34 997 Regels inzake een uniform experiment met teelt en verkoop van hennep en hasjiesj voor recreatief gebruik in een gesloten coffeeshopketen (Wet experiment gesloten coffeeshopketen)

C VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Vastgesteld 9 april 2019

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met enige reserve kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Een van de redenen voor deze terughoudendheid is de onmogelijkheid zich een goed beeld te vormen van dit (kader-)wetsvoorstel zonder de in het vooruitzicht gestelde algemene maatregel van bestuur (verder: AMvB) te kennen waarmee de experimenteerwet nog geheel moet worden ingevuld. De hier aan het woord zijnde leden zullen zich daarom van een oordeel over dit wetsvoorstel onthouden totdat het beeld van de regeringsvoorstellen compleet is. De leden hebben enige vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel Wet experiment gesloten coffeeshopketen. Alhoewel het voorstel enkele nobele ambities heeft, te weten het terugdringen van de criminaliteit en het bevorderen van de volksgezondheid, hebben de leden nog een groot aantal vragen over de haalbaarheid, uitvoerbaarheid en werking van de in dit wetsvoorstel beoogde experimenten. Het wetsvoorstel beoogt met het oog op de criminaliteit en de volksgezondheid de keten van teelt en verkoop van cannabis en hasjiesj te sluiten. Deze middelen zijn al jaren gedoogd en worden daarom verkocht als waren deze toegestaan. Het is de CDA-fractie een doorn in het oog dat in Nederland een constructie bestaat waar slechts een deel van de keten bij wet gedoogd wordt en het overige deel hierdoor in volle illegaliteit dient te worden uitgevoerd. Dit leidt haars inziens tot het promoten van het gebruik van drugs en daarmee tot het bevorderen of althans in stand houden van de georganiseerde criminaliteit.

Ook na het lezen van het advies van de Raad van State en de commentaren van de Nationale Politie en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de daarop door de regering gegeven reactie resteren voor de CDA-fractie nog enige vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel Wet experiment gesloten coffeeshopketen. De leden zijn content dat gestart gaat worden met dit experiment, maar het succes hangt af van een goede uitvoering. Op dat gebied rijzen er nog vragen. Graag ontvangen deze leden een toelichting op een aantal uitvoeringskwesties.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel, waarover zij graag een aantal vragen aan de regering willen voorleggen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zien de ongewenste effecten van de ongereguleerde «achterdeur» op de volksgezondheid en openbare orde en veiligheid en onderschrijven de noodzaak om een experiment gedoogde wietteelt op te zetten en uit te voeren. Tegelijkertijd hebben zij zorgen over de ambities, reikwijdte en opzet van het experiment. Zij stellen daarom graag een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennis genomen van het voorstel Wet experiment gesloten coffeeshopketen. Het voorstel geeft aanleiding tot het stellen van enkele vragen. Zij zien uit naar de beantwoording daarvan.

De leden van de SGP-fractie hebben met stevig onbehagen kennis genomen van het voorstel Wet experiment gesloten coffeeshopketen. Zij zijn van mening dat het hoogst onwenselijk is om met drugs te experimenteren, zeker gelet op de ontwrichtende situaties die het gevolg van drugs zijn. Genoemde leden maken daarom graag gebruik van de mogelijkheid om de regering over dit wetsvoorstel enkele vragen te stellen.

2. Nut en noodzaak van het wetsvoorstel

Door roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik aan te pakken kan de gezondheid van heel veel Nederlanders verbeteren. Daarom heeft de rijksoverheid een Nationaal Preventieakkoord gesloten. Dit is de tekst op de website van de rijksoverheid waarin men zegt te streven naar een rookvrije-generatie. De leden van de PVV-fractie vragen hoe dit akkoord zich verhoudt met het voornemen om van de overheid een drugsdealer te maken. Meent de regering dat de overheid nog als betrouwbaar kan worden gezien als zij deze tegenovergestelde signalen afgeeft?

Wietgebruik is psychisch verslavend. Daarnaast is het schadelijk voor het korte termijngeheugen. Andere symptomen van cannabisverslaving zijn het niet meer kunnen slapen zonder een joint, er vermoeid uitzien, het verwaarlozen van werk, school, vrienden/familie en hobby’s, het gepaard gaan van veel activiteiten met blowen, gedachten bij gebruikers dat zij niet meer zonder kunnen en evenwichtsstoornissen of concentratiestoornissen. De leden van de PVV-fractie vragen waarom de regering de verantwoordelijkheid voor het ontwrichten van het leven van (jonge) mensen op zich wenst te nemen.

De leden van de PVV-fractie vragen hoeveel extra gebruikers van wiet er worden verwacht en hoeveel daarvan vervolgens zullen doorstromen naar het gebruik van harddrugs. Wat zijn daarvan de maatschappelijke lasten?

De leden van de PvdA-fractie hebben de indruk dat niet het advies van de commissie Knottnerus2 bepalend is geweest voor een aantal door de regering gemaakte keuzes, maar de in het regeerakkoord3 vastgelegde afspraken tussen de coalitiepartijen. Uitgangspunt zou in de ogen van deze leden moeten zijn het vastleggen van zodanige voorwaarden, dat op basis van het experiment bruikbare en onderbouwde uitspraken kunnen worden gedaan. Waarom legt de regering enkele essentiële adviezen van de adviescommissie naast zich neer? Welke inhoudelijke argumenten heeft zij om op voorhand, nog voordat de – nog in te stellen – onderzoekscommissie de opzet van het experiment heeft bepaald, te kiezen voor 6 tot maximaal 10 deelnemende gemeenten en een beperkte tijdsduur? Waarom acht zij dit voldoende om te komen tot wetenschappelijk onderbouwde, bruikbare conclusies? Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat de keuze van de regering het risico inhoudt dat het experiment daarmee te weinig gegevens oplevert en zo op voorhand gedoemd is te mislukken? Zo nee, waarom niet?

Graag ontvangen de leden van de PvdA-fractie een nadere toelichting op het in de wet aangegeven tijdpad. De duur van het experiment is 4 jaar, met aansluitend een afbouwperiode van een half jaar. Tegelijkertijd moet uiterlijk 8 maanden voor afloop van het experiment het evaluatieverslag worden opgeleverd. Moeten deze leden daaruit begrijpen dat de feitelijke duur van het experiment – dat wil zeggen de periode waarin de ervaringen worden opgedaan die relevant zijn voor het advies en het standpunt van de regering – slechts 3 jaar en 4 maanden (zonder afbouwperiode), dan wel 3 jaar en 10 maanden (wanneer de afbouwperiode wordt meegerekend) is? Acht de regering die termijn voldoende om wetenschappelijk verantwoorde en bruikbare conclusies te trekken? Wat beschouwt de regering als startpunt van het experiment? Welke voorbereidingsactiviteiten maken daar wel of geen deel van uit? Graag verzoeken de leden van de PvdA-fractie om een heldere onderbouwing van het antwoord.

Hoe verhoudt dit experiment zich tot andere experimenteerwetten voor gemeenten, bijvoorbeeld de Crisis- en Herstelwet of de Participatiewet, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Is er bij het experiment in het onderhavig wetsvoorstel ook ruimte voor een bottom-up benadering waarbij gemeenten zelf voorstellen kunnen indienen en daarmee ruimte creëren voor verschillende invullingen en vormen, hetgeen een experiment ook informatiever voor beleidsmakers kan maken? Graag vragen deze leden een reflectie hierop van de regering.

Kan de regering tevens ingaan op de situatie in landen waar wiet reeds is gelegaliseerd, zoals Canada, alsmede de in de memorie van toelichting genoemde «buitenlandse ontwikkelingen» in onder andere de Verenigde Staten en Uruguay? Is de opzet van het experiment in Nederland vergelijkbaar met de situatie in bovengenoemde landen wat betreft de structuur van de keten, de diversiteit en kwaliteitseisen die aan het product worden gesteld en de criteria waarop telers en verkooppunten worden getoetst?

Graag vragen de leden van de GroenLinks-fractie de regering om een reactie op het feit dat de Commissie-Knottnerus heeft gesteld dat de huidige opzet en schaal van het experiment implicaties heeft voor de te verwachten effecten op de volksgezondheid en criminaliteit, die naar alle waarschijnlijkheid laag zullen uitvallen.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering een experiment wil opstellen om te bezien «of en hoe op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan de coffeeshops kan worden geleverd en daar binnen een gesloten coffeeshopketen kan worden verkocht, alsmede wat de effecten daarvan zijn.»4 Verder in de memorie van toelichting (p.2) merkt de regering op: «Voor een waardevol experiment acht de regering het van belang dat de effecten gemeten worden op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid.» De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om wat preciezer te formuleren welke doelen zij met dit experiment nastreeft en nader te reflecteren welke resultaten worden beoogd. Is gezondheidswinst bijvoorbeeld een doel, of is dat enkel vermindering van de drugscriminaliteit in de betreffende plaatsen. Vindt de regering dat voldoende wetenschappelijk gevalideerde gegevens te verkrijgen zijn uit het experiment, gezien de grote hoeveelheid interveniërende variabelen. De aan het woord zijnde leden missen in de memorie van toelichting een beschouwing over de effecten op de volksgezondheid. Zowel hoe dit gemeten wordt, als welke risico’s dit experiment met zich mee brengt voor deelnemers. Zij hebben bovendien zorgen dat het lastig zal zijn conclusies te trekken nu er zoveel interveniërende variabelen zijn, zoals de mate van geslotenheid van de keten, de populatie van het onderzoek en de meetbaarheid van criminele activiteiten. Zij vragen de regering om op elk van de te meten variabelen nader inzichtelijk te maken welke criteria worden gesteld. Zij vragen daarnaast of in de betreffende gemeenten ook een nulmeting zal worden gehouden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het wetenschappelijk experiment ethische vragen heeft opgeroepen met betrekking tot de gezondheidsrisico’s die gebruikers lopen in een stevig door het Rijk gereguleerde keten. Kan dit gevolgen hebben voor de aansprakelijkheid van de staat, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen namelijk een situatie waarbij kwetsbare personen in onze samenleving door gebruik van wiet of hasj die in de gesloten coffeeshopketen geteeld is, in het kader van de wet gesloten coffeeshopketen frequent gebruiker zullen worden of zelfs verslaafd zullen raken, met alle mogelijke sociale, economische en fysieke gevolgen van dien. Zij vragen de regering om op de ongewenste neveneffecten van dit experiment te reflecteren. Ook vragen zij welke maatregelen zij neemt om deze gevolgen te voorkomen. Tevens vragen zij op welke wijze de regering kwetsbare groepen in de samenleving, zoals jongeren en jongvolwassenen, beschermt tegen de schadelijke gevolgen van wietgebruik. Wordt overwogen om in een aantal van de voorgenomen plaatsen ook met de leeftijdsgrens te experimenteren door deze omhoog te brengen naar 21 jaar? De aan het woord zijnde leden noemen in dit kader de informatie op de site van Jellinek5, waar staat: «Duidelijk is wel dat intensief gebruik op jonge leeftijd (tussen 14 en 21 jaar), op latere leeftijd (25 jaar) gepaard gaat met een aantal negatieve verschijnselen.» Daarbij kan worden opgemerkt dat er niet eenduidig naar cannabisgebruik gewezen kan worden voor al die negatieve verschijnselen, maar ook dat dit niet uitgesloten kan worden. De leden van de ChristenUnie-fractie vernemen graag welke beleidsvoornemens de regering hieraan verbindt.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat deze regering zich enerzijds meer opstelt als hoeder en beschermer van haar inwoners op het gebied van gezondheid, wat onder meer valt af te leiden uit het vorig jaar gesloten preventieakkoord, dat ook ziet op het middelengebruik in de vorm van alcohol en tabak. Anderzijds constateert de ChristenUnie-fractie dat de regering op het gebied van het drugsgebruik in dit voorstel Wet experiment gesloten coffeeshopketen juist een tegengestelde beweging maakt. Zij vragen de regering op deze paradox te reflecteren.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering volop inzet op preventie van een ongezonde levensstijl, zoals roken en overmatige consumptie van voedsel. Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel bijdraagt aan deze preventieagenda? Deelt de regering de mening van de SGP-fractie dat het veel wenselijker is om aangaande drugsgebruik in te zetten op een verbod van soft- en harddrugs en een stevig ontmoedigingsbeleid? Erkent de regering de zeer schadelijke effecten van drugsteelt en -gebruik voor de volksgezondheid en sociale welzijn van de samenleving? Kan zij aangeven welke effecten zij precies ziet en erkent? Kan de regering aangeven waarom zij in het licht van deze effecten het überhaupt wenselijk acht om het huidige gedoogbeleid in stand te houden en zelfs uit te breiden met de (experimenteel) legale teelt van wiet?

De regering geeft aan niet te weten of een gelegaliseerde gesloten coffeeshopketen een adequate manier is om de huidige problemen tegen te gaan. Het experiment biedt de mogelijkheid om hier inzicht in te verkrijgen. De leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij overweegt om bij tegenvallende resultaten of schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid het experiment tussentijds te beëindigen of aan te passen. Deze leden vragen zich verder af of de regering nog meer experimenten overweegt waarin andere oplossingsrichtingen worden onderzocht om de problemen van het gedoogbeleid aan te pakken. Deelt de regering de mening van de leden van de SGP-fractie dat het nuttig zou zijn om parallel aan het experiment gesloten coffeeshopketen, een experiment uit te werken in een aantal gemeenten waar op dit moment de verkoop van wiet wordt gedoogd, waarbij de verkoop van wiet en andere softdrugs in deze gemeenten wordt verboden en hierop wordt gehandhaafd, om te bezien wat de effecten zijn op criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid?

3. Afzonderlijke onderdelen van het experiment

a. Deelnemende gemeenten

De leden van de VVD-fractie vragen welke verwachtingen de regering heeft omtrent de ontwikkeling van de hoogte van het druggebruik in de deelnemende gemeenten. Indien naar verwachting het drugsgebruik zal stijgen, tot welk niveau is die stijging voor de regering aanvaardbaar gedurende de looptijd van het experiment? Indien deze stijging exorbitant zou blijken, is dan voorzien in een voortijdig afbreken van het experiment? Zo nee, welke maatregelen heeft de regering voor ogen om het gebruik alsdan niet geheel uit de hand te laten lopen?

In de deelnemende gemeenten mag niet worden verwacht dat de bestaande criminele leveranciers zich zonder meer bij hun uitsluiting zullen neerleggen. De leden van de VVD-fractie vragen of daarom voldoende is voorzien in extra handhavingscapaciteit bij de politie. Als dat het geval is, wordt daarvoor dan extern geworven of wordt personeel onttrokken aan de bestaande capaciteit elders in het korps?

In een gemeente die wil deelnemen aan het middels het wetsvoorstel beoogde experiment moeten alle coffeeshops participeren. Wat, zo vragen de leden van de CDA-fractie, als niet alle coffeeshops hiertoe bereid zijn? En wat als geen enkele gemeente erin slaagt alle coffeeshops te laten participeren?

Zowel de Raad van State als de VNG hebben twijfels geplaatst bij het aantal deelnemende gemeenten en het beperken van deelname tot middelgrote gemeenten alsmede de duur van het experiment (vier jaar met een uitloop van een half jaar tot een jaar).

Aan deze twijfels lagen de volgende overwegingen ten grondslag. Kan dit wel tot een wetenschappelijk verantwoord resultaat leiden? Is dit aantal wel groot genoeg om een impact te hebben op de criminaliteit en is deze impact dan wel meetbaar?

Dit is reden voor de CDA-fractie om de regering de volgende vragen te stellen.

Wat wil de regering doen om ervoor te zorgen dat dit experiment een voldoende aantal participerende gemeenten heeft om uit dit experiment verantwoorde conclusies te kunnen trekken? Hoe ziet de regering voor zich dat de criminaliteit meetbaar afneemt tijdens de relatief korte duur van de experimenten bij dit beperkte aantal gemeenten? Is de regering van plan de participerende gemeenten geografisch gezien dicht bij elkaar te clusteren om dit effect wellicht beter meetbaar te maken? Zo ja, hoe zal dit de representativiteit van de experimenten beïnvloeden?

De VNG heeft zorgen geuit over het beperkt aantal gemeenten dat mee mag doen (tussen de 6 en 10 gemeenten). Onduidelijk is of ook grote gemeenten zich bij het experiment zullen aansluiten. De leden van de D66-fractie vragen of de regering inmiddels duidelijkheid kan verschaffen over het aantal (grote) gemeentes dat mee wil doen.

Participatie van gemeenten, zo begrijpen de leden van de D66-fractie, hangt ook af van de vraag of zij zelf kunnen beslissen over het zogeheten «ingezetenencriterium». Is de regering bereid dat criterium door de gemeente zelf te laten toepassen?

De leden van de D66-fractie gaan er vanuit dat gemeenten coffeeshops kunnen uitsluiten van deelname, wanneer het om onbetrouwbare partners gaat. Onderschrijft de regering de stellingname van deze leden?

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie zich af wat de regering verstaat onder het begrip grensregio of grensgemeente, kijkend naar het wietexperiment. Klopt het dat dit gemeenten zijn die direct aan het buitenland grenzen? Welke gemeenten die meedoen aan het wietexperiment moeten het ingezetenencriterium handhaven? Zijn dit gemeente die direct aan het buitenland grenzen of anderszins?

Voorwaarde voor deelname van een gemeente aan het experiment is dat alle coffeeshops in die gemeente zich aansluiten. De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat dit nodig is, omdat anders in een gemeente twee regimes gaan ontstaan. Als een gemeente toch mee wil doen en niet alle coffeeshops in die gemeente sluiten zich aan, wat zijn dan de gevolgen, zo vragen deze leden aan de regering. Heeft de burgemeester van die gemeente dan de mogelijkheid om niet-deelnemende coffeeshops te sluiten? Hoe beoordeelt de regering de juridische houdbaarheid hiervan? En wie draait op voor de kosten van deze handhaving? Welke rol ziet de regering voor zichzelf weggelegd in zo’n situatie? Sluiting van niet-deelnemende coffeeshops houdt het risico in dat handel op straat ontstaat om daarmee het experiment te laten mislukken. Onderkent de regering dit risico en hoe gaat zij de betreffende burgemeesters steunen? Uit reacties van burgemeesters van grote(re) gemeenten is duidelijk geworden dat het voor hen in bovengenoemde situatie onmogelijk is om deel te nemen aan het experiment. Voor een optimale inrichting van het experiment zou dit in de ogen van de leden van de PvdA-fractie een gemiste kans zijn. Welke mogelijkheden ziet de regering om deze gemeenten toch mee te laten doen? Verwacht de regering, op basis van het overleg dat zij voert met de VNG, dat aan de hand van het huidige wetsvoorstel voldoende gemeenten mee zullen doen? Zijn er al gemeenten die zich hebben aangemeld?

Wat bedoelt de regering precies met «grensgemeenten, die verplicht zijn om het I-criterium toe te passen»? Zijn dat gemeenten die daadwerkelijk aan de grens liggen? Of gaat het om steden die in een grensregio liggen? Waarom stelt de regering niet voor om in deze gemeenten te werken met het Venlo’s model, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre gemeenteraden worden betrokken bij de vormgeving en uitvoering van de experimenten. Hoe is de regering voornemens het experiment dusdanig in te richten dat alle relevante factoren zoals geografische verschillen tussen landelijke en stedelijke gebieden, gemeenten in grensregio’s en het vrij verkeer van diensten en goederen adequaat in beeld worden gebracht?

De aan het woord zijnde leden vragen voorts wat de gevolgen zijn voor de aangewezen 6 a 10 gemeenten indien een of meerdere van deze gemeenten niet op tijd voorbereid blijken te zijn voor aanvang van het experiment. Wordt dan gezocht naar de best vergelijkbare vervanger of wordt de gehele selectie herzien? Wordt in een dergelijk geval de inwerkingtreding van het experiment uitgesteld of wordt er in een dergelijk geval in sommige gemeenten gestart, terwijl in anderen wordt besloten tot uitstel van het experiment?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat gedurende het experiment wiet en hasjiesj verkrijgbaar blijven in gemeenten die niet aan het experiment deelnemen. Hoe verwacht de regering te voorkomen dat men zal afreizen naar deze gemeenten om wiet of hasjiesj te verkrijgen en te gebruiken, en daarmee inbreuk te maken op het onderzoek, respectievelijk import vanuit die andere plaatsen te voorkomen? Maakt het voor de waarde van het experiment uit in welke mate dit plaats zal vinden en wordt gepoogd dit inzichtelijk te maken, zo vragen deze leden. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat ten bate van het experiment gesloten coffeeshopketen alle huidige wiet- en hasjiesj-verstrekkende partijen in een gemeente zullen moeten deelnemen aan het experiment. Zij vragen de regering welke mogelijkheden partijen hebben om dit te weigeren en hoe de regering hiermee om gaat.

b. De teelt van hennep ten behoeve van het experiment

Blijkens de stukken wordt van de telers verwacht dat dat zij een ruim assortiment zullen verbouwen dat geschikt is voor een voor de consumenten relevant aanbod van producten in de coffeeshop, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Hoe en door wie wordt beoordeeld of dit ook werkelijk het geval is? Worden in de begeleidingscommissie daartoe ook producenten en consumenten opgenomen?

In veel van de huidige cannabisproducten is het THC-gehalte inmiddels dermate hoog dat zij in verdovings- en verslavingseffecten geenszins meer onderdoen voor harddrugs. Betekent dit dat door de keuze voor de hier gevolgde wetgevingstechniek, met dit wetsvoorstel in wezen harddrugs worden gelegaliseerd bij AMvB, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De teelt zal, naar de leden van de VVD-fractie aannemen, zowel in kassen als in de openlucht plaatsvinden. Hoe stelt de regering zich voor de beveiliging daarvan in te richten? Hoe wordt de beveiliging van het vervoer van het geteelde product naar de coffeeshop verzekerd? Wordt daarbij ook gedacht aan particuliere beveiligingsbedrijven? Zo nee, wordt de politiecapaciteit in de deelnemende gemeenten voor vier jaar opgehoogd?

Het wetsvoorstel gaat uit van het principe «één coffeeshop, één teler». De leden van de CDA-fractie vragen of dit houdbaar is, wetende dat een gemiddelde coffeeshop wel 50 soorten hennep/wiet in voorraad heeft. Kan één teler daarin wel op een dergelijke korte termijn voorzien? En wat als dit niet het geval is: zal minder legaal aanbod in zo’n coffeeshop niet leiden tot toename van de straathandel?

De leden van de D66-fractie constateren dat er zorgen zijn aangaande de start van het experiment. Er kan onvoldoende goede wiet beschikbaar zijn en er zijn wellicht onvoldoende telers e.d. Hoeveel tijd is ingepland voor de startperiode?

Hoe gaat men toezicht houden op het THC-gehalte en hoe denkt men marktaandeel te kunnen verwerven als dat gehalte significant afwijkt van de op de illegale/gedoogde markt verkrijgbare wiet, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

De commissie-Knottnerus pleit voor een beperkt aantal (5 tot 10) betrouwbare en hooggekwalificeerde telers en een zo gering mogelijk aantal transportbewegingen om weglekken naar het criminele circuit te voorkomen. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de aanwijzing van de telers plaatsvindt. Welke eisen worden aan deze telers gesteld met betrekking tot de kwaliteit, de betrouwbaarheid en een voldoende gevarieerd aanbod van hennep? Bekend is dat de teelt van hennep zich naar het buitenland verplaatst, waar de omstandigheden gunstiger zijn en de pakkans kleiner. Ziet de regering risico’s in dit verband en hoe wordt toezicht gehouden op deze telers? Verwacht de regering dat zich voldoende telers zullen aanmelden die kunnen voldoen aan de door de regering te stellen eisen?

In de aanpak van het experiment is van belang dat voldoende kwaliteit en variëteit van hennep te verkrijgen is. Is die onvoldoende beschikbaar, dan zal zeker straathandel ontstaan. Hoe zorgt de regering voor voldoende kwaliteit en variëteit, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Welke rol krijgen consumenten hierbij, bijvoorbeeld in de vorm van een consumentenpanel?

In de uitzending van Nieuwsuur van 24 september jl. werd in twijfel getrokken of «staatswiet» en «nederhasj» qua prijs en qua kwaliteit ooit zouden kunnen concurreren met buitenlandse import. Graag vragen de leden van de GroenLinks-fractie een reflectie hierop van de regering.

Om een waterbed-effect te voorkomen en het onderzoek betrouwbare resultaten op te laten leveren is het van belang om consumenten zo veel mogelijk continuïteit te bieden in de kwaliteit en prijs van het aanbod dat zij gewend zijn van coffeeshops. Worden er eisen gesteld aan de prijzen van de door legale telers aangeboden producten om een dergelijk waterbed effect te voorkomen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Wordt voorafgaand aan de zogenaamde «clean sweep» in overweging genomen welke specifieke producten in het assortiment van de coffeeshops in de 6 a 10 gemeenten doorgaans het meest worden verkocht en op welke wijze worden de 10 a 15 bij AMvB aangewezen legale telers geacht hierop in te spelen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in het kader van de gezondheidsrisico’s of het THC-gehalte in wiet en hasjiesj, dat wordt gekweekt in het kader van het experiment gesloten coffeeshopketen, lager is dan de nu reeds verkrijgbare wiet, mede in verband met de gezondheidseffecten. Zij merken op dat elke bevordering van de gezondheid door het verlagen van de schadelijke stoffen op zichzelf nastrevenswaardig is, maar zien tegelijk de moeilijkheid dat gebruikers hechten aan het sterkere effect dat een hoger THC-gehalte met zich meebrengt. Is hasjiesj en wiet met een lager THC-gehalte dan wel een reëel alternatief voor gebruikers en hoe wordt dit inzichtelijk gemaakt? Omgekeerd stellen zij dezelfde vraag over het CBD-gehalte, hetgeen volgens informatie van Jellinek psychoses onderdrukt en de kans op verslavingen lijkt te verminderen.

De aan het woord zijn de leden vragen de regering welke eisen er worden gesteld aan de verwerking van het afval dat ontstaat bij het telen van hennep.

c. Verkoop van hennep in coffeeshops

Voor de gedoogde coffeeshops geldt nu vanzelfsprekend een algeheel reclameverbod.

De leden van de VVD-fractie vragen of wordt overwogen om dat verbod op te heffen voor de straks experimenteel gelegaliseerde coffeeshops, dit ter bevordering van de kanalisatie van de gebruikers naar het legale aanbod.

Een principieel punt betreft de samenwerking tussen gemeenten en coffeeshops. In de experimenten moeten gemeenten samenwerken met coffeeshops die tot dan toe soms jarenlang met de georganiseerde criminaliteit hebben samengewerkt. Het is voor de leden van CDA-fractie nauwelijks voorstelbaar dat deze coffeeshops hun langdurige samenwerking direct zullen verbreken en zich zullen laten dwingen om hun achterdeuren te sluiten. Dit betekent dat de gemeentelijke overheid dus indirect gaat samenwerken met die georganiseerde criminaliteit. Vindt de regering dit acceptabel? Heiligt het doel (van de experimenten) hier het middel (van de samenwerking met de georganiseerde criminaliteit)?

De leden van de ChristenUnie-fractie van de lezen in de memorie van toelichting dat: «De coffeeshops in de deelnemende gemeenten moeten worden voorzien van op kwaliteit gecontroleerde geteelde hennep.» 6 Deze leden vragen welke eisen er aan de kwaliteit gesteld worden. Is dat een soort keurmerk? Zij vragen tevens wie de controle zal verzorgen. Uit de memorie van toelichting blijkt deze leden niet wie deze controle zal bekostigen. Meer in het algemeen vragen zij welke financiële gevolgen de regering aan dit wetsvoorstel verbindt en op welke wijze dat bekostigd wordt.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering voorstelt om maatregelen met betrekking tot preventie alsmede een opleiding tot «wietverkoper» door middel van een eisenpakket in de AMvB verplicht te stellen voor de deelnemende coffeeshops. Is de regering van plan om deze eisen ook in te voeren voor coffeeshops en gemeenten die niet aan het experiment deelnemen?

d. Begeleidings- en evaluatiecommissie experiment gesloten coffeeshopketen

Wat denkt de regering te gaan doen wanneer na afloop het experiment als mislukt wordt beschouwd, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Het experiment wordt vergezeld van een onafhankelijk effectonderzoek, zo lezen de leden van de D66-fractie. Wanneer is volgens de regering sprake van een geslaagde werkwijze? Kan bij succes de wietmarkt onder condities worden verbreed?

De commissie-Knottnerus vindt het experiment geslaagd als duidelijk is geworden dat een gesloten cannabisketen realiseerbaar is en als de gemeten effecten gunstig zijn, dan wel geen verslechtering laten zien ten opzichte van de huidige situatie. Zo’n uitkomst is in de ogen van de commissie een eenduidig resultaat, dat pleit voor regulering van de cannabisketen in Nederland. Van een geslaagd experiment is volgens de commissie dus niet alleen sprake als er gunstige effecten zijn op gezondheid, criminaliteit, veiligheid of overlast. Ook als het lukt om een succesvolle gesloten cannabisketen te realiseren zonder negatieve neveneffecten kan het experiment als geslaagd worden beschouwd. Wanneer is in de ogen van de regering het experiment geslaagd te noemen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Deelt de regering de opvattingen van de commissie-Knottnerus op dit punt? Zo nee, waarom niet? Welke doelen heeft de regering voor ogen? Wat moet de minimale uitkomst van het experiment zijn om te kunnen besluiten tot een regeling van onbeperkte duur? Is de inzet van de regering een «nee, tenzij» of een «ja, mits»? Met andere woorden, is de regering voornemens om bij positieve uitkomsten van het experiment over te gaan tot een landelijke regeling van onbeperkte duur, zoals geadviseerd door de commissie-Knottnerus? Andere landen (zoals bijvoorbeeld Canada en enkele Amerikaanse Staten) hebben al de teelt en levering van hennep gelegaliseerd of zijn bezig wetgeving vast te stellen (bijvoorbeeld Luxemburg). Hoe beoordeelt de regering de ervaringen in die landen? Wordt in het experiment gebruik gemaakt van deze ervaringen?

Kan de regering inmiddels meer helderheid verschaffen over de werkwijze bij het vergelijkbare experiment met legalisering van wiet dat in Luxemburg wordt opgezet, en dan met name op het gebied van de methodiek, het aantal deelnemende producenten en verkooppunten, de regionale spreiding en in algemene zin de representativiteit van het onderzoek en op welke wijze in de evaluatie invulling wordt gegeven aan vervolgstappen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De regering heeft aangegeven dat de resultaten van het experiment helder en eenduidig moeten zijn om te kunnen spreken van een geslaagd onderzoek.7 De leden van de GroenLinks-fractie vinden dit nogal vaag en zijn benieuwd naar verdere uitwerking van het begrip «geslaagd». Is het mogelijk om net als de Tweede Kamer de onderzoeksopzet te ontvangen? Is de regering voornemens om verder uit te werken wanneer het experiment «geslaagd» is, zodra de onderzoeksopzet met beide Kamers is gedeeld? Worden de criteria waar aan de hand van het oordeel «succesvol» wordt gegeven – namelijk de effecten van de gesloten keten op «criminaliteit, veiligheid, volksgezondheid en overlast» nog verder geconcretiseerd? Hoe ambitieus zijn de verwachtingen van de regering en hoe verhouden deze zich tot de bescheiden opzet van dit experiment?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering de opvatting van de adviescommissie ziet dat «als het lukt om een succesvolle gesloten cannabisketen te realiseren zonder negatieve neveneffecten het experiment als geslaagd kan worden beschouwd». Deze leden vragen zich namelijk ten zeerste af of het experiment als geslaagd kan worden beschouwd als de huidige effecten op gezondheid, criminaliteit, veiligheid of overlast gelijk blijven, temeer omdat op dit moment grote negatieve effecten op deze terreinen te constateren zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hierop te reageren.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de begeleidingscommissie uiterlijk acht maanden voor afronding van het experiment een evaluatieverslag aan de Minister zal toezenden om «iedere gewenste vervolgstap ter besluitvorming aan het parlement voor te leggen.» De aan het woord zijnde leden vragen de regering hierop te reageren, onder meer omdat zij elders aangeeft dat een experimenteertermijn korter dan 4 jaar «als risico heeft dat het experiment te kort is om voldoende inzichten te kunnen verkrijgen»? Zij hebben de indruk dat het experiment na maximaal drie jaar al geëvalueerd moet worden om aan de eis van acht maanden te voldoen. Is er wel voldoende tijd en wordt zo niet voorgesorteerd op het verlengen van een experiment, zo vragen deze leden.

Deze leden constateren dat de regering in dit wetsvoorstel de mogelijkheid creëert om bij AMvB de experimenteertermijn te verlengen tot 6 jaar. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de mogelijkheid tot het in stand houden van het experiment gesloten coffeeshopketen, zo lang na het aanbieden van het evaluatieverslag, zich verhoudt tot artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht.

4. Internationale en Europeesrechtelijke aspecten

Het feit is dat de met het wetsontwerp beoogde experimenten – ook naar het oordeel van de Raad van State – in strijd zijn met ook door Nederland ondertekende internationale verdragen. Dit heeft de regering ook bevestigd in het debat met de Tweede Kamer. Hierbij is aangegeven dat hierover nog overleg gaande is. De leden van de CDA-fractie voelen op dit punt spanning in dit dossier, waarvan zij zich afvragen of deze niet voorafgaand aan het experiment opgelost dient te worden. Dit brengt deze leden tot de volgende vragen.

Kan Nederland, indien de experimenten een succes worden, aan de resultaten hiervan geen vervolg geven, omdat Europese wetgeving daaraan in de weg staat? Wat is, dit in acht nemend, dan het nut van de experimenten?

Meer algemeen, is het de regering bekend of, en zo ja hoe, andere landen bezig zijn hun cannabis- en hasjiesjbeleid aan te passen? Stuiten deze landen hier op dezelfde regelgeving?

Hoe is, naar inschatting van de regering, de bereidheid om de internationale regelgeving op dit gebied aan te passen? Tot slot, wat zal dit experiment doen met de beeldvorming in het buitenland over Nederland als drugsland?

Het experiment past niet helemaal bij internationale regelingen, ook al wordt tegenwoordig in andere landen volop wiet verkocht. De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan verzekeren dat bij dit experiment geen kans bestaat op een internationaal geschil.

De Raad van State is van mening dat het voorgestelde experiment vermoedelijk in strijd is met geldend internationaal en Europees recht. Essentieel is daarom in de ogen van de Raad dat het experiment zinvol, geloofwaardig en wetenschappelijk verantwoord is en leidt tot bruikbare resultaten.8 In dat verband is door de commissie-Knottnerus geadviseerd het experiment breder op te zetten: meer deelnemende gemeenten en een langere looptijd van het experiment. Kan de regering onderbouwd aangeven waarom zij afwijkt van zowel het advies van de Raad als het advies van de commissie-Knottnerus, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. De enkele constatering dat «het goed mogelijk is om binnen de in het wetsvoorstel neergelegde kaders een zinvol, geloofwaardig en wetenschappelijk relevant experiment in te richten»9 overtuigt de aan het woord zijnde leden niet.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de concrete bezwaren van buurlanden zijn bij een grotere en meer ambitieuze opzet van een experiment, indien dit beter beeld geeft van de wenselijkheid tot legaliseren? Hebben de buurlanden van Luxemburg eveneens dergelijke bezwaren gemaakt tegen het experiment dat daar plaats zal vinden?

Deze leden verwijzen naar een onderzoek van de Radboud Universiteit door Van Kempen en Fedorova (2016),10 waarin geconcludeerd wordt dat de positieve mensenrechtenverplichtingen met betrekking tot het terugdringen van criminaliteit en waarborgen van de volksgezondheid prioriteit moeten hebben boven verplichtingen uit drugsverdragen. Wordt het experiment zodanig vormgegeven dat een antwoord kan worden gegeven op het vraagstuk of gereguleerd toestaan van cannabisteelt en handel tot een effectievere mensenrechtenbescherming leidt, en dus prioriteit moet hebben boven verplichtingen uit drugsverslavingen?

In hoeverre is de regering, indien een positieve mensenrechtenverplichting als uitgangspunt wordt genomen voor het legitimeren van dit experiment, internationaal- en Europeesrechtelijk genoodzaakt om met de resultaten van het experiment een substantiële bijdrage te leveren aan het internationale en Europese debat over de legalisatie van softdrugs en de effecten hiervan op criminaliteit en volksgezondheid? Is dit een vereiste dat het kabinet aan zichzelf of aan haar opvolger stelt? Acht de regering een dergelijke bijdrage, die noodzakelijk is opdat het experiment ethisch te verantwoorden is, te kunnen leveren met de huidige opzet van het experiment?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het uitvoeren van het experiment gesloten coffeeshopketen op gespannen voet staat met VN-drugsverdragen, de Schengen Uitvoeringsovereenkomst en het Kaderbesluit van de EU. De Raad van State schrijft dat «het beoogde experiment vermoedelijk in strijd is met het geldende internationale en Europese recht. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering welke gevolgen dit experiment heeft voor de positie van Nederland op Europees en internationaal niveau. De aan het woord zijnde leden vragen of regeringen van ons omliggende landen en de Europese Commissie een reactie hebben gegeven op het voorliggende wetsvoorstel en zo ja, wat de inhoud daarvan was en welke stappen de regering naar aanleiding van deze reacties heeft ondernomen, en zo nee, of het niet wijselijk is alsnog de genoemde partijen te consulteren.

Zij vragen ook om nader te onderbouwen hoe de regering denkt te voorkomen dat een beroep op de internationale verdragen door een (derde-)belanghebbende kans maakt. Zij vragen tevens of dit experiment nog het risico met zich meebrengt dat Nederland in gebreke wordt gesteld door andere verdragspartners.

De Raad van State stelt, zo merken de leden van de SGP-fractie op, dat internationale verdragen en Europese overeenkomsten Nederland verplichten om de teelt en verkoop van cannabis te verbieden en te bestrijden. De Raad van State concludeert dat in deze verdragen nagenoeg geen ruimte is voor het toelaten van teelt en verkoop van cannabis voor recreatieve doeleinden. De regering stelt dat het voorgestelde experiment weliswaar in strijd is met de internationale regelgeving, maar dat het experiment toch mogelijk is door de wettelijke verankering van de tijdelijke aard van het experiment. Echter, het experiment bevat een «achterdeur». Bij AMvB kan het experiment worden voortgezet, in plaats van afgebouwd. Hoe groot acht de regering de kans dat er om deze reden in internationale of Europese gremia tegen Nederland procedures zullen worden aangespannen? Hoe zeker is de regering ervan dat de argumentatie van de regering standhoudt bij de rechter? Op wat voor wijze houdt de regering contact met buurlanden over het experiment? Hoe waarborgt de regering dat er door het experiment geen grensoverschrijdende effecten optreden ten aanzien van criminaliteit, overlast en volksgezondheid, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

5. Toezicht en handhaving

De uitvoering van dit wetsvoorstel kan mogelijk spanning opleveren met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) (in casu het nemo tenetur-beginsel) indien via bestuursrechtelijke handhaving, waarvoor in beginsel een medewerkingsplicht geldt, wilsafhankelijke informatie wordt verstrekt aan de toezichthouder. Indien dergelijke wilsafhankelijke informatie vervolgens leidt tot intrekking van de aanwijzing om deel te nemen aan het experiment en tot strafrechtelijke vervolging op grond van de Opiumwet, dient het recht van verdachten om geen (wilsafhankelijk) zelf incriminerend bewijs te leveren afdoende te worden beschermd. De leden van de D66-fractie vragen of de regering voornemens is bij AmvB randvoorwaarden te stellen teneinde strijd met het nemo tenetur-beginsel te voorkomen en zo ja, welke randvoorwaarden dit betreft.

Hoe worden het toezicht en de handhaving vorm gegeven, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

In het gewijzigd voorstel van de wet regelt Artikel 6, tweede lid, dat de Ministers ter bescherming van de volksgezondheid of in het belang van de openbare orde en veiligheid een last tot onmiddellijke staking van de uitvoering van het experiment kunnen opleggen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit in de ogen van de regering voldoende is om de veiligheid van legale telers van hennep te beschermen. Zo niet, welke aanvullende veiligheidsmaatregelen denkt de regering nodig te hebben om telers en hun oogst te beschermen tegen afpersing, bedreiging en geweld van het criminele circuit, waardoor hennep in het criminele circuit kan verdwijnen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het slechts verstrekken van wiet of hasjiesj, dat is geproduceerd in het kader van het experiment gesloten coffeeshopketen, gehandhaafd zal worden en op welke wijze opgetreden wordt bij het tevens verstrekken van illegaal gekweekte wiet. Daarnaast vragen zij welke gevolgen overtreding van de wet gesloten coffeeshopketen door wiet-verstrekkende partijen in een aan het experiment deelnemende gemeente heeft voor (de resultaten van) dit experiment. Zij vragen of er een risico is dat henneptelers die niet bij het experiment betrokken zijn een succesvol beroep zullen doen op het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur, zoals gememoreerd door de Raad voor de Rechtspraak. Hoe taxeert de regering dit risico, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich voorts af welke gevolgen het experiment gesloten coffeeshopketen heeft voor de handhaving van de Opiumwet, zowel in de aan het experiment deelnemende als niet-deelnemende gemeenten. Tevens vragen deze leden of, en zo ja op welke wijze, de bestrijding van drugscriminaliteit vormgegeven zal worden in de aan het experiment deelnemende gemeenten en op welke wijze dit de relevantie van het onderzoek kan beïnvloeden. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de nationale politie adviseert om de locatie gebonden beveiliging neer te leggen bij de telers en coffeeshophouders, en dat de regering met de nationale politie in gesprek zal gaan over dit thema alvorens een AMvB te publiceren. Zij vragen welke bevindingen en conclusies dit gesprek heet opgeleverd en om daarin tevens toe te lichten wie verantwoordelijk is voor de beveiliging gedurende het transport tussen teler en coffeeshop.

6. Overig

Het «wietexperiment» zal ook weer aandacht laten uitgaan naar het beleid inzake medicinale cannabis. De Nederlandse tuinbouw levert materiaal voor de verbouw van «mediwiet» in andere landen, bijvoorbeeld Canada, maar in eigen land is de markt gesloten en beperkt tot één leverancier. De leden van de D66-fractie vernemen graag welke plannen de regering heeft voor het verruimen van de markt voor medicinale cannabis in eigen land.

De huidige illegale wietteelt zal niet worden beïnvloed door de wietteelt in opdracht van de Ministers voor Medische Zorg en van Justitie en Veiligheid. De grootschalige illegale wietteelt komt namelijk niet of nauwelijks in de coffeeshops terecht. Wietteelt is een zeer energie-intensieve bezigheid. Hoeveel CO2 gaat de staat dus additioneel produceren door het kweken van wiet en hoe verhoudt zich dat tot staand beleid, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Onlangs is het wetsvoorstel wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand11 door de Eerste Kamer aanvaard. Kern van dat wetsvoorstel is dat het, met het oog op het bevorderen van de volksgezondheid en het bestrijden van criminaliteit, effectiever is om gokken via illegaal aangeboden sites te legaliseren dan dit te verbieden. De analogie met teelt, verkoop en gebruik van softdrugs dringt zich op: de «achterdeur» is strafbaar, verkoop en gebruik worden onder voorwaarden gedoogd. Welke overeenkomsten en verschillen ziet de regering tussen beide wetten, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke lessen kunnen worden geleerd uit de wet met betrekking tot het organiseren van kansspelen op afstand?

De regering gaf tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer12 aan dat in februari de reacties van de regering worden opgesteld op de consultatie van het OM, de Politie en de Autoriteit Persoonsgegevens over de ontwerp-AMvB. Kan de regering aangeven hoe het hier inmiddels mee staat, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Ziet de regering de mogelijkheid om – zoals is aangegeven tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer – op korte termijn, in april, een nieuwe versie van de concept-AMvB aan de Kamers te zenden? Kan de regering al duidelijkheid geven op welke termijn het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State op deze ontwerp-AMvB wordt verwacht? Is de regering bereid – conform de wens, geformuleerd in de brief van de Voorzitter van de Eerste Kamer d.d. 7 februari 201913 – dat advies aan de Kamers te zenden, gelijktijdig met de voorhang ex artikel 13 van het wetsvoorstel?

Het wetsvoorstel regelt onder andere in artikel 8a, tweede lid, dat bij AMvB persoonsgegevens kunnen worden aangewezen «die nodig zijn in verband met de uitoefening van hun taken of bevoegdheden op grond van deze wet» en «verdere verwerking» van deze gegevens. Is hierbij reeds een Privacy Impact Assessment uitgevoerd, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Is het wetsvoorstel volgens de Autoriteit Persoonsgegevens «AVG-proof» en is er ook advies ingewonnen over hoe invulling kan worden gegeven aan de principes van dataminimalisatie en doelbinding?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke gevolgen het experiment heeft voor de verstrekking en het gebruik van medicinale cannabis.

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid ziet de beantwoording van de voorgaande vragen met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Duthler

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling

Kox (SP), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD) (voorzitter), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Strik (GL), Knip (VVD), Backer (D66), Schouwenaar (VVD), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Gerkens (SP), Vlietstra (PvdA), Lokin-Sassen (CDA), Dercksen (PVV), D.J.H. van Dijk (SGP), Van Rij (CDA), Rombouts (CDA), Van de Ven (VVD), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Van Zandbrink (PvdA), vac. (PVV), Fiers (PvdA), Andriessen (D66), Vink (D66).

X Noot
2

Kamerstukken II 2017/2018, 24 077, nr. 416, met bijlage.

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstukken II 2017/2018, 34 700, nr. 34.

X Noot
4

Kamerstukken II 2017/2018, 34 997, nr. 3 HERDRUK, p. 1.

X Noot
6

Kamerstukken II 2017/2018, 34 997, nr. 3 HERDRUK, p. 8.

X Noot
7

«Het is succesvol als de effecten goed gemeten zijn». Handelingen II 2018/2019, nr. 43, item 8, p. 5.

X Noot
8

Kamerstukken II 2017/2018, 34 997, nr. 4, p. 4.

X Noot
9

Kamerstukken II 2017/2018, 34 997, nr. 4, p. 5.

X Noot
10

Internationaal recht en cannabis II, Regulering van cannabisteelt en -handel voor recreatief gebruik: positieve mensenrechtenverplichtingen versus VN-drugsverdragen, P.H.P.H.M.C. van Kempen en M.I. Fedorova, Wolters Kluwer, Deventer 2016.

X Noot
11

Kamerstukken I 2015/2016, 33 996, A.

X Noot
12

Handelingen II 2018/2019, nr.43, item 8.

X Noot
13

Kamerstukken I 2018/2019, 34 714, G.

Naar boven