit sluit ook aan bij de KIA Veiligheid 2024–2027 en de missie Maritieme high tech voor een veilige zee, waarin de doelstelling is dat in 2035 Nederland beschikt over de marine van de toekomst. Ook de Strategische Kennis en Innovatie Agenda32 (SKIA) 2021–2025 van het Ministerie van Defensie geeft aan dat het belangrijk is dat er wordt geïnvesteerd in kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie. Polaris intensiveert de samenwerking tussen de kennis- en innovatiepartners. Hierdoor versterkt de kennispositie en wordt de basis gelegd voor informatie gestuurd optreden. Daarnaast is er ook goede aansluiting bij de «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe politieke context»33, waarin wordt ingezet op de versterking van de Nederlandse Defensie Technologische & Industriële Basis (NLDTIB). Met het Polaris voorstel worden Nederlandse bedrijven in staat gesteld kennis en producten te ontwikkelen die bijdragen aan de ontwikkeling van de NLDTIB. Dit heeft toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie en het versterken van de (Europese) strategische autonomie.

6G Future Network Services

Met het project 6G Future Network Services (FNS) bouwt Nederland aan een leiderschapspositie in specifieke onderdelen van de volgende, zesde generatie mobiele communicatienetwerken. De marktintroductie van 6G wordt rond 2030 verwacht.

Telecommunicatie is een gereguleerde markt. De overheid schept diverse randvoorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van frequentiegebruik, mededinging en veiligheid en continuïteit. Voor het succes van het FNS-project is het van belang dat de te ontwikkelen 6G-technologie goed aansluit op de toekomstige randvoorwaarden in beleid, wet- en regelgeving en toezichtkaders vanuit de Nederlandse overheid en de EU. Zo moeten de door 6G gebruikte frequenties aansluiten op de frequentiebanden die t.z.t. beschikbaar zullen zijn, en kunnen er mededingingsaspecten spelen bij het flexibeler koppelen en delen van netwerken.

Material Independence & Circular Batteries

Het doel van dit voorstel is om Nederland een positie te laten verwerven op belangrijke gebieden van de batterijwaardeketen. Batterijen als een vorm van energieopslag spelen een belangrijk rol in een toekomstbestendig energiesysteem. Daarmee vormen de plannen rondom het energiesysteem van de toekomst een belangrijk kader voor dit programma. Hieronder horen bijvoorbeeld de Routekaart Elektrificatie, de Grondstoffenstrategie, het Rijksbrede programma Circulaire Economie 2050, maar ook het Missiegedreven Meerjarig innovatieprogramma en het Topsectorenbeleid. Het programma Material Independence & Circular Batteries komt direct voort uit de aanbevelingen van de Actieagenda Batterijsystemen, die in het najaar van 2022 naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Ook Europees beleid en regelgeving spelen een rol voor dit project; het geeft kaders waarbinnen het project goed past en die vergelijkbare doelstellingen beogen.

De Europese Commissie heeft batterijtechnologie benoemd als sleuteltechnologie om de Europese klimaatdoelen, zoals opgenomen in de Green Deal, Fit for 55, Next Generation EU, te realiseren. Tevens is de circulaire economie geïdentificeerd als pijler voor een klimaatneutraal Europa. Ter ondersteuning van deze doelen is ook op 30 maart 2022 het EU-voorstel voor een verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten gepubliceerd. De EU is daarnaast ook bezig de geopolitieke afhankelijkheid in de waardeketen te verminderen. In november 2022 is het Clean Tech Europe initiatief (CTE) gepresenteerd als Europese reactie op de Amerikaanse Inflation Reduction Act. CTE omvat een plan omtrent groene c.q. transformational technologieën, waaronder batterijtechnologie. Momenteel werkt de Europese Commissie het initiatief uit en biedt het mogelijk ook staatssteunverruiming zoals IPCEI.

Onlangs zijn nieuwe regels ter regulering van de Europese batterijmarkt van kracht geworden, de EU Batteries Regulation. De insteek is om het concurrentievermogen van de Europese industrie en productieketens te bevorderen en te stimuleren dat Europese batterijproductie kan bijdragen aan het voldoen aan toekomstige vraag naar batterijen. Ook ziet de EU Batteries Regulation op end-of-life, en stelt dat batterijen op de juiste manier worden ingezameld en verwerkt, zodat ze niet in het milieu terechtkomen. De voornaamste kaders van Europese wet- en regelgeving die invloed hebben op dit programma gaan over mijnbouw (grondstoffen), raffinage (ecologische voetafdruk), markt (bijv. gemeenschappelijke standaarden voor circulaire batterijen), end-of-use (recycling van grondstoffen). Het programma Material Independence & Circular Batteries bevat onder andere activiteiten met betrekking tot recycling, raffinage en de ontwikkeling van batterijen die uit veel minder kritieke materialen bestaan. De verwachting is dat (aankomende) wet- en regelgeving en veranderingen daarin het programma in positieve zin ondersteunen.

Charging Energy Hubs

Het voorstel Charging Energy Hubs heeft tot doel de elektrificatie van de logistieke sector te versnellen door netcongestie tegen te gaan. De Kamerbrieven34 over het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) benadrukken dat het essentieel is om tijdig een goede energie-infrastructuur te ontwikkelen voor het realiseren van de klimaatdoelstellingen en voor het behoud van een goed vestigingsmilieu en verdienmodel voor de Nederlandse industrie. Dit is in lijn met de doelstelling van het Charging Energy Hubs project.

Het project is in lijn met zowel Europese, Nationale en regionale beleidsdoelstellingen om in 2050 klimaat-neutraal te zijn (o.a. Green Deal, Fit for 55, klimaatakkoord, MMIP 9 & 10, RES). Bovendien werkt het aan een oplossing om de toename aan elektrische voertuigen en hernieuwbare energiebronnen beter in te passen. Het project geeft mede invulling aan het Landelijk Actieplan Netcongestie en dient daarbij als belangrijke stap in R&D-ontwikkeling en als input op programma’s met als doel «energy hubs» en «laadpunten voor zwaar vervoer» verder op te schalen binnen Nederland.

De regels over de productie, het transport en de levering van elektriciteit zijn geregeld in de Elektriciteitswet 1998 (en de daarop berustende bepalingen). Daarin is de huidige marktordening geregeld: een scheiding tussen de infrastructuur voor elektriciteit enerzijds en de handel in de vorm van (grootschalige) opwekking van elektriciteit en (grootverbruik) anderzijds. Het Nederlandse elektriciteitsnet wordt beheerd door regionale netbeheerders en een landelijke netbeheerder (TenneT), die daarnaast ook verantwoordelijk is voor het handhaven van de netfrequentie en de internationale verbindingen.

Binnen de huidige Elektriciteitswet is naast netverzwaring maar beperkte ruimte voor oplossingen met betrekking tot het realiseren van een (grotere) aansluiting, wanneer blijkt er netcongestie is afgeroepen in een gebied. Echter, fysieke netcongestie ontstaat vaak op enkele momenten van de dag en in veel gevallen in een kort tijdbestek, bijvoorbeeld tussen 17.00 en 19.00 uur. Met het concept van een energy hub wordt, bijvoorbeeld op een bedrijventerrein, samengewerkt om tot een oplossing te komen.35 In essentie wordt in een energy hub de gecontracteerde transportcapaciteit van meerdere individuele aansluitingen «gebundeld» en wordt de vraag naar en het aanbod van energie beter op elkaar afgestemd. Hierdoor kan ook weer ruimte ontstaan voor nieuwe aansluitingen.

SolarNL

  • Dit voorstel zet in op de creatie en industrialisatie van een innovatie-ecosysteem voor lokale ontwikkeling van nieuwe duurzame Zon-PV-technologieën voor toekomstig verdienvermogen. Dit programma geeft invulling aan de in het Klimaatakkoord vastgelegde doelstellingen voor de grootschalige implementatie van duurzame Zon-PV-technologie in Nederland. In 2019 is de Voorkeursvolgorde Zon opgesteld, die de noodzaak benadrukt om Zon-PV maximaal te integreren in gebouwen en om maatschappelijk draagvlak te vergroten met esthetisch aantrekkelijke zonnepanelen, waar dit Groeifondsvoorstel sterk op inzet. Ook de aankomende verplichting (normering) om bij utiliteitsbouw groter dan 250 m2 zon-op-dak toe te passen, vereist de hoog-efficiënte, geïntegreerde Zon-PV-producten die in dit programma worden ontwikkeld en ondersteunt de vraag naar de toepassingen van dit programma.

  • Bovendien geeft het programma invulling aan de innovatievragen van het Meerjarig Missiegedreven Innovatieprogramma «Hernieuwbare elektriciteitsopwekking op land» (MMIP 2) met betrekking tot het maatschappelijk en ecologisch inpassen van Zon-PV, integratie in infrastructuur en bouwwerken, het creëren van strategische onafhankelijkheid, het beperken van het gebruik van strategische en kritische materialen en het verbeteren van circulariteit. Het geeft ook invulling aan de Kennis- en Innovatieagenda Circulaire Economie. Daarnaast speelt het in op de aankomende Europese Ecodesign-richtlijn voor zonnepanelen en omvormers, die eisen stelt aan de duurzaamheid en een maximum stelt aan de CO2-voetafdruk bij de productie. Tot slot sluit inzet op PV-maakindustrie in Nederland/Europa goed aan bij de kabinetsaanpak ten aanzien van strategische afhankelijkheden.36

  • Ook sluit het voorstel aan bij Europees beleid. In de periode kort voor en na het indienen van de Groeifondsprojectaanvraag heeft de Europese Commissie een serie nieuwe doelstellingen en beleidsmaatregelen uitgebracht, zoals de doelstelling dat 40% van de PV installaties in de EU gefabriceerde modules bevatten, wat overeenkomt met een productie in de EU van minimaal 30 GW/jr (Net Zero Industries Act). Het voorstel is daarmee ook in lijn met de doelen van de in 2022 aangenomen EU Solar Energy Strategy en opgerichte European Solar PV Industry Alliance.

Bovendien zijn meerdere leden van het consortium actief in de Europese organisaties die zich sterk maken voor een Europese Zon-PV industrie: de European Solar Manufacturing Council, PV-IPCEI, de European Solar Industry Association, Solar Power Europe, en het European Technology & Innovation Platform for Photovoltaics (ETIP PV).

Groeien met Groen Staal

Dit voorstel beoogt de Nederlandse staalsector te verduurzamen door het implementeren van circulaire ketens en het verminderen van emissies. Het project Groeien met Groen Staal valt binnen verschillende beleidsterreinen. Het klimaatbeleid is hiervan het belangrijkste. Het project richt zich namelijk op het behalen van de doelen van het klimaatbeleid binnen de staalsector. Andere beleidsdoelen waar het project Groeien met Groen Staal bij aansluit zijn het verbeteren van het leefmilieu, en binnen het veiligheidsbeleid het streven naar meer (grondstoffen-)autonomie.

De staalsector wordt in het kader van het Klimaatakkoord, net als andere industrietakken, gevraagd om haar productieprocessen te verduurzamen en haar CO2-uitstoot te reduceren. Als onderdeel van het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie worden ook individuele afspraken (maatwerkafspraken) gemaakt tussen de regering en de twintig grootste industriële uitstoters (waaronder ook Tata Steel Nederland) om de CO2-uitstoot sneller te verminderen dan wat is vastgelegd in het Klimaatakkoord.

Staal is moeilijk substitueerbaar (in sommige gevallen is aluminium het meest concurrerende alternatief), maar wel kritiek voor bijna alle maak/bouw industrie. Ook de recente EU Twin Transition en de Nederlandse Industrie Agenda benadrukken de kritische waarde van Europese industriële activiteiten, zoals de staalproductie. Grotendeels vanwege het strategische belang van de staalsector is de staalmarkt een van de markten die het meest beïnvloed wordt door (nationale) regelgeving en subsidies.

Samen met de Europese staalindustrie heeft de Europese Commissie in 2021 de «Clean Steel Partnership» gelanceerd. Het is een mechanisme voor het testen en demonstreren van baanbrekende technologieën tot Technology Readiness Level (TRL) 8 die de CO2-uitstoot als gevolg van staalproductie in de EU kunnen verminderen. In lijn met de doelstellingen van de Europese Green Deal ondersteunt het partnerschap het leiderschap van de EU bij het transformeren van de staalindustrie naar een koolstof neutrale industrie, die als katalysator dient voor andere strategische sectoren.

Per 2027 komt er Europees beleid met als doel het creëren van een gelijk speelveld voor Europese staalproducenten ten opzichte van producenten van buiten de EU. Er moet dan aan de grenzen van de Europese Unie een belasting worden betaald bij de invoer van ijzer en staal ter compensatie van de uitstoot van CO2. Met het zogeheten Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) dient te worden voorkomen dat de inspanningen tot reductie van broeikasgasemissies bínnen de unie teniet wordt gedaan door invoer vanuit landen buiten de Unie die emissiebeperking minder hoog in het vaandel hebben staan. Ook moet de grensbelasting voorkomen dat de productie van koolstof intensieve producten zich verplaatst van binnen naar buiten de Europese Unie.

Re-Ge-NL

Het project Re-Ge-NL heeft als doel de overstap naar een regeneratieve landbouw te versnellen. Regeneratieve landbouw is een manier van landbouw die voedselproductie combineert met natuurherstel. Het voorkomt de uitputting van de bodem. De overstap naar regeneratieve landbouw wordt ondersteund door beleidsontwikkelingen die zorgen voor steeds strengere eisen voor landbouwproductie. Hierdoor ontstaat langzaam een gelijk speelveld voor regeneratieve landbouw. Dit project hangt samen de beleidsontwikkelingen op het gebied van het verlies van de derogatie op de nitraatrichtlijn37, de EU Kaderrichtlijn water, het stikstofbeleid, het klimaatakkoord, Natura2000, en de Europese Green Deal inclusief de Farm to Fork strategie.

Op nationaal niveau is verder het Marktprogramma Verduurzaming Dierlijke Producten relevant. Dit is gericht op het vergroten van het marktaandeel dierlijke producten met bovenwettelijke duurzamere prestaties. Daarnaast wordt op Europees niveau gewerkt aan de Kaderverordening Sustainable Food Systems. Ten slotte zijn sommige activiteiten van Re-Ge-NL aanvullend op de bestaande SABE-regelingen voor boeren. Dit betreft subsidies om meer kennis op te bouwen op het gebied van duurzame landbouw.

Nationale aanpak professionalisering van leraren

Dit voorstel is gericht op het verbeteren van de professionele ontwikkeling van leraren na de initiële opleiding. Om dit voorstel te ondersteunen, werkt het Ministerie van OCW aan een wetsvoorstel dat besturen verplicht om strategisch HRM-beleid te voeren en frequent bij te stellen. OCW werkt samen met werkgevers en werknemers in het primair onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) uit welke ruimte er in de onderwijstijd er benut kan worden, zodat er onder andere ruimte en tijd komt voor de ontwikkeling en professionalisering van het onderwijspersoneel.

Het kabinet, werkgeversorganisaties, vakorganisaties en de lerarenopleidingen maken afspraken over hoe nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in het curriculum worden geborgd in de doorlopende leerlijn van het leraarschap. Hiervoor wordt een curriculumberaad ingericht, waarna de afspraken periodiek verwerkt kunnen worden in een beroepsbeeld, bekwaamheidseisen, raamplan en andere landelijke kaders.

De adviescommissie constateert dat, om het duurzaam verdienvermogen blijvend te versterken, het belangrijk is dat de inzet op professionalisering van leraren wordt vastgehouden na afloop van de bekostiging vanuit het Nationaal Groeifonds. De commissie spreekt de verwachting uit dat dit programma moet leiden tot een structurele verankering van de aandacht voor en inzet op professionalisering.

Scholen, opleidingen en de beroepsgroep vormen in 2024 onderwijsregio’s tot een landelijk dekkend netwerk per 1 januari 2025. Deze onderwijsregio’s hebben als één van vijf kerntaken het professionaliseren van leraren. Regelingen die de onderwijsregio’s in stand houden, zullen dus ook een basis in stand houden waar de NGF-aanvraag in landt. De co-creatielabs binnen NGF zullen ook plaats gaan vinden in deze onderwijsregio’s.

Innovatieprogramma onderwijshuisvesting

Doel van het project is de kwaliteit van onderwijshuisvesting te verbeteren. Veel schoolgebouwen in Nederland zijn verouderd en het huidige stelsel van onderwijshuisvesting werkt op een aantal punten onvoldoende. Om het huidige stelsel te optimaliseren en de verouderde schoolgebouwen aan te pakken, is het Ministerie van OCW bezig met het uitwerken van de aanbevelingen uit het IBO Onderwijshuisvesting38. Hierin werkt het Ministerie van OCW actief samen met de PO-Raad, de VO-raad en VNG. Hieruit zijn onderstaande acties voortgekomen. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft uw Kamer hier in april 2023 over geïnformeerd.39 Samengevat betreft het:

  • Op dit moment worden verschillende beleidsdoelstellingen en wettelijke eisen gesteld aan (inclusieve) onderwijshuisvesting bijeengebracht zodat een eenduidig en verenigbaar beeld ontstaat waaraan een schoolgebouw moet voldoen.

  • Om de Total-Cost-of-Ownership (TCO) te bevorderen, wordt het opstellen van een Intergraal Huisvestingsplan (IHP) door gemeente en een Meerjarig Onderhoudsplan (MJOP) door schoolbesturen verplicht gesteld. Het Ministerie van OCW werkt hiervoor aan een wetsvoorstel.

  • Het Ministerie van OCW onderzoekt de mogelijkheden van een (open source) data-infrastructuur met informatie uit het IHP en het MJOP om meer inzicht te krijgen in het huidige scholenbestand. In de lagere regelgeving bij eerdergenoemd wetsvoorstel wordt vastgelegd welke informatie in het IHP en MJOP moet worden opgenomen.

  • Het Ministerie van OCW werkt aan het inrichten van een programmatische aanpak. Het doel is om efficiëntiewinsten te realiseren, zodat er betere schoolgebouwen kunnen worden gebouwd voor hetzelfde geld. Enerzijds wordt ingezet op het aanjagen en faciliteren van schoolbesturen, gemeenten en de markt om meer integraal en programmatisch te werk te gaan in de onderwijshuisvestingsopgave. Anderzijds wordt ingezet op een sterke kennisinfrastructuur en coördinatie voor de langere termijn voor het (door)ontwikkelen en borgen van bewezen effectieve gestandaardiseerde oplossingen op het gebied van aanbestedingen, programma’s van eisen, bouwoplossingen etc. in een kenniscentrum.

De uitwerkingen van het IBO vormen het flankerend beleid bij het innovatieprogramma onderwijshuisvesting. Het innovatieprogramma heeft als doel om het innovatief vermogen van de onderwijssector te vergroten. De bewezen effectieve innovaties die voortkomen uit het programma, worden opgenomen in het kenniscentrum dat wordt ingericht als onderdeel van de programmatische aanpak. Zo kan er breed gebruik gemaakt worden van de kennis die in het innovatieprogramma wordt ontwikkeld.

Op deelaspecten van het verbeteren van schoolgebouwen lopen momenteel meerdere subsidieprogramma’s. Ten eerste lopen er cofinancieringsregelingen rondom een gezond binnenklimaat:

  • In 2021 en 2022 liep de Specifieke uitkering ventilatie in scholen (SUVIS) via BZK, waarin 200 miljoen euro werd uitgekeerd dat scholen voor 30% van de investeringskosten in binnenklimaat vergoedde.

  • Van juni 2022 tot en met april 2023 liep de maatwerkregeling ventilatie op scholen bij het Ministerie van OCW. Via de basisregeling konden scholen in totaal 25 miljoen euro aanvragen om 30% van de investering te dekken. Ook kunnen scholen met een urgentieverklaring gebruik maken van een vangnetsubsidie, waarbij 115 miljoen euro kan worden aangevraagd voor 60% van de investering. De regeling is gesloten en is nagenoeg uitgeput.

Rondom duurzaamheid lopen enkele cofinancieringsregelingen waar schoolorganisaties en gemeenten aanspraak op kunnen maken:

  • Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA). In totaal is 340 miljoen euro tussen 2022–2024 bestemd voor al het maatschappelijk vastgoed (niet alleen scholen po/vo).

  • Klimaatfondsmiddelen voor verduurzaming. In totaal is 2,75 miljard euro (indicatief) beschikbaar tussen 2024–2030 voor al het maatschappelijk vastgoed (niet alleen scholen po/vo).

Creative Industries Immersive Impact Coalition (CIIIC)

Immersive experience is een sterk groeiende sector. CIIIC gaat deze autonome groei versnellen in combinatie met pro-actieve bescherming van publieke waarden. Het programma stimuleert innovatieve toepassingen, waarbij maatschappelijke risico’s worden gemitigeerd. CIIIC levert kennis voor beleid over hoe publieke waarden kunnen worden beschermd en hoe die bescherming – contextafhankelijk – kan worden vorm gegeven. CIIIC sluit hiermee goed aan op een aantal belangrijke beleidsdoelen en -initiatieven van het kabinet en maakt mogelijk om extra stappen te zetten, met name door een pro-actieve anticiperende rolte spelen, teneinde deze digitale transitie te laten aansluiten bij onze Nederlandse waarden op het gebied van veiligheid, transparantie, diversiteit en inclusie, democratie en zelfbeschikking. Inzet van CIIIC is gebruik te gaan maken van de beste kennis van andere organisaties die op het terrein van publieke waarden acteren.

Immersieve technologieën bieden kansen om onze samenleving hoogwaardiger, inclusiever, innovatiever en efficiënter te maken op velerlei gebieden zoals onderwijs, media, zorg, openbare ruimte. Door calls te richten publieke sectoren ontstaan er mogelijkheden om met name deze sectoren hiervan te laten profiteren. Het werken aan gevalideerde usercases maakt dat bedrijven straks sneller proposities in de markt kunnen zetten en niet telkens het wiel opnieuw hoeven uit te vinden. Met dit voorstel kan deze sector worden ondersteund, maar vooral ook de instroom van nieuw personeel worden verbreed, waardoor de tekorten op het gebied van ICT-personeel kleiner worden. Door betrokkenheid van het Topconsortium Kennis en Innovatie voor de Creatieve Industrie CLICKNL, het Ministerie van OCW en het Ministerie van EZK bij de totstandkoming en uiteindelijke realisatie van CIIIC, is het programma goed aangesloten bij relevante ontwikkelingen rond het missie gedreven topsectoren en innovatiebeleid. Een voorbeeld hiervan is het concept van de leergemeenschappen, die zijn ontwikkeld als onderdeel van de Roadmap Human capital Topsectoren 2020–2023 en ook binnen CIIIC ingezet zullen worden. Door aan te haken op lopende initiatieven rond human capital ontwikkeling en publiek-private samenwerking wordt onnodige versplintering voorkomen.

Meer uren werkt!

Het kabinet werkt aan het verbeteren van de gendergelijkheid op de arbeidsmarkt en zet in op een brede aanpak om arbeidsmarktkrapte tegen te gaan. Meer uren werkt! sluit hierbij aan en draagt bij door via de interventies in dit voorstel deeltijders te stimuleren meer uren te werken. Waar de overheid zich met voorzieningen richt op bijvoorbeeld kinderopvang en verlofregelingen, focust het programma op veranderingen in de arbeidsorganisatie en de sociale norm rond deeltijdwerken. Gezamenlijk worden zo de diverse belemmeringen op verschillende niveaus aangepakt.

Het gaat onder meer om de volgende maatregelen die ondersteunend zijn aan het project en de succeskansen van het project vergroten:

  • Het kabinet heeft voor inwerkingtreding van de Wet betaald ouderschapsverlof op 2 augustus 2022 het uitkeringspercentage verhoogd van 50% naar 70% van het dagloon.

  • Onder andere om de sociale norm rond deeltijdwerken bespreekbaar te maken, start het kabinet een maatschappelijke dialoog over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Dit gebeurt in 2023 en 2024 en er wordt een breed communicatietraject aan opgehangen.40

  • SZW werkt doorlopend, in samenwerking met Dienst Toeslagen en de sector, aan een zo toegankelijk mogelijke kinderopvang. Een belangrijk middel daarin is de kinderopvangtoeslag, die de drempel verlaagt om arbeid en zorg te combineren. Daarbij is het essentieel dat zo veel mogelijk mensen op een eenvoudige manier hun toeslag kunnen aanvragen en wijzigen. Met dat doel heeft SZW een onderzoek uitgevoerd naar een betere dienstverlening voor mensen met een (al dan niet tijdelijk) verlaagd doenvermogen. Dit is onder meer het oog op het terugdringen van (hoge) terugvorderingen en niet-gebruik.

  • SZW heeft subsidie gegeven voor een aanpak voor contractuitbreiding in de kinderopvangsector (tot en met juni 2023), waar alle kinderopvangorganisaties mee aan de slag kunnen. De eerste resultaten zijn veelbelovend: 19 procent van de medewerkers uit de proeftuin breidde hun contract uit met gemiddeld 5,4 uur per week.

  • Eén van de mogelijkheden voor pedagogisch professionals om hun contract uit te breiden en meer uitdaging te krijgen, is een combinatiebaan. Een combinatiebaan kan binnen de kinderopvang, bijvoorbeeld wanneer iemand deels als administratief medewerker en deels als professional op de groep werkt, of wanneer iemand werkzaam is op verschillende locaties en/of typen van kinderopvang. Ook combinaties buiten de sector zijn mogelijk, onder meer als BSO-medewerker in de middag en onderwijsassistent tijdens schooltijd. Kinderopvang werkt! brengt momenteel de kansen en belemmeringen van combinatiebanen in kaart. Dit najaar worden de resultaten verwacht.

  • Samen met sociale partners werkt het kabinet aan pilots voor het behoud van vrouwelijke medewerkers in de technische sector.

  • Het kabinet verkent hoe de meeruren- of voltijdsbonus kan worden ingezet (in zorg en onderwijs). De meeruren-aanpak van het Ministerie van OCW is om de ervaringen met het stimuleren van meer uren werken en een meerurenbonus breed te delen en schoolbesturen in het primair onderwijs verder te ondersteunen die hiermee aan de slag zijn of gaan.41

  • Het Ministerie van VWS ondersteunt stichting Het Potentieel Pakken in hun missie om via verandertrajecten belemmeringen om meer uren te werken binnen de zorg en welzijn weg te nemen. Daarnaast organiseert de Minister voor Langdurige Zorg en Sport regiobijeenkomsten voor zorg- en welzijnsorganisaties rondom meer uren werken en de meerurenbonus.

  • Sinds 1 januari 2022 is de wet Evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen in bestuur en raad van commissarissen in werking getreden. Dit zou voor werkgevers ook een stimulans kunnen zijn om vrouwen aan te sporen om meer uren te werken en zo de doorstroom naar de (sub)top te bevorderen.

  • Verder neemt het kabinet diverse andere maatregelen om gendergelijkheid te bevorderen. Bijvoorbeeld door gelijke beloning tussen mannen en vrouwen te bevorderen. In dat kader wordt op dit moment gewerkt aan spoedige implementatie van de Europese richtlijn loontransparantie in Nederlandse wetgeving.

Rail Gent-Terneuzen

Rail Gent-Terneuzen is een project wat uiteenlopende IenW en internationale beleidsdoelstellingen dient. Als hoofdzakelijk spoorproject stimuleert het de «modal shift»-doelstelling van het kabinet, waarin goederenvervoer per spoor wordt gestimuleerd om onder andere congestie op de weg te verminderen. Goederenvervoer per spoor draagt bij aan klimaatdoelstellingen vanuit het Klimaatakkoord, aangezien de CO2-uitstoot per ton lager is dan per (diesel) aangedreven vrachtauto. Ook vanuit de EU wordt hierop gestuurd: De Europese Green Deal stuurt aan op een groei van het spoorgoederenvervoer naar 61 miljoen ton in 2030. De modal-shift ambities zijn ook bevestigd omtrent het Toekomstbeeld Spoorgoederenvervoer42.

De verbinding Gent-Terneuzen speelt als onderdeel van de North Sea-Mediterranean corridor een rol in het bredere Europese netwerk. Het project zal middels een herziene Europese verordening ook onderdeel geworden van het Trans-European Transport Network (TEN-T).43 Dat betekent dat de voorziene infrastructuur conform Europese regelgeving zal moeten worden aangelegd. Hier spelen duurzaamheidseisen een grote rol. Met de TEN-T verordening wordt verder invulling gegeven aan de Europese Green Deal.

Het gebied waar het project betrekking op heeft ligt voor een groot deel in Zeeland (Zeeuws-Vlaanderen). Het project is begonnen als onderdeel van het compensatiepakket voor Zeeland «Wind in de Zeilen». Het project is daarnaast opgenomen in de NOVEX North Sea Port District, een bredere maatschappelijk-economische visie op het gebied. Tenslotte sluit het goed aan bij de Regiodeals vanuit het Ministerie van BZK, waarbij specifiek geld wordt uitgetrokken voor het versterken van de leefomgeving in North Sea Port District.


X Noot
1

Kamerstuk, 35 850, nr. 10

X Noot
2

Kamerstuk, 35 976, nr. 16

X Noot
3

Kamerstuk, 35 850 XIX, nr. 8

X Noot
4

Kamerstuk, 35 850 XIX, nr. 4.

X Noot
7

Kamerstuk 35 300, nr. 83

X Noot
10

Zie bijlage 2 voor de geacutaliseerde Bestuurlijke Afspraken Departementale Route Nationaal Groeifonds

X Noot
12

Kamerstuk 36 418, nr 83

X Noot
13

Voor de modellen voor project overstijgende en project specifieke afspraken zie bijlage bij Kamerstuk 35 925 XIX, nr. 12

X Noot
14

Kamerstuk, 35 850, nr. 10

X Noot
15

Kamerstuk, 33 009, nr. 131

X Noot
16

Kamerstuk, 35 976, nr. 16

X Noot
18

Kamerstuk 35 850 XIX, nr. 8

X Noot
19

Kamerstuk 36 200 L, nr. 11

X Noot
20

Kamerstuk 35 850 XIV, nr. 4.

X Noot
21

Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 13

X Noot
22

Kamerstuk 35 925 XIX, nr. 12

X Noot
23

Kamerstuk 35 925 XIX, nr. 13

X Noot
24

Kamerstuk 32 813, nr. 1230

X Noot
25

Kamerstuk 32 813, nr. 1292

X Noot
26

Integraal Zorgakkoord «Samen werken aan gezonde zorg», september 2022, p. 88

X Noot
28

Kamerstuk 32 813, nr. 1282

X Noot
29

Kamerstuk 32 813, nr. 1141

X Noot
30

Kamerstuk 31 409, nr. 373

X Noot
31

Kamerstuk 36 124, nr. 1. (Defensienota)

X Noot
32

Kamerstuk 35 570 X, nr. 32. (Strategische Kennis- en Innovatieagenda)

X Noot
33

Kamerstuk 31 125, nr. 124

X Noot
34

Kamerstuk 29 826, nr. 132 & Kamerstuk 29 826, nr. 146

X Noot
35

Kamerstuk 29 023, nr. 451. Kamerbrief «Nieuwe maatregelen netcongestie»

X Noot
36

Kamerstuk 30 821, nr. 181. (Kabinetsaanpak Strategische Afhankelijkheden)

X Noot
37

Kamerstuk 33 037, nr. 448. Kamerbrief derogatie van de nitraatrichtlijn

X Noot
38

Bijlage bij Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 144. – IBO Onderwijshuisvesting funderend onderwijs (2021), «Een vak apart Een toekomstbestendig onderwijshuisvestingsstelsel»

X Noot
39

Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 218. Voortgangsbrief onderwijshuisvesting

X Noot
40

Kamerstuk 29 544, nr. 1156, Kamerbrief Gendergelijkheid op de arbeidsmarkt

X Noot
41

Kamerstuk 31 293, nr. 671, Kamerbrief Aanpak voltijds- en meerurenbonus in het po – Primair Onderwijs

X Noot
42

Kamerstuk 29 984, nr. 1095

X Noot
43

EU-verordening 1315/2013

Naar boven