34 987 Aanpassing van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van de departementale herindeling en het herstellen van enige wetstechnische gebreken en leemten

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Aanleiding

Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) naar aanleiding van de departementale herindeling met betrekking tot beide ministeries. Deze herindeling is vastgesteld in de volgende besluiten:

  • 1. het Besluit van 26 oktober 2017, houdende naamswijziging van het Ministerie van Economische Zaken (Stcrt. 2017, 62722);

  • 2. het Besluit van 26 oktober 2017, houdende instelling van een Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Stcrt. 2017, 62723);

  • 3. het Besluit van 26 oktober 2017, houdende departementale herindeling met betrekking tot het groen onderwijs (Stcrt. 2017, 62726), en

  • 4. het Besluit van 7 december 2017, houdende departementale herindeling met betrekking tot generieke digitale overheid voor bedrijven (Stcrt. 2017, 72516).

Als gevolg van de instelling van een nieuw Ministerie van LNV is de verantwoordelijkheid voor bepaalde beleidsterreinen overgeheveld van de toenmalig Minister van Economische Zaken naar de Minister van LNV. Dit wetsvoorstel is gebaseerd op de overweging dat het wenselijk is een aantal wetten op het terrein van LNV en EZK aan te passen om duidelijkheid te verschaffen over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de Ministers van LNV en EZK. Deze duidelijkheid is extra geboden vanwege het feit dat niet alleen een andere Minister, maar ook een ander ministerie de verantwoordelijkheid voor de wetten op het terrein van LNV heeft gekregen. Daarmee onderscheidt deze situatie zich van die waarin een Minister zonder portefeuille binnen een bestaand ministerie wordt aangesteld.

Daarnaast strekt dit wetsvoorstel ertoe om wetten in overeenstemming te brengen met de hiervoor genoemde departementale herindeling met betrekking tot het groen onderwijs en de departementale herindeling met betrekking tot generieke digitale overheid voor bedrijven.

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om enkele wetstechnische gebreken en leemten te herstellen.

2. Regeldruk

De wijzigingen die zijn opgenomen in dit wetsvoorstel hebben geen gevolgen voor de regeldruk.

Deze memorie van toelichting wordt uitgebracht mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikelen I en II Wijziging van «Economische Zaken» in «Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» en in «Economische Zaken en Klimaat»

De opzet van de artikelen I en II wijkt enigszins af van het gebruikelijke patroon. De artikelen I en II bevatten tabellen waarin alle voorgestelde wijzigingen zijn opgenomen die de vervanging van «Economische Zaken» door «Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» (artikel I) of door «Economische Zaken en Klimaat» (artikel II) behelzen. Dat geeft een overzichtelijker beeld dan het vele malen herhalen van de traditionele formulering «in artikel... van... wordt x vervangen door y». De opzet van artikelen I en II is eerder gehanteerd in de Wet van 27 september 2001 tot aanpassing van wetten in verband met de vervanging van de gulden door de euro (Aanpassingswet euro) (Stb. 2001, 481).

Omdat de naamswijziging weliswaar veelal betrekking heeft op de verantwoordelijke of bevoegde Minister, maar soms ook op het ministerie, en omdat de naam soms in een opsomming van Ministers voorkomt waarbij over «Onze Ministers» wordt gesproken, is ervan afgezien om «Onze Minister» telkens in de wijzigingsopdracht op te nemen. Door de aard van het wetsvoorstel, dat zich primair richt op de naamswijzigingen, is sprake van een voldoende begrijpelijke lees- of begripseenheid door slechts «Economische Zaken» te wijzigen.

Artikel III Aanbestedingswet 2012

Met deze voorgestelde wijziging wordt een onjuiste verwijzing naar erkenningscriteria hersteld.

Artikel IV Algemene wet bestuursrecht

Met de voorgestelde wijzigingen worden de in bijlage 2 en bijlage 3 bij de Algemene wet bestuursrecht behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak en Regeling verlaagd griffierecht gewijzigd in verband met de departementale herindeling.

Onderdeel A (artikel 4 van bijlage 2)

Met de voorgestelde wijzigingen in onderdeel A wordt «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» telkens vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

Onderdelen B en C (artikel 9 van bijlage 2 en artikel 2 van bijlage 3)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is bij Besluit van 26 oktober 2017, houdende departementale herindeling met betrekking tot het groen onderwijs (Stcrt. 2017, 62726) met ingang van 26 oktober 2017 belast met de behartiging van aangelegenheden op het terrein van het groen onderwijs voor zover deze voor 26 oktober 2017 was opgedragen aan de toenmalige Minister van Economische Zaken. De voorgestelde wijzigingen in onderdelen B en C hangen samen met de overgang van het beleidsterrein «groen onderwijs» naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel V Dienstenwet

Met dit artikel wordt de Dienstenwet aangepast aan de departementale herindeling, zoals vastgelegd in het Besluit van 7 december 2017, houdende departementale herindeling met betrekking tot generieke digitale overheid voor bedrijven (Stcrt. 2017, 72516).

Met dit besluit is de verantwoordelijkheid voor een aantal digitale voorzieningen en de verantwoordelijkheden, vervat in de Dienstenwet, overgedragen van de Minister van Economische Zaken en Klimaat naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikelen VI en VII Elektriciteitswet 1998 en Gaswet

Met de voorgestelde artikelen VI en VII wordt een onjuistheid in de aanduiding van een verordening gecorrigeerd.

Artikel VIII Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In artikel 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt nog verwezen naar het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap. Met dit wetsvoorstel wordt deze verwijzing geactualiseerd, zodat voortaan wordt verwezen naar het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel IX Kaderwet EZ-subsidies

Op 14 oktober 2010 zijn de toenmalige Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Economische Zaken opgegaan in één Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Vervolgens is per 5 november 2012 de naam van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gewijzigd in het Ministerie van Economische Zaken (EZ).

De huidige Kaderwet EZ-subsidies is een samenvoeging van een subsidiekaderwet van het toenmalige Ministerie van LNV, de Kaderwet LNV-subsidies, en een subsidiekaderwet van het toenmalige Ministerie van EZ, de Kaderwet EZ-subsidies. Bij Wet van 11 november 2013 tot wijziging van de Kaderwet EZ-subsidies (aanpassing aan de samenvoeging van de voormalige Ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (Stb. 2013, 482) is die Kaderwet EZ-subsidies gewijzigd en is de Kaderwet LNV-subsidies ingetrokken. Daarbij is een integraal kader geschapen voor de subsidiëring op de terreinen van de twee voormalige Ministeries van EZ en van LNV.

Het ligt, ook na 26 oktober 2017, in de rede om de reeds geharmoniseerde wetgeving voor subsidies van de sindsdien weer separate Ministeries van LNV en EZK onder één gezamenlijk raamwerk te continueren. Een rol hierbij speelt het feit dat dezelfde uitvoeringsorganisatie voor beide ministeries de subsidies uitvoert. Met ingang van 1 januari 2014 is de baten-lastendienst Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ingesteld bij het Instellingsbesluit baten-lastenagentschap Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland behelst een fusie van Agentschap NL, dat ressorteerde onder het toenmalige Ministerie van EZ, en Dienst Regelingen, dat ressorteerde onder het toenmalige Ministerie van LNV. De fusie sloot aan bij Project 11 (clustering back-office subsidies) van het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst (Kamerstukken II 2010/11, nr. 31 490, nr. 54). Hierbij is geconstateerd dat de primaire uitvoeringsprocessen van Agentschap NL en Dienst Regelingen voor de verstrekking van subsidies vergelijkbaar waren. In het licht daarvan en om de flexibiliteit en slagvaardigheid van de uitvoeringsorganisatie te vergroten is destijds besloten om de procesmatige clustering organisatorisch vorm te geven door een fusie.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland valt sinds de reorganisatie van 26 oktober 2017 onder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. De Rijksdienst is zowel door de Minister van EZK als de Minister van LNV gemandateerd om subsidies op beleidsterreinen van het Ministerie van EZK en het Ministerie van LNV uit te voeren.

De Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben reeds ervaring met een gezamenlijke kaderregeling voor subsidieverstrekking voor de drie genoemde ministeries. De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS heeft als doel de gezamenlijke uitvoering van de subsidieverstrekking eenvoudiger te maken. Genoemde ministeries laten, net als de Ministeries van EZK en LNV, de subsidieregelgeving door één uitvoeringsorganisatie uitvoeren, wat ook beslissend was voor het opstellen van een gezamenlijke kaderregeling1.

Een gezamenlijke kaderwet op het terrein van beide ministeries biedt een grondslag voor alle subsidies waarvoor geen specifieke grondslag in specifieke wetten bestaat. In de gezamenlijke kaderwet wordt een grondslag gegeven om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling regels te stellen over diverse onderwerpen op het terrein van beide ministeries. Als gevolg van de voorgestelde wijziging van de Kaderwet EZ-subsidies zijn twee nieuwe subsidiekaderwetten niet nodig, maar volstaat een wijziging van de Kaderwet EZ-subsidies.

De ministeriële verantwoordelijkheid voor de subsidieverstrekking en de uitvoering daarvan blijft onverlet.

Het wetsvoorstel somt de beleidsterreinen van beide ministeries op in de artikelen 2 en 2a.

De Minister van EZK kan subsidie verlenen voor activiteiten op de beleidsterreinen die zijn opgenomen in artikel 2. Het klimaatbeleid, waar de Minister van EZK verantwoordelijk voor is sinds het Besluit van 26 oktober 2017, houdende departementale herindeling met betrekking tot klimaat (Stcrt. 2017, 62730), is in de voorgestelde wijziging van artikel 2 opgenomen als beleidsterrein.

De Minister van LNV kan sinds het Besluit van 26 oktober 2017, houden instelling van een Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Stcrt. 2017, 62723) subsidie verlenen voor activiteiten op de beleidsterreinen die zijn opgenomen in artikel 2a.

In het voorgestelde nieuwe artikel 2a is de wettelijke basis voor subsidiëring op het terrein van groen onderwijs geschrapt, omdat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met ingang van 26 oktober 2017 belast is met de behartiging van aangelegenheden op het terrein van het groen onderwijs.

Voorgesteld wordt de citeertitel aan te passen om tot uiting te brengen dat de kaderwet een wet is voor subsidiëring op de beleidsterreinen van beide departementen.

Artikel X Telecommunicatiewet

In artikel 6.5, tweede lid, van de Telecommunicatiewet wordt een tekstuele verbetering aangebracht.

Artikel XI Wet dieren

In de Wet dieren wordt een aantal tekstuele verbeteringen aangebracht.

Artikel XII Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken

Bij de in artikel XII opgenomen wijziging van artikel 1, eerste lid, van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken is uitgegaan van het artikel zoals dat luidt na inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 23 juni 2017 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (evaluatie WION en regeling bevoegde rechter) (Kamerstukken 34 745). Het wetsvoorstel waarin die wijziging is opgenomen is thans in behandeling bij de Eerste Kamer en zal naar verwachting eerder tot wet zijn verheven en in werking zijn getreden dan het onderhavige wetsvoorstel. Gelet hierop is een samenloopbepaling niet nodig geacht. Wel is voorzien in de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding, zodat de inwerkingtreding van dit artikel kan worden gekoppeld aan de inwerkingtreding van de bedoelde wet, mocht dat onverhoopt anders zijn.

Artikel XIII Wet inrichting landelijk gebied

In de Wet inrichting landelijk gebied wordt in artikel 93h, tweede lid, onderdeel c, «van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» vervangen door «van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit».

Artikel XIV Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming wordt als volgt gewijzigd:

Onderdelen A en B (artikel 3.15, zesde lid, onderdeel a, onder 1° en de artikelen 1.6, tweede lid, 2.1, zevende lid, 3.16, vijfde lid, onderdelen a en b, 3.17, eerste lid, onderdelen a en b, en 9.8)

Met deze onderdelen wordt een aantal verschrijvingen hersteld.

Onderdeel C (artikel 3.31, tweede lid)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan op grond van artikel 3.31 van de Wet natuurbescherming – net als onder de voormalige Flora- en faunawet – gedragscodes goedkeuren. Voor werkzaamheden die worden verricht op basis van een door de Minister goedgekeurde gedragscode geldt een vrijstelling van de onderscheiden verboden opgenomen in de paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het tweede lid van artikel 3.31van de Wet natuurbescherming bepaalt nu dat een gedragscode wordt goedgekeurd als aan de daar genoemde eisen is voldaan, waarmee geïmpliceerd wordt dat het hier een gebonden bevoegdheid betreft. Dit zou een onbedoelde en ongewenste wijziging zijn in vergelijking met het toenmalige artikel 16c, eerste lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, dat bepaalde dat een gedragscode «slechts» werd goedgekeurd als aan de vereisten was voldaan. Voorgesteld wordt derhalve om in artikel 3.31, tweede lid, te bepalen dat gedragscodes uitsluitend worden goedgekeurd als aan de daar genoemde vereisten is voldaan.

Onderdeel D (artikel 9.3, tweede lid)

In artikel 2.4 van de Wet natuurbescherming is de zogenoemde aanschrijvingsbevoegdheid geregeld. Daarmee kunnen gedeputeerde staten – en soms het Rijk- beperkingen en verplichtingen opleggen met betrekking tot de uitoefening van bestaande en toekomstige handelingen binnen en buiten een Natura 2000-gebied als dat nodig is in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Deze aanschrijvingsbevoegdheid werd voorheen in artikel 19ke van de Natuurbeschermingswet 1998 geregeld en na een tussentijdse wetswijziging in artikel 19kp van die wet. In het overgangsrecht van artikel 9.3 van de Wet natuurbescherming wordt ten onrechte nog verwezen naar artikel 19ke in plaats van artikel 19kp van de Natuurbeschermingswet 1998. In het voorgestelde artikel XI, onderdeel C, wordt de verwijzing in artikel 9.3 aangepast.

Artikel XV Wet op de economische delicten

Onderdeel A (artikel 1, onder 4°)

In artikel 1, onder 4°, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Telecommunicatiewet «Onze Minister van Economische Zaken» telkens vervangen door «Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat».

Onderdeel B (artikel 1a, onderdelen 1° en 2°)

In artikel 1a van de Wet op de economische delicten zijn de bepalingen van de Wet natuurbescherming strafrechtelijk gesanctioneerd. Ten aanzien van de verbodsbepalingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten is daarbij onderscheid gemaakt tussen overtreding van de verboden ten aanzien van het opzettelijk vangen en doden en het onder zich hebben en verhandelen, ten aanzien waarvan zwaardere sancties gelden, en de overige verboden, die onder een lichter sanctieregime vallen. De verbodsbepalingen die zijn opgenomen in artikel 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming zijn per abuis allemaal in de eerste categorie opgenomen, ook de overige verboden die overeenkomstig het hiervoor beschreven uitgangspunt onder een lichter sanctieregime zouden moeten vallen. Voorgesteld wordt om dit te herstellen.

Artikel XVI Wet op de Kamer van Koophandel

Voorgesteld wordt om artikel 5 van de Wet op de Kamer van Koophandel aan te passen aan de departementale herindeling, zoals vastgelegd in het besluit van 7 december 2017, houdende departementale herindeling met betrekking tot generieke digitale overheid voor bedrijven (Stcrt. 2017, 72516). Met dit besluit is de verantwoordelijkheid voor het digitaal ondernemersplein overgedragen van de Minister van EZK naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikelen XVII en XVIII Wet strategische diensten en Wet uitvoering antiboycotverordening

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de Wet strategische diensten en de Wet uitvoering antiboycotverordening aan te passen aan de departementale herindeling, zoals vastgelegd in het Besluit houdende departementale herindeling met betrekking tot buitenlandse handel (Stcrt. 2012, 23046). Met dit besluit is de verantwoordelijkheid voor het beleidsterrein van buitenlandse handel over gegaan van de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie naar de Minister van Buitenlandse Zaken.

Artikel XIX Wet van 11 april 2018 tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (evaluatie WION en regeling bevoegde rechter) (Stb. 2018, 120)

Artikel XIX strekt tot herstel van een omissie in een wijzigingsopdracht in de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (evaluatie WION en regeling bevoegde rechter) (Stb. 2018, 120). Als gevolg van de inwerkingtreding per 1 juli 2018 van de in artikel IV, onderdeel A, van die wet opgenomen samenloopbepaling heeft de wijziging betrekking op het als gevolg van die samenloopbepaling gewijzigde artikel I, onderdeel F, en aldus op artikel 13 van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken. Dat artikel I, onderdeel F, treedt per 1 januari 2019 in werking (Besluit van 3 mei 2018, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 11 april 2018 tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (evaluatie WION en regeling bevoegde rechter) (Stb. 2018, 140)).

Artikel XX Wet van 31 oktober 1973, houdende maatregelen met betrekking tot de financiering van de pensioenvoorzieningen van de steenkolenmijnindustrie (Stb. 1973, 523)

De Wet van 31 oktober 1973, houdende maatregelen met betrekking tot de financiering van de pensioenvoorzieningen van de steenkolenmijnindustrie (Stb. 1973, 523) voorzag in de financiering van de pensioenvoorzieningen van de steenkolenmijnindustrie. Op grond van deze wet had het Rijk de verplichting om tot en met 2007 jaarlijks uitkeringen te doen ten behoeve van de pensioenkas van de Stichting «Algemeen Mijnwerkersfonds van de Steenkolenmijnen in Limburg», gevestigd te Heerlen (AMF), en tot en met 1980 jaarlijks uitkeringen te doen ten behoeve van de pensioenkas van de Stichting «Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf», gevestigd te Heerlen (BFM).

De laatste uitkeringen op grond van deze wet hebben plaatsgevonden in 2007 en het AMF en het BFM zijn reeds vervallen. De naamloze vennootschap Aegon Levensverzekering N.V. voert sinds augustus 2014 de pensioenregeling uit van het AMF en het BFM. De Wet van 31 oktober 1973, houdende maatregelen met betrekking tot de financiering van de pensioenvoorzieningen van de steenkolenmijnindustrie (Stb. 1973, 523) is door het verstrijken van de tijd en het doen van de laatste wettelijk verplichte uitkeringen materieel uitgewerkt en wordt om deze redenen hierbij ingetrokken.

Artikel XXI Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van deze wet wordt bepaald bij koninklijk besluit. Er is voorzien in de mogelijkheid van gedifferentieerde inwerkingtreding, zodat de inwerkingtreding van artikel XII kan worden gekoppeld aan de inwerkingtreding van het bij koninklijke boodschap van 23 juni 2017 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (evaluatie WION en regeling bevoegde rechter) (Kamerstukken 34 745).

Daarnaast is ten aanzien van de artikelen XVII en XVIII voorzien in de mogelijkheid van terugwerkende kracht tot en met een in het koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De in de artikelen XVII en XVIII voorgestelde wijzigingen van de Wet strategische diensten en de Wet uitvoering antiboycotverordening zullen terugwerken tot en met 5 november 2012. Dat is het tijdstip waarop het terrein van buitenlandse handel is overgegaan van de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie naar de Minister van Buitenlandse Zaken bij Besluit houdende departementale herindeling met betrekking tot buitenlandse handel (Stcrt. 2012, 23046).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Zie paragraaf 1, Aanleiding/voorgeschiedenis, van het algemeen deel van de toelichting bij die regeling, Stcrt. 2016, 7388, p. 17.

Naar boven