35 420 Noodpakket banen en economie

25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid

Nr. 145 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 oktober 2020

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 19 juni 2020 over fiscale voorwaarden bij individuele steunverlening (Kamerstukken 35 420 en 25 087, nr. 144).

De vragen en opmerkingen zijn op 13 juli 2020 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 29 september 2020 zijn de vragen door de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De griffier van de commissie, Weeber

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

De vaste commissie voor Financiën heeft op 13 juli 2020 een aantal vragen gesteld over de brief van 19 juni 2020 inzake «Fiscale voorwaarden bij individuele steunverlening». We hebben met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de VVD, PVV, D66, GroenLinks en de SP en willen deze leden hiervoor dankzeggen. Hieronder gaan we in op de vragen die zijn voorgelegd.

De leden van de fractie van de VVD vragen waar het drempelpercentage van 10% vandaan komt. Als een bedrijf aandeelhouders heeft in een laagbelastende of non-coöperatieve jurisdictie (laagbelastende jurisdictie), dan bestaat het risico dat vroeg of laat vanuit Nederland financiële stromen in de vorm van dividenduitkeringen naar deze landen op gang komen. Dit is onwenselijk en daarom hanteert het kabinet als voorwaarde dat een bedrijf niet in aanmerking komt voor individuele steun als het bedrijf aandeelhouders heeft in een laagbelastende jurisdictie. Hierbij geldt in beginsel een drempel van 10% van de aandelen. Het is naar het oordeel van het kabinet niet evenredig om de steun in zijn geheel te weigeren indien deze aandeelhouder slechts een klein percentage van de aandelen bezit. De aandeelhouder heeft dan immers slechts beperkte invloed en een beperkt financieel belang in het bedrijf. Daarnaast heeft een bedrijf in sommige gevallen niet of nauwelijks informatie over de vestigingsplaats van deze kleinere aandeelhouders en zal het bedrijf niet altijd in staat zijn om de vestigingsplaats van zijn kleinere aandeelhouders te beïnvloeden. Bovendien zijn ook de financiële stromen naar laagbelastende jurisdicties relatief gezien kleiner naarmate het aandelenbelang van een aandeelhouder in een laagbelastende jurisdictie kleiner is. Hoe hoog deze drempel moet zijn, blijft in zekere mate arbitrair. In deze afweging heeft het kabinet ervoor gekozen om in beginsel aan te sluiten bij een drempel van 10%. Ook in deze afweging speelt mee dat het bij een hoger percentage, relatief gezien om een grotere stroom gaat naar de betreffende aandeelhouder.

De leden van de fractie van de VVD vragen of er mogelijk voorziene omstandigheden zijn waarbij het niet mogelijk is om binnen een termijn van 12 maanden aan beide voorwaarden te voldoen. Zij vragen of de mogelijkheid bestaat om hier op individueel niveau afspraken over te maken. De leden van de fractie van D66 vragen naar de voorwaarden die gelden bij de mogelijkheid tot herstructurering en hoe de Kamer hierover wordt geïnformeerd. Met het stellen van de voorwaarden aan steunverlening wil het kabinet bereiken dat bedrijven met laagbelastende jurisdicties in de structuur en die individuele steun willen ontvangen, hun huidige structuren met deze laagbelastende jurisdicties verlaten. Het kabinet geeft de bedrijven die op het moment van de steunverlening nog niet aan de voorwaarden voldoen in beginsel een termijn van 12 maanden om door middel van een herstructurering alsnog aan de voorwaarden te voldoen. Hierbij gelden geen extra strenge voorwaarden, al zal uiteraard wel worden toegezien op de naleving van de afspraken die in dit kader zullen worden gemaakt. Het kabinet verwacht dat dit doorgaans voldoende tijd moet zijn om de benodigde aanpassingen door te voeren. Als de omstandigheden ertoe nopen dat een langere termijn nodig is om het doel van de voorwaarden te bereiken, dan zal per geval beoordeeld worden of dat opportuun is. Eventuele afspraken op dit punt worden indien de bedrijfsvertrouwelijkheid dat toelaat meegenomen in de informatie die uw Kamer ontvangt over concrete steuntransacties.

De leden van de fractie van de PVV vragen hoeveel geld, los van de individuele steunverlening, doorgaans jaarlijks gemoeid zijn met belastingontwijking en belastingontduiking. Het is erg ingewikkeld om de omvang van belastingontwijking vast te stellen. Dit komt onder andere omdat er geen eenduidige definitie van het begrip «belastingontwijking» is en betrouwbare gegevens veelal ontbreken. Dit onderschrijft de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.1 Dat neemt uiteraard niet weg dat het kabinet in deze kabinetsperiode een flink aantal maatregelen heeft genomen om belastingontwijking aan te pakken. Omdat dit kabinet het belangrijk vindt om de effectiviteit van deze maatregelen zo goed mogelijk in beeld te brengen, is uw Kamer in de brief van 29 mei 2020 uitgebreid geïnformeerd over de monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking.2 In deze brief wordt stilgestaan bij de financiële stromen vanuit Nederlandse bijzondere financiële instellingen (bfi’s) naar laagbelastende jurisdicties. Het bepalen van de omvang van belastingontduiking is nog ingewikkelder. Belastingontduiking gaat immers om fraude. Fraude onttrekt zich per definitie aan de openbaarheid waardoor er geen betrouwbare gegevens zijn.

De leden van de fractie van de PVV vragen of inzicht kan worden gegeven in het aantal bedrijven dat gevestigd is in een laagbelastende jurisdictie en aldaar geen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent. We hebben geen informatie beschikbaar over het aantal bedrijven dat een vestiging heeft in een laagbelastende jurisdictie en aldaar geen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent.

De leden van de fractie van de PVV vragen hoeveel renten en royalty’s jaarlijks worden betaald aan vestigingen van een concern in een laagbelastende jurisdictie en hoeveel gederfde belasting hiermee is gemoeid. In de brief van 29 mei 2020 aan uw Kamer is opgenomen dat de totale inkomensstromen vanuit Nederlandse bfi’s naar laagbelastende jurisdicties ongeveer € 36,6 miljard bedroeg in 2018. Hoe hoog de belasting zou zijn zonder het bestaan van vestigingen in deze laagbelastende jurisdicties en in welk landen deze belasting dan geheven zou worden, is niet in algemene zin te zeggen. De financiële stromen naar laagbelastende jurisdicties kunnen bijvoorbeeld leiden tot uitholling van de Nederlandse vennootschapsbelasting, maar ook tot vermindering van buitenlandse winstbelasting of bronbelasting. Daarnaast zal een deel van de stromen niet te maken hebben met gederfde, maar met uitgestelde belasting. Tot slot zijn er situaties denkbaar waarin geen sprake is van uitstel of vermindering van belasting.

De leden van de fractie van de PVV vragen of de Staatssecretaris een overzicht kan geven waaruit blijkt hoeveel bedrijven tot op heden verzocht hebben om een individuele steunmaatregel of nog worden verwacht (per branche), hoeveel er reeds toegekend zijn en hoeveel afgewezen, alsmede op welke gronden de steunmaatregel is toegekend dan wel afgewezen. Voorts vragen de leden van de fractie van de PVV in het verzochte overzicht mede kan ingaan op de daarmee samenhangende kosten tot op heden alsmede op de (te verwachten) voordelen bij een toekomstig economisch herstel. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er al steun aan bedrijven is geweigerd omdat ze belasting ontwijken en hoeveel verzoeken naar verwachting zullen worden afgewezen omdat niet aan de fiscale voorwaarden zal zijn voldaan. Deze leden vragen tevens naar de informatievoorziening aan de Tweede Kamer over dit onderwerp, mede in relatie tot artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De leden van de fractie van de SP vragen hoeveel brievenbusmaatschappijen gebruikmaken van de steunmaatregelen en of het inzichtelijk is hoeveel hiervan naar het buitenland wordt gesluisd. In een crisissituatie als deze is er uiteraard veelvuldig contact tussen overheid en bedrijfsleven. Waar bedrijven financiële steun nodig hebben, kan in veel gevallen naar het generieke steuninstrumentarium worden verwezen en biedt dit instrumentarium ook uitkomst. Individuele steun kan alleen overwogen worden indien het generieke steuninstrumentarium ontoereikend is en het publiek belang de directe ondernemingsbelangen overstijgt, een en ander conform het afwegingskader dat op 1 mei 2020 naar uw Kamer is verzonden.3 Gelet op de beschikbaarheid van het generiek instrumentarium, het feit dat steun aan individuele bedrijven alleen overwogen wordt in uitzonderlijke gevallen en het gegeven dat er stringente voorwaarden aan steun worden gesteld, worden op dit moment slechts een beperkt aantal aanvragen voor individuele steunmaatrelen verwacht. Sinds 1 mei 2020 is – naast de steunverlening aan KLM waarover u op 26 juni 2020 bent geïnformeerd4, de steun aan de Stichting Garantiefonds Reisgelden waarover u op 31 mei 2020 bent geïnformeerd5 en de steun aan VZR Garant zoals op 28 augustus 2020 gemeld6 – drie keer financiering verstrekt door de staat die in wezen los stond van de COVID-19 problematiek, te weten aan IHC, Smart Photonics en Apotex. Daarover is uw Kamer separaat geïnformeerd.7 In deze brieven wordt meer in detail ingegaan op de afwegingen die ten grondslag liggen aan de steun, de hoogte van de steunverlening en de gebruikte instrumenten (waaronder kosten en toekomstige opbrengsten of voordelen). Ook naar de toekomst zal uw Kamer geïnformeerd worden indien er bedrijfsspecifieke steun wordt verleend en wordt het budgetrecht van uw Kamer hierbij in acht genomen. Het aantal steunverzoeken is tot op heden dusdanig beperkt dat er nog geen verzoeken zijn afgewezen. Wij achten het vanwege het vertrouwelijke karakter van gesprekken tussen de overheid en bedrijven niet wenselijk om nader in te gaan op casussen waar de overheid geen directe betrokkenheid heeft in de vorm van steun. Omdat de fiscale voorwaarden duidelijk zijn gecommuniceerd, is het niet de verwachting dat bedrijven die hier niet aan kunnen voldoen zich alsnog tot de overheid wenden voor individuele steun en vervolgens om deze reden worden afgewezen. Dit is tot op heden dan ook nog niet voorgekomen. Bovendien is er uiteraard geen individuele steun verleend aan vennootschappen zonder reële activiteiten in Nederland.

De leden van de fractie van de PVV constateren dat bij overheidssteun wederkerigheid wordt verwacht van het bedrijf dat gesteund wordt. Zij vragen of er tot op heden ook individuele steunmaatregelen waarbij de steun vanuit overheidswege bestaat uit een gift? Tevens vragen deze leden of kan worden aangegeven welke bedrijven, indien die er al zijn, gesteund zijn middels een gift en waarom er is gekozen voor een gift? Giften zijn niet als mogelijk instrument opgenomen in het afwegingskader voor steun aan individuele bedrijven en zijn in dit verband ook niet verstrekt. Voor meer informatie over de mogelijke vormen van individuele overheidssteun en welke uitgangspunten daarvoor relevant zijn, waaronder een bepaalde mate van wederkerigheid, verwijs ik graag naar de Kamerbrief over het afwegingskader bij steunverzoeken van individuele bedrijven van 1 mei 2020.8

De leden van de fractie van de PVV merken op dat bijzondere steunverlening zich in de regel niet verdraagt met het uitkeren van dividenden, het betalen van bonussen, het inkopen van eigen aandelen en/of ruime ontslagvergoedingen voor leden van de Raad van Bestuur. Deze leden vragen of er tot op heden bedrijven zijn gesteund waarbij de overheid dit uitgangspunt heeft laten varen. Indien dit het geval is dan vragen deze leden welke bedrijven het betreft en waarom de overheid bij steun aan die bedrijven dat uitgangspunt van ondergeschikt belang acht. Er is tot op heden nog geen individuele steun verleend aan bedrijven die door COVID-19 in de problemen zijn gekomen, waarbij de overheid de in het afwegingskader van 1 mei gecommuniceerde uitgangspunten met betrekking tot dividenden, bonussen, inkoop van eigen aandelen en ontslagvergoedingen heeft laten varen.

De leden van de fractie van de PVV vragen tot wanneer de mogelijkheid tot individuele steunverlening in stand blijft. Aan eventuele steun aan de hand van het afwegingskader is geen absolute einddatum gekoppeld omdat op het moment van de publicatie van het afwegingskader (1 mei 2020) nog niet bekend was hoe lang de pandemie en de daaraan gekoppelde economische effecten zouden voortduren. Ook op het moment van schrijven is er nog veel onzekerheid. Het ligt voor de hand om een eventuele einddatum mede te bezien in relatie tot het generieke steuninstrumentarium.

De leden van de fractie van de PVV vragen hoe zal worden omgegaan met bedrijven die nu in de kern nog gezond zijn en derhalve (onder voorwaarden) in aanmerking komen voor staatssteun, maar op termijn (bij een langdurige aanhoudende pandemie) niet meer. In zowel de politiek-maatschappelijke toets als in de bedrijfseconomische toets van het afwegingskader komt de levensvatbaarheid van het bedrijf dat individuele steun verzoekt aan bod. Daarin kijkt het kabinet onder andere naar de perspectieven van dat bedrijf op de middellange termijn. Uitgangspunt hierbij is dat de onderneming voor de COVID-19 crisis op middellange termijn gezond en levensvatbaar was. Levensvatbaarheid is van belang opdat de steun niet verloren gaat of voor niets blijkt te zijn geweest. Bij het onderzoeken van eventuele steun zal in veel gevallen met scenario’s moeten gewerkt ten aanzien van de ontwikkeling van de pandemie en de gevolgen daarvan voor de onderneming. De uitkomsten daarvan zullen worden meegenomen in een afweging tot steun. Dergelijke analyses vereisen maatwerk.

De leden van de fractie van de PVV vragen of er nu al bedrijven zijn die als «too big to fail» kunnen worden aangemerkt en zo ja, of een overzicht kan worden gegeven van deze bedrijven. Nederland telt belangrijke bedrijven die niet allen in dezelfde mate door de COVID-19 crisis worden geraakt. Zoals opgenomen in het afwegingskader is individuele steun aan bedrijven maatwerk en zal het kabinet van geval tot geval beoordelen of steun gerechtvaardigd is. Er zijn geen bedrijven die op voorhand aanspraak kunnen maken op individuele steun.

De leden van de fractie van de PVV vragen naar een overzicht waaruit de effectiviteit van belastingontwijkende en belasting ontduikende maatregelen blijkt. Het kabinet vindt het belangrijk om zo goed mogelijk in beeld te brengen of de maatregelen tegen belastingontwijking en belastingontduiking effectief zijn. In de brief van 29 mei 2020 is beschreven op welke wijze het kabinet van plan is de effecten van deze maatregelen te monitoren.9 Zo treedt per 1 januari 2021 de bronbelasting op renten en royalty’s in werking. Het kabinet zal jaarlijks gegevens rapporteren over de totale uitgaande inkomstensstromen van bfi’s naar laagbelastende jurisdicties en de gegevens uit de aangiften bronbelasting. Een effectmeting van de bronbelasting kan vermoedelijk in 2023 worden uitgevoerd. Ook andere maatregelen tegen belastingontwijking zullen worden gemonitord. Omdat er voldoende aangiftegegevens beschikbaar moeten zijn om betrouwbare uitspraken te kunnen doen, verwacht het kabinet in 2024 te kunnen rapporteren over de effecten van de earningsstrippingmaatregel, de aanvullende Controlled Foreign Companies (CFC)-maatregel en de effecten van de implementatie van de tweede EU anti-belastingontwijkingsrichtlijn (ATAD2) op de cv/bv-structuur.

De leden van de fractie van de PVV vragen welke overige maatregelen tegen belastingontwijking en belastingontduiking momenteel door het kabinet worden overwogen om in te voeren. De aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking blijft een beleidsprioriteit van het kabinet. Het kabinet zal deze kabinetsperiode aanvullende maatregelen uitwerken om dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties te belasten in gevallen waar dat nu nog niet gebeurt. Ook lopen er onderzoeken naar mogelijkheden om gericht misbruik van onderdelen van de vennootschapsbelasting te voorkomen. Daarnaast heeft de Adviescommissie belastingheffing van multinationals voorstellen gedaan om de belastingheffing van multinationals eerlijker te maken, waaronder maatregelen die zich richten tegen belastingontwijking. Naast deze eenzijdige maatregelen kan ook via een gecoördineerde aanpak op internationaal niveau belastingontwijking en -ontduiking worden tegengegaan, hetgeen naar de mening van het kabinet de meest effectieve manier is. Daarom steunt dit kabinet het werk om binnen het Inclusive Framework van de OESO in 2020 met een grote groep landen overeenstemming te bereiken over een wereldwijde oplossing voor de uitdagingen die digitalisering meebrengt op het terrein van de winstbelasting. In aanvulling hierop heeft het kabinet een consultatie geopend ten aanzien van het wetsvoorstel ter aanpassing van het wettelijk fiscaal verschoningsrecht. Dit wetsvoorstel is een voortvloeisel van de onderzoeken in het kader van de Panama Papers. De verwachting is dat de wijzigingen in het fiscaal verschoningsrecht leiden tot een verduidelijking van het wettelijke fiscale verschoningsrecht voor bijvoorbeeld notarissen en advocaten. Maar bovendien is de verwachting dat de aanpassing een positieve bijdrage zal leveren aan het tot stand komen van meer fiscale transparantie en tevens bijdraagt aan het tot stand komen van een juiste belastingheffing en een correcte invordering.

De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze wordt getoetst of sprake is van reële bedrijfsactiviteiten. Deze leden vragen ook hoe de Kamer zal worden geïnformeerd over de mate waarin hier sprake van is. Voor toepassing van de vestigingsplaatsvoorwaarde geldt een uitzondering voor deelnemingen die zijn gevestigd in een laagbelastende jurisdictie en aldaar daadwerkelijk bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent. De toetsing of hier sprake van is zal van geval tot geval bekeken worden. Wel is reeds aangegeven dat enkel een minimale aanwezigheid in de betreffende laagbelastende jurisdictie onvoldoende zal zijn om voor deze uitzondering in aanmerking te komen. Ook is in de brief van 19 juni 2020 een voorbeeld opgenomen van een internationaal opererend concern met een deelneming in een laagbelastende jurisdictie die met behulp van een ruim personeelsbestand goederen produceert in opdracht van het hoofdkantoor. Zoals tot op heden is gebeurd wordt uw Kamer geïnformeerd indien er bedrijfsspecifieke steun wordt verleend, evenals over de afwegingen van het kabinet die aan de steunverlening ten grondslag liggen.

De leden van de fractie van D66 vragen waarom het kabinet heeft gekozen om bedrijven de mogelijkheid te bieden om te herstructureren. Deze leden vragen of dit niet tot gevolg heeft dat bedrijven makkelijker onwenselijke belastingstructuren kunnen gebruiken omdat zij weten dat ze toch de mogelijkheid hebben om de structuur aan te passen als zij voor steun in aanmerking wensen te komen. De leden van de fracties van D66 en GroenLinks vragen hoe wordt voorkomen dat deze bedrijven in de toekomst weer gebruik zullen maken van onwenselijke belastingstructuren met laagbelastende jurisdicties. Het kabinet heeft reeds meerdere maatregelen genomen die het gebruik van laagbelastende jurisdicties in de structuur ontmoedigen. In veel gevallen betekent dit dat bedrijven met dergelijke structuren reeds worden geconfronteerd, of – op termijn – zullen worden geconfronteerd met additionele belastingheffingen. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de aanvullende CFC-maatregel voor directe en indirecte deelnemingen in laagbelastende jurisdicties en op de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties. Voor zover dit nog niet heeft geleid tot een aanpassing in de bedrijfsstructuur, kan het kabinet bij bedrijven die in aanmerking willen komen voor steunverlening verder gaan dan deze bestaande maatregelen door als voorwaarde aan de steun te verbinden dat deze ongewenste structuur wordt opgeruimd. Het past binnen de doelstelling van dit pakket aan maatregelen om ook de bedrijven die op dit moment nog niet voldoen aan de fiscale voorwaarden voor individuele steunverlening, alsnog de mogelijkheid te geven de noodzakelijke aanpassingen te verrichten. Uiteraard zal worden toegezien op de naleving van de afspraken die in dit kader zullen worden gemaakt. Hiermee wordt vanzelfsprekend beoogd een lange termijn verandering teweeg te brengen in de structuur van deze bedrijven. Het kabinet acht het niet aannemelijk dat deze bedrijven na de periode van steunverlening hun oude structuren wederom zullen optuigen gezien de additionele belastingheffingen op deze stromen en het veranderde maatschappelijk beeld op dit punt.

De leden van de fractie van D66 vragen wat het kabinet bedoelt met toezicht op de naleving en vragen dit met name in verband met het belang om te voorkomen dat bedrijven in de nabije toekomst niet alsnog gebruik maken van onwenselijke belastingconstructies. De fiscale voorwaarden die zijn opgenomen in de brief maken onderdeel uit van het bredere afwegingskader. In dit verband zullen ook in breder verband afspraken worden gemaakt met bedrijven die door de Staat zullen worden ondersteund. Vanzelfsprekend wordt hierbij ook gekeken naar de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de nalevering van de gemaakte afspraken. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden denkbaar.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat het kabinet gaat doen aan piloten die belasting ontwijken in het buitenland. Ook vragen deze leden of kan worden gegarandeerd dat luchtvaartmaatschappijen en hun piloten die door de overheid worden gesteund binnen 12 maanden geen belasting meer ontwijken. Op de belastingpositie van piloten is reeds uitgebreid ingegaan de antwoorden die zijn gegeven in het kader van het schriftelijk overleg dat heeft plaats gevonden over de steunmaatregelen bij KLM. Graag verwijzen we naar deze brief.10

De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre het kabinet het acceptabel vindt dat KLM miljarden aan staatssteun ontvangt terwijl indirect sprake is van belastingontwijking. Daarbij verwijzen deze leden naar een artikel van Follow the Money (FTM).11 Belastingontwijking is ongewenst. Het aanpakken van belastingontwijking is dan ook een prioriteit van dit kabinet. Het artikel van FTM gaat over de fiscale structurering van partners van KLM. Voor de fiscale voorwaarden die aan steunverlening worden gesteld is echter de (fiscale) structuur van de steunverzoeker bepalend. Dat valt immers binnen de zeggenschap van het steunverzoekende bedrijf. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 26 juni 202012 is de keuze van de steun gebaseerd op de wens van het kabinet om de publieke belangen die KLM dient te borgen. KLM is een grote onderneming en heeft vele partners in de keten waarin zij actief is. Hierbij gaat het onder andere over leasemaatschappijen die vliegtuigen aan KLM leasen en partijen waarmee KLM hedgecontracten afsluit rondom de kerosineprijs (beide partijen waar het in het door deze leden aangehaalde artikel over gaat). Zoals in de Kamerbrief van 26 juni 2020 wordt aangegeven, zal bij het opstellen van het herstructureringsplan ook worden bekeken hoe ketenpartners kunnen bijdragen aan de kostenbesparingen bij KLM.

De leden van de fractie van de SP vragen waarom het kabinet bij de kwalificatie van laagbelastende jurisdicties ervoor heeft gekozen om aan te sluiten bij een statutair tarief van 9%. In dit verband vragen zij tevens waarom alleen gekeken wordt naar het statutair tarief. Een randvoorwaarde bij de keuze voor de invulling van de fiscale voorwaarden is dat ze eenvoudig kunnen worden getoetst en dat ze niet onnodig diep ingrijpen in de bedrijfsvoering van het bedrijf dat om steun verzoekt. Voor toepassing van de fiscale voorwaarden bij individuele steunverlening wordt daarom aangesloten bij de jurisdicties die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (Regeling). Voor toepassing van deze regeling wordt een jurisdictie aangewezen als laagbelastende jurisdictie indien lichamen niet of naar een statutair winstbelastingtarief van minder dan 9% worden onderwerpen aan een belasting naar de winst of is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden. Het gaat bij deze beoordeling om het algemeen geldende statutaire belastingtarief over ondernemingswinsten. Het berekenen van een objectief hanteerbare definitie van effectieve belastingdruk is namelijk ingewikkeld. Dat zou de voorwaarde lastig te controleren maken. Bovendien sluit het gebruik van de Regeling aan bij de wettelijke maatregelen tegen belastingontwijking, namelijk de bronbelasting op renten en royalty’s (vanaf 2021) en de aanvullende CFC-maatregel.

De leden van de fractie van de SP vragen of het kabinet van mening is dat er een race naar de bodem gaande is. De Adviescommissie belastingheffing van multinationals beschrijft in haar rapport13 dat het huidige internationale stelsel van winstbelastingen een prikkel tot belastingconcurrentie tussen landen kent. Ook is het toptarief in de vennootschapsbelasting in Nederland gedaald van 35% in 1999 naar 25% in 2019. Andere EU-landen kennen een vergelijkbare trend. Anderzijds zijn tariefsverlagingen grotendeels gepaard gegaan met grondslagverbredingen. De Adviescommissie beschrijft dat een interpretatie van de ontwikkeling van de vpb-ontvangsten complex is. In de afgelopen twintig jaar zijn de Vpb-opbrengsten in Nederland als percentage van het bbp 0,5 procentpunt gedaald, waarvan een deel verklaard wordt door minder gaswinning (0,2 procentpunt). Vanwege de volatiliteit van de Vpb-opbrengsten is dit cijfer echter in grote mate afhankelijk van de keuze van het tijdvak (1999–2019). Nederland heeft, in vergelijking met andere ontwikkelde economieën, een relatief hoge Vpb-opbrengst als percentage van het bbp. In 2018 was dat 3,3 procent, vergeleken met het gemiddelde van de OESO-landen van 2,9 procent.

De leden van de fractie van de SP vragen welke maatregelen zullen worden genomen tegen brievenbusmaatschappijen en hun leidinggevenden die de steun die zij ontvangen naar het buitenland doorsluizen. Zij vragen of strafrechtelijke vervolging hiertegen mogelijk is en hoe het geld teruggevorderd gaat worden. Met de fiscale voorwaarden die in de brief zijn aangekondigd wordt voorkomen dat individuele steunverlening plaatsvindt aan bedrijven die gebruik maken van onwenselijke belastingconstructies. Het gaat hier om bedrijven die van groot publiek belang voor Nederland zijn. Bedrijfsspecifieke steun aan bedrijven zonder reële economische activiteiten in Nederland is daarmee niet aan de orde.


X Noot
2

Brief van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst van 29 mei 2020 (Kamerstuk 25 087, nr. 259).

X Noot
3

Kamerstuk 35 420, nr. 36.

X Noot
4

Kamerstuk 29 232, nr. 41.

X Noot
5

Kamerstuk 35 420, nr.72.

X Noot
6

Brief ingediend door de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 28 augustus 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 105).

X Noot
7

Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 102 (IHC), Kamerstuk 33 009, nr. 92 (Smart Photonics) en Kamerstuk 29 477, nr. 661 (Apotex).

X Noot
8

Kamerstuk 35 420, nr. 36.

X Noot
9

Brief van de Staatssecretaris van Financien – Fiscaliteit en Belastingdienst van 29 mei 2020 (Kamerstuk 25 087, nr. 259).

X Noot
10

Brief van de Minister van Financien en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, inzake de beantwoording schriftelijk overleg en antwoorden steunmaatregelen KLM

X Noot
12

Kamerstuk 29 232, nr. 41.

X Noot
13

Zie bijlage bij Kamerstuk 31 066, nr. 623, p. 43–46 en 71–76

Naar boven