35 899 Goedkeuring van het koninklijk besluit van 16 augustus 2021, houdende de derde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Stb. 2021, 393) (Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm covid-19)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 7 oktober 2021

Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van de vragen van de fracties van de VVD, D66, SP, GroenLinks, ChristenUnie en SGP in het verslag over het voorstel van wet houdende goedkeuring van het koninklijk besluit van 16 augustus 2021, houdende de derde verlenging van de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Stb. 2021, 393) (Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm covid-19). Wij danken de leden voor hun inbreng. Graag gaan wij hieronder in op de gestelde vragen. Daarbij wordt de volgorde van het verslag aangehouden. De antwoorden op de vragen zijn cursief weergegeven.

I. Algemeen deel

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm). Zij hebben daarover nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de goedkeuringswet met betrekking tot het verlengen van de Twm. Zij hebben tijdens de debatten over de ontwikkelingen rondom het coronavirus en via de schriftelijke weg reeds meerdere vragen gesteld over de proportionaliteit van de coronawet en de maatregelen. Zij hebben ten aanzien van deze technische goedkeuringswet nog een enkele vraag.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel om de geldingsduur van bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 te verlengen. Zij hebben nog een aantal vragen omtrent de derde verlenging van de Twm.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de goedkeuringswet derde verlenging geldingsduur Twm. Zij danken de regering voor de toegezonden stukken, waaronder de nota van toelichting bij het koninklijk besluit waarin een toelichting op de afzonderlijke bepalingen van de Twm is gegeven. Deze leden hebben begrip voor het feit dat de maatregelen om het covid-19 virus te bestrijden nog in werking zijn. Deze leden maken wel van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het dat de covid-19 epidemie een nog dusdanige directe dreiging vormt dat aanvullende wetgeving nodig blijft. Deze leden onderstrepen het belang van de tijdelijkheid van deze wetgeving en de bijbehorende maatregelen, en spreken de verwachting naar de regering uit dat de wetgeving en de bijbehorende maatregelen zo snel als mogelijk is, gezien de epidemiologische situatie, worden afgeschaft. In dat licht vragen genoemde leden naar de voortgang van de verkenning naar de reikwijdte van de Wet publieke gezondheid (Wpg) met het oog op passende maatregelen om een toekomstige epidemie te bestrijden.

Zoals aangekondigd in de Miljoenennota en ontwerpbegroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zal ik uw Kamer voor het einde van dit jaar een brief sturen met een agenda voor de pandemische paraatheid. Deze brief zal inzicht bieden in de hoofdlijnen, thema’s en richting van de beleidsverkenning die inmiddels gestart is. Centraal staat de vraag hoe we in de toekomst beter paraat en meer wendbaar kunnen zijn als zich een (nieuwe) wereldwijde gezondheidscrisis voordoet. Die brief zal ingaan op de grote opgaven in het kader van versterking van de publieke gezondheid die voorwaardelijk zijn voor het verbeteren van de pandemische paraatheid. Daarbij worden betrokken het eerder toegestuurde rapport van de commissie-Bekedam over de zoönosenaanpak1, de evaluatie van het Verwey-Jonker Instituut over de governance van de GGD2 en de verkenning van de taskforce-Schikan over de productie en beschikbaarheid van vaccins3. Ook zal ik in de brief het proces schetsen van eventuele aanpassingen van de Wet publieke gezondheid in het kader van de aanpak van een pandemie. Het is vanzelfsprekend dat het nieuwe kabinet een besluit zal nemen over de invulling en opvolging van de beleidsagenda en financiële middelen hiervoor, uiteraard in samenspraak met uw Kamer.

Welke mogelijkheden biedt de Wpg zonder Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 hiervoor?

De Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm) berust op bepalingen uit hoofdstuk Va Wpg, die met de Twm en daaropvolgende wetswijzigingen zijn ingevoegd. Het hoofdstuk is van toepassing op de bestrijding van de epidemie van covid-19, veroorzaakt door het virus SARS-CoV-2, of een directe dreiging daarvan (artikel 58b, eerste lid, in samenhang met 58a, eerste lid, Wpg).

Voor zover deze leden het oog hebben op een toekomstige epidemie van een andere infectieziekte biedt hoofdstuk Va Wpg, met of zonder Trm, geen mogelijkheden voor bestrijding. Hiervoor geldt de (hierna kort beschreven) systematiek zoals die voor de Twm bestond c.q. los van de Twm bestaat.

Hebben deze leden het oog op bestrijding van een toekomstige epidemie van covid-19 met de Wpg, inclusief het tijdelijke hoofdstuk Va (de Twm), maar zonder de Trm die daarop berust, dan geldt dat de Twm-bepalingen als zodanig weinig bestrijdingsmogelijkheden bieden. Deze bepalingen worden immers veelal geoperationaliseerd met een ministeriële regeling. Wat betreft de veilige afstand gebeurt dit met een algemene maatregel van bestuur. Zonder de Trm heeft juridisch uit het Twm-hoofdstuk alleen artikel 58n Wpg zelfstandig betekenis. Dit geeft de burgemeester een bevelsbevoegdheid in verband met een besloten plaats, niet zijnde een woning, bij ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van SARS-CoV-2. Ook hiervoor geldt verder de systematiek zoals die los van de Twm bestaat, met dien verstande dat voor toepassing van noodverordeningen in dit geval geen ruimte meer is.

Indien deze leden beogen te vragen welke mogelijkheden de Wpg biedt voor de bestrijding van een toekomstige epidemie indien niet slechts de Trm maar ook Twm-hoofdstuk Va Wpg is vervallen, zonder dat er een andere wettelijke regeling voor in de plaats treedt, dan geldt ook de systematiek zoals die voor de Twm bestond.

Waar het gaat om die bestaande systematiek geldt het volgende.

De Minister van VWS heeft de leiding over de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot de groep A en de voorzitter van de veiligheidsregio dient zorg te dragen voor die bestrijding (artikelen 7, eerste lid, en 6, vierde lid, Wpg). Daarbij zijn de voorzitters van de veiligheidsregio’s bevoegd – naast hun bevoegdheden op het terrein van de openbare orde en rampenbestrijding op grond van de Wet veiligheidsregio’s – tot het treffen van een aantal maatregelen als bedoeld in hoofdstuk V Wpg (artikel 6, vierde lid, Wpg)4. De Minister van VWS is bevoegd de voorzitters van de veiligheidsregio’s opdracht te geven hoe de bestrijding ter hand te nemen (artikel 7, eerste lid, Wpg), waarbij hij de voorzitters kan opdragen om bepaalde maatregelen te nemen of (nog) niet te nemen. Onder die maatregelen worden mede begrepen de maatregelen, bedoeld in hoofdstuk V Wpg5. Op basis van de Veiligheidswet BES geldt in Caribisch Nederland geen structuur van veiligheidsregio’s; de gezaghebbers van de openbare lichamen dienen zorg te dragen voor de bestrijding van de epidemie en zij informeren de eilandsraden (artikel 68a, onderdeel d, in samenhang met artikel 6, vierde lid, Wpg). De Minister van VWS kan ook ten aanzien van Caribisch Nederland opdrachten geven hoe de bestrijding ter hand te nemen. Gelet op het insulaire karakter, de bijzondere kleinschaligheid en de afstand tussen Caribisch Nederland en de departementen in Den Haag, hebben de gezaghebbers tot nu toe echter een zelfstandiger rol in de bestrijding van de epidemie.

Welke permanente wijzigingen acht de regering passend om een antwoord te bieden op mogelijke toekomstige pandemieën? Op welke termijn verwacht de regering op deze vragen een antwoord te geven?

Zoals hiervoor is aangegeven wordt dit bezien in het traject van de pandemische paraatheid.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) aangeeft opnieuw gehoord te willen worden over het wetsvoorstel, na gehoord te zijn geweest eind juli 2021. Dit is echter niet gebeurd omdat de regering dit gezien het niet fundamenteel gewijzigde epidemiologische beeld niet nodig vond. Op welk moment zal de Afdeling opnieuw gehoord worden? Wordt het advies van de Afdeling niet adequater als het moment van advisering van de Afdeling en de daadwerkelijke verlenging dichter op elkaar komen te liggen, zodat op basis van de laatste inzichten advies kan worden gegeven? Wat betekent dat voor het handelen van de regering?

Het koninklijk besluit houdende derde verlenging van de Twm is op 16 augustus 2021 voorgedragen en vastgesteld6. De Afdeling advisering van de Raad van State is daaraan voorafgaand, op 13 juli 2021, om advies gevraagd over de toen geldende maatregelen (artikel 58t Wpg), derhalve bijna vijf weken vóór de voordracht en vaststelling van het verlengingsbesluit. De Afdeling heeft op 27 juli 2021 – dus net geen drie weken voor het verlengingsbesluit – advies uitgebracht. De Afdeling merkt in haar advies over de maatregelen terecht op dat er enige weken tussen de adviesaanvraag en de vaststelling van het koninklijk besluit liggen. De Afdeling geeft daarbij aan dat het op het moment waarop de Afdeling moet adviseren, lastig is te voorzien hoe de situatie zich over enkele weken zal hebben ontwikkeld en in hoeverre met het oog daarop de verlenging van de Twm of delen daarvan moet worden beoordeeld. Daarbij heeft de Afdeling erop gewezen dat gezien de toen recente ontwikkelingen en de snelheid waarmee zij elkaar opvolgen, er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat het koninklijk besluit dat aan beide Kamers wordt voorgelegd dezelfde inhoud heeft als het ontwerpbesluit dat aan de Afdeling was toegezonden. Voor een zorgvuldige beoordeling van de noodzaak van de verlenging zijn ook de omstandigheden relevant zoals die op of omstreeks het moment van verlenging gelden en recente adviezen die daarover in die periode zijn uitgebracht.

De regering erkent dit. Evenwel is het onvermijdelijk dat advies wordt gevraagd enige weken voorafgaand aan de vaststelling van een verlengingsbesluit, gelet op de relatief korte verlengingsduur van de Twm (telkens ten hoogste drie maanden) en de procedures die gevolgd moeten worden voordat een verlengingsbesluit kan worden vastgesteld en bekendgemaakt. Dit neemt niet weg dat de regering met de nodige zorgvuldigheid handelt, mede op basis van advies van het Outbreak Management Team (OMT) en advies van de Afdeling over de maatregelen. De uit artikel 58t Wpg voortvloeiende betrokkenheid van de Afdeling vooraf kan als een bijzondere omstandigheid gelden die rechtvaardigt om af te zien van het horen van de Afdeling over het goedkeuringswetsvoorstel. Daarbij is voorts van belang dat het onderhavige goedkeuringswetsvoorstel uitsluitend strekt tot goedkeuring van het vastgestelde en bekendgemaakte koninklijk besluit inzake verlenging. Het goedkeuringswetsvoorstel bevat dus verder geen inhoudelijke bepalingen. Bovendien verplicht de wet ertoe het goedkeuringswetsvoorstel onverwijld in te dienen.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het besluit van de regering om het overgrote deel van de bepalingen van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) te verlengen tot 1 december 2021. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik hierover enkele vragen te stellen.

2. Verlenging van de werkingsduur van de Twm

De leden van de VVD-fractie constateren dat de goedkeuringswet de Twm verlengt tot 1 december 2021. Zij steunen overigens de verlenging, omdat het helaas nog steeds noodzakelijk is gelet op de onzekerheid over het coronavirus in het najaar. Maar genoemde leden hebben wel behoefte aan meer duidelijkheid voor de lange termijn en toekomstige pandemieën. Wanneer kan hierover meer duidelijk zijn?

Zoals aangekondigd in de Miljoenennota en ontwerpbegroting van het Ministerie van VWS zal ik uw Kamer voor het einde van dit jaar een brief sturen met een agenda voor de pandemische paraatheid. Deze brief zal inzicht bieden in de hoofdlijnen, thema’s en richting van de beleidsverkenning die inmiddels gestart is. Centraal staat de vraag hoe we in de toekomst beter paraat en meer wendbaar kunnen zijn als zich een (nieuwe) wereldwijde gezondheidscrisis voordoet. Die brief zal ingaan op de grote opgaven in het kader van versterking van de publieke gezondheid die voorwaardelijk zijn voor het verbeteren van de pandemische paraatheid. Daarbij worden zoals hierboven aangegeven betrokken het eerder toegestuurde rapport van de commissie-Bekedam over de zoönosenaanpak, de evaluatie van het Verwey-Jonker Instituut over de governance van de GGD en de verkenning van de taskforce-Schikan over de productie en beschikbaarheid van vaccins. Ook zal ik in de brief het proces schetsen van eventuele aanpassingen van de Wet publieke gezondheid in het kader van de aanpak van een pandemie. Het is vanzelfsprekend dat het nieuwe kabinet een besluit zal nemen over de invulling en opvolging van de beleidsagenda en financiële middelen hiervoor, uiteraard in samenspraak met uw Kamer.

In hoeverre verwacht de regering dat de Twm ook na 1 december 2021 moet worden verlengd? Hoe moet de epidemiologische situatie er dan uitzien volgens de regering? Wanneer verwacht de regering dat hierover meer duidelijkheid te geven is?

De Twm is op 1 december 2020 in werking getreden en vervolgens is de werkingsduur drie maal verlengd. Met het derde verlengingsbesluit is het merendeel van de bepalingen van de Twm verlengd tot 1 december 2021. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de verwachtingen van de regering ten aanzien van de Twm voor de periode vanaf 1 december 2021.

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat maatregelen niet langer dan echt noodzakelijk blijven, en dat geldt ook voor de voorliggende wet. Zij vinden dat er ook altijd gekozen moet worden voor de minst ingrijpende maatregel om het doel te bereiken. Deze leden beseffen echter ook dat het voor «het leven met het coronavirus» in de toekomst helaas noodzakelijk kan zijn om maatregelen in de gereedschapskist te hebben, om, zodra er weer een uitbraak is (landelijk of regionaal) deze snel in te kunnen zetten om uitbraken direct te kop in te kunnen drukken. De leden van de VVD-fractie willen graag weten welke maatregelen dat volgens de regering zijn. Hoe wil de regering dat voor de toekomst gaan regelen? Want het kan niet de bedoeling zijn om de Twm telkens maar weer te moeten blijven verlengen. Genoemde leden willen op basis van de visie van de regering daarop, daarover graag in gesprek en debat met de regering. Want volgens deze leden is het belangrijk dat we ook voor de toekomst klaar zijn voor eventuele nieuwe uitbraken, die er onverhoopt kunnen zijn, maar ook voor vergelijkbare pandemieën in de toekomst. Deze leden willen daarbij speciale aandacht vragen voor regionale maatregelen, omdat een snelle reactie bij het coronavirus cruciaal is voor het snel controleren van (regionale) uitbraken. Hoe gaat of wil de regering dat in de toekomst aanpakken? Want tot nu toe hebben de veiligheidsregio’s nog niet echt aangetoond de bereidheid te hebben om adequaat en snel regionale maatregelen te willen nemen.

Naar aanleiding van de laatstgenoemde opvatting van deze leden benadruk ik eerst graag de waardering van het kabinet voor de wijze waarop de voorzitters van de veiligheidsregio’s de crisis te lijf zijn gegaan – zowel ten tijde van de noodverordeningen als daarna – binnen het kader dat de rijksoverheid hun daarvoor bood. In de aanpak voor het najaar die op 14 september 2021 naar7 uw Kamer is gezonden zijn verschillende maatregelen opgenomen die ingezet kunnen worden ter bestrijding van het virus. Daarbij kunnen deze onderverdeeld worden in bronmaatregelen8, basismaatregelen9, reismaatregelen10 en de inzet van een coronatoegangsbewijs voor sectoren in de samenleving. Het zal daarbij van de epidemiologische situatie afhangen voor welke sectoren dit coronatoegangsbewijs ingezet wordt, zodat er altijd aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit voldaan wordt en er geen sectoren onder deze verplichting vallen wanneer de epidemie daar niet tot noopt. Als laatste categorie maatregelen zijn collectieve maatregelen denkbaar waaronder de inzet van beperkingen in de groepsgrootte, beperkte sluitingstijden, alsook herintroductie van de veilige- afstandsnorm wanneer de epidemiologische situatie daarom vraagt.

Wanneer we de komende tijd in niveau waakzaam ingeschaald worden ligt het zwaartepunt van de bestrijding van de epidemie bij de GGD’en. Zij monitoren, signaleren en handelen op basis van eigen bevoegdheid inzake de infectieziektebestrijding. Indien de GGD dit passend acht informeren zij de burgemeester en de voorzitters van de veiligheidsregio. Tegelijkertijd informeren de GGD’en het RIVM. Het RIVM kan, via het Centrum voor Infectieziektebestrijding, de GGD’en bijstaan en adviseren. Ook informeert het RIVM het Ministerie van VWS. De voorzitters van de veiligheidsregio kunnen maatregelen treffen op basis van de Wpg. De rijksoverheid kan gericht lokale gerichte maatregelen nemen op basis van de Wpg.

De leden van de VVD-fractie willen in dat kader weten wanneer de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met een sluitingsbevoegdheid ten aanzien van publieke en besloten plaatsen wegens een uitbraak (Kamerstuk 35 817) naar de Kamer komt. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft onlangs aangegeven dat dit op korte termijn zou zijn. Genoemde leden willen graag een concrete datum horen.

In mijn brief van 13 augustus 202111 heb ik uw Kamer geïnformeerd de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wpg in verband met een sluitingsbevoegdheid ten aanzien van publieke en besloten plaatsen wegens een uitbraak (35 817) op korte termijn in te dienen. Het kabinet heeft nogmaals bekeken of dit instrument op dit moment nodig is in de bestrijding van de epidemie van covid-19. Uitkomst is dat er op dit moment ook andere instrumenten zijn die benut kunnen worden om plaatsen voor enige tijd te sluiten in een situatie die een gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Daarom kiest het kabinet ervoor om het uitbrengen van die nota naar aanleiding van het verslag vooralsnog aan te houden en u nader te informeren met het volgend besluitvormingsmoment begin november.

Zij willen graag weten waarom de goedkeuringswet pas op 27 augustus 2021 aan de Kamer is voorgelegd, want de goedkeuringswet moet toch op 1 september 2021 ingaan? Wat zijn de gevolgen dat de wet niet voor 1 september 2021 is goedgekeurd door de Tweede en Eerste Kamer?

Het voorstel voor een goedkeuringswet van een verlengingsbesluit moet onverwijld worden ingediend na plaatsing van het verlengingsbesluit in het Staatsblad (artikel VIII, vierde lid, eerste zin, Twm). Dit is gebeurd, namelijk twee dagen na die bekendmaking. Het verlengingsbesluit moet voor 1 september 2021 zijn bekendgemaakt en dat is met de publicatie op 25 augustus 2021 van Staatsblad 2021, 393, ook het geval. Het is geen vereiste dat de goedkeuringswet in werking treedt voor 1 september 2021.

Artikel VIII, vierde lid, Twm, waaraan het onderhavige goedkeuringswetsvoorstel uitvoering geeft, strekt er ook niet toe dat beide Kamers reeds op de eerste dag van verlenging, in dit geval 1 september 2021, het wetsvoorstel moeten hebben aanvaard. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik deze leden kortheidshalve naar de beschrijving van de procedure zoals die is weergegeven in paragraaf 6 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de huidige inhoud van artikel VIII, vierde lid, Twm.12

De leden van de D66-fractie hebben het advies van de Afdeling gelezen van 25 augustus 2021 ten aanzien van deze derde verlenging van de Twm. Zij zijn het eens met zowel de Afdeling als de regering dat verlenging noodzakelijk is gezien de staat van de epidemie. Zij constateren dat de belangrijkste strategie van de coronacrisis en de basis van de Twm nog altijd is: bescherm de kwetsbaren en voorkom druk op de zorg. Zo wordt ook benadrukt in elk tot nu toe gepubliceerd Outbreak Management Team (OMT)-advies. Zij constateren echter ook dat mensen met een vaccinatie of doorgemaakte infectie reeds beschermd zijn én niet tot nauwelijks bijdragen aan druk op de zorg (95% bescherming tegen ziekenhuisopname). Deze feiten zijn meerdere malen bevestigd door het OMT in hun adviezen en tijdens de technische briefings van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). In het 126e OMT-advies, het laatste advies, en de daaropvolgend technische briefing benadrukken beide dat ook de transmissiekans van het coronavirus tussen gevaccineerden onderling aanzienlijk lager is dan de transmissiekans tussen niet-gevaccineerden onderling. Artikel 58b lid 2, over het doel en de reikwijdte van de wet, vermeldt dat de maatregelen van deze wet alleen van toepassing zijn zover «gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is» en «gelet op het in het eerste lid genoemde doel de uitoefening van grondrechten zo min mogelijk beperkt en aan dat doel evenredig is». Deze leden vragen derhalve of de juridische grond van de maatregelen in de Twm nog wel van toepassing is voor gevaccineerden, bijvoorbeeld in het geval dat een besloten plaats volledig (of gedeeltelijk) gesloten is of wanneer een evenement geen of slechts beperkt doorgang vindt. Vooral wanneer dit maatregelen zijn die generiek gelden voor zowel niet-gevaccineerden als wel gevaccineerden. Immers, als gevaccineerden samen in een besloten plaats zijn dan zullen zij geen bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Deze leden vragen zich daarnaast af of de grondrechten van mensen met een vaccinatie inderdaad zo min als mogelijk worden beperkt en of deze maatregelen evenredig zijn aan het doel dat in de Twm wordt beoogd, zijnde bescherming van de volksgezondheid. Graag ontvangen zij een reactie van de regering over de positie van mensen met een coronavaccinatie binnen de Twm en waarom de Twm nog steeds de juiste juridische basis is voor deze doelgroep.

Hoofdstuk Va Wpg biedt een specifiek wettelijk kader voor het treffen van maatregelen die beperkingen kunnen inhouden van grondrechten. Het geeft invulling aan de vereisten die de Grondwet en mensenrechtenverdragen stellen aan dergelijke beperkingen, waaronder de grondwettelijke eis dat voor de beperking van grondrechten een specifieke grondslag wordt geboden in een wet in formele zin en de toetsing van de noodzaak en de proportionaliteit van mogelijke maatregelen. In de wet zijn daarom waarborgen opgenomen om de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, de vrijheid van vergadering en betoging en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waaronder het huisrecht, te beschermen. Voor de verlengingsbevoegdheid van de regering geldt dat deze slechts mag worden toegepast voor zover dat noodzakelijk (en evenredig) is voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan in Nederland. De regering laat zich hierin adviseren door het OMT. Een besluit tot verlenging kan betrekking hebben op alle bepalingen van de Twm – zoals bij de eerste en tweede verlenging het geval was – maar kan ook betrekking hebben op specifieke bepalingen (zoals een artikel) of onderdelen daarvan (zoals een artikellid of subonderdeel. De positie van gevaccineerden kan wel een rol spelen bij de uitwerking van bepalingen in de ministeriële regeling (bijvoorbeeld door gevaccineerden uit te zonderen van de quarantaineplicht voor reizigers of bij coronatoegangsbewijzen). Een verlengingsbesluit kan daarom niet worden toegespitst op een specifieke groep personen. Afgezien daarvan is het achterliggende doel bescherming van de volksgezondheid. Daarvoor kan het nodig zijn maatregelen te nemen die betrekken hebben op een groep mensen, gevaccineerd of ongevaccineerd. Wanneer het met inachtneming van een advies van het OMT in het kader van de volksgezondheid nodig is maatregelen te treffen, zal daarbij op grond van de Twm bezien moeten worden of met de inzet van coronatoegangsbewijzen deze maatregelen voor bepaalde sectoren verlicht kunnen worden. Personen die gevaccineerd zijn, kunnen dan evenals personen met een test- of herstelbewijs wel gebruik maken van deze voorzieningen. Gevaccineerden hebben hier toegang toe zonder met grote regelmaat te moeten testen of een coronabesmetting doorgestaan te moeten hebben. In die zin wordt al rekening gehouden met het kleinere gezondheidsrisico dat gevaccineerden lopen en vormen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe lang zij het werken met deze tijdelijke wet nog nodig acht. Wanneer is de regering van plan om de noodzakelijke wijzigingen door te voeren in de Wpg, zodat het niet langer noodzakelijk is om met noodprocedures en tijdelijke wetten te werken?

Deze leden constateren dat de motie-Hijink reeds bijna een jaar geleden met een ruime meerderheid in de Kamer is aangenomen. Waarom laat de uitvoering van deze motie zo lang op zich wachten? Is de aanpassing van de Wpg waar in de motie toe wordt opgeroepen, niet juist in tijden van een pandemie dringend noodzakelijk?

De motie-Hijink13 verzoekt de regering met een voorstel te komen voor aanpassing van de Wpg zodat deze helderheid en duidelijkheid biedt qua bevoegdheden voor bestrijding van epidemieën en ziektes die langer duren en waarbij ingrijpende maatregelen in de samenleving noodzakelijk zijn. Voor het goed uitvoeren van de motie-Hijink is het van belang dat er een agenda ligt voor de pandemische paraatheid. Zoals aangekondigd in de Miljoenennota en ontwerpbegroting van VWS zal ik uw Kamer eind dit jaar een brief sturen met daarin een agenda voor de pandemische paraatheid. Hierin zal ook meegenomen worden op welke wijze motie-Hijink wordt uitgevoerd. Dit is overigens in lijn met hetgeen daarover bij de indiening en de appreciatie van die motie is gewisseld. Het lid Hijink heeft toen aangegeven dat een voorstel voor een aanpassing van de Wpg zal moeten komen na een uitgebreide evaluatie en ik heb die motie toen zo mogen zien dat eerst de evaluatie plaatsvindt en dat daarna, als die evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt overgegaan tot aanpassing van de Wpg.14

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het OMT spreekt over de noodzakelijkheid om coronamaatregelen te blijven treffen om het seizoenseffect van het reproductiegetal te neutraliseren. In de memorie van toelichting ontbreekt het aan concrete signaalwaarden waar we onder moeten blijven. Ook ontbreekt het aan een beoogd reproductiegetal. Genoemde leden vragen of de regering met de Kamer kan delen bij welke signaalwaarden de Twm wat hen betreft afloopt en in een dergelijk geval, bij welke signaalwaarden de Twm weer van kracht zou moeten worden. Tevens vragen deze leden wat het toekomstperspectief betreft. Of anders gezegd, schat de regering in dat de komende jaren een vorm van coronamaatregelen (van zachte maatregelen tot hardere maatregelen) noodzakelijk zijn om de samenleving open te houden? Wat is de beoogde vaccinatiegraad waardoor het niet meer noodzakelijk is om coronamaatregelen te treffen?

Er is sprake van een oplopende immuniteitsgraad, deels door vaccinatie, deels vanwege een doorgemaakte infectie, waardoor steeds meer mensen zijn beschermd tegen ziekenhuisopnames. Tegelijkertijd is een deel van de samenleving nog niet beschermd. Het is dan ook van belang waakzaam te blijven en met de inzet op monitoren, testen en traceren, en vaccineren het risico op mogelijke oplevingen krachtig te bestrijden. Hiertoe hebben we een dijkbewakingssytematiek opgezet waarin deze drie sporen tezamen ons in staat stellen zicht te houden op het virus en gericht in te grijpen indien dit noodzakelijk is. Voor de aanpak die we dit najaar voor ons zien hebben we kwalitatieve indicatoren geformuleerd die zien op het zevendaags gemiddelde van IC-opnames en ziekenhuisopnames. De gekozen signaalwaarden zijn op basis van gesprekken met het RIVM en het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) geformuleerd.

Bij het vaststellen van de waarden is gekeken naar de belastbaarheid van de ziekenhuiszorg en de beschikbaarheid van IC-bedden. Hierbij is het uitgangspunt van het kabinet het beheersbaar houden van de druk op de zorg. Hiermee wordt bepaald of we ons in een waakzame, zorgelijke of ernstige situatie bevinden met betrekking tot de druk op de zorg. Deze signaalwaarden hebben niet het automatisme van als, dan. De signaalwaarden laten meerdere alarmbellen afgaan die leiden tot het nader bekijken en duiden van de situatie aan de hand van contextindicatoren. Als de vastgestelde signaalwaarden worden bereikt of overschreden, geeft dat aan dat – indien deze overschrijding te lang doorzet – de druk op de zorg te hoog wordt.

Deze indicatoren beoordelen we tegen de achtergrond van verschillende contextfactoren, waaronder: het aantal opgenomen gevaccineerde en niet gevaccineerde personen, de immuniteitsontwikkeling in de maatschappij, de beschikbare ruimte op de IC van dat moment (bijvoorbeeld wel of geen griep), de druk op de zorgketen en de sociaal maatschappelijke en economische situatie. Een reproductiegetal maakt geen onderdeel uit van deze indicatoren omdat er niet op zichzelf gestuurd wordt op de reproductie van het virus, maar op het voorkomen van overbelasting van de zorg hetgeen als gevolg van de oplopende immuniteitsgraad steeds minder waarschijnlijk wordt. De mate van vaccinatie draagt hieraan bij. Het kabinet streeft mede daarom ook naar een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad om druk op de zorg en daarmee ingrijpen met maatregelen te kunnen voorkomen; dat is relevant voor een zo goed mogelijke bescherming met het oog op mogelijk besmettelijkere varianten.

Hoe om te gaan met de Twm is dan ook niet verbonden aan kwantitatieve signaalwaarden daar de duiding van de verschillende contextfactoren steeds belangrijker wordt in het duiden van de epidemie, het treffen van maatregelen en het al dan niet aflopen van bepalingen van de Twm. De duiding van deze verschillende contextfactoren zal ook ons leren of we de komende tijd maatregelen ten aanzien van covid-19 zullen moeten houden om de samenleving open te houden. Hierbij wil de regering benadrukken dat vervallen bepalingen uit de Twm niet meer gebruikt kunnen worden mocht de epidemiologische situatie dat noodzakelijk maken.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen met genoegen dat de mogelijkheid om het vertoeven in de openlucht (avondklok) uit de wet wordt gehaald. Een dergelijke maatregel zou volgens deze leden geen maatregel moeten zijn waarover de regering zo maar over toe kan gaan. Genoemde leden hebben nog wel een vraag over de boetes die afgelopen anderhalf jaar zijn uitgedeeld. Hoeveel mensen hebben tot op heden een aantekening op hun strafblad gekregen vanwege het overtreden van de coronamaatregelen?

In artikel 68bis, vijfde lid, Wpg is bepaald dat enkele overtredingen niet in de justitiële documentatie worden geregistreerd, namelijk overtreding van de veiligeafstandsmaatregel, het groepsvormingsverbod en bepaalde. coronatoegangsbewijsregels. Daarnaast geldt de algemene regel met betrekking tot de registratie in de justitiële documentatie dat strafbeschikkingen of geldboetes onder € 130 niet in de justitiële documentatie worden geregistreerd. In artikel 68bis, tweede lid, Wpg is bepaald dat enkele overtredingen met een geldboete van maximaal € 95 worden afgedaan. Daarnaast doet het openbaar ministerie bepaalde overtredingen (zoals het niet-dragen van een mondkapje) af met een strafbeschikking van € 95. Bij minderjarigen is het bedrag lager. In al deze gevallen leidt overtreding dus niet tot een aantekening in de justitiële documentatie. Ten aanzien van de vergrijpen die strafbaar zijn gesteld onder de Wpg en wel leiden tot een aantekening in de justitiële documentatie geldt dat dit enkele tientalen keren heeft plaatsgevonden. Exacte aantallen zijn daarover op dit moment niet te genereren. Deze registratie verdwijnt overigens na de daarvoor wettelijk bepaalde termijnen.

Deze leden lezen in artikel 58ra dat met ministeriële regeling regels gesteld kunnen worden met betrekking tot het beschikken over een daarbij te bepalen resultaat voor deelname aan of toegang tot daarbij te bepalen activiteiten of voorzieningen op uitsluitend de volgende terreinen: a) cultuur; b) evenementen; c) georganiseerde jeugdactiviteiten; d) horeca; of e) sport. Zij hebben een aantal vragen betreffende de wetgeving en de implementatie van coronatoegangsbewijzen. Ten eerste vragen genoemde leden de regering of het niet zuiverder is om de coronatoegangsbewijzen en quarantaineplicht in een aparte wet op te nemen in plaats van in de Wpg.

Bij de totstandbrenging van de Twm heeft de wetgever ervoor gekozen de bepalingen die betrekking hebben op de bestrijding van de epidemie of een directe dreiging daarvan, onder te brengen in een nieuw, tijdelijk hoofdstuk Va Wpg. Die regels staan immers niet op zichzelf. Zij dienen ter bestrijding van de epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A als bedoeld in de Wpg. Bij de totstandkoming van de Wpg was één van de doelstellingen om te komen tot een toegankelijk en overzichtelijk geheel van regels op het terrein van de publieke gezondheid. Daarbij is ervoor gekozen om alle bepalingen over infectieziekten in één wet bijeen te brengen. Door de tijdelijke bepalingen eveneens onder te brengen in de Wpg is deze toegankelijkheid en eenduidigheid in stand gehouden. Met het aanwijzen van het virus als behorend tot groep A als bedoeld in de Wpg zijn ook reeds andere bepalingen van de Wpg van toepassing op de bestrijding ervan. Gewezen kan worden op de in de Wpg aan de Minister van VWS toebedeelde verantwoordelijkheid voor de aansturing van de bestrijding van infectieziekten behorende tot groep A. Voorts heeft het RIVM als taak om namens de Minister van VWS werkzaamheden te verrichten bij de bestrijding van infectieziekten (artikel 6c, eerste lid, Wpg). Door onderbrenging van de tijdelijke bepalingen in de Wpg blijft de samenhang tussen de maatregelen voor de infectieziektebestrijding en de daarmee gepaard gaande verplichtingen en bevoegdheden geborgd15. Dat geldt evenzeer voor de coronatoegangsbewijzen en de quarantaineplicht die naast artikel 35 Wpg van toepassing is. De wetgever heeft er met de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen en de wet over de quarantaineregeling voor gekozen ook die bepalingen in de Wpg onder te brengen.

Ten tweede vragen de leden van de GroenLinks-fractie welke regelingen de regering denkt te treffen voor mensen met een meervoudige beperking of die vanwege andere gezondheidsredenen zich niet kunnen laten vaccineren.

In Nederland is er inderdaad een groep mensen die (nog) geen volledige vaccinatie kunnen krijgen, bijvoorbeeld als gevolg van een allergische reactie na de 1e prik of omdat bekend is dat zij allergisch zijn voor bepaalde bestanddelen van het vaccin. Deze groep is beperkt in omvang (enkele duizenden mensen). In de voortgangsbrief van 14 september jl. heb ik aangegeven hoe de mensen met een allergische reactie zich onder medische begeleiding toch kunnen laten vaccineren, al dan niet met een ander vaccin.

Een coronatoegangsbewijs kan worden verkregen op basis van het doorlopen van een volledige vaccinatiecyclus, een negatieve test of bewijs van herstel. Ook een test is dus mogelijk voor een coronatoegangsbewijs. Er zijn dus meerdere manieren om een coronatoegangsbewijs te verkrijgen. Op deze wijze worden mensen in situaties en locaties waar een coronatoegangsbewijs verplicht is, beschermd, in het bijzonder kwetsbare mensen.

Ten derde vragen zij op basis van welke criteria de regering regels opstelt omtrent de deelname of toegang tot activiteiten, in het bijzonder kijkende naar activiteiten op de terreinen a); b); d) en e). Hoe kan de regering garanderen dat er niet opnieuw activiteiten plaatsvinden die zorgen voor schuring in de samenleving terwijl andere evenementen met soortgelijke potentiële risico’s niet door kunnen gaan? Genoemde leden wijzen op het Formule1-evenement waarbij overduidelijk gemeten werd met twee maten. Zij wijzen er bovendien op dat het Formule1-evenement het spanningsveld kenbaar maakt tussen de geest van de wet- en regelgeving en de uitvoering van de wet- en regelgeving.

Het kabinet versoepelt maatregelen stapsgewijs. Daarbij wordt continu bezien of maatregelen noodzakelijk en proportioneel zijn ter bestrijding van de crisis. We laten ons daarbij adviseren door het OMT, alsook door adviezen over, onder andere, de handhaafbaarheid van de maatregelen, de uitlegbaarheid van de maatregelen (waar het gaat over communicatie en gedrag) en over de impact van maatregelen op sociaal-maatschappelijk en economisch vlak. Voor alle sectoren, en niet alleen voor de door deze leden genoemde, wordt te allen tijde dus gewogen of de inzet van maatregelen noodzakelijk en proportioneel is ter bestrijding van de epidemie. In het algemeen geldt dat eenieder zich moet houden aan de maatregelen en de gedeelde verantwoordelijkheid in de naleving van de maatregelen.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het van harte eens met het schrappen van de wettelijke grondslag voor de avondklok. Zowel qua proportionaliteit als qua subsidiariteit is er geen gerechtvaardigde grondslag meer voor deze ingrijpende maatregel. Deze leden delen de afweging van de regering hierin.

Deze leden lezen dat de regering de verlenging van de Twm onderbouwt met het feit dat de epidemie nog niet blijvend onder controle is. Omdat niet uit te sluiten is dat bepalingen op een gegeven moment weer van kracht moeten zijn, worden deze verlengd. Deze leden vragen de regering wat deze onderbouwing betekent voor de tijdelijkheid van de Twm. Blijft de Twm verlengd worden zolang de epidemie wereldwijd nog niet volledig onder controle is? Welke verantwoordelijkheid neemt de regering daarom in het bestrijden van de wereldwijde covid-19-crisis? Is er geen scherpere definiëring te geven van het moment waarop de Twm beëindigd zou moeten worden? Heeft de regering overwogen hier advies over te vragen?

Met het derde verlengingsbesluit is de werkingsduur van het merendeel van de bepalingen van de Twm verlengd tot 1 december 2021, omdat in het najaar nog steeds sprake is van een directe dreiging van de epidemie van covid-19 waardoor (nieuwe) maatregelen ter afwending van die dreiging noodzakelijk kunnen zijn, bijvoorbeeld als nieuwe varianten van het virus SARS-CoV-2 in de rest van de wereld hun intrede doen. Daarnaast kunnen in Nederland ook oplevingen plaatsvinden in het najaar waardoor maatregelen nodig zijn voor de bestrijding van de epidemie van covid-19. De bepalingen van de Twm bieden daarvoor het wettelijk kader.

De Twm kan verlengd worden als er sprake is van een epidemie of een directe dreiging daarvan. Een besluit tot verlenging omvat in de wettelijke systematiek steeds ten hoogste drie maanden. De regering weegt telkens af, mede op basis van advies van het OMT, of verlenging noodzakelijk is. Ik informeer uw Kamer zo spoedig mogelijk over de verwachtingen van de regering ten aanzien van de Twm voor de periode vanaf 1 december 2021.

Kan de regering aangeven of het laatste epidemiologische beeld en de scenario’s van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) nog iets hebben veranderd aan de keuze tot verlenging? Hoe weegt de regering de noodzaak en evenredigheid van de verlenging in het licht van beide? Zij benadrukken dat de regering teruggrijpt op het 116e en 117e OMT-advies, dat medio juni 2021 is gegeven.

In de Kamerbrief van 14 september jl. heb ik uw Kamer toegelicht dat we ons in het najaar in een nieuwe situatie bevinden, die gunstiger is dan die van vorig jaar door de opgebouwde immuniteit, maar naast de verwachte ziekenhuisopnames en IC-opnames ook nog veel onzekerheden kent, zoals ook het OMT aangeeft in haar 126ste advies en ook de WRR en KNAW onlangs berichtten.16 Een uitgebreide beleidsreactie op het WRR en KNAW advies volgt later. Het verloop van de corona epidemie is tot nu toe grillig, en zal nooit exact te voorspellen zijn. Het kabinet heeft op basis van de aanwezige kennis en de opgedane ervaringen in het afgelopen jaar een herijking gedaan van de corona aanpak en een aanpak voor dit najaar opgesteld. De aanpak bevat een drietal scenario’s. Door te werken met scenario’s volgen we het genoemde advies van de WRR en KNAW.

Genoemde leden vragen de regering een overzicht te geven van welke bepalingen er geen maatregelen in werking zijn. Hoe waarschijnlijk is het dat deze bepalingen nog geactiveerd worden?

De volgende artikelen die zien op de bevoegdheid om maatregelen te nemen zijn op dit moment niet in de tijdelijke regelingen uitgewerkt:

  • artikel 58f Wpg (veilige afstand),

  • artikel 58g (groepsvorming),

  • artikel 58j, eerste lid, onder c (gebruik publieke voorzieningen),

  • artikel 58j, eerste lid, onder d (verblijf in hotel of vakantiehuis),

  • artikel 58j, eerste lid, onder e (gebruik alcohol),

  • artikel 58q (onderwijsinstellingen),

  • artikel 58r (kinderopvang) en artikel 1.57e, eerste lid, Wet kinderopvang.

Zoals hiervoor is aangegeven informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de verwachtingen van de regering ten aanzien van de Twm voor de periode vanaf 1 december 2021.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoe zij oordeelt over de parlementaire controle in de verlenging van de wet, aangezien de wet al verlengd is maar het parlement er alleen ver van tevoren en op hoofdlijnen in een regulier coronadebat over heeft gedebatteerd, en pas achteraf een onderbouwing per bepaling krijgt.

De regering meent dat de parlementaire controle stevig is verankerd in de Twm. Met inwerkingtreding per 17 juli 2021 van de wet waarmee artikel VIII, vierde lid, Twm is aangepast hebben beide Kamers van de Staten-Generaal het wettelijk recht gekregen om overeenkomstig de door de Eerste Kamer uitgesproken voorkeur in de motie-De Boer c.s.17 bepalende zeggenschap uit te oefenen over verlenging van de Twm. De Twm bepaalt daartoe dat een koninklijk besluit tot verlenging is onderworpen aan goedkeuring bij wet. Deze procedure houdt in dat de regering onverwijld na de plaatsing van het koninklijk besluit tot verlenging in het Staatsblad, een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer moet indienen (waarbij advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State achterwege kan blijven) dat strekt tot goedkeuring van het koninklijk besluit. Indien de Tweede of de Eerste Kamer het wetsvoorstel verwerpt, vervallen met vrijwel onmiddellijke ingang alle bepalingen waarvan de werkingsduur werd verlengd. Verwerping van het goedkeuringswetsvoorstel heeft dus feitelijk tot gevolg dat de Twm ophoudt te bestaan en er geen wettelijke maatregelen meer kunnen worden getroffen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. Vóór inwerkingtreding van genoemde wet voorzag de Twm in een lichte voorhangprocedure van verlengingsbesluiten. De wetgever heeft deze procedure sinds 17 juli 2021 dus vervangen door een zware nahangprocedure. Via het goedkeuringswetsvoorstel dat nu voorligt is het derhalve geheel aan beide Kamers (en in eerste instantie aan de Tweede Kamer) om te beoordelen of zij de tot stand gebrachte verlenging gerechtvaardigd achten. Indien een der beide Kamers een negatief oordeel velt, vervalt de Twm met vrijwel onmiddellijke ingang.

In de nota van toelichting wordt ten opzichte van de bepaling over de coronatoegangsbewijzen de onderbouwing gebaseerd op de toepassing van deze toegangsbewijzen bij grotere evenementen. Hoe, zo vragen genoemde leden, rijmt de regering deze onderbouwing met de brede inzet van coronatoegangsbewijzen, niet alleen voor grote evenementen maar voor alle bezoeken aan horeca en culturele uitingen? Zij vragen de regering met betrekking tot de coronatoegangsbewijzen in te gaan op de proportionaliteit voor coronatoegangsbewijzen voor georganiseerde jeugdactiviteiten, aangezien jongeren minder kans hebben op ernstig ziekteverloop. Heeft de regering overwogen georganiseerde jeugdactiviteiten uit de bepaling te halen?

De inzet van coronatoegangsbewijzen is bedoeld om op een verantwoorde wijze eerder meer mogelijk te maken dan zonder de toepassing hiervan mogelijk zou zijn geweest. Dat kan zijn; de inzet hiervan bij grote evenementen of in o.a. de sectoren evenementen, horeca en de vertoning van kunst en cultuur. Deze sectoren zijn ook opgenomen in de regeling. Op basis van het 126e OMT-advies is besloten dat het loslaten van de anderhalve meter in deze sectoren alleen kan wanneer coronatoegangsbewijzen als extra voorzorgsmaatregel worden ingezet. Bij de jeugdactiviteiten gaat het om personen van 13 tot 18 jaar en de begeleiders van de activiteiten. De Twm voorziet in de mogelijkheid om deze maatregel in te zetten als dat noodzakelijk is. Dat is niet het geval in de huidige epidemiologische situatie. De regering heeft niet overwogen om georganiseerde jeugdactiviteiten per 25 september de verplichting van het gebruik van coronatoegangsbewijzen op te leggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waarom artikel 1.57e van de Wet kinderopvang wordt verlengd, terwijl van dit artikel nooit gebruik is gemaakt. Hoe groot schat de regering de kans dat dit nog een keer zal gebeuren?

Belangrijkste reden voor het bestaan van dit artikel is borging van de continuïteit in de kinderopvang. Indien een nieuwe opleving tot (veel) personeelsuitval leidt is het risico dat het zonder versoepeling van de kwaliteitseisen niet mogelijk is om kinderopvang aan te bieden. Het verloop van de corona epidemie is niet precies te voorspellen. Mocht er onverhoopt een nieuwe opleving komen van het virus, door bijvoorbeeld een nieuwe virusvariant, dan kan het nodig zijn om ook maatregelen te treffen voor de kinderopvang. Daarom heeft de regering er in het derde verlengingsbesluit voor gekozen om het desbetreffende artikel te handhaven.

Zoals in deze nota reeds is aangegeven informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de verwachtingen van de regering ten aanzien van de Twm voor de periode vanaf 1 december 2021.

Verlenging van de Twm is slechts mogelijk voor zover dit noodzakelijk en proportioneel is voor de bestrijding van de epidemie van covid-19 of een directe dreiging daarvan. De leden van de SGP-fractie vragen de regering om nader in te gaan op de criteria op basis waarvan de Twm nu voor drie maanden is verlengd. Wat zijn deze criteria, en indien deze niet bestaan, is de regering bereid deze te formuleren?

Kan de regering aangeven wat op dit moment de ijkpunten van het beleid zijn? Hoe verhouden de ijkpunten van het beleid zich tot de criteria die de Twm noemt om te bepalen of verlenging noodzakelijk en proportioneel is?

Er is sprake van een oplopende immuniteitsgraad, deels door vaccinatie, deels vanwege een doorgemaakte infectie, waardoor steeds meer mensen zijn beschermd tegen ziekenhuisopnames. Tegelijkertijd is een deel van de samenleving nog niet beschermd. Het is dan ook van belang waakzaam te blijven en met de inzet op monitoren, testen en traceren, en vaccineren het risico op mogelijke oplevingen krachtig te bestrijden. Hiertoe hebben we een dijkbewakingssytematiek opgezet waarin deze drie sporen tezamen ons in staat stellen zicht te houden op het virus en gericht in te grijpen indien dit noodzakelijk is. Voor de aanpak die we dit najaar voor ons zien hebben we kwalitatieve indicatoren geformuleerd die zien op het zevendaags gemiddelde van IC-opnames en ziekenhuisopnames. De gekozen signaalwaarden zijn op basis van gesprekken met het RIVM en LCPS geformuleerd. Bij het vaststellen van de waarden is gekeken naar de belastbaarheid van de ziekenhuiszorg en de beschikbaarheid van IC-bedden. Hierbij is het uitgangspunt van het kabinet het beheersbaar houden van de druk op de zorg. Als de vastgestelde signaalwaarden worden bereikt of overschreden, geeft dat aan dat – indien deze overschrijding te lang doorzet – de druk op de zorg te hoog wordt.

Deze indicatoren beoordelen we tegen de achtergrond van verschillende contextfactoren, waaronder: het aantal opgenomen gevaccineerden en niet gevaccineerde personen, de immuniteitsontwikkeling in de maatschappij, de beschikbare ruimte op de IC van dat moment (bijv. wel of geen griep), de druk op de zorgketen en de sociaal maatschappelijke en economische situatie. Een reproductiegetal maakt geen onderdeel uit van deze indicatoren omdat er niet op zichzelf gestuurd wordt op de reproductie van het virus, maar op het voorkomen van overbelasting van de zorg wat als gevolg van de oplopende immuniteitsgraad steeds minder waarschijnlijk wordt. Ook de vaccinatiegraad vormt geen harde indicator, daar de vaccinatiegraad op zichzelf beperkt meerwaarde heeft en bijvoorbeeld niets zegt over de immuniteitsgraad in de samenleving als gevolg van het doormaken van de infectie.

Zoals ook beschreven in de eerder aangehaalde stand van zakenbrief van 14 september jl. is er bij de aanpak corona oplevingen voor gekozen om alleen indicatoren die direct iets zeggen over de druk op de zorg (het zevendaagsgemiddelde van IC-opnames en ziekenhuisopnames) te gebruiken als leidende indicatoren. Hiermee wordt bepaald of we ons in een waakzame, zorgelijke of ernstige situatie bevinden met betrekking tot de druk op de zorg. Deze signaalwaarden hebben niet het automatisme van als, dan. De signaalwaarden laten meerdere alarmbellen afgaan die leiden tot het nader bekijken en duiden van de situatie aan de hand van contextindicatoren.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het overgrote deel van de bepalingen in de Twm wordt verlengd, maar inmiddels niet meer wordt gebruikt. Deze leden erkennen dat verlenging van een bepaling van de Twm niet automatisch betekent dat ook de op grond van die bepaling vastgestelde beperkende maatregelen worden verlengd en dus blijven gelden. Kan de regering evenwel reflecteren op de vraag hoe wenselijk het is om een tijdelijke wet «slapend» te verlengen? Heeft dit precedent?

Met het derde verlengingsbesluit is de werkingsduur van het merendeel van de bepalingen van de Twm verlengd tot 1 december 2021. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de verwachtingen van de regering ten aanzien van de Twm voor de periode vanaf 1 december 2021.

Genoemde leden maken uit de toelichting op het koninklijk besluit en het nader verslag op dat de Twm (gedeeltelijk) in stand blijft totdat de pandemie «blijvend onder controle» is. Kan de regering aangeven op grond van welke criteria het «blijvend onder controle zijn» van de pandemie wordt vastgesteld? Betekent «blijvend onder controle» hetzelfde als «wereldwijd onder controle»? Baseert de regering verlenging van de Twm, nu de situatie in Nederland onder controle lijkt te geraken, vooral op de epidemiologische ontwikkelingen in andere landen of werelddelen? De leden van de SGP-fractie menen dat steeds duidelijker wordt dat covid-19 «onder ons blijft». Er zijn landen en werelddelen waar slechts een (zeer) klein percentage van de bevolking gevaccineerd is. Is de regering van plan om te wachten met het intrekken van de Twm, totdat waar ook ter wereld corona onder controle is? De leden van de SGP-fractie vragen de regering om op deze vragen concreet in te gaan.

De aanpak voor dit najaar die ik 14 september 2021 aan uw Kamer heb doen toekomen, gaat uit van drie scenario’s: een scenario waarin er is sprake van een beheersbaar virus en er lage, tot geen druk op de zorg is. In dit scenario heeft de bestrijding van het virus plaats aan de hand van de reguliere infectieziektebestrijding. Het andere uiterste is een scenario waarin de opgebouwde immuniteit doorbroken wordt door een mutatie van het virus. In dit scenario biedt de opgebouwde immuniteit onvoldoende bescherming door een nieuwe variant en/of door de afnemende bescherming van de vaccins. In dit scenario worden gevaccineerden opgenomen in ziekenhuis en op IC. Hierdoor spelen ook de gevaccineerden een rol spelen in de belasting van de zorg. Het meest waarschijnlijke scenario zoals we dat nu voor ons zien is het scenario waarin er sprake zal zijn van oplevingen van het virus. In dit scenario is, door een toenemende vaccinatiegraad, het virus meer beheersbaar geworden. De kans op oplevingen is aanwezig en de inzet op monitoren, testen en traceren en vaccineren blijft onverminderd van belang. In aanvulling hierop kunnen extra maatregelen noodzakelijk zijn om de druk op de zorg beheersbaar te houden. De factoren die bepalend zullen zijn in welke scenario we uiteindelijk terecht komen zijn deels afhankelijk van de ontwikkelingen in het buitenland, en dan met name de eventuele ontwikkeling van mutaties die zich onttrekken aan immuniteitsopbouw als ook de introductie van deze mutaties vanuit het buitenland door terugkerende reizigers. Het is daarom niet precies te voorspellen wanneer het virus zowel in Europees Nederland als Caribisch Nederland onder controle is. Met het derde verlengingsbesluit is de werkingsduur van het merendeel van de bepalingen van de Twm verlengd tot 1 december 2021. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de verwachtingen van de regering ten aanzien van de Twm voor de periode vanaf 1 december 2021.

De Raad van State geeft aan dat bij de te maken afwegingen de effectiviteit van de Twm en van de daarop gebaseerde maatregelen steeds bijzondere aandacht behoeven. Genoemde leden vragen of de regering in dat licht nader kan ingaan op de onderbouwing van de effectiviteit van de inzet van de CoronaCheck-app. Kan de regering met feiten onderbouwen in hoeverre het coronatoegangsbewijs een bijdrage levert aan het tegengaan van de verspreiding het coronavirus?

Wanneer de opening van een sector zonder het vragen om een coronatoegangsbewijs wordt vergeleken met het onder dezelfde condities openen van deze sector met de inzet van coronatoegangsbewijzen, is de verwachting dat er minder transmissie plaats zal vinden omdat bekend is dat cde antigeentest met de maximale geldigheidsduur van 24 uur een zekere mate van betrouwbaarheid in het vaststellen van een besmetting heeft. Dit houdt in dat met enige zekerheid gesteld kan worden dat een besmet persoon die toegang wil krijgen op basis van een testbewijs geen toegang verleend zal worden. Omdat de kans op transmissie tussen ongeïmmuniseerden, zijnde de mensen die getest moeten worden voor toegang tot deze sectoren, het grootst is en een besmetting in deze groep de grootste consequenties heeft voor de zorgvraag, stelt het kabinet – op advies van het OMT – dat de inzet van coronatoegangsbewijzen in deze sectoren bijdraagt aan een remming van de transmissie ten opzichte van de situatie dat in deze sectoren onder gelijke omstandigheden geen coronatoegangsbewijs gevraagd zou worden. De inzet van een coronatoegangsbewijs verkleint de kans dat besmettelijke mensen toegang tot een activiteit krijgen en vermindert daarmee het besmettingsrisico voor de andere bezoekers. Het OMT heeft daar in haar 126e advies het volgende over gezegd, zich onder meer baserend op berekeningen uit de Fieldlab onderzoeken: «Het CTB levert een belangrijke bijdrage aan het reduceren van het risico op besmetting tijdens evenementen. Het CTB kan de kans dat een besmet persoon aanwezig is op een evenement volgens het OMT echter niet helemaal wegnemen.» De precieze effectiviteit van de maatregel is op dit moment niet vast te stellen. De uiteindelijke effectiviteit is mede afhankelijk van een aantal andere factoren, zoals de naleving bij de verbrede invoering van de coronatoegangsbewijzen. Hoe beter de naleving des te hoger de effectiviteit.

Deze leden constateren dat de werkingsduur van de wettelijke grondslag voor het vaststellen van een ministeriële regeling om het vertoeven in de openlucht te beperken, waarop de avondklok was gebaseerd, niet wordt verlengd. Zij vragen de regering om nader toe te lichten waarom de regering hiervoor kiest. Kan de regering bevestigen dat, mocht de regering onverhoopt besluiten opnieuw gebruik te maken van deze maatregel, zij dit niet opnieuw via de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag zal proberen te regelen, maar via een spoedaanpassing van de Twm?

Naar huidige inschattingen is een dergelijke bepaling nu en in de nabije toekomst niet aan de orde. De regering acht ook een slapende grondslag voor de avondklok daarom op dit moment niet nodig. Ik grijp de vraag van deze leden graag aan te herhalen dat in het, thans niet voorziene, geval beperking van het vertoeven in de openlucht aan de orde is, een (spoed)wetsvoorstel de voor de hand liggende weg is en niet de toepassing van artikel 8 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag.18

De leden van de SGP-fractie merken op dat de regering het koninklijk besluit om (grote delen van) de Twm te verlengen reeds op 13 juli 2021 aanhangig heeft gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Op 27 juli heeft de Raad van State advies uitgebracht en op 26 augustus is hierop gereageerd door de regering middels het nader rapport. Op dit moment is de toelichting op het verlengingsbesluit dus inmiddels ruim twee maanden oud. Genoemde leden lezen dat de regering van oordeel is dat de epidemiologische situatie weliswaar de nodige fluctuaties kende, maar dat deze in relatie tot de besluitvorming over het verlengingsbesluit niet wezenlijk gewijzigd is ten opzichte van het moment van het horen van de Raad van State. Om deze reden is de Afdeling niet opnieuw om advies gevraagd. Genoemde leden menen dat er op dit moment wel degelijk sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor een nader advies van de Raad van State gerechtvaardigd is. Zij wijzen erop dat er inmiddels sprake is van een fors hogere immuniteitsgraad dan aan het begin van de zomer. Daarbij komt dat de regering heeft gekozen voor een wezenlijk ander gebruik van de Twm dan tot dusver. De anderhalvemeterregel is losgelaten als basismaatregel en ingewisseld voor het gebruik van het coronatoegangsbewijs. De «ruggengraat» van de Twm is daarmee functieloos geworden en het overgrote deel van de bepalingen in de Twm wordt derhalve niet meer gebruikt. In juli jl. was een dergelijke aanpassing van het beleid niet voorzien, dit is op deze manier ook niet voorgelegd aan de Raad van State. De leden van de SGP-fractie zouden graag zien dat de regering alsnog advies vraagt aan de Raad van State over deze significante wijziging in het beleid. Zij wijzen erop dat de Raad van State zelf meer dan bereid is om te adviseren over het wetsvoorstel tot goedkeuring van een verlengingsbesluit wordt gehoord, te meer omdat het in het kader van de verlenging gaat om wezenlijke constitutionele vragen waarbij de in de Grondwet vastgelegde rechten van de burger in de uitzonderlijke omstandigheden van dit moment, nadrukkelijk aan de orde zijn. De Raad van State kan bij een hernieuwd advies ook de meest recente adviezen van het OMT betrekken. Genoemde leden vragen de regering op al deze opmerkingen te reageren en de Raad van State alsnog om advies te vragen over de bekrachtigingswet.

Vanwege de in de memorie van toelichting genoemde redenen achtte de regering het horen van de Afdeling advisering van de Raad van State over het onderhavige wetsvoorstel niet noodzakelijk. Daaraan kan worden toegevoegd dat de uit artikel 58t Wpg voortvloeiende betrokkenheid van de Afdeling vooraf als een bijzondere omstandigheid kan gelden die rechtvaardigt om af te zien van het horen van de Afdeling over het goedkeuringswetsvoorstel. Daarbij is voorts van belang dat het onderhavige goedkeuringswetsvoorstel uitsluitend strekt tot goedkeuring van het vastgestelde en bekendgemaakte koninklijk besluit inzake verlenging. Het goedkeuringswetsvoorstel bevat dus verder geen inhoudelijke bepalingen. Bovendien verplicht de wet ertoe het goedkeuringswetsvoorstel onverwijld in te dienen. Het alsnog horen van de Afdeling over het onderhavige goedkeuringswetsvoorstel dient gelet op het voorgaande geen redelijk doel.

Anders dan de leden van de SGP-fractie veronderstellen, is het loslaten van de anderhalvemetermaatregel wel voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Deze wijziging heeft immers haar beslag gekregen in de op 25 september 2021 in werking getreden wijziging van het Tijdelijk besluit veilige afstand (Stb. 2021, 440), waarvan het ontwerp op 21 september 2021 is voorgelegd aan de Afdeling en waarover zij op 22 september 2021 advies heeft uitgebracht.19 De bij dat ontwerpbesluit gevolgde procedure heeft de Afdeling naar eigen zeggen in staat gesteld om het besluit en de toelichting te beoordelen aan de hand van de actuele (epidemiologische) omstandigheden. Dit leidde tot slechts één opmerking van de Afdeling, namelijk dat in de toelichting moest worden ingegaan op de voorwaarde van een goed werkend systeem van coronatoegangsbewijzen, aan welke opmerking gevolg is gegeven.

Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt uitgebracht mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Kamerstukken II, 2020/21, 25 295, nr. 1357.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2020/21, 25 295, nr. 1297.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2020/21, 25 295, nr. 1063.

X Noot
4

Zie bijvoorbeeld de artikelen 31, 35, 47, 51, 54, 55 en 56 Wpg.

X Noot
5

Tot die maatregelen behoren de maatregelen gericht op het individu, waaronder isolatie, medisch onderzoek en quarantaine (paragraaf 3 en 4 Wpg, waarbij het gaat om de klassieke quarantaineregeling, de tijdelijke quarantaineregels (Stb. 2021, 242) bestaan dan immers niet meer), maatregelen gericht op gebouwen, vervoer en vervoermiddelen (paragraaf 5 Wpg) en maatregelen gericht op havens en burgerluchthavens (paragraaf 6 Wpg).

X Noot
7

Kamerstukken II, 2020/21, 25 295, nr. 1422.

X Noot
8

Isolatie, thuis blijven bij klachten, de quarantaine van huisgenoten alsook andere nauwe contacten wanneer deze niet zijn gevaccineerd, het bron- en contactonderzoek en het gebruik van de coronamelder.

X Noot
9

Zoals handen wassen, geen handen schudden, in de elleboog niezen en hoesten, en de zorg voor voldoende frisse lucht door ruimtes te ventileren en te luchten.

X Noot
10

Zoals de in- en uitreisadviezen en de quarantaineplicht wanneer ongevaccineerde reizigers terugkeren uit een zeerhoogrisicogebied.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2020/21, nr. 1396.

X Noot
12

Kamerstukken II 2020/21, 35 874, nr. 3, p. 5–7.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2020/21, 35 526, nr. 45.

X Noot
14

Handelingen II 2020/21, nr. 12, item 6, p. 24–25.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2019/20, 35 526, nr. 3, p. 11.

X Noot
16

WRR en KNAW-advies «Navigeren en anticiperen in onzekere tijden» 2 september 2021.

X Noot
17

Kamerstukken I, 2020/21, 35 526, AK.

X Noot
18

Zie ook, in antwoord op een vraag van het lid Van der Staaij, Handelingen II 2020/21, nr. 93, item 15, p. 31 en het nader rapport over het koninklijk besluit tot derde verlenging, Kamerstukken II 2020/21, 35 526, nr. 64, p. 5.

Naar boven