35 000 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2019

Nr. 9 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 november 2018

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 17 oktober 2018 voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Bij brief van 16 november 2018 zijn ze door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1.

Heeft elke diplomatieke post een Startup Liaison Officer? Zo nee, welke posten hebben dit wel en welke niet en wat is de reden daarvan?

Antwoord:

Nee, niet iedere post heeft een aparte Startup Liaison Officer. In principe wordt er naartoe gewerkt dat elke post, waar relevant, ondersteuning aan startups kan bieden als onderdeel van de reguliere handelsbevordering. Startup Liaison Officers zijn actief in gevestigde markten met een interessant startup ecosysteem waar kansen liggen voor technologische innovaties en economische opschaling. Momenteel betreft dat de VS (San Francisco/LA en New York/Boston), Duitsland (Berlijn), UK (Londen), Franrijk (Parijs) en Azië (Singapore). Om de doelgroep startups verder te integreren als onderdeel van reguliere handelsbevordering op de posten wordt komend jaar bezien of een verdere uitrol kan plaatvinden, naar onder andere Tel Aviv, Stockholm/Helsinki en China vanwege hun economische relevantie en snelle technologische ontwikkelingen en India (New Delhi/Bangalore) en Zuid-Afrika (Kaapstad/Johannesburg), vanwege hun impact relevantie.

2.

Waar op de begroting, op welk artikel en subartikel, is het zogenaamde Junior Professional Officers Programme te vinden?

Antwoord:

Het JPO programma is te vinden onder art. 5.1. van de begroting BHOS 2019.

3.

Hoeveel gaat er jaarlijks naar het Junior Professional Officers Programme?

Antwoord:

Jaarlijks gaat er totaal EUR. 9 mln. naar het JPO-programma waarvan EUR. 8,8 mln. voor financiering van JPO-posities en EUR. 200.000 naar Stichting Nedworc voor het beheren van het programma.

4.

Hoeveel mensen worden door de Nederlandse bijdrage aan een baan geholpen dankzij het Junior Professional Officers Programme en voor hoe lang is een dergelijke baan?

Antwoord:

Gemiddeld zijn er in een jaar dankzij Nederlandse financiering 75 Junior Professional Officers bij VN-organisaties aan het werk. De werkzaamheden duren normaliter drie jaar.

5.

Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoeveel extra geld er per jaar, in de jaren 2018–2021 bij komt voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als gevolg van de afspraken uit het Regeerakkoord, de bronrevisie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), de groei van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) en de afspraken over de aanpak van migratie?

Antwoord:

Hieronder vindt u in tabel-vorm de gevraagde mutaties van het ODA-budget:

6.

Kunt u toelichten waar de € 4 miljoen voor additionele capaciteit op de diplomatieke posten om uitvoering te geven aan de nota «Investeren in Perspectief» terug te vinden is op deze begroting?

Antwoord:

Omdat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) een zogenaamde Minister «zonder portefeuille» is, kent de begroting van BHOS geen apparaatskosten. Daarom zijn de middelen voor additionele capaciteit op de diplomatieke posten onderdeel van de apparaatskosten op de begroting van Buitenlandse Zaken (H5).

7.

Welke bedragen op de begroting worden gealloceerd voor Jordanië?

Antwoord:

In elk geval € 50 miljoen. Dit bedrag kan oplopen tot circa € 75 miljoen, afhankelijk van doorgevoerde hervormingen.

8.

Welke bedragen op de begroting worden gealloceerd voor Libanon?

Antwoord:

In elk geval € 50m. Dit bedrag kan oplopen tot circa € 75m, afhankelijk van doorgevoerde hervormingen.

9.

Welke intensiveringsmiddelen zijn beschikbaar voor Tunesië en Marokko?

Antwoord:

In Tunesië zal de intensivering gericht zijn op steun aan de democratische transitie en het stimuleren van de productieve sectoren ten behoeve van werkgelegenheid, waaronder de landbouwsector. De geraamde uitgaven voor Tunesië zijn ongeveer EUR 50 miljoen in deze regeerperiode. Voor wat betreft Marokko wordt er blijvend ingezet op het stimuleren van handel en economische ontwikkeling, het ondersteunen van Marokko bij het opvangen van migranten en versterking van het maatschappelijk middenveld en vrouwenrechten.

10.

Hoe ziet u de rol van het maatschappelijk middenveld bij het waarborgen en beschermen van de maatschappelijke ruimte?

Antwoord:

Overheden wereldwijd werpen barrières op om de maatschappelijke en/of politieke ruimte voor het maatschappelijk middenveld te beperken. Maatschappelijke organisaties en mensenrechtenverdedigers zijn cruciaal voor de bevordering van open, vrije en inclusieve samenlevingen en vaak partner van Nederland. Maatschappelijke organisaties waarborgen en beschermen de maatschappelijke ruimte op verschillende manieren:

  • Door midden in de maatschappij te staan en de linking pin te zijn tussen burgers, overheid en bedrijven. Maatschappelijke organisaties brengen mensen bij elkaar, informeren hen, en stellen hen in staat hun stem te laten horen en invloed uit te oefenen op de wereld om hen heen (op de dingen waar je in je eentje vaak niets tegen kunt beginnen);

  • Door de ruimte te monitoren en te signaleren wanneer de burgervrijheden worden beknot. Internationaal zijn maatschappelijke organisaties verenigd in CIVICUS die een monitor heeft ontwikkeld om de maatschappelijke ruimte en vrijheden te volgen;

  • Door de zelfredzaamheid van lokale maatschappelijke organisaties te versterken waardoor zij zelf in staat zijn om hun vrijheden te claimen en hun leden te beschermen.

11.

Wanneer bent u voornemens om tegemoet te komen aan de richtlijn van Werkgroep van de Verenigde Naties om het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven te herzien om tegemoet te komen aan de verantwoordelijkheid om de UN Guiding Principles (UNGPs) on Business and Human Rights te implementeren?

Antwoord:

Nederland was in 2013 het tweede land ter wereld dat een Nationaal Actieplan Mensenrechten en Bedrijfsleven (NAP) aannam en heeft sindsdien diverse andere landen gestimuleerd om hetzelfde te doen. De BHOS-nota onderstreept het belang van de UN Guiding Principles (UNGPs) on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen. Het kabinet beraadt zich op dit moment over hoe invulling te geven aan de aanbeveling van de werkgroep van de Verenigde Naties.

12.

Op welke concrete manieren draagt u bij aan de bescherming van land- en natuurbeschermers en bent u voornemens om dit op te schalen in het licht van de zorgwekkende cijfers over het aantal moorden op land- en natuurbeschermers?

Antwoord:

Land- en natuurbeschermers zijn een groeiende groep van mensen die bedreigd worden en gevaar lopen. Nederland steunt mensenrechtenverdedigers wereldwijd die zich inzetten voor een breed scala aan onderwerpen, inclusief personen of organisaties die zich inzetten voor landrechten of het milieu. Via de ondersteuning van verschillende projecten wordt hulp geboden in de vorm van onder andere training, veiligheidsmaatregelen en juridische steun. Vooralsnog wil het kabinet via door Nederland ondersteunde programma’s en netwerken extra aandacht besteden aan land en natuurbeschermers. Een voorbeeld hiervan is de door Nederland ondersteunde International Land Coalition (ILC). Deze organisatie waarvan momenteel ruim 250 (inter)nationale organisaties uit 70 landen lid zijn besloot recent om de bescherming van land en natuurbeschermers te intensiveren.

13.

Hoe gaat het klimaatfonds het leiderschap van vrouwen en meisjes ondersteunen in de strijd tegen klimaatverandering?

Antwoord:

Voor het klimaatfonds wordt via een subsidietender een gekwalificeerde organisatie gezocht die met behulp van het fonds klimaatrelevante investeringen kan doen. Indieners van een subsidieverzoek onder de tender zullen worden getoetst op ervaring met het bereiken van kwetsbare groepen, zoals de allerarmsten en vrouwen en meisjes, en met het analyseren van genderrollen. Daarnaast wordt van de ontvanger van de subsidie verlangd dat hij door middel van genderanalyse per activiteit en voor het gehele fonds het belang voor vrouwen en meisjes en genderrollen aangeeft.

Via een Kamerbrief zal uw Kamer medio november nader worden geïnformeerd over de inrichting van het klimaatfonds.

14.

Hoe voorkomt u dat bij de mitigatie-maatregelen genomen binnen het klimaatfonds, geen voedselverdringing en ontbossing plaatsvindt?

Antwoord:

Voor het klimaatfonds wordt via een subsidietender een gekwalificeerde organisatie gezocht die met behulp van het fonds klimaatinvesteringen kan uitvoeren. Bij dit beheer wordt verplicht gesteld dat ongewenste gevolgen van investeringen voor milieu, mensenrechten, gender en andere sociale aspecten worden voorkomen dan wel gemitigeerd. Bij het financieren van projecten mogen geen ongewenste sociale gevolgen optreden, mag het milieu niet (verder) belast worden, en moeten gendergelijkheid en andere mensenrechten gerespecteerd worden. Dit doet de fondsmanager onder andere door middel van een contextanalyse waarin milieu en sociale gevolgen, mensenrechten en gender zijn beschreven. De fondsmanager respecteert de internationale milieu en mensenrechtenverdragen die Nederland onderschrijft. Zijn toetsing- en monitoringskader moet relevante indicatoren bevatten om mogelijke gevolgen te analyseren, monitoren en rapporteren. Daarnaast mogen activiteiten die direct of indirect leiden tot ontbossing door het fonds niet worden uitgevoerd.

Via een Kamerbrief zal uw Kamer medio november nader worden geïnformeerd over de inrichting van het klimaatfonds.

15.

Wat is de bijdrage vanuit de begroting die wordt besteed aan het ondersteunen van Rohingya-vluchtelingen? Onder welke artikelen valt dit?

Antwoord:

Nederland heeft sinds de geweldsuitbarsting in augustus 2017 ruim EUR 10 miljoen bijgedragen aan noodhulp (artikel 4.1) via de Dutch Relief Alliance (DRA), Rode Kruis, het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), en het Wereldvoedselprogramma van de VN (WFP). Hiervan is EUR 1 miljoen besteed in Myanmar via ICRC, de rest in Bangladesh via de DRA, het Rode Kruis en WFP.

Ook draagt Nederland bij via ongeoormerkte financiering aan onder andere het VN Central Emergency Response Fund (CERF), WHO Noodhulpfonds, ICRC en VN-organisaties als UNHCR en UNICEF. Daarmee zijn deze organisaties in staat snel te reageren op crises die ontstaan of verergeren.

Daarnaast wordt er circa EUR 2 miljoen uitgegeven aan programma’s in de Rohingya-vluchtelingenkampen in Cox’s Bazar op het gebied van water (artikel 2.2), SRGR, gender-gerelateerd geweld en psychosociale hulp (artikel 3.2). Tot slot is circa EUR 40.000 besteed aan de kortstondige uitzending van 24 Nederlandse waterexperts naar Bangladesh via Dutch Surge Support Water (artikel 4.1). Dit is een pool van experts die kan worden ingezet, op verzoek van humanitaire organisaties, voor specifieke opdrachten op het gebied van water en sanitaire voorzieningen.

Naast de algemene bijdragen aan hulporganisaties die in de Rohingya-crisis actief zijn, wordt er momenteel geen extra bijdrage specifiek voor deze crisis voorzien.

In de indicatieve planningsbrief die begin 2019 naar de Kamer zal worden verzonden, zal opnieuw een afweging worden gemaakt op welke crisis additionele humanitaire middelen zullen worden ingezet. Als er daarnaast pieken zijn in specifieke crisis, zijn er middelen voor acute respons. Afweging wordt altijd gemaakt op basis van de hoogte van de noden wereldwijd.

16.

Wat is de bijdrage vanuit de begroting die wordt besteed aan het ondersteunen van de bevolking in Jemen? Onder welke artikelen valt dit?

Antwoord:

Voor 2019 zal er vanuit de decentrale middelen circa 11 miljoen beschikbaar zijn, daarnaast zullen er ook nog middelen uit de centrale budgetten ten gunste van Jemen komen inclusief humanitaire hulp, alleen is de omvang daarvan nog niet bekend. De bijdragen van de decentrale middelen vallen onder artikelen 2, 3 en 4 van de BHOS begroting.

17.

Bent u voornemens de inzet rond de landrechtenprogramma’s op te schalen? Zo ja, wordt daarin specifiek aandacht geschonken aan de landrechten van vrouwen? Zullen er financiële middelen worden vrijgemaakt voor het ondersteunen van grassroots initiatieven ter bescherming van de landrechten van vrouwen, met name in Afrika?

Antwoord:

Betere landrechten zijn een randvoorwaarde voor het behalen van veel van de SDG’s. Mensen en bedrijven investeren pas in hun omgeving als zij zekerheid hebben over hun landrechten. In de komende jaren streven we naar meer directe resultaten die rechtszekerheid rond landtoegang en -beheer vergroten. Hier zal in ieder geval vanuit begrotingsartikel 2.1 in geïnvesteerd worden via ambassadeprogramma’s, centraal gefinancierde landrechtenprogramma’s en samenwerking met bedrijven, ngo’s en kennisinstellingen (onder meer via de Nederlandse Land Governance Academie (LANDac) en de jaarlijkse High Level LAND-dialoog). Op deze wijze stelt het kabinet expertise en financiële middelen beschikbaar voor onder meer het ondersteunen van grassroots initiatieven ter bescherming van de landrechten van vrouwen, met name in Afrika. Hierbij zal verder gebouwd worden op de geleerde lessen en resultaten uit onder meer het recent afgeronde project Securing women’s land rights in Africa.

18.

Bent u voornemens aanvullende stappen te zetten om de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) deze kabinetsperiode verder te herstellen richting de 0,7% BNI? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Om de SDGs te behalen in 2030 is veel internationale financiering nodig. Het kabinet levert daar een bijdrage aan, maar ook anderen hebben een verantwoordelijkheid. Zonder bijvoorbeeld de investeringen en de kennis en kunde van de private sector kunnen de SDGs niet worden gerealiseerd. Samenwerking met de private sector en overheden van ontwikkelingslanden is dan ook essentieel (SDG 17) voor de mobilisatie van de benodigde extra middelen «from billions to trillions» om de 2030 agenda te financieren (zoals overeengekomen in de Addis Abeba Action Agenda van 2015).

Het kabinet trekt jaarlijks honderden miljoenen meer uit voor ontwikkelingssamenwerking dan onder het vorige kabinet was voorzien: het Regeerakkoord corrigeert voor de kasschuiven van het vorige kabinet; daarbovenop wordt nog eens EUR 1 miljard extra toegevoegd aan de BHOS-begroting voor deze kabinetsperiode, verdeeld over de jaren 2018–2021. De BHOS-nota «Investeren in perspectief» geeft aan dat om alle benodigde maatregelen te kunnen nemen om zoveel mogelijk bij te dragen aan de SDGs stappen moeten worden gezet, die passen binnen de herbevestiging van de internationale afspraak in EU- en VN-verband om weer toe te werken naar een ODA-budget van 0,7 procent van het BNI in 2030. De intensiveringen uit het Regeerakkoord zijn belangrijke stappen tijdens deze kabinetsperiode. Een mogelijke extra vervolgstap tijdens deze kabinetsperiode wordt integraal op de daartoe geëigende momenten bekeken in het licht van humanitaire en ontwikkelingssituaties, de rijksbrede prioriteiten en binnen de afgesproken budgettaire kaders.

19.

Welke programma's dragen bij aan het tegengaan van explosieve bevolkingsgroei in ontwikkelingslanden? Wordt hier specifiek op gefocust?

Antwoord:

Een specifieke doelstelling van «Investeren in perspectief» is om met name vrouwen en jongeren meer kans te bieden zelf vorm te geven aan hun leven. Het werk aan seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) draagt hieraan bij. De inzet is om toegang te vergroten tot voorlichting, middelen en diensten die mensen in staat stellen keuzes te maken over hun seksualiteit, gezondheid en aantal kinderen, maar ook om de vraag te versterken vanuit de bevolking naar die informatie, middelen en diensten. Daarnaast worden overheden benaderd om hen te overtuigen van het belang van investeringen in deze keuzevrijheid voor het bereiken van de SDGs en duurzame economische groei.

Door deze inzet leidt een groot deel van de programma’s onder begrotingsartikel 3.1 direct of indirect tot een lagere bevolkingsgroei. Dat geldt voor het werk van gefinancierde VN-instellingen zoals WHO, UNFPA en UNICEF, maar ook voor Product Development Partnerships die onderzoek doen naar nieuwe, kwalitatieve en betaalbare middelen, waaronder voorbehoedsmiddelen. Het geldt voor programma’s van maatschappelijke organisaties, waaronder de SRGR-partnerschappen, die inzetten op vergroting van de vraag naar en toegang tot gezondheid rond seksualiteit, (het voorkomen van) zwangerschap en bevalling. Het geldt eveneens voor investeringen op landenniveau in betere preventie en zorg. Het geldt voor een aanzienlijk deel van de nieuwe investering via de Global Financing Facility for Every Woman, Every Child. Deze biedt bovendien extra gewicht aan de beleidsdialoog met overheden over investeringen in (keuzevrijheid over) family planning. Het geldt voor de bestrijding van kindhuwelijken door UNICEF, door de internationale NGO Girls not Brides en door drie SRGR-partnerschappen; minder kindhuwelijken betekent uitstel van eerste zwangerschappen, een belangrijke factor voor verlaging van bevolkingsgroei.

20.

Wat is uw reactie op de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat de plaatsing van het Dutch Good Growth Fund onder subartikel 1.3 de transparantie niet ten goede komt?

Antwoord:

In de begrotingsbrief geeft de Algemene Rekenkamer aan dat het Dutch Good Growth Fund (DGGF) minder zichtbaar en navolgbaar is voor de Tweede Kamer. Dit is niet correct. Onder artikel 1.3 van de begroting blijft het DGGF namelijk een apart instrument, zodat de raming hiervoor even zichtbaar is als voorheen onder artikel 1.4. Bovendien is in de memorie van toelichting bij de begroting BHOS 2019 dezelfde informatie met betrekking tot het DGGF opgenomen als voorgaande jaren. Ook in hoofdstuk 2.4 Overzicht risicoregelingen wordt het DGGF op dezelfde wijze toegelicht als voorheen. De overheveling van het DGGF naar subartikel 1.3 doet recht aan het feit dat we hiermee de instrumenten gericht op private sector ontwikkeling in één subartikel samenbrengen.

Daarnaast is relevant dat het DGGF een revolverend fonds is. De Algemene Rekenkamer voert momenteel een onderzoek uit naar het gebruik van revolverende fondsen bij het Rijk. Eventuele hieruit voortvloeiende aanbevelingen die op het DGGF betrekking hebben, zullen in overweging worden genomen en zullen, indien vereist en mogelijk, worden geïmplementeerd.

21.

Kunt u toelichten welk deel van de uitgaven van het ministerie kan worden aangemerkt als Official Development Assistance-uitgave (ODA)?

Antwoord:

Het grootste deel van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking wordt aangemerkt als ODA. Het non-ODA budget op de begroting betreft met name het budget voor duurzame handel en investeringen en versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie op artikel 1. In bijlage 2a van de HGIS-nota 2019 is voor iedere begroting per sub-artikel aangegeven welk deel van de uitgaven wordt aangemerkt als ODA. Voor de BHOS-begroting leidt dit op totaal niveau tot de volgende bedragen:

22.

In hoeverre kan het deel van de afdracht aan de Europese Unie (EU) dat wordt besteed aan ontwikkelingssamenwerking of een bijdrage aan een Europees fonds buiten de EU-begroting om worden aangemerkt als ODA? Wat is de staande praktijk en welke verwachtingen heeft u hieromtrent voor begrotingsjaar 2019?

Antwoord:

Het kabinet geeft via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) nota (beleidsthema 3) inzicht in het aandeel van de EU-OS middelen dat aan het Nederlandse OS-budget wordt toegerekend. Dit is staande praktijk en zal ook voor 2019 gelden. Dit betreft ongeveer EUR 330 miljoen per jaar. Daarnaast wordt er jaarlijks vanuit het OS-budget een bijdrage gedaan aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), deze bijdrage is in de begroting van 2019 begroot op EUR 234 miljoen. Sinds 2015 heeft Nederland EUR 26,4 miljoen aan bilaterale bijdragen aan het EUTF voor Afrika gecommitteerd, waarvan EUR 3 miljoen in 2018. Deze bijdragen zijn afkomstig uit de BHOS-begroting. Een additionele bijdrage van Nederland aan het EUTF in 2019 is op dit moment niet voorzien.

23.

Welke subsidies heeft u in 2018 gekort of ingetrokken? Kunt u een overzicht verschaffen van alle decommitteringen in 2018, inclusief vermelding van de subsidieontvanger?

Antwoord:

Informatie over welke subsidies in 2018 gekort of ingetrokken zijn, wordt niet openbaar gemaakt. Dit geldt ook voor een overzicht van alle decommitteringen in 2018 per subsidieontvanger. Openbaarheid moet steunen op een afweging als voorzien in de Wet openbaarheid van bestuur, waarin onder andere beoordeeld wordt of openbaarmaking geen onevenredige benadeling voor belanghebbenden meebrengt.

Het parlement wordt bij de Eerste en Tweede Suppletoire Begroting en het departementale jaarverslag op geaggregeerd niveau geïnformeerd over bijstellingen van de verplichtingenstand.

24.

Kunt u een overzicht verschaffen van alle subsidieontvangende organisaties bij wie het ministerie in 2018 malversaties heeft geconstateerd?

Antwoord:

Nee. Gegevens van organisaties waarbij malversaties zijn geconstateerd worden niet openbaar gemaakt. Openbaarheid moet steunen op een afweging als voorzien in de Wet openbaarheid van bestuur, waarin onder andere beoordeeld wordt of openbaarmaking geen onevenredige benadeling voor belanghebbenden meebrengt (bijvoorbeeld reputatieschade). Het parlement wordt in een bijlage bij het departementale jaarverslag geïnformeerd over de bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties, zonder de betrokken organisaties te noemen.

25.

Welke organisaties zijn in 2018 door u op de vingers getikt in het kader van slecht bestede of onvoldoende verantwoorde besteding van middelen?

Antwoord:

Informatie over welke organisaties aangesproken worden op beheersmatige vraagstukken wordt niet openbaar gemaakt (zie antwoord vraag 24). Organisaties worden erop aangesproken wanneer deze hun (rapportage)verplichtingen niet tijdig nakomen of de financiële middelen onjuist zijn ingezet. Het parlement wordt in het departementale jaarverslag geïnformeerd over de bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties.

26.

Kunt u een volledig en uitputtend overzicht geven van hoeveel geld van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in 2017 en 2018 direct of indirect is uitgegeven aan (het mitigeren van de gevolgen van) de Venezolaanse vluchtelingencrisis?

Antwoord:

In 2018 is 1,1 miljoen euro uit de begroting voor BHOS besteed aan hulp aan migranten en vluchtelingen uit Venezuela die zijn vertrokken naar landen in de regio: 500.000 euro via UNHCR en 600.000 euro via het Nederlandse Rode Kruis.

27.

Hoeveel geld wordt in 2019 aan maatschappelijke organisaties besteed? Welk percentage van het totale ontwikkelingssamenwerkingsbudget is dit? Hoe verhoudt dit percentage zich tot de afgelopen jaren?

Antwoord:

Partners worden gekozen, omdat ze effectief en efficiënt opereren. Het kabinet stuurt bij de keuze van zijn partners niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen en kan pas achteraf in detail treden over hoeveel geld aan maatschappelijke organisaties is besteed.

In 2017 is 18 procent van het totale budget voor Ontwikkelingssamenwerking (ODA) aan maatschappelijke organisaties besteed. Naar verwachting zal het percentage in 2019 niet veel hiervan afwijken. Het gaat dan om een bedrag van EUR 850 miljoen.

Het genoemde percentage omvat niet de gehele bijdrage aan maatschappelijke organisaties, want bijdragen aan bijvoorbeeld Publiek Private Partnerschappen en multilaterale organisaties komen (indirect) deels ook terecht bij het maatschappelijk middenveld, als mede-uitvoerders. Deze bijdragen worden niet meegerekend, omdat maatschappelijke organisaties niet de direct ontvangende organisaties zijn van de bijdragen.

28.

Kunt u een lijst maken van alle landen in de wereld en in de vorm van een tabel aangeven in welke van deze landen in 2018 direct of indirect Nederlands belastinggeld is besteed in het kader van ontwikkelingssamenwerking of humanitaire hulp?

Antwoord:

Er zijn geen gegevens voorhanden over Nederlands belastinggeld dat indirect aan ontwikkelingssamenwerking is besteed.

Onderstaande tabel laat zien welke landen direct Nederlands geld ontvangen vanuit de BHOS-begroting in 2018. De lijst is niet compleet omdat alleen landenspecifieke programma’s zijn meegenomen. Niet alle uitgaven zijn direct toerekenbaar aan een land, zoals bijvoorbeeld (ongeoormerkte) steun aan multilaterale organisaties.

Landen die direct Nederlands geld via de BHOS-begroting ontvangen in 2018:

  • Afganistan

  • Bangladesh

  • Benin

  • Burundi

  • Centraal-Afrikaanse Republiek

  • Colombia

  • Dem. Republiek Congo

  • Egypte

  • Ethiopië

  • Ghana

  • India

  • Indonesië

  • Irak

  • Jemen

  • Jordanië

  • Kenia

  • Libanon

  • Libië

  • Mali

  • Marokko

  • Mozambique

  • Myanmar

  • Nicaragua

  • Nigeria

  • Oeganda

  • Oekraïne

  • Pakistan

  • Palestijnse Autoriteiten

  • Rwanda

  • Senegal

  • Soedan

  • Somalië

  • Suriname

  • Syrië

  • Tanzania

  • Turkije

  • Zuid Soedan

29.

Kunt u een lijst verschaffen van de tien non-gouvernementele organisaties (ngo’s) ngo's die van uw departement het meeste geld hebben ontvangen in 2018 en zullen krijgen in 2019? Kunt u daarbij de bedragen noemen?

Antwoord:

Partners worden gekozen, omdat ze effectief en efficiënt opereren voor het bereiken van de doelen. Het kabinet stuurt bij de keuze van zijn partners niet op de keuze van geldstromen over financieringskanalen en kan pas achteraf in detail treden over hoeveel geld aan maatschappelijke organisaties is besteed.

De verwachte uitgaven voor 2018 staan in onderstaande tabel. Voor 2019 zijn om bovengenoemde reden nog geen betrouwbare ramingen te geven.

Organisatie

Raming uitgaven 2018 (miljoenen)

SNV

51

International Committee of the Red Cross ICRC

47

Oxfam Novib

35

Nederlandse Rode Kruis (NRK)

26

Cordaid

25

Hivos

20

Save The Children

20

Care International

18

Stichting Rutgers (Voorheen Wpf)

17

Plan Nederland

17

30.

Welk percentage van ontwikkelings- en noodhulpmiddelen wordt uiteindelijk uitgevoerd door ngo's?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 27.

31.

Welk percentage van ontwikkelings- en noodhulpmiddelen wordt uiteindelijk uitgevoerd door een Nederlandse uitvoerder (lees: een organisatie met een hoofdvestiging in Nederland)?

Antwoord:

In 2017 is ongeveer 30 procent van de ontwikkelings- en noodhulpmiddelen uitgevoerd door een Nederlandse uitvoerder. Het gaat hierbij om de directe uitgaven aan vestigingen van organisaties in Nederland. Overheidsorganisaties als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en andere ministeries zijn niet meegerekend.

32.

Beschikt het ministerie over een overzicht van inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking (OS) van provincies, gemeenten en waterschappen? Kunt u dit overzicht met de Kamer delen?

Antwoord:

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over een dergelijk overzicht.

33.

In welke mate worden de OS-inspanningen van provincies, gemeenten en waterschappen afgestemd met of gecoördineerd door uw ministerie?

Antwoord:

Er vindt regelmatig overleg plaats met de waterschappen en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat over het programma ter versterking van de lokale counterparts van de waterschappen in ontwikkelingslanden. Met VNG vindt regelmatig overleg plaats over ondersteuning van collega-gemeenten in ontwikkelingslanden voor de verbetering van lokaal bestuur, decentralisatie, duurzame stedelijke ontwikkeling, opvang in de regio en onderwerpen als waterveiligheid en voedselzekerheid. Met de provincies vindt geen gestructureerd overleg plaats.

34.

Zou het niet beter voor Nederland, de effectiviteit van ons OS-beleid en specialisatie van onze private en publieke sector zijn als we het aantal Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) waar we middelen voor inzetten, in afstemming met andere landen, zouden beperken?

Antwoord:

Het Nederlandse OS-beleid legt de nadruk op SDGs die de problematiek in de fragiele focusregio’s in samenhang kunnen adresseren en waarop Nederland een zekere meerwaarde heeft, voortbouwend op de thematische prioriteiten in de begroting.

35.

Kunt u, in de vorm van een tabel, een overzicht verschaffen van de focus- en partnerlanden in 2019? Kunt u deze lijst naast de focus- en partnerlanden van de afgelopen vijf jaar zetten?

Antwoord:

Een overzicht van de focusregio’s van het nieuwe beleid en de inzet in verschillende landen binnen en buiten die regio’s is opgenomen in de Kamerbrief van 13 november jl. (nr. 2018Z20940). Daarin wordt ook informatie gegeven over de relatie met de vijftien voormalige partnerlanden.

36.

Welk percentage van de bestede of te besteden middelen wordt buiten de focus- en partnerlanden (of regio’s) besteed? Kunt u dit getal uitdrukken in een percentage en een overzicht verschaffen van de landen buiten deze lijst om, waar geld wordt besteed?

Antwoord:

Vanwege de vernieuwde geografische focus van het BHOS-beleid is de indeling van bijlage 5 «geplande ODA-uitgaven BHOS-begroting per regio in 2019» van de HGIS-nota gewijzigd. Naast het eerdere overzicht van de aan ambassades te delegeren landenbudgetten en soms ook gedelegeerde budgetten voor een regio (zoals de Hoorn van Afrika en het Grote Merengebied), geeft de bijlage met ingang van de HGIS-nota 2019 ook een inschatting per regio van uitgaven vanuit de centrale budgetten. De HGIS-nota en het HGIS-jaarverslag bieden zo voortaan het overzicht van de in het beleid aangekondigde verschuivingen van ODA-middelen naar de focus-regio’s West-Afrika/Sahel, Hoorn van Afrika, Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA). Daarbij is de ordening op thema gehandhaafd, in lijn met het thematische karakter van de BHOS-begroting. Omdat centrale budgetten doorgaans niet vooraf naar land of regio zijn verdeeld, moeten de gepresenteerde cijfers gezien worden als een inschatting en niet als exacte bedragen. De tabel in het HGIS-jaarverslag zal vervolgens de gerealiseerde geografische allocaties in het betreffende jaar weergeven.

Zoals aangegeven in de BHOS-nota «Investeren in perspectief zal het programmabudget in de focusregio’s in de kabinetsperiode toenemen met ten minste een derde ten opzichte van de situatie in 2017.

Het is niet goed mogelijk om een percentage te bepalen van de middelen die buiten de focus- en partnerlanden (of regio’s) worden besteed. Een deel van de uitgaven zijn niet aan een land toerekenbaar zoals bijvoorbeeld ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties. Van het deel dat wel aan een land toerekenbaar is, wordt slechts een heel klein deel buiten de focus- en partnerlanden (of regio’s) uitgegeven. Dit percentage is ongeveer 2 procent.

Zie tabel antwoord Vraag 28: deze tabel laat zien welke landen direct Nederlands geld ontvangen vanuit de BHOS-begroting in 2018.

37.

Welk percentage van de bestede of te besteden middelen wordt in landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) besteed? Om welke bedragen en landen gaat het?

Antwoord:

Het totaal aan directe bijdragen uit de BHOS-begroting in 2017 aan OESO-landen die tevens op de DAC-landen lijst staan, namelijk Chili, Mexico en Turkije, bedroeg EUR 1,3 miljoen. Dit komt overeen met 0,05 procent van de totale BHOS-begroting. Dit bedrag is exclusief de bijdragen die indirect via intermediaire organisaties (bijvoorbeeld via multilaterale bijdragen) naar bovengenoemde landen gaan.

38.

Welke door uw departement gesteunde ngo's hebben in 2017 bonussen uitgekeerd?

Antwoord:

Het ministerie beschikt niet over een overzicht van gesteunde organisaties die bonussen hebben uitgekeerd. Het personeelsbeleid is de verantwoordelijkheid van organisaties zelf. Het ministerie toetst beloningen van medewerkers van organisaties gevestigd in Nederland wel aan de Wet Normering Topinkomens (WNT). Onder de WNT hoort ook de uitkering van een bonus bij de beloning. Een bonus hoeft geen bezwaar te zijn, zolang het totaal van de beloning maar niet uitstijgt boven de norm.

39.

Kunt u van alle landen van de EU aangeven welk percentage van hun Bruto Binnenlands Product (BBP) naar ontwikkelingssamenwerking en ODA gaat?

Antwoord:

Hieronder staat aangegeven welk percentage van het BNP aan ODA werd besteed door EU-lidstaten in 20171.

ODA als % van BNP

België: 0,45

Bulgarije: 0,11

Cyprus: 0,09

Denemarken: 0,72

Duitsland: 0,66

Estland: 0,17

Finland: 0,41

Frankrijk: 0,43

Griekenland: 0,16

Hongarije: 0,11

Ierland: 0,30

Italië: 0,29

Kroatië: 0,09

Letland: 0,11

Litouwen: 0,13

Luxemburg: 1,00

Malta: 0,22

Nederland: 0,60

Oostenrijk: 0,30

Polen: 0,13

Portugal: 0,18

Roemenië: 0,15

Slovenië: 0,16

Slowakije: 0,12

Spanje: 0,19

Tsjechië: 0,13

Verenigd Koninkrijk: 0,70

Zweden: 1,01

40.

Vindt u het aanvaardbaar dat organisaties die subsidie van het ministerie krijgen financiële middelen inzetten voor lobbyisten die onder andere als taak hebben om hun tijd in te zetten voor het pleiten voor nog meer subsidie?

Antwoord:

Maatschappelijke organisaties zijn van belang voor de uitvoering van het beleid zoals weergegeven in de Nota «Investeren in Perspectief», vanwege hun dienstverlenende rol. Daarnaast hebben zij een belangrijke sociale rol in het vragen van aandacht voor maatschappelijke ruimte, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging en aandacht voor mondiale vraagstukken zoals verwoord in de SDG’s.

41.

Ontvangt de organisatie SOMO in 2019 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoe veel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2018?

Antwoord:

Voor de beleidsdoelstelling mensenrechten ontvangt SOMO in 2019 naar verwachting EUR 537.532. In 2018 bedraagt dit naar verwachting EUR 292.595.

Voor de beleidsdoelstelling maatschappelijk middenveld wordt voor de periode 2016–2020 EUR 8.494.215 beschikbaar gesteld. Omdat dit via een strategisch partnerschap loopt is pas achteraf de verdeling over de jaren inzichtelijk.

42.

Ontvangt de organisatie Milieudefensie in 2019 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoe veel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2018?

Antwoord:

Ja, Milieudefensie is penvoerder van de Green Livelihoods Alliance (GLA) (Milieudefensie, IUCN-NL en Tropenbos Int.) en ontvangt in die hoedanigheid een subsidie voor het vijfjarige (2016–2020) programma «Forested Landscapes for Equity». Dit programma valt onder het beleidskader «Samenspraak en Tegenspraak 2016 – 2020». In 2018 ontving Milieudefensie voor GLA ruim EUR 8 miljoen waarvan ruim EUR 5 miljoen aan de twee andere alliantiepartners werd doorgeven. De bijdrage voor 2019 zal naar verwachting ook rond dat bedrag uitkomen.

43.

Ontvangt de organisatie Greenpeace in 2019 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoe veel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2018?

Antwoord:

Greenpeace heeft in 2018 geen geld ontvangen van het ministerie. Er wordt niet voorzien dat dit in 2019 wel het geval zal zijn.

44.

Ontvangt Oxfam Novib in 2019 naar verwachting geld van het ministerie? Zo ja, hoe veel en in het kader van welke beleidsdoelstelling? Hoe hoog was dit bedrag, voor zover relevant, in 2018?

Antwoord:

Oxfam Novib heeft meerder contracten met het ministerie lopen, die in 2019 doorlopen voor een totaal bedrag van EUR 26.861.938. In 2018 bedroeg het totaal EUR 32.606.812. De contracten voor 2019 zijn in de volgende sectoren:

  • Bescherming en bevordering van mensenrechten EUR 23.475

  • Internationaal handelssysteem + MVO EUR 369.034

  • Private sectorontwikkeling EUR 150.000

  • Veiligheid en Rechtsontwikkeling EUR 2.055.535

  • Vrouwenrechten en gendergelijkheid EUR 198.637

  • Maatschappelijk middenveld EUR 24.065.257

45.

Welke projecten ondersteunt het ministerie op dit moment direct of indirect in het kader van verduurzaming van een specifieke teelt of keten (bijvoorbeeld ananasteelt of de cashewnootketen)?

Antwoord:

Het ministerie ondersteunt de activiteiten van meerdere organisaties ter verduurzaming van ketens, waaronder Solidaridad, het Initiatief Duurzame Handel (IDH), Utz/Rainforest Alliance en Fair Wear Foundation. Het ministerie legt hierbij de hoogste prioriteit bij de verduurzaming van de productie van textiel, palmolie en cacao. Onze partners richten zich ook op ketens zoals koffie, thee, katoen, soja, bloemen, kweekvis, specerijen, noten, groente en fruit. De inzet is daarbij gericht op het verbeteren van inkomens, lonen, rechtspositie en arbeidsomstandigheden. En ook op het voorkomen van kinderarbeid en het aanpakken van milieuproblemen.

In productielanden werken bovengenoemde organisaties onder andere aan capaciteitsopbouw van boeren, productiviteit, kwaliteit, traceerbaarheid, toegang tot financiële of ondersteunende diensten aan toeleverende boeren. Zo werkt IDH samen met Olam aan de structurele inkomensverbetering van 30.000 cashewboeren in Ivoorkust door het volledig traceerbaar maken van de aanvoer, trainingen te geven aan boeren op het gebied van Good Agricultural Practices en het verbeteren van de dienstverlening aan toeleverende boeren.

Naast activiteiten in productielanden, wordt ook in Nederland en andere consumptielanden met het bedrijfsleven en andere stakeholders gewerkt aan verduurzaming van ketens. Zo werkt IDH samen met handelaren en distributeurs aan de verduurzaming van de ananasketen via het door IDH gelanceerde Sustainability Initiative Fruits and Vegetables 2020. Het doel van dit initiatief is om alle groente en fruit uit Midden- en Zuid-Amerika, Afrika en Azië in 2020 100% duurzaam in te kopen.

Het kabinet zet zich tevens in voor de IMVO-convenanten (Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen). De IMVO-convenanten zijn gericht op het voorkomen en aanpakken van risico’s voor mens en milieu in waardeketens van Nederlandse bedrijfssectoren. Dit betreft de waardeketens van de kleding- en textielsector, de bancaire sector, goudsector, houtsector, plantaardige eiwitten, voedingsmiddelensector en de verzekeringssector.

46.

Kunt u een lijst verschaffen met alle door het ministerie gesteunde organisaties in 2018 (en waar mogelijk in 2019), inclusief het bedrag en de looptijd van de subsidie?

Antwoord:

Op uw verzoek wordt hierbij een vertrouwelijke lijst apart naar de Kamer gestuurd. Deze lijst is vertrouwelijk omdat in deze lijst organisaties voorkomen waarvan het niet wenselijk is dat bekend wordt dat zij subsidie ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit is in het kader van de veiligheid van de organisaties en hun medewerkers. Deze organisaties mogen niet extern worden gepubliceerd.

Het subsidieoverzicht dat bijlage 3 is bij de begroting 2019 van BHOS geeft inzicht in de looptijd van de subsidies en de bedragen voor de komende jaren.

47.

Kunt u een overzicht geven van alle verschillende subsidie ontvangende organisaties die in 2018 een juridische procedure hadden lopen tegen de overheid?

Antwoord:

In 2018 zijn er tot op heden geen ontvangers van BHOS-subsidie geweest die over de subsidieverlening bij het ministerie een bezwaar- of beroepsprocedure zijn gestart. Er loopt één procedure over een afgewezen subsidieaanvraag.

48.

Kunt u aangeven of er direct of indirect geld wordt verstrekt aan projecten die zich bezig houden met de luchtkwaliteit in huizen in ontwikkelingslanden?

Antwoord:

Ja. Nederland financiert diverse projecten die de luchtkwaliteit in huizen verbeteren door de toepassing van schone kookoplossingen te bevorderen. Luchtvervuiling in huizen wordt primair veroorzaakt door het koken op traditionele houtvuren en houtskool. WHO schat dat dit leidt tot 4 miljoen doden jaarlijks. Vooral vrouwen en kinderen zijn kwetsbaar, omdat zij veel tijd doorbrengen in zwaar vervuilde lucht in keukens. Nederland financiert daarom projecten die schone kookoplossingen bieden, zoals het Afrika biogas programma, het Energising Development Partnerschap en de Global Alliance for Clean Cookstoves. Ook stimuleert Nederland multilaterale banken en het Green Climate Fund om te investeren in de verbetering van de luchtkwaliteit in huizen.

49.

Welk deel van de uitgaven in 2019 is revolverend?

Antwoord:

De begroting van BHOS kent zeven revolverende fondsen (zie ook het antwoord op vraag 54), elk met specifieke bepalingen over het revolverende karakter. Het is te vroeg om al uitspraken te doen over de exacte uitgaven in 2019 en wat daarvan uiteindelijk revolverend zal zijn. Het volgende overzicht geeft aan welke geraamde bedragen onderdeel zullen gaan uitmaken van het revolverende deel van de respectieve fondsen. Inzet is deze fondsen volledig revolverend te laten zijn, al kan dit in praktijk lager liggen omdat additioneel aan de markt gewerkt wordt.

Fonds

Geraamde betaling 2019 (in mln)

Massif

EUR 0 mln

IDF

EUR 20 mln

AEF

EUR 20 mln

DGGF

EUR 55 mln

DTIF

EUR 18 mln

GAFSP

USD 4,4 mln

PIDG

USD 20 mln

50.

Kunt u een overzicht verschaffen waarin wordt aangegeven wat de return on investment is die uit de ODA-gelden wordt gefinancierd per project?

Antwoord:

Leidend voor besteding van ODA-gelden zijn de daarmee te bereiken ontwikkelingsresultaten, dus de bijdrage aan het OS-beleid. Maatstaf voor deze resultaten zijn de SDGs, nader ingevuld via de thematische resultaatkaders en de set indicatoren uit de begroting. De indicatoren en resultaatkaders bevatten kwantitatieve en kwalitatieve elementen.

Voor iedere activiteit vindt een beleidsmatige, beheersmatige en financiële toetsing plaats voordat tot financiering wordt overgegaan. Hiermee zijn in het besluitvormingsproces doelmatigheid, efficiency en duurzaamheid een vast onderdeel. Monitoring en evaluatie vormen het vervolg hierop. Monitoring vindt plaats op de inhoudelijke en financiële voortgang en op basis van de uitkomsten van deze beoordeling kan bijsturing van de activiteit plaatsvinden. De bijdrage aan de return on investment is via deze processen verwerkt in de activiteiten. Die bijdrage kan overigens verschillen afhankelijk van het type project, het bestemmingsland en de looptijd ervan.

51.

In welke mate zet het ministerie, bijvoorbeeld in gesprekken met regeringen van ontwikkelingslanden, in op «gebonden hulp», waarbij het land (of diens maatschappelijk middenveld) dat hulp ontvangt verplicht wordt om goederen en diensten af te nemen van het donorland?

Antwoord:

Het is geen Nederlands beleid om gebonden hulp te geven. Het ministerie bekijkt per beleidsterrein, regio of land op welke manier onze inzet het meest doelmatig en effectief is zonder ontvangende landen of organisaties te dwingen om Nederlandse goederen of diensten af te nemen. Zoals de OESO aangeeft, is gebonden hulp over het algemeen ook inefficiënt doordat het de kosten flink kan verhogen (zie ook http://www.oecd.org/dac/financing-sustainable-development/development-finance-standards/untied-aid.htm).

52.

Bent u bereid om, naar Frans voorbeeld, van opkomende landen die ondersteuning krijgen van Nederland – bijvoorbeeld in de vorm van leningen of investeringen – te vragen of eisen dat ten minste 70 procent van bijvoorbeeld de lening, voor zover mogelijk, moet worden besteed aan Nederlandse bedrijven? Bent u bereid deze vorm van gebonden investeren verder te verkennen?

Antwoord:

Het kabinet is geen voorstander van gebonden hulp, conform internationale afspraken in de OESO, en zet daarmee de lijn van de vorige kabinetten voort. Nederlandse bedrijven krijgen wel volop kansen om door middel van het indienen van goede voorstellen gebruik te maken van de verschillende financieringsmogelijkheden die de Nederlandse overheid aanbiedt.

53.

Welke door het ministerie gesteunde organisaties zetten zich op de Middellandse Zee in om (aspirant-)drenkelingen uit Noord-Afrika te redden en/of aan boord te halen?

Antwoord:

Uit de BHOS-begroting worden momenteel geen non-gouvernementele organisaties gefinancierd die zich op de Middellandse Zee inzetten om (aspirant-)drenkelingen te redden en/of aan boord te nemen.

54.

Kunt u een overzicht verschaffen van alle revolverende fondsen van het ministerie of waar het ministerie in investeert? Kunt u per fonds de omvang van het fonds en het geïnvesteerde bedrag vermelden?

Antwoord:

Onderstaand een overzicht van revolverende fondsen, dat is gebaseerd op een recente inventarisatie binnen het ministerie.

Fondsen van het ministerie
 

Geïnvesteerd bedrag

Omvang fonds

Specificatie x 1.000 EUR

31 december 2017

Specificatie EUR x 1.000

AEF

75.306

120.000

IDF

354.516

362.000

Massif fonds

319.725

345.000

DGGF

225.039

700.000

DTIF

6.526

107.500

Fondsen waarin het ministerie gezamenlijk met andere partijen heeft geïnvesteerd
 

Geïnvesteerd bedrag

(bedrag x 1.000 USD)

Omvang fonds (bedrag x 1.000 USD)

GAFSP

Peildatum

30-06-2018

96.916

347.256

PIDG

Peildatum

31-12-2017

32.500

1.045.800

55.

Hoeveel FTE’s vallen op dit moment onder de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en onder welke directies vallen zij? Kunt u het aantal FTE’s per relevante directie vermelden?

Antwoord:

De Minister voor BHOS maakt integraal gebruik van de medewerkers van het Ministerie van BZ. Hieronder een overzicht van de medewerkers van het gehele ministerie.

DG / Directie

Aantal formatieplaatsen uitgedrukt in FTE

DGBEB

135,39

DGBEB

3,00

DIO

60,00

EAB

13,00

GES

15,89

IMH

43,50

DGES

407,50

CSO

158,00

DCV

148,50

DEU

34,00

DGES

12,00

DIE

47,00

ICE

8,00

DGIS

270,39

BIS

16,56

BMB

5,50

DDE

57,50

DGIS

5,00

DSH

67,50

DSO

53,22

IGG

56,61

MLS

3,00

WIU

5,50

DGPZ

288,67

BPZ

6,00

DAF

42,17

DAM

32,00

DAO

23,50

DGPZ

20,00

DMM

71,50

DVB

70,50

DWH

23,00

Overige

7,00

DARE

1,00

SG

4,00

(blank)

2,00

POSTEN

822,00

ABI

3,00

ABJ

5,00

ABU

3,00

ACC

8,00

ADD

14,00

ALG

4,00

ALM

1,00

AMM

10,00

ANK

9,00

ANT

1,00

AST

2,00

ATH

5,00

BAG

8,00

BAK

2,00

BAL

2,00

BAM

14,00

BAN

6,00

BDP

3,00

BEI

4,00

BEL

5,00

BEN

2,00

BGL

2,00

BKR

4,00

BLN

13,00

BOG

5,00

BOM

2,00

BRA

5,00

BRE

29,00

BRN

8,00

BRU

7,00

BTL

2,00

BUE

5,00

BUJ

6,00

CAN

2,00

CAR

3,00

CD DEL GNV

3,00

CHI

2,00

CHO

2,00

CHS

1,00

COL

3,00

COT

7,00

DAK

5,00

DAR

5,00

DBA

2,00

DHA

11,00

DMC

4,00

DOH

4,00

DUB

2,00

DUS

2,00

ERB

3,00

GEV

12,00

GNZ

3,00

HAN

6,00

HAR

2,00

HAV

5,00

HCM

2,00

HEL

2,00

HON

2,00

ISL

7,00

IST

8,00

JAK

13,00

JBA

9,00

KAA

1,00

KAB

7,00

KAI

8,00

KAM

7,00

KHA

7,00

KIE

6,00

KIG

11,00

KOP

3,00

KSS

5,00

KUA

3,00

KWE

2,00

LAG

3,00

LIM

3,00

LIS

2,00

LJU

2,00

LON

12,00

LUA

2,00

LUX

2,00

MAD

5,00

MAN

3,00

MAP

9,00

MEX

4,00

MIA

2,00

MIL

1,00

MOS

14,00

MSK

1,00

MUN

1,00

MUS

3,00

NAI

11,00

NDE

15,00

NIC

2,00

NTIOTAI

1,00

NYC

3,00

NYV

29,00

OPCW

3,00

OSA

1,00

OSL

2,00

OTT

3,00

PAN

2,00

PAO

4,00

PAR

11,00

PAU

1,00

PEK

17,00

PET

2,00

POR

2,00

PRA

2,00

PRE

7,00

PRI

2,00

PRM

5,00

RAB

8,00

RAM

7,00

RAZI

21,00

RIO

2,00

RIY

7,00

RNAF

13,00

ROEU

23,00

ROF

1,00

ROM

5,00

RWHA

8,00

RZAF

9,00

SAA

10,00

SAO

2,00

SAR

4,00

SEO

5,00

SFN

2,00

SHA

5,00

SIN

4,00

SJO

3,00

SKO

3,00

SOF

3,00

STD

3,00

STG

2,00

STO

2,00

STR

2,00

SYD

2,00

TAL

1,00

TBL

3,00

TEH

9,00

TIR

1,00

TLV

7,00

TOK

7,00

TOR

2,00

TRI

3,00

TUN

5,00

VAL

1,00

VAN

2,00

VAT

1,00

VIL

2,00

WAR

6,00

WAS

12,00

WEL

2,00

WEN

11,00

YAN

4,00

ZAG

2,00

PSG

955,56

3W

142,50

AIV

7,00

AVT

31,00

BSG

26,00

COM

53,00

CVB

2,50

DBV

173,50

DJZ

78,67

DPG

24,00

ESA

9,50

FEZ

95,78

FSO

136,50

HDPO

129,67

IOB

32,50

ISB

9,00

OR

2,44

PSG

2,00

Grand Total

2886,50

57.

Kunt u uitweiden over hoe ver de onderhandelingen met de VS over het openstellen van de rundvleesmarkt zijn gevorderd? Wanneer zijn deze onderhandelingen gestart?

Antwoord:

De EU en de VS hebben een langlopend geschil vanwege het EU-importverbod op vlees afkomstig van met hormonen behandelde runderen. De VS heeft hierover in 1996 een WTO-zaak tegen de EU aangespannen. In 1998 oordeelde het WTO-beroepslichaam dat het EU-importverbod in strijd was met WTO-afspraken.

Ondanks deze uitspraak, heeft de EU het importverbod gehandhaafd, waardoor de VS tegenmaatregelen tegen de EU mocht nemen. Dit deed de VS ook tot de EU en de VS in 2009 in een Memorandum of Understanding (MoU) tot een oplossing kwamen. In dit MoU bood de EU een WTO-quotum voor hormoonvrij rundvlees. Dit quotum stond en staat open voor alle WTO-leden. Daardoor zijn ook andere WTO-leden, zoals Australië en Uruguay, dit quotum gaan gebruiken. Hierdoor is er minder ruimte voor Amerikaanse rundvleesexporteurs om onder het quotum te exporteren naar de EU. De in het MoU gemaakte afspraken zijn niet permanent. Beide partijen hebben de mogelijkheid om het MoU op te zeggen. Dit zou beteken dat de VS wederom tegenmaatregelen tegen EU-export kan nemen in de vorm van tariefheffingen. De EU onderhandelt daarom met de VS over de werking van het bestaande quotum. De formele onderhandelingen zijn de tweede helft van oktober gestart.

58.

Kun u aangeven wat de formele status is van een Landbouwraad?

Antwoord:

Een landbouwraad is een door LNV uitgezonden diplomaat verbonden aan en geplaatst op de Nederlandse ambassade.

59.

Kunt u aangeven hoeveel Landbouwraden er zijn en in welke steden en landen deze gevestigd zijn?

Antwoord:

Er zijn 38 landbouwraden: 31 op bilaterale ambassades en 7 op multilaterale posten (zie bijgevoegd overzicht).

60.

Kunt u aangeven hoeveel landen door de Landbouwraden bediend worden?

Antwoord:

Landbouwraden bedienen 76 landen. In die landen waar een landbouwraad is geaccrediteerd wordt deze in de regel ondersteund door een permanente lokale medewerker, aangesteld door de ambassade namens het Ministerie van LNV.

61.

Zijn de agenda’s van de diverse Landbouwraden openbaar? Zo ja, kunt u een gedetailleerd overzicht van deze agenda’s verstrekken? Zo nee, welke gegevens kunt u dan wel verstrekken?

Antwoord:

De plannen van de landbouwraden zijn integraal onderdeel van de economische werk- en of jaarplannen van de ambassades.

62.

Is er een overzicht beschikbaar van alle activiteiten van de Landbouwraden in het jaar 2017 en 2018? Zo ja, kunt u dit overzicht verstrekken? Zo nee, welke gegevens kunt u dan wel verstrekken?

Antwoord:

Nee, er bestaat geen overzicht van alle activiteiten van de landbouwraden. Op het portal agroberichtenbuitenland.nl vindt u informatie over events en activiteiten, waarbij de landbouwraden betrokken zijn.

63.

Zijn er, met de Landbouwraden, vergelijkbare economische attachés actief in den vreemde? Kunt u een overzicht geven van de locaties waar deze economische attachés gevestigd zijn, welke landen ze bedienen en wat hun activiteiten behelzen? Zo nee, welke gegevens kunt u dan wel verstrekken?

Antwoord:

Naast landbouwraden kent de Nederlandse overheid innovatie-attachés (EZK), vertegenwoordigers van de NFIA (Netherlands Foreign Investment Agency, EZK/BZ), lokaal aangestelde vertegenwoordigers in Netherlands Business Support Offices (NBSO’s, BZ), zie overzicht hier. Samen met de BZ-collegae die zich met handel en economie bezig houden vormen dezen op de ambassades economisch clusters om samenwerking en synergie te bevorderen.

Netherlands Business Support Offices (NBSO’s) ondersteunen Nederlandse bedrijven in het buitenland bij het vergroten van de omzet uit buitenlandse markten. Daarnaast zoeken de NBSO’s, samen met de NFIA, naar bedrijven die in Nederland willen investeren. NBSO’s zijn een integraal onderdeel van de economische dienstverlening van de Nederlandse overheid.

Het Innovatie attachénetwerk helpt bij netwerken voor internationale R&D-samenwerking en met kennis over innovatieve ontwikkelingen en trends op het terrein van innovatief ondernemerschap in Nederland en het buitenland. Daarnaast deelt het netwerk informatie over topsectoren, toekomstige markten, trends en ontwikkelingen door publicaties en seminars. Verder kan het IA-netwerk partijen inhoudelijke ondersteunen bij (strategische) acquisitie van kennisintensieve buitenlandse investeringen.

De NFIA helpt en adviseert bedrijven uit het buitenland bij het opzetten en/of uitbreiden van hun internationale activiteiten in Nederland. De NFIA richt zich daarnaast op de promotie van Nederland in het buitenland als een land met een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor hoogwaardige activiteiten en heeft de taak ontwikkelingen op dit vestigingsklimaat te monitoren en waar mogelijk verbeteringen voor te dragen. De NFIA werkt in haar inspanningen samen met de regionale acquisitiepartners via het Invest in Holland netwerk.

64.

Hoeveel uitgaande (buitenlandse) handelsmissies waar een bewindspersoon van de Nederlandse regering onderdeel van uitmaakte zijn er in geweest in de periode 2010 tot en met 2018? Kunt u een overzicht geven met daarbij ook de betrokken bewindsperso(o)n(en)? Zo nee, welke informatie kunt u dan wel geven?

Antwoord:

Sinds het aantreden van kabinet Rutte I in november 2012 gaat het om 110 bij BZ gemelde missies (zie bijlage 64). Van de periode 2010 tot november 2012 zijn geen gegevens bekend.

65.

Welke uitgaande (buitenlandse) handelsmissies staan er gepland voor het vergaderjaar 2018–2019 en welke bewindspersonen zijn hierbij betrokken?

Antwoord:

Voor 2e helft 2018:

12–14 september, VS: Stas IenW, Klimaatmissie

9–10 oktober, Polen: Min IenW

10–12 oktober, Duitsland: Min BHOS, Min VWS en marge werkbezoek KP

4 november, Indonesië: Min MZS, 5th GHSA ministerial meeting/economische missie

25–29 november, Colombia: MP, Min LNV, Min MZS, Minister Economische Ontwikkeling Curaçao; Minister van Financiën, Economische Zaken en Cultuur Aruba

Min BHOS is voornemens begin december België te bezoeken i.v.m. missie vrouwelijke ondernemers.

Voor 2019:

8–12 januari, VS: Stas EZK, Special Envoy Startup-Delta, Consumer Electronic Show (CES)

Min BHOS is voornemens om in 1ste helft 2019 onder meer de VS, het VK, Japan i.c.m. Zuid-Korea, Marokko met een missie te bezoeken en werkbezoeken te brengen aan Duitsland, Nigeria, Israël en de Palestijnse gebieden. Voor 2019 zijn de meeste programma’s nog in voorbereiding.

Daarnaast worden er ook missies georganiseerd die hoog ambtelijk worden uitgevoerd, door decentrale overheden en startupmissies onder leiding van startup Delta Special Envoy.

66.

Welke uitgaande (buitenlandse) handelsmissies die gepland staan voor het vergaderjaar 2018–2019 hebben een tenminste gedeeltelijke focus op de landbouwsector?

Antwoord:

Voor 2018 Colombia, voor 2019 nog niet bekend.

67.

Welke inkomende handelsmissies staan er gepland voor het vergaderjaar 2018–2019 en welke bewindspersonen zijn hierbij betrokken?

Antwoord:

2018:

15–17-okt, China: MP, BHOS en marge werkbezoek premier

29-okt–2-nov, Singapore: MP, BHOS, Stas EZ, en marge ISB (Inkomend Staatsbezoek)

10–11-dec, Kaapverdië: MP, BHOS (tbc), economisch component en marge ISB

Voor 2019 zijn nog geen inkomende missies bekend.

68.

Welke inkomende handelsmissies die gepland staan voor het vergaderjaar 2018–2019 hebben een tenminste gedeeltelijke focus op de landbouwsector?

Antwoord:

Voor 2018 geen, voor 2019 zijn deze nog niet bekend.

69.

Welke stages voor economische attachés bij internationaal opererende ondernemingen zijn er op dit moment? Om hoeveel attachés gaat het? Om welke ondernemingen gaat het? Hoe worden deze stages gefinancierd?

Antwoord:

De Academie voor Internationale Betrekkingen van BZ biedt een intensieve training «Trade and Investment Promotion» aan die openstaat voor ambtenaren in Den Haag en op de posten. Vast onderdeel daarvan is een meeloopstage om wederzijds meer begrip te krijgen van de (benodigde) dienstverlening voor internationaal ondernemen. Jaarlijks volgen zo’n 30 deelnemers deze training. De stages vinden bij bedrijven plaats die passen in de prioriteiten van de BHOS-nota: MKB-ers, maar ook grotere bedrijven, die bijdragen aan het halen van de SDG’s, die op markten actief (willen) zijn waar het exportpotentieel groot is.

70.

Wat wordt er bedoeld met een «grotere inzet van economische attachés op business development in plaats van reguliere handelsbevordering» zoals dat in de Handelsagenda genoemd is? Kunt u een voorbeeld geven van deze grotere inzet? Vindt er business development plaats op het terrein van de landbouw?

Antwoord:

Business Development heeft betrekking op het zoeken naar kansen en mogelijkheden en die proactief koppelen aan mogelijk geïnteresseerde bedrijven, waar reguliere handelsbevordering vaak meer bemiddeling n.a.v. binnenkomende vragen en verzoeken betreft. Economische attachés zullen in dit licht het beschikbare handelsinstrumentarium zoals Partners International Business inzetten om kansen voor Nederlandse kennis en expertise te benutten. Zo richt de economische diplomatie in de Golfregio zich op de nexus voedsel-water-energie. Het samenbrengen van lokale vraag en Nederlands aanbod – zoals op het gebied van innovatieve landbouwoplossingen in waterschaarse gebieden – wordt proactief door zowel handelsattachés als Landbouwraden bevorderd.

71.

Kunt u een overzicht geven van alle in- en uitgaande handelsstromen palmolie voor de periode 2010–2018 voor Nederland? Kunt u daarbij aangeven of Nederland een doel- of doorvoerland is? Kunt u daarbij aangeven wat het oorsprongland is? Zo nee, welke gegevens kunt u dan wel verstrekken?

Antwoord:

Cijfers over in- en uitvoer van palmolie, zoals ruwe palmolie voor technisch of industrieel gebruik of bewerkte palmolie, staan op CBS Statline.2 Het CBS produceert handelscijfers over import en export op gedetailleerd productniveau, volgens de indeling van het Geharmoniseerd Systeem – een systeem van goederencodes dat wereldwijd wordt gebruikt. Nederland is de grootste importeur van palmolie in de EU, gevolgd door Spanje, Italië en Duitsland. Het merendeel van de import betreft ruwe palmolie (87% van het totale importvolume in 2016). Geïmporteerde palmolie is voornamelijk afkomstig uit Indonesië en Maleisië. Het aandeel van geïmporteerde palmolie uit Papoea Nieuw-Guinea en Centraal-Amerikaanse landen – Colombia, Honduras en Guatemala – is de afgelopen jaren echter fors toegenomen. Slechts een klein deel van de geïmporteerde ruwe palmolie wordt rechtstreeks doorgevoerd naar andere EU-landen (7.6% in 2016); het merendeel wordt in Nederland verwerkt. Verwerkte palmolie die wordt geëxporteerd gaat voor een groot deel naar België, Duitsland en Frankrijk.

72.

Kunt u een overzicht geven van alle in- en uitgaande handelsstromen teerzandolie voor de periode 2010–2018 voor Nederland? Kunt u daarbij aangeven of Nederland een doel- of doorvoerland is? Kunt u daarbij aangeven wat het oorsprongland is? Zo nee, welke gegevens kunt u dan wel verstrekken?

Antwoord:

Het blijkt niet mogelijk om een overzicht te geven van in- en uitgaande handelsstromen teerzandolie. Teerzandolie is al gemengd met andere soorten olie wanneer het in de EU wordt geïmporteerd.

73.

Kunt u een overzicht geven van alle in- en uitgaande handelsstromen soja voor de periode 2010–2018 voor Nederland? Kunt u daarbij aangeven of Nederland een doel- of doorvoerland is? Kunt u daarbij aangeven wat het oorsprongland is? Zo nee, welke gegevens kunt u dan wel verstrekken?

Antwoord:

Cijfers over in- en uitvoer van soja staan op CBS Statline.3 Nederland importeert voornamelijk soja uit Brazilië, Argentinië en de Verenigde staten. Een groot deel van de in Nederland geïmporteerde sojaproducten wordt doorgevoerd naar andere Europese landen. In november wordt het resultaat van de eerste Europese Soja Monitor verwacht, die tot doel heeft de sojastromen binnen Europa zichtbaar te maken. Dit is geïnitieerd door het Initiatief Duurzame Handel (IDH) en het Nederlands Comité International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) in samenwerking met de European Feed Manufacturers» Federation (FEFAC).

74.

Op welke manier wordt invulling gegeven aan de motie Ouwehand (Kamerstuk nummer 3495219) binnen artikel 2, met betrekking tot de relatief hoge invoer van grondstoffen uit ontwikkelingslanden?

Antwoord:

De motie Ouwehand verzoekt de regering de Monitor Brede Welvaart te betrekken bij de uitwerking van de BHOS-nota. De monitor stelt dat Nederland positieve en negatieve effecten heeft op de brede welvaart in andere landen. De welvaartsgroei ontstaat door inkomsten uit handel met Nederland en door geld dat vanuit Nederland naar dat land wordt overgemaakt (overdrachten). De negatieve effecten komen volgens het CBS voort uit de invoer van grondstoffen. Deze monitor is een waardevolle analyse die het kabinet meeneemt in de interventies.

Nederland zet zich op het gebied van a-biotische en biotische grondstoffen in voor het stimuleren van duurzame ontwikkeling elders op een verantwoorde manier. Onder meer door in te zetten op duurzame palmolie en door mijnbouw in hoog-risicogebieden te verbeteren voor mens en milieu. Tegelijkertijd zet Nederland in op verantwoorde handel in genoemde grondstoffen om zo de economische ontwikkeling te stimuleren. Nederland doet dit in samenwerking met andere landen, (internationale) bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld in het kader van OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles. Nederland doet dit bijvoorbeeld via het European Partnership for Responsible Minerals, het Extractive Industries Transparancy Initiative en de IMVO-convenanten.

75.

Hoeveel grondstof-importerende bedrijven worden bereikt met initiatieven gericht op risico’s in grondstoffenketen (zoals de convenanten Verantwoord Goud en Metallurgische Sector en het European Partnership for Responsible Minerals (EPRM))? In hoeverre richten deze initiatieven zich ook op de havens en overslagbedrijven, investeerders en handelaren?

Antwoord:

Bij het convenant Verantwoord Goud zijn 13 individuele bedrijven en 2 brancheorganisaties betrokken. Het convenant voor de Metallurgische Sector is nog in onderhandeling. Hierbij is de Vereniging Nederlandse Metallurgische Industrie (VNMI) betrokken, die zo’n 20 bedrijven vertegenwoordigt. Bij het European Partnership for Responsible Minerals (EPRM) zijn 11 bedrijven betrokken.

De bedrijven die bij deze initiatieven betrokken zijn importeren soms direct ruwe grondstoffen, en vaak producten of onderdelen waarin de grondstoffen al zijn bewerkt. De genoemde initiatieven richten zich op het bevorderen van het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid (due diligence), waarvoor bedrijven hun leveranciers ondervragen over mogelijke risico’s verderop in de keten. Hierdoor worden veel meer bedrijven (leveranciers, raffinaderijen, handelaren) bereikt dan enkel de bedrijven die aangesloten zijn bij de genoemde initiatieven.

Ook brengen de leden van deze initiatieven (waaronder ook andere overheden en organisaties uit het maatschappelijk middenveld) het gedachtegoed van de initiatieven bij andere bedrijven en organisaties onder de aandacht. Dit gebeurt o.a. op (inter)nationale fora, zoals het OESO Forum voor Verantwoorde Mineralenketens, waar ook banken en veel bedrijven uit de sector aanwezig zijn.

76.

Welke voorbereidingen zijn tot nu toe getroffen, in het kader van de Europese verordening over conflictmineralen die per 1 januari 2020 van kracht zal zijn, om grondstof-importerende bedrijven te stimuleren om nu al de due diligence verplichtingen te implementeren?

Antwoord:

De Europese Verordening over conflictmineralen wordt per 1 januari 2021 van kracht. BZ zet zich actief in om bedrijven voor te bereiden op de Verordening. Zo is er een conferentie georganiseerd, die als doel had verantwoord ondernemen in hoog risico en conflictgebieden te bevorderen. Hierbij werden bedrijven via verschillende workshops ondersteund om zich tijdig voor te bereiden op het in werking treden van de EU Conflictmineralenverordening. Momenteel wordt er gezocht naar een geschikte bevoegde toezichthouder om toe te zien op de naleving van de EU Conflictmineralenverordening in Nederland. Hiervoor zijn er gesprekken gevoerd met verschillende bestaande toezichthouders.

Nederland blijft zich daarnaast inzetten voor het European Partnership for Responsible Minerals (EPRM), een initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat in 2016 is opgericht. Dit partnerschap geldt als flankerend beleid bij de EU Conflictmineralenverordening. Het partnerschap heeft, naast andere functies, een belangrijke informatiefunctie te vervullen over het betrekken van en handelen in grondstoffen. Daarmee kan het partnerschap ook Europese bedrijven helpen bij het implementeren van de regels uit de conflictmineralenverordening. Hierbij spelen ngo’s een belangrijke rol. Er zijn relevante ngo’s lid van het EPRM en zij bieden due diligence expertise en kennis van lokale context aan de aangesloten bedrijven – bijvoorbeeld over opereren in de Democratische Republiek Congo. Het platform wordt komend jaar verder ontwikkeld in nauwe samenwerking met de Europese Commissie.

77.

In uw beleidsnota refereert u aan de negatieve gevolgen van handelsbeleid voor vrouwen. Hoe zet u zich in om de negatieve gevolgen van het eigen handelsbeleid op vrouwen tegen te gaan?

Antwoord:

Eind 2017 is een politieke verklaring over handel en gender aangenomen waarin een brede groep WTO-leden het belang van het versterken van de positie van vrouwen in internationale handel benadrukken4. Ten tijde van het ondertekenen van de verklaring was reeds duidelijk dat gebrek aan data over deelname van vrouwen in internationale handel een belangrijke uitdaging is bij het formuleren van geïnformeerd en effectief beleid. Daarom hebben WTO-leden in het eerste jaar sinds de verklaring met name onderzoek en dataverzameling in gang gezet en hebben zij in verschillende bijeenkomsten ervaringen uitgewisseld over gender binnen private sector ontwikkeling, handelsbevordering en handelsakkoorden. Dit jaar wordt afgesloten met een conferentie over handel en gender die Nederland organiseert samen met de Wereldbank en de WTO. Het kabinet wil mede op basis van deze inzichten en ideeën in de eerste helft van 2019 de inhoudelijke inzet op handel en gender verder vormgeven. Daarnaast is het versterken van vrouwelijk ondernemerschap een dwarsdoorsnijdend thema binnen het handelsbeleid en is uitgewerkt in de handelsagenda.

78.

Hoe gaat u invulling geven aan het in de beleidsnota genoemde streven voor beleidsconsultaties met vrouwen en meisjes? Welke financiële middelen worden hieraan verbonden?

Antwoord:

De belangen van vrouwen en meisjes krijgen aandacht in politieke consultaties (genderdiplomatie) op alle terreinen van beleid. Hieraan zijn geen specifieke middelen verbonden: genderkennis en -expertise wordt door middel van trainingen, een gender@work kennisportal en het organiseren van bijeenkomsten aan alle medewerkers van het ministerie beschikbaar gesteld.

79.

De handelsagenda geeft aan dat de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen voor alle overheidsinstanties gelden. Betekent dit ook dat Atradius DSB zich aan deze richtlijnen moet houden en dat de richtlijnen een basisvoorwaarde worden voor de financiering vanuit InvestNL?

Antwoord:

Atradius DSB onderschrijft de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Voor het aanvragen van een exportkredietverzekering is vereist dat een aspirant-verzekerde de richtlijnen naleeft. InvestNL zal de OESO-richtlijnen als basisvoorwaarde beschouwen bij de financieringen van internationale projecten.

80.

Hoe werkt het doel om in 2023 90% van de bedrijven de OESO-richtlijnen te laten onderkennen in de praktijk, aangezien het erkennen van de OESO-richtlijnen nog steeds geen voorwaarde is voor het ontvangen van overheidsfinanciering, in welke vorm dan ook?

Het kabinet werkt op verschillende manieren aan het stimuleren van het nakomen van de OESO-richtlijnen, onder meer via de IMVO-convenanten, ten behoeve van het behalen van de 90 procent doelstelling. Ook in het handelsinstrumentarium van RVO, waarvoor het Ministerie van Buitenlandse Zaken opdrachtgever is, wordt hier via het IMVO-Uitvoeringsbeleid invulling aan gegeven. Met dit beleid beoordeelt RVO financieringsaanvragen. Een van de beoordelingscriteria is dat het bedrijf een verklaring heeft ondertekend dat het bedrijf – en de eventuele lokale partners – bekend zijn met de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen én dat daar naar wordt gehandeld. Ook voor deelname aan handelsmissies is een vereiste dat bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijven.

Wanneer een bedrijf niet in lijn met de OESO-richtlijnen handelt, is het uitgangspunt niet uitsluiten, maar verbeteren door middel van het bieden van een handelingsperspectief. RVO kan een subsidie echter niet toekennen, wanneer blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen wil houden.

Binnen exportkredietverzekeringen zorgt Atradius Dutch State Business (ADSB), uitvoerder van de exportkredietverzekering (ekv), voor de implementatie van het IMVO-beleid van de ekv. ADSB gaat onder andere actief met de aanvrager van een ekv in gesprek over wat naleving van de OESO-Richtlijnen inhoudt en de aanvrager van een ekv moet een inspanningsverklaring ondertekenen ten aanzien van de OESO-richtlijnen.

Ook in het inkoopbeleid van de overheid worden de OESO-richtlijnen meegenomen. Sinds april 2017 geldt een verplichte gepaste zorgvuldigheid door leveranciers. Deze verplichting geldt voor Rijksinkopen boven de Europese aanbestedingsdrempel en binnen productcategorieën met een verhoogd IMVO-risico.

81.

Kunt u concrete doelen van het handelsbeleid definiëren op SDG5, Gendergelijkheid?

Antwoord:

In de vier actielijnen die in de handelsagenda genoemd staan, geldt het versterken van het vrouwelijk ondernemerschap als dwarsdoorsnijdend thema. Uiteindelijk doel is een bijdrage te leveren aan economische versterking van vrouwen. Dit vertaalt zich onder andere in een aantal concrete acties zoals:

  • Onderzoek naar de positie van vrouwen en internationaal ondernemingen. Dataverzameling is van belang om vervolg stappen te bepalen.

  • Het zichtbaar maken van zakenvrouwen. Rolmodellen zijn van belang om meer vrouwen te betrekken bij internationaal ondernemen.

  • Inzet van het handelsinstrumentarium om het internationaliseren van vrouwelijke ondernemers te bevorderen. Bij handelsmissies bijvoorbeeld streven we naar een deelname van 25% vrouwelijke deelnemers. Dit komt overeen met het percentage vrouwen dat internationaal onderneemt.

82.

Waarom wordt in de handelsbrief niet genoemd dat de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie een evaluatie gaat houden?

Antwoord:

In de handelsbrief staat onder punt 5 «Versterkte inzet op meetbaarheid» genoemd dat «de IOB in de reguliere evaluaties en doorlichtingen van het beleid (voorziet)». Zo werkt IOB momenteel aan een beleidsdoorlichting van het begrotingsartikel Duurzame Economische Ontwikkeling die in 2020 zal verschijnen.

83.

In hoeverre voldoet het jaarverslag van Atradius DSB aan de eisen van een jaarverslag zoals verstaan onder de International Accounting Standards Board?

Antwoord:

Atradius gaat een verzekeringsverplichting aan namens de Staat. De boekhoudkundige verantwoording van deze verplichting ligt dan ook bij de Staat. Atradius stelt derhalve ook geen balans en verlies/winst rekening voor de faciliteiten op.

Atradius stelt wel een jaarlijkse financiële verantwoording (jaarverslag) op waarin de kasstromen (premie, schade en provenu) en het obligo in worden gerapporteerd. Deze financiële verantwoording wordt door een externe accountant geauditeerd en voorzien van een controleverklaring.

84.

Wanneer wordt het vrijhandelsakkoord tussen Canada en de EU CETA ter ratificatie aangeboden aan de Kamer?

De CETA-goedkeuringswet is voorgelegd aan de Raad van State. Het kabinet wacht het advies van de Raad van State af. Na het ontvangen en verwerken van het advies van de Raad van State kan de CETA-goedkeuringswet worden ingediend bij de Tweede Kamer.

85.

Wanneer gaat Nederland met Uganda heronderhandelen over het investeringsverdrag? Is dit op basis van het oude huidige modelverdrag, of het nieuwe dat nog niet aan de Kamer is voorgelegd?

Oeganda en Nederland zijn overeengekomen het bestaande investeringsakkoord te moderniseren. De Nederlandse onderhandelingsinzet wordt bepaald door de nieuwe modeltekst.

86.

Is de tekst van het nieuwe modelverdrag bekend? Zo ja, wat is die tekst? Zo nee, wanneer wordt dat aan de Kamer voorgelegd?

Het parlement is geïnformeerd over de nieuwe modeltekst per brief van 26 oktober (Kamerstukken 34 952, nr. 32).

87.

Welke uitgaven op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en hiv/aids zijn begroot voor welke focuslanden?

Antwoord:

In Bijlage 5 van de HGIS-nota is een indicatief overzicht gegeven van geplande uitgaven op landenniveau op het gebied van SRGR inclusief hiv/aids. Zoals daarbij aangegeven, is de financiële doorvertaling van de Nota «Investeren in perspectief» naar landenniveau pas bekend aan het eind van het jaar bij vaststelling van de meerjarige inzet en jaarplannen voor verschillende landen.

88.

Wat is het totaal bedrag aan uitgaven bestemd voor SRGR-partnerschappen?

Antwoord:

Aan SRGR-partnerschappen met allianties die worden gecoördineerd door Nederlandse niet gouvernementele organisaties wordt in totaal EUR 215 miljoen besteed in de periode 2016 tot en met 2020. Ruim EUR 47 miljoen hiervan wordt in 2019 uitbetaald.

89.

Hoe verhoudt het Herzien Actieplan Beleidscoherentie zich tot de begroting BHOS 2019? Hoeveel middelen worden er (per overkoepelend doel) ingezet om de doelen uit het Herzien Actieplan te behalen?

Antwoord:

Het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling bevordert de samenhang tussen de verschillende beleidsonderdelen van het kabinet die van invloed zijn op ontwikkeling. De nadruk van beleidscoherentie voor ontwikkeling ligt op de afstemming van beleid, niet op inzet van financiële middelen. Bij bepaalde doelen is wel sprake van ondersteunende inzet van begrotingsmiddelen om het actieplan te faciliteren, bijvoorbeeld voor de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en verduurzaming van productie en handel. De inzet op de coherentiethema’s is echter verweven met het reguliere beleidswerk, waardoor financiële middelen op de BHOS-begroting niet uit te splitsen zijn naar doel van het actieplan.

90.

Klopt het dat in 2018, het eerste jaar van de middelen van het Klimaatfonds, de gereserveerde middelen geheel zijn ingezet voor mitigatie? Kunt u toezeggen dat er een balans zal zijn tussen mitigatie en adaptatie in de bestedingen van het fonds, en kan de achterstand uit 2018 in 2019 worden ingehaald door meer op adaptatie in te zetten?

Antwoord:

De extra inzet voor klimaat bestaat uit het klimaatfonds en andere intensiveringen.

De eerste tranche van de extra klimaatmiddelen wordt in 2018 via een versneld traject van het klimaatfonds ingezet voor het versterken van een bestaand programma voor toegang tot hernieuwbare energie (hoofdzakelijk mitigatiedoelstelling).

Voor het klimaatfonds wordt via een subsidietender een gekwalificeerde organisatie gezocht die met behulp van het fonds klimaatinvesteringen kan uitvoeren. Voor deze subsidietender is EUR 160 mln. beschikbaar, uit te keren over vier jaar. Eén van de voorwaarden voor de uitvoering is een hoge adaptatiedoelstelling. Hiermee wordt de nadruk op mitigatie binnen de eerste tranche van het Klimaatfonds gecompenseerd. Via een Kamerbrief zal uw Kamer medio november nader worden geïnformeerd ontvangen over de inrichting van het klimaatfonds.

Ook bij de overige publieke klimaatfinanciering wordt een balans gezocht tussen investeringen in adaptatie en mitigatie. Zo werd vorig jaar EUR 394 miljoen besteed aan publieke klimaatfinanciering, waarvan 44% aan activiteiten die volledig op adaptatie waren gericht en 46% aan activiteiten met zowel een mitigatie- als een adaptatiedoelstelling. Voor 2018 en 2019 worden geen substantiële verschuivingen in deze verdeling verwacht.

91.

In hoeverre worden lokale stakeholders en hun behoeftes betrokken bij de evaluatie van het Dutch Good Growth Fund (DGGF) in 2020?

Antwoord:

Bij de evaluatie van het Dutch Good Growth Fund zullen zowel de Nederlandse als de lokale stakeholders van alle drie onderdelen worden betrokken.

92.

Hoe vertaalt gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes (SDG-5) door in het private sector beleid van het kabinet? Welke kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren worden hierbij gehanteerd?

Antwoord:

Het beleid voor privatesectorontwikkeling draagt bij aan SDG-5 door inzet op stabiel werk en inkomen voor vrouwen, als ondernemer of werknemer. Daartoe worden bij de verschillende programma’s genderanalyses uitgevoerd op basis waarvan een genderspecifieke aanpak wordt bepaald, het beoogde bereik van vrouwen wordt gedefinieerd en kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren worden gekozen. Voorbeelden van dergelijke indicatoren zijn het aantal vrouwen dat toegang krijgt tot financiering, het aantal vrouwen dat met succes een bedrijf is gestart of het aantal banen voor vrouwen. Voorkomen van schendingen van vrouwenrechten door Nederlandse bedrijven maakt deel uit van het kabinetsbeleid voor mensenrechten en Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

93.

Op welke wijze wordt (de uitvoering van) het buitenlands beleid getoetst aan de SDG-5 doelstelling van het kabinet zoals verwoord in de Nota Investeren in Perspectief?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de nota, zet Nederland zich in voor SDG-5 in alle onderdelen van BHOS-beleid. De Kamer wordt via het Jaarverslag, de OS-resultatenrapportage en specifieke rapportages en brieven op beleidsonderdelen geïnformeerd over de voortgang op de aan SDG-5 verbonden beleidsdoelen.

94.

Hoe vertaalt de doelstelling van het kabinet op gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes (SDG-5) door in het vernieuwde actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling (BCO)?

Antwoord:

Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes is een dwarsdoorsnijdend thema van het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BHOS). Dit betekent dat gendergelijkheid een integraal onderdeel is van al het beleid. Het actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling (BCO) bevordert de samenhang tussen de verschillende beleidsonderdelen die van invloed zijn op ontwikkeling. In het actieplan zet het kabinet de hoofdlijnen van het beleid uiteen met doelen (gekoppeld aan de SDG’s), inzet en indicatoren om voortgang te monitoren. Waar relevant voor het behalen van de doelen zal het genderaspect worden meegenomen in de jaarlijkse voortgangsrapportage.

95.

Op welke manieren worden genderresultaten op de verschillende beleidsterreinen beter zichtbaar gemaakt?

Antwoord:

Het ministerie beoogt om via de uitvoeringspartners meer resultaten zichtbaar te laten maken: zij zijn degenen die het beleid in de praktijk brengen. Daarnaast worden resultaten meegenomen via de inbreng in internationale fora en de eigen communicatiekanalen. Deelname aan internationale campagnes, zoals «Orange the World» dat aandacht vraagt voor het stoppen van geweld tegen vrouwen, biedt ook een kans om activiteiten en resultaten op deze thema’s voor het voetlicht te brengen.

96.

Kunt u een update geven van InvestNL en de rol die FMO daarin gaat spelen?

Antwoord:

Zoals in de brieven aan de Kamer over de oprichting, voortgang en vormgeving van InvestNL (28 165-266, 28 165-269 en 28 165-281) staat beschreven, zal InvestNL ook internationale activiteiten uitvoeren. Hiervoor wordt een samenwerkingsverband aangegaan tussen InvestNL en FMO. De vormgeving van dit samenwerkingsverband wordt momenteel uitgewerkt. In de genoemde brieven is beschreven welke rol FMO binnen dit samenwerkingsverband zal vervullen. Zoals tijdens het AO van 28 september jl. door de Minister van EZK is aangegeven, is het internationale deel van InvestNL niet opgenomen in het wetgevingstraject van het nationale deel van InvestNL, omdat het meer tijd kost om deze samenwerking uit te werken. Dit betekent dat de wet tot oprichting van het internationale deel na indiening van het nationale deel van InvestNL aan de Kamer wordt aangeboden.

97.

Waar ziet u zelf nog ruimte in deze begroting om te amenderen?

Antwoord:

De begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 informeert de Kamer over de meerjarige budgetten voor de periode 2019–2023 in lijn met de beleidsnota «Investeren in Perspectief». Op bladzijde 22 van de wordt aangegeven welk deel van de geraamde uitgaven juridisch verplicht is en welk deel niet juridisch verplicht is. In totaal is 70% van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 juridisch verplicht. Naast de juridisch verplichte uitgaven zijn er uitgaven voor zogenaamde bestuurlijke verplichtingen en toezeggingen, die nog niet tot een contract hebben geleid. Hierdoor is een deel van de niet-juridisch verplichte bijdragen niet direct inzetbaar voor andere thema’s. Voorbeelden hiervan zijn de algemene vrijwillige bijdragen op het gebied van humanitaire hulp, zoals UNHCR, Wereldvoedselprogramma, UNRWA, CERF UNOCHA en ICRC, waarvoor verplichtingen begin 2019 worden aangegaan.

Bijzonder bij de BHOS-begroting is dat de budgettaire ruimte ook nog afhankelijk is van twee externe factoren, te weten de ontwikkeling van het bruto nationaal inkomen (BNI) en de omvang van de asielinstroom in het betreffende begrotingsjaar.

Mutaties als gevolg van wijzigingen van het BNI worden op artikel 5.4 «Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen in BNI en/of toerekeningen» geboekt. Dit artikel fungeert als parkeer- en verdeelartikel voor mutaties vanwege veranderingen in het BNI en vanwege veranderingen in de toerekeningen aan ODA, met name asiel. Het is gebruikelijk om schommelingen die hier het gevolg van zijn niet direct door te vertalen in OS-programmalijnen. Dit voorkomt ad-hoc stoppen of juist opstarten van programma’s vanwege soms onvoorspelbare aanpassingen van het BNI. Over voorstellen voor besteding van het budget op dit sub-artikel wordt Uw Kamer op de geëigende begrotingsmomenten geïnformeerd.

98.

Kunt u aangeven hoe het voedselzekerheidsbudget is verdeeld over de drie voedselzekerheidspilaren?

Antwoord:

Van de voor 2019 gebudgetteerde centrale middelen voor voedselzekerheid (totaal EUR 172.195.000) gaat 15 procent naar directe bestrijding van ondervoeding, 35 procent naar ontwikkeling van de kleinschalig voedselproducerende landbouwsector en 20 procent naar het realiseren van ecologisch duurzame landbouwsystemen. De overige 30 procent wordt besteed aan kennis- en capaciteitsopbouw ten behoeve van voedings- en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden. De voor 2019 gebudgetteerde decentrale middelen ten behoeve van landenprogramma’s voedselzekerheid zijn niet opgesplitst naar de drie pilaren. De inschatting is dat de verdeling van die middelen over de drie pilaren ongeveer gelijk zal zijn aan die van de centrale middelen.

99.

Kunt u aangeven hoe het ondervoedingsbudget zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, zowel voor nutrition specific als voor nutrition sensitive?

Antwoord:

In onderstaande tabel is de ontwikkeling van de Nederlandse uitgaven aan ondervoeding weergegeven, gespecificeerd naar nutrition specific en nutrition sensitive uitgaven. Nederland rapporteert deze cijfers jaarlijks aan het Global Nutrition Report (GNR). Dit rapport, dat door onafhankelijke experts wordt samengesteld, meldt de ontwikkeling van de uitgaven aan ondervoeding van alle donoren.

Jaar

Uitgaven totaal (USD x 1000)

Uitgaven nutrition specific

(USD x 1000)

Nutrition sensitive

(USD x 1000)

2012

24.167

4.007

20.160

2013

41.832

20.216

21.616

2014

43.272

25.025

18.247

2015

60.026

31.604

28.422

2016

102.841

46.331

56.510

2017

86.654

32.799

53.855

Totaal

363.937

162.643

201.294

100.

Kunt u een totaaloverzicht geven van alle uitgaven op het gebied van ondervoeding binnen de BHOS begroting?

Antwoord:

De cijfers gepresenteerd in het antwoord bij vraag 99 geven alle geïdentificeerde uitgaven aan binnen de BHOS-begroting. Het gaat daarbij voornamelijk om uitgaven door Nederlandse ambassades in Ethiopië, Benin, Burundi, Kigali, Bangladesh en Oeganda en om uitgaven uit centraal budget die zich richten op het bevorderen van voedings- en voedselzekerheid, inclusieve economische ontwikkeling, het functioneren van VN-organisaties en effectieve noodhulpinspanningen.

101.

Op welke manier wordt gender onderdeel van de IOB evaluatie van het handelsbeleid? Op welke manier speelt het initiatief van de Europese Commissie expliciete gender impact framework en indicators in hun impact assessments te integreren hierin een rol?

Antwoord:

IOB heeft in 2019 een onderzoek gepland van het Nederlandse handels- en investeringsbeleid als een bouwsteen voor de beleidsdoorlichting van het duurzame handels- en investeringsbeleid onder artikel 1 BHOS in 2020. Bij dit onderzoek ligt de focus op de Nederlandse inbreng in het EU-beleid. IOB gaat niet zelf het EU-handelsbeleid evalueren. Er wordt zeker aandacht besteed aan het beleid op het gebied van sociale en ecologische duurzaamheid van handelsakkoorden waarbij ook de genderdimensie wordt meegenomen. Voor een evaluatie van het Nederlandse beleid over gender in het handelsbeleid dat recent is geformuleerd in de nota Investeren in perspectief, komt dit onderzoek te vroeg. In het kader van de doorlichting van het bredere beleid onder artikel 1 BHOS (inclusief internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, economische diplomatie en privatesectorontwikkeling) in 2020 wordt nader bezien hoe de genderdimensie kan worden meegenomen.

102.

Kunt u aangeven op welke manier u van plan bent bij te dragen aan SDG2 (End all forms of malnutrition)? Wat voor financiële middelen trekt u hiervoor uit?

Antwoord:

Het gehele budget voor voedselzekerheid (EUR 339.295.000 in 2019) is gericht op het realiseren van SDG 2: het uitbannen van honger (targets 2.1 en 2.2), ontwikkeling van de kleinschalige voedsellandbouw (target 2.3) en ecologische verduurzaming van voedselsystemen (targets 2.4 en 2.5). Die doelen zullen in samenhang moeten worden gerealiseerd om een einde te maken aan alle vormen van ondervoeding. Voor activiteiten die zich specifiek richten op het tegengaan van ondervoeding (met name bij jonge kinderen, meisjes en moeders) wordt in 2019 naar schatting EUR 50 miljoen ingezet. Het bedrag voor projecten die indirect leiden tot een betere voedselsituatie (nutrition sensitive) is pas achteraf vast te stellen maar zal naar schatting – op basis van de metingen de afgelopen jaren – ook rond de EUR 50 miljoen liggen.

103.

Kunt u aangeven hoe invulling is gegeven aan het bedrag van € 390 miljoen dat Nederland heeft toegezegd tijdens de Nutrition 4 Growth Summit in London (2012)?

Antwoord:

Nederland heeft toegezegd om tussen 2013 en 2020 USD 390 miljoen uit te geven aan het bestrijden van ondervoeding. Dit bedrag zal bestaan uit USD 195 miljoen voor nutrition specific en USD 195 miljoen voor nutrition sensitive uitgaven. Tussen 2013 en 2017 bedroegen deze uitgaven in totaal USD 334,625 miljoen (85,5 procent van de totale toezegging). De verwachting is dat de toezegging ruim gehaald zal worden.

104.

Kunt u aangeven hoe het ondervoedingsbudget zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 99.

105.

Hoe wordt er gewaarborgd dat – bij besteding van humanitair geld in gebieden met een groeiend aantal veiligheidsrisico’s – de ingezette hulp komt daar waar nodig?

Antwoord:

Het kabinet steunt professionele humanitaire organisaties, die toegang hebben tot crisisgebieden en in staat zijn om, in samenspraak met de getroffen bevolking, te bepalen wat de grootste hulpbehoeften zijn en wat de meest effectieve manier van hulpverlenen is. Deze organisaties beschikken over monitoringsmechanismen, die laten zien bij wie de hulp terecht komt en wat de effecten ervan zijn. Absolute waarborgen dat hulp altijd en volledig goed terecht komt, kunnen niet gegeven worden. Het valt niet uit te sluiten dat, bijvoorbeeld, hulpkonvooien en magazijnen worden geplunderd of mensen die voedsel of hulp in de vorm van contant geld hebben ontvangen, door gewapende groepen worden gedwongen een deel van de hulp af te staan.

106.

Met welke inspanning voorkomt het kabinet dat de Nederlandse private sector bijdraagt aan schendingen van vrouwenrechten en bijdraagt aan SDG-5 en -8?

Antwoord:

Het voorkomen van schendingen van vrouwenrechten door de Nederlandse private sector maakt deel uit van het kabinetsbeleid voor mensenrechten en Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO).

Om in aanmerking te komen voor overheidssteun (handelsmissies, exportkredietverzekering, instrumentarium) worden bedrijven getoetst aan de hand van een set van IMVO-criteria, gebaseerd op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Indien er tijdens de IMVO-toetsing risico’s worden geconstateerd, volgt een gesprek met het desbetreffende bedrijf over een handelingsperspectief en wordt zo nodig een verbetertraject gestart, waarbij het bedrijf gedurende de uitvoering van het project dient toe te werken naar conformiteit met de OESO-richtlijnen. Voor sommige programma’s kan het bedrijf aanspraak maken op technische assistentie. Als er geen uitzicht is op verbetering, wordt het bedrijf/project uitgesloten van overheidssteun. Vrouwen- en meisjesrechten werden oorspronkelijk niet heel uitvoerig behandeld in de OESO-richtlijnen. De recent verschenen OESO Due Diligence Guidance moet bedrijven helpen bij het implementeren van de OESO-richtlijnen, en geeft duidelijker aan hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren in het toepassen van hun due diligence, en in welke situaties deze extra aandacht verdienen.

107.

Welke percentage van de beursgenoteerde Nederlandse bedrijven onderschrijft de OESO richtlijnen op dit moment expliciet?

Antwoord:

De beursgenoteerde Nederlandse bedrijven maken onderdeel uit van de groep «grote bedrijven» die is geïdentificeerd voor de 90 procent doelstelling die het Kabinet wil behalen in 2023. Er wordt onderzocht hoe met een doelmatige analyse van reeds beschikbare data een indicatie gegeven kan worden van het aantal bedrijven dat de OESO-richtlijnen onderschrijft. Een van de beschikbare databronnen is de tweejaarlijkse update van de Transparantie Benchmark. Vanaf 2018 worden de OESO-richtlijnen expliciet opgenomen in de methodologie en worden bedrijven hier actief op bevraagd. Alle beursgenoteerde Nederlandse bedrijven worden dan meegenomen in het onderzoek en publicatie van de Transparantie Benchmark over 2018. Het is zodoende op dit moment nog niet mogelijk een percentage te geven van de beursgenoteerde Nederlandse bedrijven die de OESO richtlijnen expliciet onderschrijft.

108.

Kunt u aangeven of de gegenereerde data op resultaatgebied «family planning» gedisaggregeerd is op basis van leeftijd, inkomen, huwelijkse status en woonplaats (urbaan/ruraal)?

Antwoord:

De data die worden gebruikt voor Hoofdstuk XVII Rijksbegroting en Jaarverslag BHOS op het resultaatgebied «Family Planning» zijn afkomstig van het FP2020 initiatief en hebben betrekking op het aantal additionele meisjes en vrouwen dat family planning gebruikt. Deze cijfers zijn niet gedisaggregeerd.

Er zijn uit andere bron gedisaggregeerde cijfers beschikbaar over het gebruik van moderne anticonceptiemiddelen, maar deze cijfers kunnen niet voor begroting en jaarverslag BHOS gebruikt worden, omdat het hier gaat om het totale gebruik en niet om het additionele gebruik.

109.

In hoeverre en op welke wijze wordt er gebruik gemaakt van SDG 5 indicatoren in het meten van resultaten op gendergelijkheid in Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking subsidies en programma’s?

Antwoord:

De resultaten op gendergelijkheid in Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking subsidies en programma’s worden gemeten met eigen indicatoren, die nauw aansluiten bij de doelstellingen van de subsidies en de programma’s. Deze indicatoren zijn afgeleid van de Sustainable Development Goals.

110.

In welke programma's die zijn opgenomen in de BHOS begroting 2019 zijn of worden expliciete criteria opgenomen voor inclusie van mensen met een handicap? Hoe zijn deze criteria gedefinieerd?

Antwoord:

In VN-verband worden momenteel de «humanitarian age & disability inclusion standards» bestudeerd, met het voornemen tot implementatie van de (mogelijk aangepaste) standaarden in het voorjaar van 2019. Concreet betekent dit verplichtstelling hiervan voor de humanitaire inzet van de VN, inclusief ngo-partners. Nederland zal vanaf dat moment haar VN-partners en ngo’s aanspreken op het leveren van hulp conform deze kwaliteitsstandaarden, met de expliciete wens richtlijnen te mainstreamen op het gebied van leeftijd en beperking binnen alle thematische noodhulp clusters.

111.

Wat is het standpunt van het kabinet over de berichtgeving van de gedwongen verdwijning en mogelijke moord van de Saoedische journalist Jamal Khashoggi in het Saoedische consulaat in Istanbul? Wat zijn de gevolgen voor de handelsbetrekkingen met Saudi Arabië?

Antwoord:

Graag verwijs ik u naar de Kamerbrieven hierover van 18 oktober 2018 met kenmerk 32732–211 en van 30 oktober 2018 met kenmerk 2018D19385.

112.

Wat is het standpunt van het kabinet inzake de systematische schendingen op de vrijheid van meningsuiting en op de vrijheid van vergadering in Venezuela? Wat zijn de gevolgen voor de handelsbetrekkingen met de Venezolaanse overheid?

Antwoord:

De verslechterde mensenrechtensituatie in Venezuela is zeer zorgelijk. In bilaterale gesprekken met de Venezolaanse autoriteiten, maar ook in multilateraal verband heeft Nederland hier herhaaldelijk zorgen over uitgesproken en de Venezolaanse autoriteiten opgeroepen de situatie te verbeteren. Zo steunde Nederland onlangs een aangenomen resolutie in de Mensenrechtenraad waarmee een mandaat wordt gecreëerd voor de Hoge Commissaris van de Mensenrechten om te rapporteren over de mensenrechtensituatie in Venezuela.

Het Koninkrijk en Venezuela kennen een nauwe historische, culturele en economische verwevenheid. Als buurlanden is en blijft het belangrijk om diplomatieke kanalen open te houden en de belangen van het Koninkrijk te beschermen. Dit geldt ook voor handelsbelangen.

Tegelijkertijd verkeert Venezuela al geruime tijd in een diepe economische crisis. Dit heeft logischerwijs consequenties voor de handel tussen Venezuela en het Koninkrijk. De handel met Venezuela is de afgelopen jaren flink afgenomen door de situatie in het land. De Nederlandse export naar Venezuela is van EUR 436 miljoen in 2015 afgenomen naar slechts EUR 65 miljoen in 2017. De import vanuit Venezuela naar Nederland is afgenomen van EUR 658 miljoen euro aan goederen in 2014 naar EUR 143 miljoen in 2017. De verwachting is dat beide cijfers komend jaar nog lager zijn. Het is aan het bedrijfsleven om te bepalen waar in de wereld zij activiteiten opzetten.

113.

In hoeverre worden slachtoffers van disproportioneel geweld in Venezuela gecompenseerd of krijgen zij psychosociale hulp? In hoeverre levert Nederland hier een bijdrage aan?

Antwoord:

Er zijn in Venezuela organisaties actief die zich inzetten voor slachtoffers van disproportioneel geweld in Venezuela door middel van juridische ondersteuning en psychosociale hulp. Het is echter wel zo dat het maatschappelijk veld, waaronder deze organisaties, onder druk staan.

De ambassade in Caracas ondersteunt verschillende mensenrechtenprojecten. Vanwege de situatie in het land kan ik hier verder niets over zeggen. Ook heeft de EU de geëigende financiële middelen om het Venezolaanse maatschappelijk middenveld te ondersteunen. Op dit moment worden 13 projecten met een totaalbedrag van EUR 6,5 miljoen gesteund.

114.

Hoeveel geld en welke middelen draagt Nederland bij aan noodhulp aan de Rohingya, waarvan intussen meer dan 700.000 noodgedwongen moesten vluchten en waarop mogelijk genocide wordt gepleegd volgens rapporten? Is er binnen het kabinet, gezien de verergerde situatie, bereidheid om de noodhulp te intensiveren?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 15.

115.

Heeft u de beschikking over een overzicht van het hoeveelheid geld en middelen die Nederland heeft bijgedragen aan de situatie van de Rohingya in de afgelopen jaren? Hoe gaat dit zich ontwikkelen in de toekomst?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 15.

116.

Klopt het dat in 2018, het eerste jaar van de middelen van het Klimaatfonds, de gereserveerde middelen geheel zijn ingezet voor mitigatie?

Antwoord:

Zie antwoord Vraag 90

117.

Heeft u de beschikking over een overzicht van de hoeveelheid geld en middelen die Nederland heeft bijgedragen aan de situatie van de Palestijnen in de afgelopen jaren? Hoe gaat dit zich ontwikkelen in de toekomst?

Antwoord:

Gedurende de periode van 2015 t/m 2017 heeft Nederland via decentrale middelen EUR 59 miljoen besteed aan ontwikkelingssamenwerking, o.a. op het gebied van water, rechtsstaatontwikkeling, economische ontwikkeling, voedselzekerheid en verzoening. Daarnaast financiert Nederland uit centrale middelen diverse projecten o.a. gericht op versterken van het bedrijfsleven, energie, water en grensovergangen.

Tot slot draagt Nederland via humanitaire inzet bij aan UNRWA. Gedurende de periode 2015 t/m 2017 is een totaal van 56,5 miljoen euro aan UNRWA overgemaakt. Dit bedrag bestaat uit een jaarlijkse core-bijdrage van 13 miljoen euro, zoals opgenomen in de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en additionele humanitaire middelen voor het programmabudget van de organisatie en het noodhulp-appeal van UNRWA voor de Syrië-crisis. Het kabinet is voornemens deze inzet de komende jaren op een vergelijkbaar niveau voort te zetten.

118.

Wat zijn voor de bevolkingen van Gaza op korte en lange termijn de gevolgen op het terrein van onderwijs en gezondheidszorg van het stopzetten van de Amerikaanse hulp aan de organisatie van de Verenigde Naties (VN) voor Palestijnse vluchtelingen UNRWA?

Antwoord:

De gevolgen van het Amerikaanse besluit om de bijdrage aan UNRWA te stoppen voor de Palestijnse vluchtelingen in Gaza, maar ook in de Westelijke Jordaanoever, Libanon, Jordanië en Syrië, zijn afhankelijk van het financieringstekort van UNRWA. Dit jaar heeft de organisatie brede internationale steun ontvangen na het besluit van de VS, onder meer door significante extra bijdragen van Arabische landen en Europese partners, maar ook van nieuwe donoren. Hierdoor kon UNRWA dit jaar grotendeels de dienstverlening voortzetten. UNRWA waarschuwt echter wel dat er nog altijd een gat van ongeveer USD 60 miljoen op de begroting is, waardoor voortzetting van cruciale hulp als de voedselhulp in Gaza onzeker is. De impact op langere termijn zal afhangen van de inkomsten van de organisatie in de komende jaren. Nederland blijft zich inzetten om UNWRA een stabiele financiële basis te geven, onder meer door de nieuwe donoren aan te sporen over te gaan tot voorspelbare, meerjarige bijdragen aan UNRWA.

119.

Heeft u informatie over de psychosociale gevolgen voor de bevolking van Gaza van de aanhoudende blokkade en het aanhoudend geweld door Israëlische veiligheidstroepen?

Antwoord:

De VN vermeldt de noodzaak voor psychosociale hulp aan 300.000 getraumatiseerde kinderen in Gaza, ongeveer een kwart van de kinderen. Het maatschappelijk middenveld rapporteert over slaapproblemen en nachtmerries, depressies, hyperactiviteit onder adolescenten en kinderen in Gaza.

120.

Heeft u informatie over het aantal kinderen, journalisten en hulpverleners dat in 2018 door Israëlische veiligheidstroepen is gedood en gewond?

Antwoord:

Volgens cijfers van de VN zouden tussen 30 maart en 18 oktober jl veertig minderjarigen zijn omgekomen bij de protesten. Volgens de Palestijnse mensenrechtenorganisatie Al-Mezan zijn tussen 25 maart en 25 oktober jl. drie paramedici en twee journalisten gedood en 122 paramedici en 130 journalisten gewond geraakt.

121.

Met welke door Nederland geïnitieerde projecten en voorstellen hebben Israël en de Palestijnen ingestemd? Welke door Nederland geïnitieerde projecten zijn door één van beide partijen tegen gewerkt dan wel hebben schade ondervonden van door één van de partijen uitgevoerde maatregelen?

Antwoord

Het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid voor de Palestijnse Gebieden is in lijn met de nationale beleidsagenda van de Palestijnse Autoriteit (PA) uit 2017, zoals in andere ontwikkelingslanden ook wordt aangesloten bij de nationale beleidsagenda. De EU heeft in samenwerking met de PA een gedeelde strategie voor de jaren 2017–2020 ontwikkeld ten behoeve van goede samenwerking en coördinatie. Ook de VN-inzet is vastgelegd in een raamwerk dat in samenwerking met de PA is opgesteld. Daarnaast worden planning, monitoring, en coördinatie van de ontwikkelingsinzet van de internationale gemeenschap in nauwe samenwerking uitgevoerd met het kantoor van de Palestijnse premier Hamdallah. Hiervoor zijn werkgroepen per sector opgericht. Nederland is covoorzitter van de werkgroep watersector.

De trilaterale expertgroepen met de Palestijnse Authoriteit, Israël en NL, over water, grensovergangen en energie ondersteunen het Nederlandse ontwikkelingsprogramma op die thema’s. Het is een platform voor een beleidsdialoog over knelpunten in deze sectoren en leidt tot concrete afspraken over sommige projecten, zoals Gas for Gaza.

Voor meer informatie over schade aan Nederlandse projecten verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van het lid Servaes (d.d. 8 oktober 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 248), antwoorden op vragen van de leden Servaes en Sjoerdsma (d.d. 28 april 2016, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2426), en de antwoorden op de vragen van de leden Sjoerdsma en Van Helvert (d.d. 27 juni 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2560).

122.

Beschikt het kabinet over informatie ten aanzien van de mogelijke effecten die het stopzetten van hulp door de Verenigde Staten aan UNRWA zal hebben op de toegang tot goed onderwijs, toegang tot gezondheidszorg en de werkgelegenheid in de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever, Libanon, Syrië en Jordanië?

Antwoord:

Zie antwoord Vraag 118.

123.

Beschikt u over informatie dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in bezet Palestijns gebied, via investeringen, beleggingen, dienstverlening en/of anderszins? Zo ja, welke informatie en bedrijven betreft het?

Antwoord:

De overheid houdt geen overzicht bij van bedrijven die investeren in, beleggen in of diensten verlenen aan bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. De Nederlandse overheid ontmoedigt economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. Indien Nederlandse bedrijven zich melden bij de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied. Als de overheid zelf betrokken is bij de organisatie van, bijvoorbeeld, een business-to-business evenement, worden Nederlandse bedrijven actief geïnformeerd over het Nederlandse ontmoedigingsbeleid.

Het is uiteindelijk aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij onder eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.

124.

Beschikt u over informatie welke invloed de Israëlische nederzettingen, checkpoints en de scheidingsmuur hebben op de economische ontwikkelingen in bezet Palestijns gebied?

Antwoord

Volgens berekeningen van de Wereldbank (Economic Monitoring Report to the Ad Hoc Liason Committee, September 2018) zou het beëindigen van de economische isolatie van Gaza door het verlichten van door Israël opgelegde beperkingen op de beweging van personen en goederen kunnen leiden tot een additionele cumulatieve economische groei in Gaza van ongeveer 32% in 2025. Voor de Westelijke Jordaanoever schat de Wereldbank dat de economie met 33% kan groeien als restricties in Area C – met name in toegang tot schaarse middelen zoals land – worden opgeheven. Het kunnen behalen van een dergelijke groei is natuurlijk ook afhankelijk van goed bestuur in betreffende gebieden.

Een combinatie van Israëlische administratieve, logistieke en veiligheidsmaatregelen vormen een obstakel voor handel. Gemiddelde handelskosten per transactie zijn voor Palestijnse bedrijven ongeveer drie keer hoger dan voor Israëlische bedrijven, en importprocessen kosten Palestijnse bedrijven gemiddeld bijna vier keer zoveel tijd als Israëlische bedrijven (Economic Monitoring Report to the Ad Hoc Liason Committee, May 2017). Teneinde dit te verbeteren werkt Nederland met beide partijen samen om waar mogelijk het verkeer van goederen en personen van en naar bezet gebied te versoepelen.

125.

Beschikt u over informatie over de producten en diensten die hun oorsprong vinden in de illegale Israëlische nederzettingen en die, in strijd met het internationale recht, OESO-richtlijnen en het Nederlandse ontmoedigingsbeleid, Nederlandse consumenten en bedrijven bereiken? Zo ja, welke bedrijven en welke producten/diensten betreft het? Zo nee, overweegt u deze informatie te achterhalen?

Antwoord

Het kabinet houdt een dergelijk overzicht niet bij en beschikt dus niet over die informatie. Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht. Dit standpunt is vastgelegd in EU-Raadsconclusies en is in lijn met VN Veiligheidsraad-resolutie 2334 (2016). Het kabinet is tegen een boycot van Israël. Voor wat betreft de economische relaties met Israëlische nederzettingen in bezet gebied zijn het ontmoedigingsbeleid en de algemene uitgangspunten van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) van toepassing. Zie ook het antwoord op vraag 123.

126.

Wanneer bedragen uit het overheidsdeel beschikbaar worden gesteld voor programma’s uitgevoerd door maatschappelijke organisaties, dragen deze laatsten dan de verantwoordelijkheid voor het betrekken (en laten meefinancieren) van een private sector partij?

Antwoord:

Ja, maatschappelijke organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het betrekken van een private sector, conform hun werkplan.

127.

Hoeveel financiële middelen heeft u in uw ondersteuning van ontwikkelingslanden gereserveerd voor klimaatadaptatie? Welk deel van die middelen ziet specifiek toe op de kwetsbaarheid van kinderen?

Antwoord:

Klimaatfinanciering komt binnen de begroting op drie verschillende manieren tot stand:

  • via gerichte adaptatie- en mitigatieactiviteiten onder begrotingsartikel 2.3;

  • via de integratie van klimaat in de gehele OS-portfolio, met name in voedselzekerheid en water;

  • via de relevante activiteiten van multilaterale organisaties waaraan Nederland financieel bijdraagt.

Er zijn geen specifieke indicatoren voor de kwetsbaarheid van kinderen in relatie tot klimaat. Bij de besteding van middelen voor voedselzekerheid en water wordt specifiek gelet op de belangen en de risico’s voor kinderen.

In 2017 werd EUR 394 miljoen besteed aan publieke klimaatfinanciering. Hiervan werd 10% besteed aan activiteiten die volledig op mitigatie (aanpakken grondoorzaak van klimaatverandering) waren gericht; 46% betrof activiteiten met zowel een mitigatie- als een adaptatiedoelstelling. De rest (44%) was bestemd voor activiteiten die volledig op adaptatie waren gericht. Voor 2018 en 2019 worden geen substantiële verschuivingen in deze verdeling verwacht.

128.

Kunt u toelichten hoe u gaat voorkomen bij het SMART formuleren van de indicatoren en streefwaarden niet het resultaat, maar de SMART formulering zelf leidend gaat worden? Hoe voorkomt u gebrek aan ambitie bij het hanteren van de SMART geformuleerde streefwaarden?

Antwoord:

Indicatoren bieden een indicatie van de vooruitgang en dekken (in de meeste gevallen) niet het gehele resultaat af. Er wordt daarom altijd gebruik gemaakt van zowel kwantitatieve indicatoren als kwalitatieve informatie. Deze combinatie verzekert dat de score op de indicator op de juiste manier kan worden geduid. De streefwaarden worden gebaseerd op een inschatting van de som van te behalen resultaten van projecten en programma’s. Hierbij wordt gestreefd naar een goede mix van ambitie en haalbaarheid (in de lokale context).

129.

Hoe staat u, in het kader van de Theories of Change, tegenover het via de steun aan maatschappelijke organisaties bijdragen aan maatschappelijke veranderingen en resultaten via het BHOS-beleid in Nederland zelf?

Antwoord:

De Theories of Change geven aan hoe en waarom de door Nederland gesteunde interventies en activiteiten bijdragen aan de gewenste maatschappelijke en economische veranderingen en resultaten. Een onderdeel van het antwoord op een ontwikkelingsprobleem kan in Nederland liggen. Bijvoorbeeld: om de waardenketen van koffie of textiel te helpen verduurzamen, werken maatschappelijke organisaties aan certificering en aan bewustwording van consumenten in Nederland.

130.

Welke van het ministerie afkomstige informatie/data verschijnt – in het kader van transparantie – op OpenAid, osresultaten.nl en eventueel op andere soortgelijke websites?

Antwoord:

Op OSresultaten.nl publiceert het ministerie een overzicht van de behaalde resultaten van ontwikkelingssamenwerking, geaggregeerd per land, regio en thema. Deze website geeft een inhoudelijk en financieel overzicht van behaalde resultaten. Op de door een externe partij beheerde website OpenAid is informatie beschikbaar over de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de projecten die worden uitgevoerd, de organisaties die financiële ondersteuning ontvangen en de landen en regio’s waar deze projecten worden uitgevoerd. Deze website visualiseert de open data gepubliceerd door het ministerie volgens de International Aid Transparency Initiative-standaard (IATI).

131.

Waarom is er gekozen voor het uitdrukken van realisaties in absolute getallen en niet in percentages? Hoe geeft u – in het aantal gevallen waarin dat van toepassing is – inzicht in de jaarlijks bereikte resultaten als de streefwaarden cumulatief zijn?

Antwoord:

De meeste indicatoren zijn uitgedrukt in absolute getallen (op één SRGR-indicator na, die percentages hanteert), omdat de streefwaarden ook in absolute getallen zijn weergegeven. Doordat de cijfers van opeenvolgende jaren beschikbaar zijn wordt een trend zichtbaar, voor zowel de absolute als cumulatieve getallen.

132.

Wanneer er in een jaar 100 kinderen meer naar school kunnen en het jaar daarvoor waren het er 10, dan is die toename van 90 in absolute getallen niet zo groot maar relatief zeer zeker wel; hoe gaat u deze ontwikkelingen in kaart brengen?

Antwoord:

Dit soort ontwikkelingen wordt in kaart gebracht door niet alleen een absoluut getal of percentage te benoemen, maar getallen en percentages ook te duiden. Door bijvoorbeeld te beschrijven wat de startsituatie was, hoe de trend is geweest, of wat de omstandigheden in het land zijn. Zo wordt helder of er sprake is van een grote of kleine vooruitgang.

133.

Hoe gaat u de resultaten die niet kwantitatief meetbaar en aggregeerbaar zijn en waarvan de indicatoren en streefwaarden in samenhang met de overige in deze begroting geformuleerde (kwalitatieve) doelen en resultaten dienen te worden bezien, inzichtelijk maken voor de Kamer?

Antwoord:

De memorie van toelichting bij de begroting en het Jaarverslag bieden relatief weinig ruimte voor een bredere duiding van cijfers en resultaten. Daarom wordt gebruik gemaakt van de leeswijzers en annexen van de memorie van toelichting en het Jaarverslag om een en ander inzichtelijk te maken aan de Kamer. In aanvulling daarop geeft de website OSresultaten.nl het bredere beeld van de behaalde resultaten.

134.

Is de opsomming van de grote veranderingen en serieuze uitdagingen waar het beleid voor BHOS op moet inspelen uitputtend geformuleerd? Zo ja, waar positioneert u de wereldwijde toename van honger?

Antwoord:

Het BHOS-beleid zet in op het realiseren van de SDGs, die samen de internationale consensus over de wereldwijde duurzame ontwikkelingsuitdagingen vertegenwoordigen. SDG 2 richt zich specifiek op het uitbannen van honger en ondervoeding. De wereldwijde toename van honger sinds 2015, na een decennium van gestage maar nog te langzame daling, vindt met name plaats in gebieden die geraakt worden door conflict en door klimaatverandering. De focusgebieden waar het BHOS-beleid – en meer in het bijzonder het voedselzekerheidsbeleid – zich op richt, overlappen met de gebieden waar conflict en klimaat tot meer honger leiden. Het BHOS beleid zet in die gebieden, onder meer in samenwerking met IFAD en de FAO, in op een samenhangende aanpak van honger, klimaat en conflict.

135.

Welke bijdrage levert het versterken van het internationaal verdienvermogen van Nederland aan het kabinetsdoel dat ontwikkelingslanden meer kunnen profiteren van de groei van de wereldhandel en daardoor minder afhankelijk worden van hulp?

Antwoord:

De handelsagenda van dit kabinet is bij uitstek gericht op win-win: goed voor Nederland en goed voor de wereld. Nederland is wereldwijd een voorloper op het gebied van innovatie en duurzaamheid, ook op terreinen van de SDG’s. Het ondersteunen wereldwijd van initiatieven vanuit de Nederlandse markt die aansluiten bij de SDG’s is een middel om tegelijkertijd bij te dragen aan een gezonde en duurzame ontwikkeling van minder ontwikkelde landen en aan het internationaal verdienvermogen van Nederland.

136.

Kunt u toelichten van welk van de vier nauw verbonden hoofddoelen het tegengaan van irreguliere migratie onderdeel is?

Antwoord:

Zoals in de nota Investeren in Perspectief wordt aangegeven zijn de vier hoofddoelen nauw met elkaar verbonden. Deze vier beleidsdoelen zijn: het voorkomen van conflict en instabiliteit; het verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid; het bevorderen van duurzame inclusieve groei en klimaatactie wereldwijd en het versterken van het internationaal verdienvermogen van Nederland. Onveiligheid, instabiliteit, uitzichtloze armoede, hoge bevolkingsgroei in sommige regio’s en klimaatverandering zijn met elkaar samenhangende problemen die, alleen of tezamen, kunnen leiden tot irreguliere migratie. Inzet onder de eerste drie genoemde beleidsdoelen kan dus bijdragen aan het voorkomen en verminderen van irreguliere migratie.

137.

Wat wordt bedoeld met «klimaatactie»? Waarom is gekozen voor term «actie» en niet voor bijvoorbeeld «inspanningen» of «aanpak»?

Antwoord:

Klimaatactie geeft aan wat ermee bedoeld wordt. Het gaat enerzijds om het actief tegengaan van klimaatverandering door bijvoorbeeld versnelling van de energietransitie in ontwikkelingslanden en het tegengaan van ontbossing en landdegradatie in ontwikkelingsladen (klimaatmitigatie). Anderzijds gaat het om actieve versterking van weerbaarheid tegen de gevolgen van klimaatverandering (klimaatadaptatie). Internationaal wordt ook «climate action» gebruikt; het is bijvoorbeeld de titel van Sustainable Development Goal 13.

138.

Hoe ziet het kabinet de precieze relatie tussen de SDG’s en mensenrechten?

Antwoord:

De SDG-agenda kan niet succesvol zijn zonder de naleving van mensenrechten en vice versa. Naar het oordeel van het kabinet zijn mensenrechten goed ingebed in de SDG’s. Voor het einde van 2018 levert de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken een advies hoe de Nederlandse inzet op de SDG’s en de inzet van het Nederlandse buitenlands beleid op het terrein van de mensenrechten elkaar wederzijds kunnen versterken. Het kabinet reageert daarop in een kabinetsreactie.

139.

Op welke wijze wordt (de uitvoering van) ontwikkelingshulp getoetst aan de SDG doelstelling «leave no one behind» en op welke wijze zal hierover gerapporteerd worden aan de Kamer?

Antwoord:

Met het BHOS-beleid investeert het kabinet in een beter perspectief voor achtergebleven en achtergestelde groepen en regio’s in de wereld, in lijn met de SDGs. Er is geen aparte toetsing van afzonderlijke activiteiten op de onder de SDGs liggende ambitie leave no one behind. Het kabinet rapporteert over voortgang op de BHOS-beleidsdoelen – die zijn verbonden aan de SDGs – door middel van het Jaarverslag, de SDG-rapportage, specifieke Kamerbrieven en de OS-resultatenrapportage.

140.

Wat wordt bedoeld met «de SDGs zijn tegelijkertijd een agenda voor innovatie en bieden het bedrijfsleven kansen om met innovatieve oplossingen voor de SDGs nieuwe markten aan te boren»?

Antwoord:

Bedoeld wordt dat de SDG’s aan Nederlandse ondernemers – op zoek naar internationale markten – twee belangrijke handvatten bieden: enerzijds verwoorden de SDG’s op welke terreinen behoefte is aan innovatieve en innoverende initiatieven en anderzijds kunnen ondernemers, door inzichtelijk te maken hoe hun product kan bijdragen aan de SDG’s, SDG’s gebruiken als opstapje bij het betreden van internationale markten.

141.

Welke gevolgen zal de intensivering van beschikbare middelen op de focusregio’s en het richten van nieuwe en bestaande programma’s op de focusregio’s hebben, voor de bestaande landenrelaties, met name wat betreft capaciteit/materiële middelen? Is de Minister voornemens om de gevolgen voor duurzame ontwikkeling in de landen waar programma’s afgeschaald worden in kaart te brengen?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de BHOS-nota Investeren in Perspectief zullen de thematische budgetten in de focusregio’s met een derde toenemen in de periode 2017–2021. Hoewel de verschuiving in beleidsmatige en financiële termen aanzienlijk is, zullen de effecten voor bestaande intensieve landenrelaties beperkt zijn door de wijze waarop deze wordt gerealiseerd. Een deel van de verschuiving naar de focusregio’s wordt bereikt door een aantal centrale thematische programma’s die nu open staan voor een brede groep ontwikkelingslanden, geleidelijk voor een groter deel te richten op landen in de focusregio’s. Voor de vijftien voormalige partnerlanden (waarmee Nederland onder eerdere kabinetten een intensieve landenrelatie onderhield, met gedelegeerde budgetten en themadeskundigen op de ambassades) geldt dat de verschuiving vooral betrekking heeft op een aantal landen waarmee de relatie toch al aan het veranderen was.

Zeven van de vijftien voormalige partnerlanden vallen binnen de focusregio’s: Mali, Ethiopië, Zuid-Soedan, Oeganda, Kenia, Palestijnse Gebieden en Jemen. Met twee voormalige partnerlanden buiten de focusregio’s, Afghanistan en Burundi, wordt de intensieve relatie gecontinueerd. De afbouw van de partnerlandenrelatie met Indonesië en Ghana was al bij de start van het vorige kabinet ingezet, als onderdeel van het streven naar een overgang van hulp naar handel in landen die geleidelijk veel minder afhankelijk waren geworden van hulp. Ook in Bangladesh was die overgang al voor een deel ingezet. Rwanda heeft zelf aangegeven zo spoedig mogelijk buitenlandse hulp te beëindigen; daarom wordt de Nederlandse bilaterale steun in de loop van de huidige kabinetsperiode afgebouwd, zoals besproken met de Kamer in het notaoverleg van 28 juni jongsleden. In de voormalige partnerlanden Benin en Mozambique wordt de bilaterale inzet ten dele teruggebracht. Op het thema waar Nederland relatief de grootste toegevoegde waarde heeft (respectievelijk voedselzekerheid en water) wordt de ondersteuning voortgezet. In alle gevallen wordt overleg gepleegd met relevante actoren in het betreffende land en zo nodig bezien of andere donoren programma’s over kunnen nemen. Gezien de geleidelijkheid van het proces van verschuiving en de betrachte zorgvuldigheid is er geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. In de Kamerbrief Focusregio’s en andere nota-onderwerpen (nr. 2018Z20940 van 13 november 2018) wordt de bilaterale OS-inzet binnen en buiten de focusregio’s nader toegelicht.

142.

Op welke manier draagt het gebruiken van de relaties met ontwikkelende en opkomende landen om die markten te ontsluiten voor het Nederlands bedrijfsleven bij aan de economische groei en toegang tot buitenlandse markten voor ontwikkelingslanden welke onderdeel zijn van het ontwikkelingsbeleid?

Antwoord:

Nederland gebruikt de in de loop der tijd opgebouwde relaties met landen om het gesprek aan te gaan over verbetering van het investerings- en ondernemingsklimaat en waar mogelijk samen te werken aan concrete verbeteringsmaatregelen. Het faciliteren van handel over en weer is ook een belangrijk onderdeel van het beleid. Deze inzet is zowel van belang voor het lokale bedrijfsleven als voor Nederlandse bedrijven en is belangrijk voor de economische groei.

143.

Wanneer armoede, conflict, terreur, klimaatverandering, bevolkingsgroei en irreguliere migratie nauw met elkaar samenhangende problemen zijn, kunt u in percentages uitdrukken hoe de toename van irreguliere migratie uit de landen in de nabijheid van Europa, met name in West-Afrika/Sahel, Hoorn van Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Afrika er uit ziet?

Antwoord:

Voor wat betreft de migratiecijfers wordt verwezen naar de openbare rapporten van diverse instanties. Voor wat betreft irreguliere migratie naar Europa wordt verwezen naar de openbare informatie van Frontex en EUROSTAT.

144.

Kunt u inzichtelijk maken waar de irreguliere migranten uit de landen in de nabijheid van Europa, met name in West-Afrika/Sahel, Hoorn van Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Afrika zich voornamelijk bevinden?

Antwoord:

Er zijn geen betrouwbare cijfers beschikbaar voor wat betreft de huidige verblijfplaats van irreguliere migranten uit de landen in de nabijheid van Europa.

145.

Hoe geeft het kabinet concreet invulling aan de geambieerde «synergie tussen hulp, handel en investeringen»? Hoe ver durft het kabinet daarin te gaan?

Antwoord:

In de beleidsnota «Investeren in perspectief» beschrijft het kabinet haar inzet op hulp, handel en investeringen. De Sustainable Development Goals zijn daarbij het leidende kader waaronder de ambities voor duurzame ontwikkeling samenkomen en richting krijgen.

Vanuit dit kader werkt het kabinet in partnerschappen aan de agenda voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking: van noodhulp en conflictpreventie, en duurzame en inclusieve groei tot het vergroten van het verdienvermogen.

Synergie tussen de beleidsdoelen wordt hierbij gemaximaliseerd. Dit betekent dat relaties die Nederland heeft met ontwikkelende en opkomende landen worden benut om markten te ontsluiten voor het Nederlandse bedrijfsleven. En dat we onze innovatieve kracht en capaciteit toepasbaar maken voor ontwikkeling.

Het voorkomen van afruilen en versterken van synergiën tussen hulp en aanverwante beleidsterreinen waaronder handel en investeringen, is de inzet van het herziene actieplan beleidscoherentie voor ontwikkeling dat in september met de Kamer is gedeeld. Voor de ambities van het kabinet op dit terrein verwijst het kabinet naar deze brief. Recent voorbeeld van het verder doorvoeren van deze beleidscoherentie betreft de nieuwe modeltekst voor de Nederlandse investeringsakkoorden. Deze herbevestigt internationale afspraken over mensenrechten en duurzaamheid en biedt de mogelijkheid naleving van deze afspraken mee te wegen in de te vast te stellen schadevergoeding. Tegelijkertijd intensiveert het kabinet haar beleid op Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en de verduurzaming van productieketens. Dit wordt zichtbaar in de extra middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld voor de implementatie van de IMVO-convenanten alsook voor thema’s als kinderarbeid en leefbaar loon. Door in Nederland en andere consumptielanden te werken aan de verduurzaming van de vraag en deze te koppelen aan politieke dialoog en technische assistentie in productielanden, verbindt het kabinet de verschillende delen van productieketens en wordt economische groei ook duurzame economische groei.

146.

Kunt u per specifiek focusland aangeven waarom dit een focusland is?

Antwoord:

In het Regeerakkoord zijn drie «focuslanden» aangewezen: Libanon, Jordanië en Irak. De noodzaak tot investering in opvang en bescherming van de miljoenen vluchtelingen en ontheemden in deze landen vormt de voornaamste reden voor deze keuze. In de BHOS-nota Investeren in Perspectief zijn wel vier «focusregio’s» aangegeven (Sahel, Hoorn van Afrika, Midden-Oosten en Noord-Afrika), maar wordt de term «focuslanden» niet gehanteerd, behalve voor de drie genoemde landen. De Kamerbrief over de focusregio’s van 13 november jl. (nr. 2018Z20940) behandelt de inzet op landenniveau binnen de betreffende regio’s.

147.

Kunt u aangeven in hoeverre en op welke manier de Nederlandse inzet op het vlak van hongersnood in de Hoorn van Afrika een positief effect heeft gehad?

Antwoord:

Het positieve effect van de Nederlandse inzet zit in de snelheid en flexibiliteit van ongeoormerkte bijdragen. Dit creëert een buffer bij de humanitaire organisaties die direct inzetbaar is.

Nederland heeft samen met andere donoren tot op de dag van vandaag weten te voorkomen dat de acute voedselonzekerheid in de Hoorn omsloeg in een bredere hongersnood. De inzet van Nederland en andere donoren gaat door, omdat door het voortdurende conflict en de aanhoudende extreme klimatologische omstandigheden (droogte afgewisseld met overstromingen) het risico op extreme voedselonzekerheid in de Hoorn nog steeds hoog is.

148.

Hoe gaat de Minister invulling geven aan de SDG partner faciliteit?

Antwoord:

De SDG Partnerschapsfaciliteit is deze zomer gelanceerd. De faciliteit wordt beheerd door RVO. Er zijn inmiddels 300 voorstellen voor partnerschappen ingediend. Die worden nu op kwaliteit en haalbaarheid beoordeeld.

149.

Naar welke druk verwijst u in de zin «...gezamenlijke inzet voor stabiliteit, armoedebestrijding en inclusieve groei is ook een investering om structureel en op langere termijn de druk van vluchtelingen, intern ontheemden en migranten te beperken»?

Antwoord:

Toestroom van grote aantallen vluchtelingen, intern ontheemden en migranten zet de basisvoorzieningen (bv. onderwijs, gezondheidszorg), infrastructuur (bv. water, energie, huisvesting) op de plek van bestemming onder druk.

150.

Op welke wijze betrekt u de kleinschalige boer(innen) bij het verbeteren van hun productiviteit en inkomen en verduurzaming van het landgebruik? Op welke wijze houdt u rekening met lokale gebruiken en consumptiegoederen?

Antwoord:

De kleinschalige boer(inn)en en hun lokale landbouwpraktijken, productiesystemen en consumptiepatronen zijn altijd uitgangspunt bij het verbeteren van hun productiviteit en inkomen en verduurzaming van landgebruik. We betrekken hen door samen te werken met organisaties die direct met kleinschalige boer(inn)en en hun lokale organisaties werken, zoals IFAD, Agriterra, IFDC en SNV. Hun programma’s werken vanuit de lokale behoeften en bieden kleinschalige boer(inn)en mogelijkheden voor verbetering aan in de vorm van toegang tot kennis, technologie, productiemiddelen, financiële diensten, landrechten, organisatie, co-operatie en markttoegang. Verbetering van de lokale voedselzekerheid, van de betrokken boer(inn)en zelf en via de lokale markten die zij (potentieel kunnen) bedienen, is daarbij het primaire doel. In de resultatenrapportage BHOS wordt gerapporteerd over de aantallen kleinschalige boer(inn)en die op deze manier bereikt en vooruit geholpen worden.

151.

Hoe ziet de regering de relatie tussen enerzijds de inzet voor stabiliteit, armoedebestrijding en inclusieve groei, en anderzijds de beperking van de druk van vluchtelingen, intern ontheemden en migranten?

Antwoord:

De inzet voor stabiliteit, armoedebestrijding en inclusieve groei draagt bij aan de aanpak van de grondoorzaken van irreguliere migratie, om te helpen voorkomen dat mensen zich genoodzaakt zien hun huis te verlaten. In landen waar veel vluchtelingen of binnenlands ontheemden verblijven draagt deze inzet bovendien bij aan betere perspectieven om een veilig bestaan op te bouwen voor zowel vluchtelingen en binnenlands ontheemden als de lokale bevolking alsmede aan, daar waar deze zich voordoen, het verminderen van onderlinge spanningen.

152.

Wat zijn de (voorlopige) resultaten van pogingen om «jongeren en vrouwen te stimuleren een eigen onderneming te starten»?

Antwoord:

Zoals in de resultatenrapportages is vermeld, worden jaarlijks enkele miljoenen boeren en ondernemers in lage en middeninkomens landen ondersteund met training, certificering en verbeterde toegang tot financiering. Een belangrijk deel hiervan is jong en/of vrouw. Voorbeelden van programma’s die expliciet gericht zijn op stimulering van jongeren en vrouwen om een eigen onderneming op te zetten zijn Local Employment in Africa for Development (LEAD) en het platform Orange Corners. In lopende programma’s krijgen startups ook steeds meer aandacht. Daarmee zijn het afgelopen jaar zo’n 2000 startende jonge en vrouwelijke ondernemers ondersteund. LEAD ondersteunde 454 startups van jongeren en vrouwen in Algerije, Egypte, Libië, Tunesië, Somalië, Nigeria en Mali. Daarnaast hielp het 2600 jongeren aan een baan. Orange Corners ondersteunde 188 jonge, startende ondernemers in Zuid-Afrika, Mozambique en Angola. Het DGGF voorzag 866 vrouwelijke en 689 jonge, startende ondernemers van financiering en met Solidaridad ’s programma Practice & Advocacy for Change zijn tot dusver 150 jonge ondernemers ondersteund. In de komende jaren wordt extra geïnvesteerd in onderwijs, werk en inkomen voor jongeren en vrouwen, met name in de focusregio’s. Dat gebeurt onder andere via continuering en intensivering van de hiervoor genoemde succesvol lopende programma’s en door nieuwe initiatieven te starten, zoals een Challenge Fund, dat 200.000 jongeren aan werk en inkomen wil helpen, mede door ondernemerschap. Nederland sluit ook aan bij internationale initiatieven. Zo wordt bijgedragen aan het Youth Entrepreneurship and Innovation Multi-Donor Trust Fund van de Afrikaanse ontwikkelingsbank. Dit fonds beoogt volgend jaar 800 door jongeren geleide startups en ondernemingen te ondersteunen.

153.

Hoe wordt er gewaarborgd dat de ontwikkeling van landbouw in ontwikkelingslanden niet gepaard gaat met ecosysteemdegradatie en biodiversiteitsverlies?

Antwoord:

De Nederlandse inzet met betrekking tot ontwikkeling van de kleinschalige voedsellandbouw is gericht op duurzame intensivering van de productie; dat wil zeggen: ecologisch efficiënte (kringloop)landbouw op bestaand landbouwareaal. Voor alle (overige) door de Nederlandse overheid ondersteunde activiteiten op gebied van landbouwontwikkeling zijn de principes voor verantwoorde investeringen in landbouw en voedselsystemen van toepassing. Deze principes zijn internationaal vastgesteld door het Committee on World Food Security (CFS). Eén van de principes (nr. 6) betreft het behoud en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen, het vergroten van weerbaarheid en het verkleinen van risico’s op rampen.

154.

Welk deel van de voor 2019 uitgetrokken € 25 miljoen voor migratiesamenwerking is ODA en welk deel is non-ODA?

Antwoord:

De voorziene EUR 25 miljoen is in zijn geheel ODA.

155.

Welke concrete inspanningen verricht of steunt u (met de middelen van haar begroting) op het gebied van beter grensbeheer en het bevorderen van terugkeer? Kunt u een lijst van projecten delen?

Antwoord:

Vanuit de BHOS-begroting worden geen programma’s voor grensbewaking gefinancierd, aangezien dat volgens de OESO-DAC normen niet als «Official Development Assistance» (ODA) kwalificeert. Vanuit BHOS middelen voor Migratie en Ontwikkeling draagt Nederland wel bij aan het verbeteren van de bescherming van de mensenrechten van vluchtelingen en migranten, steun voor de aanpak van mensensmokkel en -handel alsmede opvang van slachtoffers, bewustwordingscampagnes over de risico’s van irreguliere migratie en het bevorderen van terugkeer en herintegratie. De activiteiten op het terrein van mensensmokkel en mensenhandel richten zich vooral op capaciteitsopbouw van Afrikaanse herkomst- en transitlanden voor betere bestrijding van criminele netwerken betrokken bij mensensmokkel en -handel. De focus ligt hierbij op het opstellen van juridische kaders, capaciteit voor opsporing en vervolging en bevordering van grensoverschrijdende samenwerking -en informatie-uitwisseling. In deze programma’s is er veel aandacht voor mensenrechten en voor opvang van slachtoffers (o.a. getuigenbescherming, psychosociale zorg, herintegratiesteun). Nederland levert hiertoe bijdragen aan het «United Nations Office on Drugs and Crime» (UNODC), het «Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights» (OHCHR) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), in West-Afrika, de Sahel en Noord-Afrika.

Op het gebied van terugkeer draagt Nederland bij aan IOM-programma’s om vrijwillige terugkeer van gestrande migranten in Noord-Afrikaanse landen te faciliteren en herintegratie in de landen van herkomst te ondersteunen. Daarnaast steunt het kabinet programma’s om de samenwerking op migratieterrein met prioritaire herkomstlanden te versterken, inclusief samenwerking op het gebied van terugkeer.

156.

Ligt Nederland nog op schema om 30 miljoen mensen toegang tot drinkwater te geven en 50 miljoen tot sanitaire voorzieningen?

Antwoord:

Ja, Nederland ligt nog op schema om de 30/50 miljoen doelstelling en de tussentijdse doelstelling voor 2020 te halen. In de jaren 2016 en 2017 ligt de realisatie, zoals gerapporteerd aan de Tweede Kamer, ruim boven de streefwaarden. De realisatie tot en met 2017 voor water wordt geschat op 5 miljoen bereikte mensen, terwijl het doel voor 2020 8 miljoen mensen is. Voor sanitaire voorzieningen ligt de realisatie ook rond de 5 miljoen mensen met als doel 12 miljoen mensen in 2020.

157.

Hoe verantwoordt u het financieren van opvang in de regio en migratiesamenwerking, waaronder het voorkomen van irreguliere migratie en het bevorderen van terugkeer en herintegratie, waarbij de inzet vooral gericht is op de belangrijkste herkomstlanden van waaruit Nederland de grootste migratiedruk ervaart, uit het ODA budget? Hoe draagt deze inzet bij aan ontwikkeling?

Antwoord:

De steun voor opvang in de regio leidt tot betere perspectieven voor vluchtelingen en gastgemeenschappen, met focus op onderwijs en werk. Het levert daarmee een rechtstreekse bijdrage aan diverse SDG’s. De steun voor migratiesamenwerking levert vooral een bijdrage aan SDG 10.7 (veilige, ordelijke, reguliere, verantwoordelijke migratie). De Nederlandse inzet in dit kader draagt bij aan betere bescherming van mensenrechten, veiligheid en stabiliteit (door capaciteitsopbouw en samenwerking om internationale criminele netwerken te bestrijden) en inclusieve ontwikkeling (o.a. steun voor herintegratie van terugkeerders). Bij de beoordeling van mogelijke interventies wordt, met gebruikmaking van de ODA-criteria van OESO/DAC, beoordeeld of zij voor financiering uit de OS-middelen in aanmerking komen.

158.

Kunt u aangeven hoe budgettair vorm wordt gegeven aan de speciale aandacht voor de negatieve gevolgen van conflict op voedselzekerheid en het gebruik van uithongering als oorlogswapen en naar het ter verantwoording roepen van daders, in navolging van de Veiligheidsraadresolutie 2417 die op initiatief van Nederland tot stand is gekomen?

Antwoord:

Nederland draagt bij aan de aanpak van negatieve gevolgen van gewapend conflict op voedselzekerheid via ongeoormerkte bijdragen aan diverse humanitaire organisaties (VN-instellingen en -fondsen, Rode Kruis beweging en DRA) die zich richten op voedselzekerheid.

In 2018 droeg het kabinet EUR 37 miljoen bij aan WFP en EUR 12,9 miljoen aan FAO. Daarnaast wordt er specifiek ingezet op het versterken van het verbod op uithongering zoals opgenomen in Veiligheidsraadresolutie 2417 door middel van een gerichte bijdrage van EUR 450.000 aan Global Rights Compliance, een ngo die zich specialiseert in mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Inzet op naleving van internationaal recht is essentieel bij het tegengaan van het gebruik van honger als oorlogsmethode.

159.

Hoe verhoudt uw inzet op investeringsbescherming via het Investment Court System (ICS) en wellicht het toekomstige Multilateraal Investeringshof (MIC), hetgeen in veel gevallen leidt tot torenhoge claims van bedrijven tegen overheden in ontwikkelingslanden, zich tot de door u beoogde duurzame ontwikkelingssamenwerkingsstrategie? In hoeverre is exportkredietverzekering en verdere uitbreiding van dit instrument een goed alternatief voor ICS en bent u bereid dit internationaal te promoten?

Voor het behalen van de Sustainable Development Goals zijn private investeringen onontbeerlijk. Uit onderzoek van UNCTAD blijkt dat jaarlijks US$ 2,5 biljoen aan aanvullende private investeringen nodig zijn om de Sustainable Development Goals te bereiken. Om het potentieel van private investeringen volledig te benutten, is een raamwerk waarin deze investeringen minimale rechtsbescherming hebben onontbeerlijk. Investeringsakkoorden kunnen daar een bijdrage aan leveren. Tegelijkertijd wenst het kabinet de uitgangspunten ten aanzien van verduurzaming en maatschappelijk verantwoord ondernemen te reflecteren in bilaterale investeringsakkoorden. Het kabinet zet zich daarom bilateraal, multilateraal en via de Europese Unie in voor een modernisering van investeringsakkoorden.

Een exportkredietverzekering biedt bescherming tegen betalingsrisico’s in het geval van de export van goederen en diensten. Atradius biedt ook een investeringsverzekering aan. Deze verzekering biedt bescherming in het geval van onteigening, oorlog en transferbelemmeringen. De aanwezigheid van een investeringsakkoord tussen Nederland en het land van investeren is een van de elementen die wordt nagegaan bij acceptatie van de verzekering. De aanwezigheid van een investeringsakkoord wordt doorgaans als een positieve factor gezien bij de risicoafweging en acceptatie.

160.

Bent u vanuit de verplichtingen van iedere Staat op basis van de UNGP’s bereid in EU-verband bij de onderhandelingen voor vrijhandelsverdragen te pleiten voor het opnemen van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen in de tekst van het vrijhandels-of investeringsverdrag?

Het opnemen van een verwijzing naar de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen in handelsakkoorden en investeringsakkoorden die de EU sluit is staand beleid.

161.

In welke landen en op welke posten zal extra aandacht worden besteed aan het beschermen en begroten van de bewegingsvrijheid van maatschappelijke organisaties?

Conform de CIVICUS monitor zijn in veel landen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering en vereniging beperkt. De meeste posten volgen deze vrijheden nauwlettend en ondersteunen via stille diplomatie bijvoorbeeld mensenrechtenverdedigers. Het Accountability Fonds wordt uitgevoerd in 33 landen.

Antwoord:

Het mensenrechtenfonds kent een wereldwijde focus. Ook vanuit het mensenrechtenbeleid besteedt het kabinet aandacht aan ruimte voor het maatschappelijk middenveld. In de jaarlijkse mensenrechtenrapportage ontvangt uw Kamer een overzicht van alle projecten op het gebied van mensenrechten per prioriteit en per land.

162.

Welke projecten ondersteunt het ministerie om bij te dragen aan «kennis- en capaciteitsopbouw over de relatie tussen klimaat en ontwikkeling»?

Antwoord:

Waar mogelijk wordt in de klimaatactiviteiten gestreefd naar een sterke capaciteitsontwikkelingscomponent. Zo is bijvoorbeeld in de Dutch Agro Water Climate Alliance geïnvesteerd in opbouw van lokale capaciteit voor groene, inclusieve groei in Tanzania.

Daarnaast ondersteunt het ministerie activiteiten die rechtstreeks kennisontwikkeling en capaciteitsopbouw nastreven. Het Climate and Development Knowledge Network is hier een voorbeeld van. Dit netwerk verbindt zuidelijke klimaatorganisaties en werkt aan de ontwikkeling van kennis over de gevolgen van klimaatverandering in ontwikkelingslanden en efficiënte adaptatiemethodes. Het NDC Partnership, waarin Nederland actief deelneemt, ondersteunt de ontwikkeling van kennis in ontwikkelingslanden voor de uitvoering van hun Nationally Determined Contributions onder de Overeenkomst van Parijs.

163.

Waar en hoe ondersteunt u wereldwijd vakbonden? Kunt u inzichtelijk maken in welke landen welke vakbonden gebruikmaken van Nederlandse steun?

Antwoord:

Via het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP), Samenspraak & Tegenspraak en het programma BetterWork van de ILO investeert Nederland in de versterking van vakbonden in Zuid-Oost Azië (o.a. Bangladesh, Cambodja, India en Vietnam), in Oost-Afrika (o.a. Kenia, Tanzania en Oeganda), West-Afrika (o.a. Mali en Ghana) en Latijns-Amerika (o.a. Colombia, Peru en Guatemala). Binnen Samenspraak & Tegenspraak wordt het versterken van de capaciteit van vakbonden op het gebied van pleiten en beïnvloeden ondersteund. Daarnaast investeert Nederland wereldwijd in vakbondsvrijheid, door samenwerking met de ILO en pleitbezorging voor het thema in bilaterale relaties en multilaterale fora.

164.

Hoe zal de besteding van respectievelijk € 60 en € 80 miljoen als bijdrage aan klimaatfinanciering en aan het nieuwe nationaal fonds voor klimaat en ontwikkeling exact worden onderverdeeld? Welke rol voorziet u in deze voor ngo’s? Bent u in dit verband bekend met programma’s in ontwikkelingslanden zoals Disaster Risk Reduction en Climate Change Adaptation en bent u bereid hier tevens financiële middelen voor vrij te maken?

Antwoord:

Het klimaatfonds zal onder de naam Dutch Fund for Climate and Development een bijdrage krijgen van EUR 160 miljoen. Deze bijdrage wordt over een periode van 4 jaar toegekend aan het klimaatfonds.

De overige intensivering van de Nederlandse publieke klimaatfinanciering (EUR 20 miljoen in 2019 en EUR 40 miljoen per jaar vanaf 2020) zal worden besteed aan verscheidene programma’s en fondsen op het gebied van klimaat, in samenhang met de lopende programmering. De verdeling vorig jaar was dat 44% aan activiteiten die volledig op adaptatie waren gericht en 46% aan activiteiten met zowel een mitigatie- als een adaptatiedoelstelling. Voor 2018 en 2019 worden geen substantiële verschuivingen in deze verdeling verwacht.

Inderdaad is distaster risk reduction een belangrijk onderdeel van adaptatie. Het ministerie ondersteunt daarom direct of via multilaterale kanalen diverse bestaande programma’s op het gebied van klimaatadaptatie en risicoreductie. Zo is Nederland de belangrijkste donor van het Climate and Development Knowledge Network en worden via het Dutch Risk Reduction Team specifieke DRR-projecten in ontwikkelingslanden ondersteund. Ook wordt via verschillende programma’s gewerkt aan het verminderen van het risico op humanitaire rampen. Programma’s op het terrein van geïntegreerd waterbeheer dragen bij aan het voorkomen van overstromingen. Via het strategisch partnerschap Partners for Resilience wordt met verschillende humanitaire actoren samengewerkt om de weerbaarheid van kwetsbare gemeenschappen voor rampen ten gevolge van klimaatverandering en degradatie van ecosystemen te versterken. Daarnaast neemt Nederland deel in Insuresilience. Tot slot draagt Nederland ook bij aan het Climate Risk & Early Warning Systems Initiative (CREWS). CREWS is een samenwerkingsverband tussen de World Meteorological Organization (WMO), de Global Facility for Disaster Reduction and Recovery (GFDRR) van de Wereldbank en de United Nations Office for Disaster Risk Reduction (UNISDR) om minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten te ondersteunen bij het versterken van hun early warning systemen om de negatieve gevolgen van door klimaatverandering versterkte natuurrampen zoveel mogelijk te beperken.

165.

Kunt u een toelichting geven op het «katalyseren van private middelen» ten behoeve van het behalen van rendement op de bijdragen aan klimaatfinanciering?

Antwoord:

De uitdaging van klimaatverandering kan niet het hoofd worden geboden zonder een significante bijdrage en actie van het bedrijfsleven en andere private actoren. Met belastinggeld alleen zullen de benodigde investeringsniveaus voor het tegengaan van en aanpassen aan klimaatverandering niet worden gehaald. Door publieke financiering slim in te zetten, bijvoorbeeld door het verstrekken van een lening of een garantie, kunnen private investeringen worden gestimuleerd, waardoor de effectiviteit van de publieke financiering (het rendement) toeneemt.

166.

Kunt u toelichten welke voorwaarden aan bedrijven worden gesteld om in aanmerking te kunnen komen voor nieuwe vormen van innovatieve financiering, zoals blended finance en impact bonds en het Innovatiefonds voor het midden- en kleinbedrijf (mkb)? Hoe strak zet u daarbij in op de toetsing vooraf van een bewezen due diligence mensenrechtenbeleid inclusief daadwerkelijke implementatie daarvan? Op welke wijze zullen deze vormen van innovatieve financiering worden geëvalueerd en zal het voldoen aan de OESO-richtlijnen onderdeel zijn van de evaluatie?

Antwoord:

De criteria waar bedrijven aan moeten voldoen bij een innovatieve financiering of een subsidie uit het Innovatiefonds zijn niet anders dan bij traditionele vormen van financiering. De voorwaarden betreffen duurzaamheid en Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, waaronder mensenrechten. Bedrijven moeten voldoen aan de OESO-richtlijnen en de IFC Performance Standards. Laatste zijn met name relevant voor financiering via de multilaterale ontwikkelingsbanken en de bilaterale ontwikkelingsbanken.

Elk programma wordt conform afspraken met de Kamer na verloop van tijd geëvalueerd. De OESO-richtlijnen zijn daar een onderdeel van.

167.

Welke rol heeft de Nederlandse overheid tot nu toe gespeeld bij Insuresilience, zijnde een Global Partnership om de verzekeringssector een rol te laten spelen bij het verzekeren van restrisico’s in geval van rampen als gevolg van klimaatverandering? (Zie https://www.insuresilience.org/)

Antwoord:

Nederland werd door de G7 uitgenodigd deel te nemen aan het Insuresilience Partnerschap. Dit vanwege de inzet op landbouwverzekeringen voor kleine boeren v/m die Nederland al deed via de Wereldbank/IFC. In de beleidsdialoog met de overige leden benadrukt Nederland steeds de rol die de private verzekeringssector moet spelen bij het verzekeren van de gevolgen van misoogsten, die verergeren als gevolg van klimaatverandering. Nederland overweegt op dit moment financieel bij te dragen, juist om een inbreng te hebben dat de fondsen daadwerkelijk ten goede komen aan smallholders, opdat zij niet bij iedere calamiteit gedwongen zijn hun huis of overige bezittingen te verkopen.

168.

Welke activiteiten zijn daarbij ontwikkeld, wat zijn de toekomstige plannen van het kabinet, welke rol wenst zij daarbij voor de Nederlandse verzekeringssector en op welke wijze kan dit worden gerealiseerd? Hoeveel financiële middelen heeft het kabinet hiervoor gereserveerd en hoe zullen deze worden besteed?

Antwoord:

Het Insuresilience Global Partnership heeft de neiging zich vooral op overheden te richten. Nederland overweegt financieel bij te dragen aan het Partnerschap, juist om de inbreng te hebben dat de fondsen daadwerkelijk ten goede komen aan kleine boeren. Zie antwoord vraag 167. Het kabinet moedigt Nederlandse verzekeraars aan om hun expertise op dit gebied aan te wenden en lokale verzekeraars hierin te ondersteunen.

169.

Op pagina 13 wordt aangegeven dat «UNCTAD schat dat jaarlijks USD 2.500 miljard extra geïntensiveerd moet worden voor het realiseren van de SDGs. Zonder de private sector lukt het niet deze enorme investeringskloof te overbruggen.» Hoe zal de Nederlandse overheid zich zal inspannen voor het behalen van dit bedrag tot 2030?

Antwoord:

Bijdragen van alle partijen zijn nodig om aan de investeringsbehoefte te voldoen voor het behalen van de SDGs. Ook de Nederlandse private sector levert een belangrijke bijdrage. Nederland werkt actief samen in partnerschappen met bedrijven om duurzame ontwikkeling te financieren. Bijvoorbeeld door innovatieve instrumenten in te zetten, zoals het Dutch Good Growth Fund en het Health Insurance Fund. Daarnaast ondersteunt Nederland met het Addis Tax Initiative buitenlandse overheden om hun belastingopbrengsten te verhogen.

170.

Op welke wijze draagt het ministerie bij aan het inzetten van Nederlandse kennis en kunde in ontwikkelingslanden op het gebied van SDG-3 «Goede gezondheid en welzijn» in het algemeen en tuberculose in het bijzonder?

Antwoord:

Het in stand houden van Nederlandse kennis en kunde op het terrein van SDG3 is geen doel op zich, maar wel een belangrijk middel om de beleidsdoelstellingen van het kabinet te behalen. Zo spelen Nederlandse NGOs een belangrijke rol in de SRGR-partnerschappen die het ministerie ondersteunt. Ook wordt het KNCV Tuberculosefonds ondersteund om een internationale bijdrage te kunnen leveren aan realisatie van Nederlands beleid gericht op de integratie van HIV en TB. Het Nederlandse onderzoeksveld en bedrijfsleven worden uiteraard gestimuleerd om bij te dragen aan het beleid. Diverse private partijen zijn betrokken bij de Product Development Partnerships of maken gebruik van het bedrijfsleven instrumentarium dat via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beschikbaar is. Ten slotte ondersteunt het kabinet het kennisnetwerk Sharenet, om Nederlandse kennis op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten inclusief hiv/aids (SRGR) zo goed mogelijk internationaal in te zetten.

171.

Of en hoe worden de speerpunten gesteund in landen die niet tot de focusregio’s gerekend worden? Hoe ondersteunt het kabinet de positie van vrouwen en meisjes daar?

Antwoord:

Uitgangspunt van het beleid is een OS-intensivering in de focusregio’s, waarbij de inzet met een derde toeneemt tussen 2017 en 2021. Buiten de focusregio’s blijft bilaterale OS-inzet in beperkte mate mogelijk. Daarnaast blijft Nederland bijdragen aan multilaterale fondsen en wereldwijde initiatieven. Deze zijn niet specifiek gericht op de Nederlandse focusregio’s, en ondersteunen de SDGs waar dat nodig is. Nederland pleit daarbij nadrukkelijk voor de positie van vrouwen en meisjes.

172.

Kan Nederland bevorderen dat ontwikkelingslanden meer projecten indienen bij het Green Climate Fund waarbij water en sanitatieprojecten gekoppeld worden aan mitigatie?

Antwoord:

Het indienen van projecten verloopt via geaccrediteerde organisaties die in samenspraak met het betreffende land een projectvoorstel indienen. Dat kan alleen na goedkeuring van de betreffende National Designated Authority (NDA). Uitgangspunt is «country ownership» en projecten dienen te passen in nationale klimaatplannen. Nederland is een van de landen die, onder andere via deelname in het bestuur van het GCF, toeziet op en pleit voor een flink aandeel van adaptatie in de GCF-portefeuille, waaronder water- en sanitatieprojecten.

173.

Wat is het concrete doel van het door u gewenste adviescentrum?

Antwoord:

(In de begroting staat: Nederland onderzoekt met enkele gelijkgezinde landen of het zinvol en haalbaar is een adviescentrum voor internationaal investeringsrecht ten behoeve van ontwikkelingslanden op te richten)

Wereldwijd zijn er meer dan 3.000 bilaterale investeringsakkoorden. Geschillenbeslechtingsprocedures tussen investeerders en staten onder investeringsakkoorden kunnen soms hoge kosten met zich meebrengen, met name aan juridisch advies en juridische vertegenwoordiging. Sommige partijen in geschillen onder investeringsakkoorden, zoals ontwikkelingslanden, kunnen zich daarom niet altijd adequaat verdedigen. Om deze zorg te adresseren zal het kabinet een extern onderzoek laten verrichten over hoe adequate juridische vertegenwoordiging in investeringsakkoorden beter kan worden gegarandeerd. Doel van het onderzoek is het in kaart brengen van concrete beleidsopties voor toekomstig werk. Een van de beleidsopties zal een adviescentrum voor internationaal investeringsrecht zijn.

174.

Welke EU-landen zetten in hun handelsbevorderingsagenda ook constant in op de rol van vrouwen in wereldhandel? Kunt u de Nederlandse positie in dezen in perspectief plaatsen?

Antwoord:

Nederlandse inzet ten aanzien van het bevorderen van vrouwelijk ondernemerschap zoals aangegeven in de handelsagenda sluit aan bij de inzet van de EU commissie. In 2014 heeft de EU commissie onderzoek gedaan naar vrouwelijke ondernemerschap in 37 landen waaronder de EU-lidstaten. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de EU-inzet vorm gekregen, zie https://ec.Europa.eu/growth/smes/promoting-entrepreneurship/we-work-for/women_en. Er is onder andere een EU Entrepreneurship Action Plan 202O en een e-platform (WEgate) voor vrouwelijke ondernemers.

175.

Met welke landen heronderhandelt Nederland investeringsakkoorden?

Op dit moment lopen er geen formele onderhandelingen over Nederlandse investeringsakkoorden. Formele onderhandelingen kunnen pas starten nadat autorisatie is verkregen van de Europese Commissie op grond van EU Verordening 1219/2012.

176.

Op welke verduurzamingsinitiatieven met betrekking tot productie/handel wordt geprobeerd op EU-niveau samen te werken? Zijn er al eerste resultaten zichtbaar van deze samenwerking?

Het kabinet werkt aan een Europees gelijk speelveld voor bedrijven op IMVO door onder andere bij de Europese Commissie te pleiten voor gecoördineerde actie voor het bundelen van nationale initiatieven. Verschillende convenanten bundelen de krachten met initiatieven in andere lidstaten. Zo werkt het textielconvenant samen met de Duitse Textilbuendnis. Het kabinet beoogt Europese samenwerking op verschillende manieren te versterken, zoals tijdens de conferentie op 30 oktober 2018 «SDGs and initiatives for global sustainables value chains», waar een impuls werd gegeven aan verdere versterking van het EU Garment Initiative en het opzetten van meer nationale textielinitiatieven werd bepleit. Ook bij andere convenanten, zoals bij het natuursteenconvenant, wordt internationale opschaling gezocht. Tot slot wordt ook samenwerking op andere initiatieven voor verduurzaming gezocht, zoals het «Amsterdam Verklaringen Partnerschap» (voor duurzame palmolie en tegen ontbossing). Bij dit Partnerschap zijn zeven Europese landen aangesloten die zich inzette voor 100% duurzame palmolie in Europa in 2020. In 2016 was 69% van de Europese palmolie duurzaam gecertificeerd ingekocht. Ook dit Partnerschap zoekt nauwe samenwerking met de Europese Commissie en pleit voor een EU-aanpak op duurzame ketens, zoals die van palmolie, en een actieplan tegen ontbossing.

177.

Op welke manieren zijn gendergelijkheid en vrouwenrechten standaarden meegenomen bij het ontwikkelen van de nieuwe modeltekst voor bilaterale investeringsakkoorden?

Met de nieuwe modeltekst worden investeerders beschermd tegen discriminatie op grond van onder andere gender. De nieuwe modeltekst bevat voorts uitgebreide afspraken over duurzaamheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten met expliciete verwijzingen naar de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights. Het recht van overheden om te reguleren in het publiek belang wordt expliciet gewaarborgd. Gendergelijkheid wordt net als regionale diversiteit expliciet meegewogen in het benoemen van het tribunaal voor geschillenbeslechting.

178.

Op welke wijze werkt u aan opschaling van de integrale aanpak van maatschappelijk verantwoord ondernemen en verduurzaming van mondiale waardeketens in Europa en wereldwijd? Welke rol heeft u namens Nederland gespeeld in de onderhandelingen in de VN Working Group on Business and Human Rights en welke invloed heeft u uitgeoefend op de Europese Commissie om een positieve rol aan te nemen in de onderhandelingen?

Het antwoord op vraag 176 beschrijft de inzet op opschaling naar Europees niveau van de integrale aanpak van maatschappelijk verantwoord ondernemen en verduurzaming van mondiale waardeketen. Voor mondiale markttransformatie naar duurzame productie en handel zijn echter meer markten nodig die om duurzame grondstoffen vragen. Via organisaties als Solidaridad werken we daarom in andere grote consumentenlanden als China en India aan het stimuleren van vraag naar duurzame grondstoffen, zoals palmolie. Ook voeren we dialoog met overheden van producerende landen als Bangladesh en Indonesië over verantwoorde productie en bieden we in die landen ook technische assistentie hiertoe.

Wat betreft de VN Working Group on Business and Human Rights heeft Nederland invloed uitgeoefend door het mogelijke VN verdrag inzake mensenrechten en bedrijfsleven meermalen te agenderen tijdens de EU Raadswerkgroep Mensenrechten, om zo tot een gezamenlijk EU-standpunt te komen. Ook werd, mede op initiatief van Nederland, in juni 2018 een expertbijeenkomst georganiseerd in Brussel over bedrijven en mensenrechten.

De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) trad namens Nederland en de andere lidstaten op tijdens de vierde bijeenkomst van de Open Ended Intergovernmental Working Group (OEIGWG) inzake een VN verdrag voor mensenrechten en bedrijfsleven. De rol voor de EDEO was beperkt omdat er nog geen formeel onderhandelingsmandaat was. Namens de lidstaten gaf EDEO de boodschap af dat een mogelijk verdrag gebaseerd moet zijn en voort moet bouwen op de UNGPs. Ook moet een mogelijk verdrag op alle bedrijven van toepassing zijn, niet alleen op bedrijven met transnationale activiteiten, zoals de zero draft tekst van het verdrag voorstelt. De EDEO gaf voorbeelden van juridische maatregelen op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven binnen de EU, zoals de EU-verordening betreffende conflictmineralen en het Non-Financial Reporting Directive.

179.

Waarom zet u, uitgaande van het feit dat verantwoord ondernemen uit oogpunt van de UNGP’s een opdracht is aan Nederlandse bedrijven, ODA middelen in om de implementatie van de convenanten in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te financieren? Is het niet de verantwoordelijkheid van bedrijven om de volledige implementatie van de IMVO-convenanten te bekostigen, eventueel via een extra belasting voor bedrijven?

Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) naleven. Middels de IMVO-convenanten worden door samenwerking tussen overheid, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven afspraken gemaakt om gezamenlijk extra stappen te zetten, om problemen aan te pakken met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid die bedrijven niet individueel kunnen oplossen. Doel is om impact te bereiken in productielanden/ontwikkelingslanden. De ODA-middelen zijn bedoeld voor deelname van maatschappelijke organisaties aan convenantstrajecten en voor verbeterprojecten waarbij bijvoorbeeld lokale ketenpartijen in ontwikkelingslanden hun verantwoordelijkheid nemen. De gezamenlijke stappen in convenanten staan los van de individuele verantwoordelijkheid van bedrijven om de OESO-richtlijnen en UNGPs na te leven. Daarvoor worden in principe geen ODA-middelen beschikbaar gesteld.

180.

Welke bedrijven worden gesteund via de Orange Corners?

Antwoord:

Het platform Orange Corners ondersteunt lokale, jonge ondernemers. In Zuid-Afrika hebben 75 startende ondernemers het incubatieprogramma afgerond; 45 ondernemers zijn in maart gestart met dit jaarlange programma. Er worden o.a. ondernemers in de creatieve industrie (20) ondersteund alsmede een groep innovatieve ondernemers (10) in de IT-sector. Een succesvol voorbeeld in Z-A is een startup die focust op advies t.b.v. cybersecurity. In Mozambique hebben 17 startende ondernemers een 6-maanden traject doorlopen. Een tweede lichting is van start gegaan, waaraan 36 ondernemers deelnemen. Deze ondernemers opereren o.a. in de dienstensector, agrarische sector en IT-sector. Een succesvol voorbeeld in Mozambique is een startup die op innovatieve wijze fruit droogt om zodoende verspilling tegen te gaan. De Orange Corners in Soedan en Marokko zullen de komende weken van start gaan.

181.

Op welke wijze gaat u aan het mkb uitdragen dat IMVO geen bijverschijnsel is van internationaal handel drijven, maar een harde voorwaarde? Welke stappen worden gezet om het mkb meer te betrekken bij de IMVO-convenanten? Welke financiële middelen uit welk deel van de begroting worden beschikbaar gesteld voor het garanderen van een IMVO-beleid bij het mkb en hoe kan de expertise van ngo’s in deze een rol spelen?

Via de subsidies «IMVO Vouchers» en «Omzet met Impact» die beiden door MVO Nederland worden uitgevoerd, stimuleert het Ministerie van Buitenlandse Zaken het mkb om in het buitenland duurzaam en conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen te ondernemen. De IMVO-vouchers vergoeden 50% van een door het mkb aangevraagd IMVO-advies. Via de subsidie «Omzet met Impact» wordt het mkb door MVO Nederland ondersteund om op duurzame wijze zaken te doen in landen in ontwikkelende en opkomende markten.

Binnen het buitenlandinstrumentarium van RVO garandeert het RVO IMVO-Uitvoeringsbeleid dat alle aanvragen voor regelingen uit het buitenlandinstrumentarium door RVO getoetst worden op IMVO-aspecten. Hierbij is het uitgangspunt niet uitsluiten, maar het bieden van een handelingsperspectief.

Binnen het Dutch Good Growth Fund is hiervoor, met name voor het mkb, technische assistentie beschikbaar ter ondersteuning. Bedrijven die actief willen bijdragen aan het bestrijden van kinderarbeid in hun keten kunnen terecht bij het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK). Bedrijven maken hierbij gebruik van expertise van ngo’s, door in samenwerkingsverband een project op te zetten. FBK zet ook een communicatie- en kennistraject in om het taboe over kinderarbeid bij bedrijven te doorbreken en specifiek het midden- en kleinbedrijf te betrekken.

Via de convenanten werkt het Nederlandse mkb aan de uitvoering van gepaste zorgvuldigheid (due diligence). Met een convenant kunnen risico’s in de keten van een bepaalde sector, die voor één bedrijf te groot zijn om aan te pakken, door een gezamenlijke aanpak van bedrijfsleven, ngo’s, vakbonden en overheid wel het hoofd worden geboden. Ngo’s spelen hier een belangrijke rol door het inbrengen van hun expertise en lokaal netwerk. Bovengenoemde activiteiten vallen onder artikelen 1.1 en 1.3 van de begroting.

182.

Wat houdt het Holland Circular Hotspot-initiatief in?

Antwoord:

Het Holland Circular Hotspot-initatief, onderdeel van het Rijksbrede programma Circulaire Economie, is een privaat publiek platform waarin bedrijven, kennisinstituten en (lokale) overheden internationaal samenwerken om het uitwisselen van kennis te bevorderen en ondernemerschap te stimuleren op het gebied van circulaire economie. Er wordt onder andere in kaart gebracht welke verdienkansen er zijn voor Nederland en wat de effecten zijn van de Nederlandse transitie naar een circulaire economie op de werkgelegenheid in ontwikkelingslanden.

183.

Kunt u aangeven in hoeverre de streefwaarden voor drinkwater, sanitatie en hygiëne voor 2030 reëel zijn gezien de nieuwe focus op instabiele regio’s? Zijn juist niet sterke nationale en lokale overheden van cruciaal belang om deze streefwaarden te bereiken en in stand te houden?

Antwoord:

De streefwaarden zijn ambitieus. Inzet in fragiele regio’s neemt toe omdat daar de noodzaak van ondersteuning het grootst is. Inzet neemt af in landen waar programma’s de afgelopen jaren sterk hebben bijgedragen aan de realisatie van die streefwaarden, zoals Bangladesh, Benin, Ghana en Indonesië. De programmering van de resultaatbereiking voor de komende jaren houdt hier rekening mee. Sterke nationale en lokale overheden zijn van belang om de streefwaarden te bereiken en in stand te houden. Waar die aanwezig zijn, wordt ODA-budget steeds meer ingezet als hefboom om ook non-ODA financiering aan te trekken, waardoor resultaten op peil blijven. Daar waar overheden zwakker zijn, zullen de programma’s meer inzetten op versterking van de veerkracht en zelfredzaamheid van gemeenschappen.

184.

Wordt bij de indicator «Aantal banen ondersteund door PSD-programma's» gemonitord in hoeverre vrouwen, jongeren en mensen met een beperking werkzaam zijn in deze banen, in overeenstemming met SDG 8.5 (om tegen 2030 te komen tot een volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor alle vouwen en mannen, ook voor jonge mensen en personen met een handicap, alsook een gelijk loon voor werk van gelijke waarden)? Zo ja, hoe zal dat worden gerapporteerd?

Antwoord:

Zoals toegelicht in de methodologische notitie bij deze indicator (Tweede Kamer, 2016–2017, 34 550 XVII, nr. 47) worden uitvoeringsorganisaties van PSD-programma’s verzocht om het aantal direct ondersteunde banen uit te splitsen voor vrouwen en jongeren. Dit wordt bij de resultatenrapportage per uitvoeringsorganisatie gerapporteerd. Er wordt niet gemonitord in hoeverre het mensen met een beperking betreft.

185.

In hoeverre heeft de nieuwe landenkeuze invloed op het bereiken van de streefwaarden op de verschillende thema’s?

Antwoord:

De omstandigheden waaronder interventies plaatsvinden zijn sterk bepalend voor de mate en het tempo waarin resultaten behaald kunnen worden. Wanneer in meer fragiele omgevingen wordt gewerkt, kan dat tot gevolg hebben dat in kwantitatieve zin minder resultaten worden behaald. Bijvoorbeeld doordat een conflict opnieuw de kop op steekt, omdat de kwaliteit van bestuur minder goed is, of omdat de context onvoorspelbaarder is (waardoor voorzichtiger en meer adaptief te werk moet worden gegaan). Als gevolg van de verschuiving naar meer instabiele landen kunnen dus ook de streefwaarden bij de verschillende thematische indicatoren onder druk komen te staan.

186.

Kunt u toelichten waarom de streefwaarde voor het aantal maatschappelijke organisaties met versterkte capaciteit voor de bevordering van vrouwenrechten en gendergelijkheid voor 2019 100 bedraagt, terwijl de realisatie in 2017 113 was?

Antwoord:

Streefwaardes voor deze indicator zijn bij aanvang van het programma vastgesteld. Deze indicator is cumulatief. De realisatie van de streefwaarde kan dus jaarlijks afwijken.

187.

In welke landen zet u zich in voor toename van de productiviteit van boer(inn)en? Kunt u een lijst van landen en projecten delen?

Antwoord:

De inzet op verhoging van productiviteit van boer(inn)en vindt vooral plaats via projecten binnen landenprogramma’s. Daarnaast ook via centraal gefinancierde mondiale en internationale projecten die in meerdere landen worden uitgevoerd.

Voorbeelden van lopende productiviteitsprojecten in landenprogramma’s:

Bangladesh

  • «Micro Franchise Model for Agricultural Input Shops Bangladesh» door Care

  • «Sustainable Agriculture, Food Security and Linkages» (SAFAL II) door Solidaridad

Benin

  • «Development of Jatropha-based biofuel value chains» door het International Institute for Tropical Agriculture»

  • «Communal Approach to the Agricultural Market» door IFDC

  • «Participation Citoyenne aux Politiques Publiques Locales – Phase II» door ALCRER en Social Watch Bénin

Burundi

  • «Agri Finance and Value Chains« door ICCO

  • «Burundi Agribusiness Incubation Network» door Spark

  • «Integrated Seed Sector Development» door IFDC

  • «Agricultural Productivity Project» (PAPAB) door IFDC

Ethiopië

  • «Agricultural Growth Programme fase 2» door de Wereldbank

  • «Netherlands Effort for Food, income and Trade» (BENEFIT) Partnership door Wageningen Universiteit

  • Core support aan de Agricultural Transformation Agency

  • «Ethiopian Horticulture Project» door de Ethiopian Horticulture Producer Exporters Association

Ghana

  • «Cocoa Rehabilitation and Intensification Programme II» door Solidaridad

  • «Sustainable West Africa Palm-oil Programma II» door Solidaridad

  • «HortiFresh West Africa» door Wageningen Universiteit

Kenia

  • «Kenya Market-led Aquaculture Programme» door Farm Africa

  • «Kenya Market-led Dairy Programme» door SNV

  • «Hortimpact» door SNV

Mozambique

  • «Support Seed Multiplication» door TechnoServe

  • «Building Small Farmers» Climate Resilience» door IDH The Sustainable trade Initiative

Oeganda

  • «The Inclusive Dairy Enterprise» door SNV

  • «Integrated Seed Sector Development Programme» door Wageningen Universiteit

  • «Agri Skilling for Youth» door ICCO

Rwanda

  • «Local Economic Development Programme» door Local Administrative Entities Development Agency

  • «Horticulture Value Chain Development» door SNV

Zuid-Soedan

  • «Food Security through Agribusiness» door Cordaid

Voorbeelden van mondiale en internationale productiviteitsprojecten:

  • «Klimaat Adaptatie in de Kleinschalige Landbouw» van het International Fund for Agricultural Development (projecten wereldwijd)

  • «Geodata for Agriculture and Water» van het Netherlands Space Office (projecten in 13 landen)

  • «Water Financing Partnership Facility» van de Asian Development Bank (projecten in Aziatische landen)

  • «Organic Markets for Development» van de International Federation of Organic Agriculture Movement (projecten in Burkina Faso, Ghana, Sao Tomé en Principe en Togo)

  • «Climate Smart Agriculture» door SNV (in Kenia, Tanzania en Oeganda)

  • Bijdrage aan «Private Sector Luik» van het Global Agriculture and Food Security Programme (projecten wereldwijd)

  • «Toward Sustainable Clusters in Agribusiness through Learning in Entrepreneurship» (2SCALE) van het International Fertilizer Development Center (in Ethiopië, Kenia, Zuid Sudan, Mali, Nigeria, Benin, Ghana, Mozambique, Oeganda).

  • Bijdrage aan het Trust Fund van het Common Fund for Commodities (projecten in Ethiopië, Kenia, Madagascar, Rwanda, Oeganda, Cameroon, Filipijnen).

  • «Plantwise Invasive Species Programma» door CABI (in meer dan 20 landen, met name Oost Afrika en Zuidoost Azië)

188.

In welke landen zet u zich in voor meer toegang tot hernieuwbare energie? Kunt u een lijst van landen en projecten delen?

Antwoord:

Het Nederlandse programma op toegang tot hernieuwbare energie wordt uitgevoerd via programma’s die in meerdere landen werken. Een uitputtende landenlijst is daardoor niet te delen. Landenprojecten op het gebied van toegang tot hernieuwbare energie worden ondersteund via de volgende programma’s:

  • Energising Development Partnership (projecten in 26 landen)

  • Clean Cooking programma van RVO.nl (projecten in Kenia, Oeganda, Ghana, Ethiopië, Bangladesh)

  • Afrika Biogas Programma (projecten in Kenia, Oeganda, Tanzania, Ethiopië, Burkina Faso),

  • het Energy Sector Management Assistance programma (ESMAP) van de Wereldbank (projecten in ontwikkelingslanden wereldwijd),

  • het Lighting Africa/Lighting Global programma van IFC (projecten in o.a. Nigeria, Kenia, Ethiopië, Tanzania)

  • het Scaling Solar-programma van IFC (projecten in Zambia, Senegal, Ethiopië, Madagascar)

  • Scaling-up Renewable Energy Program SREP van de Climate Investment Funds van de gezamenlijke multilaterale ontwikkelingsbanken (projecten in 27 landen)

  • FMO Access to Energy Fund (investeringen in een groot aantal landen, met name in sub-Sahara Afrika).

  • Climate Investor One (projectontwikkeling en investeringen in ontwikkelingslanden wereldwijd)

  • GET.Invest programma (projectvoorbereiding in een groot aantal landen in sub-Sahara Afrika)

Daarnaast zijn er enkele landenspecifieke projecten op het gebied van toegang tot hernieuwbar energie:

  • Geothermal capacity building in Indonesië

  • Kleinschalige zonne-energie systemen in Oeganda.

189.

Kunt u een voorbeeld geven van «versterkte capaciteit» bij maatschappelijke organisaties «voor de bevordering van vrouwenrechten en gendergelijkheid»?

Antwoord:

Een voorbeeld is dat door het versterken van maatschappelijke organisaties in Mozambique, deze organisaties in staat gesteld zijn de overheid te helpen bij het ontwikkelen van beleid gericht op preventie van kind huwelijken en elimineren van discriminerende aspecten in het familierecht.

190.

Wordt de indicator «Aantal boer(inn)en met toegenomen productiviteit en inkomen» nog uitgesplitst naar vrouwen, jongeren en mensen met een beperking, in overeenstemming met SDG 8.5 (om tegen 2030 te komen tot een volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor alle vrouwen en mannen, ook voor jonge mensen en personen met een handicap, alsook een gelijk loon voor werk van gelijke waarden)?

Antwoord:

Deze indicator wordt momenteel alleen uitgesplitst naar vrouwen en jongeren, omdat het beleidsstreven is om een hoger aandeel van deze specifieke groepen in het totale bereik te realiseren. Voor boer(inn)en met een beperking is vooralsnog geen beleidsstreefwaarde van toepassing en daarom vormen zij geen onderdeel van de systematische resultaatmonitoring. Deze groep wordt overigens wel bereikt in programma’s die zich specifiek op de allerarmsten richten, onder meer in Ethiopië en in Bangladesh.

191.

Hoe wordt er binnen de noodhulpprogramma's gemonitord dat mensen met een beperking worden bereikt en dat barrières om hulp te ontvangen maximaal worden weggenomen?

Antwoord:

Mensen met een beperking behoren tot de meest kwetsbare groepen in noodsituaties. Zij hebben speciale bescherming nodig, waarvoor specifieke aandacht nodig is bij ontwikkelen en uitvoering van programma’s. Dat gebeurt nog niet voldoende en dat is ook onderkend door hulporganisaties en donoren op de World Humanitarian Summit in 2016. Op deze top is door een aantal landen, waaronder Nederland, en humanitaire organisaties de Charter on inclusion of persons with disabilities in humanitarian action» aangenomen. De uitgangspunten van deze «charter» worden momenteel vertaald in concrete richtlijnen voor hulpprogramma’s. Het is de verwachting dat de VN Interagency Standing Committee de programmastandaarden om mensen met een beperking in het voorjaar van 2019 voor alle humanitaire VN-organisaties en partners zal vaststellen. Op het moment dat dat gebeurt zal Nederland haar partners vragen om hierover te rapporteren.

192.

De streefwaarde voor resultaatgebied «toegang tot family planning» staat voor het jaar 2019 op «5.000.000 extra vrouwen en meisjes.» In 2017 is de streefwaarde op dit resultaatgebied niet behaald. Hoe gaat Nederland bijsturen zodat deze streefwaarde behaald wordt en is een extra financiële intensivering op dit resultaatgebied hier onderdeel van?

Antwoord:

De realisatie op «toegang tot family planning» wordt gebaseerd op cijfers van het FP2020 initiatief over resultaten op mondiaal niveau.

Nederland neemt de FP2020 informatie en analyses mee in de dialoog met onder meer UNFPA, nationale overheden en internationale organisaties met als doel om tot extra inspanningen te komen en bestaande financiële investeringen efficiënter in te zetten. De intensivering op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten inclusief hiv/aids, die is aangekondigd in de Nota «Investeren in perspectief», wordt gebruikt voor een meerjarige bijdrage aan de Global Financing Facility in support of Every Woman, Every Child. Deze intensivering zal onder meer bijdragen aan extra toegang voor vrouwen en meisjes tot anticonceptie. Naar verwachting kunnen op grond hiervan minimaal 500.000 extra vrouwen en meisjes gebruik maken van family planning in 2023.

193.

Wordt de indicator voor het resultaatgebied «Toegang tot familiy planning» nog uitgesplitst naar vrouwen en meisjes met een beperking?

Antwoord:

De data op het resultaatgebied «Family Planning» zijn afkomstig van het FP2020 initiatief. Deze cijfers zijn niet uitgesplitst naar vrouwen en meisjes met een beperking.

194.

Wat wordt bij de SRGR indicator «Tevredenheid van de SRGR partners over de mate waarin barrières in SRGR voor gediscrimineerde en kwetsbare groepen zijn afgenomen in hun focuslanden» precies verstaan onder «tevredenheid van SRGR partners» en wie worden precies bedoeld met «gediscrimineerde en gemarginaliseerde groepen»?

Antwoord:

Onder «tevredenheid van SRGR partners» wordt verstaan in hoeverre SRGR partners (dat zijn de organisaties die onder één van de zeven SRGR partnerschappen vallen) vinden dat de SRGR barrières in de landen waar zij werken zijn geslecht en wat hun eigen bijdrage aan de slechting daarvan is. Deze tevredenheid wordt gemeten door middel van een enquete onder de SRGR partners

Tevredenheid van SRGR partners wordt in dat kader gedefinieerd als een door de SRGR partners aangeduide positieve verandering in SRGR barrières voor ten minste 80% van de landen waarin zij werken.

Met «gediscrimineerde en gemarginaliseerde groepen» worden verschillende kwetsbare populaties in de landen van uitvoering van de SRGR partners bedoeld, meer specifiek jongeren, kindbruiden, vrouwen die een (veilige) abortus (willen) ondergaan, intraveneuze drugsgebruikers, sekswerkers, mannen die seks hebben met mannen, LHBTIQ+, mensen die leven met mentale of fysieke beperking, alsmede (onderdrukte) vrouwen en meisjes.

195.

Hoe worden deze gediscrimineerde en kwetsbare groepen zelf betrokken in de monitoring van de mate waarin barrières in SRGR voor hen zijn afgenomen? Hoe wordt de mate waarin zij zelf deelnemen aan de SRGR programma's gemonitord?

Antwoord:

Gediscrimineerde en gemarginaliseerde groepen worden betrokken in het monitoren van de mate waarin SRGR barrières zijn geslecht, doordat SRGR partners intensief in contact staan met deze groepen mensen om hun behoeftes te evalueren en hen te bevragen over hun visie op de door hen ervaren SRGR barrières. SRGR partners doen veldonderzoek, zowel toegepast als academisch, naar de effectiviteit van interventies onder desbetreffende groepen. De mate waarin gediscrimineerde en gemarginaliseerde groepen deelnemen aan de SRGR programma’s wordt gemonitord door de SRGR partners. Zij monitoren of beoogde deelnemersaantallen behaald worden: participanten van een activiteit wordt vervolgens ook gevraagd om input. Ideeën vanuit desbetreffende groepen worden verwerkt in vervolgactiviteiten.

196.

Wordt bij de indicator «Aantal mensen ondersteund in het ontwikkelen van inkomsten genererende activiteiten» gemonitord in hoeverre vrouwen, jongeren en mensen met een beperking worden ondersteund, in overeenstemming met SDG 8.5 (om tegen 2030 te komen tot een volledige en productieve tewerkstelling en waardig werk voor alle vouwen en mannen, ook voor jonge mensen en personen met een handicap, alsook een gelijk loon voor werk van gelijke waarden)? Zo ja, hoe zal dat worden gerapporteerd?

Antwoord:

Deze indicator is in lijn met SDG-indicator 8.5 en bestaande indicatoren van uitvoeringspartners. Binnen de indicator wordt er gedesaggregeerd op het aantal vrouwen en mannen en op leeftijd. De resultaten worden gerapporteerd in de resultatenrapportage van Buitenlandse Zaken. In deze resultatenrapportage is er niet alleen aandacht voor aantallen, maar ook voor onderliggende trends, knelpunten en daaraan te verbinden lessen. In het kader van opvang in de regio worden uitvoeringspartners daarnaast gevraagd om desaggregatie op aantal vluchtelingen/ontheemden versus aantal mensen uit gastgemeenschappen. Er is geen desaggregatie naar aantal mensen met een beperking. Onder de andere twee opvang-in-de-regio pijlers, nl bescherming en onderwijs, is er wel speciale aandacht voor mensen met een beperking. Zo is met UNICEF afgesproken dat zij in hun onderwijsprogramma’s activiteiten opnemen om voor kinderen met een beperking de toegang tot onderwijs te vergroten.

197.

In hoeverre heeft het DGGF sinds de oprichting bijgedragen aan de groei van werk en inkomen in ontwikkelingslanden?

Antwoord:

Er zijn ruim 23.000 lokale banen en 2963 lokale bedrijven ondersteund (eind 2017) met de activiteiten onder DGGF.

198.

Waarom staat voor 2019 en 2020 fors minder budget gepland voor sociale vooruitgang?

Antwoord:

De cijfers in de tabel op blz. 20 zijn de wijzigingen ten opzichte van de MvT 2018 (inclusief intensiveringsmiddelen die bij de Voorjaarsnota zijn toegevoegd en overige wijzigingen die gedurende het jaar zijn opgetreden). De beschikbare middelen voor artikel 3 zijn vrij constant maar liggen in 2018/2019 iets hoger doordat middelen uit voorgaande jaren zijn doorgeschoven.

199.

Waardoor komt de toename van meer dan 200 miljoen voor vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling?

Antwoord:

De grotere mutatie op artikel 4 in 2019 ten opzichte van 2018 in de tabel belangrijkste mutaties op pagina 20 van de BHOS-begroting wordt door een aantal mutaties verklaard.

  • 1) Door middel van een nota van wijziging is na het indienen van de begroting 2018 het budget voor artikel 4 in 2018 reeds verhoogd met EUR 190 miljoen voor Humanitaire Hulp en Opvang in de Regio. Deze middelen zijn hiermee formeel onderdeel van de begroting 2018 en daarmee geen onderdeel van de belangrijkste mutaties ten opzichte van de begroting 2018. Vanaf 2019 is deze mutatie onderdeel van de belangrijkste mutaties ten opzichte van de begroting 2018.

  • 2) Vanaf 2019 worden daarnaast middelen voor Migratiesamenwerking, die tot en met 2018 op artikelonderdeel 5.3 staan, ondergebracht op artikelonderdeel 4.2. Dit betekent een structurele verhoging van artikel 4 met EUR 34 miljoen per jaar vanaf 2019.

  • 3) Ook nemen de middelen voor Opvang in de Regio vanaf 2019 ten opzichte van 2018 met EUR 25 miljoen per jaar toe op basis van de beleidsnota «Investeren in perspectief».

  • 4) Tot slot zijn middelen voor opvang in de Regio, die niet zijn besteed in 2017, doorgeschoven naar 2018 (EUR 40 miljoen) en 2019 (EUR 10 miljoen).

Per saldo zorgt dit ervoor dat de mutatie ten opzichte van de begroting 2018 in 2019 EUR 219 miljoen hoger is dan de mutatie in 2018.

200.

Kunt u inzicht geven of en hoe de vrijgemaakte middelen voldoende zijn om ook de grondoorzaken van kinderarbeid (armoede, gebrek aan onderwijs, gebrek aan bescherming kinderrechten) voldoende aan te pakken en zo kinderarbeid structureel uit te bannen? Mochten de middelen onvoldoende zijn voor een dergelijk structurele uitbanning, hoe bent u voornemens om dit wel mogelijk te maken?

Antwoord:

Het kabinet ziet de bestrijding van kinderarbeid als een belangrijke voorwaarde om kinderen een perspectief op een betere toekomst te bieden. Het kabinet heeft daarom het budget voor de bestrijding van kinderarbeid substantieel verhoogd.

De middelen voor de bestrijding van kinderarbeid zullen komende jaren langs drie sporen worden besteed. Allereerst stimuleert het Fonds Bestrijding Kinderarbeid bedrijven om de grondoorzaken van kinderarbeid in hun keten te onderzoeken en aan te pakken. Verder werkt het kabinet aan bestrijding van kinderarbeid via een gebiedsgerichte aanpak, waarbij ook aandacht is voor onderwijs en de bredere lokale context. Tot slot heeft het kabinet recent een intentieverklaring met de International Labour Organization getekend om samen te werken aan de versterking van lokale organisaties en overheden voor bestrijding van kinderarbeid. Met deze complementaire interventies presenteert het kabinet een grondige aanpak van kinderarbeid en diepere oorzaken hiervan. Naast deze specifieke middelen voor de bestrijding van kinderarbeid, zet het kabinet zich ook in voor bestrijding van armoede, beter onderwijs, versterking van rechtssystemen, leefbaar loon en kinderen in opvang gemeenschappen. Deze inzet draagt ook bij aan structurele uitbanning van kinderarbeid.

201.

Wat wordt bedoeld met de ontvlechting van het Budget Internationale Veiligheid (BIV)? Wat zijn de beleidsmatige gevolgen van deze ontvlechting?

Antwoord:

Het gehele Budget Internationale Veiligheid (BIV) bestaat uit drie onderdelen: crisisbeheersingsoperaties, overige activiteiten van Defensie en activiteiten van Buitenlandse Zaken (BZ) en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS). Het gehele BIV stond tot begrotingsjaar 2019 bij het Ministerie van Defensie op de begroting. BZ en BHOS hadden hierop trekkingsrechten. Deze trekkingsrechten moesten jaarlijks worden opgevraagd en goedgekeurd. Naar aanleiding van een beleidsdoorlichting (Kamerstuk 31 516, nr. 20) heeft het kabinet besloten het BIV budgetneutraal te ontvlechten (Beleidsreactie Beleidsdoorlichting Budget Internationale Veiligheid, Kamerbrief 28-3-2018). Dit betekent dat de inzet voor ondersteunende activiteiten en de daarbij behorende budgetten van BZ, BHOS en Defensie vanaf begrotingsjaar 2019 al bij de ontwerpbegroting op de betreffende begrotingen/begrotingsartikelen worden geplaatst in plaats van overheveling bij Voorjaarsnota. Ontvlechting maakt een einde aan een budgettair ingewikkelde constructie. De ontvlechting heeft geen beleidsmatige gevolgen voor BHOS.

203.

Naast de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is er een aparte post opgenomen van € 25 miljoen voor subsidies voor Noodhulpprogramma’s. Kunt u aangeven waar deze post toe dient en welke organisaties hiervoor in aanmerking komen?

Antwoord:

In het kader van «verantwoord begroten» wordt rijksbreed de financiële inzet op instrumentniveau gepresenteerd. Voor humanitaire hulp zijn dat in de begroting 2019 subsidies en bijdragen aan (inter)nationale organisaties. Het betreft een schatting, zowel wat het aantal in te zetten instrumenten betreft als wat betreft de verdeling van het budget over die instrumenten. Het totale bedrag aan subsidies voor noodhulpprogramma’s is in de begroting geraamd op EUR 25 miljoen per jaar. Het bedrag voor de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is geraamd op EUR 345 miljoen per jaar. De uiteindelijke instrumentkeuze wordt later bepaald en de verdeling van het noodhulpbudget over deze instrumenten kan dus afwijken van de ramingen in de begroting.

Het betreft o.a. subsidies en bijdragen aan het Internationaal Comité van het Rode Kruis, VN-fondsen en -organisaties, de Dutch Relief Alliance, het Nederlandse Rode Kruis en de Dutch Coalition for Humanitarian Innovation.

Over de gedetailleerde indicatieve planning 2019 wordt u in het eerste kwartaal van 2019 geïnformeerd.

204.

Hoe wordt de 88% die gereserveerd is voor uitgaven gekoppeld aan de actualiteit en behoefte bij noodsituaties besteed?

Antwoord:

Ook in 2019 wordt vastgehouden aan de verdeling op hoofdlijnen van de afgelopen jaren: van het totale budget van EUR 370 miljoen wordt ongeveer 55 procent verstrekt via meerjarige ongeoormerkte bijdragen. Voor activiteiten op het gebied van specifieke thema’s, zoals paraatheid en innovatie wordt ongeveer 5 procent beschikbaar gesteld. De resterende 40 procent wordt ingezet afhankelijk van de actuele noden en behoeften. Voor deze bijdragen wordt een afweging gemaakt van factoren als de kwetsbaarheid van bevolking, de eigen capaciteit om noden op te vangen, het aantal slachtoffers, de omvang van de noden en het financieringstekort om deze te lenigen.

205.

Welke criteria worden er gehanteerd bij het toewijzen van geld aan organisaties inzake humanitaire hulp?

Antwoord:

Toewijzing van middelen aan organisaties geschiedt op basis van de toegevoegde waarde van de organisatie ten aanzien van de te lenigen noden (schaal, expertise, toegang), een gedegen reputatie wat betreft de levering en verantwoording van hulp en de mogelijkheid van de organisatie om in het crisisgebied snel en flexibel hulp te kunnen bieden.

206.

In het voorstel voor de Rijksbegroting BHOS 2019 worden onder begrotingsartikel 1.3 (Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden) verschillende posten voor infrastructuurontwikkeling genoemd. Kunt u inzichtelijk maken ten behoeve van welke fondsen, instrumenten en of kanalen deze middelen worden ingezet?

Antwoord:

De middelen voor infrastructuurontwikkeling worden ingezet ten behoeve van de volgende fondsen, instrumenten en kanalen:

  • ORIO: schenkingen voor publieke infrastructuurprojecten in OS-landen (via RVO)

  • DRIVE: subsidies, leningen en garanties voor publieke infrastructuurprojecten in OS-landen (via RVO)

  • D2B (Develop to Build): schenkingen aan overheden van ontwikkelingslanden voor ontwikkeling en aanbesteding van publieke infrastructuurprojecten (via RVO)

  • Uitvoeringsgelden ter uitvoering door RVO van ORIO, DRIVE en D2B

  • IDF (Infrastructure Development Fund): subsidie aan FMO voor private infrastructuurontwikkeling in ontwikkelingslanden

  • PIDG (Private Infrastructure Development Group): financiering voor private infrastructuurontwikkeling in OS-landen

  • PPIAF (Public Private Infrastructure Advisory Facility): bijdrage aan de Wereldbank voor capaciteitsversterking van overheden van ontwikkelingslanden om private financiering voor infrastructuurontwikkeling aan te trekken

207.

Welke uitgaven vallen onder «voorlichting OS»?

Antwoord:

De financiering voor NCDO is in 2018 afgesloten. Op de begroting staat nog een reservering voor audits en het sociaal plan van NCDO.

208.

Welk deel van DGGF, Development Related Infrastructure Investment Vehicle (DRIVE) en Dutch Trade and Investement Fund (DTIF) betreft ODA-middelen? Hoe wordt in deze situaties getoetst aan het due diligence beleid van bedrijven die financieel worden ondersteund of aan wie garanties worden verstrekt? Kan inzicht worden gegeven in de situaties waarin een ondersteuning niet is gedaan als gevolg van het niet voldoen aan IMVO standaarden door het betreffende bedrijf? Welk percentage van het totaal aantal ondersteuningen betrof dit?

Antwoord:

Van de genoemde programma’s zijn het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en het Development Related Infrastructure Investment Vehicle (DRIVE) 100% ODA terwijl het Dutch Trade and Investment Fund geen ODA is. Alle projecten en bedrijven die met deze programma’s worden ondersteund, worden getoetst aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de IFC Performance Standards.

Het komt voor dat geen ondersteuning wordt geboden op basis van deze toetsing bijvoorbeeld omdat belastende informatie bekend is over het bedrijf en er geen zicht is op verbetering. De eisen op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen worden duidelijk op de website weergegeven en leiden er mogelijk toe dat bedrijven die hieraan niet kunnen of willen voldoen geen aanvraag indienen. Hier zijn geen aantallen of percentages van bekend.

209.

Wat wordt er gedaan om te voorkomen dat het DGGF niet weer onder-uitgeput raakt?

Antwoord:

De opbouw van de portefeuille duurde langer dan voorzien maar kent inmiddels een stijgende lijn. Om meer impact te kunnen creëren is medio 2018 een aantal wijzigingen doorgevoerd in met name de onderdelen 1 (investeringen) en 3 (export) van het DGGF. De voorwaarden van het Dutch Good Growth Fund die zijn aangepast betreffen:

  • Verbreding van de doelgroep (betere toegang voor sociale ondernemers, toegang voor starters, importeurs uit ontwikkelingslanden);

  • Verhoging van de investeringslimiet van EUR 10 miljoen naar EUR 15 miljoen;

  • Het verlagen van drempels voor ondernemers in moeilijke markten (alleen terugbetalen bij succes);

  • Nieuwe financieringsvormen (bieden van werkkapitaal en

  • financiering in de keten);

  • Ruimere inzet van technische assistentie.

Voorzien wordt dat hiermee het gebruik van het Dutch Good Growth Fund verder wordt verhoogd.

210.

Hoe wordt bevorderd dat bedrijven via het DGGF ook daadwerkelijk in de armste regio’s investeren en daarbij de winsten in het land zelf blijven en bij de armste delen van de bevolking terecht komen?

Antwoord:

Voor investeringen in fragiele staten zijn binnen het DGGF hogere percentages leningen/garanties mogelijk dan voor minder arme landen. Tevens wordt met technische assistentie extra ondersteuning geboden bij risicovolle activiteiten (zoals het geval kan zijn in de armste regio’s). De ontwikkelingsrelevantie, gemeten in termen van lokale werkgelegenheidscreatie, productiegroei en kennisoverdracht, wordt in alle gevallen getoetst. Wat bedrijven met eventuele winsten doen, wordt niet getoetst. De bedrijven zijn namelijk zelf verantwoordelijk voor het terugbetalen van de leningen (het is geen subsidie) en kunnen niet worden verplicht hun winsten opnieuw in het land zelf te investeren.

211.

Kunt u een overzicht van alle instrumenten met betrekking tot export- en investeringsbevordering voor het Nederlands bedrijfsleven in ontwikkelingslanden, handelsfacilitatie en markttoegang verschaffen?

Antwoord:

De instrumenten met betrekking tot de export- en investeringsbevordering, handelsfacilitatie en markttoegang voor het Nederlands bedrijfsleven in ontwikkelingslanden (die bedoeld worden bij Artikel 3.1 B Rol en verantwoordelijkheid op pagina 31 van de Begroting met betrekking tot) betreffen:

  • De Exportkredietverzekering (EKV);

  • het Dutch Good Growth Fund (DGGF);

  • het Dutch Trade en Investment Fund (DTIF);

  • Partners for International Business (PIB);

  • Starters International Business (SIB).

  • Daarnaast kunnen ondernemers bij het zakendoen in ontwikkelingslanden een beroep doen op de niet-financiële dienstverlening van RVO. In samenwerking met de posten biedt RVO deze dienstverlening aan op het terrein van kennis en informatie, het leggen van contacten met relevante netwerken en belangenbehartiging.

212.

Welke voornemens zijn er om de IMVO-convenanten in lijn te brengen met de nieuwe OESO Due Diligence Guidance for Responsible Business Conduct (mei 2018)? Welke inzet wordt daarop verwacht in 2019?

Antwoord:

De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn één van de uitgangspunten van de IMVO-convenanten. De Due Diligence Guidance for Responsible Business Conduct (RBC) van de OESO is op 31 mei 2018 gepubliceerd en is een richtsnoer dat praktische handvatten geeft voor het naleven van de OESO-richtlijnen. Daarnaast heeft de OESO sectorspecifieke richtsnoeren gepubliceerd, zoals de richtsnoeren voor agrarische waardeketens, conflictmineralen en de textiel- en kledingwaardeketen. Per convenant bepalen de partijen gezamenlijk welk richtsnoer het beste aansluit bij de sector. Voor de convenanten waarvan de convenanttekst nog niet gereed was voor mei 2018 geldt dat de Due Diligence Guidance for RBC een belangrijk richtsnoer kan zijn voor het opstellen van de convenantafspraken. Voor de convenanten waarvan de tekst voor 31 mei 2018 al vergevorderd, gereed of ondertekend was, geldt dat de partijen deze Due Diligence Guidance for RBC kunnen gebruiken bij de uitvoering van de afspraken.

213.

Hoe wordt de nieuwe OESO Due Diligence Guidance for Responsible Business Conduct onder de aandacht gebracht bij bedrijven in Nederland die niet deelnemen aan een van de convenanten en hoe wordt de implementatie van deze nieuwe guidance door Nederlandse bedrijven die internationaal zaken doen bevorderd in 2019?

De Due Diligence Guidance for Responsible Business Conduct van de OESO geeft bedrijven praktische handvatten bij de naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Naast de IMVO-convenanten bevordert de overheid de naleving van de OESO-richtlijnen op diverse manieren, waaronder via voorlichting door het Nationaal Contact Punt voor de OESO-richtlijnen, Maatschappelijk Verantwoord Inkopen, MVO Nederland en het IMVO-Uitvoeringsbeleid van RVO, en stimuleert hierbij het gebruik van dit OESO-richtsnoer. Om het gebruik te bevorderen en het richtsnoer toegankelijker te maken wordt het richtsnoer momenteel in het Nederlands vertaald.

214.

Bij het voedingmiddelenconvenant is deelname van supermarkten niet geborgd met een handtekening van supermarkten. Hoe ziet het ministerie toe op de toepassing van due diligence in die sector?

Het voedingsmiddelenconvenant is ondertekend door de brancheorganisaties uit de voedingsmiddelensector (FNLI, CBL en KNSV). Via hun brancheorganisatie leggen de bedrijven met dit convenant verantwoording af over toepassing van due diligence. In het convenant is vastgelegd dat de brancheorganisaties ervoor moeten zorgen dat alle aangesloten bedrijven in de sector IMVO-risicomanagement uitvoeren binnen vijf jaar. De partijen hebben in het convenant afgesproken dat bij de mid-term evaluatie van het convenant ten minste 110 bedrijven die indirect of direct aangesloten zijn bij de brancheorganisaties IMVO-risicomanagement uitvoeren. Deze bedrijven moeten 50 procent of meer vertegenwoordigen van de omzet per brancheorganisatie. Deze doelstelling vormt een waarborg voor de effectiviteit van het convenant en de toepassing van due diligence in de sector.

215.

Welke door het kabinet gesteunde of vanuit het kabinet aangestuurde organisaties houden zich bezig met het aantrekken van investeerders of bedrijven?

Antwoord:

De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) is een agentschap voor buitenlandse investeringen van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), waarbij de Minister voor BHOS medeverantwoordelijk is. NFIA opereert met verschillende regionale partners in het collectief Invest in Holland.

216.

Welke door het kabinet gesteunde of vanuit het kabinet aangestuurde organisaties, agentschappen of diensten houden zich bezig met het vergemakkelijken van zakendoen in het buitenland voor kleine en/of grote bedrijven en ondernemers?

Antwoord:

Het gaat om de volgende organisaties:

  • Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

  • Kamers van Koophandel

  • NL International Business

  • Trade & Innovate NL

  • Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

  • Atradius/ADSB

  • FMO

  • Startup Delta

  • Belastingdienst

  • Douane

  • MVO-Nederland

217.

Hoeveel middelen worden geïnvesteerd in het regisseren van duurzame handelsakkoorden met ontwikkelingslanden?

Het kabinet steunt ontwikkelingslanden met handelsgerelateerde technische assistentie ter waarde van 1,9 miljoen euro in 2019. Een deel van dit bedrag wordt ingezet voor het opleiden van trainees uit ontwikkelingslanden op het gebied van WTO-akkoorden, procedures, onderhandelingen en notificaties via het Netherlands Trainee Programme. Doel is dat ontwikkelingslanden gebruik kunnen maken van de rechten die zij hebben onder WTO-lidmaatschap en tevens kunnen voldoen aan de verplichtingen. Daarnaast steunt het kabinet de WTO-Rechtswinkel (Advisory Centre on WTO Law). Deze organisatie verstrekt juridische adviezen, ondersteuning en trainingen aan ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld in WTO-geschillen. Een ander deel van de Nederlandse bijdrage gaat naar het Standards and Trade Development Facility, dat ontwikkelingslanden helpt bij het versterken van instanties die betrokken zijn bij het handhaven van sanitaire en fytosanitaire standaarden; een belangrijk struikelblok voor ontwikkelingslanden in internationale handel. Ten slotte draagt het kabinet bij aan het werk van het International Centre for Trade and Sustainable Development dat via gericht onderzoek en het faciliteren van dialogen met verschillende belanghebbenden beleidsopties voor duurzame handelsakkoorden identificeert, publiceert en verspreidt.

218.

Wat is het percentage van het totale ODA budget in 2019 dat ten goede komt aan programma's die inclusie van mensen met een beperking als hoofddoel hebben?

Antwoord:

De zeventien duurzame ontwikkelingsdoelen voor 2030 (Sustainable Development Goals – SDGs) zijn leidraad voor het BHOS-beleid zoals vastgelegd in «Investeren in perspectief».

De ambitie is om verbeteringen te realiseren voor mensen die het meest achtergesteld zijn (leaving no one behind), waaronder mensen met een beperking. Zij vormen echter geen doelgroep waarvoor aparte beleidsinstrumenten worden ontwikkeld. Daardoor zijn er geen met ODA-budget gefinancierde programma’s die tot hoofddoel hebben mensen met een beperking te bereiken. Wel streeft een groot aantal ODA-programma’s inclusiviteit na van mensen die achtergesteld zijn, waaronder mensen met een beperking. Doordat aandacht hiervoor geïntegreerd is in programma’s, is het niet mogelijk een percentage te geven van het ODA-budget dat daadwerkelijk mensen met een beperking bereikt.

219.

Wat is het percentage van het totale ODA budget in 2019 dat ten goede komt aan programma's waarin maatregelen worden getroffen om inclusie van mensen met een beperking in reguliere programma-activiteiten te waarborgen? Wat houden deze maatregelen in?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 218.

220.

Zijn de lessen van Fonds Duurzaam Water ook meegenomen bij het opzetten van de SDG Partnerschapsfaciliteit?

Antwoord:

In 2016/2017 hebben midterm reviews plaatsgevonden van drie grote PPP programma’s: Fonds Duurzaam Water (FDW), Fonds Duurzaam Ondernemen en Voedselzekerheid (FDOV) en Geodata for Agriculture and Water (G4AW). De bevindingen van deze studies zijn zoveel mogelijk meegenomen in het ontwerp van de SDG-Partnerschapsfaciliteit (SDGP). Zo is in het SDGP een budget gecreëerd waarmee een voorstel voor een partnerschap extra kan worden ondersteund om het maatschappelijk effect te vergroten. Ook zal nog strenger vooraf worden getoetst of het project na afloop van het programma zonder subsidie verder kan.

221.

Wat wordt concreet bedoeld met de intensivering van de inzet op kinderarbeid binnen het beleid voor ketenverduurzaming en maatschappelijk verantwoord ondernemerschap?

Antwoord:

Kinderarbeid is een van de grote risico’s in de productie van voedsel en goederen die in Nederland worden geconsumeerd en verhandeld. Het budget voor bestrijding van kinderarbeid binnen het beleid van ketenverduurzaming gaat structureel omhoog van EUR 10 miljoen naar EUR 15 miljoen per jaar. Met dit budget wordt kinderarbeid structureel aangepakt via drie sporen. Allereerst ondersteunt het kabinet via het Fonds Bestrijding Kinderarbeid bedrijven om de grondoorzaken van kinderarbeid in de toeleveringsketen aan te pakken. Daarnaast steunt het kabinet partijen die via een gebiedsgerichte aanpak kinderarbeid bestrijden, zoals de Coalitie Stop Kinderarbeid. Tot slot ondersteunt het kabinet een programma van de International Labour Organization om ook regelgeving en handhaving van kinderarbeid in productielanden te versterken.

222.

Hoe worden ODA-middelen ingezet (€ 6,5 miljoen in 2019) om de implementatie van IMVO-convenanten te versnellen?

De extra middelen zijn beschikbaar om de implementatie van de convenanten te realiseren. Met deze middelen ondersteunen we de convenantspartijen om gezamenlijk risico’s in hun keten aan te pakken, kunnen we nieuwe convenanten in risicosectoren afsluiten en kunnen we blijvend bedrijven bij de convenanten betrekken.

223.

Waar is de bijdrage van € 1 miljoen op artikel 1.1 voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) precies voor bedoeld?

Antwoord:

Het bedrag van EUR 1 miljoen betreft de kosten van de RVO voor de uitvoering van het Fonds Bestrijding Kinderarbeid en de uitvoering van de nog in te stellen subsidieregeling voor de financiering van activiteiten die voortkomen uit de convenanten.

224.

Wat is de oorzaak van de structurele daling van de uitgaven voor een versterkte Nederlandse handels- en investeringspositie op artikel 1.2 vanaf 2022 naar € 79.516.000 ten opzichte van € 107.919.000 in 2019?

Antwoord:

In grote lijnen stijgen de uitgaven voor een versterkte Nederlandse handels-en investeringspositie juist structureel. Ter vergelijking: in de begrotingen 2016 en 2017 lag het verwachte uitgavenniveau op dit artikel voor de jaren 2019–2021 rond EUR 60 à 70 miljoen per jaar.

Het verschil tussen 2019 en 2022 wordt veroorzaakt door tijdelijke uitgaven in de jaren 2019 en 2020 en in mindere mate in 2021. Dit betreft allereerst het DTIF (Dutch Trade and Investment Fund). In 2019 (EUR 18,3 miljoen) en 2020 (EUR 23,7 miljoen) zullen nog forse bedragen gestoken worden in de opbouw van dit fonds. Vanaf 2022 zal naar verwachting nog EUR 6,4 miljoen geïnvesteerd worden, gebaseerd op de verwachting dat eerdere investeringen vanaf dat jaar zullen revolveren. Ook de uitgaven voor de wereldtentoonstelling Dubai (2019: EUR 4,3 miljoen, 2020: EUR 4,9 miljoen en 2021: EUR 5,1 miljoen) zijn tijdelijk.

225.

Kunt u een overzicht geven van alle uit de BHOS begroting gefinancierde instrumenten voor het bedrijfsleven (subsidies, garanties, leningen en andere) met daarbij de toegekende (ODA en non-ODA) bedragen per instrument?

Antwoord:

De volgende non-ODA instrumenten worden ingezet voor het bedrijfsleven. De genoemde bedragen zijn de verwachte uitgaven voor 2019:

Subsidieregeling

  • Starters International Business (SIB) /Strategische beurzen EUR 5,2 miljoen

  • Partners for International Business (PIB) EUR 5,105 miljoen

  • Demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsstudies (DHI) EUR 5,433 miljoen

  • Development Accelerator (DA, projectontwikkeling) EUR 9,0 miljoen

Leningen

  • Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) EUR 10 miljoen

Garanties

  • Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)

  • Wisselfinancieringen via Atradius DSB EUR 8,229 miljoen

Voor de gehele regeling is een garantieplafond beschikbaar gesteld van EUR 140 miljoen

De volgende ODA-instrumenten worden ingezet voor het bedrijfsleven. De genoemde bedragen zijn de verwachte uitgaven voor 2019.

Subsidies

  • Ontwikkelingsrelevante infrastructuurontwikkeling (ORIO) EUR 43,3 miljoen

  • Ontwikkelingsrelevante infrastructuurontwikkeling in ontwikkelingslanden (DRIVE) EUR 22 miljoen

  • Private Sector Investeringsprogramma (PSI) EUR 10 miljoen

  • Fonds duurzame ontwikkeling en voedselzekerheid (FDOV) EUR 15 miljoen

  • Sustainable Development Goals Partnerschapsfaciliteit (SDGP) EUR 5 miljoen

  • Demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en

  • investeringsstudies (DHI) EUR 4 miljoen

Lening

  • Dutch Good Growth Fund DGGF onderdeel 1 (RVO) EUR 35 miljoen

Garanties

  • Dutch Good Growth Fund (DGGF) onderdeel 3 (Atradius DSB) EUR 13 miljoen

  • Het totaal garantieplafond voor DGGF bedraagt EUR 675 miljoen

Het jaarlijkse garantieplafond voor Ontwikkelingsrelevante infrastructuurontwikkeling in ontwikkelingslanden (DRIVE) bedraagt EUR 55 miljoen.

226.

Hoeveel mensen heeft de RVO (in FTE) in dienst?

Antwoord:

RVO heeft ruim 200 FTE in dienst voor de directe uitvoering op het terrein van internationaal ondernemen.

227.

Hoeveel van de bedragen op artikel 1.3 bestemd voor marktontwikkeling in het kader van private sector development, versterking privaat ondernemerschap, infrastructuurontwikkeling, werkgelegenheid en het Dutch Good Growth Fund wordt gealloceerd voor de regio Midden-Oosten/Noord-Afrika (MENA) en in het bijzonder Libanon, Jordanië, Tunesië en Marokko?

Antwoord:

Voor de privatesectorontwikkelingsprogramma’s onder artikel 1.3 bedraagt de inzet op de MENA-regio in 2019 naar verwachting in totaal circa EUR 45 miljoen. De inschatting is dat hiervan ongeveer EUR 31 miljoen naar Libanon, Jordanië, Tunesië en Marokko zal gaan.

De MENA-regio is een van de nieuwe focusregio’s voor het BHOS-beleid waar extra beleidsinzet zal worden gepleegd. Naar verwachting zal dit ook tot een groter gebruik van vraaggestuurde instrumenten als DRIVE, DGGF en SDG-P leiden, en zal ook de portefeuille van FMO verder worden uitgebouwd in deze landen.

Hierdoor zal de financiële inzet in deze regio in de komende jaren verder toenemen.

232.

Met welke instrumenten wordt «extra ingezet op versterking van het innovatief vermogen van lokale en Nederlandse bedrijven om lokale ontwikkelingsuitdagingen aan te pakken»?

Antwoord:

De extra inzet op versterking van het innovatief vermogen van lokale en Nederlandse bedrijven om lokale ontwikkelingsuitdagingen aan te pakken bedraagt EUR 5 miljoen per jaar. Het doel is om lokale en Nederlandse bedrijven, met name midden- en kleinbedrijf, te ondersteunen in de pre-competitieve fase van het ontwikkelen van een innovatie voor een ontwikkelingsuitdaging, omdat innovaties deze fase vaak niet overleven. Dit betekent dat de focus ligt op het ontwikkelen en testen van commercieel haalbare innovaties.

Hiertoe wordt een Innovatiefonds (werktitel) opgezet dat moet leiden tot een breed palet aan innovaties op verschillende thema’s/SDG’s in de focuslanden van de BHOS-nota, over de volle breedte van het beleid.

Binnen het Innovatiefonds worden momenteel twee sporen uitgewerkt:

  • Spoor 1 start bij het Nederlandse bedrijven.

  • Spoor 2 start bij het lokaal bedrijfsleven in de focuslanden.

233.

Op welke manier zijn de voorwaarden van het DGGF aangepast voor steun op maat aan Nederlandse bedrijven die willen opereren in risicovolle landen?

Antwoord:

Zie antwoord Vraag 209.

234.

Worden er met waterbeheer ook nature-based solutions bevorderd die de bestaande ecosysteemdiensten van natuurgebieden erkennen?

Antwoord:

Ja, bij waterbeheer worden ook nature-based solutions bevorderd. Voorbeelden daarvan zijn het herstel van de mangroven aan de noordkust van Java, ondersteund met Nederlandse middelen via het Fonds Duurzaam Water (FDW), en het herstel van vegetatie in gedegradeerde landschappen in Burkina Faso, Ethiopië, Kenia, Mali en Niger, ondersteund met Nederlandse middelen via het Drylands Development Programme (DryDev). Ook het IDH programma Initiative Sustainable Landscapes (IDH/ISLA) draagt in drie landen (Kenia, Vietnam en Ethiopië) bij aan verbeterd waterbeheer in een landschapsaanpak gericht op bescherming van bos- en ecosysteemdiensten. In Kenia wordt bijgedragen aan het beheer en herstel van het Mau Forest, dat van belang is voor de neerslag in het belangrijkste productiegebied voor thee.

235.

Op welke termijn ontvangt de Kamer een uitgewerkte versie van de aangescherpte beleidstheorie zoals toegezegd in de beleidsreactie op de IOB-evaluatie over verbeterd waterbeheer?

Antwoord:

Uw Kamer zal de aangescherpte beleidstheorie voor verbeterd stroomgebied beheer, de herziene Theory of Change, zoals toegezegd in mijn brief van 22 juni 2018, op zeer korte termijn ontvangen.

236.

Krijgt integratie van doorsnijdende beleidsthema’s zoals klimaatverandering, duurzaamheid, goed bestuur en armoedevermindering, waarop volgens de IOB beleidsevaluatie over verbeterd waterbeheer beperkt vooruitgang is geboekt, prioriteit in de aangescherpte beleidstheorie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden ook thema-specifieke experts uit het (lokaal) maatschappelijk middenveld hierbij betrokken?

Antwoord:

Doorsnijdende beleidsthema’s zoals klimaatverandering, duurzaamheid, goed bestuur en armoedevermindering krijgen ruime aandacht in de nieuwe beleidstheorie voor geïntegreerd waterbeheer. In bijeenkomsten met thema-specifieke experts uit het maatschappelijk middenveld is het afgelopen jaar diverse malen besproken hoe tekortkomingen die IOB signaleert in de beleidsuitvoering, in samenwerking met het maatschappelijk middenveld kunnen worden aangepakt in de praktijk, en gearticuleerd in de beleidstheorie. De uitkomsten hiervan zijn verwerkt in de aangescherpte beleidstheorie en zullen leiden tot meer gerichte samenwerking met het maatschappelijk middenveld in de komende jaren.

237.

Wanneer ontvangt de Kamer een herziene indicator voor verbeterd waterbeheer, zoals eerder toegezegd?

Antwoord:

Deze indicator zal uiterlijk in september 2019 aan uw Kamer worden aangeboden.

238.

Wat is de reden van de verlaging van de subsidies voor voedselzekerheid voor de landenprogramma's op artikel 2.1?

Antwoord:

Het budget voor voedselzekerheid wordt voor ongeveer de helft uitgegeven vanuit Den Haag via centrale programma’s. De andere helft wordt besteed via ambassades via de landenprogramma’s. In 2018 werd het budget voor de landenprogramma’s eenmalig verhoogd, waardoor de centraal/decentrale verhouding op 47/53 procent kwam te liggen. In 2019 is de balans weer meer recht getrokken, naar een verhouding van 51/49 procent. Als gevolg daarvan is voor 2019 een korting zichtbaar op zowel subsidies als bijdragen aan (inter)nationale organisaties voor de landenprogramma’s. De allocatie van deze budgetten heeft te maken met beschikbare capaciteit in Den Haag en op de posten, en staat los van de versterking van de regiefunctie van de posten.

239.

Welke private sector wordt bedoeld als wordt gesteld dat gestreefd wordt om «Nederlandse klimaatfinanciering te mobiliseren in de private sector»?

Antwoord:

In de Overeenkomst van Parijs is afgesproken dat internationale klimaatfinanciering uit verschillende bronnen kan komen. Dat betekent dat naast de publieke klimaatfinanciering ook de bijdragen van private partijen die worden gemobiliseerd met publieke middelen mogen worden meegerekend. Bij private-sectorpartijen wordt over het algemeen gedacht aan commerciële partijen, maar strikt genomen zijn het partijen waarvan meer dan 50% van het aandelenkapitaal in private handen is.

Een voorbeeld van mobilisatie is het Climate Investor One Fonds dat bestaat uit een publieke bijdrage uit ontwikkelingsgeld, een bijdrage van de FMO en bijdragen van een aantal commerciële financiers.

240.

Hoe geeft het ministerie invulling aan de motie-Voordewind (34 775-XVII-38) en dan met name de aandacht voor weerbaarheid, het behoud van vitale ecosystemen en de bevordering van sociale en economische ontwikkeling in landen met lage inkomens?

Antwoord:

Voor het klimaatfonds wordt via een subsidietender een gekwalificeerde organisatie gezocht die met behulp van het fonds klimaatinvesteringen kan uitvoeren. De motie-Voordewind c.s. wordt in de subsidietender vertaald in doelstellingen op het gebied van adaptatie en de inzet voor de armste landen. Via een Kamerbrief zal uw Kamer medio november nader worden geïnformeerd over de inrichting van het klimaatfonds.

Overigens vindt het grootste deel van de Nederlandse klimaatfinanciering niet plaats in het kader van het klimaatfonds, waar de motie op ziet. Ook in de overige klimaatinspanningen wordt aandacht besteed aan weerbaarheid, ecosystemen en sociale en economische ontwikkeling in lage-inkomenslanden.

241.

Hoe geeft het ministerie invulling aan de motie Sjoerdsma (Kamerstuk 26 485 nr. 171, alleen overheidssteun verlenen als bedrijven handelen conform de OESO-richtlijnen) bij de invulling van het nieuwe nationale Klimaatfonds?

Antwoord:

Voor het klimaatfonds wordt via een subsidietender een gekwalificeerde organisatie gezocht die met behulp van het fonds klimaatinvesteringen kan uitvoeren. Bij de beoordeling van de indieners zal worden getoetst op de diverse onderdelen van de OESO-richtlijnen.

242.

Kunt u aangeven met welke reden de bedragen onder artikel 2.1 voor de pijler landenprogramma’s voedselzekerheid omlaag gaan? Hoe verhoudt dit zich tot de toename van verantwoordelijkheden en budget voor (bilaterale programma’s) van ambassades?

Antwoord:

Zie antwoord Vraag 238.

243.

Wat is de reden van de verlaging van de subsidies voor water voor de landenprogramma's op artikel 2.2?

Antwoord:

De absorptiecapaciteit in de landenprogramma’s loopt achter bij de toekenning van subsidiebudgetten, zo is de afgelopen jaren gebleken. Door het subsidiebudget te verlagen komt dit beter in balans met de absorptiecapaciteit. Overigens neemt het totale subsidiebudget voor water toe; het centrale subsidiebudget stijgt sterker dan het decentrale subsidiebudget daalt.

244.

Welke organisaties ontvangen het geld ter hoogte van € 18 miljoen op artikel 2.1, onder «bijdragen (inter)nationale organisaties» dat bestemd is voor «kennis en capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid» en om welke landen gaat het die hierbij vooral betrokken zijn?

Antwoord:

Vanuit het voedselzekerheidsbudget wordt voor capaciteitsopbouw in landbouw en voeding bijgedragen aan het Nuffic Orange Knowledge Program. Nuffic hanteert een eigen landenlijst die zoveel mogelijk aansluit bij de BHOS-inzet. De belangrijkste internationale kennisorganisatie voor voedselzekerheid is de Consultative Group for International Agricultural Research, CGIAR. Het CGIAR heeft een mondiale scope waarin Nederland via de bestuursstructuur en de verschillende onderzoeksprogramma’s accenten aanbrengt in lijn met de prioritaire landen en thema’s voor voedselzekerheid.

245.

Worden op dit moment nog projecten in het kader van waterbeheer of sanitatie in Syrië gesteund of uitgevoerd? Zo ja, welke?

Antwoord:

Op dit moment worden geen projecten ondersteund die zich specifiek richten op waterbeheer of sanitaire voorzieningen in Syrië. Wel worden humanitaire hulpprogramma’s ondersteund die (mede) in Syrië worden uitgevoerd en waar rehabilitatie van water- en sanitaire voorzieningen onderdeel van uitmaakt. Via de door de VN beheerde Country-based Pooled Funds draagt Nederland bij aan het verbeteren van water- en sanitaire voorzieningen in Syrië. Levensreddende WASH interventies hebben prioriteit, zoals het leveren van schoon (drink)water en basisrehabilitatie van watersystemen. In totaal bereikte de VN in 2017 13,9 miljoen mensen met WASH steun. In 2018 hoopt de VN weer 14 miljoen mensen te bereiken. Daarnaast draagt Nederland bij aan water- en sanitaire voorzieningen in Syrië via de Dutch Relief Alliance (DRA), het consortium van Nederlandse NGO’s. Eind 2018 hoopt DRA 536.547 mensen te hebben bereikt met dergelijke WASH activiteiten.

246.

Waarom tellen de vermelde centrale klimaatprogramma’s niet als ODA?

Antwoord:

Dit gaat om de bijdrage aan het secretariaat van het VN Klimaatverdrag (UNFCCC), de vrijwillige contributie aan het internationale agentschap voor hernieuwbare energie (IRENA), het polair activiteitenprogramma en het organiseren van het Planetary Security Initiative. Deze bijdragen zijn niet specifiek bestemd voor ontwikkelingslanden maar ondersteunen de (multilaterale) samenwerking op het gebied van klimaat. Daarom vallen deze bijdragen niet onder ODA.

247.

Welk deel van de bestedingen in het kader van de thema’s voedselzekerheid en water is niet juridisch verplicht? Welke projecten vallen hieronder?

Antwoord:

Van de bestedingen in het kader van het thema voedselzekerheid is 10 procent niet juridisch verplicht.

De niet juridisch verplichte ruimte binnen de thema’s voedselzekerheid en water bestaat uit drie onderdelen. Ten eerste zijn er vraag gestuurde programma’s bij RVO die pas bij contracteren van deelprojecten als juridisch verplicht gelden. Dit zijn bijvoorbeeld het Fonds Duurzaam Water en de SDG-Partnerschapsfaciliteit. Ten tweede zijn er projecten in voorbereiding die nog niet tot een contract hebben geleid. Ten derde zijn er projecten die lopende het jaar 2019 in lijn met het uitgezette beleid zullen worden vormgegeven en gecontracteerd.

248.

Door wie gaat het klimaatfonds worden beheerd? Waarom?

Antwoord:

Op dit moment is nog niet bekend welke organisatie of welk consortium van organisaties het reguliere traject van het klimaatfonds zal beheren. Om een efficiënte uitvoering van het klimaatfonds te bewerkstelligen wordt via een subsidietender een gekwalificeerde organisatie of consortium van organisaties gezocht welke met behulp van de subsidie het fonds zal beheren.

249.

Kunt u aangeven welk deel van de bijdrage aan multilaterale organisaties juridisch verplicht is?

Antwoord:

Uit het overzicht niet juridisch verplichte uitgaven 2019 in de BHOS-begroting (pagina 22) blijkt dat artikel 2.3 (Klimaat) volledig juridisch verplicht is en dat op de artikelen 2.1 (Voedselzekerheid) en 2.2 (Water) nog 10 procent vrije ruimte is. Van deze vrije ruimte zal naar verwachting ongeveer 30% via multilaterale organisaties lopen.

250.

Wanneer komt de brief over de uitwerking van het Klimaatfonds naar de Kamer?

Antwoord:

Uw Kamer zal medio november een brief met meer informatie over de inrichting van het klimaatfonds (Dutch Fund for Climate and Development) ontvangen.

251.

Op welke wijze wordt het Klimaatfonds ingezet in de nieuwe focusregio’s?

Antwoord:

Voor het klimaatfonds wordt via een subsidietender een gekwalificeerde organisatie of consortium van organisaties gezocht welke met behulp van de subsidie het fonds zal beheren. In de tenderprocedure zullen eisen worden gesteld aan de inzet in de prioritaire landen zoals vermeld in de nota «Investeren in Perspectief».

252.

Heeft u nadere toelichting over het streven om de helft van de Nederlandse klimaatfinanciering te mobiliseren in de private sector?

Antwoord:

Nederland draagt actief bij aan de toezegging van de rijke landen om vanaf 2020 jaarlijks minimaal USD 100 miljard aan internationale klimaatfinanciering te mobiliseren voor ontwikkelingslanden. Deze middelen kunnen uit publieke bron komen en uit met publieke middelen gemobiliseerde private bron. Het behalen van de doelen van de Overeenkomst van Parijs is een grote uitdaging en vergt inzet van alle stakeholders. Nederland streeft naar een 50/50-verdeling tussen publiek en privaat. Sinds 2015 wordt ook over de gemobiliseerde private bijdragen gerapporteerd. In 2017 werd EUR 394 miljoen besteed aan publieke klimaatfinanciering, Met dit bedrag werd EUR 405 miljoen aan private klimaatfinanciering gemobiliseerd.

253.

Kunt u de energiefaciliteit die RVO beheert met activiteiten gericht op de ondersteuning van drie tot vijf landen in de MENA-regio nader toelichten? Om welke landen gaat het en hoeveel geld is hiervoor beschikbaar?

Antwoord:

De Energietransitie Faciliteit (ETF) ondersteunt landen in de MENA-regio bij hun transitie naar een meer duurzame energievoorziening. De projecten van de ETF zijn gericht op samenwerking op beleidsniveau. Dat houdt in dat nationale overheden in de doellanden de steun van de ETF kunnen inroepen voor Nederlandse expertise, technische assistentie of om investeringen in energietransitie te bewerkstelligen. ETF betreft een vierjarig programma van totaal EUR 4 miljoen en loopt van september 2017 tot augustus 2021. Momenteel worden projecten uitgevoerd in Egypte, Jordanië, de Palestijnse Gebieden en Algerije. In de toekomst zou de ETF ook in Libanon, Tunesië en Marokkokunnen worden ingezet.

254.

Wat bedoelt u met de gevolgen van de bijdrage aan UN Environment en de constatering dat onze eigen ambities nu kunnen terugkomen in het werkprogramma van de organisatie? Biedt dit dan de gelegenheid om iets aan deze organisatie over te laten en zelf niet te doen? Zo ja, wat?

Antwoord:

Nederland steunt UN Environment met een algemene bijdrage voor de uitvoering van het werkprogramma van de organisatie. Tijdens de voorbereiding van het programma zorgt Nederland ervoor dat specifieke onderwerpen met wederzijds belang goed aandacht krijgen in dat werkprogramma en in de uitvoering ervan. Op dit moment zijn dat Planetary Security, internationaal MVO, duurzaam landgebruik, klimaatadaptatie en circulaire economie. Door de samenwerking wordt de inzet op deze onderwerpen versterkt. Nederland blijft zelf ook actief inzetten op deze onderwerpen.

255.

«Het streven blijft de helft van de Nederlandse klimaatfinanciering te mobiliseren in de private sector [.]». Is dit de helft van de genoemde € 60 miljoen, of is € 60 miljoen de helft (en wordt gestreefd naar € 120 miljoen)?

Antwoord:

Dit streven heeft betrekking op het totaal van de Nederlandse klimaatfinanciering. In 2017 werd EUR 394 miljoen besteed aan publieke klimaatfinanciering, Met dit bedrag werd via een deel van de instrumenten EUR 405 miljoen aan private klimaatfinanciering gemobiliseerd. De groei van de middelen doet aan dit streven niets toe of af.

256.

Kunt u toezeggen dat er een balans zal zijn tussen mitigatie en adaptatie in de bestedingen van het klimaatfonds, en kan de achterstand uit 2018 in 2019 worden ingehaald door meer op adaptatie in te zetten?

Antwoord:

Zie antwoord Vraag 90.

257.

Bent u bereid om een extra inspanning te doen met publieke middelen om de effecten van private financiering bij voorkeur ten goede te laten komen aan de meest kwetsbaren?

Antwoord:

Ja, dat doet het kabinet al. De Nederlandse klimaatfinanciering, die onderdeel is van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking, wordt in het bijzonder ingezet om de armste en meest kwetsbare landen en bevolkingsgroepen te ondersteunen bij hun klimaatactie. Wanneer deze financiering private middelen mobiliseert, zal dit dus ook in het bijzonder voor deze landen en groepen zijn.

258.

Bent u bereid om een deel van het klimaatgeld bij voorkeur in deze kwetsbare gebieden in te zetten, en ook een expliciete koppeling te maken met humanitaire programma’s en actoren in die gebieden?

Antwoord:

Ja. De Nederlandse klimaatfinanciering, die onderdeel is van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking, wordt in het bijzonder ingezet om de armste en meest kwetsbare landen en bevolkingsgroepen te ondersteunen bij hun klimaatactie. Zo wordt er gewerkt aan het vergroten van toegang tot hernieuwbare energie van de rurale bevolking en het versterken van de weerbaarheid van kleine boeren tegen klimaatverandering. Ook wordt via verschillende programma’s gewerkt aan het verminderen van het risico op humanitaire rampen. Programma’s op het terrein van geïntegreerd waterbeheer dragen bij aan het voorkomen van overstromingen. Via het strategisch partnerschap Partners for Resilience wordt met verschillende humanitaire actoren samengewerkt om de weerbaarheid van kwetsbare gemeenschappen voor rampen ten gevolge van klimaatverandering en degradatie van ecosystemen te versterken. Tot slot draagt Nederland ook bij aan het Climate Risk & Early Warning Systems Initiative (CREWS). CREWS is een samenwerkingsverband tussen de World Meteorological Organization (WMO), de Global Facility for Disaster Reduction and Recovery (GFDRR) van de Wereldbank en de United Nations Office for Disaster Risk Reduction (UNISDR) om minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten te ondersteunen bij het versterken van hun early warning systemen om de negatieve gevolgen van door klimaatverandering versterkte natuurrampen zoveel mogelijk te beperken.

259.

De Europese verordening over conflictmineralen zal per 1 januari 2020 van kracht zijn. Wat heeft het ministerie tot nu toe gedaan om de implementatie van en het toezicht op deze verordening voor te bereiden?

De Europese Verordening over conflictmineralen wordt per 1 januari 2021 van kracht. BZ zet zich actief in om bedrijven voor te bereiden op de Verordening. Zo is er een conferentie georganiseerd, die als doel had verantwoord ondernemen in hoog risico en conflictgebieden te bevorderen. Hierbij werden bedrijven via verschillende workshops ondersteund om zich tijdig voor te bereiden op het in werking treden van de EU Conflictmineralenverordening. Momenteel wordt er gezocht naar een geschikte bevoegde toezichthouder om toe te zien op de naleving van de EU Conflictmineralenverordening in Nederland. Hiervoor zijn er gesprekken gevoerd met verschillende bestaande toezichthouders.

Nederland blijft zich daarnaast inzetten voor het European Partnership for Responsible Minerals (EPRM), een initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat in 2016 is opgericht. Dit partnerschap geldt als flankerend beleid bij de EU Conflictmineralenverordening. Het partnerschap heeft, naast andere functies, een belangrijke informatiefunctie te vervullen over het betrekken van en handelen in grondstoffen. Daarmee kan het partnerschap ook Europese bedrijven helpen bij het implementeren van de regels uit de conflictmineralenverordening. Hierbij spelen ngo’s een belangrijke rol. Er zijn relevante ngo’s lid van het EPRM en zij bieden due diligence expertise en kennis van lokale context aan de aangesloten bedrijven – bijvoorbeeld over opereren in de Democratische Republiek Congo. Het platform wordt komend jaar verder ontwikkeld in nauwe samenwerking met de Europese Commissie.

260.

Wat houden de activiteiten bij EPRM exact in en speelt ook de financiële sector hierin een rol? Zo ja, welke? Wanneer verwacht u de eerste resultaten van EPRM te kunnen publiceren?

Antwoord:

Het European Partnership for Responsible Minerals (EPRM) is een partnerschap voor overheden, bedrijven en maatschappelijk middenveld om gezamenlijk de vraag naar en het aanbod van verantwoorde metalen te vergroten. Het EPRM is sinds 1 januari 2017 operationeel en heeft inmiddels zeven projecten gefinancierd. Deze projecten zijn in uitvoering en de eerste resultaten worden in 2019 verwacht en publiek gemaakt.

Het EPRM wil naast projecten financieren ook een kennisplatform over due diligence zijn voor bedrijven en maatschappelijk middenveld met informatie over en ervaringen met inzicht in de keten voor bepaalde metalen. Het platform wordt komend jaar verder ontwikkeld in nauwe samenwerking met de Europese Commissie.

De financiële sector speelt nog geen rol in het EPRM. Bij het werven van nieuwe leden wordt vooralsnog ingezet op de automotive sector en de vliegtuigindustrie. Enkele bedrijven uit de financiële sector zijn wel op de hoogte van het EPRM, maar hebben nog geen concrete interesse geuit om partner te worden. Met dit partnerschap wordt invulling gegeven aan de Motie Van Ojik 33 750 V nr 34 over het waarborgen van duurzaamheid en mensenrechten in toekomstige partnerschappen voor grondstoffen.

261.

Kunt u inzicht bieden in de stand van zaken rond de inwerkingtreding van de Verordening Conflict Mineralen die per 1 januari 2021 van kracht zal zijn? Zijn betrokken bedrijven naar uw inzicht hier voldoende op voorbereid en welke rol kunnen ngo’s hierin spelen?

De Europese Verordening over conflictmineralen wordt per 1 januari 2021 van kracht. BZ zet zich actief in om bedrijven voor te bereiden op de Verordening. Zo is er een conferentie georganiseerd, die als doel had verantwoord ondernemen in hoog risico en conflictgebieden te bevorderen. Hierbij werden bedrijven via verschillende workshops ondersteund om zich tijdig voor te bereiden op het in werking treden van de EU Conflictmineralenverordening. Momenteel wordt er gezocht naar een geschikte bevoegde toezichthouder om toe te zien op de naleving van de EU Conflictmineralenverordening in Nederland. Hiervoor zijn er gesprekken gevoerd met verschillende bestaande toezichthouders.

Nederland blijft zich daarnaast inzetten voor het European Partnership for Responsible Minerals (EPRM), een initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat in 2016 is opgericht. Dit partnerschap geldt als flankerend beleid bij de EU Conflictmineralenverordening. Het partnerschap heeft, naast andere functies, een belangrijke informatiefunctie te vervullen over het betrekken van en handelen in grondstoffen. Daarmee kan het partnerschap ook Europese bedrijven helpen bij het implementeren van de regels uit de conflictmineralenverordening. Hierbij spelen ngo’s een belangrijke rol. Er zijn relevante ngo’s lid van het EPRM en zij bieden due diligence expertise en kennis van lokale context aan de aangesloten bedrijven – bijvoorbeeld over opereren in de Democratische Republiek Congo. Het platform wordt komend jaar verder ontwikkeld in nauwe samenwerking met de Europese Commissie.

262.

In welke landen ondersteunt het ministerie projecten in het kader van LHBTI-acceptatie? Kunt u een volledige lijst met de Kamer delen?

Antwoord:

In de jaarlijkse mensenrechtenrapportage, die uw Kamer elk voorjaar ontvangt, staat een overzicht van alle mensenrechtenprojecten die door het Ministerie van Buitenlandse Zaken financieel worden gesteund per prioriteit, waaronder gelijke rechten voor LHBTI’s. Hierbij wordt ook het land waar het project plaatsvindt benoemd. Dit heeft betrekking op de BZ- en de BHOS-begroting. Voor bepaalde projecten op het gebied van gelijke rechten voor LHBTI’s wordt de organisatie of het specifieke land niet openbaar gemaakt, omdat dit de organisaties ter plekke in gevaar kan brengen.

263.

Hoe wordt concreet de inzet op gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes verder versterkt? Op welke specifieke initiatieven doelt de regering in dit verband?

Antwoord:

Dat gebeurt via drie sporen: genderspecifieke programma’s – waaronder het Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW) en Nationaal Actieplan (NAP) 1325, genderdiplomatie en gendermainstreaming. Op pagina’s 26 en 27 van de BHOS-nota worden deze sporen toegelicht inclusief intensiveringen hierin. De specifieke initiatieven hebben betrekking op extra genderspecifieke programma’s. Voorbeelden zijn de nieuwe programma’s voor (beroeps)onderwijs, werkgelegenheid en inkomen voor jongeren en vrouwen in de focusregio’s. Daarnaast is in 2018 extra budget gedelegeerd naar posten in de focusregio’s voor financiering van projecten ter versterking van politieke en economische participatie van vrouwen, alsmede het voorkomen en bestrijden van seksueel en gender-gebaseerd geweld. Het betreft projecten in Jemen, Jordanië, Nigeria, Soedan, Zuid-Soedan, uitgevoerd door lokaal gevestigde (I)NGO’s

264.

Op welke wijze wordt er extra aandacht geschonken aan het tegengaan van geweld tegen vrouwen en bescherming en empowerment van vrouwen en meisjes in humanitaire crises? Komen hier extra middelen voor beschikbaar?

Antwoord:

Het Koninkrijk heeft actief gebruik gemaakt van haar lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad om hiervoor aandacht te vragen; onder meer via de succesvolle introductie van een specifiek sanctiecriterium voor seksueel geweld in het sanctieregime voor Zuid-Soedan en organisatie van een informele Veiligheidsraadsessie («Arria») over de inzet van sancties in de strijd tegen seksueel geweld, bij welke gelegenheid specifiek aandacht is gevraagd voor de Yezidi en Rohingya. Het kabinet heeft recent een financiële bijdrage toegezegd aan het kantoor van de Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor Seksueel Geweld in conflict van EUR 500.000, om diens mandaat en activiteiten op dit terrein extra te ondersteunen. Daarnaast wordt vanuit het Stabiliteitsfonds bijgedragen aan het Yezidi programma van Norwegian People Aid in Irak, waarmee Yezidi-vrouwen en -meisjes die slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld door ISIS door rehabilitatie- en re-integratieprogramma’s worden gesteund.

Vanuit genderspecifieke programma’s als Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW) en het Nationaal Actieplan (NAP) 1325 worden (inter)nationale niet-gouvernementele organisaties gesteund die zich inzetten om (seksueel) geweld tegen vrouwen in conflictsituaties te voorkomen, bespreekbaar te maken en survivors van seksueel en gender gebaseerd geweld (GBV) opvang te bieden. Deze steun vindt ook plaats via Nederlandse bijdragen aan UN Women, het UN Trustfund to End Violence against Women en UNFPA. Via gedecentraliseerde fondsen van de posten wordt ook specifiek op het tegengaan van GBV ingezet.

Er komen geen extra middelen beschikbaar voor het tegengaan van geweld tegen vrouwen en empowerment van vrouwen in crisissituaties. In het NL humanitaire beleid is gender gelijkheid en bescherming van kwetsbare groepen, waaronder vrouwen, kinderen en mensen met een beperking, «gemainstreamed». Dat betekent dat van de humanitaire partners verwacht wordt dat zij in de behoeftebepaling en de programmering rekening houden met en aandacht besteden aan de noden en behoeften van de meest kwetsbare groepen. Dat betekent concreet dat bijvoorbeeld in Water Sanitation & Hygiene programma’s er gescheiden toiletten en wasruimtes zijn voor mannen en vrouwen en voldoende verlichting, zodat vrouwen zich veilig voelen om van faciliteiten gebruik te maken en dat in vluchtelingenkampen het uitdelen van brandstoffen zoals parafine of kerosine voor het koken deel uitmaken van de hulppakketten, zodat vrouwen niet gedwongen worden om buiten het kamp hout te sprokkelen en de kans lopen slachtoffer te worden van geweld.

265.

Wat zijn de overwegingen geweest om specifiek in West-Afrika meer bij te dragen aan voorlichting en toegang tot anticonceptie?

Antwoord:

De Sahel is een van de focusregio's in de Nota «Investeren in perspectief», vanuit een brede visie op Nederlandse belangen in internationale samenwerking. West-Afrika heeft een achterstand op indicatoren in relatie tot vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) (bv. toegang tot voorbehoedmiddelen: 18% in West-Afrika tegenover 32% in Afrika als geheel5) en daardoor een hoge bevolkingsgroei. Tegelijkertijd wordt in de regio in zeer beperkte mate voldaan aan de bestaande behoefte aan voorbehoedmiddelen (het minst voor jongeren).

Er is een beperkt aantal donoren dat relevante activiteiten ondersteunt in West-Afrika. Nederland heeft door bilaterale SRGR programma’s in de regio expertise opgebouwd in het ondersteunen van overheden, die het belang van effectieve keuzevrijheid van vrouwen en meisjes begrijpen. Zoals beschreven in «Investeren in perspectief» (pagina 56): «Ook verscheidene overheden in West-Afrika overwegen inmiddels hun opties. Door in te spelen op de vraag naar voorbehoedsmiddelen en voorlichting kunnen overheden bijdragen aan een meer duurzame ontwikkeling van hun land». Een groep West-Afrikaanse landen heeft destijds geplande resultaten voor toegang tot contraceptie in de periode 2012–2017 overtroffen, en ook voor de komende periode een sterke gezamenlijke inzet afgesproken.

Keuzevrijheid staat centraal in de effectieve realisatie van een verlaging van bevolkingsgroei. Gemeenschappen moeten uiteraard in deze gedachtegang worden meegenomen. Het recht van vrouwen en meisjes om zelf te bepalen hoe hun familieleven in die gemeenschap eruit ziet, levert het meest duurzame resultaat op.

266.

Op welke programma's doelt de regering als het gaat om de «verankering» van onderwijs?

Antwoord:

Nederland gaat initiatieven voor (beroeps)onderwijs in focusregio’s steunen die gericht zijn op het bieden van perspectief aan jongeren, met name meisjes. Deze initiatieven sluiten aan bij de Nederlandse inzet in die landen op andere terreinen, zoals voedselzekerheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, water, private sectorontwikkeling.

267.

Zijn meer/ andere invalshoeken mogelijk bij de aanpak van grondoorzaken? Zo ja, hoort rampenpreventie en versterkte lokale weerbaarheid (community resilience) daarbij (behoudens aandacht hiervoor binnen het (beroeps)onderwijs

Antwoord:

Het kabinetsbeleid voor ontwikkelingssamenwerking richt zich vooral op het voorkomen van conflict en instabiliteit; het verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid en het bevorderen van duurzame inclusieve groei en klimaatactie wereldwijd. Hiervan maakt ook deel uit het versterken van de lokale weerbaarheid tegen mogelijke tegenslagen of natuurrampen en het integreren van aandacht voor klimaatverandering in water en voedselzekerheid activiteiten.

268.

Kunt u de verwijzing naar de intensivering van uitgaven voor SRGR-programma's verduidelijken wanneer het totale budget dat wordt voorspeld op grond van artikel 3.1 Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids zal afnemen in 2019 en opnieuw in 2020 alvorens te stabiliseren tot 2023?

Antwoord:

In 2017, 2018 en 2019 is het totale budget voor artikel 3.1 tijdelijk verhoogd als gevolg van amendementen en beleidsbeslissingen, onder meer rond She Decides en het Global Fund to fight AIDS, TB and Malaria. Het reguliere indicatieve budget voor toekomstige jaren voor artikel 3.1 was EUR 416 miljoen. Dit meerjarenbudget is op grond van de beleidsdoelstellingen van het kabinet en de «Nota Investeren in perspectief» verhoogd met EUR 10 miljoen per jaar vanaf 2018.

269.

Kunt u een overzicht geven van Nederlandse bijdragen aan het voorkomen van fysieke en geestelijke verminking van vrouwen en meisjes door gewapende groeperingen?

Antwoord:

Nederland steunt overheden, de VN en niet-gouvernementele organisaties bij het voorkomen en bestrijden van seksueel en gender gebaseerd geweld en de opvang van survivors in conflictsituaties. Het gaat om programma’s gericht op veiligheid en rechtsorde, vrouwenrechten en gendergelijkheid en versterking van de rol van maatschappelijke organisaties. Nederland draagt ook bij aan specifieke gendertrainingen voor militairen en politie die deelnemen aan VN-vredesoperaties. Het voorkomen van geweld is vaak een belangrijk onderdeel van deze programma’s. Bijvoorbeeld door mannen, vrouwen en specifiek jongeren bewust te maken van genderongelijkheid en discriminatie en daarop gebaseerde rolpatronen (grondoorzaken van geweld tegen vrouwen), dit bespreekbaar te maken en te signaleren en vervolgens concrete acties te ondernemen om dit tegen te gaan.

270.

Kunt u de daling op artikel 3.1 van € 444.684.000 in 2018 naar € 426.784.000 in 2020 toelichten? Wat is de reden van deze daling?

Antwoord:

In 2017, 2018 en 2019 is het totale budget voor artikel 3.1 tijdelijk verhoogd als gevolg van amendementen en beleidsbeslissingen. Zo werd de bijdrage aan het Global Fund to fight AIDS, TB and Malaria tot en met 2019 op jaarbasis verhoogd met EUR 3,3 miljoen op grond van amendement Van Laar en Van Veldhoven (Kamerstuk 34 550-XVII, nr. 29). Ook werd het SRGR-budget verhoogd voor extra inzet op de doelstellingen van She Decides, in 2018 ging dit om een verhoging van begrotingsartikel 3.1 met EUR 13,6 miljoen.

271.

Kunt u de daling op de subsidies voor centrale programma’s SRGR en hiv/aids op artikel 3.1 van € 141.381.000 in 2019 naar € 126.381.000 in 2021 toelichten? Wat is de reden van deze daling?

Antwoord:

Zoals aangegeven op pagina 54 van Hoofdstuk XVII «Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking» van de Rijksbegroting, onder Toelichting op de financiële instrumenten, vindt intensivering in de focusregio’s voor een belangrijk deel plaats door landenspecifieke programma’s. Dit gaat onder meer ten laste van centrale, wereldwijde investeringen. Hiertoe wordt nu reeds voor 2019 en daaropvolgende jaren een verschuiving ingepland van «Centrale programma’s SRGR & hiv/aids» naar «Landenprogramma’s SRGR & hiv/aids» (onder subsidies en bijdragen).

272.

Wat is de reden van de mindering van € 19,5 miljoen op opdrachten centrale programma’s SRGR & hiv/aids op artikel 3.1? Worden die middelen elders ingezet?

Antwoord:

Zoals aangegeven op pagina 54 van Hoofdstuk XVII «Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking» van de Rijksbegroting, onder Toelichting op de financiële instrumenten is vanaf 2019 elk jaar een bedrag van EURO 19,5 miljoen verschoven uit «Opdrachten / Centrale programma’s SRGR & hiv/aids» naar «Subsidies / Centrale programma’s SRGR & hiv/aids» omdat het budget dat wordt besteed via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aan subsidies voor Product Development Partnerships grotendeels thuis hoort in de categorie «Subsidies» in plaats van «Opdrachten». Dit bedrag valt in komende jaren gedeeltelijk weg tegen de eerdere budgetten die uit «Subsidies/centrale programma’s SRGR & hiv/aids» worden overgeheveld naar «Landenprogramma’s SRGR & hiv/aids» (onder subsidies en onder bijdragen).

273.

Wanneer wordt gestart met het formuleren van het nieuwe beleidskader voor de SRGR-partnerschappen, die aflopen in 2020?

Antwoord:

In 2019 wordt besloten op welke wijze een nieuw beleidskader zal worden ontwikkeld.

274.

Wat valt er onder «subsidies: landenprogramma’s SRGR & hiv/aids» en onder «subsidies: Centrale programma’s SRGR & hiv/aids»?

Antwoord:

Onder «subsidies: landenprogramma’s SRGR & hiv/aids» vallen subsidies die door Nederlandse ambassades worden verstrekt in het kader van landenprogramma’s.

Onder «subsidies: centrale programma’s SRGR & hiv/aids» vallen subsidies die door het departement in Den Haag worden verstrekt, zoals de subsidies voor de SRGR-partnerschappen, de Product Development Partnerships, het Amplify Change fonds en een deel van de financiering voor GAVI.

275.

Wat valt er onder «opdrachten: landenprogramma’s SRGR & hiv/aids» en onder «opdrachten: centrale programma’s SRGR & hiv/aids»?

Antwoord:

Onder «opdrachten: landenprogramma’s SRGR & hiv/aids» vallen opdrachten die door Nederlandse ambassades in het kader van landenprogramma’s zijn uitgezet.

Onder «opdrachten: centrale programma’s SRGR & hiv/aids» vallen opdrachten die door het departement in Den Haag worden verstrekt. Dit gaat veelal om kleine opdrachten aan consultants voor gericht onderzoek. Aanvankelijk was het totale budget voor Product Development Partnerships (PDPs) ook onder deze begrotingslijn geplaatst, omdat het beheer van dit subsidiekader is uitbesteed aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Echter, alleen de uitbesteding van het beheer aan RVO zelf is een opdracht, terwijl de financiering die RVO namens de Nederlandse overheid aan de PDPs verstrekt in de vorm van subsidies wordt gegeven. Dit verklaart het verschil tussen het bedrag bij «opdrachten: centrale programma’s SRGR & hiv/aids» voor 2017 en 2018 en voor de daaropvolgende jaren. Het bedrag dat gemoeid is met de PDP-subsidies zelf, is overgeheveld naar «Subsidies / Centrale programma’s SRGR & hiv/aids».

276.

Welke rol krijgt innovatie in het in 2019 te ontwikkelen beleidskader voor het maatschappelijk middenveld?

Antwoord:

In 2021 zal een nieuw beleidskader van kracht zijn voor de versterking van maatschappelijke organisaties in het Zuiden. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over de exacte invulling van het kader. Op dit moment worden tussentijdse evaluaties van de huidige partnerschappen Samenspraak & Tegenspraak uitgevoerd, als ook wetenschappelijke onderzoeken naar de aannames onder het huidige beleid. De uitkomsten hiervan, als ook de uitkomsten van diverse consultaties zullen de basis vormen voor een nieuw kader. In de BHOS-nota noemde ik al twee innovatieve accenten die in ieder geval zullen worden meegenomen in een nieuw kader: 1) Afrikaanse, Aziatische en Latijns-Amerikaanse organisaties zullen meer verantwoordelijkheid en daarmee leiderschap krijgen, en 2) Nederlandse organisaties zullen rollen vervullen die meer gericht zijn op vernieuwing, verbinding en internationale beïnvloeding. Bovendien zal het nieuwe kader zich inzetten op de versterking van het maatschappelijk middenveld als antwoord op de trend van krimpende ruimte voor maatschappelijke organisaties (shrinking civic space).

277.

Hoe verhoudt de Nederlandse bijdrage aan de Global Financing Facility in support of «Every Woman, Every Child» (GFF) vanaf 2019 zich tot de andere mondiale initiatieven op het gebied van seksuele voorlichting, anticonceptie en gender-based violence?

Antwoord:

Steun aan de Global Financing Facility in support of Every Woman Every Child (GFF) is een aanvulling op steun aan internationale organisaties en het maatschappelijk middenveld op het gebied van seksuele voorlichting, anticonceptie en gender-based violence (GBV).

Meerwaarde van de GFF is dat zij investeringen stimuleert in moeder- en kindzorg, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, door nationale overheden zelf. Hiermee draagt GFF bij aan duurzame verankering in nationaal beleid van seksuele voorlichting, anticonceptie en het voorkomen van gender based violence.

Bovendien versterkt de GFF basis gezondheidszorg, bijvoorbeeld door effectiever personeelsbeleid voor de gezondheidssector, door het beter afstemmen van de inzet van verschillende internationale organisaties (GAVI, GFATM, UNICEF etc) en door prioriteitstelling op basis van wetenschappelijk bewijs. Daarmee versterkt de GFF ook andere initiatieven op het gebied van seksuele voorlichting, anticonceptie en voorkoming van gender based violence.

Nederland ziet er in de samenwerking met de GFF op toe dat in besprekingen met nationale overheden voldoende aandacht wordt besteed aan SRGR als onderdeel van nationale investeringsplannen. Deze inzet heeft tot doel de bestemming van alle GFF-investeringen te beïnvloeden om een substantieel deel daarvan ten goede te laten komen aan SRGR.

278.

Kunt u aangeven binnen welke programma’s de intensivering van onderwijs verder wordt ingevuld en verankerd?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 266.

279.

Kunt u een overzicht geven van de andere sub-artikelen van artikel 3, Sociale vooruitgang, met relevante begrotingslijnen die weergeven wat er wordt begroot voor het uitbannen van kindhuwelijken voor 2019?

Antwoord:

Financiering voor de bestrijding van kindhuwelijken wordt in 2019 gegeven in de vorm van subsidies aan de internationale NGO Girls not Brides en aan drie SRGR-partnerschappen (alle gefinancierd uit begrotingsregel «subsidies: centrale programma’s SRGR & hiv/aids», ruim EUR 17 miljoen in 2019) alsmede een mogelijke nieuwe bijdrage aan het «Global Programme to accelerate the action to end child marriage» van UNICEF en UNFPA (begrotingsregel «Bijdragen (inter)nationale organisaties/ UNICEF», EUR 5 miljoen op jaarbasis).

Daarnaast financieren enkele ambassades op landenniveau activiteiten ter bestrijding van kindhuwelijken. Naar verwachting zal als onderdeel van de intensivering in West-Afrika en de Sahel ook op landenniveau hier extra op worden ingezet.

Tenslotte zijn initiatieven op dit gebied vaak geïntegreerd in bredere andere programma’s.

280.

Wat betekent de daling in de ramingen vanaf 2021 op de budgetregel «Centrale programma’s SRGR & hiv/aids»? Hoe verhoudt zich dit tot de stijging op «Landenprogramma’s SRGR & hiv/aids» onder «bijdragen (internationale) organisaties» in de ramingen van 2021?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 271.

281.

Op welke wijze wordt het wereldwijde initiatief «Girls Not Brides» gesubsidieerd, en met hoeveel? Kunt u daar een overzicht van geven, per jaar, voor de jaren 2015–2019?

Antwoord:

Girls not Brides onvangt een subsidie (uit begrotingsregel «subsidies: centrale programma’s SRGR & hiv/aids») van EUR 0,5 miljoen per jaar voor vijf jaar. Deze subsidie begon in 2016 en duurt tot en met 2020.

282.

Op welk begrotingsartikel en subartikel staat de subsidie voor het wereldwijde initiatief Girls Not Brides?

Antwoord:

De subsidie aan Girls not Brides wordt verstrekt uit begrotingsartikel 3.1 / seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids, uit begrotingsregel «subsidies: centrale programma’s SRGR & hiv/aids».

283.

Op welke wijze wordt «Her Choice» gesubsidieerd, en met hoeveel?

Antwoord:

«Her Choice» wordt gesubsidieerd als SRGR-partnerschap. Deze alliantie ontvangt in totaal een subsidie van EUR 18,7 miljoen voor de periode 2016 – 2020. Hiervan wordt in 2019 volgens planning EUR 3,8 miljoen aan Her Choice uitbetaald. Deze subsidie komt uit begrotingsartikel 3.1 / seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids, uit begrotingsregel «subsidies: centrale programma’s SRGR & hiv/aids».

284.

Hoeveel van de financiële middelen als gevolg van Regeerakkoord Rutte III wordt uitgegeven aan het «dwarsdoorsnijdend doel» gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes? Waar op de begroting is dat terug te vinden?

Antwoord:

Zie antwoord op de volgende vraag (vraag 285)

285.

Hoeveel van de financiële middelen als gevolg van Regeerakkoord Rutte III wordt uitgegeven aan de bevordering van vrouwenrechten? Waar op de begroting is dat terug te vinden? Hoe gaat dit worden besteed en onder welk artikel valt dit nu? Klopt het dat het bij bijdrage internationale organisaties is ingeboekt?

Antwoord:

Op begrotingsartikel 3.2 vrouwenrechten en gendergelijkheid staan de middelen die specifiek worden ingezet op de dwarsdoorsnijdende doelstelling vrouwenrechten en gendergelijkheid. In totaal gaat dit om EUR 52,4 miljoen aan verwachte uitgaven in 2019. Hierin zijn de bijdragen aan UN Women en het UN Trustfund to end Violence against Women begrepen. Daarnaast zijn er andere begrotingsartikelen waarvan een deel van de middelen wordt ingezet op specifieke genderprogramma’s. Zo zijn er drie Strategische Partnerschappen (Global Alliance for Green and Gender Action, Count me in! en Girls Advocacy Alliance) die zich specifiek op gendergelijkheid richten. In 2019 bedragen de uitgaven hiervoor naar verwachting EUR 18,1 miljoen. Tot slot zijn er ook op andere begrotingsartikelen programma’s die significant bijdragen aan de doelstelling van vrouwenrechten en gendergelijkheid. Omdat deze programma’s bijdragen aan meerdere doelstellingen is het niet mogelijk om specifieke bedragen toe te rekenen. Het gaat onder andere om het Stabiliteitsfonds, Mensenrechtenfonds en programma’s op het gebied van stabiliteit en veiligheid, onderwijs en werkgelegenheid.

286.

Wat valt er onder de «centrale programma’s SRGR & hiv/aids», onder «bijdragen internationale organisaties»?

Antwoord:

Onder «bijdragen (inter)nationale organisaties: centrale programma’s SRGR & hiv/aids» vallen bijdragen die worden verstrekt door het departement in Den Haag aan internationale organisaties, die niet apart genoemd staan onder deze begrotingsregel en die niet in aanmerking komen voor een subsidie. Het gaat hier om een bijdrage aan de West African Health Organisation (WAHO) voor regionale distributie van anticonceptiva en voor op jongeren gerichte programma’s rond family planning (EUR 2,5 miljoen in 2017, EUR 4,1 miljoen in 2018). Daarnaast valt hier de Nederlandse bijdrage onder van gemiddeld EUR 15 miljoen per jaar aan de International Finance Facility for Immunisation (IFFIm) van GAVI. Deze faciliteit wordt beheerd door de Wereldbank en de Nederlandse financiering hiervoor is een bijdrage.

De ongeoormerkte algemene bijdrage aan GAVI zelf heeft de vorm van een subsidie en valt daarom onder de begrotingsregel «subsidies: centrale programma’s SRGR & hiv/aids».

287.

Welke Nederlandse organisaties krijgen geld voor de inzet voor vrouwenrechten en hoe hoog zijn de bedragen?

Antwoord:

In 2019 zijn de verwachte uitgaven ten laste van begrotingsartikel 3.2 vrouwenrechten en gendergelijkheid aan Nederlandse organisaties (meestal penvoerders van consortia) voor lopende programma’s de volgende:

  • FLOW 2016 – 2020 SNV EUR 1.505.524

  • FLOW 2016 – 2020 Simavi EUR 1.086.206

  • FLOW 2016 – 2020 HIVOS EUR 3.359.076

  • FLOW 2016 – 2020 Rutgers EUR 3.374.725

  • NAP 1325 III/ DRC CMC 194.402

  • NAP 1325 III/ Afghanistan Oxfam Novib EUR 63.863

  • NAP 1325 III/ Colombia ICCO EUR 100.521

  • NAP 1325 III/ Iraq Pax EUR 90.930

  • NAP 1325 III/ Yemen, Care NL EUR 23.640

  • NAP 1325 III/ Libya, Cordaid EUR 81.642

  • NAP 1325 III/ South Sudan Plan NL EUR 95.275

  • NAP 1325 III/ Syria, HIVOS EUR 100.658

  • WO=MEN Dutch Gender Platform, EUR 400.000

  • Peace & Security 4 All Fund, EUR 25.000

288.

Hoeveel financiële middelen zijn bestemd voor de bestrijding van vrouwenbesnijdenis en waar op de begroting is dat terug te vinden?

Antwoord:

Bestrijding van vrouwenbesnijdenis vindt plaats binnen bredere, geïntegreerde programma’s op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief hiv/aids (SRGR) (begrotingsartikel 3.1) en bestrijding van geweld tegen vrouwen. Zo werkt bijvoorbeeld de «Yes I do-alliantie», een SRGR-partnerschap dat wordt gecoördineerd door Plan, aan bestrijding van kindhuwelijken, vrouwenbesnijdenis en tienerzwangerschappen in Ethiopië, Kenia, Malawi, Zambia, Mozambique, Pakistan en Indonesië (EUR 27,6 miljoen voor vijf jaar; EUR 5,2 miljoen in 2019; begrotingsartikel 3.1). Ook in het kader van Leading from the South worden enkele organisaties gesteund die binnen een bredere aanpak van geweld tegen vrouwen aandacht besteden aan het voorkomen van vrouwenbesnijdenis (Leading from the South; begrotingsartikel 3.2). Uit centrale middelen worden geen programma’s ondersteund die exclusief gericht zijn op bestrijding van vrouwenbesnijdenis. Ook binnen landenprogramma’s is bestrijding van vrouwenbesnijdenis meestal onderdeel van een bredere aanpak. Zo wordt in Ethiopië via UNFPA en via lokale niet-gouvernementele organisaties gewerkt aan het verminderen van gender-based violence, waaronder vrouwenbesnijdenis. Ook in Mali worden lokale organisaties ondersteund die strijden tegen geweld tegen vrouwen, inclusief besnijdenis.

289.

Welke programma’s worden door u ondersteund, gesubsidieerd en door het Ministerie zelf uitgevoerd voor de bestrijding van vrouwenbesnijdenis?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 288.

290.

In welke landen en regio’s worden programma’s voor de bestrijding van vrouwenbesnijdenis uitgevoerd, gesubsidieerd of door het ministerie zelf uitgevoerd?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 288.

291.

Wat is de reden van de daling van de bijdrage aan het Global Fund to Fight Aids, Malaria and Tuberculosis van € 55,3 miljoen in 2019 naar € 52 miljoen vanaf 2020?

Antwoord:

De bijdrage aan het Global Fund to fight AIDS, TB and Malaria (GFATM) is tijdelijk en voor de loop van de huidige verplichting (2017, 2018 en 2019) op jaarbasis verhoogd met EUR 3,3 miljoen op grond van amendement Van Laar en Van Veldhoven (Kamerstuk 34 550-XVII, nr. 29).

292.

Welke organisaties krijgen de middelen die gereserveerd staan op artikel 3.3 subsidies aan strategische partnerschappen, ter hoogte van € 203.270.000 en hoe is de verdeling van de middelen?

Antwoord:

Kasramingen voor 2019:

  • UTZ Certified EUR 3.600.000

  • Fair Wear Foundation Amsterdam EUR 6.735.370

  • Solidaridad Nederland EUR 6.950.000

  • Pax Nederland EUR 12.061.000

  • Netherlands Institute for Multiparty Democracy EUR 6.080.227

  • Global Partnership Prevention Armed Conflict EUR 2.000.000

  • Care International EUR 4.588.195

  • Cordaid EUR 8.400.000

  • Both Ends EUR 11.904.750

  • Oxfam Novib EUR 13.946.333

  • Amref – African Medical And Research EUR 6.760.003

  • Fondo Centroamericano De Mujeres EUR 6.089.740

  • Mama Cash EUR 6.089.738

  • Plan Nederland EUR 7.932.940

  • Aids Fonds EUR 10.103.634

  • Hivos EUR 9.827.899

  • Rutgers EUR 7.607.010

  • IUCN The World Conservation Union EUR 12.392.610

  • Milieudefensie EUR 8.159.000

  • Nederlandse Rode Kruis (NRK) EUR 11.263.000

  • IRC (International Water & Sanitation Centre EUR 3.101.205

  • SNV EUR 6.933.536

  • ICCO EUR 6.933.536

  • Coc Nederland EUR 3.846.150

  • Free Press Unlimited EUR 6.410.250

  • Voice Oxfam Novib EUR 9.043.873

  • ICNL EUR 1.000.000

  • Civicus EUR 2.000.000

  • NWO Wotro EUR 960.000

  • Partos EUR 550.000

293.

Wat is het verschil tussen de aanduiding van strategische partnerschappen als «subsidie» en als «bijdrage (inter)nationale organisaties»?

Antwoord:

Financiering van activiteiten van Nederlandse en Europese NGO’s, die zelf de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die activiteiten dragen, vindt plaats op basis van subsidie. Hierop is de Nederlandse subsidieregelgeving van toepassing.

Financiering van activiteiten van (inter)nationale niet-Europese organisaties vindt plaats op basis van internationale arrangements of bijdrageovereenkomsten.

294.

Kunt u toelichten wat het percentage beschikbare financiering is voor programma’s specifiek gericht op het uitbannen van kind huwelijken via artikel 3.1 Seksuele en reproductieve gezondheid en hiv/aids – Bijdragen (inter)nationale organisaties – Vrouwenrechten en keuzevrijheid via de Global Financing Facility ter ondersteuning van «Every Woman, Every Child»?

Antwoord:

De Global Financing Facility for Every Woman, Every Child (GFF) draagt bij aan het voorkomen van kindhuwelijken via brede seksuele en relationele voorlichting aan jongeren en het stimuleren van deelname van meisjes aan onderwijs.

Binnen de aanpak van de GFF worden investeringsplannen voor de gezondheidssector gebaseerd op prioriteiten van nationale overheden. Hierdoor is het daadwerkelijke percentage dat zal worden besteed aan specifieke interventies zoals op het gebied van kindhuwelijken vooraf moeilijk te bepalen. Dit is sterk afhankelijk van de keuzes die door landen zelf worden gemaakt.

Nederland zal als lid van het Trust Fund Committee van de GFF er op toezien dat in besprekingen met nationale overheden over die investeringsplannen voldoende aandacht wordt besteed aan SRGR als onderdeel daarvan.

Uit onderzoek blijkt dat de GFF momenteel ongeveer 30 procent investeert in seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), waaronder interventies ter voorkoming van kindhuwelijken.

295.

Is in artikel 3.4 de extra bijdrage voor het Global Partnership for Education (GPE) al opgenomen? Om hoeveel gaat het voor extra bijdragen aan het GPE?

Antwoord:

De Nederlandse bijdrage aan het Global Partnership for Education (GPE) van EUR 100 miljoen (2018–2022) is opgenomen in artikel 3.4. Het bedrag is inclusief de extra bijdrage van EUR 40 miljoen waartoe het kabinet besloot naar aanleiding van het verzoek van de Kamer om een significante Nederlandse bijdrage aan GPE te doen (motie Bouali, c.s. (34 952, nr. 2)).

296.

Welke verschuiving vindt vanaf 2019 plaats van «Centrale programma’s SRGR & hiv/aids» naar «Landenprogramma’s SRGR & hiv/aids (onder subsidies en bijdragen)»? Wat betekent de verschuiving naar een andere budgetregel in de praktijk?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 271.

297.

Hoeveel budget is er in de komende jaren in het totaal voor Product Development Partnerships beschikbaar?

Antwoord:

Het Fonds voor Product Development Partnerships III loopt tot en met september 2020. Hierin investeert Nederland in totaal EUR 86,3 miljoen (2015–2020). In 2019 zal aan de hand van de prioriteiten uit de Nota «Investeren in perspectief», internationale ontwikkelingen en begrotingsruimte een besluit worden genomen over een eventueel vervolg op deze Nederlandse steun voor Product Development Partnerships.

298.

Wat is de consequentie van de verschuiving van «Centrale programma’s SRGR & hiv/aids» naar «Landenprogramma’s SRGR & hiv/aids» voor de uitvoering van de Product Development Partnerships?

Antwoord:

Zoals aangegeven op pagina 54 van Hoofdstuk XVII «Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking» van de Rijksbegroting vindt een verschuiving plaats naar landenspecifieke investeringen in de focusregio’s die deels ten laste gaat van centrale financieringen. De ruimte voor centrale financieringen neemt daardoor af. Of dit consequenties heeft voor eventuele toekomstige steun voor Product Development Partnerships is nu nog niet bekend. Zie ook antwoord vraag 299.

299.

Kunt u aangeven hoe de verschuiving tussen landenspecifieke programma's op het gebied van SRGR en hiv/aids en centrale, wereldwijde investeringen er in de komende jaren uit gaat zien?

Antwoord:

Zoals aangegeven op pagina 54 van Hoofdstuk XVII «Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking» van de Rijksbegroting, onder Toelichting op de financiële instrumenten, vindt intensivering in de focusregio’s voor een belangrijk deel plaats door landenspecifieke programma’s. Dit gaat onder meer ten laste van centrale, wereldwijde investeringen. Eind 2018 wordt de meerjarige inzet op landenniveau vastgesteld aan de hand van meerjarenlandenstrategieën. Ondertussen zal een afweging worden gemaakt van de impact van internationale organisaties en initiatieven op gezondheidsgebied ten aanzien van de prioriteiten uit de Nota «Investeren in perspectief». Op grond hiervan zullen besluiten worden genomen over toekomstige Nederlandse financiële, personele en politieke betrokkenheid bij dergelijke centraal gefinancierde organisaties en initiatieven. Hierbij zullen mid-term reviews, evaluaties en nieuwe meerjarenstrategieën van organisaties en initiatieven uiteraard worden meegewogen. Deze besluiten over toekomstige Nederlandse betrokkenheid zullen niet worden genomen voordat dergelijke informatie beschikbaar is.

300.

Kunt u toelichten waarom opdrachten en subsidies via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland onder artikel 3.1 vallen?

Antwoord:

Het is niet zo dat alle opdrachten en subsidies via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) onder begrotingsartikel 3.1 vallen. Onder begrotingsartikel 3.1 valt alleen het Fonds voor Product Development Partnerships III waarvan het beheer is uitbesteed aan RvO.

301.

Hoe wordt binnen de SRGR programma's die zijn opgenomen in de BHOS begroting 2019 uitvoering gegeven aan het voornemen uit de Kamerbrief over aandacht voor mensen met een beperking in SRGR programma's, «om bij verdere beleidsuitvoering en dialoog met partners evenals bij de beoordeling van programmavoorstellen gerichter aandacht te besteden aan de impact van beleid voor mensen met een beperking»«?

Antwoord:

Verschillende door Nederland gesteunde organisaties zetten zich wereldwijd in voor versterken van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) voor achtergestelde groepen mensen, waaronder mensen met een beperking. Twee voorbeelden hiervan zijn het VOICE programma en het AmplifyChange Fund.

VOICE richt zich ten principale op het betrekken van de meest achtergestelde groepen. In haar bestuursstructuur zijn mensen met een beperking vertegenwoordigd die mede hierop toezien.

AmplifyChange ondersteunt in een groot aantal landen organisaties die toegang tot SRGR verbeteren voor de meest achtergestelde groepen. Een aanzienlijk deel van de organisaties die een subsidie ontvangen wordt geleid door mensen met een beperking, waarmee gehoor wordt gegeven aan het principe «Nothing about us, without us».

Ook in de samenwerking met andere (uitvoerings)partners wordt inclusiviteit benadrukt.

302.

Kunt u aangeven via welke kanalen de € 27 miljoen voor «onderwijs met perspectief» wordt besteed?

Antwoord:

De middelen voor «onderwijs met perspectief» zijn deels bestemd voor de Nederlandse bijdrage aan het Global Partnership for Education, een mondiaal onderwijsfonds dat wordt beheerd door de Wereldbank. Daarnaast zijn deze middelen bestemd voor initiatieven voor (beroeps)onderwijs van lokale organisaties in focusregio’s.

303.

Nederland gaat 68 miljoen USD bijdragen aan het Trust Fund de Global Financing Facility in support of Every Woman Every Child. Voor welke periode is deze bijdrage en hoe verhoudt deze bijdrage zich tot de bijdragen aan GFF op landenniveau (bijvoorbeeld Mozambique)?

Antwoord:

Nederland draagt EUR 58,5 miljoen bij aan de Global Financing Facility in support of Every Woman Every Child (GFF), voor de periode november 2018 – oktober 2023. Dit is een bijdrage uit centrale middelen.

Daarnaast verleent Nederland een specifieke bijdrage van EUR 30 miljoen (EUR 6 miljoen op jaarbasis) aan het investeringsplan van de GFF in Mozambique, voor de periode januari 2018 – december 2022.

304.

Kunt u toelichten wat de overwegingen zijn geweest om in de Global Financing Facility te investeren? In hoeverre heeft de Global Financing Facility bijgedragen aan resultaten in lijn met de Nederlandse beleidsprioriteit op SRGR, vrouwenrechten en keuzevrijheid?

Antwoord:

Het besluit om een bijdrage te leveren aan de Global Financing Facility in support of Every Woman Every Child (GFF) is genomen op grond van een positieve beoordeling van effectiviteit en resultaten in de afgelopen periode. Doorslaggevend hierbij is dat de GFF werkt met geïntegreerde landenplannen (investeringsplannen) waarin de inzet van verschillende internationale ontwikkelingsorganisaties wordt afgestemd. Dit heeft bijvoorbeeld in de Democratische Republiek Congo tot een hogere mate van coherentie van de inzet van multilaterale ontwikkelingsorganisaties geleid. In deze investeringsplannen is bovendien een belangrijke rol weggelegd voor nationale overheden. Zij zijn leidend bij het opstellen van de geïntegreerde plannen en leveren daaraan ook een financiële bijdrage. Uit de eerste 3 jaar van de GFF is gebleken dat gemiddeld 30 procent van de investeringen op grond van GFF-investeringsplannen direct naar seksuele en reproductieve gezondheid en rechten is gegaan.

Voor Nederland is het belangrijk dat de GFF, zowel op mondiaal niveau als op het niveau van individuele landen, een potentieel sterke invloed heeft op keuzevrijheid op het gebied van seksualiteit en reproductieve gezondheid. Keuzevrijheid is zowel belangrijk voor individuele rechten als voor de sociaaleconomische ontwikkeling van landen.

Met de bijdrage van EUR 58 miljoen treedt Nederland toe tot het bestuur van de GFF. Dit biedt de mogelijkheid om het belang van keuzevrijheid op grotere schaal te benadrukken. Bovendien stelt het Nederland in staat om de werkwijze en behaalde resultaten van de GFF nauwgezet te volgen.

305.

Met wat voor groeperingen wordt samengewerkt om het maatschappelijk middenveld te versterken? Zitten hier ook politieke bewegingen bij? Waarom deze organisaties?

Antwoord:

Maatschappelijke organisaties werken voor een algemeen publiek belang en zonder winstoogmerk. Politieke partijen zitten hier niet bij; politieke bewegingen – waarvan niet zonder meer duidelijk is wat dat is – evenmin.

Met maatschappelijke bewegingen op politiek gevoelige onderwerpen (vrijheid van meningsuiting, LGBTI, landrechten) wordt samengewerkt omdat aandacht voor deze gevoeligheden samengaat met het staan voor democratische waarden.

306.

Er worden subsidies verstrekt aan enkele organisaties die financiële en technische ondersteuning geven aan lokale niet-gouvernementele organisaties in het Zuiden, waaronder organisaties die financiering zijn verloren door de herinvoering van de Mexico City Policy door President Trump. Wat is de hoogte van deze subsidies en onder welke budgetregel zijn deze bedragen terug te vinden?

Antwoord:

Er wordt op verschillende manieren financiële steun verleend aan lokale niet-gouvernementele organisaties (NGOs) in het Zuiden op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief hiv/aids (SRGR). Dit gebeurt allereerst binnen landenprogramma’s onder beheer van Nederlandse ambassades in een aantal landen (onder «subsidies: landenprogramma’s SRGR & hiv/aids» en «bijdragen (inter)nationale organisaties: landenprogramma’s SRGR & hiv/aids», begrotingsartikel 3.1). Daarnaast werken de SRGR-partnerschappen in alliantievorm, onder leiding van Nederlandse NGOs, met lokale NGOs (EUR 47 miljoen in 2019). Verder ondersteunt het Amplify Change Fund lokale organisaties die actief zijn op het gebied van SRGR (EUR 2 miljoen in 2019) (beide onder «subsidies: centrale programma’s SRGR & hiv/aids», begrotingsartikel 3.1). Ook de drie strategische partnerschappen op het gebied van SRGR onder Samenspraak en Tegenspraak werken met en versterken de capaciteit van lokale NGOs in het Zuiden (begrotingsartikel 3.3 «subsidies: strategische partnerschappen»).

Nederlandse additionele bijdragen in 2017 en 2018 voor de doelstellingen van She Decides, die zijn gegeven aan zuidelijke NGOS die werden getroffen door de Mexico City Policy, zijn de volgende:

In Ethiopië in totaal in 2017 en 2018 EUR 4 miljoen extra voor de Family Guidance Association Ethiopia (uit «landenprogramma’s SRGR en hiv/aids»).

In Jemen in totaal in 2017 en 2018 EUR 4 miljoen extra voor Yanaan Foundation en Marie Stopes/Yemen (uit «landenprogramma’s SRGR en hiv/aids»).

Een bijdrage aan het Safe Action Abortion Fund (SAAF) voor steun aan NGOs in minstontwikkelde landen en humanitaire settings voor verbeterde toegang tot abortus, EUR 1,4 miljoen in 2017. Vanaf 2018 krijgt SAAF subsidie uit het reguliere budget op begrotingsartikel 3.1 (uit «subsidies: centrale programma’s SRGR & hiv/aids»).

307.

Wat is het doel van Samenspraak en Tegenspraak? Wat hoopt het ministerie met subsidies in dit kader te bereiken?

Antwoord:

Dit beleidskader draagt bij aan een duurzame en inclusieve ontwikkeling voor iedereen en aan het bestrijden van armoede en onmacht. De overkoepelende doelstelling van dit beleidskader is het versterken van maatschappelijke organisaties in lage- en lage-middeninkomenslanden in hun rol als pleiter en beïnvloeder. Dit stelt deze organisaties in samenwerking met hun (internationale) partners en via hun netwerken in staat op lokaal, nationaal en internationaal niveau een onafhankelijke rol te spelen en de stem van de burger te vertolken.

308.

Welk deel van de organisaties dat geld ontvangt in het kader van Samenspraak en Tegenspraak richt zich in de activiteiten (ook) op capaciteitsopbouw of beïnvloeding van het Nederlandse debat?

Antwoord:

Het grootste deel van de financiering binnen Samenspraak en Tegenspraak gaat naar de versterking van zuidelijke organisaties. Een gedeelte binnen de financiering gaat naar het beïnvloeden van het maatschappelijk debat in Nederland waar aandacht wordt gevraagd voor mondiale vraagstukken zoals verwoord in de SDG’s. Onderwerpen als klimaat, SRGR, vrouwenrechten, voeding krijgen dan aandacht van de partners van Samenspraak en Tegenspraak. Een uitsplitsing naar welk deel van de organisaties is echter niet precies te geven.

Alle Samenspraak en Tegenspraak partners hebben een budgetlijn voor internationale beïnvloeding.

309.

Welke 8 van de 25 Strategische Partnerschappen hebben specifiek als doel het behoud van de ruimte voor maatschappelijke organisaties en bewegingen en hoe wordt dit uitgewerkt in de begroting?

Antwoord:

Alle strategische partnerschappen dragen bij aan het vergroten en het behoud van de politieke ruimte voor maatschappelijke organisaties. De volgende strategische partnerschappen hebben dit doel meer expliciet benoemd in hun doelstellingen: Towards a worldwide influencing network (penvoerder Oxfam Novib); Citizens Agency Consortium (penvoerder Hivos); No News is Bad News (penvoerder Free Press Unlimited); Fair Green and Global Alliance (penvoerder Both ENDS); Count Me In! (penvoerder Mama Cash); Every Voice Counts (penvoerder Care); Empowering People in Fragile Contexts (penvoerder Cordaid) en Prevention Up Fron (penvoerder AWEPA). Deze bijdragen zijn merendeels opgenomen in budgetlijnen voor het pleiten en beïnvloeden op specifieke thema’s en de capaciteitsopbouw van lokale organisaties.

310.

Hoeveel van het geld bestemd voor het Orange Knowledge Programma is voor de MENA-regio, en in het bijzonder Libanon, Jordanië, Tunesië en Marokko?

Antwoord:

Egypte, Jemen, Jordanië, Libanon en de Palestijnse gebieden kwalificeren voor het Orange Knowledge Programma (OKP): Voor deze landen zijn gemiddeld circa 40 beurzen per land per jaar beschikbaar. Dit vertegenwoordigt een bedrag van ongeveer EUR 600.000. De genoemde getallen zijn indicatief omdat kwaliteit van de aanvraag bepaalt of er een beurs verleend wordt.

Tunesië is op dit moment geen OKP-land. Onlangs heeft een scoping-missie plaatsgevonden om de behoefte aan en mogelijkheden voor onderwijsinterventies te inventariseren.

Specifiek voor landen in de MENA-regio is het MENA-beurzenprogramma (MSP) beschikbaar. Daarmee ondersteunt Nederland kennisopbouw voor mid-career professionals, die werkzaam zijn bij de overheid, non gouvernementele organisaties of in de particuliere sector. Het MSP wordt gefinancierd uit het NFRP Shiraka (artikel 2.5 van de begroting van Buitenlandse Zaken) en staat open voor kandidaten uit elf landen in de MENA-regio: Algerije, Egypte, Irak, Iran, Jordanië, Libanon, Libië, Marokko, Oman, Syrië en Tunesië. Voor het MSP is jaarlijks EUR 1,5 mln. beschikbaar, waarvan EUR 0,5 mln. specifiek voor kandidaten uit de focuslanden Irak, Jordanië en Libanon. De overige EUR 1 mln. wordt zo evenwichtig mogelijk voor kandidaten uit alle elf kwalificerende landen ingezet.

311.

Welke activiteiten zijn voortgekomen uit subsidies in het kader van het Accountability fonds? Kunt u een volledige lijst verschaffen?

Antwoord:

Een precieze lijst van projecten en organisaties is u, ter beantwoording van vraag 77 bij de HGIS-nota, ter vertrouwelijke inzage toegezonden, omwille van bescherming van de betreffende organisaties en medewerkers.

312.

Zet dit kabinet meer in op gendergelijkheid dan het vorige?

Antwoord:

Dit kabinet zet de prioriteit voor vrouwenrechten en gendergelijkheid voort, waarbij het vorige kabinet vooral inzette op versterking van de lobby en advocacy van vrouwenrechtenorganisaties en het She Decides initiatief. In de BHOS-nota «Investeren in perspectief» zijn voor het eerst de vier doelen van het Nederlandse internationale genderbeleid integraal opgenomen. Het werken aan gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes staat expliciet als dwarsdoorsnijdend doel genoemd, dat vraagt om actieve aandacht in alle onderdelen van het beleid.

313.

Welke tien landen zijn geselecteerd in het kader van het Voice-fonds en wat is de volledige lijst van de «meest gemarginaliseerde groepen» (aangezien in de tekst zelf slechts voorbeelden worden gegeven)?

Antwoord:

De volgende landen zijn geselecteerd: Indonesië, Filipijnen, Cambodja, Laos, Mali, Niger, Nigeria, Kenia, Oeganda, en Tanzania

Onder gemarginaliseerde en gediscrimineerde groepen worden verstaan: 1) Mensen met een beperking, 2) Vrouwen die worden uitgebuit, misbruikt of verminkt, 3) LHBTI, 4) inheemse volkeren en etnische minderheden, 5) mensen die worden gediscrimineerd om hun leeftijd, in het bijzonder jongeren en ouderen.

314.

Op welke onderwerpen worden via het Accountability fonds via ambassades direct lokale partners gesteund?

Antwoord:

Alle projecten zijn gericht op het steunen van lokale organisaties in hun activiteiten op het gebied van pleiten en beïnvloeden. Hierbinnen worden activiteiten gesteund op de volgende onderwerpen:

  • Toegang tot rechtsgang

  • Goed bestuur van publieke en private instellingen

  • Vrouwenrechten en SRGR

  • Mensenrechten en kinderrechten

  • Persvrijheid

  • Democratisering en eerlijke verkiezingen

  • Humanitaire hulp

  • Rehabilitatie en verzoening

  • Godsdienstvrijheid en tolerantie

  • Landrechten en toegang tot land

  • Klimaat en milieu

315.

Kunt u aangeven hoe de structurele intensivering van € 128 miljoen per jaar voor opvang en bescherming in de regio wordt verdeeld? Hoe wordt het budget verdeeld over de prioritaire focuslanden? Hoeveel project-calls kunnen er worden verwacht binnen dit budget en op welke termijn verschijnen deze?

Antwoord:

Voor opvang in de regio worden momenteel meerjarige landenprogramma’s uitgewerkt voor de volgende landen: Jordanië, Libanon, Irak, Ethiopië, Oeganda, Soedan, Kenia en Egypte. Van de beschikbare middelen voor opvang in de regio is jaarlijks ongeveer EUR 40 mln. beschikbaar voor Libanon, EUR 28 mln. voor Jordanië, EUR 10 mln. voor Irak en EUR 5–10 mln. per land in de Hoorn van Afrika. Een exacte verdeling vindt plaats in 2019, na beoordeling van alle voorstellen. Daarnaast wordt een deel van het budget landen overstijgend besteed.

Van de intensivering van EUR 128 miljoen wordt jaarlijks ongeveer EUR 100 miljoen besteed via een strategisch samenwerkingsverband met UNICEF, UNHCR, ILO, de Wereldbank en IFC. Het overige deel van de intensiveringsmiddelen is bestemd voor activiteiten van NGO’s, kennisinstellingen en private partners (subsidies) en voor multilaterale organisaties die buiten bovengenoemd samenwerkingsverband vallen. Een eerste subsidietender is inmiddels gepubliceerd (EUR 20 miljoen voor de periode 2019–2022). In 2019 wordt bezien of een tweede subsidietender opportuun is.

316.

Valt onder het Grand Bargain van de World Humanitarian Summit in 2016 ook het steunen van het lokale maatschappelijk middenveld, bijvoorbeeld door het vergroten van hun financieel-administratieve beheerscapaciteit?

Antwoord:

Ja, meer steun aan lokale humanitaire organisaties is een van de prioriteitsgebieden van de Grand Bargain. Dit was een nadrukkelijke uitkomst van de World Humanitarian Summit (WHS) in 2016.

317.

Wat wordt precies bedoeld met «duurzame opvang» van vluchtelingen?

Antwoord:

Met duurzame opvang wordt bedoeld dat vluchtelingen de kans krijgen om in het land van opvang een bestaan op te bouwen en te participeren in de lokale samenleving, tot terugkeer mogelijk is. Hiervoor is het van belang dat vluchtelingen een formele verblijfsstatus krijgen en zich vrij kunnen bewegen, gebruik kunnen maken van lokale voorzieningen (inclusief onderwijs en gezondheidszorg) en toegang hebben tot de arbeidsmarkt. Dit maakt vluchtelingen minder hulpafhankelijk. Het stelt hen bovendien in staat om op een menswaardige manier een eigen invulling aan hun leven te geven. Dit draagt bij aan de duurzaamheid van de opvang.

Over het belang van een duurzame aanpak voor vluchtelingenopvang bestaat internationaal consensus. Deze visie komt bijvoorbeeld duidelijk naar voren in de Verklaring van New York voor Vluchtelingen en Migranten van september 2016 en het Comprehensive Refugee Response Framework dat daarvan onderdeel uitmaakt.

318.

Hoe bent u voornemens invulling te geven aan uw verantwoordelijkheid in te zetten op een sterkere rechtspositie voor vluchtelingen?

Antwoord:

Het kabinet zet zich op verschillende manieren in voor een sterkere rechtspositie voor vluchtelingen in landen van opvang. Het is een belangrijke doelstelling van het partnerschap voor opvang in de regio, dat Nederland aan is gegaan met UNHCR, UNICEF, ILO, de Wereldbank en IFC. Het gaat daarbij bv. om steun bij het verkrijgen van een legale verblijfsstatus, documenten die nodig zijn voor toegang tot basisvoorzieningen en werk, bewustwording omtrent de rechten en plichten van vluchtelingen, en toegang tot rechtsmiddelen om naleving van hun rechten zeker te stellen.

Ook d.m.v. politieke inspanningen en dialoog – in bilateraal, Europees en internationaal verband – zet Nederland zich in om de rechtspositie en mogelijkheden voor vluchtelingen te verruimen (focus op toegang tot onderwijs en werk), in lijn met het VN Vluchtelingenpact.

319.

Welke middelen zet u in om het gebruik van vrouwen als oorlogsmiddel te voorkomen dan wel te verminderen? Overweegt u de inzet te intensiveren nu het erop lijkt dat strategische inzet van seksueel geweld tegen bepaalde groeperingen, zoals de Yezidi uit Irak en de Rohingya uit Myanmar, door gewapende groeperingen toeneemt?

Antwoord:

Het tegengaan van seksueel geweld in conflict is een belangrijke prioriteit van Nederland, onder andere in de VN Veiligheidsraad. Mede door Nederlandse inzet is een specifiek criterium voor seksueel geweld aan het sanctieregime voor Zuid-Soedan toegevoegd. Ook sprak de Veiligheidsraad mede op Nederlands initiatief over de inzet van sancties in de strijd tegen seksueel geweld, waarbij specifiek aandacht is gevraagd voor de Yezidi en Rohingya.

Het kabinet heeft recent een financiële bijdrage toegezegd aan het kantoor van de Speciaal Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal voor Seksueel Geweld in conflict, om diens mandaat en activiteiten op dit terrein extra te ondersteunen. Daarnaast wordt vanuit het Stabiliteitsfonds bijgedragen aan het Yezidi programma van Norwegian People Aid in Irak, waarmee Yezidi vrouwen en meisjes die slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld door ISIS toegang krijgen tot (psychosociale) hulpverlening om hun trauma’s te kunnen verwerken en stapsgewijs te re-integreren in de samenleving.

Vanuit genderspecifieke programma’s als Funding Leadership Opportunities for Women (FLOW) en het Nationaal Actieplan (NAP) 1325 worden (inter)nationale niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) gesteund die zich inzetten om (seksueel) geweld tegen vrouwen in conflictsituaties te voorkomen, bespreekbaar te maken en slachtoffers van seksueel en gender gebaseerd geweld opvang te bieden. Dit wordt ook ondersteund via Nederlandse bijdragen aan UN Women, het UN Trustfund to End Violence against Women en UNFPA.

320.

Wat is de status van seksueel geweld tegen vrouwen, LHBTQ en minderheden in gewapende conflicten met niet statelijke actoren?

Antwoord:

In veel gewapende conflicten vindt seksueel geweld plaats. Er is wereldwijd echter sprake van sterke onderrapportage van seksueel geweld. In zijn rapport over conflict-gerelateerd seksueel geweld van maart 2018 richt Secretaris-Generaal van de VN António Guterres zich daarom op de 19 landensituaties waarover wel betrouwbare informatie bestaat. In de annex van dit rapport staan 47 partijen genoemd waarvan het zeer aannemelijk is dat ze zich schuldig hebben gemaakt aan het gebruiken van seksueel geweld in conflict. 39 van de 47 partijen zijn niet-statelijke actoren.

De meerderheid van de slachtoffers van conflict-gerelateerd seksueel geweld zijn politiek en economisch gemarginaliseerde vrouwen en meisjes, die buiten het bereik en de bescherming van de rechtsstaat leven. Ook mannen, jongens en leden van de LHBTQ-gemeenschap zijn slachtoffer van seksueel geweld in conflict.

Het rapport van de SGVN geeft aan dat er in 2017 stappen zijn gezet om straffeloosheid van conflict-gerelateerd seksueel geweld tegen te gaan, maar roept op om seksueel geweld als specifiek sanctiecriterium in bestaande sanctieregimes op te nemen. In 2018 is op dit vlak vooruitgang geboekt, onder meer met de succesvolle introductie in de VN Veiligheidsraad door het Koninkrijk der Nederlanden van een specifiek sanctiecriterium voor seksueel geweld in het sanctieregime voor Zuid-Soedan.

321.

Kunt u een overzicht geven van de bij u bekende conflicten tussen niet-statelijke actoren die niet internationaal van aard zijn? Kunt u tevens de ontwikkeling schetsen van het aantal conflicten van deze aard ten opzichte van 10, 20 en 30 jaar geleden?

Antwoord:

In de afgelopen jaren is het aantal gewelddadige conflicten toegenomen. Ook zijn conflicten complexer geworden met meer betrokkenheid van niet-statelijke actoren.6 Bij de meeste conflicten wereldwijd vertegenwoordigt ten minste één van de strijdende partijen de regering. Er is echter ook sprake van een stijging van het aantal conflicten tussen uitsluitend niet-statelijke actoren. Zo constateert het Uppsala Conflict Data Program van de Uppsala Universiteit dat het aantal van dit type conflicten is toegenomen van ongeveer 20 eind jaren »80 tot meer dan 80 in 20177. Hieronder vallen ook conflicten tussen niet-statelijke actoren binnen een groter gewapend conflict. Veelal komen de actoren uit het land zelf, maar soms zijn ook buitenlandse niet-statelijke actoren betrokken. Het is daarom niet altijd mogelijk om in dit verband een onderscheid te maken tussen nationale en internationale conflicten.

322.

Kunt u aangeven hoeveel mensen op de vlucht zijn als gevolg van dergelijke conflicten tussen niet-statelijke actoren? Heeft dit gevolgen gehad voor de uitgaven voor humanitaire hulp?

Antwoord:

Dit specifieke getal is niet exact te geven. Wel is er sprake van een stijging van het totaalaantal ontheemden wereldwijd. In 2017 waren er 68,5 miljoen ontheemden (25,4 miljoen vluchtelingen, 40 miljoen intern ontheemden en 3,1 miljoen asielzoekers). Dit heeft tot gevolg dat de humanitaire noden en de vraag naar humanitaire financiering verder stegen. De wereldwijde vraag naar humanitaire financiering steeg in 2017 naar een recordhoogte van USD 24 miljard. Daarvan werd uiteindelijk USD 13 miljard opgehaald.

324.

Hoe wordt er binnen de noodhulpprogramma's uitvoering gegeven aan de tijdens de World Humanitarian Summit 2016 door Nederland ondertekende «Charter on Inclusion of Persons with Disabilities in Humanitarian Action» en de richtlijnen die de VN (Inter-agency Standing Committee-guidelines on Mental Health and Psychological Support) en het Directoraat Generaal Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Operaties (DG ECHO) van de Europese Commissie hier momenteel voor ontwikkelen?

Antwoord:

Zie ook antwoord vraag 191. De Nederlandse inzet op geestelijke gezondheid en psychosociale steun bij noodhulp is gebaseerd op de IASC Guidelines on Mental Health and Psychosocial Support (MHPSS) van 2007. De integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun in verschillende sectoren is daarbij van groot belang, niet alleen bij de behandeling van psychische problemen, maar ook bij het voorkomen daarvan. Om de implementatie van de IASC Guidelines for MHPSS te faciliteren, en capaciteitsopbouw en schaalvergroting van kwalitatief goede steun te bevorderen steunt Nederland de ontwikkeling door UNICEF en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van een minimum dienstenpakket voor geestelijke gezondheid. Het project start in 2019 en zal worden uitgevoerd in samenwerking met UNHCR, NGO’s en lokale instanties.

325.

Op welke wijze wordt met het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling en DG ECHO van de Europese Commissie en bijvoorbeeld de beheerders van de diverse fondsen en trust funds van de Europese Commissie gewaarborgd dat inspanningen van de EU complementair zijn aan die van de lidstaten of andersom? Hoe worden – kort gezegd – doublures voorkomen?

Antwoord:

De bevoegdheid van de Europese Unie op het terrein van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp betreft een parallelle bevoegdheid: het doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van lidstaten op datzelfde terrein. Goede samenwerking tussen de EU, haar lidstaten, en andere donoren, is essentieel om de hulp effectief in te kunnen zetten.

De besluitvormingsprocedure rondom financiële bijdragen verschilt per instrument.

Wat betreft ontwikkelingssamenwerking, heeft Nederland invloed op de beleidsvorming binnen de EU en op de besteding van middelen via de zogenaamde beheerscomités voor de instrumenten van extern beleid. In deze comités worden de door de Commissie voorgenomen projectvoorstellen met de lidstaten besproken en wordt er gestemd over de voorstellen.

Wat betreft humanitaire hulp, presenteert de Commissie jaarlijks een voorstel voor allocaties aan verschillende humanitaire crises en thema’s. Deze allocaties worden vastgesteld door lidstaten. Additionele allocaties worden goedgekeurd door het Budgetcomité dat wordt gevormd door lidstaten.

De besluitvorming over de projecten die uitgevoerd worden onder Trust Funds, zoals het EUTF voor Afrika gaat via de zogenaamde Operationele Boards. Lidstaten krijgen hier de kans zich uit te spreken over de voorgenomen projecten. Bij de inzet van bilaterale middelen streeft het kabinet zoveel mogelijk naar complementariteit, door bij keuzes over de inzet in landen en regio’s mee te wegen wat de EU en andere lidstaten reeds doen.

326.

Gezien het recente rapport van de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en de toenemende druk die de klimaatverandering legt op kleine boeren, wat zijn dan de plannen om de toekomstige steun aan de Consultative Group on International Agricultural Research (CGIAR) te vergroten?

Antwoord:

De huidige bijdrageovereenkomst met het CGIAR loopt tot 2020. De inzet op het in kaart brengen en tegengaan van de gevolgen van klimaatverandering voor kleine boeren is onderdeel van deze bijdrage. Nederland huisvest in Wageningen ook het onderzoeksprogramma van het CGIAR dat zich specifiek met deze problematiek bezighoudt, het Climate Change Agriculture and Food Security programma (CCAFS). De afweging of de omvang van de klimaatproblematiek ook een reden is om de totale bijdrage aan het CGIAR te verhogen of de prioriteiten daarbinnen te heroverwegen, is onderdeel van de voorbereiding van de financiering van deze organisatie vanaf 2020 die het komend jaar zal plaatsvinden.

327.

Welke initiatieven gaat de Minister ondernemen in herkomstlanden om de grondoorzaken van migratie in herkomstlanden aan te pakken?

Antwoord:

Het voorkomen van irreguliere migratie vanuit herkomstlanden is onderdeel van de kabinetsinzet voor stabiliteit, armoedebestrijding en inclusieve groei in de prioritaire regio’s. Doel hierbij is het bieden van verbeterde perspectieven, vooral voor jongeren. Als mensen in hun eigen land voldoende kansen krijgen om een goed leven op te bouwen en in hun basisbehoeften te voorzien, is de kans klein dat zij kiezen voor risicovolle, irreguliere migratie.

328.

Hoe wordt gegarandeerd dat er geen wapens van OS-geld worden gekocht?

Antwoord:

Voordat middelen worden toegewezen aan een organisatie, voert het ministerie een risicoanalyse uit ten aanzien van de organisatiecapaciteit, het risico op fraude en corruptie en een risicoanalyse ten aanzien omgevingsfactoren die van invloed kunnen zijn op het behalen van de OS-doelstellingen. Verder wordt het integriteitsbeleid van de organisatie beoordeeld. Ook worden uitgaven uit het budget voor Ontwikkelingssamenwerking getoetst op basis van de OESO/DAC-criteria voor officiële ontwikkelingssamenwerking.

329.

Kunt u aangeven welk deel van artikel 4.2 voor onderwijs aan vluchtelingen besteed gaat worden en via welke kanalen dit loopt?

Antwoord:

Voor de komende vier jaar is er per jaar een tentatieve bijdrage van EUR 40 miljoen gereserveerd voor onderwijs en geïntegreerde dienstverlening binnen het budget voor opvang in de regio. Het grootste deel wordt besteed via UNICEF (in het kader van het strategisch partnerschap voor opvang in de regio), met als doel het aantal kinderen dat onderwijs geniet te verhogen, de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, een veilige, productieve leeromgeving te creëren (inclusief toegang tot psychosociale zorg), en waar nodig maatwerk te leveren om de toegang tot onderwijs te vergroten voor vluchtelingenkinderen (bv. veilig vervoer, taallessen). In aanvulling hierop worden investeringen voorzien in beroepsonderwijs en vakopleidingen. NGO’s en kennisinstellingen kunnen via het subsidiekader voor Migratie en Ontwikkeling, dat openstaat tot 16 november 2018 (publicatie in de Staatscourant op 20 september 2018, nr. Min-BuZa.2018.1624–18), voorstellen indienen op het gebied van (beroeps)onderwijs, binnen de daarvoor geldende criteria.

330.

Kunt u toelichten hoe in het kader van het EU-programma om vluchtelingenopvang in de Hoorn van Afrika te versterken invulling wordt gegeven aan de speciale aandacht voor vrouwen en meisjes?

Antwoord:

In lijn met het Nederlands beleid voor opvang in de regio, zet dit EU-programma zich in voor het versterken van de bescherming en het verbeteren van perspectieven voor vluchtelingen, zodat zij de kans krijgen een veilig bestaan op te bouwen met voldoende kansen en inkomenszekerheid. Hierbij is speciale aandacht voor kwetsbare groepen zoals kinderen en vrouwen. Zo wordt in verschillende landen in de Hoorn samengewerkt met UNHCR om betere bescherming te bieden tegen seksueel en gender gerelateerd geweld. Slachtoffers van zulk geweld wordt medische en psychologische zorg geboden. Ook worden vrouwen en meisjes geholpen bij het vinden van veilige opvang.

331.

Hoe bent u voornemens om invulling te geven aan uw verantwoordelijkheid kwetsbare groepen, en specifiek kinderen, in humanitaire situaties te betrekken bij beleid en uitvoering en het tegengaan van seksueel geweld?

Antwoord:

Het betrekken van de meest kwetsbare groepen, zoals kinderen, ouderen, mensen met een beperking en vrouwen bij het plannen en uitvoeren van een humanitaire respons, is onderdeel van een holistische respons die Nederland van de implementerende organisaties verwacht en eist (zie ook antwoord vraag 336). Het humanitaire imperatief schrijft voor dat partnerorganisaties de prioriteiten vaststellen op basis van de hulp- en beschermingsbehoeften van de getroffen bevolking. De meest kwetsbare groepen, dienen prioriteit te krijgen. In de Core Humanitarian Standard zijn de principes voor «Accountability to Affected Populations» vastgelegd in de commitments 4 en 5. Daarin wordt de nadruk gelegd op het betrekken van en verantwoording afleggen aan de meest kwetsbare groepen.

Onderzoeken door organisaties als Ground Truth Solutions laten zien, dat deze accountability principes niet altijd in de praktijk worden gebracht, of op een manier, die niet aansluit bij de behoeften van de getroffen bevolking. Nederland voert dan samen met andere donoren een kritische dialoog met de partners, spreekt de partners hierop aan en zal de vorderingen diengaande blijven monitoren.

332.

Kunt u de daling van het preventiebudget (inclusieve politieke processen, vredesdialoog en conflictpreventie) toelichten? In hoeverre sluit dit aan bij uw verantwoordelijkheid om herstel na crisis te bevorderen en een rol voor het maatschappelijk middenveld bij lokale conflictpreventie te bevorderen?

Antwoord:

De verlaging van de post «bijdrage aan internationale organisaties voor vredesdialoog en conflictpreventie» van EUR 1 mln. betreft een interne verschuiving binnen het artikelonderdeel.

Het totale budget voor het beleidsthema veiligheid en rechtsorde, waarvan de inzet op vredesdialoog en conflictpreventie een onderdeel is, neemt toe van ruim EUR 231 mln. in 2018 tot ruim EUR 235 mln. in de daaropvolgende jaren tot en met 2023. Dit verhoogde budget weerspiegelt het belang dat het kabinet hecht aan een veiliger, rechtvaardiger en eerlijker wereld. In dat kader worden o.a. internationale en lokale organisaties gesteund die bijdragen aan het voorkomen van (lokale) gewelddadige conflicten.

333.

Vallen onder het aanpakken van de oorzaken van migratie ook activiteiten die gericht zijn op betere adaptatie in relatie tot toegenomen kwetsbaarheden en rampenrisico’s in herkomstlanden?

Antwoord:

Het kabinetsbeleid voor ontwikkelingssamenwerking richt zich vooral op het voorkomen van conflict en instabiliteit; het verminderen van armoede en maatschappelijke ongelijkheid en het bevorderen van duurzame inclusieve groei en klimaatactie wereldwijd. Hiervan maakt ook deel uit het versterken van de lokale weerbaarheid tegen mogelijke tegenslagen of natuurrampen en het integreren van aandacht voor klimaatverandering in water en voedselzekerheid activiteiten.

334.

Kunt u in een tabel overzichtelijk aangeven hoe groot de Nederlandse bijdrage was en zal zijn aan UNRWA, per jaar, in de jaren 2009–2020?

Antwoord:

Voor de jaren 2019 en 2020 is in de BHOS-begroting een jaarlijkse algemene vrijwillige bijdrage opgenomen van EUR 13 miljoen.

Jaar

Bedrag (EUR)

2009

21.148.283

2010

20.108.287

2011

21.021.394

2012

19.142.857

2013

15.598.089

2014

17.502.000

2015

19.000.000

2016

18.503.585

2017

19.000.000

2018

19.000.000

335.

Kunt u de noodhulpprogramma’s ter hoogte van € 259 miljoen op artikel 4.1 nader toelichten? Naar welke organisaties gaat dit geld en voor welk doel?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 204. Met deze verdeling over noodhulporganisaties wordt beoogd specifieke accenten te leggen (bijvoorbeeld voedselzekerheid, vluchtelingenproblematiek, onderwijs en gezondheidsrisico’s) en hulpverlening te financieren daar waar die het meest nodig is, bijvoorbeeld in zogenaamde vergeten crises of in zeer moeilijk bereikbare gebieden.

336.

Wanneer is humanitaire actie holistisch en wanneer is humanitaire actie dat niet? Kunt u voorbeelden van niet-holistische humanitaire actie geven?

Antwoord:

Een holistische benadering van humanitaire hulp betekent dat de door een crisis getroffen bevolking niet alleen recht heeft op primaire levensbehoeften, zoals eten, drinken, onderdak en essentiële medische hulp en bescherming, maar ook op voorzieningen en diensten, die bijdragen aan het in stand houden en versterken van de menselijke waardigheid en ontwikkeling. Daaronder vallen toegang tot onderwijs, psychosociale hulp, veilige (speel)omgeving voor kinderen, toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg en mogelijkheden om eigen bestaansmiddelen te verwerven.

Omdat de beschikbare financiële middelen voor humanitaire hulp echter ver achterblijven bij wat nodig is, wordt in de praktijk vaak prioriteit gegeven aan het voorzien in de meest essentiële levensbehoeften en zelfs dat lukt niet altijd.

337.

Wat is de verdeelsleutel voor de structurele verhoging van het noodhulpfonds van € 165 miljoen? Kunt u een uiteenzetting per financieringskanaal (VN, Dutch Relief Alliance (DRA)) geven?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 204.

De structurele verhoging betreft het noodhulpbudget, niet het noodhulpfonds dat met ingang van 2018 is beëindigd. Er wordt vastgehouden aan de verdeelsleutel zoals die in voorgaande jaren is gehanteerd: ongeveer 55 procent voor ongeoormerkte bijdragen, ongeveer 40 procent voor crisis-specifieke bijdragen en ongeveer 5 procent voor specifieke thema’s, zoals MHPSS, paraatheid en innovatie.

338.

Kunt u aangeven hoe invulling wordt gegeven aan de beleidswijziging op het gebied van geestelijke gezondheid en psycho-sociale steun? Hoeveel middelen zijn er beschikbaar voor dit beleidsthema? Hoe worden de middelen verdeeld? Wordt hierbij rekening gehouden met kwetsbare groepen als vrouwen en kinderen? Op welke wijze en op welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord:

De Nederlandse inzet op het gebied van geestelijke gezondheid en psychosociale steun richt zich op het vergroten van politiek draagvlak, capaciteitsopbouw bij hulpverleners en schaalvergroting.

Nederland pleit voor verhoogde capaciteit en betere integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun in humanitaire hulpverlening, en daarnaast meer financiering daarvoor. Nederland trekt hierbij samen op met gelijkgezinde landen, zoals België, Canada, Denemarken, Duitsland, Japan en Verenigd Koninkrijk.

De afgelopen maanden heeft Nederland zich gepositioneerd als voortrekker op het gebied geestelijke gezondheid en psychosociale steun. Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties was Nederland bijvoorbeeld samen met België, Canada, Bahrein en Ecuador medeorganisator van een bijeenkomst over dit onderwerp. Nederland zal in oktober 2019 een ministeriele bijeenkomst organiseren met als doel om landen, beleidsmakers, donoren, internationale organisaties aan te zetten tot grotere inspanningen voor geestelijke gezondheid en psychosociale steun bij noodhulp.

Nederland zal 5 miljoen euro beschikbaar stellen om de ontwikkeling, uitrol en implementatie van een minimum dienstenpakket te financieren in vijf nog te bepalen landen. Dit pakket bestaat uit innovatieve, effectieve, en eenvoudige schaalbare methoden ter bevordering van lokale dienstverlening. Dit project is gericht op alle kwetsbare groepen: vrouwen, mannen, meisjes, jongens, jongeren, ouderen en mensen met een beperking.

339.

Kunt u de subsidies en bijdragen aan (internationale) organisaties ter hoogte van respectievelijk € 42 miljoen en € 96 miljoen voor opvang in de regio op artikel 4.2 nader toelichten? Via welke kanalen en organisaties wordt dit geld besteed?

Antwoord:

Naar verwachting wordt in het jaar 2019 ongeveer EUR 42 mln. besteed via subsidies. Voor een deel zijn dat nieuw te starten programma’s, waarvoor voorstellen ingediend kunnen worden onder het subsidiekader voor Migratie en Ontwikkeling, dat openstaat tot 16 november 2018 (publicatie in de Staatscourant op 20 september 2018, nr. Min-BuZa.2018.1624–18). Voor een ander deel wordt dit bedrag besteed aan financiering van activiteiten die reeds zijn gestart in 2018 of eerdere jaren. Dit bedrag wordt besteed via non-gouvernementele organisaties (zowel lokaal als internationaal), kennisinstellingen of private partijen (die geen winst maken met onze subsidie). Voorbeelden van lopende subsidies zijn SPARK (vakopleidingen en hoger onderwijs voor Syrische vluchtelingen en lokale gastgemeenschappen in Jordanië), Norwegian Refugee Council (trainen van Somalische vluchtelingen in het Dadaab vluchtelingenkamp in Kenia op gebied van o.a. boekhouden en administratie) en United Work (werkbemiddeling tussen Syrische vluchtelingen en bedrijven in Turkije).

Daarnaast wordt in het jaar 2019 naar verwachting ongeveer EUR 100 mln. besteed via multilaterale instellingen. Het gaat daarbij vooral om bijdragen aan de vijf organisaties waarmee Nederland een partnerschap heeft afgesloten (UNHCR, ILO, IFC, UNICEF en de Wereldbank) om de perspectieven van vluchtelingen, binnenlands ontheemden en gastgemeenschappen duurzaam te verbeteren, met focus op onderwijs en werk.

340.

Kunt u de daling met € 20 miljoen van de begrotingspost «landenprogramma's functionerende rechtsorde» motiveren?

Antwoord:

De daling hangt samen met het aflopen van de meerjarige strategieën in de diverse landenprogramma’s. In de meerjarige landenstrategieën voor de periode 2019–2022, waar begin 2019 besluitvorming over plaatsvindt, wordt onder meer gekeken naar een herschikking van het budget voor «landenprogramma's functionerende rechtsorde».

341.

Waarom telt de bovenste rij «Noodhulpprogramma’s non-ODA» niet als ODA?

Antwoord:

Het betreft noodhulp die niet kwalificeert (volgens de OESO/DAC-criteria) als officiële ontwikkelingshulp (ODA), bijvoorbeeld hulp aan Griekenland ten behoeve van opvang van vluchtelingen of inzet van defensiematerieel.

342.

Welke uitgaven vallen onder het subsidiekopje «Vredesdividend: werkgelegenheid en basisvoorzieningen»? Wordt de term «vredesdividend» ook daadwerkelijk in de communicatie met ontvangers en andere stakeholders gebruikt?

Antwoord:

De bedragen die hier genoemd worden, komen grotendeels uit het Addressing Root Causes (ARC) fonds en het Wereldbank State and Peacebuilding Fund (SPF).

Het ARC-fonds (EUR 125 mln. voor de periode 2016–2021) richt zich op het aanpakken van de grondoorzaken van conflict en irreguliere migratie in Afghanistan, Pakistan, en landen in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Sub-Sahara Afrika.

Het SPF is het grootste, mondiale Multi Donor Trust Fund (MDTF) van de Wereldbank om activiteiten van de Bank op het gebied van staats- en vredesopbouw in fragiele en conflictlanden te financieren.

«Vredesdividend» is de notie dat zichtbare verbetering van de levensomstandigheden van mensen bijdraagt aan duurzame vrede en herstel van vertrouwen in de samenleving. Een vredesakkoord tussen strijdende partijen is niet voldoende, maar moet gepaard gaan met zowel sociale en economische ontwikkeling als hersteld vertrouwen tussen burger en overheid. Daardoor zal de vrede daadwerkelijk effect hebben op het leven van burgers en zullen zij het gevoel hebben dat hun levensomstandigheden zijn en worden verbeterd.

In communicatie met partners wordt, afhankelijk van het type programma, naast de term «vredesdividend» ook de termen «vredesopbouw» en «sociaal en economische wederopbouw» gebruikt.

343.

Wat kan het ministerie doen om een «Legitieme en capabele overheid» te bevorderen? Kunt u, bijvoorbeeld met projectvoorbeelden, verhelderen hoe u specifiek de legitimiteit van een andere overheid kunt bevorderen? Hoe voorkomt u in zo een geval maakbaarheidsdenken?

Antwoord:

Burgers in fragiele landen vinden het soms belangrijker om hun mening te kunnen laten horen bij besluitvorming over kwesties in hun omgeving dan dat de overheid goede dienstverlening biedt, zo toont onderzoek van het Britse onderzoeksinstituut ODI aan. Uitsluiting leidt juist tot conflict, aldus de Wereld Bank/VN in het rapport Pathways for Peace: Inclusive Approaches to Preventing Violent Conflict (2018).

Veranderingen en hervormingen moeten in de eerste plaats van de overheid en/of belangrijke lokale maatschappelijke actoren komen. Nederland ondersteunt deze processen met partners zoals de EU, de VN, de Wereldbank en niet-gouvernementele actoren. Nederland ziet erop toe dat aan daarop gerichte programma’s een grondige contextanalyse van de (lokale) situatie ten grondslag ligt en een voortdurende toetsing van de risico’s plaatsvindt.

Door Nederland gesteunde projecten (o.a. met NIMD) richten zich onder meer op het vergroten van de transparantie van de politieke instituties (politieke partijen, parlement of lokale overheid). Tevens is er veel aandacht voor het bevorderen van inclusieve besluitvormingsprocessen zowel op nationaal als op lokaal niveau (o.a. met VNG).

344.

Wat wordt verstaan onder «migratie en ontwikkeling»?

Antwoord:

Nederland zet de komende jaren meer middelen in op migratiesamenwerking met derde landen, als onderdeel van de integrale aanpak van irreguliere migratie. Prioriteiten zijn de bescherming van de mensenrechten, het voorkomen van irreguliere migratie, het tegengaan van mensensmokkel en -handel, beter grensbeheer en het bevorderen van terugkeer en herintegratie. De inzet is vooral gericht op de belangrijkste transit- en herkomstlanden in Noordelijk Afrika, het Midden-Oosten en Westelijk Azië van waaruit Nederland de grootste migratiedruk ervaart.

345.

Kunt u aangeven via welk(e) kana(a)l(en) het budget van € 3 miljoen voor onderwijs wordt besteed?

Antwoord:

Dit budget betreft de Nederlandse bijdrage (EUR 15 miljoen; 2018–2022) aan Education Cannot Wait, een fonds voor onderwijs voor kinderen in crisis- en conflictsituaties dat wordt beheerd door UNICEF.

346.

Kunt u toelichten welk percentage van de middelen, begroot op artikel 4.2 Migratie en ontwikkeling, beschikbaar is voor het verzamelen van gegevens over migratiestromen en onderzoek naar migratiemotieven?

Antwoord:

Er is geen vast percentage van deze middelen beschikbaar voor het verzamelen van gegevens over migratiestromen en onderzoek naar migratiemotieven. Gegevensverzameling en onderzoek naar migratiemotieven zal in 2019 onderdeel zijn van een aantal lopende en mogelijk ook van nieuwe onder dit artikel vallende projecten.

347.

Kunt u toelichten welk percentage van de middelen, begroot op artikel 4.2 Opvang in de regio, beschikbaar is voor programma's die gericht zijn op het versterken van de bescherming van migrantenkinderen bij aankomst in de focusgebieden?

Antwoord:

Op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is in 2019 EUR 138 mln. beschikbaar voor opvang in de regio en EUR 34 mln. voor migratiesamenwerking (artikel 4.2). De middelen voor opvang in de regio worden ingezet om de situatie van vluchtelingen, intern ontheemden en hun gastgemeenschappen in Libanon, Jordanië, Irak en de Hoorn van Afrika duurzaam te verbeteren. Het kabinet heeft in dit kader drie prioriteiten gesteld: (1) bescherming en rechtspositie; (2) onderwijs en geïntegreerde dienstverlening; en (3) werk en inkomen. De focus ligt op kwetsbare groepen, waaronder kinderen en – meer specifiek – alleenstaande minderjarige asielzoekers en vluchtelingen.

Ongeveer de helft van de middelen voor migratiesamenwerking (ca. EUR 17 mln.) is bestemd voor het verbeteren van de bescherming van de mensenrechten van vluchtelingen, asielzoekers en migranten; steun voor de aanpak van mensensmokkel en -handel alsmede opvang van slachtoffers (o.a. getuigenbescherming, psychosociale zorg, herintegratiesteun), en bewustwordingscampagnes over de risico’s van irreguliere migratie. De andere helft van de middelen is bestemd voor terugkeer en herintegratie. Ook bij deze activiteiten is er speciale aandacht voor kwetsbare groepen als kinderen en vrouwen.

Kinderen zijn integraal onderdeel van deze activiteiten waardoor het niet mogelijk is aan te geven om welk percentage het gaat.

348.

Kunt u toelichten of de bezuiniging van € 10 miljoen op het budget voor migratie en ontwikkeling van 2018 op artikel 4.2 (voorheen stond dit op artikel 5.3) verplaatst is naar een andere begrotingslijn relevant voor migratie? Zo ja, welke?

Antwoord:

Het betreft hier geen bezuiniging. Het budget voor Migratiesamenwerking is structureel EUR 34 miljoen. Voor 2018 is het budget eenmalig met EUR 10 miljoen verhoogd naar EUR 44 miljoen om een betaling te kunnen doen die gepland was voor 2017, maar uiteindelijk in 2018 betaald werd.

349.

Kunt u toelichten of de bezuiniging van € 65 miljoen op het thema Opvang in de regio dat momenteel valt onder artikel 4.2 (voorheen onder artikel 4.3) is verplaatst naar een andere begrotingslijn relevant voor migratie? Zo ja, welke?

Antwoord:

Het betreft hier geen bezuiniging van EUR 65 miljoen; het budget voor Opvang in de Regio is alleen verplaatst van artikel 4.3 naar artikel 4.2. Het budget voor Opvang in de Regio stond in de ontwerpbegroting 2018 met ingang van 2018 op 0. Op basis van de beleidsnota «Investeren in perspectief» is voor 2018 EUR 103 miljoen beschikbaar gesteld voor Opvang in de Regio en vanaf 2019 structureel EUR 128 miljoen per jaar. Het budget in 2018 en 2019 is daarnaast bij Voorjaarsnota verhoogd met respectievelijk EUR 40 miljoen en EUR 10 miljoen; dit zijn middelen voor Opvang in de regio die vanuit 2017 zijn doorgeschoven naar 2018 en 2019. Aanvullend is het budget in 2018 eenmalig verhoogd met EUR 50 miljoen voor de Nederlandse bijdrage aan de EU Facility for Refugees in Turkey II (FRIT II). In totaal is er daarom EUR 193 miljoen beschikbaar voor Opvang in de Regio in 2018 en EUR 138 mln in 2019. Vanaf 2020 is er structureel EUR 128 miljoen per jaar voor Opvang in de Regio.

350.

Kunt u een overzicht verschaffen van alle vrijwillige afdrachten aan organisaties van de VN in 2018 en 2019? Kunt u daarbij aangeven om welke VN-organisaties het gaat, welke vrijwillige afdrachten van Nederland ze (hebben) ontvangen en hoe deze afdrachten zich verhielden tot het juridisch verplichte deel?

351.

Kunt u zich de context van de motie-Becker over een bijdrage van andere landen aan het Central Emergency Response Fund (CERF) (Kamerstuk 34 775 XVII, nr. 20) herinneren? Hoe heeft de donorlijst van CERF zich sinds de indiening van die motie ontwikkeld, in het bijzonder de verhouding van de bijdrage die Nederland levert ten opzichte van die van landen met een ongeveer even groot of minstens zo groot BBP?

Antwoord:

Sinds eind 2017 is er door OCHA en CERF-donoren werk gemaakt van het voornemen de donorbasis te verbreden en te verdiepen. Zo heeft OCHA een wervingsstrategie opgesteld op basis van een analyse van (potentiele) donorbijdragen, heeft Duitsland zijn bijdrage aan het CERF fors verhoogd en een onderzoek gestart naar het aantrekken van bijdragen van filantropische instellingen. Finland heeft aangegeven tijdens het komende EU-voorzitterschap met name Oost-Europese lidstaten aan te sporen meer bij te dragen. NL heeft voorgesteld te bezien of de jaarlijkse specifieke pledging sessie in december, die niet veel aandacht genereert, kan worden vervangen door een evenement rond de jaarlijkse presentatie van het VN consolidated humanitarian appeal (dit jaar op 4 december in Geneve), die ieder jaar veel media aandacht krijgt.

352.

Waarom staat er geen geld meer gereserveerd voor «opvang in de regio» onder 4.3?

Antwoord:

Vanaf het jaar 2019 wordt opvang in de regio als apart artikel opgenomen in de begroting, onder artikel 4.2. Opvang in de regio was als instrument («vluchtelingenopvang in de regio») sinds 2016 opgenomen onder artikelonderdeel 4.3. Migratiesamenwerking was voorheen opgenomen onder artikel 5.3 Bijdrage aan migratie en ontwikkeling van de begroting. Door deze twee budgetten samen te voegen onder een nieuw artikelonderdeel krijgen deze prioritaire thema’s een herkenbare plek in de begroting.

353.

Heeft u een beeld bij welke concrete projecten zullen worden gefinancierd door de bijdrage van Nederland aan het CERF? Kan Nederland invloed uitoefenen op waar de bijdrage aan het CERF wordt besteed? Zo ja, komt dit overeen met de focusregio’s in BHOS-beleid?

Antwoord:

Bijdragen aan het CERF zijn ongeoormerkt. Hierdoor kan het CERF de middelen tijdig en flexibel inzetten op basis van de humanitaire principes (onafhankelijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit en menselijkheid) en daar waar de noden het hoogst zijn. Nederland koppelt haar bijdrage niet aan de geografische focus van het BHOS-beleid. Het CERF rapporteert jaarlijks over de allocatie van de middelen. Op de website is een overzicht te vinden van de allocaties uit CERF in 2018 tot op heden.

354.

Onder art. 4.1 worden bijdragen toegezegd ten behoeve van de versterking van de respons capaciteit van lokale actoren en innovatie van het humanitaire systeem. Kunt u een toelichting geven waar deze bijdragen uit bestaan en hoe deze gaan worden ingezet? Welke criteria worden aangehouden bij het toekennen van financiering van de lokalisatie agenda? Bent u voornemens geld toe te kennen aan de Humanitarian Leadership Academy, de wereldwijde voorloper op het vlak van lokalisatie en het vergroten van lokale capaciteit?

Antwoord:

In 2019 wordt de versterking van lokale responscapaciteit van vijf lokale Rode Kruis verenigingen (Mali, Libanon, Zambia en Centraal-Afrikaanse Republiek) en het IFRC voortgezet. Daarnaast zal met het START netwerk (een internationaal samenwerkingsverband tussen hulporganisaties) een programma gefinancierd worden op gebied van Disasters and Emergencies Preparedness. Dit programma richt zich op versterking van lokale institutionele respons capaciteit.

De bijdragen ten behoeve van innovatie in de humanitaire sector komen onder meer ten goede aan fondsen die financiering van innovatieprojecten in de humanitaire sector mogelijk maken (bijv. de Humanitarian Grand Challenge en het Humanitarian Innovation Fund), ondersteuning van relevante platforms zoals de Dutch Coalition for Humanitarian Innovation en het gebruik van data om humanitaire hulp te verbeteren (bijv. het OCHA Data Centre en het Mobile Vulnerability Analysis and Mapping project van het VN Wereldvoedselprogramma.

Afhankelijk van de vraag, verwachte impact van een bijdrage en beschikbare middelen zullen bijdragen aan andere organisaties worden overwogen.

355.

Wordt onder «betere perspectieven» ook verstaan het versterken van basisvoorzieningen die door toestroom van migranten extra/overbelast worden? Geldt dit zowel in landen van herkomst als in landen van opvang?

Antwoord:

In algemene zin zet het kabinet zich in voor betere perspectieven voor mensen in de focuslanden, inclusief versterking van basisvoorzieningen. Bij de inzet vanuit middelen onder artikel 4.2 (Opvang en bescherming in de regio en migratiesamenwerking) wordt onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen en migranten. Voor vluchtelingen (en binnenlands ontheemden) is brede steun beschikbaar om hun perspectieven te verbeteren, inclusief steun voor uitbreiding en verbetering van lokale basisvoorzieningen (vooral onderwijs). Voor (irreguliere) migranten ligt de focus op verbeterde bescherming van hun mensenrechten, bijvoorbeeld inzet om te voorkomen dat mensen slachtoffer worden van uitbuiting, mishandeling en misbruik door mensenhandel of mensensmokkel, het redden van migranten die zijn achtergelaten in de woestijn en steun voor opvang, psychosociale zorg en herintegratie van slachtoffers van mensenhandel.

356.

Wat is het assistent-deskundigen programma?

Antwoord:

Het assistent-deskundigen programma, tegenwoordig geheten het Junior Professional Officer (JPO) programma, biedt jonge academici uit Nederland en ontwikkelingslanden de gelegenheid om internationale werkervaring op te doen bij internationale organisaties van de Verenigde Naties (VN) die zich met ontwikkelingssamenwerking bezighouden.

357.

Waarom wordt UNRWA niet genoemd onder artikel 5.1?

Antwoord:

UNRWA is genoemd onder artikel 4.1 Humanitaire hulp, tezamen met UNHCR en het Wereldvoedselprogramma.

358.

Waarom stond er slechts € 20.192.000 gereserveerd voor armoedebeleid onder artikel 5.2 en gaat dit voortaan weer omhoog naar € 71.700.000?

Antwoord:

Er is structureel ruim EUR 71 miljoen gereserveerd voor artikelonderdeel 5.2. Overig armoedebeleid. Het uitgavenbudget in 2018 is eenmalig EUR 51,4 miljoen lager omdat voor 2018 geplande betalingen voor schuldenverlichting reeds in 2017 zijn gedaan. Deze mutatie is gemeld in toelichting op de 1ste suppletoire begroting 2018.

359.

Kunt u het extra geld als gevolg van de groei van het BNI toelichten?

Antwoord:

Antwoord 359, 360, 361, 362 en 366:

Het budget voor Ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance, ODA) is gekoppeld aan de ontwikkeling van het Bruto Nationaal Inkomen (BNI). Mutaties als gevolg van wijzigingen van het BNI worden op artikel 5.4 «Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen in BNI en/of toerekeningen» geboekt. Dit artikel fungeert als parkeer- en verdeelartikel voor mutaties vanwege veranderingen in het BNI en vanwege veranderingen in de toerekeningen aan ODA, met name asiel. Het is gebruikelijk om schommelingen die hier het gevolg van zijn niet direct door te vertalen in OS-programmalijnen. Dit voorkomt ad-hoc stoppen of juist opstarten van programma’s vanwege soms onvoorspelbare aanpassingen van het BNI.

Als gevolg van ramingen van het CPB in het kader van de Macro Economische Verkenningen in 2018 is het BNI per saldo neerwaarts bijgesteld. Dit leidt in de Ontwerpbegroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 tot een verlaging van het ODA-budget met gemiddeld EUR 14 miljoen per jaar. Daarnaast is het BNI opwaarts bijgesteld door een bronrevisie van het CBS. Dit leidt tot een verhoging van het ODA-budget in de BHOS-begroting 2019.

Hiermee komt de stand op artikel 5.4 in de BHOS-begroting 2019 op EUR 101 miljoen in 2019 oplopend tot EUR 599 miljoen in 2023. Over voorstellen voor besteding van het budget op dit sub-artikel wordt Uw Kamer op de geëigende begrotingsmomenten geïnformeerd. Zo is een deel van de BNI-groei als gevolg van de maatregelen uit het Regeerakkoord ingezet voor de intensiveringen. U bent hierover geïnformeerd in de Eerste Suppletoire Begroting 2018 voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

360.

Hoeveel komt er jaarlijks bij de in jaren 2018–2021 als gevolg van de groei van het BNI?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 359.

361.

Hoeveel van het extra geld als gevolg van de groei van het BNI kan al in 2019 worden ingezet?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 359.

362.

Waar wordt het geld dat er op de begroting bijkomt als gevolg van de BNI-groei aan uitgegeven?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 359.

363.

Hoe hoog is het bedrag dat vrijkomt vanwege toekenningen en kan hiervoor uitleg gegeven worden welke toekenningen dat zijn? [BSG: let op! Het gaat hier om toerekeningen]

Antwoord:

Er zijn twee toerekeningen aan ODA, te weten de EU-toerekening en de asiel-toerekening. Veranderingen in de toerekeningen worden ten gunste of ten laste gebracht van artikel 5.4 «Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen in BNI en/of toerekeningen». In de Ontwerpbegroting 2019 heeft geen mutatie plaatsgevonden op artikel 5.4 als gevolg van deze toerekeningen.

364.

Welke uitgaven vallen onder «voorlichting ontwikkelingssamenwerking»?

Antwoord:

De hier vermelde uitgaven betreffen een reservering voor audits en het sociaal plan van de NCDO.

In het kader van beleidsherziening heeft het vorige kabinet besloten het arrangement voor de NCDO af te bouwen.

Dit is door het parlement geaccordeerd. De financiering voor de NCDO is in 2018 afgesloten.

365.

Waarom wordt € 1,8 miljoen van de bijdrage aan de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation (UNESCO) als non-ODA gekwalificeerd?

Antwoord:

OECD/DAC stelt voor alle multilaterale organisaties vast welk deel van de verplichte bijdrage als ODA gerapporteerd kan worden. Aangezien VN-organisaties waaronder UNESCO vaak een wereldwijd mandaat hebben en dus ook actief zijn in niet-ODA landen, kan niet in alle gevallen de volledige verplichte bijdrage als ODA gerapporteerd worden. Voor UNESCO is de ODA coëfficiënt op de verplichte bijdrage door het DAC secretariaat vastgesteld op 60% en de overige 40% is non-ODA.

366.

Hoe zijn of worden de aanvullende middelen in het kader van de meest recente BNI-fluctuatie besteed? Kunt u de Kamer inzicht geven in de precieze verdeling?

Antwoord:

Zie antwoord vraag 359.

367.

Kunt u nader toelichten hoe en wanneer motie 21 501-04-209 over transparantie, verantwoording en controle van externe EU financieringsinstrumenten wordt uitgevoerd?

Antwoord:

Zoals aangegeven door de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in recente Algemene Overleggen in voorbereiding op de RBZ/OS, zal uw Kamer een brief toekomen over de uitvoering van hoger genoemde motie in de periode tussen de aankomende BHOS-begrotingsbehandeling en het kerstreces van uw Kamer.

368.

Kunt u nader toelichten hoe en wanneer motie 26 485-287 over een Europese high-level bijeenkomst wordt uitgevoerd?

Antwoord:

De motie Bouali c.s. (Kamerstuk 26 485, nr. 287) verzoekt de regering een voortrekkersrol te vervullen in het streven naar Europees beleid ter bevordering van IMVO door onder andere het organiseren van een high-level bijeenkomst over IMVO. In samenwerking met het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en de Sociaal Economische Raad (SER) is daarom afgelopen 30 oktober 2018 een high level conferentie georganiseerd ter ondersteuning van verdere stappen op het gebied van IMVO binnen de EU. Ik heb hieraan, samen met de eerste vicepresident van de Europese Commissie Timmermans, een key-note bijdrage geleverd.

369.

Kunt u nader toelichten hoe en wanneer motie 26485–281 over het Holland House uitrollen naar andere landen wordt uitgevoerd?

Antwoord:

Zie antwoord Vraag 371.

370.

Hoeveel financiële middelen zijn beschikbaar voor de uitrol van de pilot Holland Houses?

Antwoord:

Dit is onderdeel van de 10 mln euro die in 2016 beschikbaar is gesteld voor het verbeteren van het publiek-private handelsbevorderende netwerk, zie verder 371.

371.

In welke landen en steden wordt de pilot Holland Houses uitgevoerd?

Antwoord:

In de BHOS Nota kondigde het kabinet aan dat bezien wordt of er in meer verre markten mogelijkheden bestaan voor het opzetten van hubs zoals Holland Houses die bedrijven ondersteunen bij het betreden van die markten. Inmiddels is een pilot aanpak gestart, waarbij, tot eind 2019, zes publiek-privaat afgestemde groei-metropolen verder worden uitgewerkt, gevalideerd en geoptimaliseerd, hiermee wordt invulling gegeven aan de motie Bouali c.s. (Amhaouch / Voordewind – Kamerstuk 26 485). Uiteindelijk zal het kabinet de uitkomsten hiervan beoordelen op de vraag of ze financieel rendabel kunnen opereren.

372.

Wanneer wordt de pilot Holland Houses uitgevoerd?

Antwoord:

Zie antwoord onder vraag 371

374.

Wanneer kunt u de Kamer naar verwachting informeren over de uitvoering van de gewijzigde motie-Becker over per focusregio inzichtelijk maken op welke landen Nederland zich zal richten (Kamerstuk 34 952, nr. 17)?

Antwoord:

Op 13 november j.l. ontving uw Kamer een brief (nr. 2018Z20940) over de focusregio’s.

375.

Wanneer kunt u de Kamer naar verwachting informeren over de uitvoering van de motie-Becker over een juridische entiteit om EU-middelen voor het landelijk OS-beleid te benutten (Kamerstuk 34 952, nr. 18)? Kunt u alvast, vooruitlopend op de brief over de uitvoering, ingaan op de resultaten van uw gesprekken met de sector en de plannen om beter gebruik te maken van EU-middelen?

Het kabinet zal uw Kamer informeren over de uitvoering van hoger genoemde motie (Kamerstuk 34 952, nr. 18) in de brief over de transparantie, verantwoording en controle van externe EU-instrumenten in reactie op motie 21501-04-209 (zie antwoord vraag 367). Deze zal uw Kamer toekomen in de periode tussen de aankomende BHOS-begrotingsbehandeling en het kerstreces van uw Kamer. Nederlandse OS-organisaties kunnen op meerdere manieren toegang krijgen tot EU-middelen. Dit kon al via direct grants. Het kabinet werkt ook aan het vergroten van toegang tot EU-middelen onder delegated cooperation. Alleen uitvoerende instellingen met een publiek mandaat komen hiervoor in aanmerking. In Nederland zijn dit het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Directoraat Generaal Internationale Samenwerking), FMO en RVO.nl (sinds juni 2018). In samenwerking met diverse uitvoerende organisaties zoals SNV, IDH en VNG wordt nu uitgewerkt hoe Nederlandse organisaties langs deze weg een groter aandeel kunnen verwerven bij de uitvoering van EU-programma’s.

376

Wanneer ontvangt de Kamer de brief over eventuele mogelijkheden om data over OS-uitgaven en -resultaten te koppelen aan bijvoorbeeld begrotingsartikelen en de in het wetgevingsoverleg Jaarverslag 2017 besproken mogelijkheid om de Kamer niet passief maar actief te informeren?

Antwoord:

De data over de resultaten zijn opgenomen in de indicatorentabel in de beleidsagenda. De koppeling met uitgaven is gemaakt door opname in de tabel van een verwijzing, voor iedere indicator, naar het desbetreffende begrotingsartikel. Actieve informatievoorziening aan de Kamer over resultaten vindt reeds plaats via de Begroting en het Jaarverslag (en de resultatenrapportage OSresultaten.nl).

377.

Wanneer ontvangt de Kamer de volgende multilaterale scorekaarten en in het bijzonder de separate appreciatie van de United Nations Industrial Development Organisation (UNIDO)?

Antwoord:

De volgende actualisering van de scorekaarten zal de Kamer in de loop van 2019 toegaan.

378.

Bedoelt u met de begeleidende tekst bovenaan pagina 80 dat u niet over een individueel subsidie-overzicht beschikt of kunt beschikken? Zo nee, waarom is dit niet automatisch met de Kamer gedeeld?

Antwoord:

Het financiële systeem is niet zodanig ingericht dat het subsidie-overzicht zonder handmatige bewerkingen kan worden gegenereerd. Zo is er nog geen automatische koppeling tussen de individueel verleende subsidies, de subsidiebeleidskaders en de evaluatieprogrammering. Dit gebeurt handmatig. Hoewel dit zorgvuldig gebeurt, is niet uit te sluiten dat er kleine omissies in de verwerking kunnen gebeuren. Met de begeleidende tekst maakt het ministerie dit voorbehoud.

379.

Waarom is ervoor gekozen om in de begroting geen subsidieoverzicht te verschaffen zoals het Ministerie van Defensie op pagina’s 127 en 128 van de begroting voor het jaar 2019 heeft gedaan?

Antwoord:

Het ministerie stelt een subsidieoverzicht op bij de begroting en het jaarverslag. Bij het jaarverslag is het subsidieoverzicht onderdeel van de open data. In de begroting is dit bijlage 3. Deze subsidieoverzichten voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Rijksbegrotingsvoorschriften 2018.

380

Wat is de Inclusive Business Accelerator?

Antwoord:

De Inclusive Business Accelerator is een partnerschap tussen BoP Innovation Centre, SNV, VC4Africa en Nijenrode Universiteit om inclusieve bedrijfsmodellen ten behoeve van de allerarmsten te stimuleren in Afrika, Azië en Latijns-Amerika. Het programma is in 2018 afgerond.

Naar boven