35 420 Noodpakket banen en economie

25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid

Nr. 144 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN EN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2020

In de brief van 1 mei 2020 heeft het kabinet u geïnformeerd over de uitgangspunten en afwegingen bij steun aan individuele bedrijven die als gevolg van COVID-19 in ernstige problemen zijn gekomen.1 Hierin is toegelicht dat in uitzonderlijke gevallen, waar het publieke belang de directe ondernemingsbelangen overstijgt, het Rijk kan overwegen om in te springen om de publieke belangen veilig te stellen. De brief en het afwegingskader geven een handvat voor de afweging en keuzes die het kabinet zal maken bij het verlenen van deze individuele steun. Steunverlening aan individuele bedrijven blijft in aanpak en uitkomst altijd maatwerk. Ieder geval kent zijn eigen problemen en daarmee eigen oplossingen. Dit principe geldt ook voor eventuele voorwaarden die aan steun verbonden kunnen worden.

Voor het kabinet is het vanzelfsprekend dat indien een bedrijf in moeilijke tijden financieel wordt bijgestaan door de overheid, de winsten in betere tijden niet via belastingconstructies onbelast wegstromen. Daarom informeer ik uw Kamer met deze brief over de uitgangspunten bij de fiscale voorwaarden die het kabinet zal hanteren bij eventuele individuele steunverlening. Dat neemt niet weg dat de uiteindelijke vormgeving van de onderstaande voorwaarden afhankelijk zal zijn van de individuele casus.

Keuze voor fiscale voorwaarde

Dit kabinet pakt belastingontwijking en belastingontduiking aan. Dat is nodig om te voorkomen dat kosten van algemene voorzieningen worden afgewenteld op belastingplichtigen die niet de grenzen van wat wettelijk mogelijk is opzoeken of overschrijden. Afgelopen jaren zijn daarom vele maatregelen genomen. Zo heeft het kabinet een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties ingevoerd2 en worden passieve inkomsten die behaald zijn in deze jurisdicties onder bepaalde voorwaarden in Nederland in de heffing betrokken3. Bovendien heb ik recent aangekondigd maatregelen uit te werken om dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties aan banden te leggen.4 Met deze maatregelen wil het kabinet voorkomen dat Nederland wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties. In de meeste gevallen zullen deze maatregelen tot gevolg hebben dat het bedrijf de ondernemingsstructuur zal aanpassen. Dit blijft echter een keuze van het bedrijf zelf.

In lijn met de doelstelling van bovenstaande wettelijke maatregelen, wil het kabinet aanvullende stappen zetten in de aanpak van belastingontwijking bij bedrijven die in aanmerking willen komen voor individuele steunverlening door de overheid. Zoals reeds in het afwegingskader voor individuele steunverlening is aangegeven, zal van deze bedrijven wederkerigheid worden verwacht. Het past niet binnen die wederkerigheid om steun te ontvangen die met belastinggeld wordt gefinancierd, om vervolgens in betere tijden belasting te ontwijken. Een randvoorwaarde bij de keuze voor de voorwaarden is dat ze controleerbaar en uitvoerbaar zijn en passend binnen het karakter en het proces van de steunverlening. Dit betekent onder andere dat de voorwaarden eenvoudig kunnen worden getoetst en dat ze niet onnodig diep ingrijpen in de bedrijfsvoering van het bedrijf dat om steun verzoekt.

Met het oog op bovenstaande, geldt als uitgangspunt dat bij individuele steunverlening twee specifieke voorwaarden worden gesteld.

  • 1. Vestigingsplaats – Het bedrijf dat om steun verzoekt, de (directe en indirecte) deelnemingen en de directe aandeelhouders van dat bedrijf zijn niet gevestigd in een laagbelastende jurisdictie;

  • 2. Transacties – De Nederlandse vestigingen van het bedrijf dat om steun verzoekt betalen geen renten of royalty’s aan vestigingen van het concern in laagbelastende jurisdicties.

Met deze twee voorwaarden geeft het kabinet concreet invulling aan de boodschap dat geen steun zal worden verleend aan bedrijven die gebruik maken van onwenselijke belastingconstructies. De voorwaarden sluiten aan bij de wettelijke maatregelen die zijn genomen tegen belastingontwijking en komen in grote mate overeen met de voorwaarden die omliggende landen in vergelijkbare gevallen zullen eisen. Hieronder worden de voorwaarden nader toegelicht.

Voorwaarde 1 – Vestigingsplaats

De eerste voorwaarde houdt in dat zowel het bedrijf dat om de steun verzoekt, als ook de directe aandeelhouders en de (directe en indirecte) deelnemingen van dat bedrijf niet zijn gevestigd in een laagbelastende jurisdictie. Het kabinet sluit hierbij aan bij de jurisdicties die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.5 Deze lijst bestaat op dit moment uit 24 jurisdicties die geen of bijna geen winstbelasting heffen of jurisdicties die door de Europese Unie zijn aangewezen omdat zij niet coöperatief zijn op belastingterrein.

Het kabinet zal als uitgangspunt hanteren dat het in verhouding met het beoogde doel van de steunverlening evenredig is om steun niet te weigeren indien slechts een gering aandelenbelang in handen is van aandeelhouders in een laagbelastende jurisdictie. Hierbij hanteert het kabinet in beginsel een drempel van 10%.

Een uitzondering op deze voorwaarde zal worden gemaakt voor deelnemingen van het bedrijf die daadwerkelijk bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefenen in deze laagbelastende jurisdicties. Hierbij gaat het om reële activiteiten van het steunverzoekende bedrijf. Uitsluitend minimale aanwezigheid in de betreffende jurisdictie is niet voldoende. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Als voorbeeld kan worden gedacht aan een internationaal opererend concern dat is gevestigd in Nederland en over een deelneming beschikt in een laagbelastende jurisdictie die met behulp van een ruim personeelsbestand goederen produceert in opdracht van het hoofdkantoor.

Voorwaarde 2 – Transacties

Op grond van de tweede voorwaarde zal een bedrijf geen steun ontvangen indien een Nederlandse vestiging van het bedrijf rente- of royaltybetalingen verricht aan vestigingen van het concern in laagbelastende jurisdicties. Deze voorwaarde geldt ongeacht het zakelijke karakter van de transactie of de mate van aanwezigheid van het bedrijf in deze laagbelastende jurisdictie. Op deze wijze wordt voorkomen dat de steungelden of toekomstige winsten Nederland uitstromen richting landen waar niet of nauwelijks belasting wordt geheven over deze betalingen.

Herstructureringsmogelijkheid

De fiscale voorwaarden worden gesteld in lijn met een breder kader aan fiscale maatregelen waarmee dit kabinet belastingontwijking en belastingontduiking wil aanpakken. Veel van deze maatregelen zorgen ervoor dat de ongewenste structuren worden opgeruimd en de stromen vanuit Nederland naar laagbelastende jurisdicties zullen opdrogen. Gelijktijdig is het een bijzondere tijd waarin bedrijven onverwacht in een moeilijke positie verkeren die in bepaalde gevallen kan vereisen dat er snel wordt gehandeld. Om deze reden zal de mogelijkheid worden gegeven aan bedrijven om als zij bij de steunaanvraag nog niet voldoen aan een van beide eisen, zij binnen een termijn van in beginsel 12 maanden alsnog aan de voorwaarden kunnen voldoen. Hierbij is het extra belangrijk dat goede afspraken zullen worden gemaakt in het kader van de specifieke steunverlening.

Toetsing en naleving

Deze fiscale voorwaarden zullen onderdeel uitmaken van het bredere pakket aan voorwaarden die bij eventuele bedrijfsindividuele steun worden betrokken. Voor de toetsing voor steunverlening en het eventuele toezicht op de naleving zal bij deze kaders worden aangesloten.

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Financiën van 1 mei 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 36).

X Noot
2

Wet van 18 december 2019 tot invoering van een bronbelasting op renten en royalty’s (Wet bronbelasting 2021), Stb. 2019, nr. 513.

X Noot
3

Op grond van de aanvullende CFC-maatregel die is opgenomen in artikel 13ab van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

X Noot
4

Brief van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst van 29 mei 2020, (Kamerstuk 25 087, nr. 255).

X Noot
5

Het betreft op dit moment de volgende jurisdicties op grond van (1) een winstbelasting van <9%: Anguilla, Bahamas, Bahrein, Barbados, Bermuda, Britse Maagdeneilanden, Guernsey, Isle of Man, Jersey, Kaaimaneilanden, Turkmenistan, Turks- en Caicoseilanden, Vanuatu en Verenigde Arabische Emiraten; en (2) de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden: Amerikaanse Maagdeneilanden, Amerikaans Samoa, Fiji, Guam, Oman, Samoa, Trinidad en Tobago en Vanuatu.

Naar boven