35 394 Wijziging van de Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van de regeling voor loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (uitvoeren breed offensief)

D MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 14 november 2022

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel verbetering regeling loonkostensubsidie en andere wijzigingen ter uitvoering van het breed offensief om arbeidsbeperkten aan werk te helpen. Zij hebben hierover enkele vragen aan de regering.

De leden van de CDA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het reeds vier jaar geleden aangekondigde wetsvoorstel «Breed Offensief» om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. De voorstellen die in deze wet zijn vervat geven zeker een verbetering voor de arbeidsparticipatie van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, maar er zijn nog enkele vragen die de CDA-fractie graag wil voorleggen.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van deze fracties hebben hierover gezamenlijk een aantal vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover nog enkele vragen. Deze vragen worden gesteld mede namens de leden van de D66-fractie. De leden betrekken daar ook de brief bij van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen d.d. 8 juli 2022 over de resultaten van de banenafspraak over 2021 en over de uitkomsten van gesprekken inzake de toekomst van de banenafspraak.1

Ik dank uw Kamer voor de inbreng. Hieronder worden de vragen van genoemde fracties beantwoord. Ik zie uit naar een voorspoedige verdere behandeling van het wetsvoorstel door uw Kamer.

1. Inbreng van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen voor het afschrift d.d. 10 maart 2022 van de brief aan de Tweede Kamer d.d. 21 februari 2022 naar aanleiding van de evaluatie van de Participatiewet.2 Uit die brief blijkt dat mensen die steun ontvangen vanuit de Participatiewet ook de nodige problemen ervaren die voortvloeien uit die wet. De Minister geeft in de brief aan te werken aan verbetering van de Participatiewet. Onderdeel daarvan is dit wetsvoorstel «Breed Offensief» dat zich specifiek richt op het bevorderen van de arbeidsmarktkansen van mensen met een beperking. De leden steunen de maatregelen gericht op de vereenvoudiging loonkostensubsidie en het expliciteren van de aanvraagmogelijkheden voor ondersteuning op maat (bijv. jobcoach) en het harmoniseren van de instrumenten. Wel hebben zij vragen over de effectiviteit van de maatregel die ziet op het vrijlaten van arbeidsinkomsten bij werken met loonkostensubsidie. Vooropgesteld, de leden van de VVD-fractie zijn van oordeel dat werken moet lonen en steunen de mogelijkheid van een vrijlating van het nettoloon uit arbeid wanneer iemand in deeltijd met loonkostensubsidie aan de slag is. Maar de leden vragen zich af of de regeling zoals die nu is vormgegeven mensen werkelijk helpt. Daarom stellen zij de volgende vragen.

De leden van de VVD-fractie vragen wat een gedeeltelijke vrijlating betekent voor de bij te houden administratie en de urenverantwoording van de persoon die met loonkostensubsidie werkt en of alle betrokkenen qua «doenvermogen» in staat zijn om een dergelijke administratie te voeren.

Voor de persoon die met loonkostensubsidie werkt, bestaat er geen extra administratieve last. Volgens de Participatiewet geeft iemand die werkt naast de bijstand aan de gemeente het verdiende loon door en wordt op basis daarvan de aanvullende bijstand berekend. Betrokkene dient dus (net als nu) na invoering van de wijziging het verdiende loon door te geven aan de gemeente. Betrokkene kan dat bijvoorbeeld doen aan de hand van de gegevens die hij van de werkgever ontvangt en hoeft hiervoor zelf geen administratie in te richten. In dat opzicht verandert er dus niet iets en zijn er ook geen gevolgen voor het doenvermogen. Een belangrijk verschil is wel dat de gemeente na de wijziging rekening moet houden met de nieuwe vrijlatingsregeling. Daardoor zal iemand die in deeltijd werkt met loonkostensubsidie hier financieel voordeel van hebben zolang de vrijlatingsregeling geldt. Hierdoor gaat werken voor deze persoon ook lonen. Dit is gunstig voor betrokkene. Met het wetstraject Participatiewet in Balans is het streven om automatisch verrekenen mogelijk te maken op basis van de polis-administratie, zodat mensen niet elke maand hun loonstrook hoeven in te leveren. Ook worden de mogelijkheden bekeken om de inlichtingenplicht aan te passen. Binnenkort informeer ik de Tweede en Eerste Kamer over de voortgang van het traject Participatiewet in Balans en de nadere invulling die ik aan de verschillende maatregelen wil geven.

De leden van de VVD-fractie vragen welke gevolgen een gedeeltelijke vrijlating heeft voor de toeslagen, zorgtoeslag, huurtoeslag en welk risico iemand loopt met een gedeeltelijke vrijlating op het terugvorderen van te veel ontvangen toeslagen, bijvoorbeeld wanneer de gewerkte uren fluctueren.

Bij een vrijlating van 15% blijft het toetsingsinkomen onder de inkomensgrenzen waarbij de afbouw van toeslagen begint. Hierdoor zorgt de vrijlating niet voor verlies van toeslagen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de onzekerheid over mogelijke verrekeningen achteraf van toeslagen en bijstand er niet toe leidt dat mensen terughoudend zullen zijn om meer uren te gaan werken. Ook vragen zij wat de regering doet om de administratieve last en de financiële onzekerheden voor de doelgroep weg te nemen.

Om te voorkomen dat mensen door verrekeningen belemmerd worden om (meer) te gaan werken, wil het kabinet met het wetstraject Participatiewet in balans de Participatiewet aanpassen om het verrekenen simpeler te maken en om te zorgen dat mensen minder last hebben van schommelingen in het inkomen als gevolg van het verrekenen. Dit wordt gedaan door onder andere automatisch verrekenen mogelijk te maken, de bijverdiengrenzen te verruimen en het verkennen van een bufferbudget om schommelingen in het inkomen op te vangen. Bij een vrijlating van 15% blijft het toetsingsinkomen onder de inkomensgrenzen, waarbij de afbouw van toeslagen begint. Hierdoor zorgt de vrijlating niet voor verlies van toeslagen. Daarnaast is goede communicatie, zowel landelijk als door gemeenten, voor de doelgroep belangrijk.

De leden van de VVD-fractie halen het onlangs verschenen rapport «Meedoen zonder beperkingen» van de Nationale ombudsman aan. Zij noemen daarbij de aanbevelingen die de Ombudsman doet ter verbetering van de huidige situatie van jongeren met een beperking in de Participatiewet. De aanbevelingen zijn:

  • 1. Informeer jongeren – proactief – in begrijpelijke taal, al vóór de 18e verjaardag.

  • 2. Zorg voor persoonlijke begeleiding.

  • 3. Zorg dat werken van toegevoegde waarde is, ook in deeltijd.

  • 4. Zorg voor financiële zekerheid.

De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie van de regering op het rapport.

De Nationale ombudsman heeft met zijn rapport Meedoen zonder beperkingen een beeld gegeven van de knelpunten die jongeren met een beperking in de Participatiewet en de Wajong ervaren. Het kabinet waardeert de aanbevelingen tot verbetering die hij in verband hiermee heeft gedaan. Zoals ik in antwoord op Kamervragen3 van het lid Ceder van de ChristenUnie in de Tweede Kamer heb aangegeven, kan het rapport van de Nationale ombudsman bijdragen aan een goed debat over wenselijke verbeteringen voor deze kwetsbare groep jongeren.

Het is van groot belang dat jongeren met een beperking de ondersteuning krijgen die zij gezien hun mogelijkheden en omstandigheden nodig hebben om te voorzien in inkomen en te kunnen participeren naar vermogen. Dit is een opgave voor alle partijen: Rijk, gemeenten en UWV, werkgevers en de jongeren zelf met hun sociale omgeving. Gemeenten en UWV kunnen maatwerk en ondersteuning leveren met het hen ter beschikking staande instrumentarium.

De regering heeft diverse maatregelen in gang gezet. Zo is voorliggend wetsvoorstel erop gericht om de kansen op duurzaam werk voor mensen met een beperking in de Participatiewet te verbeteren. Ook draag ik samen met OCW zorg voor structurele middelen aan gemeenten en scholen voor de ondersteuning van kwetsbare jongeren uit het praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs en van jongeren die voortijdig de school verlaten. Zo krijgen gemeenten en scholen de mogelijkheden om structureel aandacht te hebben voor deze kwetsbare jongeren in de overgang van school naar werk. Voorts heb ik bij brief van 21 juni jongstleden4 de Tweede Kamer geïnformeerd over het brede traject Participatiewet in balans en de in dit verband voorgestelde maatregelen naar aanleiding van signalen over «hardheden» in de Participatiewet. De uitwerking van deze maatregelen vindt plaats in nauwe samenwerking met betrokken partijen, zoals gemeenten en vertegenwoordigers van cliëntenorganisaties. Het doel is een Participatiewet die eenvoudiger is en een toereikend bestaansminimum biedt, die mensen passende ondersteuning biedt om mee te doen in de samenleving en met rechten en verplichtingen die zinvol en begrijpelijk zijn en nageleefd kunnen worden. Onderdeel daarvan is het voornemen tot verruiming van de bijverdiengrenzen in de Participatiewet, zodat werken lonender wordt. Ook de banenafspraak is een belangrijk instrument om meer banen te realiseren voor mensen met een arbeidsbeperking. Het kabinet werkt samen met de betrokken partijen aan een verbetering van de banenafspraak. Over de stappen die in dit verband worden gezet heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 8 juli jongstleden5.

Samen met UWV wordt verder gewerkt aan een effectevaluatie van de Wajong-dienstverlening. In 2023 informeer ik de Tweede Kamer over de resultaten van verschillende onderzoeken naar de ondersteuning van UWV in een syntheserapport. Onderdeel hiervan is een onderzoek naar het willen, kunnen en doen van klanten in de dienstverlening bij UWV en de mogelijkheid op basis hiervan tot concrete handelingsperspectieven te komen voor de uitvoering om betere dienstverlening te bieden. Op basis van het syntheserapport kan de dienstverlening indien nodig verder doorontwikkeld worden.

Waar het gaat om het zorgen voor financiële zekerheid is tot slot van belang dat het kabinet heeft aangekondigd om het wettelijk minimumloon (WML) met ingang van 1 januari 2023 met 10% te verhogen, dit werkt ook door op de aan het WML-gekoppelde uitkeringen. Dit komt tegemoet aan de roep om versterking van de koopkracht van mensen, ook van jongeren met een beperking.

De Nationale ombudsman heeft gevraagd om binnen drie maanden met een reactie te komen op zijn rapport. Uiteraard volgt een uitgebreide reactie op het rapport. Uw Kamer zal een afschrift van deze reactie ontvangen.

De leden van de VVD-fractie vragen verder of de regering kan aangeven in hoeverre voorliggend wetsvoorstel aansluit bij de aanbevelingen van de Ombudsman.

Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 hebben jongeren met een beperking die kunnen werken aanspraak op ondersteuning in het kader van de Participatiewet en zo nodig recht op een uitkering. Jongeren die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn kunnen een beroep doen op de Wajong 2015.

Het kabinet realiseert zich de kwetsbaarheden en behoeften van jongeren met een beperking. Naar aanleiding van de evaluatie van de Participatiewet door het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft het vorige kabinet een aantal aandachtspunten benoemd voor toekomstig beleid6. Deels zijn deze aandachtspunten vertaald in het wetsvoorstel Breed Offensief. De maatregelen uit het wetsvoorstel sluiten ook voor een belangrijk deel aan bij de aanbevelingen van de Ombudsman. Het wetsvoorstel is erop gericht om de kansen op duurzaam werk voor mensen met een beperking in de Participatiewet te verbeteren. Zo regelt het meer waarborgen voor mensen met een beperking en werkgevers dat gemeenten ondersteuning op maat bieden. Het zorgt ervoor dat werken meer loont voor mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken en nog een aanvullende bijstandsuitkering ontvangen. Voor hen gaat een nieuwe tijdelijke vrijlating van een deel van de arbeidsinkomsten gelden, met de mogelijkheid van verlenging als zij niet meer uren kúnnen werken. Ook regelt het wetsvoorstel een uitzondering op de vierwekenzoektermijn voor mensen onder de 27 jaar met evidente arbeidsbeperkingen. Een bijstandsaanvraag kan dan meteen in behandeling worden genomen en de nodige ondersteuning kan worden geboden. Belangrijk is verder dat de toepassing van loonkostensubsidie wordt verbeterd en vereenvoudigd. Zo wordt de mogelijkheid uitgebreid om loonkostensubsidie alsnog in te zetten als mensen met een arbeidsbeperking al enige tijd werken.

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de genoemde brief van 21 februari 2022 de Minister aangeeft dat de amendementen van de Tweede Kamer die zich richten op de gehele doelgroep van de Participatiewet aan de orde zullen komen in het traject tot verbetering van de Participatiewet. Het onderhavige wetsvoorstel beperkt zich tot de doelgroep «Breed Offensief», zijnde mensen met een arbeidsbeperking. Toch ziet de met de vierde nota van wijziging7 aan het wetsvoorstel toegevoegde bepaling om de leeftijdsgrens waarop in sociale wetten iemand als kostendelende medebewoner voor de kostendelersnorm wordt aangemerkt te verhogen van 21 naar 27 jaar, ook op de brede doelgroep van de Participatiewet en niet exclusief op de groep mensen met een arbeidsbeperking. Dit is naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie niet consistent en niet in overeenstemming met de titel van het wetsvoorstel waarin staat dat het om wijzigingen gaat ter uitvoering van het breed offensief om arbeidsbeperkten aan het werk te helpen. De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een reactie hierop van de regering.

De wijziging van de kostendelersnorm waarbij jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendeler voor hun huisgenoten komt alle huishoudens met inwonende jongvolwassenen tot 27 jaar financieel ten goede. Dus ook huishoudens met inwonende jongvolwassenen met een arbeidsbeperking tot 27 jaar. Deze wijziging is in het Coalitieakkoord opgenomen. Vanwege de grote urgentie streeft het kabinet naar invoering van deze wijziging per 1 januari 2023. Het kabinet wil hiermee mogelijke conflicten binnen bijstandsgezinnen met jongvolwassenen en daardoor dreigende dakloosheid onder jongvolwassenen tegengaan. De wetswijziging die volgt uit de verdere beleidswijzigingen in het kader van het traject Participatiewet in balans is nog in ontwikkeling. Omdat het belang en de urgentie van deze wijziging groot is heeft het kabinet ervoor gekozen deze maatregel bij uitzondering mee te laten lopen bij dit wetstraject.

2. Inbreng van de CDA-fractie

Allereerst hebben de leden van de CDA-fractie een vraag naar de fundamentele herziening van de Participatiewet. In de brief van november 2019 wordt overleg aangekondigd met UWV, sociale partners en vertegenwoordigers van cliënten om te bekijken of de beoogde doelstellingen van de Participatiewet en de Wet banenafspraak worden gerealiseerd. Een en ander zou moeten leiden tot een meer fundamentele herziening van de Participatiewet. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer deze fundamentele herziening van de Participatiewet te verwachten is.

In mijn brief van 21 juni 2022 heb ik aangegeven dat ik in het zgn. spoor 1 een twintigtal maatregelen uitwerk om de Participatiewet aan te passen en vakmanschap in de uitvoering te bevorderen. Binnenkort informeer ik de Tweede en Eerste Kamer over de voortgang van dit traject en de nadere invulling die ik aan de verschillende maatregelen wil geven.

Daarnaast wil ik in spoor 2 de ingezette beweging naar menselijke maat, vertrouwen en vereenvoudiging verder uitwerken met een nadere verkenning, waarbij concreet te maken keuzes, de achterliggende dilemma’s en implicaties in kaart worden gebracht. Op dit moment bezie ik hoe we een veelheid van trajecten zo goed mogelijk kunnen vervlechten met de ideeënvorming op het vlak van de Participatiewet, zoals de Commissie sociaal minimum, het IBO-Vereenvoudiging sociale zekerheid, maar ook de herijking van het evenredigheidsbeginsel binnen de Algemene wet bestuursrecht.

Spoor 2 vraagt om een langere adem: het is niet enkel een traject rond de Participatiewet. Het gaat om de samenhang met andere voorzieningen zoals de WMO en de Jeugdwet en als het specifiek om bestaanszekerheid gaat ook om het toeslagenbeleid en aanpalende regelingen voor de minima. Daarnaast kan in dit spoor het vraagstuk van de chronisch zieken in de bijstand worden opgepakt. Toch zal ik bezien of er ook in spoor 2 op kortere termijn al winst te behalen valt. Maar gezien de complexiteit van dit traject en de hoeveelheid van aanpalende trajecten die nog onderzocht moeten worden, kan ik op dit moment nog geen specifieke planning voorleggen.

De leden van de CDA-fractie herinneren zich een in de Tweede Kamer aangenomen motie-Van Kent/Slootweg waarin steun wordt uitgesproken voor de initiatiefnota van de leden Jasper van Dijk en Peters over nieuwe mogelijkheden voor beschut werken in sociale ontwikkelbedrijven.8

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het staat met het denken daarover en met de uitvoering.

Sociaal ontwikkelbedrijven spelen een belangrijke rol om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Naast de uitvoering van de Wsw, houden zij zich sinds 2015 steeds meer bezig met een breed palet aan taken voor doelgroepen die vallen onder de Participatiewet. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om werk voor mensen met een indicatie beschut werk en mensen die vallen onder de banenafspraak. Door de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven kunnen mensen die niet, of niet zonder meer bij reguliere werkgevers kunnen werken, alsnog meedoen.

Tegelijkertijd hoor ik ook de zorgen van sociaal ontwikkelbedrijven die gaan over een disbalans tussen uitstroom van mensen die vallen onder de Wet sociale werkvoorziening en de instroom van mensen die onder de Participatiewet vallen. Sociaal ontwikkelbedrijven zien hun inkomsten hierdoor afnemen en voorzien op de lange termijn krimp als gevolg.

Ik vind een toekomstgerichte ontwikkeling van de sector belangrijk. Hoewel het primair aan gemeenten is om keuzes te maken over de rol en inzet van sociaal ontwikkelbedrijven, breng ik op dit moment daarom – samen met VNG en Cedris -de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven goed in beeld. Dit doe ik om – als rijksoverheid, VNG en Cedris – één gezamenlijk beeld te creëren van waar de knelpunten nu liggen en wat de ontwikkelingen in de toekomst zijn. Dit is belangrijk omdat de sector van sociaal ontwikkelbedrijven zeer divers is georganiseerd en de analyses over problemen en oplossingen soms uiteenlopen. Op basis van dit beeld werk ik reële handelingsperspectieven uit op grond waarvan er keuzes kunnen worden gemaakt over de toekomst van de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven. Naar verwachting is het onderzoek in het voorjaar van 2023 afgerond. Uiteraard zal ik het onderzoeksrapport met de Tweede en Eerste Kamer delen. Ik verwacht de Tweede en Eerste Kamer in het tweede of derde kwartaal van volgend jaar te informeren over de handelingsperspectieven die ik voorsta en welke randvoorwaarden daarbij horen.

Daarnaast werk ik aan verschillende maatregelen die op kortere termijn kunnen helpen om de druk op sociaal ontwikkelbedrijven te verlichten. Zo onderzoek ik of het begeleidingsbudget voor beschut werk toereikend is, bezie ik of we de middelen voor beschut werk en het aantal te realiseren beschutte werkplekken anders moeten verdelen en werk ik aan een versnelling in de realisatie van beschut werk.

Dan de initiatiefnota «Aan de slag in het sociaal ontwikkelbedrijf; op weg naar een gerevitaliseerde Sociale werkvoorziening» van de leden van de fracties van het CDA en de SP. Het vorige kabinet heeft hier met waardering kennis van genomen en stond sympathiek tegenover een aantal van de gedachten die in de initiatiefnota naar voren wordt gebracht. Ik deel dit. Het voorstel roept nog wel vragen op over de precieze invulling en de financiële consequenties daarvan, waardoor een volledige appreciatie van het voorstel nog niet goed mogelijk is. Dit was ook één van de conclusies uit het debat dat in 2020 door de Tweede Kamer over de initiatiefnota is gevoerd.

Uit dit debat bleek veel steun voor de gedachte achter de nota. Ook gaf de Tweede Kamer aan de initiatiefnemers mee dat de voorstellen uit de nota op veel punten verdere uitwerking nodig hebben, waaronder het in beeld brengen van de financiële gevolgen. De initiatiefnemers hebben aangegeven het Centraal Planbureau te vragen om het plan door te rekenen. Daarnaast heeft het vorige kabinet op 25 januari 2021 via een brief aan de Tweede Kamer9 enkele aandachtspunten meegegeven die benut kunnen worden bij een verdere uitwerking van de nota.

Hoewel de Tweede Kamer in een motie steun voor de gedachte achter de initiatiefnota heeft uitgesproken, is de initiatiefnota zelf niet door de Tweede Kamer aangenomen. Het vervolg op de initiatiefnota is daarom aan de initiatiefnemers en de Tweede Kamer zelf. Dit laat onverlet dat ik bij de uitwerking van mogelijke toekomstperspectieven van de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven de initiatiefnota van de SP en het CDA zal betrekken en meewegen in de besluitvorming over de toekomst van die infrastructuur.

De leden van de CDA-fractie merken op dat het wettelijk aanvraagrecht voor maatwerk nu is geregeld. De begeleidingsbudgetten die nodig zijn om het maatwerk te leveren lopen echter niet synchroon met de behoefte en verschillen bovendien per gemeente. Ook de budgetten van de gemeente en sociaal ontwikkelbedrijven hebben een tekort. De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering denkt te doen om de budgetten op peil te brengen zodat er daadwerkelijk invulling gegeven kan worden aan het maatwerk.

Het klopt dat gemeenten onzekerheid kunnen ervaren als het gaat om de begeleidingsbudgetten. Deze signalen bereiken mij ook en die neem ik serieus. Zo laat ik op dit moment onderzoek doen naar de financiering van beschut werk. Het onderzoek zal niet alleen een inschatting geven van de kosten van de begeleiding, maar ook van de overheadkosten–van de begeleiding en de productie–en de aanloopkosten. Met de resultaten uit dit onderzoek wil ik meer duidelijkheid krijgen over de kosten van beschut werk en bezien of de huidige financiering toereikend is.

Het wetsvoorstel «Breed Offensief» voorziet in explicitering van de aanvraagmogelijkheid van werkzoekenden en werkgevers om bij de gemeente ondersteuning op maat aan te vragen. De aanvraagmogelijkheid bestaat nu in feite al, maar meer impliciet. De explicitering van de aanvraagmogelijkheid versterkt de positie van cliënten en werkgevers. Uit onderzoek en gesprekken met ervaringsdeskundigen is gebleken dat een deel van de gemeenten nog terughoudend is met de inzet van ondersteuning en dat er veel verschillen zijn tussen gemeenten.

Hierbij merkt de regering op dat het wetsvoorstel voorziet in een explicitering van de aanvraagmogelijkheid, niet in een aanvraagverplichting. Gemeenten kunnen ook zelf ambtshalve, zonder aanvraag, beoordelen wat nodig is. In de praktijk zal veelal sprake zijn van een ambtshalve beoordeling. Voor veel mensen met een beperking geldt dat zij actief door de gemeente naar een werkplek worden begeleid, waarbij tegelijk de vraag aan de orde is welke ondersteuning hierbij nodig is. Als gemeenten in samenspraak met de mensen om wie het gaat, zorgen voor een goede match met een werkgever met passende ondersteuning hoeft het niet tot een aanvraag te komen. De aanvraagmogelijkheid is met name van belang voor die gemeenten die terughoudend zijn in het aanbieden van passende ondersteuning.

Omdat het een explicitering betreft van een reeds bestaande mogelijkheid zijn hieraan naar het oordeel van de regering geen structurele extra meerkosten verbonden. Colleges hadden immers al de taak aan de nieuwe doelgroep ondersteuning op maat te bieden. Met de invoering van de Participatiewet ontvangen gemeenten middelen voor de ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking via het Gemeentefonds. Deze middelen lopen gaandeweg op omdat ook de nieuwe doelgroep die instroomt in de Participatiewet gaandeweg toeneemt.

Verder wil ik periodiek met gemeenten kijken of de explicitering van het aanvraagrecht in de praktijk ook goed uitwerkt. Hierdoor zijn goede waarborgen getroffen voor een goed gebruik van de aanvraagmogelijkheid.

De leden van de CDA-fractie merken op dat steeds meer re-integratiebudget in het Gemeentefonds gaat. Deze leden zien dat gemeenten hierdoor meer kunnen besteden aan re-integratie, maar zien ook dat door de vele budgetproblemen op lokaal niveau het risico bestaat dat er minder aan re-integratie wordt besteed. De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat bestuurders een inzicht houden in de beschikbare budgetten en vragen hoe dit inzicht gerealiseerd kan worden.

Per 2023 worden de middelen voor de ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking overgeheveld binnen het Gemeentefonds, uitgezonderd de middelen voor beschut werk. In 2022 bedragen de over te hevelen middelen ca. € 104 mln. Deze overheveling, van de integratie-uitkering Participatie naar de algemene uitkering, heeft als gevolg dat deze middelen niet langer apart zichtbaar zijn op het niveau van gemeentelijke budgetten.

Deze overheveling past binnen de gedecentraliseerde taak van gemeenten, waarbij zij een hoge mate van beleids- en bestedingsvrijheid hebben. Gemeenten stellen hun eigen begroting op, rekening houdend met hun lokale situatie en op basis van de eigen beleidsprioriteiten. Hierbij kunnen zij een integrale afweging maken over de inzet van middelen. Binnen iedere gemeente legt het college hierover verantwoording af aan de raad. Wel is belangrijk dat gemeenten zich ervan bewust zijn dat bovengenoemde middelen tot 2048 gaandeweg oplopen, omdat de omvang van de nieuwe doelgroep in de Participatiewet gaandeweg toeneemt door instroom–en daarmee ook de opgave voor gemeenten.

Binnen de stelselverantwoordelijkheid houdt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zicht op de geboden ondersteuning. Op landelijk niveau wordt de inzet van ondersteuning gemonitord via de Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG) van het CBS. Daarnaast heeft de Tweede Kamer de motie Podt c.s. aangenomen.10 Naar aanleiding van de overheveling verzoekt de Tweede Kamer de regering om de komende drie jaar de besteding van bovengenoemde middelen op landelijk niveau te monitoren. De uitvoering van deze motie wordt op dit moment uitgewerkt.

Een van de instrumenten om werkgevers over de streep te halen tot het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking (de no-riskpolis) staat pas komend jaar via enkele pilots op de uitvoeringsagenda. De leden van de CDA-fractie vragen waarom wordt gewacht wanneer de huidige tekorten op de arbeidsmarkt tot snelle actie zou moeten leiden.

De no-riskpolis bestaat nu al voor mensen met een arbeidsbeperking of ziekte(verleden), zoals mensen met recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering (o.a. WIA en Wajong) en voor de gemeentelijke doelgroep van de banenafspraak of voor mensen die beschut werken op grond van de Participatiewet.

Het is juist, zoals de leden van de CDA-fractie opmerken, dat momenteel gekeken wordt naar de mogelijkheid van uitvoering van een pilot voor een specifieke groepen die nu nog niet onder de no-riskpolis vallen. We zijn hiermee dus aan de slag. Het gaat in deze pilot niet om de doelgroep van het wetsvoorstel Breed Offensief, maar om een andere groep, namelijk langdurig bijstandsgerechtigden.

Samen met UWV en gemeenten onderzoek ik de mogelijkheden van een pilot no-riskpolis voor langdurig bijstandsgerechtigden. Een dergelijke pilot is nog geen sinecure. Een hoofdvraag is of een no-riskpolis toegevoegde waarde heeft bij het in dienst nemen van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Uit eerder onderzoek kwam naar voren dat de no-riskpolis voor bepaalde groepen en onder specifieke omstandigheden kan helpen op de weg naar werk(behoud). Gelet op dit onderzoek hoeft de no-riskpolis niet per sé doorslaggevend te zijn in de afweging van werkgevers om iemand in dienst te nemen. Een pilot kan meer zicht bieden of een no-riskpolis voor deze specifieke groep werkt; hoeveel langdurig bijstandsgerechtigden komen door een no-riskstatus extra aan het werk en stromen daardoor (duurzaam) uit de bijstand. Het opzetten van een goede pilot vergt uitwerking. Hierover is verder overleg nodig met UWV en gemeenten die aan de pilot willen deelnemen. Zo dient voor een pilot een algemene maatregel van bestuur te worden getroffen en begeleidend onderzoek plaats te vinden. De komende tijd werk ik de mogelijkheden van een pilot samen met UWV en gemeenten verder uit. Een belangrijke vraag hierbij is wanneer een pilot voor deze doelgroep kan worden gestart. Ik ben voornemens de Tweede en Eerste Kamer in het voorjaar van 2023 hierover te informeren.

Wat betreft de betekenis van de no-riskpolis voor de bestrijding van de krapte op de arbeidsmarkt merk ik op dat de no-riskpolis niet als vanzelfsprekend de oplossing is voor de beperkte arbeidsparticipatie van bepaalde groepen. Om de krapte op te lossen kunnen meerdere factoren van belang zijn. De no-riskpolis is daarbij één van de instrumenten binnen een scala aan arbeidsmarktinstrumenten. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief Aanpak krapte op de arbeidsmarkt11 over de kabinetsbrede aanpak van de arbeidsmarktkrapte.

Ook in de Tweede Kamer is gesproken over het vergroten van inzicht in het werkzoekendenbestand. Gemeenten als uitvoerder van de Participatiewet en ook het UWV zouden meer gebruik kunnen maken van de inzet van ontwikkelbedrijven die toch de instrumenten hebben en ook de capaciteit om werkzoekenden te bemiddelen voor een baan. De leden van de CDA-fractie willen weten hoe de regering dit kan bevorderen.

Het kabinet deelt met de CDA-fractie dat sociaal ontwikkelbedrijven – net als gemeenten en UWV- veel expertise in huis hebben om een inschatting te maken van de competenties en arbeidsmogelijkheden van mensen. Deze expertise is waardevol en wordt al veel – met name door gemeenten – benut.

Het is aan gemeenten en UWV om te bepalen hoe zij hun uitvoeringsprocessen inrichten. Zij bepalen op basis van hun lokale situatie of en zo ja welke partijen zij betrekken bij het in kaart brengen van de competenties en arbeidsmogelijkheden van werkzoekenden. Dit is bijvoorbeeld erg afhankelijk van de beschikbaarheid van capaciteit en deskundigheid in hun uitvoeringsdienst om deze inhoudelijke beoordeling te doen.

Uiteraard is het kabinet wel doorlopend met gemeenten, UWV en sociaal ontwikkelbedrijven in gesprek over hoe hun uitvoeringspraktijk kan worden verbeterd en wat hier vanuit het Rijk voor nodig is. Daarnaast is er een werkgroep ingesteld die zich onder andere bezighoudt met de vraag hoe de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven beter kan worden benut. De deelnemers aan deze werkgroep zijn VNO-NCW, FNV, VNG, UWV, Divosa, Cedris en SZW. Het kabinet zal in deze werkgroep bespreken welke kansen er zijn om via sociaal ontwikkelbedrijven het inzicht in het werkzoekendenbestand te vergroten en bespreken wat gemeenten en sociaal ontwikkelbedrijven kunnen doen om deze kansen te benutten. Dit gesprek vindt voor het einde van dit jaar plaats.

3. Inbreng van de fracties PvdA en GroenLinks

Het voorliggende wetsvoorstel kent een lange voorgeschiedenis en is gedurende een aantal jaren aangepast door maar liefst vijf nota’s van wijziging. De Raad van State had tweeëneenhalf jaar geleden stevige kritiek op het aanvankelijke wetsvoorstel. Graag vernemen de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks van de regering op welke punten in het uiteindelijke voorstel tegemoet is gekomen aan de kritiek van de Raad van State en op welke punten niet en waarom deze keuze zo is gemaakt.

De regering is in het nader rapport bij het wetsvoorstel uitvoerig ingegaan op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State op het wetsvoorstel12. De regering heeft in het nader rapport puntsgewijs aangegeven wat haar reactie was op het advies van de Afdeling. Hierna volgt een samenvatting van de belangrijkste punten.

De Afdeling vroeg in haar advies allereerst om aandacht te besteden aan de eindevaluatie van de Participatiewet en de voorstellen in het licht daarvan opnieuw te bezien. In het wetsvoorstel dat ter advisering aan de Afdeling werd aangeboden kon nog geen rekening worden gehouden met de evaluatie van de Participatiewet omdat de evaluatie later beschikbaar kwam. De regering heeft in reactie op het advies van de Afdeling hoofdstuk 2 van de memorie van toelichting aangevuld met een beschouwing over de evaluatie van de Participatiewet en de betekenis daarvan voor dit wetsvoorstel. De regering ziet het Breed Offensief als antwoord op zorgen over het onderdeel uit de evaluatie van de Participatiewet met betrekking tot mensen met een arbeidsbeperking. Op bepaalde onderdelen van de ondersteuning biedt het bestaande wettelijk kader te weinig houvast, op andere is het juist te stringent. Dit wetsvoorstel bevat voorstellen om hier wijziging in te brengen waardoor mensen met beperkingen worden geholpen.

De Afdeling vroeg verder aandacht voor de gevolgen van twee maatregelen uit het wetsvoorstel voor de decentralisatie en beleidsruimte voor colleges om maatwerk en integraal beleid te kunnen voeren. Deze maatregelen betreffen de vereenvoudiging van het instrument loonkostensubsidie en extra waarborgen voor ondersteuning op maat13. Ook hierop is in het nader rapport uitvoerig ingegaan. Samengevat heeft de regering met de betrokken partijen in de uitvoeringspraktijk voorstellen geformuleerd om het doel van een inclusieve arbeidsmarkt dichter bij te brengen, met oog voor het belang van beleidsvrijheid en maatwerk maar ook voor de gerechtvaardigde belangen van werkzoekenden en werkgevers. De regering heeft met haar voorstellen een balans gezocht om zowel het ondersteuningspakket te borgen als colleges de ruimte te bieden voor maatwerk naar gelang de ondersteuningsbehoefte van de individuele persoon.

Het is juist dat de regering na indiening van het wetsvoorstel nog vijf nota’s van wijziging bij de Kamer heeft ingediend. Deze waren deels vooral technisch van aard (dit geldt voor de tweede, derde en vijfde nota van wijziging), deels inhoudelijk. De eerste nota van wijziging betrof een wijziging van de studietoeslag. Deze wijziging is later bij amendement van de leden Maatoug/G. van Dijk overgeheveld naar de Verzamelwet 2022 en per 1 april 2022 ingevoerd. De vierde nota van wijziging betrof de wijziging van de kostendelersnorm zoals deze is opgenomen in het Coalitieakkoord.

Verschillende adviezen van onder andere de WRR, de Ombudsman, maar ook de portee van het boek «De Meeste Mensen Deugen» van Rutger Bregman (De Correspondent, 2019) stellen dat beleid uit moet gaan van vertrouwen in de goede wil van mensen. De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks vragen of de regering van mening is dat de Participatiewet met het voorliggende wetsvoorstel dusdanig is veranderd dat vertrouwen de basis is.

Dit wetsvoorstel is erop gericht om de kansen op duurzaam werk voor mensen met een beperking in de Participatiewet te verbeteren. Dit is nodig omdat nog ongeveer de helft van mensen met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen aan de kant staat. Ook ligt het aandeel werkgevers dat mensen met een arbeidsbeperking in dienst heeft nog op een te laag niveau (12%). Daarom bevat dit wetsvoorstel maar ook de brede agenda van het Breed Offensief voorstellen die het eenvoudiger moeten maken voor werkgevers en werkzoekenden om aan het werk te komen. Daarnaast wordt werken aantrekkelijker gemaakt voor mensen met beperkingen. Ook wordt ervoor gezorgd dat werkgevers en werkzoekenden elkaar gemakkelijker vinden en bevat het Breed Offensief voorstellen die bijdragen aan duurzaam werk. Deze voorstellen zijn uitgewerkt na intensieve consultatie van alle stakeholders. Uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat alle betrokken partijen, gemeenten, werkgevers, mensen met een arbeidsbeperking zelf, en het Rijk gezamenlijk inspanningen leveren om meer mensen met een arbeidsbeperking duurzaam aan werk te helpen. Dit is een opgave waar we samen voor staan. In die zin gaat het wetsvoorstel uit van vertrouwen in elkaar en niet van wantrouwen.

Zo ja, zo vragen deze leden verder, welke wijzigingen of onderdelen van het wetsvoorstel zijn gebaseerd op vertrouwen in de goede wil van de doelgroepen van het beleid. Zo nee, zo vragen zij tot slot, bij welke onderdelen meent de regering dat wantrouwen gerechtvaardigd is.

Het wetsvoorstel doet voorstellen om het instrument loonkostensubsidie te vereenvoudigen, extra waarborgen te creëren voor ondersteuning op maat, de vrijlating van arbeidsinkomsten te verruimen voor wie in deeltijd met loonkostensubsidie werkt en een uitzondering te bieden van de vier weken zoektermijn voor mensen die evidente arbeidsbeperkingen hebben. Voorts wordt de kostendelersnorm gewijzigd, conform het Coalitieakkoord. Dit zijn allemaal voorstellen die mensen met een arbeidsbeperking ten goede komen.

Tegelijk realiseer ik me dat we er met dit wetsvoorstel niet zijn. Er is meer nodig. In het Coalitieakkoord14 is opgenomen dat wetten beoordeeld zullen worden op eenvoud, menselijke maat en uitvoerbaarheid en waar nodig verbeterd zullen worden. Ik wil de balans weer terugbrengen in de Participatiewet, door meer oog te hebben voor de mens achter de uitkering. Vertrouwen moet meer centraal komen te staan. Bij brief van 21 juni jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over het brede traject Participatiewet in balans en de in dit verband voorgestelde maatregelen die ik naar aanleiding van signalen over «hardheid» in de Participatiewet zal uitwerken. Deze uitwerking vindt plaats in nauwe samenwerking met betrokken partijen: gemeenten, maar ook vertegenwoordigers van cliëntenorganisaties. Ik werk daarbij toe naar een Participatiewet die eenvoudiger is en een toereikend bestaansminimum biedt, die mensen passende ondersteuning biedt om mee te doen in de samenleving en met rechten en verplichtingen die zinvol en begrijpelijk zijn en nageleefd kunnen worden.

In mijn brief aan de Tweede Kamer van 21 juni jongstleden15 heb ik aangegeven dat ik in het zogenaamde spoor 1 een twintigtal maatregelen uitwerk om de Participatiewet aan te passen en vakmanschap in de uitvoering te bevorderen. Daarnaast wil ik in spoor 2 de ingezette beweging naar menselijke maat, vertrouwen en vereenvoudiging verder uitwerken met een nadere verkenning, waarbij concreet te maken keuzes, de achterliggende dilemma’s en implicaties in kaart worden gebracht. Op dit moment bezie ik hoe we een veelheid van trajecten zo goed mogelijk kunnen vervlechten met de ideeënvorming op het vlak van de Participatiewet, zoals de Commissie sociaal minimum, het IBO-Vereenvoudiging sociale zekerheid, maar ook de herijking van het evenredigheidsbeginsel binnen de Algemene wet bestuursrecht. Spoor 2 vraagt om een langere adem: het is niet enkel een traject rond de Participatiewet. Het gaat om de samenhang met andere voorzieningen zoals de WMO en de Jeugdwet en als het specifiek om bestaanszekerheid gaat ook het toeslagenbeleid en aanpalende regelingen voor de minima. Daarnaast kan in dit spoor het vraagstuk van de chronisch zieken in de bijstand worden opgepakt. Toch zal ik bezien of er ook in spoor 2 op kortere termijn al winst te behalen valt.

Ook de banenafspraak is belangrijk om meer banen te realiseren voor mensen met een arbeidsbeperking. Ik werk toe naar een verbetering van de banenafspraak, over de stappen op dit punt heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 8 juli jongstleden16.

Gemeenten hebben aangegeven meer financiering nodig te hebben om de ondersteuning op maat te kunnen leveren. De leden van de fractie van de PvdA en van GroenLinks vragen hoe de regering deze claim van gemeenten beoordeelt.

De leden van de fractie van de PvdA en van GroenLinks vragen ook wat de regering gemeenten adviseert die niet voldoende middelen hebben om de ondersteuning op maat te geven?

Het klopt dat gemeenten soms onzekerheid ervaren als het gaat om de begeleidingsbudgetten. Deze signalen bereiken mij ook en die neem ik serieus. Zo laat ik op dit moment onderzoek doen naar de financiering van beschut werk. Het onderzoek zal niet alleen een inschatting geven van de kosten van de begeleiding, maar ook van de overheadkosten–van de begeleiding en de productie–en de aanloopkosten. Met de resultaten uit dit onderzoek wil ik meer duidelijkheid krijgen over de kosten van beschut werk en bezien of de huidige financiering toereikend is. Want zekerheid over een toereikend (begeleidings)budget stimuleert gemeenten om meer mensen aan het werk te helpen en om maatwerk te bieden.

Het is verder juist dat gemeenten hebben aangegeven meer financiering nodig te hebben om de ondersteuning op maat te kunnen leveren. Het kabinet ziet daarvoor echter geen aanleiding en licht dit hierna graag toe.

Dit wetsvoorstel voorziet in explicitering van een aanvraagmogelijkheid voor werkzoekenden en werkgevers om bij de gemeente ondersteuning op maat aan te vragen. De aanvraagmogelijkheid bestaat nu in feite al, maar meer impliciet. De explicitering van de aanvraagmogelijkheid versterkt de positie van cliënten en werkgevers. Uit onderzoek en gesprekken met ervaringsdeskundigen is gebleken dat een deel van de gemeenten nog terughoudend is met de inzet van ondersteuning en dat er veel verschillen zijn tussen gemeenten. Hierbij wordt opgemerkt op dat het wetsvoorstel voorziet in een explicitering van de aanvraagmogelijkheid, niet in een aanvraagverplichting. Gemeenten kunnen ook zelf ambtshalve, zonder aanvraag, beoordelen wat nodig is. In de praktijk zal veelal sprake zijn van een ambtshalve beoordeling. Voor veel mensen met een beperking geldt dat zij actief door de gemeente naar een werkplek worden begeleid, waarbij tegelijk de vraag aan de orde is welke ondersteuning hierbij nodig is. Als gemeenten in samenspraak met de mensen om wie het gaat zorgen voor een goede match met een werkgever met passende ondersteuning hoeft het niet tot een aanvraag te komen. De aanvraagmogelijkheid is met name van belang voor die gemeenten die terughoudend zijn in het aanbieden van passende ondersteuning.

Omdat het een explicitering betreft van een reeds bestaande mogelijkheid zijn hieraan geen structurele extra meerkosten verbonden. Colleges hadden immers al de taak aan de nieuwe doelgroep ondersteuning op maat te bieden. Met de invoering van de Participatiewet ontvangen gemeenten middelen voor de ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking via het Gemeentefonds. Deze middelen lopen gaandeweg op omdat ook de nieuwe doelgroep die instroomt in de Participatiewet gaandeweg toeneemt.

Het advies van het kabinet aan gemeenten is de wetswijziging door te vertalen naar de eigen uitvoeringspraktijk. Het kabinet kan zich daarbij voorstellen dat gemeenten nagaan of de bestaande werkprocessen voldoende zijn ingericht op de beoordeling van wat mensen met een arbeidsbeperking aan ondersteuning nodig hebben.

Ik wil periodiek met gemeenten kijken of de explicitering van het aanvraagrecht in de praktijk ook goed uitwerkt. Hierdoor zijn goede waarborgen getroffen voor een goed gebruik van de aanvraagmogelijkheid.

Uit de evaluatie van het SCP blijkt dat de tegenprestatie die gemeenten mogen vragen van uitkeringsgerechtigden wordt ervaren als ontmoediging voor het aanvragen van een bijstandsuitkering en wordt ingezet als re-integratiemiddel, terwijl het daar niet voor is bedoeld. De tegenprestatie draagt volgens het SCP niet bij aan het vinden van werk en kan volgens het CPB worden afgeschaft zonder dat daar een negatief budgettair effect van zal sorteren.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen of de regering het met hen eens is dat als een middel niet wordt gebruikt zoals het is bedoeld, het dan beter kan worden afgeschaft. Deze leden vragen – als het antwoord daarop nee is waarom de regering het niet met hen eens is. En indien de regering het wel eens is met deze leden, dan vragen zij of de regering bereid is om het middel tegenprestatie te schrappen bij een volgende wetswijziging en voor nu gemeenten te adviseren het middel niet in te zetten.

Zoals aangegeven in de brief van 21 juni 202217 over het traject Participatiewet in balans knelt de strikte normstelling in de Participatiewet waar het gaat om het toepassen en het handhaven van de verplichtingen op grond van die wet, waar de tegenprestatie er een van is. Gemeenten ervaren nauwelijks mogelijkheden om maatwerk toe te passen, terwijl individuele situaties daar wel om kunnen vragen. Dit frustreert de effectiviteit. Op dit moment worden samen met gemeenten en andere stakeholders in het kader van spoor 1 van Participatiewet in balans de mogelijkheden verkend en uitgewerkt om te komen tot meer kader stellende regelgeving, die ruimte voor de uitvoerders expliciteert. Voorkomen moet worden dat te ruime kaders leiden tot willekeur en onzekerheid, en dat te strikte kaders maatwerk onmogelijk maken. Ik zal de Tweede en Eerste Kamer binnenkort nader informeren over de maatregelen die ik voornemens ben te treffen.

De bijverdienmogelijkheden worden in dit wetsvoorstel verruimd. Naar de informatie van Ieder(in) blijft met deze beperkte verruiming bijverdienen zo goed als onmogelijk voor mensen met een medische urenbeperking. Voor hen is met deze bijverdiengrenzen het doen van vrijwilligerswerk tegen een vrijwilligersvergoeding profijtelijker dan extra uren betaald werk te verrichten.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen of de regering dit beeld herkent. Deze leden vragen verder -als dat niet het geval is- wat de situatie dan wel is voor mensen met een medische urenbeperking.

Indien de regering dat beeld wel herkent, kan de regering dan gemotiveerd aangeven waarom de keuzes zo zijn gemaakt en of dit in haar ogen een toets aan de checklist van het VN-verdrag Handicap kan doorstaan.

Deze signalen hebben mij middels gesprekken met ervaringsdeskundigen bereikt.

De participatie van mensen met een medische urenbeperking heeft onverminderd mijn aandacht. Ik vind het van belang dat bijverdienen binnen de kaders van de Participatiewet mogelijk is en blijft voor mensen met een medische urenbeperking.

De Participatiewet is een vangnet en brengt rechten maar ook plichten met zich mee. Uitgangspunt is dat iedereen naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt en aanvaardt. Voor mensen met een medische urenbeperking is een structurele vrijlating van inkomsten uit arbeid van 15% met een maximum van € 143,12 per maand (niveau 1 juli 2022) opgenomen in de Participatiewet. Doel is om ervoor te zorgen dat werken structureel loont, ook als is vastgesteld dat iemand wegens medische belemmeringen alleen in deeltijd kan werken. Bijverdienen is voor mensen met een medische urenbeperking dus structureel mogelijk. Bij het traject Participatiewet in balans streef ik ernaar dat de vrijlating van arbeidsinkomsten voor deze mensen blijft.

Vrijwilligerswerk binnen de Participatiewet heeft een ander doel. Vrijwilligerswerk is geen eindstation als iemand naar vermogen arbeid in een dienstbetrekking kan verrichten. Vrijwilligerswerk is een door de gemeente aangeboden voorziening, die gericht kan zijn op arbeidsinschakeling en het is aan de gemeenten om iemand te ondersteunen om mee te kunnen doen op de best passende plek. De vrijlating heeft als doel om mensen te stimuleren te gaan werken en zich te ontplooien op de arbeidsmarkt. Volgens de toets aan de checklist van het VN-verdrag is het wetsvoorstel erop gericht om de kansen van mensen met een beperking op werk en inkomen te bevorderen.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen zich af hoe de bijverdienmogelijkheid van 15% zich verhoudt tot de bijverdienmogelijkheid van 30% die geldt voor mensen in de Wajong die voor 2015 18 jaar zijn geworden.

De Participatiewet kent als vangnet van de Nederlandse sociale zekerheid qua toegangsvoorwaarden, normensystematiek en vrijlating van arbeidsinkomsten een andere systematiek dan de Wajong. Jonggehandicapten in de bijstand hebben te maken met een getoetste netto-uitkering op het niveau van het sociaal minimum. Deze is afhankelijk van de gezinssamenstelling en woonsituatie. Voor jonggehandicapten in de bijstand met een medische urenbeperking geldt een vrijlating van 15% van het netto-inkomen, met een maximum van € 143,12 euro per maand (per 1 juli 2022). Voor bijstandsgerechtigde jonggehandicapten die géén medische urenbeperking hebben, maar wél een verminderde loonwaarde wordt met het voorliggende wetsvoorstel een vrijlatingsregeling voorgesteld die in beginsel niet qua duur daaraan gelijk is maar wel qua hoogte.

Jonggehandicapten in de geharmoniseerde Wajong ontvangen een ongetoetste individuele brutouitkering op het niveau van het sociaal minimum voor een alleenstaande. Op deze uitkering heeft eventueel aanwezig vermogen of verdienende partner dus geen invloed. Deze uitkering vormt de basis voor de geharmoniseerde inkomensregeling van een werkende Wajonger. 70% van het brutoinkomen van werkende Wajongers wordt met de geharmoniseerde inkomensregeling met deze basis verrekend. Dit vertaalt zich in termen van vrijlating naar 30% van het brutoinkomen vrijgelaten, zonder maximum.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen ook waarom in het nu voorliggende wetsvoorstel niet voor iedereen voor deze grens van 30% is gekozen.

Het vrijlaten van inkomsten heeft als doel om mensen te stimuleren om (parttime) te gaan werken met, indien nodig, een aanvulling vanuit de bijstandsuitkering. Daarbij is het belangrijk om de stimulans om volledig uit de bijstand te stromen niet weg te nemen. Bij een percentage van 30% inkomensvrijlating bij mensen in de bijstand ontstaat er bovendien sneller een effect op de toeslagen. Dit vind ik onwenselijk en wil ik zoveel mogelijk voorkomen.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen wat de beleidstheorie is achter de vier weken zoektermijn voor jongeren onder de 27 jaar.

De vierweken zoektermijn is destijds door de wetgever bedoeld om jongeren tot 27 jaar meer bewust te maken van hun verantwoordelijkheid om aan het werk te komen. en het minder vanzelfsprekend te maken dat direct een beroep kan worden gedaan op bijstand met financiële afhankelijkheid tot gevolg. In deze tijd van inkomensonzekerheid zie ik die beleidstheorie met een ander licht omdat kwetsbare jongeren door de vierweken zoektermijn buiten beeld van de gemeentelijke ondersteuning kunnen geraken. Daarom streef ik ernaar om met het traject Participatiewet in balans meer ruimte te geven aan gemeenten ten aanzien van de vierweken zoektermijn. Binnenkort informeer ik de Tweede en Eerste Kamer over de voortgang van dit traject en de nadere invulling die ik aan de verschillende maatregelen, waaronder deze, wil geven.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen of er empirische bewijzen zijn dat de beleidstheorie klopt.

Uit onderzoek blijkt dat het opleggen van een zoekperiode van maximaal vier weken op het moment van aanvraag van een bijstandsuitkering een effectieve manier te zijn om jongeren bewust te maken van het belang van financiële zelfredzaamheid en dat aanspraak maken op bijstand niet vanzelfsprekend is. Ook is het voor zelfredzame jongeren een effectief middel gebleken om aan het werk te gaan. Gedurende de zoekperiode moet de jongere zelf actief naar werk zoeken. Als dit niet succesvol is, dan wordt de uitkering met terugwerkende kracht uitbetaald. Uit onderzoek van de Vrije Universiteit (2014)18 blijkt dat door dit instrument de verwachte uitkeringslasten gedurende de eerste zes maanden na aanvraag met 27 procent omlaag gaan.

Het kabinet ziet echter in dat niet alle jongeren in staat zijn om op eigen kracht werk of een vervolgopleiding te vinden. Zij hebben daar hulp bij nodig van de gemeente. Dit geldt met name voor jongeren met een arbeidsbeperking en andere kwetsbare jongeren. Het kan betekenen dat financiële problemen zich in deze periode opstapelen. Ook kunnen jongeren uit beeld raken, omdat zij zich na die vier weken niet opnieuw melden bij de gemeente. Dit bleek ook uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek «Jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt» en uit genoemd onderzoek van de Vrije Universiteit. Daarom streef ik ernaar in het traject Participatiewet in balans meer ruimte te geven aan gemeenten ten aanzien van de vierweken zoektermijn voor jongeren tot 27 jaar.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen indien het antwoord nee is, of de regering bereid is om de vier weken zoektermijn voor alle jongeren af te schaffen.

Het kabinet vindt het van groot belang dat de Participatiewet een toereikend vangnet biedt voor degenen die dat echt nodig hebben, zowel wat betreft de inkomensondersteuning als de arbeidsondersteuning.

Het wetsvoorstel Breed offensief stelt daarom allereerst voor een uitzondering te maken op de vierweken zoektermijn voor jongeren met een medische urenbeperking en jongeren die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. Omdat het voor gemeenten lastig is, in korte tijd na een eerste melding van de jongere bij het loket, vast te stellen of die jongere tot een van de genoemde doelgroepen behoort, wordt in aanvulling hierop voorgesteld om onder voorwaarden ook jongeren uit te zonderen die recent het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs hebben verlaten. Gemeenten kunnen dit snel vaststellen en kunnen dan meteen de bijstandsaanvraag in behandeling nemen. In voorliggend wetsvoorstel wordt daarnaast voorgesteld om gemeenten de mogelijkheid te bieden om ook in andere situaties arbeidsondersteuning te bieden als de gemeente dat gelet op de omstandigheden van de jongere onder de 27 jaar noodzakelijk vindt. Daarnaast streef ik ernaar in het traject Participatiewet in balans meer ruimte te geven aan gemeenten ten aanzien van de vierweken zoektermijn voor jongeren tot 27.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen of de regering het met de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks eens is dat het afschaffen van de vierweken zoektermijn voor alle jongeren ook eenvoudiger is voor de uitvoering van beleid.

In het kader van het traject Participatiewet in balans overweegt het kabinet om aan de nu geldende vierweken zoektermijn een «kanbepaling» toe te voegen zodat gemeenten de ruimte krijgen de zoektermijn niet toe te passen in knellende situaties. De gemeente heeft dan de ruimte de vierweken zoektermijn niet toe te passen indien naar het oordeel van het college de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. In situaties waarin de vierweken zoektermijn onwenselijke effecten heeft kan deze dan achterwege worden gelaten. Met name de inkomensondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie is hierbij gebaat. Jongeren blijven beter bij de gemeente in beeld, waardoor escalatie, bijvoorbeeld dakloosheid, kan worden voorkomen.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen de regering of zij bekend is met de conclusies van het CPB en SCP inzake negatieve prikkels en sancties en of zij op basis hiervan bereid is gemeenten meer vrijheid te geven om mensen te ontheffen van de arbeids- en re-integratieverplichtingen. Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt die vrijheid vastgelegd en gecommuniceerd?

Het kabinet is bekend met de conclusies. In de evaluatie van de Participatiewet heeft het SCP onderzoek gedaan naar het gemeentelijk beleid rondom arbeidsverplichtingen en handhaving en de relatie daarvan met het vinden van werk. Het SCP stelt dat uit hun analyses «niet volgt dat het gemeentelijk beleid samenhangt met de uitstroom uit de bijstand naar werk of het aantal bijstandshuishoudens in de gemeente.» Het SCP geeft daarbij aan dat deze bevindingen «met de nodige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd». Het CPB heeft op verzoek van het Ministerie van SZW onderzoek gedaan naar de uitkomsten van de experimenten Participatiewet. In dat onderzoek wordt het volgende geconcludeerd: «Een ontheffing van verplichtingen in de bijstand had tijdens het experiment geen effect op de uitstroom naar werk. Na het experiment nam de uitstroom naar werk soms toe.» In de nadien verschenen beleidsanalyse Participatiewet in balans is geconstateerd dat het huidige stelsel van arbeids- en re-integratieverplichtingen en de daaraan bij schending gekoppelde verlagingen wel nuancering behoeft.

In het kader van het traject Participatiewet in balans wordt op dit moment aan maatregelen gewerkt om die nuancering aan te brengen. Onderzocht wordt hoe een meer gedifferentieerd verplichtingenstelsel kan worden vormgegeven. Daarbij is het streven zoveel mogelijk door middel van samen met de persoon gemaakte individuele afspraken de re-integratie of participatie samen met betrokkene vorm te geven. Ruimte voor individuele afspraken kan ook inhouden dat – daar waar de afstand tot de arbeidsmarkt zeer groot is – in eerste instantie wordt gekozen voor afspraken rond het borgen of verbeteren van de algemene participatie. Door te voorkomen dat mensen op afstand van de maatschappij komen te staan, wordt in die situatie het risico op een breder beroep op de overheid verminderd. Daarom wordt in het kader van Participatiewet in balans gedacht aan het creëren van ruimte voor de professional om -als de afstand tot de arbeidsmarkt erg groot is- (eerst) andere ondersteuning te bieden dan ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling, aan ruimte voor de burger om zelf zijn participatie vorm te geven, aan op de persoon toegesneden verplichtingen in het kader van arbeidsinschakeling en participatie en aan een daarop afgestemd maatregelenregime.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks hebben met instemming kennisgenomen van de nota van wijziging die de kostendelersnorm versoepelt. Dit zal leiden tot minder dakloosheid bij jongeren tot 27 jaar. Deze leden vragen of de regering het met deze leden eens is dat het tekort aan woningen deels kan worden aangepakt door mensen te stimuleren bij elkaar te wonen.

De bijstand is een vangnetregeling die is bedoeld om te voorzien in noodzakelijk bestaanskosten. Het rekening houden met schaalvoordelen hoeft bij elkaar wonen niet in de weg te staan mits mensen bestaanskosten ook daadwerkelijk delen. Uit onderzoek bleek echter dat dit bij gezinnen met inwonende jongvolwassenen tot dakloosheid kon leiden. Daarom is in het coalitieakkoord afgesproken dat de kostendelersnorm wordt gewijzigd zodat jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendeler voor hun huisgenoten.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen of de regering het eens is met deze leden dat mantelzorgen makkelijker is door inwonende familie- en vrienden.

De kostendelersnorm staat het verlenen van mantelzorg niet in de weg. Zodra door de mantelzorger de eigen woning wordt opgezegd en de mantelzorger bij de verzorgde intrekt kunnen bestaanskosten gedeeld worden. Dit geldt ook als de verzorgde bij de mantelzorger in huis trekt ongeacht wie van hen een uitkering heeft.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen of de regering bereid is om in een volgende wetswijziging de kostendelers geheel te schrappen.

In het coalitieakkoord is afgesproken dat de kostendelersnorm wordt gewijzigd zodat jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendeler voor hun huisgenoten. Er is niet afgesproken om de kostendelersnorm volledig af te schaffen. De budgettaire gevolgen van de wijziging van de kostendelersnorm conform het coalitieakkoord zijn € 65 miljoen structureel. Hiervoor is ruimte gereserveerd op de Begroting SZW vanaf 2023.

De leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks vragen als het antwoord nee is, waarom niet.

Bij volledige afschaffing van de kostendelersnorm kan een relatief grote stapeling van uitkeringen op één woonadres plaatsvinden. Dat er schaalvoordelen zijn bij het wonen in één huis komt in dat geval niet naar voren. De budgettaire gevolgen van het volledig afschaffen van de kostendelersnorm zijn ruim € 400 miljoen.

De leden van de fracties van de PvdA een van GroenLinks vragen de regering of bijstandsgerechtigden een gift moeten kunnen ontvangen van familie en vrienden. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt de regering een maximumbedrag voor zo’n gift, en hoe beredeneert de regering dat maximum (per jaar)? Hebben de inflatie en de gestegen energiekosten invloed op het denken over dat maximumbedrag, zo vragen deze leden verder.

De regering wijst er in dit kader op dat de huidige wet dit reeds toestaat, nu giften enkel bijstandsrechtelijke gevolgen dienen te hebben als zij naar het oordeel van het college niet verantwoord zijn met het oog op bijstandsverlening. In mijn brief van 21 juni 202219 heb ik aangegeven het wettelijk kader te willen verduidelijken. Zodat burgers een hogere mate van rechtszekerheid aan de wet kunnen ontlenen. Binnenkort informeer ik de Tweede en Eerste Kamer over de voortgang van dit traject en de nadere invulling die ik aan de verschillende maatregelen, waaronder deze, wil geven. Het is mijn streven om een wetsvoorstel begin 2023 in consultatie te brengen. In dit voorstel zal ook nader worden ingegaan op de vraag tot welke hoogte in beginsel aan giften geen bijstandsrechtelijke gevolgen hoeven te worden verbonden, alsmede de onderbouwing hiervan.

4. Inbreng van de fractie van de ChristenUnie, mede namens de en D66-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen allereerst mede namens de leden van de D66-fractie om de laatste cijfermatige stand van zaken rond de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen.

Uit de cijfers van de banenafspraak blijkt dat er in 2021 72.809 extra banen zijn gerealiseerd ten opzichte van de nulmeting. Dit is een mooi aantal met name door de prestatie van werkgevers in de marktsector, maar het aantal blijft achter bij de doelstelling voor eind 2021 van 80.000 extra banen. In maart 2022 hadden verder 7.101 mensen met een indicatie beschut werk een baan.

Het hardnekkig achterblijven van de publieke sector ten opzichte van het bedrijfsleven in het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten is nog steeds een feit, zo blijkt uit de aangeleverde cijfers over 2021. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben meermaals aandacht gevraagd voor deze ondermaatse prestatie. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de D66-fractie of de regering deelt dat het een pijnlijke en onacceptabele conclusie is dat overheidswerkgevers vanaf de start van de banenafspraak geen enkel jaar de overeengekomen targets hebben gehaald.

Het klopt dat de overheidswerkgevers vanaf de start van de banenafspraak in geen enkel jaar de doelstelling hebben gehaald. Wel zien we dat er in 2020, ondanks corona, iets meer banen bij de overheid zijn gerealiseerd dan de afgesproken toename van 2.500 banen voor 2020. Helaas is deze goede ontwikkeling gestagneerd in 2021. Het kabinet is het met de leden van de ChristenUnie-fractie eens dat dit zeer teleurstellend is. Daarom ben ik in gesprek gegaan met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) als coördinerend bewindspersoon voor de overheidssector. Het is van groot belang dat de overheid zich aan de doelstelling houdt, daarom heeft het kabinet in de brief aan uw Kamer van 8 juli mede namens de Minister van BZK extra maatregelen aangekondigd voor het funderend onderwijs en de rijksoverheid. Op 7 oktober jongstleden heeft de Minister van BZK een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin deze maatregelen verder zijn uitgewerkt20. De maatregelen moeten een impuls geven aan de aantallen die worden gerealiseerd binnen de overheidssector.

De leden van de ChristenUnie vragen mede namens de leden van de D66-fractie waarom de overheidsregie over de eigen sector zo tekortschietend is. Dit is niet goed voor het maatschappelijk vertrouwen in de overheid. Deze leden vragen naar de achterliggende reden dat de overheid de aantallen niet realiseert.

Hier liggen een aantal redenen aan ten grondslag. Overheidswerkgevers moeten in vergelijking tot marktsectorwerkgevers een relatief grote opgave zien te realiseren. Dit hoge ambitieniveau is versterkt door het feit dat voor de sector overheid een sneller tijdpad is afgesproken dan voor de sector markt. Ook is het zo dat de inkoop van diensten en social return on investment (SROI) niet meetellen voor de overheidssector, maar meetellen bij de marktsector, terwijl deze banen worden gefinancierd door de overheid. Hoe groot dit aandeel is van inkoop van diensten en SROI wordt op dit moment onderzocht. De resultaten verwacht het kabinet eind dit jaar. Aan de Tweede Kamer is toegezegd om snel na de resultaten van het onderzoek de Kamer hierover te informeren. Bovenstaande redenen laten onverlet dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft en zich maximaal moet inspannen om de afgesproken doelstelling te realiseren.

De leden van de ChristenUnie vragen mede namens de leden van de D66-fractie verder of we überhaupt de streefcijfers van 125.000 banen in de periode tot 2026 gaan halen.

Zoals hiervoor benoemd zijn in 2021 in totaal 72.809 extra banen gerealiseerd ten opzichte van de nulmeting. Het aantal in 2021 bleef achter bij de doelstelling voor eind 2021 van 80.000 extra banen. Het is dus zaak om een inhaalslag te maken en de afgesproken aantallen te realiseren. Dat is waar het kabinet samen met sociale partners, gemeenten en UWV de schouders onder zet. Ook is het belangrijk om de banenafspraak waar mogelijk te verbeteren. Naar aanleiding hiervan heeft het kabinet in de brief van 8 juli vervolgstappen aangekondigd om tot een verbetering van de banenafspraak te komen. Juist in deze tijden van krapte op de arbeidsmarkt zijn er kansen voor mensen die nog aan de kant staan. Zo is ook benoemd in de brief van het kabinet van 24 juni 2022 over de aanpak van de arbeidsmarktkrapte.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de D66-fractie ook naar in hoeverre de streefcijfers van de beoogde 30.000 beschut werkplekken gerealiseerd worden.

De realisatie van beschut werk liep aanvankelijk moeizaam, maar komt nu steeds beter van de grond. De afgelopen jaren zien we dan ook steeds meer toename van het aantal gerealiseerde banen. In maart 2022 hadden 7.101 mensen met een indicatie beschut werk een baan. In maart 2021 ging het om 5.536 mensen en in maart 2020 om 4.301 mensen. Tegelijkertijd moet het kabinet constateren dat de aantallen achterblijven bij de aantallen waarop de financiering is gericht. Zo is eind vorig jaar 79% van het beoogd aantal beschutte banen gerealiseerd. Het aantal ten minste te realiseren beschutte banen wordt elk jaar opgenomen en aangepast in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.

Voor het niet realiseren van het beoogd aantal beschutte banen, geven gemeenten verschillende redenen. Soms ervaren gemeenten onzekerheid rondom de financiering van beschut werk. Soms lukt het gemeenten niet om passend werk te organiseren voor deze doelgroep. Maar er zijn ook gemeenten die aangeven dat de huidige verdeling van de te realiseren werkplekken en de bijbehorende middelen (gebaseerd op Wajong- en Wsw-instroomcijfers uit 2012–2014) de huidige behoefte aan beschut werk mogelijk niet goed weergeeft. Ik zet verschillende stappen om beschut werk verder te bevorderen. Zo wordt op dit moment een kostenonderzoek uitgevoerd, zodat kan worden vastgesteld of de financiering van beschut werk toereikend is. Ook bereid ik voorstellen voor over een betere verdeling van het aantal beschutte werkplekken die gemeenten moeten realiseren. Verder werk ik aan voorstellen om de begeleidingsmiddelen anders te verdelen en financieren.

Verder vragen de leden van de ChristenUnie-fractie mede namens de leden van de D66-fractie naar de impact van de coronacrisis op de arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten en of dit tot stagnatie heeft geleid.

In de UWV Monitor Arbeidsparticipatie Arbeidsbeperkten 2021 is de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van de volgende groepen opgenomen: mensen in de Wajong met arbeidsvermogen, mensen in de WIA met een WGA-uitkering, mensen die afgewezen zijn voor een WIA-uitkering omdat het loonverlies ten opzichte van het oude inkomen minder dan 35% is (WIA-35min) en mensen in het doelgroepregister banenafspraak die onder de Participatiewet vallen. Uit de monitor blijkt dat tot 2019 de arbeidsparticipatie van deze vier groepen steeg. In maart 2020 deed de coronacrisis zijn intrede. Als een gevolg daalde de arbeidsparticipatie van de vier groepen. De daling in alle groepen was relatief groter dan de daling op de totale arbeidsmarkt. Voor bijna alle groepen trad herstel op in de eerste helft van 2021. Alleen bij de groep volledig arbeidsongeschikten in de WIA daalde de arbeidsparticipatie verder in de eerste helft van 2021. Voor de Wajong, de gedeeltelijk arbeidsongeschikte mensen met een WGA-uitkering en de groep WIA 35-min geldt dat het herstel van de arbeidsparticipatie de klap van 2020 in juni 2021 nog niet heeft goedgemaakt. Het herstel in de Wajong is relatief traag ten opzichte van de totale arbeidsmarkt. Voor de groep in de banenafspraak die onder de Participatiewet valt, steeg de arbeidsparticipatie in de eerste helft van 2021 tot een niveau boven dat van voor de coronacrisis.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben tevens behoefte aan een verduidelijking van het tijdspad van dit wetsvoorstel. De oorspronkelijke invoeringsdatum was 1 juli 2021; deze datum is vervolgens verschoven naar 1 januari 2022. Specifieke onderdelen (vereenvoudigingen) worden ingevoerd per 1 januari 2023. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen mede namens de leden van de D66-fractie of we deze nieuwe datum gaan halen. Het hele traject beloopt inmiddels meer dan vier jaar en dat komt de beleidsmatige slagkracht niet ten goede. Er is te weinig vooruitgang geboekt. Er moeten nu meters worden gemaakt. Juist gelet op het kwetsbare karakter van de doelgroep is de geloofwaardigheid van beleid – alle goede intenties ten spijt – in het geding. Het adagium van een inclusieve arbeidsmarkt komt door de beleidsvertragingen in het nauw. De doelgroep van mensen met een arbeidsbeperking wil begrijpelijkerwijs weten waar zij nu aan toe is. Ook werkgevers worden hierdoor met voortdurende onzekerheid geconfronteerd. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen mede namens de leden van de D66-fractie of de regering deze vaststelling deelt.

Het is juist dat de doorlooptijd van dit wetsvoorstel lang is. Hiervoor zijn wel verklaringen te geven. Het wetsvoorstel is op 13 februari 2020 ingediend bij de Tweede Kamer. Als gevolg van de uitzonderlijke omstandigheden van de Coronaperiode is behandeling van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer een aantal keren uitgesteld. Door het demissionair worden van het vorige kabinet is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer controversieel verklaard. De formatieperiode zorgde ervoor dat het wetsvoorstel eerst op 27 juni 2022 in het wetgevingsoverleg van de Tweede Kamer kon worden behandeld. Bij de stemmingen, op 5 juli 2022, werd het wetsvoorstel met grote meerderheid door de Tweede Kamer aangenomen.

Genoemde verklaringen nemen niet weg dat ook het kabinet met deze leden van mening is dat het gewenst is dat de maatregelen uit het wetsvoorstel zo snel als mogelijk is in werking kunnen treden. Het kabinet begrijpt goed dat zowel werkgevers als mensen met een arbeidsbeperking behoefte hebben snel duidelijkheid te willen hebben over de wijzigingen. Ik zou het daarom op prijs stellen wanneer uw Kamer het wetsvoorstel spoedig zou willen behandelen.

Het streven was het wetsvoorstel op 1 januari 2023 in werking te laten treden. Gemeenten die de wet moeten invoeren hebben er echter op gewezen dat invoering per 1 januari 2023 een afwijking betekent van de Aanwijzingen voor de regelgeving omdat voor wetgeving die medeoverheden raakt een minimale invoeringstermijn van 3 maanden na plaatsing Staatsblad is vastgelegd.

Ik acht een goede uitvoering van groot belang en hecht ook aan zorgvuldigheid jegens gemeenten. Ik heb daarom overleg met gemeenten gevoerd. Gemeenten hebben aangegeven dat zij veel op hun bordje hebben (bijv. bestrijding energiearmoede, opvang Oekraïners en statushouders, invoering verhoging uitkeringen naar aanleiding van de verhoging van het minimumloon) en dat niet alles tegelijk kan. Met gemeenten ben ik tot de conclusie gekomen dat het gewenst is dat in elk geval de wijziging van de kostendelersnorm en de extra vrijlating van arbeidsinkomsten voor mensen die met loonkostensubsidie werken per 1 januari 2023 in werking treden omdat beide direct ten goede komen aan mensen, ook in financieel opzicht. Bovendien spoort dit met de aankondiging in het Coalitieakkoord om de wijziging van de kostendelersnorm per 1 januari 2023 te laten plaatsvinden. De andere onderdelen van het wetsvoorstel kunnen dan per 1 juli 2023 in werking treden. Tot die andere wijzigingen behoren ook wijzigingen van de verordeningen door gemeenteraden, dit vergt een langere doorlooptijd. Samenvattend streef ik ernaar om na de goedkeuring door uw Kamer de wijziging van de kostendelersnorm en de extra vrijlating van arbeidsinkomsten per 1 januari 2023 in werking te laten treden en de overige wijzigingen uit het wetsvoorstel per 1 juli 2023.

Ik meen hierdoor maximale duidelijkheid aan alle betrokken partijen te geven wanneer de wijzigingen in werking kunnen treden. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat het kabinet onverminderd streeft naar een inclusieve arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidsbeperking. Naast dit wetsvoorstel werkt het kabinet daarom met volle inzet aan uitvoering van het Coalitieakkoord, in het bijzonder aan verbeteringen in het kader van de Participatiewet in balans en aan verbeteringen in de banenafspraak en ondersteuning.

In de genoemde brief van 8 juli jl. wordt een keur aan nader onderzoek, verkenningen, experimenten en gesprekken aangekondigd.21 De leden van de ChristenUnie-fractie twijfelen niet aan het belang ervan maar hebben vooral behoefte aan daadkrachtig beleid op korte termijn voor de doelgroep. De brief rept van een aantal maatregelen om de overheidswerkgevers te activeren om meer mensen met een arbeidsbeperking (regulier) in dienst te nemen: het naar voren halen van de financieringsconstructie, meer inzetten op social return, verplichte banenrapportages voor het funderend onderwijs en het aanscherpen van sanctiebeleid en quotumafspraken.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben behoefte aan daadkrachtig beleid op de korte termijn.

Het kabinet deelt deze behoefte. In gesprekken met betrokkenen over de toekomst van de banenafspraak zijn diverse verbeterpunten naar voren gekomen. Daarom heeft het kabinet in de brief aan uw Kamer van 8 juli 2022 een aantal volgende stappen voor de banenafspraak en de bijbehorende ondersteuning geschetst. Met de partijen in De Werkkamer geeft het kabinet daar uitvoering aan. Het kabinet vindt het belangrijk om daar zorgvuldig naar te kijken voordat we maatregelen nemen die voor veel mensen grote gevolgen hebben. Op basis van de uitwerking van de acties kan besluitvorming plaatsvinden over concrete maatregelen om de banenafspraak te verbeteren. Dit is in de eerste helft van 2023. Over de uitkomsten informeert het kabinet beide Kamers.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de D66-fractie welke termijn de regering voor ogen heeft voor het implementeren van de aangekondigde maatregelen voor de rijksoverheid en het funderend onderwijs.

Als het gaat om de maatregelen voor de rijksoverheid die beschreven staan in mijn brief van 8 juli dan wordt hier op dit moment uitvoering aan gegeven. In de brief van 7 oktober jl. van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aan de Tweede Kamer22 zijn de aangekondigde maatregelen voor de rijksoverheid verder uitgewerkt. De doelstelling voor de overheidssector als geheel moet op 1-1-2024 gehaald zijn. Het komende jaar wordt hard gewerkt om voor deze datum zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Het kabinet vindt het belangrijk om te benadrukken dat de rijksoverheid hierin een voorbeeldrol heeft. Afgesproken is de centrale financieringsconstructie naar voren te halen en daar nog dit jaar mee te gaan werken. De centrale middelen gebruiken de ministeries om extra banen te realiseren waardoor meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk komen. In de brief van 8 juli jl. is ook opgenomen dat er extra inzet komt op social return door middel van het oprichten van een netwerkorganisatie social return. De komende periode wordt met de deelnemende departementen verder invulling gegeven aan deze netwerkorganisatie. Medio december start de netwerkorganisatie met een beperkt aantal leveranciers. Dit wordt na een jaar geëvalueerd en bij gebleken succes verder uitgebouwd.

In de brief van 8 juli jl. zijn ook extra maatregelen voor het funderend onderwijs aangekondigd. Op bestuurlijk niveau is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap begonnen met het voeren van gesprekken om de bestuurlijke aandacht voor de banenafspraak te vergroten. Ook wordt gewerkt aan het versterken van de ondersteuning vanuit de regio’s. Daarnaast wordt bij het jaarverslag een verplichting opgenomen om te rapporteren over de banenafspraak. Streven is dat de eerste resultaten komend jaar binnen zijn.

De helft van de mensen met een arbeidsbeperking, zo blijkt, heeft (nog steeds) geen (reguliere) baan. Het aantal werkgevers dat een persoon met een arbeidsbeperking in dienst heeft, houdt niet over (12%). De leden van de ChristenUnie-fractie vragen, mede namens de leden van de D66-fractie, of de huidige schaarste op de arbeidsmarkt ook niet nieuwe kansen voor deze kwetsbare doelgroep.

Het kabinet is het met deze leden eens dat de huidige schaarste op de arbeidsmarkt ook nieuwe kansen biedt voor deze kwetsbare doelgroep. De beleidsinzet beoogt een inclusieve arbeidsmarkt dichterbij te brengen, waarin iedereen met en zonder beperking naar vermogen kan meedoen. Het kabinet acht het van belang dat werkgevers meer mensen met een beperking in dienst nemen en kansen bieden op duurzaam werk. Het kabinet realiseert zich dat het in dienst nemen en houden van mensen met een arbeidsbeperking geen sinecure is en extra inspanningen vraagt van werkgevers, gemeenten en van de mensen zelf. Veel mensen met een arbeidsbeperking hebben ondersteuning nodig op weg naar werk en als zij aan het werk zijn. Dit wetsvoorstel wil hieraan bijdragen.

Deze leden vragen verder of niet juist nu activerend beleid geboden is.

Het kabinet vindt een brede aanpak van de huidige krapte op de arbeidsmarkt gewenst en heeft daarvoor een breed pakket aan voorstellen gedaan. De Kamer is in de Kamerbrief Aanpak krapte op de arbeidsmarkt23 over de kabinetsbrede aanpak van de arbeidsmarktkrapte geïnformeerd. Om te zorgen voor een goed functionerende arbeidsmarkt en om krapte te verminderen, zet het kabinet in op drie pijlers: 1) het verminderen van de vraag naar arbeid, 2) het vergroten van het arbeidsaanbod en 3) het verbeteren van de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid.

Het kabinet zet zich actief in voor mensen die aan de kant staan en dus ook voor het begeleiden van mensen met een beperking naar een passende baan. Zo zetten we het Europees Sociaal Fonds (ESF+) tijdens de looptijd van het programma (tot eind 2027) in voor mensen die een kwetsbare positie hebben op de arbeidsmarkt. Daarnaast, en aanvullend op de reguliere dienstverlening van gemeenten en UWV, lanceerden de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik het korte termijn actieplan Dichterbij dan je denkt. Met dit plan intensiveren wij de matching tussen werkgevers en werkzoekenden uit het zogenaamde onbenut arbeidspotentieel (waaronder ook werkzoekende mensen met een arbeidsbeperking). We inspireren met een communicatiestrategie werkgevers om mensen uit het onbenut arbeidspotentieel een kans te geven door wervingsmethoden te gebruiken die deze doelgroep aan het werk kunnen helpen op passende banen. Bijvoorbeeld via open hiring, jobcarving en leerwerktrajecten.

Ook verhogen we structureel het minimumloon, werken we aan verruiming van de bijverdiengrenzen in de bijstand en hebben de ministeries van OCW, SZW, gemeenten, onderwijs, UWV, (jongeren)vakbonden, werkgevers en SBB een gezamenlijke werkagenda vastgesteld voor een aanpak van de werkloosheid onder kwetsbare jongeren, waaronder ook jongeren met een beperking. Momenteel worden de tijdelijke maatregelen van de Aanpak Jeugdwerkloosheid, onderdeel van het aanvullend sociaal pakket en het Nationaal Programma Onderwijs, verankerd in wet- en regelgeving om zo een soepele overgang van school naar werk voor jongeren met een structurele achterstand op de arbeidsmarkt te waarborgen en bij uitval weer terug. Het kabinet heeft hiervoor structureel middelen uitgetrokken. Tot slot bent u recent geïnformeerd24 over de beoogde uitbreiding van de arbeidsmarktinfrastructuur om de overgang van werk-naar-werk en van uitkering-naar-werk te stimuleren.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen, mede namens de leden van de D66-fractie, of het Breed Offensief gelet op deze toenemende vraag niet in een hogere versnelling moet.

Het kabinet is met deze leden van mening dat het gewenst is dat de maatregelen uit het wetsvoorstel zo snel als mogelijk is in werking kunnen treden. Anderzijds is het ook van belang dat de maatregelen goed uitvoerbaar zijn. Ik heb hierover overlegd met de VNG. De uitkomst is dat ik ernaar streef om na de goedkeuring door uw Kamer de wijziging van de kostendelersnorm en de extra vrijlating van arbeidsinkomsten per 1 januari 2023 in werking te laten treden en de overige wijzigingen uit het wetsvoorstel per 1 juli 2023.

Ik voeg hier voor de goede orde aan toe dat diverse maatregelen uit het Breed Offensief reeds zijn ingevoerd. Twee maatregelen uit het oorspronkelijke wetsvoorstel Breed Offensief zijn overgeheveld naar de Verzamelwet 2022. Deze maatregelen betreffen het wegnemen van de knelpunten met de no-riskpolis en de harmonisering van de studietoeslag en zijn op 1 januari 2022 respectievelijk 1 april 2022 in werking getreden. Voorts is de Suwi-regelgeving per 1 januari 2021 aangepast om de werkgeversdienstverlening te verbeteren. Verder zijn per 1 juli 2021 regels ingevoerd om de loonwaardebepaling te uniformeren evenals de kwaliteit van de loonwaarde deskundigen. Per 1 januari 2022 is de financiering van de loonkostensubsidie gewijzigd naar financiering op basis van realisaties. Tot slot zijn in de meeste gemeenten de werkprocessen bij de inzet van loonkostensubsidie voor werkgevers gestroomlijnd.

De leden van de ChristenUnie-fractie horen mede namens de leden van de D66-fractie, graag in welke mate het wetsvoorstel hier extra mogelijkheden aanreikt. Juist in een situatie dat werkgevers zitten te springen om nieuw personeel en het aantal vacatures ongekend groot is, komt er nieuw en hopelijk duurzaam perspectief voor mensen met een arbeidsbeperking.

Het wetsvoorstel doet voorstellen om het instrument loonkostensubsidie te vereenvoudigen, extra waarborgen te creëren voor ondersteuning op maat, de vrijlating van arbeidsinkomsten te verruimen voor wie in deeltijd met loonkostensubsidie werkt en een uitzondering te bieden van de vierwekenzoektermijn voor mensen die evidente arbeidsbeperkingen hebben. Voorts wordt de kostendelersnorm gewijzigd, conform het Coalitieakkoord.

Deze leden vragen verder waaruit blijkt dat met het nieuwe wetsvoorstel werkgevers en werkzoekende arbeidsbeperkten elkaar beter gaan vinden.

Zeer belangrijk hiervoor is de verbetering van de werkgeversdienstverlening. Bij lagere regelgeving is de Suwi-regelgeving per 1 januari 2021 aangepast om de werkgeversdienstverlening te versterken. De wijzigingen in de Suwi-regelgeving en houden onder meer in dat in elke arbeidsmarktregio gemeenten en UWV vanaf 2021 één publiek aanspreekpunt bieden voor werkgevers met een eenduidige naam (het werkgeversservicepunt) ten behoeve van de herkenbaarheid en vindbaarheid om zo de dienstverlening aan werkgevers en het matchen op werk structureel te versterken. Doel is dat werkgevers en werknemers elkaar gemakkelijker vinden om zo de arbeidsmarktkansen voor mensen die nu nog aan de kant staan te vergroten. Dit geldt voor een brede doelgroep, onder wie mensen met een arbeidsbeperking.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen, mede namens de leden van de D66 fractie, hoe dit gaat uitpakken voor het MKB.

Het kabinet verwacht dat de voorstellen uit het wetsvoorstel bijdragen aan de bevordering van kansen op werk van mensen met een arbeidsbeperking, ook bij het MKB. Het kabinet staat daarbij open voor signalen van werkgevers uit het MKB over de effecten van het wetsvoorstel.

Voor de goede orde merk ik in algemene zin nog het volgende op. In de beleidsreactie op de evaluatie van de Participatiewet25 is toegezegd om door middel van een vervolgmonitoring Participatiewet jaarlijks de voortgang rondom de Participatiewet weer te geven. Deze monitor is grotendeels gebaseerd op bestaande monitors, zoals de monitor arbeidsparticipatie van UWV, de monitor VN-gehandicaptenverdrag, relevante CBS-cijfers en de meest recente onderzoeken naar de Participatiewet. Zoals in de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting van artikel 2 SZW: Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet26 is aangegeven, zal in deze vervolgmonitor ook de uitvoering van het wetsvoorstel Breed Offensief worden meegenomen. De laatste monitoringsbrief27 is in de zomer van 2022 verzonden.

Daarbij stellen de leden van de ChristenUnie-fractie mede namens de leden van de D66-fractie eveneens de vraag wat de voorgestelde wetswijzigingen te bieden hebben voor mensen die chronisch ziek zijn. Dit is in de ogen van deze leden een groep die het extra moeilijk heeft en voor wie arbeidsdeelname niet echt aan de orde is.

Uit de vragen van deze fractie blijkt dat zij bij de groep chronisch zieken met name denken aan mensen voor wie arbeidsdeelname niet aan de orde is. Het kabinet onderkent dat binnen de groep chronisch zieken daarvan sprake kan zijn. Tegelijk zijn er ook mensen met een chronische ziekte die wel kunnen werken, al dan niet in deeltijd. Dit maakt duidelijk dat de groep mensen met een chronische ziekte heterogeen is.

Dit wetsvoorstel heeft primair ten doel om de kansen op duurzaam werk voor mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen. Het wetsvoorstel doet voorstellen om het instrument loonkostensubsidie te vereenvoudigen, extra waarborgen te creëren voor ondersteuning op maat, de vrijlating van arbeidsinkomsten te verruimen voor wie in deeltijd met loonkostensubsidie werkt en een uitzondering te bieden van de vierwekenzoektermijn voor mensen die evidente arbeidsbeperkingen hebben. De voorstellen uit het wetsvoorstel zijn dus primair gericht op mensen met een arbeidsbeperking die arbeidsvermogen hebben, waaronder mensen met een chronische ziekte die nog wel kunnen werken.

Dit wetsvoorstel wijzigt ook de kostendelersnorm voor mensen jonger dan 27 jaar, conform het Coalitieakkoord. Dit onderdeel is niet alleen van belang voor mensen met een arbeidsbeperking die kunnen werken, maar ook voor mensen uit de Participatiewet die (voorlopig) niet kunnen werken.

Deze leden vragen wat de regering voor mensen die chronisch ziek zijn in het verschiet heeft.

Ik realiseer mij dat de positie van chronisch zieken in de bijstand aandacht vraagt. Ik heb in het wetgevingsoverleg met de Tweede Kamer over het wetsvoorstel Breed Offensief aangegeven de positie van chronisch zieken in de bijstand te willen oppakken in spoor 2 van het traject Participatiewet in balans. Ik heb daarbij aangegeven wel de verwachtingen te willen managen. Het betreft immers een diverse groep, zoals ook benoemd in bovenstaand antwoord. In relatie tot dit onderwerp is ook van belang dat de Minister van SZW onlangs een brief naar de Kamer heeft gestuurd over de aanpak van WIA-hardheden en mismatch medisch beoordelen.28 Specifiek voor de groep «35-minners»29 zal aandacht worden gevraagd in de opdracht die de Minister van SZW wil verlenen aan de onafhankelijke commissie die zich gaat buigen over de toekomst van het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid. Uiteraard is het van belang dat de trajecten van Participatiewet in balans en de werkzaamheden van de onafhankelijke commissie goed op elkaar worden afgestemd.

Uiteindelijk is het aan het werk helpen van arbeidsgehandicapten afhankelijk van het tot stand brengen van een goede match tussen werkgevers en werkzoekenden. Het verbeteren van de werkgeversdienstverlening is hierbij cruciaal, zoals ook het Sociaal en Cultureel Planbureau vaststelt in de evaluatie van de Participatiewet.30 Het wetsvoorstel verschaft hiervoor een aantal maatregelen: vereenvoudiging loonkostensubsidie, ondersteuning op maat (jobcoaches), wegnemen administratieve barrières (no-riskpolis), vrijlating arbeidsinkomsten bij loonkostensubsidie, uitzondering op vier weken zoektermijn, verhoging leeftijdsgrens kostendelersnorm (naar 27 jaar). De leden van de ChristenUnie-fractie zien dit als belangrijke en waardevolle verbeteringen.

Deze leden vragen mede namens de leden van de D66-fractie of de werkgevers deze constatering delen. Deze leden vragen voorts of zij de nieuwe regeling rond loonkostensubsidie als een stap vooruit zien en of er in hun ogen daadwerkelijk sprake is van vereenvoudiging en wegnemen van barrières, van administratieve rompslomp.

Dit wetsvoorstel is tot stand gekomen na een intensief proces van consultatie waarbij alle stakeholders zijn betrokken: werkgevers, vakbonden, cliëntenorganisaties, gemeenten, UWV, en Rijk. Ook ervaringsdeskundigen hebben inbreng geleverd. De inbreng van alle betrokkenen was zeer waardevol. De urgentie om maatregelen te nemen om de deelname aan duurzaam werk door mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen werd breed gedeeld. Ook waren deelnemers positief over het proces.

Vanuit de kring van werkgevers heeft De Normaalste Zaak actief leiding gegeven aan de stroomlijning van het werkproces van loonkostensubsidie in de uitvoeringspraktijk. Ook was de Normaalste Zaak tevreden over een aantal wijzigingen in lagere regelgeving en de wijziging in het systeem van de no-riskpolis, om administratieve lasten voor werkgevers te beperken. In een brief van juni jongstleden aan de Tweede Kamer heeft De Normaalste Zaak aangegeven dat het Breed Offensief belangrijke verbeteringen bevat, zoals:

  • Het schrappen van de mogelijkheid voor gemeenten om het recht op loonkostensubsidie te beperken.

  • Het creëren van de mogelijkheid voor werknemer en werkgever om loonkostensubsidie of ondersteuning op maat aan te vragen.

  • Het verruimen van de mogelijkheid om loonkostensubsidie in te zetten als dienstverband al is aangegaan tot maximaal 6 maanden na indiensttreding.

De Normaalste Zaak heeft in genoemde brief ook een aantal voorstellen gedaan voor de langere termijn. Deze worden opgepakt in de gesprekken met sociale partners, gemeenten en ministerie, als vervolg op de brief aan uw Kamer over de resultaten van de banenafspraak van 8 juli jongstleden.31

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen verder mede namens de leden van de D66-fractie wat het oordeel is hierover van de zijde van de gemeenten die een centrale rol in de uitvoering hebben.

Gemeenten hebben met name ingebracht dat zij het van belang vinden dat zij beleidsvrijheid houden om maatwerk te kunnen leveren. Zij hebben actief meegedaan aan de totstandkoming van het Breed Offensief en onderdelen daaruit, zoals het proces van stroomlijning van het proces van loonkostensubsidie in de uitvoeringspraktijk. Gemeenten hebben ook een aantal zorgen naar voren gebracht. Zij zijn bang dat de geboden explicitering van de aanvraagmogelijkheid meer kosten met zich mee zal brengen voor gemeenten. Ik heb hierop aangegeven dat ik in het periodiek overleg met gemeenten hierover de vinger aan de pols wil houden.

Voorts vragen deze leden of de regering een beeld heeft hoe de doelgroep van arbeidsbeperkten de voorgestelde maatregelen beoordeelt.

Cliëntenorganisaties, ervaringsdeskundigen en vertegenwoordigers van de doelgroep zijn intensief bij het proces van Breed Offensief betrokken. Zij zijn in het algemeen positief over het proces. Wat de voorstellen zelf betreft vinden zij de voorstellen op zichzelf verbeteringen, maar zouden zij graag verder willen gaan. Zo hebben diverse organisaties die cliënten vertegenwoordigen gepleit voor een regeling voor mensen met een arbeidsbeperking buiten de Participatiewet. Met het traject Participatiewet in balans wil ik samen met betrokken partijen werken aan verbeteringen in de Participatiewet die mede tegemoetkomen aan hun zorgen.

Daarnaast hebben de leden van de ChristenUnie-fractie mede namens de leden van de D66-fractie een aantal aanvullende vragen rond de geïntroduceerde beleidsinstrumenten. Zo valt het de leden op dat scholing en bijscholing weinig substantiële aandacht krijgen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting. Juist het op peil brengen en houden van kerncompetenties is onontbeerlijk in het slechten van de mismatch tussen vraag en arbeid op de arbeidsmarkt. Dat geldt voor mensen met en zonder een arbeidsbeperking. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de D66-fractie of de regering hier een nadere beschouwing aan kan wijden.

Met deze leden is het kabinet van mening dat scholing en bijscholing van belang kan zijn voor de ontwikkeling van mensen met een arbeidsbeperking. Het is aan gemeenten om samen met de burger te kijken of scholing of bijscholing nodig is om een baan te kunnen vinden. Gemeenten hebben hierbij beleidsvrijheid om in de concrete situatie van betrokkene te bezien wat nodig en mogelijk is. De wet bevat hierover, afgezien van de verantwoordelijkheidsverdeling met het Ministerie van OC&W, geen specifieke bepalingen. Dat wil niet zeggen dat hieraan in de praktijk geen aandacht wordt besteed. Zo blijkt uit de factsheet Participatiewet van juni 2022 dat gemeenten coaching naar werk of participatie verzorgen (76.000 voorzieningen) en trainingen, cursussen of opleidingen (26.682 voorzieningen). Daarnaast is er ook een belangrijke rol weggelegd voor de werkgever die iemand met een arbeidsbeperking in dienst heeft om samen met betrokken werknemer te bezien wat de ontwikkelmogelijkheden zijn.

In het kader van dit wetsvoorstel is van belang dat er extra waarborgen worden gecreëerd voor ondersteuning op maat. Zo kan een aspirant-werkgever of aspirant-werknemer bij de gemeente een aanvraag om ondersteuning op maat indienen. Voorts is geregeld dat de gemeente onderzoekt wat nodig is. Dit kan in voorkomende gevallen ook een bijscholing zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de D66-fractie verder waar beleid versneld kan worden.

Ook vragen zij of nader onderbouwd kan worden waarom het ontwikkelde langetermijnperspectief nu wel zal werken.

Het langetermijnperspectief dat voor ogen staat is een inclusieve arbeidsmarkt, waaraan iedereen met en zonder arbeidsbeperking kan deelnemen naar vermogen. Om de inclusieve arbeidsmarkt dichterbij te brengen zijn volgehouden inspanningen nodig van alle betrokken partijen: werkgevers, mensen met een arbeidsbeperking, gemeenten, UWV, Rijk. Ook is een lange adem nodig om vooruitgang te boeken. Dit vergt bovenal goede samenwerking.

Met het wetsvoorstel Breed Offensief zet het kabinet een volgende stap om de instrumenten en de uitvoering van het aan het werk helpen en houden van mensen met een arbeidsbeperking te verbeteren en daarmee het lange termijnperspectief dichterbij te brengen. In aanvulling daarop streeft het kabinet met de afspraken in het Coalitieakkoord belangrijke veranderingen na om de positie van mensen met een arbeidsbeperking of afstand tot de arbeidsmarkt verder te verbeteren. Zo werkt het kabinet toe naar een verbetering van de banenafspraak, waarover uw Kamer op 8 juli is geïnformeerd. Het houdt dus niet op met dit wetsvoorstel.

Wel is van belang op te merken dat ook in de uitvoering en door werkgevers stappen kunnen worden gezet. Verbeteringen komen niet alleen door meer beleid, maar ook door een goede uitvoering, goede samenwerking tussen partijen, en proactief handelen van werkgevers. De huidige krapte op de arbeidsmarkt biedt daarbij kansen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de D66-fractie ook wanneer we het aangekondigde wetsvoorstel voor een vereenvoudigde banenafspraak tegemoet kunnen zien.

Om de in het sociaal akkoord afgesproken quotumregeling uitvoerbaar te maken en de mogelijkheden voor werkgevers om banen te realiseren te vergroten, heeft het kabinet Rutte III het wetsvoorstel vereenvoudigde banenafspraak voorbereid. Dit om de systematiek te vereenvoudigen en administratieve belemmeringen weg te nemen. In de brief van 8 juli 2022 aan uw Kamer32 heeft het kabinet benoemd dat UWV en de Belastingdienst gevraagd worden om de eerder uitgebrachte uitvoeringstoetsen bij het wetsvoorstel vereenvoudigde banenafspraak te actualiseren. Op basis van onder andere de geactualiseerde uitvoeringstoetsen en de voor- en nadelen van een (nieuwe) quotumregeling neemt het kabinet een definitief besluit over het indienen van het wetsvoorstel vereenvoudigde banenafspraak bij de Tweede Kamer.

Het voorliggende wetsvoorstel zet in op het werken met jobcoaches in het ondersteuningstraject; de leden van de ChristenUnie-fractie zien dit als een goede zaak. Arbeidsbeperkten en werkgevers onderstrepen de noodzaak hiervan. Wel stellen deze leden de vraag wat de geschatte omvang van het aanbod van jobcoaches is. Zij vragen of er voldoende mensen zijn die deze belangrijke maar ook veeleisende taak op zich willen nemen en of er, kortom, voldoende aanbod is om in de leemte te voorzien.

Het is voor het kabinet lastig om de vraag precies te beantwoorden wat de geschatte omvang van het aanbod van jobcoaches is en of er voldoende mensen zijn die deze taak op zich willen nemen. Dat is lastig omdat de persoonlijke ondersteuning op de werkvloer die nodig is kan verschillen, omdat gemeenten beleidsvrijheid hebben om maatwerk en integraal beleid te voeren en omdat de groep mensen met een arbeidsbeperking in de Participatiewet gaandeweg toeneemt. In de praktijk zijn nu jobcoaches werkzaam die aangesloten zijn bij een beroepsvereniging, maar ook jobcoaches in dienst van een werkgever en jobcoaches die in dienst zijn bij een gemeente. Daarnaast bieden ook dagelijkse werkbegeleiders of collega’s die de «Harrie opleiding» hebben gevolgd persoonlijke ondersteuning. Een «Harrie opleiding» is een training voor naaste collega’s van iemand met een beperking die de begeleiding op de werkplek op zich nemen, waarbij de focus doorgaans ligt op de dagelijkse werkbegeleiding op de werkvloer.

Uitgangspunt is voor het kabinet dat gemeenten de taak hebben mensen uit de Participatiewet te ondersteunen naar werk en dat de ondersteuning past bij de ondersteuningsbehoefte van mensen en in voldoende mate wordt verstrekt.

Met de leden van de fractie van de ChristenUnie vindt het kabinet het van belang dat er adequate en duurzame begeleiding is voor mensen die dat nodig hebben. Daartoe is in dit wetsvoorstel een aantal voorstellen gedaan, zoals de explicitering van de aanvraagmogelijkheid voor ondersteuning op maat en van de onderzoeksplicht voor colleges. Ook wordt de verordeningsplicht aangescherpt. Gemeenteraden dienen vast te leggen voor welke periode en met welke intensiteit persoonlijke ondersteuning kan worden ingezet. De verordening dient ook regels te bevatten over de kwaliteitseisen voor de jobcoach. VNG en Divosa werken daarnaast aan een modelverordening.

Deze maatregelen beogen extra waarborgen te bieden voor passende ondersteuning, niet alleen om mensen aan werk te helpen maar ook aan het werk te houden. Het is daarbij van het grootste belang dat professionals uit de praktijk samen met werkgevers en werkzoekenden hiermee aan de slag gaan. Voor een adequate en duurzame ondersteuning zijn immers niet alleen de wettelijke kaders en de beoogde modelverordening van de VNG en Divosa van belang, maar ook de uitvoering en samenwerking tussen betrokken partijen, zoals de werkgever, de werkzoekende of werknemer en de gemeente, waarbij samenwerking binnen het gehele sociaal domein aan de orde kan zijn.

Omdat de ondersteuningsbehoefte van mensen verschilt, maakt het wetsvoorstel onderscheid tussen verschillende verschijningsvormen waarin deze persoonlijke ondersteuning kan worden geboden. Allereerst kan het gaan om de inzet van een erkende jobcoach die methodische ondersteuning biedt aan mensen met een arbeidsbeperking en aan zijn of haar werkgever. Daarnaast kan het ook gaan om iemand die binnen het bedrijf zorgdraagt voor de dagelijkse werkbegeleiding. Hierbij kan het gaan om de inzet van zogenoemde «Harries», waarbij naaste collega’s van iemand met een beperking de begeleiding op de werkplek op zich nemen. Deze variëteit aan ondersteuning en lokale verschillen behoeven naar het oordeel van het kabinet geen probleem te zijn, mits de ondersteuning die geboden wordt past bij de vastgestelde ondersteuningsbehoefte. Het is aan het college om te beoordelen welke vorm van persoonlijke ondersteuning in een concrete situatie geboden is.

Het gaat immers om vaak intensieve begeleiding, zo vervolgen deze leden. Zij vragen of er kwalificatie-eisen gelden en of iedereen zomaar jobcoach kan worden.

Om extra waarborgen te bieden breidt dit wetsvoorstel, zoals opgemerkt, de verordeningsplicht voor gemeenten uit. Gemeenteraden dienen vast te leggen voor welke periode en met welke intensiteit persoonlijke ondersteuning kan worden ingezet. De verordening dient ook regels te bevatten over de kwaliteitseisen voor de jobcoach. VNG en Divosa werken daarnaast aan een modelverordening. Het wetsvoorstel bevat een «haakje» om voor bepaalde onderwerpen nadere regels vast te stellen. Een voorbeeld is dat nadere regels kunnen worden gesteld over de kwaliteitseisen bij de inzet van een jobcoach. Hiervan kan gebruik worden gemaakt mocht later blijken dat dit nodig is. Ik heb nu geen voornemen om nadere regels te stellen.

Ook vragen deze leden hoe hier de taakverdeling is tussen werkgevers en gemeenten (en UWV) gedacht.

Van een werkgever mag in beginsel worden verwacht dat hij als goed werkgever de begeleiding en andere ondersteuning biedt die redelijkerwijs van hem mag worden verwacht. Dit geldt ook mensen met een arbeidsbeperking die bij hem in dienst treden. Omdat deze mensen veelal extra begeleiding nodig hebben kan persoonlijke ondersteuning op de werkvloer nodig zijn. Cruciaal is dat de ondersteuning die nodig is wordt geboden en dat deze ondersteuning gericht is op duurzaam werk dat bij iemand past. Het is aan colleges om die ondersteuning te bieden, en dat het college onderzoekt of en welke voorzieningen nodig zijn. Het wetsvoorstel voorziet daarbij in extra waarborgen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of voor mensen met een vrijlatingsregeling in de uitvoering wellicht extra (administratieve) complicaties oplevert en of stappen zijn gezet tot harmonisering van de variërende vrijlatingsregels in de Participatiewet.

Ik begrijp de behoefte aan harmonisering waar het gaat om de variërende vrijlatingspercentages in de Participatiewet. Ik heb de Kamer op 21 juni jongstleden een brief33 gestuurd met mijn ideeën in het kader van het traject herziening van de Participatiewet in balans. Zo wordt in spoor 1 nagedacht over de maatregel uit het Coalitieakkoord Verruimen van de bijverdiengrenzen in de Participatiewet. Binnenkort hoop ik de Tweede en Eerste Kamer nader te informeren over de invulling van deze maatregel.

Het is essentieel om werkgevers te ontzorgen als het gaat om het in dienst nemen van arbeidsbeperkten, zo merken de leden van de ChristenUnie-fractie op. We weten uit onderzoek dat het wegnemen van hindernissen voor bedrijven bepalend is om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Dat geldt bijvoorbeeld bij ziekte van werknemers met een handicap. De eerder ingevoerde no-riskpolis ontmoette veel bijval, maar werkgevers wijzen ook op administratieve beslommeringen. De leden zien het voorgestelde alternatief als een verbetering: het UWV betaalt bij ziekte een ZW-uitkering (no-riskpolis) ter hoogte van het dagloon minus het bedrag aan loonkostensubsidie. Daarbij loopt de loonkostensubsidie van de gemeente aan de werkgever gewoon door. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of hiermee het belangrijkste knelpunt is weggenomen. Deze leden vragen ook of nu het gevaar bestaat dat we nu de administratieve lasten verleggen naar het UWV. Ook vragen deze leden of zij hebben aangegeven dit aan te kunnen en of overgangsproblemen te verwachten zijn.

Met deze leden acht het kabinet het van groot belang om werkgevers zoveel mogelijk te ontzorgen als het gaat om het in dienst nemen van arbeidsbeperkten. Deze leden wijzen hierbij op het wegnemen van administratieve belemmeringen bij de no-riskpolis. Het kabinet merkt wat dit betreft op dat dit wijzigingsvoorstel oorspronkelijk deel uitmaakte van het wetsvoorstel Breed Offensief, maar in 2021 bij nota van wijziging34 is overgeheveld naar de Verzamelwet SZW 2022. Dit wijzigingsvoorstel is inmiddels na parlementaire goedkeuring per 1 januari 2022 in werking getreden.

De wijzigingen die op 1 januari 2022 zijn ingegaan houden in de kern in dat bij ziekte van een werknemer de loonkostensubsidie van gemeenten aan de werkgever doorloopt (voorheen werd deze gestopt) en dat de ziektewetuitkering (uitkering no-riskpolis) van UWV aan de werkgever wordt gebaseerd op het loonwaardepercentage dat door de gemeente wordt vastgesteld. De nieuwe systematiek werkt ook door naar situaties van samenloop van loonkostensubsidie met uitkeringen zwangerschaps- en bevallingsverlof op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Voor bestaande gevallen is overgangsrecht getroffen.

Met deze wijzigingen worden administratieve belemmeringen bij werkgevers weggenomen. Deze belemmeringen bestonden vóór 1 januari 2022 uit verrekeningen van betalingen no-riskpolis en loonkostensubsidie en dubbele ziekmeldingen door werkgevers. Verrekeningen zijn niet meer aan de orde en ziekmeldingen behoeven voortaan alleen aan UWV plaats te vinden. Hiermee lijken inderdaad de belangrijkste knelpunten bij de bestaande no-riskpolis in combinatie met loonkostensubsidie te zijn weggenomen.

Deze wijzigingen zijn doorgevoerd na intensieve afstemming met betrokken partijen (sociale partners, UWV, VNG, Inlichtingenbureau) en konden op brede instemming van alle betrokken partijen rekenen. UWV heeft destijds aangegeven dat de wijzigingen voor hen uitvoerbaar zijn.

In het algemeen lijkt de nieuwe systematiek goed te werken. Recent zijn vanuit de uitvoering wel signalen ontvangen dat er mogelijk situaties zijn waardoor werkgevers door de wijzigingen worden overgecompenseerd dan wel onder gecompenseerd. Deze signalen worden de komende tijd met de uitvoering onderzocht. Het kabinet is tevens voornemens conform het Coalitiekakkoord na een jaar (dus begin 2023) een invoeringstoets te vragen aan UWV en gemeenten over de effecten van de nieuwe systematiek van de no-riskpolis.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de werkgeversservicepunten en de regionale actieplannen naar behoren werken.

De regionale actieplannen in het kader van Perspectief of Werk zijn afgerond en op 25 februari 2022 heb ik de evaluatie van het programma naar de Tweede Kamer verzonden35. Het beeld is dat met Perspectief op Werk een stevige impuls is gegeven aan de arbeidstoeleiding van mensen met een grotere afstand en aan de regionale samenwerking op de arbeidsmarkt.

Eind van 2022 zal ik u het rapport van de Nederlandse Arbeidsinspectie «Kansen op de arbeidsmarkt: de regionale werkgeversservicepunten aan zet» toesturen, waarin ingegaan wordt op de regionale arbeidsmarkt en de werkgeversservicepunten.

De leden van de ChristenUnie-fractie en de leden van de fractie van D66 kunnen zich vinden in het voorstel om de specifieke groep jongeren met beperkingen, namelijk jongeren met een medische urenbeperking en jongeren die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie, uit te zonderen van de vierwekenzoektermijn. Het biedt verlichting aan deze kwetsbare groep. Zij krijgen recht op arbeidsondersteuning. De kernbevoegdheid ligt hier bij gemeenten. De leden van de ChristenUnie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 hoe wordt geborgd, dat gemeenten hier op dezelfde manier mee omgaan.

Met de uitzondering van bovengenoemde groep jongeren met beperkingen van de vierwekenzoektermijn kunnen gemeenten aanvragen om bijstand van deze jongeren meteen nadat zij zich gemeld hebben in behandeling nemen. Ook kunnen de gemeenten meteen arbeidsondersteuning bieden. Colleges van burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor de arbeidsondersteuning aan mensen die behoren tot de doelgroep van de Participatiewet. Colleges hebben beleidsvrijheid om maatwerk te kunnen bieden en integraal beleid te kunnen voeren. Al bij de invoering van de Participatiewet is onderkend dat voor deze mensen en voor de werkgevers eenduidigheid bij de inzet van arbeidsondersteuning van belang is36. Onderzoek, onder meer van de Inspectie SZW (nu: de Nederlandse Arbeidsinspectie) en signalen van stakeholders sinds de invoering van de Participatiewet bevestigen dat. Met voorliggend wetsvoorstel heeft de regering een balans gezocht tussen het borgen van adequate ondersteuning en het bieden van ruimte voor maatwerk aan colleges. Er worden met het wetsvoorstel meer waarborgen in de Participatiewet gecreëerd om de mensen en werkgevers te ondersteunen. Zo wordt bijvoorbeeld de bepaling uit de Participatiewet geschrapt op basis waarvan gemeenten meenden begrenzingen te kunnen aanbrengen bij de inzet van loonkostensubsidie. Een ander voorbeeld betreft de harmonisering van een gevarieerd aanbod van ondersteunende instrumenten door een uitbreiding van de verordeningsplicht van gemeenten. De VNG spant zich in voor een modelverordening die gericht is op het aanbod van een transparant en meer geharmoniseerd ondersteuningsinstrumentarium. Niettemin blijft het voor colleges van belang om maatwerk te kunnen bieden en integraal beleid te kunnen voeren. Kern daarvan is dat het college ondersteuning biedt aan mensen, naargelang van de door het college vastgestelde ondersteuningsbehoefte.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 in welke mate verschillen aanvaardbaar zijn door de decentralisatie van beleid.

Colleges van burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor de arbeidsondersteuning aan mensen die behoren tot de doelgroep van de Participatiewet. Colleges hebben beleidsvrijheid om maatwerk te kunnen bieden en integraal beleid te kunnen voeren. Het kader voor gelijke behandeling binnen een gemeente wordt geschapen door de gemeentelijke verordening. De verordening vindt zijn oorsprong binnen de wettelijke kaders en komt via lokale democratische weg tot stand. Een verordening zal altijd enige ruimte laten aan de gemeente om in individuele gevallen te beslissen, om het wenselijke maatwerk te kunnen bieden. Keerzijde hiervan is de kans op (ervaren) ongelijkheid. Dit is inherent aan de keuze voor beleidsvrijheid en de toepassing van maatwerk. De gemeenteraad controleert het college en houdt eerstelijns toezicht op de uitvoering van de Participatiewet. Van groot belang is verder dat voor een individuele burger de rechtsgang op basis van de Algemene wet bestuursrecht openstaat ingeval hij of zij bezwaar heeft tegen een door het college genomen beslissing.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 of het klopt dat de doelgroep zelf schriftelijk om deze uitzondering op de vierwekentermijn moet vragen.

Als iemand aanspraak wil maken op algemene bijstand moet hij of zij een aanvraag indienen bij de gemeente. Dat geldt voor iedereen. Het is niet zo dat de jongere voor wie de uitzondering op de vierwekenzoektermijn geldt, zelf om de uitzondering moet vragen. Als de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag om bijstand vaststelt dat sprake is van een jongere die afkomstig is van het praktijkonderwijs, of van het voortgezet speciaal onderwijs, dan wel behoort tot de doelgroep jongeren met een medische urenbeperking of tot de doelgroep loonkostensubsidie, dan hoeft de gemeente de vierwekenzoektermijn niet toe te passen en kan de bijstandsaanvraag meteen in behandeling worden genomen. De jongere heeft in dat geval ook meteen aanspraak op arbeidsondersteuning. De gemeente kan de arbeidsondersteuning ambtshalve bieden, maar de jongere kan hier ook om vragen.

De leden van de ChristenUnie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 of het aanvragen van een uitzondering op de vierwekenzoektermijn niet tot selectief gebruik zal leiden.

Het is niet zo dat de jongere voor wie de uitzondering op de vierwekenzoektermijn geldt, zelf om die uitzondering moet vragen. Van selectief gebruik van de uitzondering op de vierwekenzoektermijn is dan ook geen sprake.

De leden van de ChristenUnie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 wat de positie wordt van arbeidsbeperkten die in deeltijd werken. Deze leden geven ook aan dat de positie van de arbeidsbeperkten die in deeltijd werken in het voortraject veel aandacht kreeg. Deze leden vragen wat hier de slotconclusie van de regering is.

Het kabinet is van oordeel dat werken moet lonen. In het Coalitieakkoord is dan ook afgesproken dat werken lonender moet worden. De Participatiewet kent reeds een specifieke structurele vrijlatingsregeling van 15 procent van de inkomsten uit arbeid voor mensen met een medische urenbeperking die in deeltijd werken en daarnaast nog aanvullende bijstand ontvangen. De regering heeft er gegeven de beleidsmatige en budgettaire kaders voor gekozen om in het kader van dit wetsvoorstel binnen de Participatiewet werken meer lonend te maken. Met voorliggend wetsvoorstel wordt een nieuwe vrijlatingsregeling aan de Participatiewet toegevoegd voor mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken en daarnaast nog aanvullende bijstand ontvangen. Ook die nieuwe vrijlatingsregeling bedraagt 15 procent van de inkomsten uit arbeid. De nieuwe vrijlatingsregeling geldt in beginsel voor 12 maanden. Het college kan de duur van de vrijlating verlengen als het college gelet op de in de persoon gelegen omstandigheden een uitbreiding van zijn arbeidsomvang niet mogelijk acht.

In dit verband is ook belangrijk te vermelden dat op dit moment samen met gemeenten en andere stakeholders hard gewerkt wordt aan de in de brief van 21 juni 202237 aangekondigde maatregelen in het kader van Participatiewet in balans. De in het Coalitieakkoord afgesproken verruiming van de bijverdienmogelijkheden wordt binnen het met spoor 1 beoogde wetgevingstraject meegenomen. Doel hiervan is eveneens om het aanvaarden van (deeltijd)werk binnen de bijstand, door mensen met en zonder een arbeidsbeperking, lonender te maken.

De leden van de ChristenUnie-fractie zien mede namens de leden van de fractie van D66 dat er een spanningsverhouding bestaat tussen de decentralisatie van beleid in het sociaal domein, de behoefte bij de gemeenten om maatwerk te leveren en de centrale regie rond uniformering van beleidsinstrumenten. Ook de Raad van State wijst op deze spanning. Deze leden vragen of de regering kan aangeven in welke mate de recente beleidsinspanningen ten behoeve van personen met een arbeidsbeperking aanleiding geven om van een problematisch dilemma te spreken. Zo ja, wat zijn hiervoor praktische oplossingen, zo vragen zij verder.

Deze leden benoemen met hun vraag een wezenlijk spanningsveld tussen enerzijds de behoefte aan maatwerk en anderzijds de behoefte aan een uniform ondersteuningsaanbod. De regering heeft samen met de betrokken partijen in de uitvoeringspraktijk naar de juiste balans gezocht om het doel van een inclusieve arbeidsmarkt dichter bij te brengen met praktische voorstellen, met oog voor het belang van beleidsvrijheid en maatwerk maar ook voor de gerechtvaardigde belangen van werkzoekenden en werkgevers.

Gemeenten benadrukken het belang van maatwerk en beleidsvrijheid om in de praktische uitvoering aan te sluiten op de omstandigheden en mogelijkheden van betrokkene en van de gemeente. Werkgevers en werkzoekenden hebben behoefte aan meer zicht op de beschikbare re-integratie instrumenten. Ook vragen werkgevers om harmonisatie, zodat werkgevers die met verschillende gemeenten te maken hebben, zicht hebben op een zo eenduidig mogelijk pakket. De regering acht beide belangen legitiem. Voor de regering staat het belang van de burger voorop.

De regering neemt daarbij in aanmerking dat de doelgroep van mensen met een arbeidsbeperking zeer divers is. Sommigen hebben lichte ondersteuning nodig die van tijdelijke aard kan zijn. Anderen hebben zwaardere en meer structurele vormen van ondersteuning nodig. Voor een goede uitvoeringspraktijk is naar het oordeel van de regering nodig dat de kaders helder zijn, met voldoende ruimte om de ondersteuning af te stemmen op wat betrokkene naar het oordeel van de gemeente nodig heeft. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat het aanbod van ondersteuning vanuit de gemeente alle vormen van persoonlijke ondersteuning bevat. De regering heeft in het wetsvoorstel voorstellen gedaan om meer waarborgen te treffen voor ondersteuning, zonder af te doen aan het belang van maatwerk. In het wetsvoorstel wordt daarom de aanvraagmogelijkheid voor werkgevers en werkzoekenden en de opdracht aan gemeenten tot zorgvuldig onderzoek geëxpliciteerd. Ook wordt de verordeningsplicht voor gemeenten uitgebreid. Daarmee wordt beoogd dat gemeenten in de al bestaande verordening hun beleid voor ondersteuning formuleren ten aanzien van een aantal in de wet genoemde punten. VNG en Divosa hebben aangeboden daartoe een modelverordening op te stellen waarmee verdere harmonisering van instrumenten wordt beoogd. Tot slot kent het wetsvoorstel een aantal delegatiebepalingen voor het geval de wijzigingen van verordeningen onvoldoende effect sorteren. Met deze set aan maatregelen wordt naar het oordeel van de regering praktische oplossingen geboden om belangrijke stappen vooruit te zetten.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn mede namens de leden van de fractie van D66 verheugd dat de kostendelersnorm wordt opgerekt: inwonende jongvolwassenen tot 27 jaar tellen niet langer mee als kostendeler voor huisgenoten met een uitkering. Wel hebben zij behoefte aan een nadere onderbouwing van het feit dat afschaffing niet geldt voor volwassenen ouder dan 27 jaar. Wat is hier de achterliggende redenering, zo vragen deze leden.

In de vierde nota van wijziging geeft het kabinet aan dat het verhogen van de leeftijd van 21 naar 27 jaar waarop jongeren meetellen als kostendelende medebewoner voor hun huisgenoten in de eerste plaats voor kwetsbare gezinnen met inwonende jongvolwassenen tot 27 jaar een oplossing biedt om mogelijke conflicten binnen bijstandsgezinnen met jongvolwassenen vanwege inkomensonzekerheid, geldzorgen en daardoor dreigende dakloosheid onder jongvolwassenen tegen te gaan. Het kabinet merkt hierbij op dat de kostendelersnorm niet wordt afgeschaft. Het aantal thuiswonende jongeren tot 27 jaar is bovendien aanmerkelijk kleiner dan het aantal thuiswonende jongeren tot 21 jaar. Ook is de werkloosheid onder de beroepsbevolking vanaf 25 jaar lager dan de werkloosheid onder de beroepsbevolking van jongeren van 15 tot 25 jaar.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 in deze context hoe de regering gevolg gaat geven aan de in de Tweede Kamer met algemene stemmen aangenomen motie-Ceder om de kostendelersnorm niet onnodig restrictief toe te passen.38

Zoals de leden van de ChristenUnie-fractie mede namens de leden van de fractie van D66 aangeven vraagt genoemde motie Ceder om in deze gevallen de gemeenten actief te informeren en te ondersteunen om de uitzonderingen rond de kostendelersnorm niet onnodig restrictief toe te passen. In zowel Gemeentenieuws SZW 2022–2 als in Gemeentenieuws SZW 2022–539 heb ik gemeenten erop gewezen dat met betrekking tot de kostendelersnorm voor de bijstandsuitkering het volgende geldt: wanneer het gaat om personen van 21 jaar en ouder, die tijdelijk inwonen bij een uitkeringsgerechtigde, dan hoeft degene die tijdelijk inwoont niet mee te tellen voor de kostendelersnorm. Gemeenten zijn er dus expliciet op gewezen dat er ruimte is voor maatwerk bij toepassing van de kostendelersnorm als er sprake is van tijdelijk verblijf. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken. In dat geval kan de gemeente besluiten de kostendelersnorm ook nu al niet toe te passen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 of hierover overleg gaande is met de gemeenten.

Dit onderwerp is naar aanleiding van de motie Maatoug40 met gemeenten besproken tijdens een bestuurlijk overleg met de VNG op 9 september 2021.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 indien het antwoord ja is, wat het resultaat is.

Ter bevestiging van het bestuurlijk overleg van 9 september 2021 is over het onderwerp in Gemeentenieuws SZW 2021–6, Gemeentenieuws SZW 2022–2 en in Gemeentenieuws SZW 2022–5 met gemeenten gecommuniceerd41.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 wat hier de stand van zaken is.

Gemeenten zijn er, zoals uit het voorgaande blijkt, herhaaldelijk niet alleen expliciet op gewezen dat er ruimte is voor maatwerk bij toepassing van de kostendelersnorm als er sprake is van tijdelijk verblijf, maar zijn ook opgeroepen maatwerk toe te passen in een crisissituatie, bij daklozen of bij mensen die dakloos dreigen te raken. De controle hierop is aan de gemeenteraad.

De regering, zo lezen de leden van de ChristenUnie-fractie mede namens de leden van de fractie van D66, heeft een verkenning in voorbereiding waarin mogelijke toekomstscenario’s worden uitgewerkt voor sociale ontwikkelbedrijven. De leden vinden een duurzame en dekkende infrastructuur voor beschutte werkplekken onontbeerlijk. De leden van de ChristenUnie-fractie willen mede namens de leden van de fractie van D66 weten op grond van welke beleidscriteria de te ontwikkelen scenario’s over de toekomst van sociaal ontwikkelbedrijven worden gewogen. Ook willen zij weten of er al zicht is op (eerste) uitkomsten van deze verkenning en wat hier de beleidsimplicaties van zijn.

Voor het opstellen en wegen van de scenario’s die voortkomen uit het onderzoek naar de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven, neemt het kabinet steeds als uitgangspunt dat de doelstellingen van de Participatiewet en de banenafspraak moeten worden gerealiseerd. De SER heeft de functionaliteiten voor de wijze waarop dat kan benoemd.42 De SER-functionaliteiten zijn meegenomen in de onderzoeksopdracht.

De uitvoering van het onderzoek is recent – op 17 oktober – aan onderzoeksbureau Berenschot gegund. Zoals in juni jongstleden met de Tweede Kamer is gecommuniceerd43, wordt het onderzoek naar verwachting in het voorjaar van 2023 afgerond. Vervolgens zal het kabinet de Tweede en Eerste Kamer in het tweede of derde kwartaal van 2023 informeren over de handelingsperspectieven die het kabinet voorstaat en welke randvoorwaarden daarbij horen.

Gemeenten zijn gehouden om modelverordeningen te implementeren die het aanbod van voorzieningen (waaronder persoonlijke ondersteuning, vereenvoudiging van administratieve procedures, aanpassing werkplek) regelen. De leden van de ChristenUnie-fractie zijn mede namens de leden van de fractie van D66 benieuwd in hoeverre dit proces succesvol in gang is gezet en welke ontwikkelingen zich hebben voorgedaan. Zij vragen wat de appreciatie van de regering op dit punt is.

In het wetsvoorstel is de verordeningsplicht van gemeenten aangescherpt om extra waarborgen te bieden voor ondersteuning op maat (bijv. kaders voor inzet jobcoach, andere voorzieningen, proefplaatsing). Dat is gedaan omdat werkgevers en werkzoekenden behoefte hebben aan meer transparantie over het aanbod van re-integratie instrumenten en meer harmonisatie van het ondersteuningsaanbod.

De VNG en Divosa hebben destijds het initiatief genomen om een modelverordening op te stellen en zijn daarmee ook aan de slag gegaan. Een modelverordening dient als handreiking aan gemeenteraden die een eigen afweging kunnen maken om de modelverordening al of niet te volgen. Vanuit het Ministerie is op een conceptversie input geleverd. De VNG verwacht eind dit jaar de modelverordening te kunnen publiceren. Vervolgens is het aan de gemeenteraden om wijzigingen in de verordeningen door te voeren en daarbij de modelverordening te betrekken. Hiermee is doorlooptijd gemoeid van een aantal maanden. Een termijn van zo’n 6 maanden is daarbij niet ongebruikelijk gezien het besluitvormingsproces bij gemeenten. Dit onderdeel van het wetsvoorstel kan derhalve eerst op 1 juli 2023 in werking treden.

Het wijzigen van verordeningen en betrekken van modelverordeningen is verder primair een zaak van gemeenten en gemeenteraden die de verordeningen dienen vast te stellen. Het is niet aan het kabinet om daarin te treden. Wel is het zo dat het wetsvoorstel een aantal delegatiebepalingen kent voor het geval de wijzingen van verordeningen onvoldoende effect sorteren.

De maatregelen, tot slot, die opgesomd zijn, brengen kosten met zich mee voor gemeenten en UWV. De VNG heeft hierover aan de bel getrokken. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 of de financiering inmiddels tot bevrediging van alle partijen is geregeld.

Deze leden constateren dat in 2020 € 150 miljoen beschikbaar is gesteld, oplopend tot € 547 structureel. In 2020 en 2021 is incidenteel € 53 miljoen extra vrijgemaakt. Deze leden vragen wat hier de laatste ontwikkelingen zijn.

Deze leden vragen ook of alle overige bezwaren van de uitvoeringspartijen zoals opgesomd in de memorie van toelichting en de voorgestelde oplossingsrichtingen, ook tot voldoening van deze partijen zijn afgehandeld.44

De regering heeft de financiële gevolgen van het wetsvoorstel toegelicht in hoofdstuk 9 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel45. De regering is in Hoofdstuk 8 van deze memorie zeer uitgebreid ingegaan op de uitgebrachte commentaren. De actuele stand van zaken met betrekking tot de financiële middelen is als volgt.

In het kader van de totstandkoming van dit wetsvoorstel is een zorgvuldig traject gevolgd van consultatie van alle betrokken partijen: gemeenten, UWV, werkgevers, vakbonden, cliëntenorganisaties. Alle betrokken partijen waren het eens over de urgentie om de duurzame deelname van mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen. Partijen verschilden wel over de vraag of sommige voorstellen wel ver genoeg gingen of juist te ver. Dit is ook gecommuniceerd in de diverse voortgangsbrieven Breed Offensief aan de Tweede Kamer en in hoofdstuk 8 van de memorie van toelichting.

Voor de nieuwe vrijlatingsregeling op grond van het wetsvoorstel komen structureel extra middelen beschikbaar. Deze bedragen circa 40 miljoen euro in de structurele situatie. Hoewel sommige partijen hierbij verder hadden wilden gaan, zijn de financiële gevolgen van deze wijziging adequaat afgewikkeld.

De wijzigingen van de no-riskpolis in combinatie met loonkostensubsidie zijn inmiddels gerealiseerd via de Verzamelwet 2022. Deze wijzigingen zijn wat betreft de uitkeringskant budgettair neutraal verwerkt; voor de incidentele meerkosten is UWV gecompenseerd. Deze wijzigingen zijn tot tevredenheid van UWV en gemeenten financieel afgedekt.

Bij lagere regelgeving is verder per 1 januari 2022 de financiering van de loonkostensubsidie gewijzigd naar financiering op basis van realisaties. Hiermee is structureel 12 miljoen euro extra gemoeid.

Het voornaamste bezwaar van gemeenten tegen de voorstellen betreft de explicitering van de aanvraagmogelijkheid ondersteuning op maat. Gemeenten vrezen dat dit zal leiden tot meerkosten. De regering ziet hiervoor geen aanleiding. De aanvraagmogelijkheid bestaat nu in feite al, maar meer impliciet. De explicitering van de aanvraagmogelijkheid versterkt de positie van cliënten en werkgevers. Uit onderzoek en gesprekken met ervaringsdeskundigen is gebleken dat een deel van de gemeenten nog terughoudend is met de inzet van ondersteuning en dat er veel verschillen zijn tussen gemeenten. Het wetsvoorstel voorziet verder in een explicitering van de aanvraagmogelijkheid, niet in een aanvraagverplichting. Gemeenten kunnen ook zelf ambtshalve, zonder aanvraag, beoordelen wat nodig is. De aanvraagmogelijkheid is met name van belang voor die gemeenten die terughoudend zijn in het aanbieden van passende ondersteuning. Colleges hebben voorts al de taak aan de nieuwe doelgroep ondersteuning op maat te bieden. Met de invoering van de Participatiewet ontvangen gemeenten middelen voor de ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking via het Gemeentefonds. Deze middelen lopen gaandeweg op omdat ook de nieuwe doelgroep die instroomt in de Participatiewet gaandeweg toeneemt. Het gaat hierbij om een bedrag van 177 miljoen euro in 2022 dat oploopt tot structureel 593 miljoen euro.

In het wetgevingsoverleg van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer heb ik toegezegd periodiek met gemeenten te willen kijken of de explicitering van het aanvraagrecht in de praktijk ook goed uitwerkt. Hierdoor zijn naar het oordeel van het kabinet goede waarborgen getroffen voor een goed gebruik van de aanvraagmogelijkheid.

Het kabinet heeft voorts 53 miljoen euro vrijgemaakt voor incidentele kosten van implementatie en communicatie van het wetsvoorstel en wijzigingen in lagere regelgeving en in de uitvoering. Hiervan is 41 miljoen euro na goed overleg met gemeenten en andere betrokkenen reeds toegedeeld aan betrokken partijen. Het voornemen bestaat om de laatste tranche te verwerken in december dit jaar.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 naar de financiële implicaties van de beleidsvoorstellen, zoals toegelicht in de brief van 8 juli jongstleden «resultaten banenafspraak 2021 en uitkomst gesprekken toekomst banenafspraak».

In de brief zijn verschillende acties aangekondigd om beleidsvoorstellen verder uit te werken. De financiële implicaties zijn onderdeel van deze uitwerking. Op basis van de uitwerking vindt besluitvorming plaats in de eerste helft van 2023. Vervolgens informeert het kabinet beide Kamers hierover.

Het Europees Sociaal Fonds stelde medio september € 413 miljoen beschikbaar voor Nederland, onder andere voor kwetsbare werkenden en werkzoekenden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mede namens de leden van de fractie van D66 naar de rol die deze middelen kunnen spelen in het ondersteunen van mensen met een arbeidsbeperking.

Van de 413 miljoen euro die beschikbaar is gesteld voor de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds Plus in de periode 2021–2027 is 366 miljoen euro bestemd voor de ondersteuning van mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie (zowel werkenden als werkzoekenden). Mensen met een arbeidsbeperking maken hiervan onderdeel uit. Het budget zal in een aantal tijdvakken worden toegekend aan gemeenten, sectorfondsen, praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs scholen, en de Dienst Justitiële Inrichtingen. Deze organisaties kunnen zelf selecteren op welke (sub)doelgroepen zij zich richten binnen de groep mensen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.46

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Kamerstukken I 2021/2022, 34 352, T.

X Noot
2

Kamerstukken I 2021/2022, 34 352/35 394, S.

X Noot
3

Kamervragen Tweede Kamer 2022Z17028.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2021/22, 34 352, nr. 253.

X Noot
5

Kamerstukken I 2021/2022, 34 352, T.

X Noot
6

Kamerstukken II, 34 352, nr. 187.

X Noot
7

Kamerstukken II 2021/2022, 35 394, nr. 22.

X Noot
8

Kamerstukken II 2020/2021, 35 644, nr. 9.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2020/21, 35 644, nr. 3.

X Noot
10

Kamerstukken II 2021–2022, 35 395, nr. 44.

X Noot
11

Kamerstukken II 2021/22, 29 544, nr. 1115.

X Noot
12

Kamerstukken II 2019/20, 35 394, nr. 4.

X Noot
13

De Raad van State had géén opmerkingen over drie andere maatregelen uit het wetsvoorstel: het voorstel van een vrijlating van arbeidsinkomsten (werken moet lonen), wijzigingen van de no-riskpolis (die inmiddels via de Verzamelwet 2022 is ingevoerd) en de uitzondering op de vierwekenzoektermijn.

X Noot
14

Coalitieakkoord Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst, 15 december 2021.

X Noot
15

Kamerstukken II, 2021/22, 34 352, nr. 253.

X Noot
16

Kamerstukken I 2021/2022, 34 352, T.

X Noot
17

Kamerstukken II, 2021/22, 34 352, nr. 253.

X Noot
18

Onderzoek naar effectiviteit inzet re-integratie-instrumenten DWI, Jonneke Bolhaar, Nadine Ketel, Bas van der Klaauw, Vrije Universiteit, februari 2014.

X Noot
19

Kamerstukken II, 2021/22, 34 352, nr. 253.

X Noot
20

Kamerstukken II, 2022/23, 34 352, nr. 258.

X Noot
21

Kamerstukken I 2021/2022, 34 352, T.

X Noot
22

Kamerstukken 2022/2023, 34 352 nr. 258.

X Noot
23

Kamerstukken II 2021/22, 29 544, nr. 1115.

X Noot
24

Kamerstukken II 2022/23, 33 566 nr. 108.

X Noot
25

Kamerstukken II 2019/2020, 34 352, nr. 187.

X Noot
26

Kamerstukken II 2020/2021, 30 982, nr. 60.

X Noot
27

Kamerstukken II 2021/2022, 34 352, nr. 254.

X Noot
29

Dat zijn mensen die door ziekte of beperking minder kunnen werken, maar minder dan 35% inkomensverlies lijden en daardoor niet in aanmerking komen voor een WIA-uitkering. Voor die groep geldt dat zij in de bijstand terecht kunnen komen maar tegelijkertijd wel te maken hebben met een ziekte of een handicap.

X Noot
30

Kamerstukken I 2019/2020, 34 352, I.

X Noot
31

Kamerstukken I 2021/2022, 34 352, T.

X Noot
32

Kamerstukken I, 2021/2022, 34 352, T.

X Noot
34

Kamerstukken II, 2020/21, 35 897, nr. 5.

X Noot
36

Kamerstukken II, 2013/14, 33 161, nr. 107.

X Noot
37

Kamerstukken II, 2021/22, 34 352, nr. 253.

X Noot
38

Kamerstukken II 2021/22, 35 394, nr. 38.

X Noot
40

Kamerstukken II 2021/22, 35 420, nr. 297.

X Noot
42

In het rapport «Sociale infrastructuur kwetsbare groepen binnen de Participatiewet» schetst de SER functionaliteiten waaruit de sociale infrastructuur in arbeidsmarktregio’s zou moeten bestaan:

▪ werkgevers adviseren en helpen bij aanpassing van werkprocessen op maat;

▪ bieden van een voorziening voor beschut werk;

▪ bieden van goede matching en begeleiding: het in kaart brengen van vraag en aanbod met de daarbij behorende competenties, alsmede inzet jobcoaches en banenmakelaars;

▪ ontwikkelen van werknemersvaardigheden: startklaar maken van mensen;

▪ inspelen op en samenwerken met lokale en regionale werkgeversnetwerken;

▪ bieden van detacheringsfaciliteiten naar reguliere werkgevers.

X Noot
43

Kamerstukken II, 34 352, nr. 255.

X Noot
44

Kamerstukken II 2019/2020, 35 394, nr. 3, pag. 32 e.v.

X Noot
45

Kamerstukken II 2019/2020, 35 394, nr. 3, pag. 48 e.v.

X Noot
46

Zie ook brief aan de Tweede Kamer van 21 oktober 2022 inzake Programmering ESF + (2021 – 2027).

Naar boven