34 843 Seksuele intimidatie en geweld

31 015 Kindermishandeling

Nr. 44 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 november 2020

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 17 december 2019 inzake de vroegtijdige aanpak seksueel misbruik (Kamerstuk 34 843, nr. 38), over de brief van 30 april 2020 over de resultaten aanpak kinderporno (Kamerstuk 31 015, nr. 193), over de brief van 12 mei 2020 over de consultatie voorontwerp wetsvoorstel seksuele misdrijven (Kamerstuk 29 279, nr. 592), over de brief van 23 juni 2020 over de reactie op het inspectierapport «Een onderzoek naar taakuitvoering van zedenrechercheurs en hun bejegening van slachtoffers» (Kamerstuk 34 843, nr. 42), over de brief van 7 juli 2020 over de voortgang aanpak online seksueel kindermisbruik en kindersekstoerisme (Kamerstuk 31 015, nr. 201) en over het antwoord op vragen van de leden Kuiken en Van Nispen over de uitzending van Argos over ritueel misbruik (Aanhangsel Handelingen II, 2019/20, nr. 3883).

De vragen en opmerkingen zijn op 13 oktober 2020 aan de minb van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 5 november 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Schoor

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

1.

Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

2

 

2.

Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

5

 

3.

Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

6

 

4.

Vragen en opmerkingen vanuit de GroenLinks-fractie

12

 

5.

Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

16

 

6.

Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie

23

 

7.

Vragen en opmerkingen vanuit de CU-fractie

25

 

8.

Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie

27

       

II.

Reactie van de bewindspersonen

28

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verschillende brieven die de Minister van Justitie en Veiligheid de Kamer heeft gestuurd ten aanzien van het aanpakken en bestrijden en voorkomen van zedenmisdrijven. Slachtoffers verdienen onze bescherming. Dat betekent dat zij erop mogen rekenen dat de overheid alles doet wat in haar vermogen ligt om daders te vervolgen en te straffen en slachtoffers bij te staan. Zij stellen nog de volgende vragen en opmerkingen.

Resultaten aanpak kinderporno

De leden van de VVD-fractie steunen de Minister in zijn aanpak van online seksueel kindermisbruik. Het is onaanvaardbaar dat in Nederland nog altijd verhoudingsgewijs veel kinderpornografische afbeeldingen worden gehost en dat hostingbedrijven geen maatregelen treffen om hosting onmogelijk te maken. Deze leden vragen in dat kader wanneer u voornemens bent de lijst van vijftien hostingbedrijven te publiceren die onvoldoende doen om kinderen te beschermen. Kan de lijst nog dit jaar worden gepubliceerd? Bent u bereid in het bestuursrechtelijk instrumentarium dat u ontwikkelt voor de aanpak van kinderpornohosters een lik-op-stuk boetebevoegdheid te introduceren welke na het onmiddellijk voldoen aan een aanwijzing kan oplopen tot de maximaal mogelijke bestuurlijke boete? Behoort een boete van maximaal 10% van de jaaromzet van de groep of holding waartoe de kinderpornohoster behoort tot de mogelijkheden wat u betreft?

Daarnaast is volgens het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) een belangrijk onderdeel van de aanpak van kinderporno de oprichting van een Autoriteit Kinderporno. Hoe kijkt u hier tegenaan? Wat is hierop tegen en wat zou ervoor nodig zijn?

Bestaat de mogelijkheid ervoor te zorgen dat aan de zogenoemde hashcheckserver wordt toegevoegd dat afbeeldingen ook daadwerkelijk worden verwijderd en dus opvolging is gegeven aan meldingen die door de hashcheckserver naar boven zijn gekomen? Zo nee, kan die worden ontwikkeld? Zo nee, waarom niet en hoe dan wel?

Modernisering wetgeving seksuele misdrijven

De leden van de VVD-fractie zien met u de noodzaak de zedentitel in het Wetboek van Strafrecht te moderniseren. Zij zien dat het voorontwerp dat de afgelopen maanden via internet is geconsulteerd, veel elementen bevat die voornoemde leden als positief waarderen in het licht van de noodzaak de bescherming van slachtoffers te verbeteren. Bijvoorbeeld de strafbaarstelling van het stelselmatig seksueel communiceren met kinderen op een voor kinderen schadelijke wijze (sexchatting) en de verhoging van de maximale gevangenisstraffen voor verschillende vormen van ongelijkwaardige seksuele interactie. Kunt u nog uitgebreider ingaan op wat die strafbaarstelling inhoudt?

Uit de voortgangsbrieven blijkt echter ook dat u in het wetsvoorstel wilt vasthouden aan de introductie van een afzonderlijke strafbaarstelling van «seks tegen de wil». U schrijft dat er negatieve reacties zijn gekomen op dit onderdeel van het voorontwerp, juist omdat er onvoldoende gehoor wordt gegeven aan de maatschappelijke opvattingen over onvrijwillige seks. Slachtoffers zeggen terecht dat zo’n nieuw delict de indruk kan wekken dat hun leed er minder toe doet, omdat juridisch er geen sprake is van verkrachting maar van seks tegen hun wil. Kunt u motiveren waarom u toch deze introductie van een «verkrachting-light» delict wilt doorzetten?

Kunt u daarbij ook een overzicht geven van de landen die voor dit model hebben gekozen, en een overzicht van de landen die het ontbreken van instemming voortaan centraal zetten in hun delictsomschrijving van verkrachting? De leden van de VVD-fractie vragen u daarbij specifiek in te gaan op de verandering van de wetgeving in onder andere Denemarken, Finland, Slovenië, Zwitserland en de wijziging die in Spanje op dit moment in voorbereiding is. Deze leden hebben een andere mening dan u en verzoeken u af te zien van uw voornemen een delict seks tegen de wil in te voeren met een halvering van de straf voor verkrachting zonder geweld. Het delict «seks tegen de wil» doet de ernst van het leed van slachtoffers te kort. Het is een eufemisme. Iemand die verkracht wordt zonder dat er sprake is van dwang heeft geen «seks», maar wordt verkracht. Wat hier dreigt is een halvering van de strafmaat van 12 naar 6 jaar voor verkrachting, door verkrachting zonder geweld anders te noemen en milder te bestraffen. Advocaten van verdachten en officieren van justitie zullen sneller voor het lichtere delict gaan pleiten terwijl er bij het ontbreken van instemming gewoon sprake was van verkrachting. Veel slachtoffer bevriezen uit angst voor nog meer geweld, moeten zij dat nu bekopen met een lager straf voor hun dader? De leden van de VVD-fractie stellen: seks tegen de wil is geen seks maar verkrachting. Binnen het delict verkrachting moet wel een duidelijk onderscheid komen tussen een verkrachting met geweld en zonder geweld. Voor verkrachting met geweld moet dan een zwaardere straf komen dan verkrachting zonder geweld. Maar de richting van de straffen moet juist omhoog en niet omlaag. Voornoemde leden vragen u om uw voorstel langs deze weg aan te passen. Bent u daartoe bereid? Deze leden willen dus net als slachtoffers géén eufemisme voor verkrachting in het Wetboek van Strafrecht. Zij opperen als alternatief dat het vereiste van dwang uit de delictsvereiste voor het huidige delict verkrachting verdwijnt. Hier zijn slachtoffers meer mee geholpen dan met een nieuw eufemistisch delict met een lagere strafmaat. Van belang is overigens dat de onschuldpresumptie ten opzichte van de verdachte onverkort van kracht blijft alsmede de eis dat in rechte minstens twee bewijsmiddelen nodig zijn. Een verklaring dat een «slachtoffer» «spijt» heeft van seks is dus totaal onvoldoende om iemand in staat van beschuldiging te stellen, dat is en dat blijft zo. Graag zien deze leden een reactie van u hierop tegemoet.

Voorts vragen voornoemde leden in te gaan op de analyse van het College voor de Rechten van de Mens bij de consultatie van het voorontwerp dat seksuele handelingen waarbij sprake is van binnendringen zonder toestemming, niet onder de delictsomschrijving van verkrachting zullen vallen, zelfs niet als sprake is van opzet.

De uitzending van Argos over ritueel misbruik

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de stelling dat Sektesignaal de afgelopen jaren een belangrijke rol heeft gespeeld in het vroegtijdig herkennen en aanpakken van ritueel misbruik. In dat kader vragen deze leden u een nadere onderbouwing te geven op uw besluit Sektesignaal stop te zetten. Van experts begrijpen voornoemde leden dat slachtoffers van sektes nu onvoldoende herkend en geholpen worden.

Overig

De leden van de VVD-fractie stellen voorts een aantal vragen naar aanleiding van het fenomeen van «kindersekspoppen». Acht u het wenselijk over te gaan tot een invoerverbod op kindersekspoppen? Kunt u een overzicht geven hoe hier in andere EU-lidstaten mee wordt omgegaan? Deelt u de zorgen dat een invoerverbod op kindersekspoppen urgent is, omdat uit onderzoek is gebleken dat sekspoppen een versterkend effect kunnen hebben op pedoseksuelen?

De leden van de VVD-fractie stellen voorts een aantal vragen over de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit (PNVD). Deze leden stellen dat het propageren, normaliseren en verheerlijken van kindermisbruik vrijwel net zo verwerpelijk is als dat misbruik zelf. Deelt u deze stelling, mede in het licht van de verplichtingen van Nederland op basis van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)?

Kunt u aangeven of u de mening deelt dat het onwenselijk zou zijn als de PNVD, een mogelijke voortzetting van de vereniging Martijn die door de Hoge Raad in 2014 is verboden, mee doet aan lokale of nationale verkiezingen? Zo nee, waarom niet?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of u de inschatting deelt dat overtuigingsdaders van zedenmisdrijven voortaan bij een veroordeling uit hun passief kiesrecht moeten kunnen worden ontzet? Bent u bereid zedenmisdrijven toe te voegen aan de misdrijven waarbij het voor de rechter mogelijk moet zijn deze bijkomende straf uit te spreken indien een veroordeelde overtuigd is dat zijn daad niet verkeerd is?1

Verbetering aangifte en registratie van verdachten van zedendelicten.

Het blijkt dat nog veel slachtoffers van (online) seksueel geweld geen aangifte doen. Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om ervoor te zorgen dat politie lotgenoten (meer) aanmoedigt in ieder geval een registratie te doen van de verdachte(n) in hun zaak, ook als zij geen melding/aangifte doen?

Financiën EOKM

Het EOKM geeft aan te kampen met financiële tekorten. Hoe kijkt u hier tegenaan en wat kan hier mogelijk aan gedaan worden?

AVG op pornosites

Het is nu zo dat beelden worden geplaatst op pornosites zonder dat daarbij toestemmingsverklaringen aanwezig zijn van betrokkenen. Mag dit wel gezien de privacywetgeving?

Landelijk Expertisecentrum bijzondere zedenzaken (LEBZ)

De LEBZ heeft een lijst opgesteld met kenmerken van zedenzaken die mogelijk tot vaste aangifte kunnen leiden. In de praktijk lijken zaken met deze kenmerken bijna altijd als valse/onbewijsbare aangiftes te worden gezien door politie en justitie. Klopt dit?

Herstelrecht

Volgens het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen wordt slechts 1% van de gevallen van seksueel misbruik veroordeeld. Bent u bereid voor deze zaken andere vormen van recht te onderzoeken, zoals bijvoorbeeld herstelrecht?

Aangifte Stichting Kindermisbruik

Uit contact met de Stichting Kindermisbruik blijkt dat zij aangifte hebben gedaan tegen een vijftal websites wegens kinderpornografie, die enkele maanden na deze aangiftes nog online te vinden zijn. Kunt u een toelichting geven op het proces en het tijdsbestek van het doen van aangifte tot het uiteindelijk uit de lucht halen van dergelijke websites en eventuele strafrechtelijke vervolgingen?

2. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda en bijbehorende stukken voor het schriftelijke overleg zeden. Deze leden zijn positief gestemd over de toename van aandacht voor zedenmisdrijven en dan in het bijzonder de bescherming van slachtoffers van zedemisdrijven. Zij zien dat ook terug in de inspanningen die u onderneemt om in de aanpak van de makers en de gebruikers van online seksueel (kinder)misbruik verbeteringen teweeg te brengen. Hier hebben deze leden nog wel enkele vragen over. Ook hebben voornoemde leden vragen over het conceptwetsvoorstel seksuele misdrijven, mede naar aanleiding van de technische briefing zeden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in het conceptwetsvoorstel seksuele misdrijven wordt gesproken over het strafbaar stellen van stelselmatig op seksuele wijze communiceren met kinderen. Deze leden zien elke vorm van communiceren op seksuele wijze met kinderen als laakbaar en achten dat dit strafbaar gesteld dient te worden. Zij vragen waarom er gekozen is voor stelselmatig karakter en vragen in het verlengde daarvan welke ruimte er is om de strafbaarstelling van eenmalig contact te bewerkstelligen.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat het bij vormen van schennispleging op dit moment niet mogelijk is om in die gevallen voorlopige hechtenis in te zetten. Ook kunnen er geen bijzondere opsporingsmiddelen worden ingezet, zo begrijpen deze leden. Zij vragen u of het niet nuttig en effectief kan zijn als ook in het geval van schennispleging opsporingsdiensten gebruik kunnen maken van bijzondere opsporingsmiddelen. Voornoemde leden vragen of het niet beter passend is delicten onder artikel 151e–151f van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) aan te merken als misdrijven en te verplaatsen naar het onderdeel Zeden in het WvSr gezien de aard van deze praktijken en ook het profiel waar de dader vrijwel altijd aan voldoet.

De leden van de CDA-fractie menen dat alle vormen van seks tegen de wil verkrachting genoemd dienen te worden en horen graag van u hoe u dat ziet. Kunt u in dit verband reflecteren op de actie van Amnesty International? Kunt u begrijpen dat het voor slachtoffers buitengewoon moeilijk te verkroppen is wanneer, wat hen is overkomen, «louter» als seks tegen hun wil gekwalificeerd wordt terwijl het net zo’n heftige inbreuk is als (nu) verkrachting. Deelt u de mening dat de strafmaat van verkrachting, inclusief seks tegen de wil, de rechter voldoende ruimte moet bieden om rekening te houden met de exacte omstandigheden waaronder het delict is gepleegd? De leden van de CDA-fractie begrijpen dat er dan nog wel een categorie overblijft die er niet precies onder zal vallen.

De leden van de CDA-fractie vragen of met de voorgestelde wet wel wordt voldaan aan de eisen in het door Nederland geratificeerde Verdrag van Istanbul. Deze leden vragen hiernaar omdat GREVIO (Group of Experts against Violance against Women and Domestic Violence) over de situatie in Zweden, dat een eenduidig verkrachtingsdelict kent, opmerkte dat het «in full compliance» was, terwijl dat in Oostenrijk, waar twee delicten in de wet staan dit niet het geval was. Kunt u daarop te reflecteren en daarbij de situatie in Nederland te betrekken?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de monitor van de TU Delft met daarin een overzicht van hosters die al dan niet beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik hosten in september 2020 afgerond moet zijn. Deze leden vragen of het klopt dat deze monitor nog niet naar de Kamer is gezonden en zo ja, wanneer deze leden de monitor kunnen verwachten. De aan het woord zijnde leden zijn met name benieuwd of de 17 brieven die aan hosters zijn verzonden enig effect hebben gesorteerd. De leden van de CDA-fractie vragen welke investeringen in het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme zijn gedaan om de aanpak digitaal slimmer en effectiever te maken. Deze leden vragen of de middelen die zijn gereserveerd voor cybercrime ook zijn gebruikt voor de verbetering van slimmere digitale aanpak van online seksueel kindermisbruik.

3. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Voorontwerp Wet Seksuele Misdrijven en willen u daarover een aantal vragen voorleggen. Deze leden zoeken een balans tussen de begrijpelijke wens van slachtoffers om een kwalificatie die recht doet aan hun beleving en de legitieme wens van verdachten en veroordelen aan een kwalificatie die rekening houdt met de mate van verwijtbaarheid. Deze leden hebben daarnaast met interesse kennisgenomen van het Inspectierapport «Verschillende Perspectieven» en uw bijbehorende brief, alsook van uw brief met betrekking tot de vroegtijdige aanpak van seksueel misbruik, de brief met betrekking tot de resultaten van de aanpak van kinderporno, uw antwoorden op de schriftelijke vragen van Kamerlid Kuiken en Van Nispen d.d. 30 juni 2020 en uw brief over de voortgang van de aanpak van online seksueel kindermisbruik en kindersekstoerisme. Ten aanzien van deze onderwerpen zouden de voorgenoemde leden u graag een algemene vraag willen stellen.

Bejegening aangevers seksuele misdrijven

Met het voorontwerp van de Wet Seksuele Misdrijven heeft u beoogd de strafbaarstellingen en systematiek van de huidige zedentitel van het WvSr te verduidelijken en te moderniseren. Wat deze leden betreft was die zedentitel daar absoluut aan toe en bent u voor een aanzienlijk deel geslaagd in de opzet. Over de specifieke keuzes die daarbij zijn gemaakt leven wel wat vragen. Eerst willen de leden van de D66-fractie aandacht vragen voor de modernisering van het proces en de bijbehorende bejegening van slachtoffers van seksuele misdrijven. Die bejegening loopt als een rode draad door de onderwerpen die vandaag op de agenda staan, en het succes van de wetgeving op dit gebied is onlosmakelijk verbonden met die bejegening. En ondanks dat uit het Inspectierapport Verschillende Perspectieven blijkt dat aangevers gemiddeld genomen positief terugkijken op de contacten met zedenrechercheurs, blijkt er in de praktijk toch nog de nodige onduidelijkheid en frictie te ontstaan tussen aangevers en rechercheurs tijdens verschillende momenten in het proces: 1) tijdens het informatief gesprek, waarin slachtoffers zich gestuurd kunnen voelen om geen aangifte te doen, 2) rondom de bedenktijd, die door rechercheurs vaak als plicht in plaats van als recht wordt ingezet, en 3) in de periode na de aangifte, waarin slachtoffer meer informatie en persoonlijk contact verwachten dan de instructie voorschrijft.

U zet in uw brief bij het Inspectierapport een aantal financiële maatregelen en programma’s uiteen die kort samengevat de zedenrechercheurs moeten gaan helpen beter zicht te krijgen op het perspectief van het slachtoffer en de werkomstandigheden zoals werkdruk te verbeteren. Ook in uw brief over de vroegtijdige aanpak van seksueel misbruik wordt een aantal campagnes en pilots besproken. Deze leden juichen deze initiatieven toe en zien de ontwikkeling en evaluatie daarvan tegemoet.

Daarbij zouden deze leden echter wel aandacht willen vragen voor het feit dat, naast zedenrechercheurs en andere experts, ook hun collega’s bij de politie vaak te maken krijgen met aangiftes waarin een seksuele component zit en de verwachting is dat dit aantal zal toenemen. Een in het oog springend voorbeeld dat nu al genoemd kan worden is de zogeheten «sextortion»; het dreigen met het openbaar maken van seksueel getinte foto’s. Ons bereiken signalen dat dit soort aangiften vaak worden ontmoedigd of afgewimpeld. Daaruit zou een discrepantie kunnen blijken tussen de hedendaagse seksuele moraal en de opvattingen bij de politie over seksueel gedrag en seksuele verantwoordelijkheid.

In die context is het van belang te benoemen dat in de openbare orde-titel van het voorontwerp Seksuele Misdrijven een tweetal feiten opgenomen is waar een vergelijkbare seksuele component zit: fysieke en (non)verbale seksuele intimidatie zie de artikelen 151e en 151f voorontwerp (VO). Als zij daadwerkelijk in die titel opgenomen worden, zou dat betekenen dat de politie een nieuwe categorie seksuele misdrijven zal moeten gaan behandelen. Gezien de eerdergenoemde signalen en de te verwachten toename in het aantal zaken met een seksuele component dat door de politie zal worden opgepakt, hoe gaat u waarborgen of bevorderen dat de verbeterslagen op het gebied van bejegening van zedenslachtoffers ook hun weerslag gaan vinden bij de politiecollega’s?

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Voorontwerp Wet Seksuele Misdrijven en willen u daarover nog enkele vragen voorleggen.

Wet Seksuele Misdrijven

De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over het voorontwerp Wet Seksuele Misdrijven, mede naar aanleiding van de technische briefing zeden van 30 september jl. Het meest in het oog springende punt in dit voorontwerp is uw keuze om het verkrachtingsdelict in de kern ongewijzigd te laten en een nieuw artikel toe te voegen: seks tegen de wil ex artikel 239 VO, waarin een culpoze en een doleuze variant zijn opgenomen. Het verkrachtingsdelict blijft daarmee in de kern onveranderd.

Verkrachting

De leden van de D66-fractie wijzen op de consultatie-inbreng en de bijdragen van de sprekers op de technische briefing van 30 september 2020. Hieruit kwam naar voren dat in de samenleving de opvatting zou heersen dat ieder opzettelijk onvrijwillig seksueel binnendringen van het lichaam moet worden gekwalificeerd als een verkrachting. De dader weet immers dat de ander het niet wil (opzet) maar dringt toch binnen. U lijkt echter in uw Kamerbrief d.d. 29 september 20202 en in het interview dat op dezelfde dag door de Volkskrant3 is gepubliceerd aan te geven dat dat wat u betreft niet het geval is. In uw optiek is, qua zwaarte en consequenties voor bijvoorbeeld de justitiële documentatie, de term verkrachting alleen passend bij klassieke verkrachtingen. Met andere woorden, alleen als er gebruik is gemaakt van een dwangmiddel, zoals vuisten, een stok of een wapen, of de deuren van de kamer zijn op slot gedaan, zou er wat u betreft juridisch gesproken mogen worden van een verkrachting. U noemt ook in dat interview, als voorbeeld van een geval waarin de term verkrachting niet gepast zou zijn, de situatie waarin de baas na kantoortijd de schoonmaakster lastigvalt. Zij wil nee zeggen, maar is daartoe door tonische immobiliteit niet in staat. Dit voorbeeld valt op omdat het in de heersende maatschappelijke opvattingen wel wordt gezien als een verkrachting; de baas maakt opzettelijk een zware inbreuk op de seksuele integriteit van de schoonmaakster. Bent u op de hoogte dat in de maatschappij andere opvattingen bestaan over wat onder verkrachting wordt verstaan?

Het beeld van de klassieke verkrachting bleek tijdens de hoorzitting een uitzondering te zijn in de praktijk en het heersende beeld in de wetenschap. Verder kunnen deze leden zich zo voorstellen dat voor de beleving van een slachtoffer niet relevant is of hij of zij slachtoffer is van een klassieke verkrachting of van seks tegen de wil. Bij de hoorzitting bleek dit ook naar voren te komen in de reacties van de specialisten. Graag uw reactie hierop.

Als seks tegen de wil en verkrachting, zoals het onderscheid in het voorontwerp is gemaakt, in de maatschappelijke opvattingen één en hetzelfde zijn, welk nut heeft dat onderscheid dan in het WvSr? De leden van de D66-fractie vragen u of ook andere varianten kunnen worden onderzocht die meer passen bij het heersende beeld in de wetenschap en de maatschappelijke opvattingen? Gedacht kan worden aan de mogelijkheid om opzettelijke seks tegen de wil als uitgangspunt te nemen voor het verkrachtingsdelict en de dwangmiddelen op te nemen als strafverzwarende omstandigheden. Graag uw reactie hierop.

Seks tegen de wil

Artikel 36, eerste lid, van de Istanbul Conventie (IC) verplicht de lidstaten tot het strafbaar stellen van ieder seksueel binnendringen zonder wederzijdse instemming, waarbij het tweede lid verwijst naar het vereiste van een vrijwillig gegeven toestemming. De lezing die terugkomt in een opvallend groot aantal consultatie-inbrengen is dat dit artikel moet worden geïnterpreteerd als «alleen een ja is een ja». Volgens die lezing zou het artikel de lidstaten verplichten tot het strafbaar stellen van seks zonder instemming. Gesteld wordt dat artikel 239 VO uitgaat van een ander adagium: «nee is nee» en daarmee niet overeenstemming is met het Verdrag van Istanbul. Bent u het eens met de stelling dat artikel 36 IC uitgaat van «alleen ja is ja» en artikel 239 VO uitgaat van «nee is nee»? Zo ja, hoe ziet u de verhouding tussen artikel 36 eerste lid van het Verdrag van Istanbul en artikel 239 VO?

Culpoze variant

Naast het verschil tussen seks tegen de wil en seks zonder instemming, zouden deze leden graag opheldering willen over de keuze een culpoze variant op te nemen in dit artikel. De IC lijkt daar immers niet toe te verplichten. Kunt u toelichten waarom gekozen is voor het opnemen van een culpoze variant van het delict seks tegen de wil? Daarbij valt ook op dat de culpoze variant,redelijkerwijs moeten vermoeden dat, en de doleuze variant, weten dat, in hetzelfde artikel zijn opgenomen en dus vallen onder dezelfde kwalificatie en hetzelfde strafmaximum. Normaal gesproken zien we in het WvSr culpoze delicten en doleuze delicten in gescheiden artikelen, met verschillende kwalificaties en verschillende strafmaxima. Is hier sprake van een afwijking van de systematiek van het WvSr? Zo ja, kunt u deze afwijking toelichten?

Openbare orde-delicten

De leden van de D66-fractie zien in het VO een aantal vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag dat is opgenomen onder de titel misdrijven tegen de openbare orde. Vertegenwoordigers van het openbaar ministerie (OM) en de politie hebben aangegeven dat zij deze artikelen, en met name artikel 151d VO met betrekking tot schennis, het huidige 239 Sr, graag opgenomen zouden zien in de titel over Seksuele Misdrijven. Dat zou namelijk betekenen dat politie en justitie gespecialiseerde aandacht aan dit soort feiten zou kunnen besteden omdat aangiftes dan niet meer per definitie bij de politie terecht zouden komen maar bij de zedenrecherche. Daarnaast zou de opsporing zeer gebaat zijn bij de mogelijkheid om verdachten voor dit soort feiten in voorlopige hechtenis te nemen, niet in de laatste plaats omdat dat zou betekenen dat zij bijzondere opsporingsbevoegdheden zouden kunnen inzetten.

Hoe kijkt u aan tegen de wens vanuit de opsporing om voorlopige hechtenis mogelijk te maken voor de openbare orde-delicten met een seksuele component?

In deze context wordt ook gewezen op het gevaar van recidive en escalatie dat in de praktijk vaak met feiten als schennis gepaard gaat. Deze leden zijn benieuwd naar uw overweging om schennis onder de openbare orde-delicten te laten vallen. Kan worden toegelicht waarom bij de plaatsbepaling van de artikelen 151d t/m 151k VO het openbare ordeaspect zwaarder heeft meegewogen dan het aspect van de seksuele grensoverschrijding?

Deze leden merken voorts op dat ervoor gekozen is het seksueel intimiderende gedrag van de artikelen 151e en 151f VO alleen strafbaar te stellen als dat in de openbare ruimte gebeurt. Deze leden wijzen op de gevallen van seksuele intimidatie op plaatsen die niet publiekelijk toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld op de werkplek. In de afgelopen jaren zijn veel van dit soort grensoverschrijdende gedragingen aan het licht gekomen. Deze gevallen buiten de openbare ruimte kunnen net zo goed een grote impact achterlaten bij het slachtoffer. Kunnen de voorgenoemde leden het begrip openbare ruimte zodanig opvatten dat bijvoorbeeld een kantoorgebouw of andere werkplek die niet voor het publiek toegankelijk is daarvan is uitgesloten? Zo ja, wat is daar de ratio achter? Op dit punt ontvangen deze leden graag opheldering van u.

Met betrekking tot artikel 151h VO, het tonen van schadelijke visuele weergaven aan een minderjarige, valt op dat in dat artikel geen exceptie wordt gemaakt voor de situatie waarin leeftijdsgenoten elkaar in een gelijkwaardige situatie seksueel getinte of gewelddadige beelden laten zien. Een dergelijke exceptie zien deze leden wel in artikel 246 VO, seksuele interactie met kinderen tussen de 12 en 16 jaar en ook in artikel 249 VO over kinderpornografie. Deze leden zouden willen wijzen op het ontbreken van deze exceptie en willen u vragen of dit een bewuste keuze is geweest. Zo ja, zou u dan kunnen toelichten waarom er bewust niet voor een gelijkwaardigheidsexceptie is gekozen zoals bij artikel 151h VO?

Ten aanzien van de artikelen 151j en 151k VO vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre bij de gekozen bewoordingen in deze artikelen rekening is gehouden met het feit dat in de veterinaire sector en de veehouderij het soms noodzakelijk is dat een mens seksuele handelingen verricht bij een dier, bijvoorbeeld semen-extractie ten behoeve van de fokkerij of het stimuleren van de voortplantingsdrift. Zoals de artikelen nu geformuleerd zijn, zouden dit soort handelingen, naar mag worden aangenomen onbedoeld, ook onder de delictsomschrijvingen vallen. In de memorie van toelichting wordt de reikwijdte van deze artikelen beperkt tot handelingen van seksuele aard die een inbreuk maken op de integriteit van een dier. Dat maakt een en ander niet direct veel duidelijker. Deze leden zouden u in overweging willen geven in de delictsomschrijving de term wederrechtelijk op te nemen en daarnaast in de toelichting de ontuchtige intentie van de dader centraal te stellen. Graag uw reactie hierop.

Artikel 242 VO functionele afhankelijkheidsrelaties

De leden van de D66-fractie wijzen u op de (psycho)seksuele zorgverlening, waarbinnen seksuele handelingen soms onderdeel zijn van een behandelrelatie. In artikel 242 VO worden echter alle seksuele handelingen, verricht in het kader van een behandelrelatie in de gezondheidszorg en maatschappelijke zorg, strafbaar gesteld. Artikel 242 VO doet dat ook met alle seksuele handelingen verricht door een ambtenaar of een medewerker van een PI, TBS-kliniek of zorginstelling met een persoon die aan zijn gezag, waakzaamheid hulp of zorg is toevertrouwd. Nu de normatieve term ontuchtige handelingen vervangen is door de neutrale term seksuele handelingen wordt met de delictsomschrijving van 242 VO een wijd net uitgegooid, waarin kwesties als wederzijdse instemming of een therapeutisch doel geen rol spelen. De vraag is in hoeverre dit beoogd en/of voorzien is, nu in de memorie van toelichting bij dit artikel wel gesproken wordt van ontuchtige handelingen en misbruik, termen die wel een normatieve lading hebben. Graag uw reactie hierop.

Artikel 243 VO seksuele interactie met geestelijk of lichamelijk onmachtige personen

Artikel 243 VO regelt de strafbaarstelling van seksuele handelingen met een persoon die fysiek of mentaal niet in staat is zijn of haar wil te bepalen of kenbaar maken. Het is deze leden daarbij opgevallen dat de maximumstraffen ten opzichte van de huidige wetgeving verdubbeld zijn, acht jaar voor seksuele handelingen en12 jaar voor seksueel binnentreden, en daarmee gelijkluidend zijn aan de strafmaxima voor aanranding en verkrachting. Gezien uw opmerkingen over de strafwaardigheid van de klassieke verkrachting, dringt zich de vraag op hoe dit artikel zich verhoudt tot het nieuwe artikel waarin seks tegen de wil strafbaar wordt gesteld (artikel 239 VO). Kan worden toegelicht waarom het seksueel binnendringen van iemand van wie je weet dat hij of zij dat niet wil, de opzetvariant van 239 VO, in het voorontwerp minder strafwaardig wordt geacht dan het binnendringen van iemand van wie je niet weet wat de wil is? In het kader van de uitleg van dit artikel zouden de voorgenoemde leden ook veel waarde hechten aan uw uitleg over de vraag of tonische immobiliteit of «freezing» valt onder lichamelijke onmacht als bedoeld in artikel 243 VO?

Artikel 245 VO Seksuele interactie met kinderen tussen de 16 en 18 jaar

Ook bij artikel 245 VO dringt zich een vraag op ten aanzien van de strafmaxima. Gezien het strafmaximum van 12 jaar in artikel 243 VO, seksuele interactie met onmachtige personen, is het opvallend dat het strafmaximum voor seksuele interactie met 16- tot 18-jarigen waarbij misbruik wordt gemaakt van situaties van gezag, zorg, opvoeding, misleiding en kwetsbaarheid met een lager strafmaximum wordt bedreigd, negen jaar bij seksueel binnendringen. Kan worden toegelicht waarom het gebruik van de in het eerste en tweede lid van 245 VO genoemde pressiemiddelen minder laakbaar en strafwaardig is dan de situatie van 243 VO, waarin geen pressiemiddelen worden gebruikt? Te meer nu het in 245 VO gaat om minderjarigen en er evenzeer misbruik wordt gemaakt van een situatie van verminderde weerbaarheid.

Daarnaast constateren deze leden een zekere overlap tussen enerzijds het derde en vijfde lid van artikel 245 VO en anderzijds aanranding (240 VO) en verkrachting (241 VO). Artikel 245 VO spreekt over «gebruikmaking van dwang, geweld of bedreigingen», waar de artikelen 240 en 241 VO spreken over het «dwingen door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid». In die context valt ook op dat de strafmaxima in het derde en vijfde lid van artikel 245 gelijk zijn. Kan worden toegelicht waarom in het derde lid van artikel 245 VO voor een andere formulering is gekozen dan in die van de artikelen 240 en 241 VO? Zou u kunnen toelichten waarom ervoor is gekozen om bedreigingen in het meervoud te zetten? Komt daaraan enige betekenis toe? Kunt u toelichten waarom, gezien het feit dat in het derde en vijfde lid van artikel 245 VO om minderjarige slachtoffers gaat, niet is gekozen voor een hoger strafmaximum dan in de artikelen 240 en 241 VO?

Artikel 250 VO Bijwonen van een kinderpornografische voorstelling.

In artikel 250 VO wordt het bijwonen of via een livestream volgen van een kinderpornografische voorstelling strafbaar gesteld. Dit artikel is een update van artikel 248c Sr, maar deze leden vragen of bij het updaten niet onbedoeld een lacune is ontstaan door het toevoegen van het bestanddeel «bedoeld voor een publiek». Het huidige artikel 248c Sr stelt namelijk het enkele aanwezig zijn bij ontuchtige handelingen strafbaar, ook als het gaat om een situatie die niet voor een publiek bestemd is. Vandaar de volgende vraag: op welke wijze en in hoeverre is de situatie in artikel 248c Sr, waarin iemand aanwezig is bij strafbare/ontuchtige seksuele handelingen met een minderjarige die niet voor een publiek bestemd zijn, nog gedekt in het voorontwerp?

Artikel 244 en 251 VO Strafverzwarende omstandigheden

Ook ten aanzien van de uitleg van de strafverzwarende omstandigheden leven bij deze leden nog wat vragen die niet of niet helemaal worden beantwoord door de memorie van toelichting, en dan gaat het met name om de reikwijdte en onderlinge verhoudingen tussen de verschillende termen. Zo vragen deze leden wat de reikwijdte is van ernstige geweldpleging in het eerste lid van artikel 251VO en hoe die term zich verhoudt tot geweld in het vijfde lid van artikel 251VO? Moet er sprake zijn van mishandeling in de zin van artikel 300 Sr of wordt aansluiting gezocht bij andere artikelen uit het WvSr waar over geweld gesproken wordt, bijvoorbeeld openlijk geweld in artikel 141 Sr of het zich met geweld verzetten in artikel 180 Sr? Graag uw reactie hierop.

Ook de reikwijdte van de term ernstige schade roept vragen op. Wanneer is schade ernstig te noemen en gaat het daarbij zowel om immateriële als materiële schade? Hoe verhoudt zich dat tot zwaar lichamelijk letsel in het vijfde lid van artikel 251 VO? Ook hier graag uw reactie.

Een derde begrip waarvan de reikwijdte toelichting behoeft is de bijzonder kwetsbare positie. De memorie van toelichting geeft een aantal voorbeelden: (i) een geestelijke of lichamelijke handicap, (ii) een toestand van afhankelijkheid, en (iii) een staat van lichamelijk of geestelijk onvermogen, waaronder een lichamelijk of geestelijk onvermogen veroorzaakt door de invloed van drugs en alcohol. Is deze opsomming uitputtend of zijn er andere voorbeelden denkbaar? Tot slot zouden de leden van de D66-fractie u willen vragen wat de reikwijdte is van het begrip dwang. Is dat gelijk aan de dwang die bedoeld wordt in artikel 284 Sr? (zie hiervoor ook vragen ten aanzien van het derde lid van artikel 245 VO)?

4. vragen en opmerkingen vanuit de GL-fractie

Inleiding

De leden van de GL-fractie hebben kennisgenomen van de stukken die geagendeerd stonden voor het algemeen overleg zeden. Het spijt deze leden zeer dat zij niet in persoon en in de openbaarheid kunnen debatteren over misschien wel één van de grootste maatschappelijke problemen van deze tijd: fysiek en online seksueel misbruik en de aanpak ervan. Uit recent onderzoek van I&O Research blijkt dat maar liefst 19 procent van de vrouwen in Nederland en 3 procent van de mannen seks tegen hun wil heeft meegemaakt.

Deze leden spreken hun waardering uit voor de vele initiatieven en maatregelen die u neemt, in het bijzonder de persoonlijke betrokkenheid en uw gedrevenheid om seksueel geweld te voorkomen en te bestrijden. De voorgenoemde leden vragen u een oordeel te geven over de resultaten van het in de afgelopen jaren gevoerde beleid tegen seksueel geweld. Vindt u het gevoerde beleid succesvol in het voorkomen en tegengaan van seksueel geweld? Heeft het gevoerde beleid bijgedragen aan het tegengaan van herhaald slachtofferschap? Is voorzien in adequate en toegankelijke opvang en hulpverlening van slachtoffers en hun omgeving, zodat de lichamelijke en psychische gevolgen van slachtofferschap van een zedendelict geminimaliseerd worden? Heeft de recente campagne «Wat kan mij helpen» ertoe geleid dat slachtoffers vaker bij professionele hulp terechtkomen? Vindt u al met al dat er voldoende wordt gedaan om seksueel geweld te voorkomen?

Deze leden hebben in het recente verleden gepleit voor de verhoging van het budget voor de Centra Seksueel Geweld. Vorig jaar bleek immers dat de Centra zó succesvol zijn dat het beschikbare budget tekort schoot om alle slachtoffers van seksueel geweld die zich meldden op te vangen. Wat is de huidige stand van zaken? Deze Centra richten zich op de opvang van actuele zedenslachtoffers. Hoe verloopt de opvang van en zorg voor slachtoffers van oudere zedendelicten? Waaruit bestaan de inspanningen om deze slachtoffers te bereiken? Nog te vaak horen deze leden van slachtoffers en hulpverleners dat capaciteitsproblemen ertoe leiden dat mensen niet de hulp en bescherming krijgen die ze nodig hebben. Dit kan er zelfs toe leiden dat mensen letterlijk gevaar lopen en in de meest extreme situaties loopt dit zelfs fataal af. Welke mogelijkheden ziet u nog deze kabinetsperiode knelpunten op te lossen in de hulp en bescherming aan slachtoffers van zedenmisdrijven? Graag uw reactie.

Vorig jaar is door aanname van de motie van het lid Klaver c.s. (Kamerstuk 35 300, nr. 11) 15 miljoen euro extra structureel vrijgemaakt voor de zedenpolitie. In de brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 34 843, nr. 38) stelt u dat daarmee een stevige impuls aan de kwaliteit en de capaciteit van de behandeling van zedenzaken wordt gegeven. De voornoemde leden zijn vanzelfsprekend zeer blij met deze impuls en het Inspectierapport geeft extra urgentie voor de structurele uitbreiding van de zedenpolitie. De leden van de GL-fractie vragen of u en de zedenpolitie zelf, voornoemde middelen als genoeg achten? Bovendien hebben deze leden vragen over de huidige stand van zaken. Is de aangiftebereidheid toegenomen? Wat zijn de gemiddelde doorlooptijden? Hoeveel zaken blijven nog op de plank liggen? Zijn de doorlooptijden van het moment van aangifte tot het doen van aangifte juridisch geborgd of is dit een informele afspraak of richtlijn? Leidt deze structurele intensivering tot méér vervolgingsbeslissingen en veroordelingen? Zijn nieuwe obstakels in de aanpak van zedendelicten gesignaleerd, denk bijvoorbeeld aan capaciteitstekorten bij het OM en de rechterlijke macht, die moeten worden opgelost?

De leden van de GL-fractie hebben bij eerdere overleggen, bijvoorbeeld bij het plenair debat over de gewelddadige dood van Hümeyra (Handelingen II 2018/19, nr. 71, item 11), aandacht gevraagd voor snelle meldmogelijkheden van potentieel bedreigende situaties. Onderzoek wees uit dat betrokken professionals niet van elkaar wisten wat ze deden en dat lang niet altijd adequate hulp op gang kwam. Kunt u een stand van zaken geven bij de uitvoering van de aanbevelingen naar aanleiding van dit onderzoek? Kan voorts worden aangegeven hoe het staat met de beschikbaarheid van meldsystemen voor slachtoffers van stalking en (dreigend) seksueel geweld?

Resultaten aanpak kinderporno en Voortgang aanpak online seksueel kindermisbruik en kindersekstoerisme

De leden van de GL-fractie zijn zeer bezorgd over de toename van het aantal gevallen van online seksueel kindermisbruik tijdens de coronalockdowns. Nederland, zo is al een tijdje bekend, heeft een belangrijke spilfunctie in het faciliteren van online misbruik. Deze leden onderschrijven uw opvatting dat een gezamenlijke EU-aanpak nodig is om verschuivingseffecten naar de EU-lidstaten met een minder strenge aanpak te voorkomen. Welke voortgang heeft u inmiddels in EU-verband bereikt en welke resultaten wilt u gaan bereiken? Hoe staat het met de inzet in Europees verband om afspraken te maken met techbedrijven en aanbieders van sociale mediadiensten? Is er voldoende adequate hulp voor slachtoffers beschikbaar? Deelt u onze zorgen over de wachtlijsten in de GGZ en de jeugdhulp en het omvallen van instellingen? Kunnen slachtofferorganisaties rekenen op hulp vanuit uw ministerie, zo ja welke hulp? Graag uw reactie.

U lichtte op 23 juni jl. toe dat u met de Ministeries van OCW en VWS, Halt, Rutgers, Stichting School & Veiligheid en het EOKM, gestart bent met een wegwijzer sexting, inclusief een bijbehorend expertnetwerk. Kunt u aangeven hoe het daar nu mee staat? U zei toe dat u de financiering van innovatieve, geanonimiseerde hulpverlening aan slachtoffers van online misbruik in het kabinet zou bespreken. Kan worden aangegeven wat daaruit is gekomen? Graag uw reactie hierop.

Daarnaast willen de leden van de GL-fractie graag inzicht in de reacties van de hosters die begin juni door u zijn gesommeerd het hosten van kinderporno te voorkomen. Wat zijn de uitkomsten van de meting die de TU Delft heeft uitgevoerd? Wanneer begint u met het «namen-and-shamen» van internetondernemers die zich onttrekken aan de oproep geen kinderporno meer te hosten? Bij het mondelinge vragenuur op 23 juni j.l. (Handelingen II 2019/20, nr. 86, item 4) vertelde u dat u op dat moment 17 techbedrijven had aangeschreven om ze te wijzen op hun verantwoordelijkheid. Kan worden aangegeven hoe het nu staat met deze aanpak? Hoeveel bedrijven hebben uit zichzelf en hoeveel bedrijven hebben op aandringen van u maatregelen genomen om kinderporno te weren en offline te halen? Ten aanzien van de HashCheckService vragen deze leden of voorzien is in een nadere beoordeling voor het beeldmateriaal dat bedrijven volautomatisch aanmerken als kinderpornografisch beeldmateriaal en van hun servers verwijderen. Hoe wordt voorkomen dat legaal beeldmateriaal ten onrechte als kinderpornografisch beeldmateriaal wordt aangemerkt en bedrijven zich onbedoeld schuldig maken aan het censureren van beeldmateriaal?

Ritueel misbruik

De leden van de GL-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van uw antwoorden op de schriftelijke vragen van leden van de fracties van GL, SP en PvdA. U geeft in uw beantwoording aan, geen reden te zien voor onafhankelijk onderzoek naar aard en omvang van sadistisch kindermisbruik in georganiseerd verband.

Deze leden hebben de afgelopen maanden gesproken met slachtoffers, of zoals ze zelf liever genoemd worden overlevers van ritueel misbruik, en met hun behandelaars. Argos heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar dit fenomeen. De verhalen van de overlevers hebben deze leden aangegrepen. Ze vertellen over gruwelijke ervaringen en hoe ze zich vervolgens niet serieus genomen voelen door de politie bij het doen van aangifte. Deze leden kunnen zelf niet doen aan waarheidsvinding. Dat zien zij ook niet als hun taak. Wel vinden deze leden, dat het de hoogste tijd is voor een onafhankelijk onderzoek naar ritueel misbruik. Niet in de laatste plaats omdat het laatste onderzoek hiernaar alweer 25 jaar geleden gedaan is. De toenmalige voorzitter van de onderzoekscommissie vindt het een goed idee om ongeveer 25 jaar na dato opnieuw onderzoek te doen4. Maar ook omdat deze leden van mening zijn dat het signaal van de overlevers en hun therapeuten serieus moeten worden genomen. Graag uw reactie hierop.

In Duitsland wordt op aandringen van de Nationaal Commissaris tegen Kindermisbruik onafhankelijk onderzoek gedaan naar ritueel, seksueel kindermisbruik. De Minister voor Rechtsbescherming zegde toe in het wetgevingsoverleg over de wet uitbreiding slachtofferrechten in gesprek te gaan met zijn Duitse ambtgenoot. Op welke termijn zal dit gesprek plaatsvinden en bent u voornemens daarbij ook te spreken met Dhr. Rörig, de Duitse Nationaal Commissaris tegen Kindermisbruik? Graag uw reactie hierop.

Volgens overlevers en hun therapeuten bestaat onduidelijkheid over doel en taakopvatting van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ). De LEBZ zou er vooral op gericht zijn onterechte beschuldigingen te identificeren. Dit zou eerder ook zo in presentaties van de LEBZ gestaan hebben en op de website van de politieacademie. Ook stellen therapeuten vragen bij de wetenschappelijke inzichten waar de LEBZ zich op baseert en of die al dan niet up to date zijn. Mede als gevolg van deze twijfels adviseren therapeuten hun cliënten geen aangifte te doen. Zij hebben onvoldoende vertrouwen in een goede afloop en een aangifte is voor deze mensen vaak een traumatische ervaring. Deze leden zouden een dringend beroep op u willen doen uw eerdere antwoorden op Kamervragen te heroverwegen en toch nog eens goed te kijken naar rol, taakopvatting en wetenschappelijke basis van de LEBZ, en hierbij nadrukkelijk de kennis van overlever van sadistisch misbruik en hun therapeuten te betrekken. Graag uw reactie hierop.

Voorontwerp wetsvoorstel seksuele misdrijven

De leden van de GL-fractie waarderen uw inzet te voorkomen dat daders van seksueel grensoverschrijdend gedrag vrijuit gaan. Daarnaast juichen deze leden het toe dat u een publiek en politiek debat faciliteert door uw voorontwerp van wet in een vroeg stadium vrij te geven voor commentaar. Het zal u niet zijn ontgaan dat veel deskundigen en maatschappelijke organisaties fundamentele kritiek hebben op de introductie van het nieuwe delict seks tegen de wil van het slachtoffer. Deze leden hopen van harte dat alle input zal worden betrokken bij het uiteindelijke wetsvoorstel dat naar de Tweede Kamer zal worden gezonden.

U introduceert een nieuw delict: seks tegen de wil. Waarom is gekozen voor de term seks? Definieert u verkrachting ook als seks met geweld? Is er eigenlijk sprake van seks wanneer het tegen iemands wil is? De term suggereert plezier, opwinding, wederkerigheid. Hoe ziet u dat?

In een interview in de Volkskrant zei u «Bij verkrachting is een hulpmiddel gebruikt: de vuisten, een stok of een wapen, of de deuren van de kamer zijn op slot gedaan.» Heeft de Volkskrant u correct geciteerd? Want dwang zonder hulpmiddel wordt toch ook al lang gezien als verkrachting? Om verkrachting zo te definiëren draagt toch niet bij aan deze bredere definitie?U zei ook: «Dwang en geweld vind ik als jurist een graad verder.» Daar kunnen de voorgenoemde leden zich veel bij voorstellen. Maar is het dan niet verstandiger om ook seks tegen de wil als verkrachting te definiëren, en vervolgens het gebruik van geweld of dwang als verzwarend voor de strafmaat mee te tellen?Geweld zou dan wel van belang zijn voor de strafmaat, maar niet voor de strafwaardigheid van wat gebeurd is. Aanvullend kan het door u voorgestelde delict fysieke seksuele intimidatie worden geïntroduceerd. Kunt u zich een dergelijke systematiek voorstellen?

In Europa is een trend gaande waarin seks tegen de wil wordt gezien als verkrachting. Ziet u deze trend ook? Waarom kiest u er dan voor om een gescheiden stelsel in te voeren? De Europese trend sluit ook aan bij wat maatschappelijk breed verstaan wordt onder verkrachting. Waarom hier dan toch vanaf wijken? Wat vindt u van het verwijt dat er een discutabele hiërarchie tussen verkrachting en seks tegen de wil wordt gesuggereerd, zonder dat het probleem in de bestaande definitie van verkrachting wordt opgelost? Tot slot vragen de aan het woord zijnde leden te reflecteren op de vraag of het nieuwe delict seks tegen de wil niet even lastig te bewijzen valt als de huidige zedenartikelen.

Om seksueel geweld tegen te gaan is het van groot belang dat jongens en meisjes leren hoe ze kunnen genieten van seks, wat ze wél willen, en ook wat ze niet willen en hoe ze daar iets van kunnen zeggen. Hoe ziet u het voor zich om de twee sporen die u wilt bewandelen een plek te geven in de voorlichting? In uw voorstel is seksueel binnendringen tegen de wil immers geen verkrachting. Wat doet dit onderscheid met de voorlichting aan jongeren?

Of sprake is van het ene delict of het andere hangt, in uw voorstel af van het gedrag van het slachtoffer. Als zij zich niet verzet, is sprake van een minder strafbaar feit. Als zij zich wel verzet, is sprake van verkrachting. Hoe reflecteert u op deze verantwoordelijkheid die aan het slachtoffer wordt gegeven, en dat in combinatie met het feit dat veel slachtoffers vanuit een biologische reactie geen verzet plegen, zoals een konijn in de koplampen van een auto blijft staren. Wordt de verantwoordelijkheid dan niet teveel bij het slachtoffer en te weinig bij de dader gelegd?

Daarnaast vragen de leden van de GL-fractie waarom ervoor is gekozen fysieke seksuele intimidatie in artikel 151F nieuw onder te brengen in Titel V (misdrijven tegen de openbare orde) van het WvSr? Deelt u de mening dat deze keuze zich niet door de ernst van deze gedragingen laat rechtvaardigen? Welke consequenties heeft deze keuze van plaatsing in Titel V voor de opsporing en vervolging van dit type zedenmidrijven?

Reactie op inspectierapport

De leden van de GL-fractie zijn blij dat onderzoek is verricht naar de taakuitvoering van zedenrechercheurs en hun bejegening van slachtoffers. De voornoemde leden kunnen zich voorstellen dat het werk van zedenrechercheurs aangrijpend is en hebben grote bewondering voor het verrichte werk. Het inspectierapport roept echter ook vragen op. Helaas constateren voornoemde leden dat het contact met slachtoffers tijdens contactmomenten lang niet altijd goed gaat. Zo wordt de slagingskans van een zaak vóór het doen van aangifte uitgebreid met het vermeende slachtoffer besproken. Dit ontmoedigingsbeleid verloopt niet volgens de werkinstructie signaleert de Inspectie en de gevolgen zijn voor de slachtoffers zeer onwenselijk. Na een zedendelict naar de politie stappen om een aangifte in te dienen is immers voor veel slachtoffers een reusachtige stap. Ook worden slachtoffers onvoldoende geïnformeerd na het indienen van een aangifte. U geeft aan om een Plan van Aanpak te vragen aan de politie om voornoemd punt te verbeteren. Wat is de deadline van dit plan? Zou de Inspectie, of ervaringsdeskundigen met seksueel misbruik, niet betrokken moeten worden bij het opstellen van dit plan? Hoe borgt u dat het Plan van Aanpak de werkwijze daadwerkelijk een verandering in gang zet? De voornoemde leden wijzen erop dat het internaliseren van een nieuwe werkwijze niet vanzelf gaat. Hoe gaat u de voortgang op dit punt monitoren? Momenteel leiden te meeste meldingen bij zedenzaken niet tot een aangifte. Wat vindt u hiervan en wanneer is een nieuwe aanpak geslaagd?

De voornoemde leden constateren bovendien dat de tekortkomingen in de contactmomenten tussen zedenrechercheurs en slachtoffers voor een deel valt te herleiden tot een gebrek aan capaciteit. Niet voor niets vraagt de Inspectie nadrukkelijk aandacht voor de torenhoge werkdruk van zedenrechercheurs. Een structurele investering in de zedenpolitie is zeer nodig en de leden van de GL-fractie zijn blij dat u hier een eerste stap in maakt. De voornoemde leden vragen zich wel af, is het voldoende? U schrijft dat de eerste werving van nieuwe zedenrechercheurs na de zomer van 2020 begint, maar dat het werven van geschikte kandidaten een uitdaging is. Wanneer verwacht u dat dit wervingsproces is voltooid?

Tot slot, hebben de leden van de GL-fractie kennisgenomen van de documentaire «Bekentenis van een verkrachter – #filmzedan – Dossier klokkenluider»5. De voornoemde leden voelen schroom om individuele casussen te bespreken, maar vinden het audiovisueel materiaal dusdanig aanleiding geven om toch opheldering te vragen. Ondanks verschillende audio- en video-opnames van vermeende strafbare feiten stelt het OM dat het materiaal geen bewijs oplevert conform artikel 242 en / of artikel 246 WvSr om tot vervolging over te gaan. De voornoemde leden vragen, hoe kan dit? Waaraan schiet dit bewijs volgens het OM tekort? Wat voor bewijslast is kennelijk nog meer nodig om wel tot vervolging over te gaan? De voornoemde leden verwachten een uitgebreide reactie op dit punt.

5. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie

De leden van de SP-fractie willen graag beginnen met de Minister voor Rechtsbescherming een compliment te geven voor zijn aanpak van de problematiek rondom misbruik bij de Jehova’s. Er was aanvankelijk enige druk vanuit de Kamer voor nodig, waaronder een motie van het lid Van Nispen c.s.6, maar nu is er beweging. Er is onderzoek gedaan en dat moet nu tot concrete acties leiden. Deze leden betreuren echter dat de gemeenschap van Jehova’s Getuigen niet mee lijkt te werken. Zij spreken de hoop uit dat de gemeenschap alsnog zelf tot actie overgaat door misbruik te melden en actief te bestrijden, maar steunen de Minister op dit punt in het opvoeren van de druk.

De leden van de SP-fractie constateren echter dat de Minister van Justitie en Veiligheid niet zo voortvarend te werk gaat. Zij verwijzen naar de beantwoording van Kamervragen7 waarin het gaat over de schokkende uitzending van het radioprogramma Argos «Glasscherven en duistere rituelen»8. In die uitzending werd aan de hand van slachtofferverklaringen aandacht gevraagd voor de problematiek van ritueel misbruik, ook wel georganiseerd sadistisch misbruik. Deze vorm van georganiseerd misbruik zou namelijk ook in Nederland voorkomen aangezien zich bij Argos zo’n 140 slachtoffers meldden. Dat vinden de aan het woord zijnde leden buitengewoon knap onderzoekswerk over een dergelijk gesloten onderwerp. Vanwege de ernst stelden zij samen met de leden van de PvdA-fractie schriftelijke vragen over het probleem. U blijkt echter hele andere cijfers te hebben, u sprak over 25 zaken met rituele kenmerken sinds 1999, waarvan slechts drie de afgelopen zeven jaar. Maar het ergste is nog wel dat u in de beantwoording van die vragen geen enkele urgentie lijkt te uiten. Inmiddels heeft ook de gemeente Rotterdam aangegeven een onderzoek te eisen9. Redenen genoeg voor de leden van de SP-fractie om deze zaken uitgebreid te behandelen.

De omvang van georganiseerd misbruik riep niet alleen vragen op bij de leden van de SP-fractie. Sinds de uitzending hebben zich talloze geïnteresseerden, wetenschappers, behandelaars en slachtoffers, die zichzelf «overlever» noemen, bij deze leden gemeld. De verhalen hadden vaak als gemene deler dat er daadwerkelijk grote netwerken van georganiseerd misbruik actief zijn in Nederland, dat de cijfers van u als antwoord op de schriftelijke vragen niet kloppen en dat de LEBZ als doelstelling heeft om dergelijke onderzoeken af te kappen. Dit was een enorme schok in combinatie met de lakse houding van u. Daarop concludeerden de leden van de SP-fractie dat de onderste steen echt boven moet komen en u in actie moet komen.

Daarom grijpen de leden van de SP-fractie dit schriftelijk overleg aan om de volgende vragen aan u te stellen. Waarom wilt u geen onafhankelijk onderzoek laten doen naar de aard, omvang en aanpak van georganiseerd misbruik? Deelt u de mening van de leden van de SP-fractie dat zelfs al zou er maar een deel waar zijn van al deze ernstige verhalen van misbruik van soms zeer jonge kinderen, dat dat al voldoende reden zou zijn voor een onafhankelijk onderzoek naar georganiseerd misbruik? Heeft u op enig moment overwogen contact op te nemen met Argos om te bespreken wat u kan betekenen voor de slachtoffers? Heeft u ook buiten de LEBZ gekeken naar informatie over georganiseerd misbruik? Bent u bereid georganiseerd misbruik in Nederland te laten onderzoeken en nog een tweede onafhankelijk onderzoek naar de LEBZ uit te laten voeren?

Zoals gezegd hebben niet alleen slachtoffers, maar ook verschillende hulpverleners of hulpverlenende instanties zich de afgelopen tijd bij de leden van de SP-fractie gemeld met grote zorgen over cliënten die te maken hebben met georganiseerd misbruik. Zij verwezen daarbij o.a. naar het enorme onderzoek dat in Duitsland plaatsvindt naar georganiseerd misbruik10. Deze hulpverleners hadden enkele verklaringen voor het beperkt aantal meldingen van georganiseerd misbruik.

Ten eerste is er het verschil in inzicht over het fenomeen van hervonden herinneringen. Het gaat daarbij over herinneringen van vóór het vierde levensjaar. Sinds het jaar 1999 zijn er nieuwe wetenschappelijke inzichten verworven die bevestigen dat het inderdaad mogelijk is om traumatische ervaringen van vóór het vierde levensjaar te herinneren. Maar bijvoorbeeld de LEBZ is gebaseerd op de wetenschappelijke school die dit ten stelligste ontkent. Dus als iemand zich al zou melden met herinneringen aan georganiseerd of sadistisch misbruik dan wordt nu aangenomen dat deze herinneringen zijn aangepraat. Als de term «ritueel» in een aangifte voorkwam werd deze meteen terzijde geschoven. Hoe staat u in deze discussie? Kunt u bevestigen dat de LEBZ inderdaad een uitgesproken mening heeft in deze discussie?

Ten tweede is er het probleem van de personen met een dissociatieve identiteitsstoornis (DIS). Als gevolg van traumatische ervaringen kunnen slachtoffers aan deze stoornis lijden. Dit leidt er helaas toe dat als zij verklaringen afleggen aan de politie of aan justitie dat deze kunnen verschillen. Die verklaringen worden dan als onzin bestempeld, maar dat hoeft het niet te zijn. Ondertussen lijken politie en justitie zich te baseren op onderzoeken naar herinneringen die zijn gebaseerd op mensen zonder stoornis, onderzoeken die dus helemaal niet representatief zijn. Hoe kijkt u naar deze discussie? Bent u bereid te kijken naar andere manieren van verhoren zoals door een Zwitserse expert wordt geadviseerd?11

Ten derde is er het probleem dat verschillende slachtoffers verklaren dat in de georganiseerde misbruikkringen zich ook hoogwaardigheidsbekleders bevinden. Wat hier ook van waar is, dit vormt natuurlijk een enorme drempel om aangifte te doen. Herkent u dit gebrek aan vertrouwen, en bestaat er enig idee hoe hiermee het beste omgegaan zou kunnen worden, om er voor te zorgen dat het vertrouwen terugkeert?

Ten vierde lopen slachtoffers van de meest gruwelijke misdaden tegen grote problemen aan bij de LEBZ. Volgens u is deze eenheid «een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie, zedenrecherche en recherchepsychologie.»12 Maar inmiddels worden door andere experts vraagtekens gezet bij de wetenschappelijke inzichten, doelstellingen en werkwijze van deze expertisegroep. Hoe ziet u deze discussie? Zo zou de LEBZ te snel en te gemakkelijk besluiten om opsporingsonderzoeken te beëindigen. Dit wordt ondersteund door cijfers, want in 78% van alle zaken die door de LEBZ worden beoordeeld wordt negatief advies uitgebracht aan het OM en in slechts 4% positief13. Wat zeggen deze cijfers u?

De leden van de SP-fractie vragen ook aandacht voor de zin die op de website van de LEBZ heeft gestaan: «heeft als voornaamste doel om onjuiste beschuldigingen op het gebied van seksueel misbruik te herkennen en daarmee onterecht beschuldigden te beschermen tegen vervolging.»14. Deze zin is ook op andere plekken door de LEBZ gebruikt, zo is gebleken aan de hand van een PowerPointpresentatie van de politie15. Waarom is deze zin toch verdwenen van de website? Dit roept toch vragen op over de doelstellingen van de LEBZ? Dit leidt er sowieso toe dat slachtoffers zich niet serieus genomen voelen en daardoor maar geen aangifte doen. Wat is uw reactie hierop?

Als laatste over de LEBZ willen de leden van de SP-fractie nog wijzen op de werkwijze van de LEBZ. Want het is deze leden duidelijk geworden dat zij niet alleen zedenzaken analyseren. Zo is gebleken dat de LEBZ zich zelfs bemoeide met de zorgstandaard voor cliënten met DIS, door er voor te zorgen dat deze niet goedgekeurd of gecertificeerd werd.16 Wat vindt u hiervan? Daar gaat de LEBZ toch niet over?

Dit alles roept veel vragen op over de LEBZ. Was het doel nu wel of niet al die jaren vooral dat aangiftes voorkomen worden? Is de wetenschappelijke basis van de LEBZ niet te smal of zelfs achterhaald? Wat heeft de werkwijze van de LEBZ opgeleverd? Gebeurt hier nou wel of niet wat er zou moeten gebeuren, namelijk waarheidsvinding en bijdragen aan gerechtigheid? Vormt de LEBZ nu op deze manier niet een obstakel bij het vaststellen van georganiseerd misbruik in Nederland? De leden van de SP-fractie kijken uit naar uw beantwoording op deze vragen.

Met de bovenstaande tekst hebben de leden van de SP-fractie duidelijk proberen te maken dat er veel vragen zijn gerezen afgelopen tijd over hoe in Nederland wordt omgegaan met de bestrijding van georganiseerd misbruik. Voor deze leden is uw reactie op de schriftelijke Kamervragen van leden van de fracties van GL, SP en de PvdA zoals eerder gezegd dan ook onvoldoende. Er zijn te veel vragen om de ernstige zaken, die door Argos zijn aangekaart, te bagatelliseren en te denken dat de huidige aanpak volstaat. Dat is namelijk niet het geval. De leden van de SP-fractie stellen daarom twee onderzoeken voor. Ten eerste moet er een onderzoek komen naar de omvang en de aanpak van georganiseerd misbruik in Nederland. Het is duidelijk dat de informatie van de LEBZ niet de lading dekt en geen juist en volledig beeld geeft. Daarom zou er een onafhankelijk onderzoek moeten komen op basis van verschillende wetenschappelijke inzichten en in samenwerking met een breed scala aan experts en behandelaars. Daarin moeten de belangen van de slachtoffers centraal staan.

Ten tweede is het nodig dat er een onafhankelijk en breed onderzoek komt naar de LEBZ. Er zijn simpelweg te veel vragen over die expertisegroep en die vragen moeten beantwoord worden. Ook hier is het belangrijk dat verschillende wetenschappelijke paradigma’s betrokken worden bij het onderzoek. De leden van de SP-fractie wijzen er voor de volledigheid op dat zij in samenwerking met de leden van de PvdA-fractie en de GL-fractie twee moties17 met deze strekking hebben ingediend bij het wetgevingsoverleg Wet uitbreiding slachtofferrechten op 5 oktober jongstleden.

Als laatste, voor nu, op dit thema willen de leden van de SP-fractie toch nog eens vragen naar uw mening over de verhouding tussen dit thema en het opheffen van Sektesignaal. Een onderdeel van de oplossingen voor bovenstaande problemen zou kunnen zijn dat er een speciaal meldpunt komt voor slachtoffers van georganiseerd misbruik die vast zaten in een netwerk, rituele groep of sekte. Nu had Nederland dit meldpunt tot enkele jaren geleden, onder de naam Sektesignaal. Helaas is dit meldpunt door u wegbezuinigd, zeer tegen de zin van deze leden. Denkt u ook dat Sektesignaal verschillende van de hierboven geconstateerde problemen, al dan niet gedeeltelijk, had kunnen ondervangen? Bent u bereid erover na te denken om Sektesignaal toch te heropenen? Erkent u nu dat Sektesignaal een specialistische aanpak had, die onvoldoende aanwezig is en niet adequaat georganiseerd kan worden bij de hierin niet gespecialiseerde politie, die al zo veel taken heeft?

Vervolgens willen de leden van de SP-fractie aandacht vragen voor de verantwoordelijkheid van pornosites bij het aanpakken van non-consensuele naaktbeelden en pornografie. Hierover stelden zij recent schriftelijke Kamervragen18, maar ook hier vinden deze leden dat u niet doortastend genoeg reageert. Hebben deze leden het goed begrepen dat de juridische verantwoordelijkheid van pornosites in de strijd tegen onder andere kinderporno en wraakporno beperkt is, totdat zij een melding krijgen van illegale beelden of wanneer de pornosite op de hoogte is of redelijkerwijs op de hoogte behoort te zijn van de illegaliteit van beelden? Dit houdt dan toch in dat pornosites hun ogen mogen sluiten voor al het illegaal materiaal wat er tussendoor glipt, waar zij niet actief op gewezen worden, terwijl zij daar wel geld aan verdienen? Tast dit niet uw rechtvaardigheidsgevoel aan?

De leden van de SP-fractie vinden deze juridische verantwoordelijkheid te beperkt. Ten eerste zijn zij erg benieuwd hoe een pornosite, waarop gebruikers zelf materiaal kunnen uploaden, moet weten of dit met toestemming is gebeurd van de acteurs en of zij wel meerderjarig zijn. Want als deze site dat niet kan of hoeft te controleren, kan de site toch vast blijven houden dat zij het materiaal niet hoeven te verwijderen? Geldt inderdaad dat slachtoffers van kinderporno zelf op zoek moeten gaan om materiaal te laten verwijderen? Is dat daadwerkelijk wat u voor ogen heeft? De aan het woord zijnde leden begrijpen dat organisaties zoals het EOKM daar bij helpen, maar dat is nog steeds te passief aangezien kostbare tijd verloren gaat. Deelt u deze mening? Hoe moeten die sites weten wanneer het materiaal illegaal is, aangezien het om enorme hoeveelheden data gaat? Al met al denken de leden van de SP-fractie dat de huidige juridische verantwoordelijkheid te beperkt is. Deze sites kunnen namelijk te makkelijk achterover leunen en geld verdienen totdat ze ergens een berichtje krijgen dat een bepaalde video verwijderd zou moeten worden.

De leden van de SP-fractie doen daarom het volgende voorstel. Bent u bereid deze websites, waar pornografisch materiaal geüpload kan worden door gebruikers, verantwoordelijk te maken voor al het materiaal op de website door deze website te verplichten te controleren of de personen die verschijnen in het materiaal meerderjarig zijn en toestemming hebben gegeven voor het materiaal? Dit is volgens deze leden de enige manier om te voorkomen dat deze sites geld verdienen aan slachtoffers van heimelijk beeldmateriaal, wraakporno en kinderporno. Graag uw reactie hierop, of een toezegging van de verkenning van de juridische mogelijkheden om dit te bereiken.

De leden van de SP-fractie willen ook nadrukkelijk aandacht vragen voor het EOKM. Het EOKM speelt een belangrijke rol in het verwijderen van kinderporno, het bieden van voorlichting en hulpverlening aan slachtoffers. Ook u heeft hier goede woorden voor over: «Ik juich het toe dat de Stichting Stop Online Shaming en de Stichting Expertisebureau Online Kindermisbruik opkomen voor het belang van slachtoffers door platformen civielrechtelijk aansprakelijk te stellen voor de schade die zij veroorzaken.»19 U heeft ook warme woorden voor Stop It Now, tevens onderdeel van het EOKM: «Ook zet ik stevig in op preventie van daderschap, bijvoorbeeld door de specifieke hulplijn Stop it Now voor mensen met pedofiele gevoelens (en hun naasten)»20. Hetzelfde geldt voor Helpwanted.nl21. Toch moeten de leden van de SP-fractie constateren dat u de subsidiekraan aan het EOKM dichtdraait. Niet voor het eerst! In de begroting voor 2021 is er € 65.000 minder beschikbaar dan dit jaar22. Hoe kan dat nou? Wat is hiervoor de verklaring? Welke activiteiten moet het EOKM volgens u dan voortaan niet meer, of minder gaan doen?

De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat er jaarlijks juist méér geld nodig is om de huidige activiteiten voort te zetten. Het water staat aan de lippen, het voortbestaan van het EOKM is zelfs in gevaar, er is zelfs sprake van een acuut liquiditeitsprobleem. Bent u hier ook van op de hoogte? Hoe heeft u dit kunnen laten gebeuren? Waarom is ervoor gekozen te bezuinigen op het EOKM? Bent u bereid het EOKM extra budget te verstrekken om hun belangrijke werkzaamheden voort te zetten en zo mogelijk uit te breiden?

De leden van de SP-fractie constateren dat de bejegening van slachtoffers die aangifte doen van online seksueel geweld soms onvoldoende is. Nog steeds horen we regelmatig dat jongeren worden weggestuurd, waarbij bijvoorbeeld wordt gezegd «dat ze een beetje dom geweest zijn om een foto te sturen». Door dit soort opmerkingen kan secundair slachtofferschap ontstaan, dergelijke ervaringen helpen niet en zijn slecht voor het vertrouwen. Wat kunt u doen ter verbetering van dit aangifteproces, door opleiding en capaciteitsuitbreiding? Wat vindt u van de beeldvorming en de boodschap dat jongeren géén naaktfoto’s moeten sturen, wat als gevolg kan hebben dat het vooral een «eigen schuld» verhaal wordt en gevoelens van schaamte ontstaan, terwijl niet zo zeer het maken maar vooral het verspreiden en verder doorsturen eigenlijk het echte probleem is? Met het maken van foto’s is immers toch niet het recht op privacy verloren? Graag een reactie hierop.

Ook ontvangen de leden van de SP-fractie graag een toelichting op het voorstel om sekschatten strafbaar te stellen. Wat gaat deze strafbaarstelling precies inhouden?

De leden van de SP-fractie constateren dat vanaf 5 juni 2020 het moment van openbare naming-and-shaming van hosts die zich onvoldoende inspannen om kinderporno te verwijderen plaats zou vinden. 23 Deze leden lezen dat de Kamer in september 2020 op de hoogte zou worden gebracht van de monitor van de TU Delft en van de lijst met hosts die niet mee werken. Inmiddels is het oktober 2020 en is hierover nog niets naar de Kamer gestuurd. Wanneer kan de Kamer dit alsnog verwachten? Wat heeft tot deze vertraging geleid? Deelt u de mening van voornoemde leden dat dreigementen alleen werken als je ze ook consequent uitvoert? Welk signaal zendt u nu eigenlijk uit naar deze bedrijven? Kunt u ook een indicatie geven wanneer de Kamer het wetsvoorstel met de bestuursrechtelijke aanpak van deze hosts24 kan verwachten?

De leden van de SP-fractie hebben ook nog verschillende vragen over het internationale sekstoerisme. Ook op dit terrein zijn de afgelopen jaren flinke stappen gezet. Toch zijn er nog verbeterpunten. Zo stellen Terre des Hommes en Defence for Children dat bijvoorbeeld het afpakken van paspoorten niet vordert omdat deze regel vrij onbekend is. Zij willen graag weten welke stappen u zet om deze regels bekender te maken. De aan het woord zijnde leden vragen een reactie hierop. In welke mate zijn reisbeperkende maatregelen, zoals inname van het paspoort, opgelegd bij zedendelinquenten met een hoog recidiverisico sinds de inwerkingtreding van de Wet Langdurig Toezicht? Kunt u een update geven van de voortgang van het door WODC uit te voeren onderzoek «Rechtsvergelijking maatregelen: seksueel misbruik minderjarigen door veroordeelde zedendelinquenten»?

Een ander middel om het sekstoerisme aan te pakken is door screeningsinstrumenten in te zetten. In Nederland kennen we de Verklaring Omtrent het Gedrag waarbij we tegenwoordig ook de Europese database van antecedenten via het European Criminal Record Information System (ECRIS) kunnen raadplegen. Maar ook breder dan Europa worden er aan dergelijke en vergelijkbare initiatieven gewerkt. Terre des Hommes en Defence for Children vragen daar terecht aandacht voor. Daarom willen de leden van de SP-fractie graag u de volgende vragen voorleggen. Kunt u een update geven in hoeverre de stimulering van het beter gebruik van ECRIS structureel plaatsvindt? Kunt u aangeven welke inspanningen genomen worden om een internationaal screeningsinstrument tot stand te laten komen? Kunt u een update geven in hoeverre de stimulering van het beter gebruik van Green Notices structureel plaatsvindt? Kunt u aangeven in hoeverre de stimulering van het gebruik van Green Notices heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan? Kunt u aangeven hoe de informatiedeling met landen buiten de EU verder verbeterd kan worden? Ook zijn de leden van de SP-fractie erop gewezen dat de bezetting en financiering van het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme achter loopt bij het aantal meldingen. Daarom vragen deze leden of u overwogen heeft om het aantal rechercheurs van dat team uit te breiden door meer geld ter beschikking te stellen. Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie hebben ook nog vragen over pro-anorexia coaches, waar eerder dit jaar al een schriftelijk overleg over is geweest. Kunt u toezeggen dat u voor de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid 2021 met een uitgebreide uitwerking komt hoe de aangenomen moties worden uitgevoerd? Kunt u aangeven of, met inachtneming van extra middelen als gevolg van de motie van het lid Klaver c.s.25, voldoende middelen en expertise beschikbaar zijn voor de opsporingsdiensten om online effectieve barrières op te werpen voor hen die online slachtoffers misbruiken en/of uitbuiten? Kunt u reageren op de politie die heeft gesteld dat er geen capaciteit beschikbaar is om pro-ana coaches aan te pakken26? Kunt u aangeven welke stappen er inmiddels zijn genomen voor een online opsporingsstrategie waarin kwetsbare groepen, zoals mogelijke slachtoffers van pro-ana coaches, worden aangepakt? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven in hoeverre politie en OM sinds mei 2019 omgegaan zijn met de ernstige signalen? Kunt u bijvoorbeeld concreet aangeven hoeveel zaken zijn opgepakt? Kunt u tevens aangeven wat er is gebeurd met de concrete casus waarin strafrechtelijk belastend materiaal is overgedragen aan de politie27 door de Coalitie tegen seksuele kinderuitbuiting? Kunt u aangeven op welke wijze zorgverleners al zijn toegerust om de gevaren van pro-ana coaches te signaleren?

6. Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met teleurstelling kennisgenomen van de omzetting van het algemeen overleg naar dit schriftelijk overleg. Deze leden zijn van mening dat ondanks de beperkte kansen tot vergaderen de agenda van dit overleg van dusdanig belang is dat het schriftelijk afdoen hier geen waarde aan doet.

Consultatie voorontwerp wetsvoorstel seksuele misdrijven

Deze leden zijn enthousiast over het feit dat u de verouderde wetgeving rondom seksueel geweld wilt updaten en aanpassen aan de huidige normen en waarden van de samenleving in het wetsvoorstel seksuele misdrijven. Echter maken zij, net zoals veel van de experts die gehoord zijn in de technische briefing over zeden, zich zorgen over de toevoeging van seks tegen de wil. Ziet u in dat de opsplitsing van seks tegen de wil en verkrachting een onderscheid tussen de twee maakt in ernst en impact die niet noodzakelijk terecht is, gezien de fysieke en psychische schade die het doet? Deelt u de mening dat het onterecht is seks met iemand die zich niet kan verzetten minder zwaar bestraft wordt dan seks met een slachtoffer dat zich heeft verzet?

De leden van de PvdA-fractie betreuren het feit dat de bejegening van slachtoffers nog veel te vaak besproken moet worden. Hoe reageert u op de reactie van slachtoffers van seksueel geweld dat deze nieuwe wet in feite vicitim blaming juridisch verankert? Het is een positieve ontwikkeling dat het bevriezen van een slachtoffer wanneer zij/hij verkracht wordt, wordt herkend als een lichamelijk respons die niet afdoet aan het geweld dat tegen hen gebruikt wordt. Deelt u de mening dat het erkennen van deze lichamelijke respons, die zo’n 70% van de slachtoffers ervaren, u verplicht ook in de strafmaat wel degelijk deze lichamelijk respons te erkennen door verkrachting zonder verzet tevens aan te merken als verkrachting en niet als seks tegen de wil? Deelt u de mening dat alle seks tegen de wil verkrachting is, geen seks, omdat seks impliceert dat het een handeling betreft waarvoor beide partijen consent hebben gegeven?

Kunt u reageren op de bezwaren en de zorgen die zijn geuit over het feit dat de toevoeging in de wet van seks tegen de wil verwarrend kan werken in de samenleving? Ziet u ook in dat een verschil tussen «echte verkrachting» en «minder echte verkrachting» een slechte boodschap uitdraagt naar jongeren? Kunt u zich voorstellen dat dit kan voelen als een klap in het gezicht van slachtoffers van verkrachting die bevroren en nu zien hoe hun verkrachting tot een lagere strafmaat zal leiden dan een «klassieke verkrachting» en daarmee ook sneller is verjaard? Welke boodschap heeft u voor de door Rutgers geschatte 70.000 slachtoffers van verkrachting die zich niet konden verzetten toen zij verkracht werden?

Bent u bereid de wettekst dusdanig aan te passen dat enkel dwang en verzet worden geschrapt uit de definitie van verkrachting in plaats van seks tegen de wil toe te voegen, gezien het feit dat de «klassieke verkrachting» waar u naar verwijst niet bestaat? Ziet u in dat een rechter verschillende strafmaten kan opleggen op basis van de verzwarende omstandigheden in een zaak? Welke reactie heeft u voor de groep slachtoffers die zich verenigden om op te roepen seks zonder toestemming ook aan te merken als verkrachting met de boodschap: «Introduceert u alstublieft géén nieuw zedendelict seks tegen de wil. Dit bestaat namelijk niet. Dat is hetzelfde als diefstal of inbraak benoemd wordt als een cadeau aan pleger zonder toestemming?28

Deelt u de opvatting dat binnen de opleidingen van hulpverleners aandacht moet worden besteed aan het feit dat er geen klassieke verkrachting bestaat en aan de verschillende fysieke responses die het lichaam kan vertonen? Bent u eveneens van mening dat er meer moet worden gedaan aan het bestrijden van het idee dat verkrachting de schuld van de vrouw zelf is vanwege kledij of gedrag, gezien het feit dat bijna een zesde van de mannen onder de 30 van mening is dat vrouwen erom vragen verkracht te worden wanneer zij zich sexy kleden? Op welke manier bent u voornemens het begrip consent op te nemen in deze voorlichting alsook de voorlichting aan kinderen en jongeren?

De uitzending van Argos over ritueel misbruik

De leden van de PvdA-fractie uiten hun zorgen over het feit dat het lage aantal opsporingsonderzoeken van het LEBZ van de afgelopen jaren volgens u reden zijn geen nieuw onderzoek te starten naar ritueel misbruik. Deze leden zijn van mening dat de persoonlijke verhalen die zijn opgedaan in het onderzoek van Argos, waarin slachtoffers aangaven keer op keer te worden weggestuurd, wel degelijk reden zijn tot verder onderzoek. Kunt u daarop reageren? Kunt u tevens ingaan op het feit dat het LEBZ de hoogste prioriteit geeft aan het uitsluiten van valse aangiften en daarmee het bieden van hulp aan mogelijke slachtoffers in het gedrang is gekomen? Kunt u ook ingaan op het feit dat het afdoen van meldingen van slachtoffers als zijnde niet juist niet zal hebben bijgedragen aan de meldingsbereidheid van slachtoffers en het lage aantal onderzoeken van het LEBZ daarmee een drogreden is? Bent u net als voornoemde leden geschrokken van de persoonlijke verhalen uit het Argos onderzoek waaruit blijkt hoe schadelijk de bejegening van het LEBZ is geweest voor slachtoffers? Bent u bereid tot heroverweging om een onafhankelijk onderzoek in te stellen om te voorkomen dat het LEBZ haar eigen vlees keurt en te voorkomen dat slachtoffers verder onrecht wordt aangedaan?

Reactie op het Inspectierapport «Een onderzoek naar taakuitvoering van zedenrechercheurs en hun bejegening van slachtoffers»

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse het kritisch onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie) gelezen. Het rapport concludeert ten eerste dat de bejegening van zedenslachtoffers dermate wordt gekleurd door de ervaringen van zedenrechercheurs dat de slechts kleine kans dat de zaak tot een veroordeling leidt de boventoon voert. Hoe gaat u proactief de huidige zedenrechercheurs aansturen deze nadruk uit het gesprek te houden, naast de communicatie die de politie zelf heeft ondernomen in het Plan van Aanpak, daar dit een allerminst proactieve methode betreft?

Ten tweede concludeert het rapport dat zedenrechercheurs een standaard bedenktijd hanteren voor slachtoffers voor het wel of niet overgaan tot aangifte ook al is dit slechts een recht maar geen plicht en is maatwerk wel degelijk mogelijk. Hoe gaat u hier proactief op ingrijpen zodat zedenrechercheurs deze bemoeilijkende regel loslaten? Hoe zal u zedenrechercheurs beter in staat stellen een follow-up te doen bij slachtoffers die aan het eind van de bedenktijd niks van zich laten horen?

Ten derde komt uit het rapport van de Inspectie naar voren dat slachtoffers zich onvoldoende geïnformeerd voelen na het doen van aangifte. Hoe gaat u ervoor zorgen dat verwachtingen en praktische mogelijkheden beter op een lijn komen? Welke extra stappen gaat u zetten, naast de inclusie van de bovenstaande drie punten in het Plan van Aanpak, om te verzekeren dat zedenslachtoffers zo goed mogelijk kunnen worden geholpen na hun traumatiserende ervaring?

7. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie

De leden van de CU-fractie hebben onder dankzegging kennisgenomen van de door u toegezonden brieven. Genoemde leden merken op dat zij in september 2020 ook al schriftelijke vragen hebben gesteld over het toegenomen aantal meldingen van seksueel geweld in afhankelijkheidsrelaties29, zij vragen u deze vragen spoedig te beantwoorden.

De voorgenoemde leden vinden het zorgelijk dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel geweld tegen kinderen niet kan voldoen aan de rapportage-ambitie. Wat betekent dit ook voor de andere monitoren die vanuit de Nationaal Rapporteur Mensenhandel worden gepubliceerd? Kunt u in gesprek gaan met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel om te bezien waar de knelpunten liggen en een beeld te krijgen van het middelentekort? Kan de Kamer hier voor de behandeling van de begroting Justitie en Veiligheid 2021 over worden geïnformeerd?

De leden van de CU-fractie hebben met grote zorgen kennisgenomen van de huiveringwekkende verhalen van ritueel misbruik die een diepe duistere praktijk beschrijven. Genoemde leden kunnen zich moeilijk voorstellen dat de vele getuigenverslagen maar ook de signaleringen van behandelaars geen kern van waarheid bevatten en vragen of in Nederland niet te terughoudend wordt omgegaan met deze signalen. Zij constateren dat in Duitsland door de Nationaal Commissaris tegen Kindermisbruik vanuit de grondhouding wordt geopereerd dat ritueel misbruik plaatsvindt en dat dit ook ruimte heeft geboden voor getroffenen om zich te melden. Heeft u kennisgenomen van de aanpak in Duitsland? Erkent u dat wanneer in Duitsland sprake is van ritueel misbruik op een significante schaal, het niet onwaarschijnlijk is dat dit ook in Nederland plaatsvindt? Erkent u dat de zeer terughoudende houding ten aanzien van ritueel misbruik een negatief effect kan hebben op de meldingsbereidheid van slachtoffers? Erkent u tevens dat juist van de groep minderjarigen die slachtoffer zijn van seksueel misbruik slechts een fractie (2 tot 3%) in beeld is, en dat ook veel verklaringen over ritueel misbruik verhalen over seksueel misbruik van minderjarigen? Op welke wijze kunt u, gegeven deze factoren, een meer open grondhouding bij opsporing en onderzoek voorstaan, zodat de zeer hoge drempel voor melding in elk geval een klein beetje wordt verlaagd?

Een andere vorm van seksueel misbruik waar de leden van de CU-fractie zich grote zorgen over maken, is het misbruik door pro-ana coaches. Op welke termijn kan de Kamer een uitwerking van de aangenomen moties verwachten? Kunt u aangeven of voldoende middelen en expertise beschikbaar zijn voor de opsporingsdiensten om online effectieve barrières op te werpen voor hen die online slachtoffers misbruiken en/of uitbuiten? Kunt u reageren op de reactie vanuit de politie die heeft gesteld dat er geen capaciteit beschikbaar is om pro-ana coaches aan te pakken? Kunt u aangeven welke stappen er inmiddels zijn genomen voor een online opsporingsstrategie waarin kwetsbare groepen, zoals (mogelijke) slachtoffers van pro-ana coaches, worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CU-fractie spreken hun waardering uit voor uw inspanningen om hostingpartijen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid waar het kinderpornografisch materiaal op hun servers betreft. Het is buitengewoon zorgelijk dat vermoedelijk de helft van al het kinderpornografisch materiaal op internet vanuit Nederland wordt gehost. Genoemde leden onderkennen dat het benoemen van betrokken partijen van waarde kan zijn, maar denken ook dat het uitschrijven van boetes een optie moet zijn. Is dit voor u ook een begaanbare route? Op welke manier zou überhaupt breder inzicht kunnen komen in de inzet van hostingpartijen ten aanzien van de verwijdering van materiaal en ten aanzien van het voorkomen van het uploaden van materiaal? Zou een Autoriteit Kinderporno hierin een rol kunnen spelen?

De leden van de CU-fractie vragen ook naar de verbetering van de bereikbaarheid van Stop It Now!, in lijn met de aangenomen motie van het lid Van der Graaf30 op dit punt, zodat downloaders en personen met seksuele gevoelens voor minderjarigen altijd kunnen worden doorgeleid naar specialistische hulp. Deze leden vragen wanneer deze verbetering zal worden bewerkstelligd en vragen tevens of er inzicht is in de ontwikkelingen in hulpvragen bij de hulplijn de afgelopen zeven maanden.

In de Wet seksuele misdrijven, waar momenteel aan wordt gewerkt, zien de aan het woord zijnde leden dat wordt gezocht naar een betere bescherming van slachtoffers van seks tegen de wil. Toch vragen deze leden waarom niet is gekozen voor strafbaarstelling van het ontbreken van instemming in plaats van strafbaarstelling van de aanwezigheid van dwang. Hoe ziet u het gegeven dat met het enkel strafbaar stellen van dwang de indruk wordt gewekt dat enkel wanneer iemand zich heeft verzet deze slachtoffer is van verkrachting? Is het niet beter dit samen te voegen met de strafbaarstelling van verkrachting, zoals ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel bepleit?

De leden van de CU-fractie merken op dat seksueel misbruik ook kan plaatsvinden in gevallen waar betaling voor seksuele diensten plaatsvindt. Zien deze leden het juist dat waar een expliciet verbod op het kopen van seks komt van 16- of 17-jarigen, dit er niet is voor seks tegen betaling met minderjarigen van 15 jaar of jonger, hetgeen onder de algemene zedentitel valt? Bent u voornemens dit te corrigeren? Onderschrijft u dat een expliciete strafgrond bij kan dragen aan opsporing, expliciete erkenning van slachtofferschap en cijfermatig inzicht in het aantal zaken van sekskoop van minderjarigen? Op welke wijze zal, anticiperend op de verhoging van de prostitutieleeftijd in de Wet regulering sekswerk, ook seks tegen betaling met iemand onder de 21 in de wet strafbaar worden gesteld?

Tot slot vragen deze leden op welke termijn de Kamer de Wet regulering sekswerk kan verwachten. Zij brengen hierbij de toezegging van de Minister-President in herinnering bij de Algemene politieke beschouwingen van 2019 dat de wet in het eerste kwartaal van 2020 bij de Tweede Kamer zou worden ingediend. Genoemde leden spreken hun grote teleurstelling uit dat dit tot op heden nog niet is gebeurd.

8. Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie

Naar aanleiding van de aflevering van Argos over ritueel misbruik hebben de leden van de SGP-fractie enkele vragen omtrent de bestrijding van (ritueel) misbruik. Deze leden vragen of u het begrijpelijk vindt dat slachtoffers van dit misbruik zich niet durven te melden bij het LEBZ, dat tot doel heeft om onterecht beschuldigden te beschermen en de aangifte van slachtoffers derhalve niet voldoende serieus neemt. Voornoemde leden constateren dat het LEBZ aangeeft dat zaken met betrekking tot ritueel misbruik geseponeerd worden in verband met een tekort aan bewijs. Het is echter opvallend dat een onderzoek van Argos ruim 140 respondenten oplevert met veelal dezelfde verklaringen. Hoe verklaart u deze sepots in het licht van dit onderzoek? Is er daadwerkelijk sprake van een tekort aan bewijs of spelen andere factoren een rol? Hoe kan meer effectiviteit geboekt worden?

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat als het gaat om strafbare feiten die binnen het rituele misbruik plaatsvinden dit vergelijkbaar is met reguliere mishandelingen, zij het dat dit nu vanuit ritueel oogpunt plaatsvindt. Te denken valt aan het verplichten van meisjes om zwanger te worden, glasscherven die schade toebrengen aan geslachtsdelen, gedwongen prostitutie. Ritueel misbruik gaat echter nog verder. Een voorbeeld hiervan is het offeren van kinderen en zelfmoordprogramma’s. Gezien de heftigheid van de zaken wordt dit aan het LEBZ overgelaten en wordt uiteindelijk 100% van de zaken geseponeerd. Kunt u aangeven waarom er wel politiewerk gemaakt wordt van zaken waarin het gaat om misbruik zonder het stempel «ritueel», maar wanneer het gaat om «ritueel misbruik» hier onvoldoende aandacht aan wordt besteed? Het gaat ook hier om een grove schending van de grondrechten van personen. Waarom wordt dit verschillend benaderd?

De aan het woord zijnde leden vragen uw aandacht voor de kwalificatie van organisaties zoals de satanskerk waarover in de aflevering van Argos over ritueel misbruik gesproken wordt. Vrijheid van godsdienst is al decennialang een grondrecht dat verankerd ligt in de Nederlandse Grondwet. Kunt u aangeven of een satanskerk, waarin dit soort rituelen plaatsvinden, deze vrijheid ook geniet? Het gaat hier om een opeenstapeling van strafbare feiten waar tijdens een viering niet tegen kan worden opgetreden. Kunt u aangeven tot waar deze vrijheid reikt en of u van plan bent in te grijpen in dit soort rituele vieringen?

De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de Christelijke gemeente van Jehova’s Getuigen in Nederland verzocht wordt om een meldpunt voor misbruikzaken in te stellen. Enkele kerken kennen dit meldpunt ook en dit hoeft niet te betekenen dat er met enige regelmaat misbruik plaatsvindt, maar biedt wel veiligheid voor slachtoffers indien er misbruikzaken voorkomen dat zij zich daar kunnen melden. De Christelijke gemeente van Jehova’s Getuigen in Nederland geeft aan geen noodzaak te zien in het oprichten van een meldpunt daar zij beschikken over een eigen meldpunt en leden de vrijheid geven om misbruik aan de autoriteiten te melden. In hoeverre is een meldpunt misbruik volgens u noodzakelijk? Acht u het wenselijk dat iedere organisatie, religieus of niet, een meldpunt misbruik instelt?

II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid

Modernisering van de wetgeving inzake seksuele misdrijven

Het verheugt mij dat de leden van de fracties van VVD, PvdA en CU te kennen geven de noodzaak van modernisering van de verouderde zedenwetgeving steunen. De leden van de VVD-fractie geven aan veel positieve elementen te zien in het voorontwerp van een wetsvoorstel seksuele misdrijven dat deze zomer in (internet)consultatie is geweest. De leden van de fractie van D66 geven aan met veel interesse kennis te hebben genomen van het voorontwerp. De leden van de fractie van GroenLinks uiten waardering voor de consultatie over een voorontwerp van de nieuwe wetgeving, wat het mogelijk maakte in een vroeg stadium commentaar te geven.

Het werken met een voorontwerp als tussenstap in de voorbereiding van het wetsvoorstel seksuele misdrijven maakt het mogelijk in een vroeg stadium te discussiëren met de samenleving en de Kamer over de invulling van de strafrechtelijke normstelling. Ik stel het zeer op prijs dat de afgelopen tijd hierover een breed maatschappelijk en politiek debat op gang is gekomen. Met deze belangrijke en waardevolle input kan de nieuwe wetgeving verder worden verbeterd.

De leden van de fracties van VVD, CDA, D66, PvdA, GroenLinks en ChristenUnie stellen, mede naar aanleiding van de technische briefing zeden die plaatsvond op 30 september jl., een groot aantal vragen over het voorontwerp.

Graag ben ik bereid deze vragen, die getuigen van een fundamentele en op onderdelen gedetailleerde interesse voor de nieuwe wetgeving, te beantwoorden. Ik merk op dat veel van deze vragen betrekking hebben op de strafbaarstelling van seks tegen de wil via een afzonderlijk delict naast het delict verkrachting. Ook worden verschillende vragen gesteld over de nieuwe delicten seksuele intimidatie en sekschatting. Gelet hierop hanteer ik bij de beantwoording van de vragen over de nieuwe wetgeving de volgende thematische indeling: strafbaarstelling seks tegen de wil/verkrachting, strafbaarstelling van seksuele intimidatie, strafbaarstelling van sekschatting en overige onderwerpen. Ik constateer dat verschillende vragen in dit schriftelijk overleg betrekking hebben op onderwerpen waarover vragen en opmerkingen zijn ontvangen in de (internet)consultatieronde over het voorontwerp. In mijn brief van 29 september jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 29 279, nr. 618) heb ik aangegeven de komende periode te benutten om de reacties op het voorontwerp te verwerken en te bezien op welke onderdelen het wetsvoorstel en de toelichting aanpassing behoeven. Vanzelfsprekend zullen de aandachtspunten van de Kamer hierbij worden betrokken. Het is mijn streven om in december 2020 de consultatie te starten over een aangepaste versie van het wetsvoorstel seksuele misdrijven.

Strafbaarstelling van onvrijwillige seks

De leden van de fracties van VVD, CDA, D66, GroenLinks, PvdA en ChristenUnie stellen een groot aantal kritische vragen over de wijze waarop onvrijwillige seks strafbaar wordt gesteld in het voorontwerp en het wettelijk onderscheid dat wordt gemaakt tussen seks tegen de wil en verkrachting. Volgens de leden van deze fracties wordt met een aparte strafbaarstelling van seks tegen de wil naast verkrachting onvoldoende gehoor gegeven aan de maatschappelijke en wetenschappelijke opvattingen over onvrijwillige seks. Voorts zou de keuze voor deze indeling onvoldoende recht doen aan de ernst van het leed dat slachtoffers wordt aangedaan. Deze leden wijzen in dit verband op hetgeen naar voren is gebracht in de consultatieronde over het voorontwerp en de inbreng van experts tijdens de technische briefing in uw Kamer op 30 september jl.

Graag wil ik vooropstellen dat ik het van groot belang vind dat de strafwetgeving inzake seksuele misdrijven aansluit bij de maatschappelijke realiteit. En dat we hierover als samenleving het debat met elkaar voeren. Een kritische gedachtenwisseling draagt bij aan de kwaliteit van de normstelling. Ik heb met bijzondere belangstelling kennis genomen van de vragen die de leden van de verschillende fracties over de strafbaarstelling van onvrijwillige seks hebben gesteld. Daaruit leid ik af dat een meerderheid van de Kamer de modernisering van de zedenwetgeving op dit punt, net als ik, essentieel vindt om seksueel grensoverschrijdend gedrag beter aan te pakken. Daarbij gaat het allereerst om uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming tegen onvrijwillige seks. Ook stel ik in mijn voorontwerp seksuele intimidatie strafbaar. Hiermee geef ik gevolg aan maatschappelijke en internationale ontwikkelingen. Ik breng de strafwet meer in lijn met het Verdrag van Istanbul. En ik sluit aan bij de sociale norm dat seks vrijwillig en gelijkwaardig moet zijn en dat mensen zich ongehinderd en vrij in het openbaar moeten kunnen begeven, zonder angst voor ongewilde seksuele handelingen of ongewenste seksuele toenadering.

Slachtoffers worden in mijn voorontwerp beter beschermd en krijgen extra mogelijkheden om aangifte te doen. Dit is nodig want de drempel voor strafbaarheid bij aanranding en verkrachting ligt in de rechtspraktijk nu soms te hoog. Dit geldt in het bijzonder voor situaties waarin een slachtoffer letterlijk bevriest van angst en zich daardoor niet kan uiten of verzetten. En seksuele intimidatie is nu niet strafbaar terwijl dit gedrag in de openbare ruimte wel door veel mensen als overlastgevend en schadelijk wordt ervaren.

Uit de gestelde vragen over het voorontwerp maak ik op dat een duidelijke meerderheid binnen de Kamer kritisch is over het door mij gepresenteerde wettelijk model inzake de strafbaarstelling van onvrijwillige seks. Dit gaat uit van een delict seks tegen de wil naast een delict verkrachting. In mijn kamerbrief heb ik aangegeven dat ook uit de consultatieronde over het voorontwerp geen brede instemming is gebleken. In adviezen en reacties is aangegeven dat het voorontwerp wat betreft de strafbaarstelling van onvrijwillige seks vanuit slachtofferperspectief nog niet ver genoeg gaat en dat alle vormen van onvrijwillige seks strafbaar gesteld zouden moeten worden als verkrachting.

Kwalificatie verkrachting

In mijn kamerbrief heb ik benadrukt dat ik het belangrijk vind om binnen de geldende strafrechtelijke kaders zo veel mogelijk recht te doen aan alle betrokken belangen en perspectieven. Daarbij hoort een kwalificatie van de strafbare gedraging die enerzijds recht doet aan hetgeen het slachtoffer is overkomen en anderzijds uitdrukking geeft aan de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de pleger. Hoe ernstiger het verwijt, des te zwaarder wordt een strafbare gedraging in de strafwet gekwalificeerd. En hoe hoger de maximumstraf is die hierop wordt gesteld.

De afgelopen periode heb ik benut om meer inzicht te krijgen in de voor- en nadelen van strafbaarstelling en kwalificatie van alle vormen van onvrijwillige seks als verkrachting. Omdat ik het van belang vind dat de nieuwe wetgeving recht doet aan de maatschappelijke realiteit en dat op dit punt geen kans onbenut moet blijven, ben ik hierover tijdens een rondetafelbijeenkomst op 25 september jl. in gesprek gegaan met een achttal betrokken organisaties en deskundigen, te weten het openbaar ministerie, de Raad voor de rechtspraak, de politie, de strafrechtadvocatuur, de slachtofferadvocatuur, het Centrum voor Seksueel Geweld, Amnesty International en een strafrechtwetenschapper. Uit deze bijeenkomst, maar ook uit de inbreng tijdens de technische briefing in uw Kamer van 30 september jl. en de vragen van uw Kamer in dit schriftelijk overleg, is voor mij duidelijk geworden dat in het maatschappelijk debat over onvrijwillige seks veel gewicht wordt toegekend aan het stevig(er) verankeren van het slachtofferperspectief in de strafwet. De maatschappelijke realiteit is dat een meerderheid van slachtoffers van seksueel geweld als gevolg van een angstreactie van hun lichaam bevriest en zich hierdoor niet kan verzetten. De opvatting dat dwang en verzet niet van invloed zouden moeten zijn op de kwalificatie van een strafbare gedraging als verkrachting wordt maatschappelijk en politiek breed gedeeld.

Verschillende delictsvormen van verkrachting

Juist het verlagen van de drempel voor strafbaarheid in situaties waarin slachtoffers zich niet kunnen uiten of verzetten is voor mij een belangrijke aanleiding geweest voor uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming tegen onvrijwillige seks in de nieuwe wetgeving. De vele reacties op dit punt laten zien dat er brede maatschappelijke consensus is dat het voorontwerp hierin nog niet ver genoeg gaat. In het licht hiervan ben ik tot de overtuiging gekomen dat de wijze waarop in de nieuwe wetgeving vorm wordt gegeven aan de strafbaarstelling van onvrijwillige seks zou moeten worden heroverwogen. Graag geef ik hieronder weer welke uitwerking ik daarbij voor ogen heb.

Tijdens voornoemde rondetafelbijeenkomst van 25 september jl. is de suggestie gedaan een wettelijk model te overwegen met een verkrachtingsdelict met verschillende gradaties (schuld, opzet, gebruik van dwang/geweld). Uit de inbreng van de leden van verschillende fracties maak ik op dat uw Kamer een soortgelijk model voorstaat. Omdat deze benadering mij zeker ook beloftevol lijkt, stel ik voor in een volgende versie van het wetsvoorstel seksuele misdrijven uit te gaan van verschillende als verkrachting te kwalificeren delictsvormen.

In een basisdelict verkrachting kan het verrichten van seksuele handelingen, die bestaan of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in de wetenschap dat de ander deze handelingen niet wilde onder kwalificatie van verkrachting strafbaar worden gesteld. Het betreft de opzetvariant van het delict seks tegen de wil in het voorontwerp. Hieronder vallen situaties waarin degene die het delict begaat door zijn handelen opzettelijk de onvrijwilligheid van de ander negeert, miskent of voor lief neemt. Hierbij kan het gaan om situaties waarin iemand seksuele handelingen bij een ander verricht terwijl die ander duidelijk «nee», «ik wil dit niet», of «niet doen» of woorden van gelijke strekking heeft gezegd. Of aan of het verrichten van seksuele handelingen, ondanks duidelijke non-verbale fysieke tegenreacties van de ander, zoals expliciet afhoudend gedrag, huilen of bevriezen. Het bevriezen of verstijven van het lichaam is bekend uit de (neuro)biologie en wordt ook wel «tonische immobiliteit» genoemd. Het betreft – net als vluchten of vechten – een door angst gedreven reactie op een bedreigende situatie. Bij dit soort non verbale reacties kan er eventueel ook sprake zijn voorwaardelijk opzet, het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat handelingen tegen de wil van de ander plaatsvinden. In een tweede lid van dit delict kan verkrachting met gebruik van dwangmiddelen of geweld als een strafverzwarende omstandigheid worden aangemerkt. Dit kan wettelijk gekwalificeerd worden als verkrachting met geweld. Hiermee wordt een ernstiger verwijt aan de pleger tot uitdrukking gebracht. Onder deze delictsvorm valt bijvoorbeeld de uitoefening van dwang, zoals opsluiting van de ander. Of onverhoeds handelen of de uitoefening van zodanige psychische druk dat een slachtoffer zich niet aan de handelingen kan onttrekken. Ook strafverzwarend is het gebruik van fysiek geweld waarbij de pleger bijvoorbeeld het eigen lichaam of een voorwerp gebruikt, of bedreiging met geweld. Een dergelijke opzet van het verkrachtingsdelict heeft tot gevolg dat het gebruik van dwang of geweld niet langer van belang is voor de kwalificatie van de strafbare gedraging als verkrachting, maar wel voor de strafhoogte en de kwalificatie van verkrachting met geweld.

Als ondergrens voor strafbaarheid wegens onvrijwillige seks komt het mij nog steeds gewenst voor, net als in het voorontwerp, een schuldvariant te hanteren. Hierin staat de vraag centraal naar wat iemand op zijn minst behoorde te weten over de positie van de ander van de ten opzichte van de door hem of haar gewilde seksuele handelingen. Dat betekent alert zijn op contra-indicaties en op of de ander echt wel in is voor seksueel contact. Als je dat nalaat, riskeer je straf. Het strafrechtelijk verwijt ligt in de nalatigheid of onvoorzichtigheid. Gevolg kan zijn dat iemand in de schuldvariant strafrechtelijk aansprakelijk wordt gehouden wegens het plegen van seksuele handelingen tegen de wil van een ander waarvan diegene zich niet bewust was, maar dit wel behoorde te zijn. Dit kan bijvoorbeeld ook als je jezelf in een situatie brengt waarin je niet in staat bent om rekening te houden met de positie van de ander. Dat vind ik passend bij de sociale norm dat seks vrijwillig behoort te zijn.

In de schuldvariant kan er, als de feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven, dus sprake zijn van een onderzoeksplicht aan de zijde van degene die de seks initieert. Als niet-limitatieve voorbeelden zijn in de memorie van toelichting bij het voorontwerp genoemd het door de ander aannemen van een weifelende of wisselende houding waarbij uit (non-) verbale signalen en gedrag de onvrijwilligheid kan worden afgeleid. Of het innemen van een passieve houding, niet of nauwelijks signalen van fysieke interactie vertonen of op enig moment stoppen met meedoen. De specifieke aard van het verwijt in de schuldvariant – nalatigheid in plaats van welbewust handelen – zou naar mijn idee regeling in een apart delict met een eigen kwalificatie kunnen rechtvaardigen. Dit zou dan tot gevolg hebben dat naast een delict verkrachting een apart schulddelict (schuldverkrachting) in de nieuwe versie van het wetsvoorstel wordt opgenomen. Een andere optie is één verkrachtingsdelict met drie delictsvormen, waarvan ook de schuldvariant met een eigen kwalificatie (schuldverkrachting) onderdeel is.

Met een wettelijk model waarin uitdrukking wordt gegeven aan de hiervoor besproken, verschillende als verkrachting te kwalificeren delictsvormen kan een balans worden gevonden tussen een kwalificatie van de strafbare gedraging die enerzijds recht doet aan de beleving van slachtoffers en anderzijds toegesneden is op de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van de pleger. Hieraan kunnen bij de aard en ernst van de gedraging passende strafmaxima worden verbonden. Dit maakt het voor het openbaar ministerie en de rechter mogelijk bij de strafeis en de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en het specifieke verwijt dat een pleger kan worden gemaakt. En zodoende maatwerk te bieden, bijvoorbeeld in situaties waarin sprake is van experimenteergedrag tussen jongvolwassenen waarbij signalen worden gemist.

Specifieke onderwerpen

De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht te geven van landen die voor een model met twee delicten hebben gekozen alsmede een overzicht van landen die het ontbreken van instemming centraal zetten in hun delictsomschrijving van verkrachting en daarbij specifiek in te gaan op de verandering van de wetgeving in onder andere Denemarken, Finland, Slovenië, Zwitserland en de wijziging die in Spanje op dit moment in voorbereiding is.

Het is mij bekend dat verschillende Europese landen, zoals België, Duitsland en Zweden, in hun strafwetgeving opzettelijk onvrijwillige seks kwalificeren als verkrachting. Het opstellen van het door de leden van de VVD-fractie verzochte rechtsvergelijkende overzicht is helaas niet mogelijk binnen het tijdsbestek waarbinnen de vragen uit dit schriftelijk overleg beantwoording behoeven. Het rechtsvergelijkende aspect zal worden betrokken bij het opstellen van de versie van het wetsvoorstel met bijbehorende memorie van toelichting die naar verwachting eind van het jaar in (internet)consultatie gaan.

De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat de onschuldpresumptie ten aanzien van de verdachte onverkort van kracht blijft alsmede de eis dat er minstens twee bewijsmiddelen nodig zijn en vragen te reageren op de stelling dat een verklaring dat een «slachtoffer» «spijt» heeft van seks onvoldoende is om iemand in staat van beschuldiging te stellen.

De uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming tegen onvrijwillige seks heeft tot gevolg dat er meer verantwoordelijkheid komt te liggen bij degene die het seksuele contact initieert om in het oog te houden of er wel sprake is van vrijwilligheid bij de ander. Dit brengt onder omstandigheden een onderzoeksplicht mee voor degene die het seksuele contact initieert als voorafgaand aan of tijdens seksuele handelingen op enige manier blijkt dat de ander die handelingen niet wil. Met de leden van de VVD-fractie ben ik van mening dat deze verantwoordelijkheid niet zo ver gaat dat seks waarvan iemand achteraf spijt heeft strafbaar wordt, zoals ook blijkt uit de memorie van toelichting bij het voorontwerp.

De leden van de CDA-fractie en de D66-fractie stellen vragen over de verenigbaarheid van de nieuwe wetgeving met het Verdrag van Istanbul. Met verwijzing naar reacties in de (internet)consultatieronde over het voorontwerp vragen de leden van de fractie van D66 of het klopt dat artikel 36 van dit verdrag uitgaat van «alleen ja is ja» en het voorontwerp uitgaat van «nee is nee».

De vragen van de deze leden hebben betrekking op het bestanddeel «tegen de wil» in artikel 239 van het voorontwerp. Artikel 36 van het Verdrag van Istanbul draagt seksuele handelingen zonder wederzijds goedvinden strafbaar te stellen. Aldus stelt het Verdrag de afwezigheid van instemming centraal. Uit verschillende landenrapportages van het monitoringscomité GREVIO komt naar voren dat GREVIO kritisch is over strafwetgeving waarin de afwezigheid van toestemming op zodanige wijze wordt omgeschreven dat de mogelijkheid om rekening te houden met alle omstandigheden wordt beperkt. De formulering van het voorontwerp beperkt deze mogelijkheid niet. Op grond het voorontwerp is iemand strafbaar als hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat handelingen tegen de wil van de ander plaatsvinden. Hiermee stelt het voorontwerp de vraag centraal wat iemand op grond van de feiten en omstandigheden behoorde te weten over de onvrijwilligheid bij de ander. Zoals hierboven al uiteengezet gaat het niet alleen om expliciete verbale signalen en gedrag van de ander (een «nee») maar ook om feiten en omstandigheden die aanleiding behoren te geven tot op zijn minst het vermoeden dat de seksuele handelingen mogelijk ongewild zijn.

De leden van de fracties van D66 en GroenLinks stellen met verwijzing naar mijn Volkskrantinterview van 29 september jl. vragen over wat juridisch onder verkrachting valt.

De dwangmiddelen in het huidige artikel 242 Sr, waarin verkrachting strafbaar is gesteld, zijn geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid. Naast dwingen door (bedreiging met) geweld – hiervan werden voorbeelden genoemd in het Volkskrantinterview – is dus ook dwingen door (bedreiging met) een feitelijkheid strafbaar. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is hiervan sprake indien de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan de handelingen heeft kunnen onttrekken. Voor de dreigingsvarianten geldt dat een gerechtvaardigde vrees aan de zijde van het slachtoffer voor uitvoering van het dreigement dient te bestaan.

De leden van de fractie van D66 vragen om een toelichting op de keuze voor een schuldvariant in het voorontwerp en op de keuze om in hetzelfde artikel een schuld- en opzetvariant op te nemen, hetgeen volgens deze leden ongebruikelijk is in het Wetboek.

Een schuldvariant als ondergrens voor strafrechtelijke aansprakelijkheid vind ik passend bij de sociale norm dat seks vrijwillig behoort te zijn. Hierboven heb ik aangegeven dat de specifieke aard van het verwijt in de schuldvariant kan rechtvaardigen dat in een volgende versie van het wetsvoorstel naast een delict verkrachting een apart schulddelict met een eigen kwalificatie en eigen strafmaximum wordt opgenomen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de nieuwe delicten niet even lastig te bewijzen zijn als de huidige delicten.

Als gevolg van de nieuwe delicten verandert er iets in de bewijsvoering. Voor een veroordeling is niet nodig dat er bewijs is van dwang. Er hoeft dus niet bewezen te worden dat een slachtoffer zich heeft verzet of zich niet kon onttrekken aan de seksuele handelingen. Evenmin hoeft bewezen te worden dat het opzet van de verdachte hierop gericht was. In de nieuwe wetgeving is het voldoende voor veroordeling dat de verdachte wist dat het seksuele contact tegen de wil van de ander was. Of, in de schuldvariant, dat hij dit behoorde te weten. Bij seksuele delicten waar verder niemand bij is, kan het bewijs soms lastig te leveren zijn. Dat verandert ook met de nieuwe delicten niet. Maar de lat voor strafbaarheid ligt in de nieuwe wetgeving wel lager dan bij de huidige dwangdelicten. Politie, openbaar ministerie en rechters kunnen zich bij het horen van slachtoffers en verdachten richten op aanwijzingen voor signalen van onvrijwilligheid die het slachtoffer mogelijk heeft afgegeven en die de verdachte eventueel heeft genegeerd. Steunbewijs, zoals sporen op het lichaam, camerabeelden of WhatsApp berichten, kan het verhaal van een slachtoffer ondersteunen.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA stellen verschillende vragen over de voorlichting over seksueel geweld aan jongeren en de aandacht binnen de opleidingen van hulpverleners voor de verschillende varianten van verkrachting.

Het kabinet deelt de opvatting van de PvdA dat in opleidingen van hulpverleners blijvende aandacht moet zijn voor de kennis uit wetenschappelijk onderzoek over de reacties van het lichaam tijdens seksueel geweld. Tonische immobiliteit en niet reageren is namelijk een van de redenen waarom slachtoffers zichzelf vaak veel verwijten maken. En dat terwijl uit onderzoek bekend is dat het een normale reactie is op doodsangst. Het zelfverwijt weerhoudt slachtoffers er vaak van om op tijd professionele hulp te zoeken en vergroot tegelijk de kans om binnen korte tijd PTSS te ontwikkelen. Het is mede daarom van groot belang dat hulpverleners over adequate kennis beschikken en die toepassen bij de hulpverlening. Bij het CSG en in de GGZ werken professionals die over deze specifieke kennis beschikken. Maar ook binnen alle Veilig Thuis-organisaties is kennis van seksueel misbruik aanwezig. Een aantal Veilig Thuis-organisaties hebben ook een aanpak gerealiseerd met de keten (zedenrecherche, CSG en slachtofferhulp, OM). Door opleiding van nieuwe medewerkers en nascholing van bestaande hulpverleners wordt kennis ook geborgd.

Verspreiding van kennis en voorlichting van een groter publiek is blijvend nodig om reacties van de omgeving te voorkomen omdat die zelfverwijten en de schuld- en schaamtegevoelens bij slachtoffers vaak alleen maar versterken. Slachtoffers hebben juist behoefte aan een veilige omgeving waarvan zij hulp en steun kunnen verwachten en waarin zij durven te vertellen wat hen is overkomen. Dat is vaak het begin van de weg om de juiste professionele hulp te vinden. Een eerste aanzet wordt gegeven door de start van de meerjarige overheidscampagne Wat kan mij helpen van de Minister voor Rechtsbescherming.

Maar tegengaan van seksueel geweld begint bij jongeren in het onderwijs. Scholen zijn verplicht om aandacht te besteden aan seksualiteit en bewust (leren) omgaan met eigen wensen en grenzen en die van de ander. Vanuit het Ministerie van OCW loopt een aantal initiatieven. In de alliantie Act4Respect van Rutgers en Atria wordt geprobeerd samen met jongeren gelijkwaardige relaties tussen jonge vrouwen en mannen te bereiken waarin geen ruimte is voor fysiek, seksueel of cybergeweld. Er worden in dat kader interventies ontwikkelt, kennis bevordert bij professionals en een sociale normcampagne gericht op jongeren. Ook heeft Movisie met subsidie van het Ministerie van OCW de methodiek «Ik ben van mij!» ontwikkeld. Deze methodiek richt zich op jongeren om positief seksueel gedrag te bevorderen, bewustzijn te ontwikkelen van eigen wensen en grenzen en op het (h)erkennen van de wensen en grenzen van een ander. Ook richt het zich op het verlagen van het risico op het meemaken of vertonen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ook subsidieert OCW het «Deltaplan» van Emancipator. Dit is een brede maatschappelijke beweging van organisaties, die jongens en mannen betrekt bij de strijd tegen geweld tegen vrouwen. De activiteiten bestaan o.a. uit trainingen en een campagne waarin mannen zich uitspreken tegen geweld tegen vrouwen.31

Strafbaarstelling van seksuele intimidatie

De leden van de fracties van CDA en GroenLinks vragen of het niet passender is om non-verbale en fysieke seksuele intimidatie (artikelen 151e en 151f van het voorontwerp) aan te merken als seksuele misdrijven, gezien de aard en ernst van deze praktijken. De leden van de D66-fractie vragen om een toelichting op de keuze om seksuele intimidatie alleen strafbaar te stellen als dat in de openbare ruimte gebeurt.

De gedachte achter het aanmerken van de nieuwe delicten non verbale seksuele intimidatie en fysieke seksuele intimidatie is de evidente relatie met de openbare orde: deze wangedragingen van seksuele aard vormen een belemmering voor eenieder om zich vrij te bewegen in de openbare ruimte en verschoond te blijven van dergelijke aantastingen van de seksuele waardigheid. Seksuele intimidatie in de openbare ruimte heeft nu geen duidelijke plaats in het Wetboek van Strafrecht, terwijl mensen dit gedrag wel als overlastgevend en schadelijk ervaren. Het voorontwerp vult deze leemte op. De nieuwe strafbaarstellingen zien op overlastgevend en opdringerig gedrag dat tot doel heeft te intimideren. Bij seksueel wangedrag in niet voor het publiek toegankelijke ruimtes, zoals op een kantoorplek, zal in het algemeen sprake zijn van naar aard en ernst ernstiger handelingen, die nu al strafbaar zijn en ook in het voorontwerp strafbaar worden gesteld. Hierbij valt te denken aan delicten als aanranding of seksueel misbruik binnen een afhankelijkheidsrelatie.

In de consultatieronde over het voorontwerp is aandacht gevraagd voor de seksuele component in seksueel intimiderend gedrag. In verschillende adviezen is geadviseerd tot strafbaarstelling als seksueel misdrijf over te gaan, met name als het gaat om fysieke seksuele intimidatie. Ook is geadviseerd het bestanddeel «openbare ruimte» nader te verduidelijken. Deze aspecten worden betrokken bij het opstellen van een volgende versie van het wetsvoorstel. Ook zal binnenkort nog een rondetafelbijeenkomst met betrokken organisaties plaatsvinden over seksuele intimidatie, waarin een nadere fenomeenverkenning zal plaatsvinden. De inzichten die hieruit naar voren komen worden meegenomen bij het opstellen van een volgende versie van het wetsvoorstel.

De leden van de fracties van D66 en GroenLinks vragen wat de keuze voor strafbaarstelling van seksuele intimidatie als misdrijf tegen de openbare orde betekent voor de opsporing en vervolging en de bejegening van slachtoffers door de politie.

De wettelijke categorisering van misdrijven in het Wetboek van Strafrecht staat los van de organisatorische inbedding in de strafrechtketen. Als seksuele intimidatie in de strafwet wordt aangemerkt als misdrijf tegen de openbare orde brengt dit niet automatisch mee dat de opsporing hiervan niet kan worden belegd bij de zedenteams van politie. Het staat de politie vrij om in het kader van de implementatie van de nieuwe wetgeving hierover zelf een keuze te maken. In de beantwoording van de vragen t.a.v. het Inspectierapport naar de taakuitvoering van zedenrechercheurs en hun bejegening van slachtoffers ga ik dieper op deze rol in.

Strafbaarstelling van sekschatting

De leden van de fracties van VVD en SP vragen wat de strafbaarstelling van het stelselmatig seksueel communiceren met kinderen op een voor kinderen schadelijke wijze (sexchatting) precies inhoudt.

De strafbaarstelling van sekschatting ziet op gedragingen in een voorfase van daadwerkelijk seksueel misbruik en heeft betrekking op niet leeftijdsconforme seksuele communicatie met kinderen die hun seksuele ontwikkeling doorkruist. Het seksualiserend benaderen van kinderen is de afgelopen tijd in omvang en indringendheid toegenomen. Het online seksueel stalken of seksueel inkapselen van een kind gaat vaak heel snel en kan soms maanden of jaren voortduren. Het kind wordt daarbij in een belevingswereld getrokken waar het nog niet hoort en wordt daarbij gedwongen dit verborgen te houden en telkens online te komen. Tijdens het contact wordt bijvoorbeeld van kinderen verlangd seksuele fantasieën te verzinnen en beschrijven. Seksualiserende benadering van kinderen is op zichzelf bezien al schadelijk voor kinderen, omdat hierdoor hun seksuele ontwikkeling wordt doorkruist. Maar het kan ook een drempelverlagend effect hebben richting seksueel misbruik van kinderen, online dan wel offline. In het voorontwerp wordt strafbaar het stelselmatig mondeling of schriftelijk seksueel benaderen van een persoon beneden de leeftijd van zestien of een persoon die zich als zodanig voordoet op een wijze die schadelijk te achten is voor personen die nog niet de leeftijd van zestien jaren hebben bereikt. Met het bestanddeel «mondeling of schriftelijk seksueel benadert» wordt tot uitdrukking gebracht dat de strafbaarstelling betrekking heeft op communicatie van seksuele aard. Hierbij kan worden gedacht aan online chatten met kinderen met een seksuele inhoud of het voeren van seksuele telefoongesprekken. Via het bestanddeel «stelselmatig» wordt tot uitdrukking gebracht dat de strafbaarstelling betrekking heeft op communicatie met een indringend karakter. Met het bestanddeel «op een wijze die schadelijk te achten is voor personen beneden de leeftijd van zestien» wordt het onrechtmatige karakter van het gedrag tot uitdrukking gebracht. Hieronder valt niet leeftijdsconform gedrag waardoor de seksuele ontwikkeling van kinderen onder de leeftijd van zestien jaren in zijn algemeenheid kan worden geschaad.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het voorontwerp strafbaar stelt het stelselmatig op seksuele wijze communiceren met kinderen. Deze leden geven aan elke vorm van communiceren op seksuele wijze met kinderen als laakbaar en strafbaar te achten. Zij hebben gevraagd waarom is gekozen voor een stelselmatig karakter als voorwaarde voor strafbaarheid en vragen in het verlengde daarvan welke ruimte er is om de strafbaarstelling van eenmalig contact te bewerkstelligen.

Met het bestanddeel stelselmatig wordt beoogd tot uitdrukking te brengen dat voor stafbaarheid vereist is dat de communicatie een indringend karakter heeft: er dient sprake te zijn van een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie. In de advisering over het voorontwerp is naar voren gebracht dat uit praktijkervaring blijkt dat in veel gevallen het inkapselen van een kind al binnen één gesprek kan plaatsvinden. Dit aspect wordt betrokken bij het opstellen van een volgende versie van het wetsvoorstel.

Overige onderwerpen

Openbare ordemisdrijven

De leden van de fractie van D66 vragen toe te lichten waarom bij de plaatsbepaling van de artikelen 151d t/m 151k in het voorontwerp het openbare orde-aspect zwaarder heeft meegewogen dan het aspect van de seksuele grensoverschrijding.

Het voorontwerp voegt acht misdrijven tegen de openbare orde toe aan het Wetboek van Strafrecht. Het betreft achtereenvolgens aanstootgevend gedrag (artikel 151d), (non)verbale seksuele intimidatie (artikel 151e), fysieke seksuele intimidatie (artikel 151f), pornografie (artikel 151g), een schadelijke visuele weergave vertonen aan kinderen onder de leeftijd van zestien (artikel 151h), iemand dronken maken (artikel 151i), dierenpornografie (artikel 151j) en seksuele handelingen plegen met een dier (artikel 151k). De gedachte hierachter was dat het misdrijven betreft waarmee een strafwaardige inbreuk op de seksuele waardigheid of seksuele privacy wordt gemaakt of waardoor de algemene fatsoensnormen worden aangetast. Bij de kernbepalingen – aanstootgevend gedrag, non verbale seksuele intimidatie en fysieke seksuele intimidatie – die aan Titel worden toegevoegd, is de relatie met de openbare orde evident: de wangedragingen van seksuele aard vormen een belemmering voor eenieder om zich vrij te bewegen in de openbare ruimte en verschoond te blijven van dergelijke aantastingen van de seksuele waardigheid. Bij de overige delicten is van directe relatie met de openbare orde niet echt sprake maar in die gevallen heeft vooral het aspect van «strijd met de algemene fatsoensnormen» bij de plaatsbepaling veel gewicht in de schaal gelegd. In de consultatieronde over het voorontwerp is in beginsel positief gereageerd op de voorgestelde nieuwe wettelijke structuur met een onderscheid tussen seksuele misdrijven en misdrijven tegen de openbare orde. Wel is in verschillende reacties geadviseerd met betrekking tot een aantal delicten deze aan te merken dan wel te handhaven als seksuele misdrijven. Dit aspect wordt betrokken bij het opstellen van een volgende versie van het wetsvoorstel.

De leden van de fracties van CDA en D66 stellen verschillende vragen over het delict schennispleging. De leden van de D66-fractie wijzen erop dat politie en OM hebben aangegeven dat zij schennispleging graag opgenomen zouden zien in de Titel Seksuele Misdrijven, zodat hieraan meer gespecialiseerde aandacht kan worden besteed omdat aangiftes dan niet meer per bij «blauw» terecht zouden komen maar bij de zedenrecherche. De leden van de fracties van CDA en D66 vragen of het mogelijk is schennispleging als feit aan te wijzen waarvoor voorlopige hechtenis kan worden toegepast zodat de opsporingsdiensten gebruik kunnen maken van bijzondere opsporingsbevoegdheden.

In de consultatieronde over het voorontwerp is naar voren gekomen dat schennispleging op het eerste gezicht een relatief licht delict lijkt, maar dat de achterliggende seksuele problematiek groot kan zijn, waardoor er kans is op recidive en soms ook het plegen van zwaardere delicten. Ook is naar voren gebracht dat er nu soms veel inzet nodig is om te komen tot een heterdaad aanhouding. In het licht hiervan zullen bij het opstellen van een volgende versie van het wetsvoorstel de aard en ernst van het delict schennispleging, alsmede het aanmerken hiervan als misdrijf tegen de openbare orde, opnieuw worden bezien. Tevens zal worden bezien welke opsporingsmogelijkheden passend zijn, gelet op de aard en ernst van het delict.

De leden van de fractie van D66 vragen toe te lichten waarom in artikel 151h van het voorontwerp (het tonen van schadelijke visuele weergaven aan een minderjarige) geen exceptie wordt gemaakt voor de situatie waarin leeftijdsgenoten elkaar in een gelijkwaardige situatie seksueel getinte of gewelddadige beelden laten zien.

Artikel 151h is de rechtsopvolger van het huidige artikel 240a Sr en stelt het verstrekken, aanbieden of vertonen aan kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar van een schadelijke visuele weergave of een schadelijk voorwerp strafbaar. Het «schadelijkheidscriterium» houdt in dat visuele weergaven of voorwerpen met een seksuele en/of gewelddadige inhoud of strekking in het algemeen voor personen jonger dan zestien jaar schadelijk zijn te achten. Schade bij het specifieke slachtoffer hoeft niet te worden bewezen. In het licht van het algemene karakter van het schadelijkheidscriterium is bij het opstellen van het voorontwerp de opname van een strafuitsluitingsgrond voor jongeren onderling niet overwogen. Daarbij komt dat deze strafbepaling in de praktijk vooral fungeert als wettelijke basis voor de zelfregulering van de audiovisuele branche inzake het toelatingsbeleid van kinderen in bioscopen en de verkoop of verstrekking van mediaproducties aan kinderen (Kijkwijzer).

De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre bij de gekozen bewoordingen van de artikelen 151j (dierenpornografie) en 151k (seksuele handelingen met dier) van het voorontwerp rekening is gehouden met het feit dat in de veterinaire sector en de veehouderij het soms noodzakelijk is dat een mens seksuele handelingen verricht bij een dier. Zij geven in overweging in de delictsomschrijving de term wederrechtelijk op te nemen en in de toelichting de ontuchtige intentie van de dader centraal te stellen.

Ontucht met dieren en dierenpornografie zijn in 2010 strafbaar gesteld vanuit de gedachte dat de integriteit van dieren een rechtens te respecteren belang is en dat seksuele contacten tussen mens en dier in strijd zijn met de goede zeden. In de memorie van toelichting op het voorontwerp wordt hiernaar verwezen. Onder seksuele handelingen wordt verstaan handelingen van seksuele aard die een inbreuk op de fysieke integriteit van een dier maken. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van het voorontwerp om noodzakelijke handelingen, zoals medische handelingen, bij een dier strafbaar te stellen. In de consultatieronde over het voorontwerp is gesuggereerd dit verduidelijken. Dit aspect zal worden betrokken bij het opstellen van een volgende versie van het wetsvoorstel.

Seksueel misbruik van functioneel afhankelijke personen en geestelijk en lichamelijk onmachtige personen

De leden van de fractie van D66 stellen dat in de delictsomschrijving van artikel 242 (seksuele interactie met functioneel afhankelijke personen) van het voorontwerp waarin de normatieve term «ontuchtige handelingen» is vervangen is door de neutrale term «seksuele handelingen» een wijd net wordt uitgegooid, waarin kwesties als wederzijdse instemming of een therapeutisch doel geen rol spelen en vragen in hoeverre dit beoogd en/of voorzien is.

De strafbaarstelling in artikel 242 beoogt mensen te beschermen tegen misbruik van het psychisch overwicht van de hulpverlener, misbruik van de ontstane afhankelijke positie of misbruik van het gewonnen vertrouwen. Hiermee wordt aangesloten bij de norm dat bij het verrichten van seksuele handelingen met iemand in het kader van een zorg- of behandelrelatie over het algemeen geen sprake is van vrijwilligheid en gelijkwaardigheid. Uitzonderingssituaties laten zich, in de gevallen van ongelijke verhoudingen waarop het voorgestelde artikel 242 ziet, niet licht denken.

De leden van de fractie van D66 vragen om een toelichting op de verhoging van de maximumstraffen in artikel 243 van het voorontwerp (seksuele interactie met geestelijk of lichamelijk onmachtige personen), die gelijkluidend zijn aan de strafmaxima voor aanranding en verkrachting. Zij vragen hoe dit artikel zich verhoudt tot het nieuwe artikel 239 van het voorontwerp waarin seks tegen de wil wordt strafbaar gesteld en waarom het seksueel binnendringen van iemand van wie je weet dat hij of zij dat niet wil in het voorontwerp minder strafwaardig wordt geacht dan het binnendringen van iemand van wie je niet weet wat de wil is. Voorts vragen deze leden of tonische immobiliteit of «freezing» valt onder lichamelijke onmacht als bedoeld in dit artikel.

Het verschil in strafmaximum tussen de artikelen 239 en 243 van het voorontwerp hangt samen met de lichtere voorwaarden voor strafbaarheid in artikel 239. In artikel 239 wordt naast opzettelijk handelen tegen de wil ook het redelijkerwijs vermoeden dat er tegen de wil van een ander wordt gehandeld strafbaar gesteld. Met lichamelijke onmacht wordt gedoeld op een toestand van fysieke weerloosheid die zijn oorzaak vindt in een bij het slachtoffer bestaand lichamelijk onvermogen tot handelen. Dit bestanddeel is onderdeel van het bestaande artikel 243 Sr en heeft betrekking op een toestand waarin de weerloosheid van «binnenuit» komt en iemand geen macht heeft over zijn ledematen. Dit kan blijkens de jurisprudentie een lichamelijke handicap zijn, maar dit kan ook het gevolg zijn van een gebrekkig bewustzijn door hypnose, sterke drank, drugs of een verdoving. Mij zijn geen gevallen bekend in de jurisprudentie over artikel 243 Sr waarin tonische immobiliteit als lichamelijke onmacht is aangemerkt. Hierbij is mogelijk nog relevant dat tonische immobiliteit doorgaans een reactie is op de seksuele benadering van de initiator, terwijl dat in de situaties van het huidige artikel 243 Sr niet het geval hoeft te zijn.

Seksueel misbruik van kinderen

De leden van de fractie van D66 vinden het opvallend dat het strafmaximum in artikel 245 van het voorontwerp (seksuele interactie met 16- tot 18-jarigen) waarbij misbruik wordt gemaakt van situaties van gezag, zorg, opvoeding, misleiding en kwetsbaarheid lager is dan het strafmaximum in artikel 243 van het voorontwerp. Zij vragen waarom dit minder laakbaar en strafwaardig is dan de situatie van artikel 243 van het voorontwerp, waarin geen pressiemiddelen worden gebruikt, te meer nu het in artikel 245 van het voorontwerp gaat om minderjarigen en er evenzeer misbruik wordt gemaakt van een situatie van verminderde weerbaarheid.

Onder de reikwijdte van artikel 245, eerste en tweede lid, van het voorontwerp vallen situaties waarin misbruik wordt gemaakt van een afhankelijkheidsrelatie tussen pleger en het kind. Het gebruik van dwangmiddelen is strafbaar gesteld in het derde en vijfde lid. Hieraan zijn hogere strafmaxima verbonden, die overeenkomen met de strafmaxima van artikel 243 van het voorontwerp. Met het verschil in strafmaxima tussen artikel 243, eerste lid, en artikel 245, eerste en tweede lid, wordt tot uitdrukking gebracht dat het bewust misbruik maken van een slachtoffer in (een absoluut) weerloze toestand een ernstiger verwijt betreft.

De leden van de fractie van D66 constateren een zekere overlap tussen artikel 245, derde en vijfde lid, van het voorontwerp en de artikelen 240 (aanranding) en 241 (verkrachting) en vragen om een toelichting hierop. Voorts vragen zij waarom ten aanzien van de omschrijving van de dwangmiddelen in artikel 245 van het voorontwerp voor een andere formulering is gekozen dan in de artikelen 240 en 241 en in het bijzonder op de keuze om «bedreigingen» in het meervoud te zetten. Voorts vragen deze leden waarom in artikel 245, derde en vijfde lid, van het voorontwerp niet is gekozen voor een hoger strafmaximum dan in de artikelen 240 en 241, gezien het feit dat het om minderjarige slachtoffers gaat.

Met artikel 245, derde en vijfde lid, wordt artikel 3, vijfde lid, onder iii en zesde lid, van de Richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad, PbEU L 335/1 (hierna: richtlijn 2011/93/EU) omgezet in de Nederlandse rechtsorde. De richtlijn draagt de lidstaten op het aangaan van seksuele handelingen met een kind waarbij gebruikt wordt gemaakt van dwang, geweld of bedreigingen en een kind middels dwang, geweld of bedreigingen aan te zetten tot seksuele handelingen met een derde strafbaar te stellen en te bestraffen met een minimale maximumgevangenisstraf van vijf jaren indien het kind seksueel meerderjarig is.

Met de leden van D66 ben ik van mening dat sprake is van enige overlap tussen de delicten aanranding en verkrachting en artikel 245 van het voorontwerp. Niettemin geef ik er de voorkeur aan, met het oog op een effectieve en herkenbare implementatie van het Europees recht, de richtlijnbepaling wat betreft de bescherming van seksueel meerderjarige kinderen afzonderlijk om te zetten in de strafwetgeving. Om die reden heb ik er eveneens voor gekozen wat betreft de formulering van de strafbepaling zo dicht mogelijk bij de tekst van de richtlijn te blijven. Dit verklaart de andere formulering en het gebruik van het woord bedreigingen in meervoud. Deze wijze van implementatie maakt het tevens mogelijk om de met de strafbaarstelling samenhangende regels uit de richtlijn, zoals de strafverzwarende omstandigheden uit artikel 9 van de richtlijn 2011/93/EU, op eenduidige en herkenbare wijze te implementeren. Dit is gebeurd in artikel 251 van het voorontwerp. Wat betreft de strafmaxima is in het voorontwerp aangesloten bij de strafmaxima voor aanranding en verkrachting. In de consultatieronde over het voorontwerp is geadviseerd om de strafmaxima voor aanranding en verkrachting te verhogen voor situaties waarin sprake is van een minderjarig slachtoffer. Bij het opstellen van een volgende versie van het wetsvoorstel zullen de verschillende strafmaxima opnieuw worden bezien.

De leden van de fractie van D66 vragen zich af of door het toevoegen van het bestanddeel «bedoeld voor een publiek» in artikel 250 van het voorontwerp geen lacune is ontstaan en vragen op welke wijze en in hoeverre de situatie uit het huidige artikel 248c Sr, waarin iemand aanwezig is bij strafbare/ontuchtige seksuele handelingen met een minderjarige die niet voor een publiek bestemd zijn, nog gedekt is in het voorontwerp.

De strafbaarstelling in artikel 250 van het voorontwerp heeft betrekking op het bijwonen van een kinderpornografische voorstelling. De aard van het verwijt is het voordeel trekken uit een misbruiksituatie die door een ander is gecreëerd en het in stand houden van de markt voor kindermisbruik door het stimuleren van de vraag naar kindermisbruik. Met deze bepaling wordt uitvoering gegeven aan de artikelen 2, onder e, en 4, vierde lid, van de richtlijn 2011/93/EU. Hierin wordt de lidstaten opgedragen het opzettelijk bijwonen van pornografische voorstellingen waaraan een kind deelneemt strafbaar te stellen en te bestraffen met een minimale maximumgevangenisstraf van ten minste twee jaren indien het kind nog niet seksueel meerderjarig is en van ten minste één jaar als het kind seksueel meerderjarig is.

Het aanwezig zijn bij seksuele handelingen met een minderjarige die niet voor een publiek zijn bestemd is gedekt via de artikelen 245–247 van het voorontwerp. Hierin wordt onder meer strafbaar gesteld het laten verrichten van seksuele handelingen door een kind met zichzelf of met een derde en het laten ondergaan van een kind van seksuele handelingen door een derde onder bedreiging van hetzelfde strafmaximum of hogere strafmaxima dan het strafmaximum in artikel 250.

De leden van de fractie van D66 stellen verschillende vragen over de uitleg van artikel 251 van het voorontwerp (strafverzwaringsgronden voor seksuele misdrijven gepleegd tegen kinderen). Ten eerste vragen deze leden zich af wat de reikwijdte is van «ernstige geweldpleging» in artikel 251, eerste lid, en hoe die term zich verhoudt tot «geweld» in artikel 251, vijfde lid. Ten tweede vragen deze leden naar de reikwijdte van de term «ernstige schade», of deze term zowel immateriële als materiële schade omvat en hoe dat zich verhoudt tot «zwaar lichamelijk letsel» in artikel 251, vijfde lid. Ten derde vragen zij om een toelichting op de «bijzonder kwetsbare positie» en in hoeverre de opsomming van situaties in de memorie van toelichting op dit punt uitputtend is. Tot slot wordt gevraagd wat de reikwijdte is van het begrip «dwang» in artikel 251, vierde lid, van het voorontwerp en of dit gelijk is aan de dwang die bedoeld wordt in artikel 284 Sr.

Deze vragen van de leden van de D66-fractie hebben betrekking op strafverzwarende omstandigheden die hun oorsprong hebben in artikel 9 van de richtlijn 2011/93/EU. Deze richtlijn is in 2014 geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving. In het WODC-onderzoek Herziening van de zedendelicten? (Herziening van de zedendelicten? Een analyse van Titel XIV, Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht met het oog op samenhang, complexiteit en normstelling, K. Lindenberg, A.A. van Dijk, Rijksuniversiteit Groningen, WODC, 2016) is geconstateerd dat er uiteenlopende onduidelijkheden zijn over de inhoud van de strafverzwaringsgronden. Met het oog op een effectieve en herkenbare implementatie van het Europees recht is er in het voorontwerp voor gekozen wat betreft de formulering van de strafverzwaringsgronden zo dicht mogelijk bij de bewoordingen van de richtlijn te blijven.

De formulering van de strafverzwaringsgrond in artikel 251, eerste lid, onderdeel c, is hiervan een voorbeeld. Dit is de opvolger van het huidige artikel 248, vijfde lid. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 9, onderdeel g, van de richtlijn 2011/93/EU. De term «het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld» is vervangen door «het feit vergezeld gaat met ernstige geweldpleging of de betrokken persoon ernstige schade berokkent». Mede gelet op de constatering in het WODC-onderzoek dat niet duidelijk in welke zin het bestanddeel «geweld» in het huidige artikel 248, vijfde en zesde lid, is gebezigd en in hoeverre hiermee uitdrukking gegeven wordt aan artikel 3, vijfde lid, onder iii, van de richtlijn, is ervoor gekozen om nauw aansluiting te zoeken bij terminologie in artikel 9, onderdeel g, van richtlijn 2011/93/EU. Daarbij geldt ten eerste dat «ernstige geweldpleging» van artikel 251, eerste lid, niet in alle gevallen hoeft te leiden tot «zwaar lichamelijk letsel» als bedoeld in artikel 251, vijfde lid. Ten tweede bestrijkt de term «ernstige schade» ook meer dan alleen «zwaar lichamelijk letsel». Voorstelbaar is dat dit ook aantoonbare psychische schade kan omvatten.

Met betrekking tot het begrip «bijzonder kwetsbare positie» worden opgemerkt dat artikel 251, derde lid, voortbouwt op het huidige artikel 248, derde lid, Sr. Hierin wordt het begaan van een feit met een persoon in een bijzonder kwetsbare situatie als strafverzwarend aangemerkt. In dat geval kan de wettelijk bepaalde gevangenisstraf met een derde worden verhoogd. Met de nieuwe redactie wordt nauwer aangesloten bij de terminologie in artikel 9, onder a, van de richtlijn 2011/93/EU, dat het plegen van het strafbare feit jegens een kind in een bijzondere kwetsbare situatie, zoals een kind met een geestelijke of lichamelijke handicap, in een toestand van afhankelijkheid of in een staat van lichamelijk of geestelijk onvermogen strafbaar stelt. Uit overweging 22 van de Preambule bij de richtlijn volgt dat in het kader van de richtlijn onder lichamelijk of geestelijk onvermogen tevens het lichamelijk of geestelijk onvermogen dient te worden verstaan dat wordt veroorzaakt door de invloed van alcohol en drugs. Volgens het WODC-onderzoek blijkt uit deze bronnen dat onder «bijzonder kwetsbare situatie» in de zin van de richtlijn in ieder geval wordt verstaan: (1) een geestelijke of lichamelijke handicap, (2) een toestand van afhankelijkheid, (3) een staat van lichamelijk of geestelijk onvermogen, waaronder een lichamelijk of geestelijk onvermogen veroorzaakt door de invloed van drugs en alcohol. Deze opsomming heeft geen limitatief karakter.

Het vierde lid van artikel 251 van het voorontwerp is de opvolger van het huidige artikel 248f Sr. Onder het gebruik van dwang in de zin dit artikellid wordt hetzelfde verstaan als «dwang» in artikel 248f Sr. En niet hetgeen – zoals de leden van de fractie van D66 vragen – de gehele delictsomschrijving van artikel 284 Sr daaronder verstaat. Beide artikelen geven uitvoering aan artikel 3, vijfde lid, onder iii) van de richtlijn 2011/93/EU. Dit richtlijnartikel verplicht de lidstaten tot strafbaarstelling van het een kind door dwang, geweld of bedreiging aanzetten tot het plegen van seksuele handelingen met een derde.

De leden van de fractie van ChristenUnie merken op dat seksueel misbruik van kinderen ook kan plaatsvinden in gevallen waar betaling voor seksuele diensten plaatsvindt. Deze leden vragen of in de nieuwe wetgeving naast een expliciete strafbaarstelling van het kopen van seks van zestien- en zeventienjarigen- ook een expliciete strafbaarstelling van het kopen van seks van iemand van vijftien jaar of jonger komt.

Betaalde seks met kinderen beneden de leeftijd van zestien jaren is in het voorontwerp niet als afzonderlijk misdrijf strafbaar gesteld. Seksueel misbruik van zestienminners is altijd strafbaar, ongeacht of er sprake is van betaling. Wel kan deze omstandigheid binnen de (hoge) wettelijke strafmaxima voor seksueel misbruik van zestienminners worden meegenomen door het Openbaar Ministerie bij de strafeis en door de rechter bij de strafoplegging. In de consultatieronde over het voorontwerp is naar voren gebracht dat ook bij zestienminners het betalingsaspect (als strafverzwarende omstandigheid) wettelijk geëxpliciteerd zou moeten worden. Dit punt zal worden betrokken bij het opstellen van een volgende versie van het wetsvoorstel.

Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie op welke termijn de Kamer de Wet regulering sekswerk kan verwachten. Zij brengen hierbij de toezegging van de Minister-President in herinnering bij de Algemene politieke beschouwingen van 2019 dat de wet in het eerste kwartaal van 2020 bij de Tweede Kamer zou worden ingediend. Genoemde leden spreken hun grote teleurstelling uit dat dit tot op heden nog niet is gebeurd.

In het wetsvoorstel regulering sekswerk wordt voorzien in een leeftijdsverhoging voor prostituees: prostituees jonger dan 21 jaar komen niet in aanmerking voor een prostitutievergunning. Momenteel ligt het wetsvoorstel ter advisering bij de Raad van State.

Tot besluit

De strafrechtelijke normstelling over seksueel grensoverschrijdend gedrag is een onderwerp dat iedereen in Nederland raakt. Daarom is het belangrijk dat we hierover met elkaar het debat voeren en blijven voeren. De grote aandacht van uw Kamer voor dit onderwerp en de vele fundamentele vragen van de leden van de fracties over het voorontwerp leveren een waardevolle bijdrage aan de verbetering van de kwaliteit van de nieuwe wetgeving. Mijn ministerie is graag bereid na de start van de (internet)consultatie over de nieuwe versie van het wetsvoorstel seksuele misdrijven wederom een technische briefing te organiseren voor uw Kamer over deze nieuwe wetgeving en daarbij ook juristen uit de strafrechtpraktijk te betrekken.

Aanpak online kindermisbruik en kindersekstoerisme

De leden van de fracties van VVD, CDA, SP en GroenLinks vragen naar de lijst van hostingbedrijven waar kinderporno op servers staat en vragen naar het «namen and shamen» in dit kader.

Op 8 oktober 2020 heeft u een brief van mij ontvangen over hostingbedrijven en kinderpornografisch beeldmateriaal (Kamerstuk 31 015, nr. 203). In de bijlage bij deze brief vindt u het rapport «CSAM hosting monitor» van de Technische Universiteit Delft, waarin de problematiek van kinderpornografisch beeldmateriaal in het hostinglandschap scherp staat verwoord en cijfermatig onderbouwd, inclusief namen van hostingbedrijven. In mijn brief noem ik twee bedrijven waarover ik grote twijfel heb of ze daadwerkelijk meedoen aan de gezamenlijke aanpak van online seksueel kindermisbruik.

De leden van de fracties van CDA en GroenLinks zijn daarbij benieuwd naar het effect van de brieven die in juni aan hosters zijn verzonden.

Naar aanleiding van de brieven heeft een aantal hostingbedrijven klanten (domeinen) afgestoten. Ook steeg het aantal domeinen dat aangesloten werd op de HashCheckService flink, evenals het aantal checks en hits van dit instrument. Verder deed zich een daling voor in het aantal meldingen dat het Meldpunt Kinderporno ontving. Dit kan meer oorzaken hebben, maar ik acht het waarschijnlijk dat ook de HashCheckService hierin een aandeel heeft. In de brief van 8 oktober met achterliggende rapportage staat dit verder toegelicht.

Over de HashCheckService vragen de leden van de VVD en GroenLinks hoe voorkomen wordt dat legaal beeldmateriaal ten onrechte als kinderpornografisch beeldmateriaal wordt aangemerkt. En de leden van GroenLinks vragen of voorzien is in een nadere beoordeling voor het beeldmateriaal dat bedrijven volautomatisch aanmerken als kinderpornografisch beeldmateriaal en van hun servers verwijderen. Daarnaast vragen de leden van de VVD of aan dit instrument kan worden toegevoegd dat afbeeldingen daadwerkelijk worden verwijderd zodat daadwerkelijk opvolging wordt gegeven aan de melding.

Met een aansluiting op de HashCheckService kunnen bedrijven de door hun gemaakte hashcodes (digitale vingerafdrukken van kinderpornografisch beeldmateriaal) vergelijken met de hashcodes van de database van de HashCheckService. Alleen bij een match tussen een code uit de database en een plaatje op de server geeft het instrument een hit. De database die de HashCheckService gebruikt, is door rechercheurs van de Nederlandse politie gevuld. Daarnaast zijn inmiddels ook de databases van Europol en de Amerikaanse evenknie van het EOKM, te weten NCMEC, aangesloten. De databases van beide politiediensten zijn slachtofferdatabases en bevatten hashcodes van afbeeldingen die bij afgeronde onderzoeken naar seksueel misbruik van kinderen naar voren zijn gekomen. De database bevatten daarmee evident strafbaar materiaal.

Doordat er inmiddels ook gebruik wordt gemaakt van andere databases die in eerste instantie zijn opgericht met als doel slachtoffers en daders op te sporen, kan het voorkomen dat er een match is met materiaal dat bij een onderzoek naar voren kwam maar geen kinderporno betreft. De websites die gebruik maken van de HashCheckService zijn hiervan op de hoogte en ook akkoord met het gebruik van deze databases. De HashCheckService wordt gevuld met zogenaamde «MD5-hashcodes» waardoor een fout-positieve uitkomst bij het controleren van de hashes onmogelijk is. Ook bij de toepassing van beoogde nieuwe technieken, zoals Photo-DNA, zal worden toegezien op een goede balans tussen verwijderen van kinderpornografisch materiaal en de kans op fout-positieven.

De HashCheckService genereert automatisch meldingen, maar kan beeldmateriaal niet automatisch verwijderen, dit blijft een verantwoordelijkheid en taak van het aangesloten internetbedrijf. Wel ben ik voornemens de HashCheckServer stapsgewijs verder te laten innoveren en ontwikkelen. Ik bezie deze ontwikkeling als integraal onderdeel van een keten met instrumenten voor detectie, melding, verwijdering en monitoring van kinderpornografisch beeldmateriaal. Enkele instrumenten werken nog maar enkele maanden en zijn de pilotfase net ontstegen. In de huidige fase fungeren ze nog los van elkaar, maar op den duur is een meer geïntegreerd systeem denkbaar. Het automatisch verwijderen is een instrument dat bedrijven zelf verder kunnen ontwikkelen.

De leden van de GroenLinks vragen hoe ik aankijk tegen de oprichting van een Autoriteit Kinderporno. De leden van de fracties van VVD en CDA vragen naar het bestuursrechtelijke instrumentarium dat ik heb aangekondigd in de strijd tegen hosters die niet accuraat meldingen over kinderporno opvolgen. De CDA-fractie wil weten wanneer de Kamer een voorstel hierover kan verwachten. De VVD-fractie vraagt meer specifiek naar de hoogte van de beoogde bestuurlijke boete. De leden van de ChristenUnie geven aan dat het benoemen van betrokken partijen van waarde kan zijn, maar denken ook dat het uitschrijven van boetes een optie moet zijn. Ze vraagt of dit voor het kabinet ook een begaanbare route is en op welke manier breder inzicht kan komen op de inzet van hostingpartijen voor de verwijdering van beeldmateriaal en het voorkomen van uploaden van materiaal. De ChristenUnie vraagt of een Autoriteit Kinderporno hierin een rol kan spelen.

In het verlengde van wat de leden van de ChristenUnie aangeven, vind ik inderdaad het benoemen van bedrijven waar twijfel over bestaat of ze (voldoende) meewerken aan het accuraat verwijderen van kinderpornografisch beeldmateriaal van meerwaarde. Maar daarmee zijn we er inderdaad nog niet. Het uitschrijven van boetes en een (zoals de VVD-fractie stelt) lik-op-stukbeleid is absoluut een passend sluitstuk van deze aanpak. Daarom heb ik een wet in voorbereiding genomen waarin een bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium is opgenomen waarmee kan worden opgetreden tegen hostingbedrijven die online kinderpornografisch materiaal niet, of niet tijdig, verwijderen. Het gaat concreet om een last onder dwangsom, die kan worden opgelegd als een melding niet accuraat wordt opgevolgd. Ook kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Daarbij wordt aangesloten bij de hoogtes die ook gelden in het strafrecht voor eenzelfde overtreding. Van dit handhavingsmechanisme maakt ook een Bestuursrechtelijke Autoriteit deel uit. Deze Autoriteit zal meer taken kunnen krijgen, zoals het middels een monitor houden van zicht op internetbedrijven en kinderpornografisch materiaal.

Van het bestuurlijk handhavingsmechanisme maakt ook een toezichthouder deel uit. Die zal worden belast met het houden van toezicht op de naleving van de betreffende wet- en regelgeving. Ook zal deze toezichthouder meer taken kunnen krijgen, zoals het middels een monitor houden van zicht op internetbedrijven en kinderpornografisch materiaal.

De leden van de SP vragen aandacht voor de financiële positie van het EOKM, want het EOKM geeft aan te kampen met financiële tekorten. De fracties vragen of ik hiervan op de hoogte ben, hoe ik hier tegenaan kijk en wat eraan gedaan kan worden. De van de SP vraagt of ik bereid ben extra budget beschikbaar te stellen en waarom er in de begroting voor 2021 € 65.000 minder beschikbaar is dan dit jaar.

Het EOKM speelt een hoofdrol in de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Verschillende speerpunten komen hier samen: het melden van beeldmateriaal (Meldpunt Kinderporno), voorlichting aan ouders en kinderen (HelpWanted) en doorgeleiding naar hulp voor mensen met seksuele gevoelens voor minderjarigen en downloaders (Stop-It-Now). Omdat het EOKM een zelfstandige stichting is, kan ik voorzien in subsidies voor extra activiteiten naast de structurele bijdrage. Voor verschillende activiteiten heb ik dit jaar extra middelen beschikbaar gesteld, bij aanvang van 2020 was dit samen met de structurele bijdrage € 507.732. Recent heb ik een extra financiële impuls gegeven van € 287.080 voor additionele activiteiten. Waarmee mijn totale bijdrage voor 2020 uitkomt op € € 794.812. Ik verwacht dat ik voor 2020 voldoende heb bijgedragen aan de belangrijke activiteiten van het EOKM en dat ik hiermee wederom ook het belang van deze stichting onderstreep. De financiële positie van het EOKM is daarnaast afhankelijk van bijdragen van derden, zoals bijvoorbeeld subsidies van de EU, bijdragen van de betrokken bedrijven en bijdragen uit fondsen. Ik ben daarbij van mening dat meer bedrijven financieel zouden moeten bijdragen aan het EOKM. Voor 2021 ben ik het met de fractie van de SP eens dat er voor het EOKM meer gelden nodig zijn dan structureel begroot. Net als voor 2020 wil ik, op basis van een begroting van het EOKM, bezien waar ik incidenteel mijn bijdrage kan aanvullen vanuit het programmabudget voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Ik kies voor een incidentele werkwijze, omdat ik verwacht dat de komst van een beoogde Autoriteit tot een nieuwe ketensamenwerking leidt, waarbij ook middelen opnieuw (structureel) kunnen worden toebedeeld. Het antwoord op de vraag: «wie doet wat met welk instrument» wordt dan bepalend voor de structurele toedeling van financiële middelen. Ik vind overigens dat ook in de toekomst het bedrijfsleven een rol moet houden in de financiering.

De leden van de fractie GroenLinks onderschrijven mijn opvatting dat een gezamenlijke EU-aanpak nodig is om verschuivingseffecten naar EU-lidstaten te voorkomen en vragen naar de voortgang in EU-verband en mijn ambities daarop. Ook vragen deze leden naar de inzet in Europees verband om afspraken te maken met techbedrijven en aanbieders van sociale mediadiensten.

In verschillende overleggen met andere lidstaten van de Europese Unie vraag ik aandacht voor de Europese aanpak om seksueel kindermisbruik te bestrijden. Daarbij licht ik mijn nationale aanpak toe en wijs ik op het belang van een Europese aanpak om eventuele verschuivingseffecten te voorkomen. In het BNC-fiche van 25 september jl.32 en mijn eerdergenoemde brief van 8 oktober jl. 33 onderstreep ik mijn steun aan de recente voorstellen van de Europese Commissie om online seksueel kindermisbruik aan te pakken. Deze Europese voorstellen zie ik als ondersteuning van het beleid dat ik op nationale schaal met bedrijven in Nederland uitvoer. De samenloop van Europees en nationaal beleid zie ik als belangrijk winstpunt en katalysator om resultaten te boeken en verschuivingseffecten op termijn te voorkomen. De Commissie ondersteunt in het kader van het EU Internet Forum de inspanningen van de industrie in de strijd tegen online seksueel kindermisbruik. In een bijeenkomst heb ik de Nederlandse publiek-private samenwerking voor een schoon en veilig internet toegelicht en heb ik wederom het belang benadrukt om onze krachten in de EU te bundelen in de strijd tegen online seksueel kindermisbruik. Afspraken met grote bedrijven in Europees verband zijn van belang, maar de afspraken die ik in PPS-verband maak op nationaal niveau evenzeer. Onze hostingsector kent bijvoorbeeld een wereldwijde klantenkring en acties van deze sector zullen dus een mondiaal effect hebben.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen ook naar de verbetering van de bereikbaarheid van Stop It Now!, in lijn met de aangenomen motie van het lid Van der Graaf op dit punt, zodat downloaders en personen met seksuele gevoelens voor minderjarigen altijd kunnen worden doorgeleid naar specialistische hulp. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer deze verbetering zal worden bewerkstelligd en vragen tevens of er inzicht is in de ontwikkelingen in hulpvragen bij de hulplijn de afgelopen zeven maanden.

De komende tijd zal een uitwerking plaatsvinden van de in uw Kamer aangenomen motie om samen met het EOKM te bezien wat nodig is om de bereikbaarheid van «Stop It Now!» te verbeteren, zodat downloaders en personen met seksuele gevoelens voor minderjarigen altijd kunnen worden doorgeleid naar specialistische hulp. Zoals toegezegd in mijn laatste voortgangsbrief zal ik dit in samenhang bezien met de financiering van geanonimiseerde hulpverlening en anonieme chatfuncties.

AVG op pornosites

De leden van de VVD-fractie stellen: Het is nu zo dat beelden worden geplaatst op pornosites zonder dat daarbij toestemmingsverklaringen aanwezig zijn van betrokkenen. Mag dit wel gezien de AVG-wetgeving?

Bij deze beelden gaat het om bijzondere persoonsgegevens, omdat het beelden betreft die informatie weergeven over iemands seksueel gedrag. Het verwerken daarvan is in beginsel verboden, tenzij sprake is van één van de in artikel 9 lid 2 AVG genoemde uitzonderingsgronden. Alleen als het gaat om evident rechtmatige content zou denkbaar zijn dat geen uitdrukkelijke toestemming hoeft te worden gegeven.34 In andere gevallen is uitdrukkelijke toestemming ex artikel 9 lid 2 sub a noodzakelijk.

De partij die «het doel en de middelen van de verwerking vaststelt», is de zogeheten «verwerkingsverantwoordelijke» in de zin van de AVG.35 Per casus zal moeten worden beoordeeld welke persoon of organisatie dit is. Dit zal niet in alle gevallen de site zijn waarop de beelden worden vertoond, maar kan ook de uploader of eigenaar van de beelden zijn. Op de verwerkingsverantwoordelijke rust de verplichting om aan te tonen dat verwerkingen in overeenstemming met de AVG worden uitgevoerd.36 Dit betreft dus ook het aantonen dat het niet verboden is de gegevens te verwerken en het aantonen van de daarvoor eventueel benodigde toestemming.

Hoewel uitdrukkelijke toestemming in voorkomend geval nodig kan zijn, is het dus niet zo dat de AVG het aantonen van toestemming van betrokkenen door sites per definitie verplicht. Dit laat onverlet dat toestemming irrelevant is als sprake is van kinderpornografische content, omdat deze reeds op zichzelf strafbaar is (artikel 240b Sr).

Juridische verantwoordelijkheid pornosites

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de verantwoordelijkheid van pornosites bij het aanpakken van non-consensuele naaktbeelden en pornografie. Hierover stelden zij recent schriftelijke Kamervragen, maar zij vinden dat ik in de beantwoording daarvan niet doortastend genoeg reageer. De leden van de SP-fractie vragen verduidelijking: is het zo dat de juridische verantwoordelijkheid van pornosites in de strijd tegen onder andere kinderporno en wraakporno beperkt is tot wanneer zij een melding krijgen van illegale beelden of wanneer de pornosite op de hoogte is of redelijkerwijs op de hoogte behoort te zijn van de illegaliteit van beelden? Dit houdt dan toch in dat pornosites hun ogen mogen sluiten voor al het illegaal materiaal wat er tussendoor glipt, waar zij niet actief op gewezen worden, terwijl zij daar geld aan verdienen? De SP leden vragen of dit niet het rechtvaardigheidsgevoel van mij aantast?

Net als de SP-fractie, ben ik van mening dat pornosites een morele plicht hebben om zich tot het uiterste in te spannen om misstanden als kinderporno en wraakporno tegen te gaan. Wegkijken tast ook mijn rechtvaardigheidsgevoel aan. Ik ben daarom ook voornemens om de huidige uitzondering van aansprakelijkheid die voortvloeit uit de richtlijn voor elektronische handel in het kader van de algehele herziening van die richtlijn en het komen tot een Digital Services Act nog eens grondig tegen het licht te houden. Bij de totstandkoming van de DSA zal dan ook expliciet aandacht zijn voor effectieve rechtshandhaving in zaken als deze.

De leden van de SP-fractie doen het volgende voorstel: Is de Minister bereid om deze websites waar pornografisch materiaal geüpload kan worden door gebruikers verantwoordelijk te maken voor al het materiaal op de website door deze website te verplichten te controleren of de personen die verschijnen in het materiaal meerderjarig zijn en toestemming hebben gegeven voor het materiaal? Want dit is volgens de leden van de SP-fractie de enige manier om te voorkomen dat deze sites geld verdienen aan slachtoffers van heimelijk beeldmateriaal, wraakporno en kinderporno.

Internet is bij uitstek een internationale gelegenheid, waarbij nationale wetgeving meestal niet volstaat, of eenvoudig omzeild kan worden. Het kabinet zet zich daarom vooral op internationaal gebied in voor een vrij en open internet, waar geen plaats is voor illegale activiteiten of onrechtmatigheden. Het aansprakelijkheidsregime is daarbij een belangrijk punt van discussie, waarbij steeds een balans moet worden gevonden tussen enerzijds het open en vrije karakter van het internet en anderzijds de wens om online dezelfde wettelijke normen te hanteren als in de fysieke wereld. Momenteel loopt er reeds onderzoek omtrent de omzetting van de richtlijn elektronische handel in een Digital Services Act, waarbij ook wordt ingegaan op het vigerende recht aangaande de aansprakelijkheid van providers en platformen.

Uit contact met de Stichting Kindermisbruik blijkt dat zij aangifte heeft gedaan tegen een vijftal websites wegens kinderpornografie, die enkele maanden na deze aangiftes nog online te vinden zijn. Kunt u een toelichting geven op het proces en het tijdsbestek van het doen van aangifte tot het uiteindelijk uit de lucht halen van dergelijke websites en eventuele strafrechtelijke vervolgingen?

Uiterlijk twee weken na het opnemen van de aangifte stelt de politie een plan van aanpak op over het strafrechtelijk onderzoek en biedt de politie dit plan aan de zaaksofficier van justitie aan. De zaaksofficier beslist uiterlijk twee weken na ontvangst en informeert de politie over de beslissing, inclusief eventuele aanpassingen van het plan. Als sprake is van een spoedzaak wordt uiteraard niet gewacht totdat een plan van aanpak is goedgekeurd, maar wordt in overleg met het OM waar nodig direct het onderzoek voortgezet. De politie streeft ernaar om in zedenzaken het dossier zo snel mogelijk in te sturen naar het OM ter vervolging of afdoening, uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte. Het uitgangspunt hierbij is dat de oudste zaak als eerste wordt opgepakt, tenzij door het OM anders wordt bepaald. Het is in het algemeen, maar bij zedenzaken in het bijzonder, van belang om ten behoeve van de waarheidsvinding goed onderzoek te doen, voordat een beschuldigde als verdachte kan worden aangemerkt en verhoord. Daarom wordt in de meeste gevallen de verdachte in de laatste fase van het onderzoek verhoord, uitzonderingen daargelaten (zoals bij een aanhouding op heterdaad).37

Kader en regels

De beleidsregel «Aanwijzing Zeden» (2016A004) van het Openbaar Ministerie (OM) biedt samen met de Politie-instructie Zeden, Kinderpornografie en Kindersekstoerisme een kader en regels voor de strafrechtelijke aanpak van zedenzaken. In deze aanwijzing staan ook de uitgangspunten weergegeven waaraan een opsporingsonderzoek naar een zedendelict in beginsel moet voldoen.

De belangen van slachtoffers wegen zwaar mee bij de afweging of, en zo ja hoe in een zedenzaak strafrechtelijk opgetreden moet worden door politie onder verantwoordelijkheid van het OM of door het OM. De veiligheid van slachtoffers en de risico’s op herhaald slachtofferschap en herhaald daderschap moeten hierbij steeds goed voor ogen worden gehouden. Ook spannen de politie en het OM zich in om secundaire victimisatie zoveel mogelijk te voorkomen.

Maatwerk en zorgvuldigheid

Bij de behandeling van zedenzaken gaat het om de juiste balans tussen spoed, tijd, kwaliteit en effectiviteit. Een melding van een zedenzaak dient – overeenkomstig de hierboven toegelichte aanwijzing en politie-instructie – zo snel mogelijk te worden opgepakt. Tegelijkertijd gaat het in elke zaak om maatwerk. Met de belangen van alle betrokkenen dient zo goed mogelijk rekening te worden gehouden in de verschillende fases van het op waarheidsvinding gerichte opsporingsonderzoek en de vervolging. Het is in zedenzaken uiterst belangrijk dat zorgvuldig wordt onderzocht en zo precies mogelijk wordt vastgesteld wat er is gebeurd en dat conclusies pas daarna worden getrokken. Steeds meer delicten vinden digitaal plaats en het uitlezen van laptops en smartphones is -evenals een goed verhoor – tijdrovend. De kwaliteit van het onderzoek staat voorop. Als die in het gedrang komt, zoals door het introduceren van een maximale termijn voor het horen van getuigen en eventuele verdachte(n), kan dat een negatief effect hebben op het resultaat van het strafrechtelijk proces, en zelfs leiden tot onterechte vrijspraak van een verdachte.

Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit

De leden van de VVD-fractie stellen voorts een aantal vragen over de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit (PNVD). Deze leden stellen dat het propageren, normaliseren en verheerlijken van kindermisbruik vrijwel net zo verwerpelijk is als dat misbruik zelf. Zij vragen of ik deze stelling, mede in het licht van de verplichtingen van Nederland op basis van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) deel? Ook vragen zij aan te geven of ik de mening deel dat het onwenselijk zou zijn als de PNVD, een mogelijke voortzetting van de vereniging Martijn die door de Hoge Raad in 2014 is verboden, mee doet aan lokale of nationale verkiezingen?39 Zo nee, waarom niet? Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of ik de inschatting deel dat overtuigingsdaders van zedenmisdrijven voortaan bij een veroordeling uit hun passief kiesrecht moeten kunnen worden ontzet? Ben ik bereid zedenmisdrijven toe te voegen aan de misdrijven waarbij het voor de rechter mogelijk moet zijn deze bijkomende straf uit te spreken indien een veroordeelde overtuigd is dat zijn daad niet verkeerd is?

Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik uw Kamer naar mijn beantwoording, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Van Wijngaarden en Van Gent (beiden VVD) inzake het bericht «Demonstratie tegen omstreden pedopartij». De brief waarin ik deze vragen beantwoord, gaat zeer spoedig uit.

Kindersekstoerisme

Seksueel kindermisbruik, nationaal en internationaal, rechtvaardigt een keiharde aanpak, waarin het uitgangspunt steeds moet zijn om dit misbruik te voorkomen, daders op te sporen, te vervolgen en te berechten. Het eenvoudig kunnen melden van misbruik speelt daarbij een moeilijk te overschatten rol. Dit speelt nationaal, maar zeker ook internationaal. Vandaar dat ik blij ben met de nieuwe DontLookAway-campagne, die op de Internationale Dag van de Kinderrechten (20 november a.s.) wordt gelanceerd: «Meld kindermisbruik, ook in het buitenland». Voor meer informatie verwijs ik uw Kamer naar de website www.dontlookaway.nl(voorheen www.meldkindersektoerisme.nl).

De leden van de SP-fractie willen graag de volgende vragen aan mij voorleggen in het kader van middelen om kindersekstoerisme aan te pakken.

De leden van de SP vragen naar een update in hoeverre de stimulering van het beter gebruik maken van de Green Notices structureel plaatsvindt. Ook willen zij weten in hoeverre de stimulering van het gebruik van Green Notices heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan?

Update Green Notices

Nederland heeft de afgelopen jaren een belangrijke rol gespeeld bij de doorontwikkeling van de Green Notice, het International Certificate of Good Behavior en de ICSE-database, gefinancierd vanuit de zogeheten «Motie van het lid Berndsen-Gelden». De Green Notice is een instrument dat bij de Nederlandse politie in gebruik is voor de informatiedeling via Interpol om misdrijven over landsgrenzen tegen te gaan. Het betreft een internationaal waarschuwingsbericht over een veroordeelde bij wie een verhoogd risico op een ernstig zedendelict bekend is of ten aanzien van wie aanwijzingen bestaan dat in het buitenland ernstig strafbaar gedrag zal worden vertoond. Een Green Notice wordt, doorgaans voor vijf jaar, opgenomen in een database van Interpol. Echter, een Green Notice is «for information only». Het voorkomt het uitreizen van de veroordeelde zedendelinquent niet. Het is aan het ontvangende land of het gebruik maakt van de eigen wettelijke middelen om opvolging te geven aan de waarschuwingsberichten, bijvoorbeeld door iemand geen visum te verlenen. Het is uitdrukkelijk geen verzoek tot het inzetten van dwangmiddelen of opsporing.

In Nederland hebben politie en OM onderzocht hoe het gebruik van de Green Notice het best kan worden benut. Vastgesteld is dat er geen juridische belemmeringen zijn voor het gebruik van de Green Notice. Met financiële steun van de Nederlandse overheid stimuleert Interpol alle deelnemende landen tot effectief gebruik van het waarschuwingsmiddel met een gerichte training en voorlichting over het bredere gebruik en de meerwaarde.

De Nederlandse politie blijft, als actief lid, betrokken bij de verdere doorontwikkeling van bestaande en nieuwe producten, in de vorm van deelname aan stuur- en werkgroepen.

Verder vragen de leden van de SP-fractie om een update in hoeverre de stimulering van het beter gebruik van (ECRIS) structureel plaatsvindt? Deze leden vragen mij om aan te geven welke inspanningen genomen worden om een internationaal screeningsinstrument tot stand te laten komen? Ook willen de leden van de SP-fractie weten hoe informatiedeling met landen buiten de EU verder verbeterd kan worden?

Update ECRIS, Internationale screening en informatiedeling internationaal

Europese uitwisseling ten behoeve van screening via de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) vindt plaats via het European Criminal Records Information System (ECRIS). Europese lidstaten zijn verplicht elke onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere EU-lidstaat te melden aan de lidstaat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft. Wanneer Europeanen een VOG aanvragen om te werken met kinderen, vraagt Justis altijd om informatie in het land van nationaliteit. Hierdoor ontstaat een compleet beeld van het justitiële verleden van betrokkene. Lidstaten zijn verplicht om op informatieverzoeken die zien op werkzaamheden met kinderen te reageren.41

Nederland ontvangt echter weinig informatieverzoeken via het ECRIS-netwerk die betrekking hebben op Nederlanders die in de EU willen gaan werken met kinderen. Denk hierbij aan Nederlandse leraren of kinderopvangmedewerkers. In 2019 is een Memorandum of Understanding (MoU) gesloten tussen Luxemburg, België en Nederland. Met deze intentieverklaring werd aandacht gevraagd voor het belang van informatie-uitwisseling wanneer binnen de EU wordt gewerkt met kinderen.42 Ik beschouw het MoU als een waardevolle stap, maar constateer ook dat er meer moet gebeuren. In reactie op het Europees Commissie «Actieplan Aanpak Sexual child abuse offline and online», heb ik de noodzaak benadrukt van intensivering van de inspanningen op het gebied van preventie om seksueel kindermisbruik te voorkomen. Daarbij is het beter gebruik maken door de Lidstaten van het ECRIS-netwerk bij het screenen van personen die met kinderen willen werken evident. Ook ben ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming voornemens om in EU-verband nader te verkennen hoe meer structureel inzicht kan worden verkregen in veroordelingen van EU-burgers buiten de EU wegens het seksueel misbruiken van kinderen. Deze informatie is van groot belang voor de nationale werkgelegenheidsscreening. Kinderen kunnen hierdoor beter worden beschermd tegen personen die eerder zijn veroordeeld wegens seksueel geweld tegen kinderen.

Op de vraag over een stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van een internationaal screeningsinstrument kan ik het volgende melden. In 2018 informeerde ik uw Kamer dat het initiatief van Interpol om een internationaal screeningscertificaat te ontwikkelen, het «Interpol’s Police Cerficate (IPPC), helaas geen doorgang kon vinden. Ik zegde u toe om mij in te blijven spannen om personen die buiten de EU zijn veroordeeld voor het misbruiken van kinderen, beter te kunnen screenen. Momenteel onderzoek ik of er betrouwbare, beschikbare bronnen zijn waaruit blijkt dat Nederlanders buiten de EU zijn veroordeeld voor seksueel geweld tegen kinderen en of deze informatie in bepaalde gevallen kan worden gebruikt bij de Nederlandse VOG-screening. Hierbij wordt onder meer gekeken naar onherroepelijke veroordelingen die zijn opgenomen in het notificatiesysteem van Interpol, de green notices, zoals hiervoor reeds behandeld. Een bronuitbreiding bij de VOG-screening zou de kans kunnen verkleinen dat Nederlanders die buiten de EU zijn veroordeeld voor seksueel geweld tegen kinderen in Nederland een VOG krijgen om te werken met kinderen. Daarbij moet worden opgemerkt dat voornoemd notificatiesysteem niet waterdicht is: alleen als het land waar de betrokkene is veroordeeld een green notice uitvaardigt raakt Nederland hiervan op de hoogte. Daarom kijk ik ook naar andere betrouwbare, beschikbare bronnen. Voor een dergelijke bronuitbreiding bij de VOG-screening is een wetswijziging nodig. Ik informeer uw Kamer over de ontwikkelingen hieromtrent.

De leden van de SP-fractie hebben ook nog verschillende vragen over het internationale sekstoerisme. Ook op dit terrein zijn de afgelopen jaren flinke stappen gezet. Toch zijn er nog verbeterpunten. Zo stellen Terre des Hommes en Defence for Children dat bijvoorbeeld het afpakken van paspoorten niet vordert omdat deze regel te onbekend is. Zij willen graag weten van de regering welke stappen zij zet om deze regels bekender te maken? Verder wil de SP-fractie weten in welke mate reisbeperkende maatregelen, zoals inname van het paspoort, zijn opgelegd bij zedendelinquenten met een hoog recidiverisico sinds de inwerkingtreding van de Wet Langdurig Toezicht (WTL)? Zij vragen om een update over de voortgang van het door WODC uit te voeren onderzoek Rechtsvergelijking maatregelen: seksueel misbruik minderjarigen door veroordeelde zedendelinquenten?

Paspoort inname en Wet langdurig Toezicht

In het AO zeden op 18 december 2019 (Kamerstuk 34 843, nr. 40) heeft mijn collega, de Minister voor Rechtsbescherming, toegezegd de toepassing van reismaatregelen, specifiek de paspoortmaatregel, bekender te maken onder professionals om het gebruik van de maatregel te bevorderen. Het proces, ingericht om mijn toezegging gestand te doen, is opgenomen in de actualisatie van de beleidsregels tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen, dat gepland staat voor dit najaar. De samenwerking met ketenpartners verloopt voorspoedig.

Het gaat hierbij om justitiële voorwaarden en om toepassing van de Paspoortwet (tezamen reisbeperkende maatregelen) ter voorkoming van vluchtgevaar of ter voorkoming van recidive. De verschillende maatregelen zijn in verschillende fasen toepasbaar: vervolging, tenuitvoerlegging van een (voorwaardelijke) straf of maatregel of tot tien jaar na het onherroepelijk worden van een veroordeling.

Voor wat betreft het inregelen van een procedure voor de toepassing van artikel 24 Paspoortwet (PPW) kan ik u melden dat de contouren van de procesbeschrijving van artikel 24 PPW, in samenwerking met het Openbaar Ministerie intern zijn uitgezet en er wordt gestart met een juridische testcase.

Het beleidskader voor de toepassing van artikel 18 PPW wordt in samenwerking met ketenpartners opgesteld. Er heeft reeds een technische wijziging plaatsgevonden ten aanzien van de paspoortwet, waardoor de paspoortmaatregel op basis van de WLT ingezet kan worden. Zodra het beleidskader klaar is en de uitvoeringsinstanties gereed zijn, zal de technische wijziging in werking treden. Vervolgens zal de focus liggen op het bekender maken van de maatregel. Omdat de inname van een paspoort vooralsnog niet kan geschieden op basis van de WLT, zijn hier nog geen cijfers van.

Voorkomen moet worden dat veroordeelde zedendaders, in binnen- of buitenland, opnieuw slachtoffers maken. Het is van belang om meer inzicht te krijgen in de profielen van deze zedendaders en in de maatregelen om deze zedenmisdrijven te voorkomen en aan te pakken. Daarom wordt in opdracht van het WODC een rechtsvergelijkend onderzoek uitgevoerd opdat we kunnen leren van andere landen. Medio 2021 worden de eerste resultaten verwacht. De Minister voor Rechtsbescherming zal u daarover informeren.

Kindersekspoppen

De leden van de VVD-fractie stellen voorts een aantal vragen naar aanleiding van het fenomeen van «kindersekspoppen»: acht ik het wenselijk over te gaan tot een invoerverbod op kindersekspoppen? Kan ik een overzicht geven van hoe hier in andere EU-lidstaten mee wordt omgegaan? Deel ik de zorgen van deze leden dat een invoerverbod op kindersekspoppen urgent is, omdat uit onderzoek is gebleken dat sekspoppen een versterkend effect kunnen hebben op pedoseksuelen?

Over de eventuele werking van kindersekspoppen wordt een debat in wetenschappelijke kring gevoerd waarin verschillende gezichtspunten naar voren komen. Er is wetenschappelijk verdeeldheid over de wenselijkheid van een verbod op kindersekspoppen. Het verschijnen van kindersekspoppen op de Nederlandse markt, vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het in omloop brengen van poppen die een subcultuur van seksueel misbruik van kinderen normaliseert, conflicteert met de verantwoordelijkheid om onze kinderen te beschermen. Ik neem het signaal van de Douane over het aantreffen van dergelijke poppen dan ook zeer serieus. Naar aanleiding van het signaal van de Douane is het departement begonnen met een verkenning van het onderwerp, zowel wetenschappelijk als rechtsvergelijkend. In verschillende publicaties worden wettelijke verbodsbepalingen voor invoer, bezit, etc. van kindersekspoppen bediscussieerd. In diverse landen zijn kindersekspoppen verboden, maar de aanpak is zeer verschillend. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld, worden kindersekspoppen aangemerkt als «obscene or indecent articles», waarvan de import verboden is.43 Ook is het verboden dergelijke voorwerpen te distribueren, verkopen44 of per post te verzenden aan een ander.45 In Australië worden kindersekspoppen in de wet expliciet aangemerkt als «child abuse material». Het opzettelijk importeren of exporteren van deze voorwerpen is naar Australisch recht een strafbaar feit.46 Ook in de Verenigde Staten zijn zeer recentelijk weer pogingen ondernomen de verkoop, invoer, vervoer, bezit etc. van kindersekspoppen expliciet strafbaar te stellen.47 Canada kent weer een andere aanpak. Kindersekspoppen vallen onder de reikwijdte van kinderpornografisch materiaal en het in bezit hebben, vervaardigen, verkopen, invoeren, uitvoeren, etc. van deze voorwerpen is verboden op grond van het Canadees Wetboek van Strafrecht.48

Op dit moment wordt onderzocht wat de wettelijke mogelijkheden zijn die de huidige nationale wet- en regelgeving biedt om de verkoop, invoer, etc. van kindersekspoppen aan te pakken. Verder wordt beleidsmatig bezien of een verbod passend is met als onderbouwing het verbod op virtuele kinderporno, bijvoorbeeld als onderdeel van wetgeving die het «pedohandboek» moet gaan verbieden.

Hulpaanbod

De leden van de GL-fractie geven aan dat zij kennisgenomen hebben genomen van de stukken die geagendeerd stonden voor het Algemeen Overleg Zeden. Het spijt deze leden zeer dat zij niet in persoon en in de openbaarheid kunnen debatteren over misschien wel een van de grootste maatschappelijke problemen van deze tijd: fysiek en online seksueel misbruik en de aanpak ervan. Uit recent onderzoek van I&O Research blijkt dat maar liefst 19 procent van de vrouwen in Nederland en 3 procent van de mannen seks tegen hun wil heeft meegemaakt.

Deze leden spreken hun waardering uit voor de vele initiatieven en maatregelen die ik genomen heb, in het bijzonder de persoonlijke betrokkenheid en mijn gedrevenheid om seksueel geweld te voorkomen en te bestrijden. De voornoemde leden vragen of ik een oordeel kan geven over de resultaten van het in de afgelopen jaren gevoerde beleid tegen seksueel geweld. Zij vragen of ik het gevoerde beleid succesvol vind in het voorkomen en tegengaan van seksueel geweld. Ook vragen zij of het gevoerde beleid heeft bijgedragen aan het tegengaan van herhaald slachtofferschap. Is voorzien in adequate en toegankelijke opvang en hulpverlening van slachtoffers en hun omgeving, zodat de lichamelijke en psychische gevolgen van slachtofferschap van een zedendelict geminimaliseerd worden? Tevens vragen zij of de recente campagne «Wat kan mij helpen» ertoe heeft geleid dat slachtoffers vaker bij professionele hulp terechtkomen? Zij willen weten of ik vind dat er al met al voldoende wordt gedaan om seksueel geweld te voorkomen?

Laat ik vooropstellen dat ieder slachtoffer van seksueel geweld er een teveel is. Maar we moeten ook reëel zijn: wij kunnen als overheid er niet voor zorgen dat mensen nooit meer slachtoffer worden van seksueel geweld. Wat de overheid wel kan doen, is plegers passend bestraffen en daar waar mogelijk behandelen. En daarmee een bijdrage leveren aan het voorkomen van slachtofferschap. Verder ondersteunt de overheid organisaties zodat slachtoffers adequaat worden opgevangen en de hulp en ondersteuning krijgen waaraan zij behoefte hebben.

De Centra Seksueel Geweld (CSG’s) voorzien in een laagdrempelige toegang en hulpverlening, specifiek voor slachtoffers van seksueel geweld dat kortgeleden heeft plaatsgevonden. Het CSG biedt de eerste gerichte medische en psychische hulp en er kan forensisch onderzoek plaatsvinden ten behoeve van een eventuele aangifte. Het CSG draagt, indien nodig, ook zorg voor adequate doorverwijzing naar gespecialiseerde psychische hulp. De jaarlijks stijgende instroom bij het CSG laat zien dat steeds meer slachtoffers die hulp weten te vinden.

Ook spant de overheid zich in om drempels, die er voor slachtoffers kunnen zijn om professionele hulp te zoeken of zich bij de politie te melden, verder te verlagen. In dit kader is de Minister voor Rechtsbescherming in november 2019 de campagne «Wat kan mij helpen» gestart. De campagne heeft speciaal tot doel slachtoffers van seksueel geweld te motiveren om vaker en eerder professionele hulp te zoeken. Uit een eerste evaluatie van de campagne blijkt dat de website door grote aantallen mensen is bezocht en een hoog waarderingscijfer krijgt. Of de slachtoffers die de website bekijken ook vaker daadwerkelijk professionele hulp zoeken, kan lastig worden voorspeld. De betrokken organisaties zullen dit monitoren.

Een mogelijke drempel die slachtoffers ervan weerhoudt hulp te zoeken bij het CSG zijn de kosten die daarmee gepaard kunnen gaan. Mede daarom is de overheid op 1 september jl. een pilot gestart om de kosten van het wettelijk verplicht eigen risico voor slachtoffers van acuut seksueel geweld die bij het CSG hulp zoeken, tijdelijk te vergoeden. Tijdens de pilot wordt onderzocht in hoeverre hiermee een daadwerkelijke drempel voor slachtoffers wordt weggenomen. In september 2021, als de pilot is afgerond en de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer daar nader over informeren.

De leden van GroenLinks hebben in het recente verleden gepleit voor de verhoging van het budget voor de Centra Seksueel Geweld. Vorig jaar bleek immers dat de centra zó succesvol zijn dat het beschikbare budget tekort schoot om alle slachtoffers van seksueel geweld die zich meldden op te vangen. Zij willen weten wat de huidige stand van zaken is. Deze centra richten zich op de opvang van actuele zedenslachtoffers. Hoe verloopt de opvang van en zorg voor slachtoffers van oudere zedendelicten? Waaruit bestaan de inspanningen om deze slachtoffers te bereiken? De leden van GL stellen nog te vaak van slachtoffers en hulpverleners te horen dat capaciteitsproblemen ertoe leiden dat mensen niet de hulp en bescherming krijgen die ze nodig hebben. Dit kan er zelfs toe leiden dat mensen letterlijk gevaar lopen en in de meest extreme situaties loopt dit zelfs fataal af. Zij vragen mij welke mogelijkheden ik zie nog in deze kabinetsperiode knelpunten op te lossen in de hulp en bescherming aan slachtoffers van zedenmisdrijven?

Bij Voorjaarsnota (Kamerstuk 35 450, nr. 1) is structureel 1,5 miljoen euro extra aan middelen beschikbaar gekomen om de toenemende stroom aan te kunnen. De begrotingsonderhandelingen tussen gemeenten en CSG voor 2021 zijn op dit moment gaande.

Slachtoffers van seksueel geweld dat langer geleden heeft plaatsgevonden, kunnen onder andere terecht bij Slachtofferhulp Nederland, bij Veilig Thuis als het gaat om geweld binnen het gezin, en bij medische zorgverleners als specialistische psychische hulp en traumabehandeling nodig is. Er wordt door professionals altijd nagegaan of sprake is van gevaar voor slachtoffers. Waar nodig neemt de politie extra maatregelen of wordt crisishulp verleend.

De leden van GroenLinks vragen of er voldoende adequate hulp voor slachtoffers beschikbaar is. En of ik de zorgen deel over de wachtlijsten in GGZ en jeugdhulp en het omvallen van instellingen. Zij vragen of slachtofferorganisaties ook kunnen rekenen op hulp vanuit het Ministerie van JenV en zo ja welke precies?

Slachtofferhulp Nederland helpt slachtoffers na een misdrijf, verkeersongeval, ramp of calamiteit. Ook slachtoffers van online seksueel geweld zoals shame sexting, grooming en sextortion kunnen bij Slachtofferhulp Nederland terecht voor emotionele, praktische en juridische ondersteuning. Zij adviseren over en ondersteunen tijdens het verwerkingsproces, bieden hulp in het contact met andere instanties en brengen slachtoffers in contact met lotgenoten in een online community.

Verder kunnen zij adviseren over en helpen bij het verhalen van eventuele schade, bijvoorbeeld in het strafproces. Op de website van Slachtofferhulp Nederland kunnen slachtoffers op een laagdrempelige manier informatie en tips vinden over verschillende vormen van online seksueel geweld en via de chat vragen stellen. Tot slot kunnen slachtoffers advies op maat krijgen door het invullen van speciale tools, bijvoorbeeld over het al dan niet doen van aangifte. Dit advies kan vervolgens opgeslagen worden in een persoonlijk account: Mijn Slachtofferhulp.

Het Ministerie van JenV verstrekt jaarlijks subsidie aan Slachtofferhulp Nederland. Voor 2020 was dit € 34 miljoen euro

In Nederland moet iedere jeugdige kunnen rekenen op passende jeugdhulp. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van deze hulp. Bedreiging hiervan, bijvoorbeeld omdat een jeugdhulpaanbieder financiële problemen heeft, moet tijdig gesignaleerd en aangepakt worden. Om die reden is begin 2019 de Jeugdautoriteit opgericht. De Jeugdautoriteit is gestart met de opbouw van een «early warning-systeem». Hiermee zijn financiële risico’s sneller in beeld. In uitzonderlijke gevallen kunnen de Staatssecretaris van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming, na advies van de Jeugdautoriteit, zelfs een tijdelijke financiële bijdrage leveren op basis van de subsidieregeling «Continuïteit cruciale jeugdzorg». Hier zijn wel (strikte) voorwaarden aan verbonden, zoals het opstellen van een continuïteitsplan door de betreffende aanbieder in overleg met gemeenten.

Voor jongeren waar het niet voor lukt om samen met de gemeente passende hulp te vinden, zijn in elke jeugdregio regionale expertteams jeugd opgericht. Deze expertteams pakken complexe zorgvragen uit hun regio op en zoeken samen met jongeren, ouders, gemeenten en aanbieders naar een passende oplossing. Er blijft echter een kleine groep waarvoor het nog niet lukt passende hulp te organiseren. De meervoudige en complexe problematiek van deze jongeren vraagt om een samenwerking op bovenregionale schaal om expertise te bundelen. Hiervoor worden acht bovenregionale expertisecentra jeugdhulp gerealiseerd.

Preventie

De leden van GroenLinks vragen naar de stand van zaken omtrent een wegwijzer sexting, inclusief bijbehorend expertnetwerk.

Ik heb samen met de Ministeries van VWS en OCW, Rutgers, Halt, School en Veiligheid, CCV en het EOKM een Wegwijzer in de aanpak en preventie van ongewenste sexting gemaakt voor het primair onderwijs (PO) en het voortgezet onderwijs (VO). Deze wegwijzer is gemaakt voor professionals in het onderwijs, de strafketen en het sociale domein en biedt overzicht in: 1) programma’s die ontwikkeld zijn om ongewenste sexting te voorkomen, 2) programma’s die beschikbaar zijn als het mis is gegaan of dreigt te gaan, 3) meldpunten waar men terecht kan voor hulp en advies. Deze Wegwijzer wordt een vast onderdeel in het ondersteuningspakket van 60 experts die werken binnen het landelijke Programma Gezonde School. Eind oktober van dit jaar, is de wegwijzer klaar. De volgende stap is het realiseren en beschikbaar stellen van een expertnetwerk. Over de invulling van dit netwerk ben ik nog in gesprek met bovenstaande partijen.

De leden van GroenLinks willen graag een reactie op de gesprekken die zijn gevoerd over de financiering van innovatieve, geanonimiseerde hulpverlening aan slachtoffers van online misbruik.

Tijdens het mondelinge vragenuur 23 juni 2020 heb ik toegezegd de financiering van geanonimiseerde (jeugd)hulpverlening via anonieme chatfuncties mee te nemen in het initiatief van een expertnetwerk en/of regionale aanpak seksueel geweld. De gesprekken met het Ministerie van VWS, de VNG, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM) en een aantal centrumgemeenten zijn op dit moment nog in de verkennende fase. Eerst heeft een inventarisatie plaatsgevonden naar de ondersteuningsbehoefte in een gecoördineerde aanpak van seksueel geweld. Daarbij is gekeken of een digitaal platform kan worden ingericht voor kennisuitwisseling tussen deze regio’s. Mocht hieruit blijken dat de financiering van geanonimiseerde hulpverlening een knelpunt is bij slachtofferbescherming, dan zal bezien worden hoe hier het beste mee om te gaan.

De leden van de SP vragen wat ik vind van de beeldvorming en de boodschap dat jongeren géén naaktfoto’s moeten sturen, wat als gevolg kan hebben dat het vooral een «eigen schuld»-verhaal wordt en gevoelens van schaamte ontstaan, terwijl niet zo zeer het maken, maar vooral het verspreiden en verder doorsturen eigenlijk het echte probleem is. De leden stellen dat met het maken van foto’s immers toch niet het recht op privacy verloren is.

Ik sluit mij aan bij de leden van de SP en vind dat de beeldvorming en boodschap gericht moet zijn op verspreiders van naaktfoto’s. Experimenteren met relaties en seksualiteit online hoort bij de seksuele ontwikkeling. Problemen ontstaan wanneer iemand zonder medeweten en toestemming van de afgebeelde persoon naaktfoto’s maakt en/of verspreidt. Dit wordt vaak ongewenste sexting of shame-sexting genoemd en is strafbaar. De hierboven genoemde wegwijzer biedt een overzicht met onder andere stappenplannen en toolkits waar professionals op school, in de hulpverlening en strafketen uit kunnen putten om jongeren te leren op een veilige manier om te gaan met sexting.

Investeringen in Teams bestrijding kinderporno en kindersekstoerisme

De leden van het CDA en de SP vragen of de extra middelen en de capaciteit voor de teams bestrijding kinderporno en kindersekstoerisme voldoende zijn. Lukt het om hiermee de aanpak digitaal slimmer en effectiever te maken?. En zijn de middelen bestemd voor cybercrime ook gebruikt voor slimmere digitale aanpak van online seksueel kindermisbruik?De SP vraagt hierbij ook of er overwogen is om meer geld ter beschikking te stellen voor meer capaciteit.

Bij de politie is sinds 2012 150 fte gelabeld voor de aanpak van kinderporno en kindersekstoerisme. Deze medewerkers zijn verdeeld over de Landelijke Eenheid en de 10 regionale eenheden. In de loop der jaren is het aantal meldingen explosief toegenomen en is de bestrijding van kinderpornografie en kindersekstoerisme binnen de bestaande capaciteit geïntensiveerd. Het gaat bij de aanpak van kinderpornografie om een breed en maatschappelijk probleem dat integraal en ook internationaal moet worden aangepakt. De focus wordt daarom door politie en OM gelegd op de slachtoffers van acuut misbruik, het vervolgen van producenten en verspreiders en het verstoren van deze groepen.

De afgelopen jaren hebben politie en OM al grote stappen gezet om de opsporing en vervolging te optimaliseren. Vanwege het grote aantal meldingen dat binnenkomt, is het niet reëel om te denken dat alle meldingen opgepakt kunnen worden. De meldingen van acuut misbruik worden wél altijd opgepakt.

Alleen een uitbreiding van de politiecapaciteit volstaat niet, maar is door de toenemende complexiteit van onderzoeken zeker een aandachtspunt.

Er is substantieel geïnvesteerd in het versterken van de aanpak van cybercrime en internationale samenwerking door het hiertoe aanstellen van 111 fte bij de Landelijke Eenheid – waarvan 46 fte voor cybercrime – en 60 fte agenten met specifieke digitale expertise ten behoeve van de regionale eenheden. Criminelen maken immers, misschien nog wel meer dan gewone burgers, volop gebruik van de nieuwe mogelijkheden van internet en onze globaliserende wereld. Deze middelen zijn gericht op versterking van de bredere aanpak van cybercrime, waaronder kinderporno. De nieuwe digitale experts en tools kunnen worden ingezet voor meerdere strafbare fenomenen, waaronder ook kinderpornozaken. Met extra middelen is een stevig accent gelegd op een toekomstgerichte versterking van de opsporing.

Er is een goede publiek-private samenwerking en tot slot werken binnen de politie de teams Zeden en bestrijding kinderpornografie en kindersekstoerisme nauw samen met de Teams Digitale Opsporing en het Team High Tech Crime.

Reactie op Inspectierapport Bejegening zedenslachtoffers

De leden van de SP constateren dat de bejegening van slachtoffers die aangifte doen van online seksueel geweld soms onvoldoende is. Zij horen nog steeds regelmatig dat jongeren worden weggestuurd, waarbij bijvoorbeeld wordt gezegd «dat ze een beetje dom geweest zijn om een foto te sturen». De leden stellen dat door dit soort opmerkingen secundair slachtofferschap kan ontstaan en dergelijke ervaringen niet helpen en slecht zijn voor het vertrouwen. Zij vragen wat ik kan doen ter verbetering van dit aangifteproces, door opleiding en capaciteitsuitbreiding?

Online seksueel geweld wordt binnen de politie door verschillende teams behandeld. Sexting (versturen van seksueel getint beeldmateriaal) en sextortion (wraakporno) wordt afgehandeld binnen de basisteams dan wel districtsrecherche waarbij altijd overleg plaatsvindt met de «frontoffice» van het team zeden. Als het kinderpornografisch materiaal betreft wordt dit afgehandeld binnen het team bestrijding kinderpornografie en kindersekstoerisme. In de teams zeden worden andere vormen van seksueel geweld waaronder grooming, en aanzetten tot ontucht behandeld. De zedenrechercheurs zijn voldoende opgeleid.

De leden van de fracties van VDD, GroenLinks, D66 en PvdA hebben vragen gesteld naar aanleiding van het Inspectierapport «Verschillende Perspectieven» over de taakuitvoering van zedenrechercheurs en bejegening van slachtoffers en mijn beleidsreactie hierop. De vragen van deze leden gaan over de verbetering van het doen van aangifte en de bejegening van zedenrechercheurs, het niet ontmoedigen van het doen van aangifte door de politie, een richtlijn doorlooptijden, welke stappen ik ga zetten om te verzekeren dat zedenslachtoffers zo goed mogelijk worden geholpen na hun traumatiserende ervaring en over de voorgang van het plan van aanpak van de politie.

D66 vraagt hierbij of de verbeterslagen die er met betrekking tot bejegening van slachtoffers worden gemaakt, ook bij de andere politiecollega’s bekend worden?

Vanaf het eerste persoonlijke contact met de politie worden slachtoffers die aangifte komen doen vanaf juni 2018 beoordeeld op verhoogde kans op herhaling of andere kwetsbaarheid. Zodat indien nodig beschermende maatregelen kunnen worden ingezet, door politie of OM, zoals het afschermen van persoonsgegevens of het opleggen van een contactverbod. De politie wil deze werkwijze ook in andere processen implementeren -zoals in de fase van melding doen of in de opsporing.

Daarnaast heeft de politie voortdurend aandacht voor de bejegening van slachtoffers in brede zin en daarbij in het bijzonder kwetsbare slachtoffers, waaronder zedenslachtoffers. De individuele beoordeling van slachtoffers is een werkwijze die de opsporingsambtenaar ondersteunt om slachtoffers beter te beschermen tegen herhaald slachtofferschap, secundaire victimisatie, intimidatie en vergelding.

Alle zedenrechercheurs zijn vanaf april 2018 uitgebreid geïnformeerd over slachtofferrechten en slachtofferschap in zedenzaken. Ook hebben zij een nadere toelichting gekregen op een goed verloop van het informatief gesprek. De Inspectie Justitie en Veiligheid stelt in zijn rapport «Verschillende perspectieven» vast dat slachtoffers over het algemeen positief terugkijken op het contact met de zedenrechercheurs en dat de zedenrechercheurs met de juiste intenties uitvoering geven aan hun opdracht. Daarom is gestart met een intervisietraject voor iedere zedenrechercheur voor het voeren van een goed informatief gesprek. Daarnaast is op de politiesite informatie over het doen van aangifte beschikbaar. Ook is een voorlichtingsfilm gemaakt over de werkwijze van politie en justitie bij seksueel misbruik. De politie heeft een doorverwijzingsrol van slachtoffers naar bijvoorbeeld een Centrum voor Seksueel Geweld of Slachtofferhulp Nederland.

Daarbij ben ik mij zeer bewust van de impact van een zedendelict op het leven van het slachtoffer en diens omgeving. De complexiteit van een zedendelict vraagt structureel om maatwerk van zedenrechercheurs en dat is een ingewikkelde opgave waarbij zorgvuldigheid voorop staat.

De lijn van het inspectierapport ondersteun ik. Er worden door de politie verdere verbeteringen in de werkwijze aangebracht via een plan van aanpak, onder andere gericht op beter omgaan met de bedenktijd, mogelijke beroepsdeformatie en de communicatie met slachtoffers. Ik heb er het volste vertrouwen in dat dit goed wordt opgepakt via het landelijke Programma Zeden-Kinderpornografie en Kindersekstoerisme.

Zoals met de politie afgesproken heeft de politie 6 weken na de publicatie van dit Inspectierapport een plan van aanpak naar de Inspectie van JenV gezonden. De Inspectie zal op basis van dit plan van aanpak, 6 maanden na inzending van het plan van aanpak door de politie aan de Inspectie, een voortgangsrapportage aanleveren aan de Inspectie.

De werkdruk voor zedenrechercheurs is hoog. Maar spoedzaken worden altijd opgepakt. In mijn beleidsreactie49 op het inspectierapport heb ik aangegeven hoe ik de werkdruk voor de zedenrecherche enigszins wil verlichten door de zedenrecherche uit te breiden en verstevigen. De werving en selectie is na de zomer van 2020 begonnen en naar verwachting heeft de politie de geschetste uitbreiding en versteviging in 2023 afgerond. Voor de verdere reactie op de vragen van de SP en Groen Links over motie van het lid Klaver c.s., verwijs ik ook naar de beleidsreactie. De doorlooptijden van de politie van zedenzaken hebben de voortdurende aandacht. De politie, het OM en de ZM hebben gezamenlijk een ketennorm op de doorlooptijden zeden afgesproken50. De doorlooptijd van zedenzaken is één van de ketennormen op de 7 thema’s doorlooptijden van de ambitie van de strafrechtketen. Voor de politie is de afspraak dat 80% van de zedenzaken (m.u.v. kinderporno) binnen 6 maanden na aangifte door de politie naar het OM gestuurd moet zijn.

De leden van de VVD vragen hoe ik aankijk tegen het voorstel om ervoor te zorgen dat politie lotgenoten (meer) aanmoedigt in ieder geval een registratie te doen van de verdachte(n) in hun zaak, ook als zij geen melding/aangifte doen?

Het aanmoedigen van lotgenoten om in ieder geval een registratie te laten doen is geen rol van of voor de politie. Als er geen melding of aangifte wordt gedaan, is het voor de politie onmogelijk om te kunnen bepalen of er sprake is van een mogelijk strafbaar feit of een mogelijke verdachte.

Herstelrecht

De leden van de VVD hebben een vraag t.a.v. het herstelrecht. Volgens het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen wordt slechts 1% van de gevallen van seksueel misbruik veroordeeld. De leden van de VVD vragen of ik bereid ben voor deze zaken andere vormen van recht te onderzoeken, zoals bijvoorbeeld herstelrecht.

Bij herstelrecht staat centraal wat het slachtoffer nodig heeft voor herstel, en wat de verdachte of veroordeelde kan doen om verantwoordelijkheid te nemen en waar mogelijk te herstellen. Artikel 51h Sv en art. 17 en 18 van het Besluit slachtoffers van strafbare feiten vormen nu het wettelijk kader voor herstelrechtvoorzieningen in strafzaken. Daarnaast heeft de Minister voor Rechtsbescherming op 8 januari jl. de kamer het «Beleidskader herstelrechtvoorzieningen gedurende het strafproces» aangeboden. Het beleidskader geeft richtsnoeren voor de praktijk en draagt bij aan de bevordering van de inzet van herstelrecht in de verschillende fases van het strafproces. De politie probeert in elke zaak zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoeften en vragen van slachtoffers. Een doorverwijzing naar bijvoorbeeld buurtbemiddeling, een gesprek met de wijkagent, herstelbemiddeling of mediation in strafzaken behoort daarbij tot de mogelijkheden. Vrijwilligheid van beide partijen is hierbij een vereiste. Daarnaast doet het WODC-onderzoek naar de verschillende herstelrechtvoorzieningen die beschikbaar zijn in het strafrecht, onder meer in de politiefase.

Reactie op uitzending Argos en ritueel misbruik

De leden van de fracties GroenLinks, CDA, SP, SGP, PvdA en CU vragen of er een onafhankelijk en actueel onderzoek kan plaatsvinden naar ritueel misbruik en of er niet naar aanleiding van geluiden uit Duitsland over veel hogere aantallen meldingen niet een gesprek met de Duitse commissaris tegen kindermishandeling, de heer Röring, gevoerd zou moeten worden. De reden hiervoor ligt in het veel lagere aantal verdachten dat bij de politie (en de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken daarin) bekend is dan dat Argos voor zijn uitzending heeft weten te achterhalen. De SP wil bij dit onderzoek nader inzicht krijgen in omvang en aard van het georganiseerd misbruik in het land en wil daarbij tevens een tweede onafhankelijk onderzoek naar de rol en taakopvatting van de LEBZ.

De leden van de fracties VVD, GL, SP stellen vragen over de werkwijze en de wetenschappelijkheid van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ). In de praktijk worden aangiftes vaak als vals/onbewijsbaar gezien. De indruk bestaat dat onderzoek «wordt afgekapt». De SP vraagt in dit kader ook nog naar het verdwijnen van een zin op de website van het LEBZ over de doelstelling. GL vraagt om nog eens naar de rol, taakopvatting en wetenschappelijke basis van de LEBZ te kijken en of hierbij ook de kennis van de overlever en de therapeut bij kan worden betrokken.

Zoals ik in mijn beantwoording van juni jl. van Kamervragen51 hierover heb aangegeven, heb ik geen reden te veronderstellen dat ritueel misbruik in Nederland niet voorkomt. Ik hecht aan het recht van slachtoffers om onbevangen en ongehinderd melding te kunnen doen van dit soort seksueel misbruik. Iedere melding van seksueel misbruik wordt bekeken op wat er aan de hand is en wat de mogelijkheden zijn. Dit komt de opsporing en de verwerking door slachtoffers ten goede. Er mag geen sprake van zijn dat slachtoffers zich hierin belemmerd voelen. Ik ben bereid om in antwoord op de vragen van GL, CDA, SP, PvdA en CU met mijn Duitse collega hierover het gesprek aan te gaan. Ik zal voor het Kerstreces een samenhangende reactie aan uw Kamer doen toekomen. Ook zal ik in de tussentijd, naar aanleiding van de motie van het lid Van den Berge52, het WODC verzoeken een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de aard en omvang van georganiseerd sadistisch misbruik van kinderen en daarbij ervaringen van slachtoffers van ritueel misbruik en hun therapeuten te betrekken zodat de uitkomsten betrokken kunnen worden bij een effectieve opsporing van deze mogelijke netwerken. Daarnaast zal ik op korte termijn een digitaal werkbezoek afleggen aan het LEBZ.

In antwoord op de vraag van VVD, GL en SP meld ik dat ik de korpschef heb gevraagd om de werkwijze, professie, werken op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten en samenstelling van het LEBZ tegen het licht te houden.

Het klopt tot slot, dit in antwoord op de vraag van de SGP, dat er een zin op de website van de LEBZ recent is aangepast. De rol, taken en verantwoordelijkheden van de LEBZ zijn niet veranderd.

Pro-anorexia coaches

De leden van de SP hebben vragen over pro-anorexia coaches, waar eerder dit jaar al een schriftelijk overleg over geweest is. Zij vragen of ik kan toezeggen voor de begrotingsbehandeling JenV met een uitgebreide uitwerking te komen over hoe de aangenomen moties worden uitgevoerd? Ook de leden van de CU maken zich grote zorgen over seksueel misbruik door pro-ana coaches en vragen op welke termijn de Kamer een uitwerking van de aangenomen moties kan verwachten?

Zoals ik hierboven al opmerkte, verken ik momenteel de mogelijkheden van het inzetten van een Online Outreachment Programma (OOP). Deze verkenning heeft een brede reikwijdte en ziet -naast (potentiële) slachtoffers van pro-ana coaches – ook op de vraag hoe dit instrument breder kan worden ingezet bij seksueel misbruik en seksuele uitbuiting. Het gebruiken van innovatieve opsporingsmiddelen is een onderwerp dat ten aanzien van mensenhandel nadrukkelijk zal worden behandeld in een brief over de inzet van de politie bij mensenhandel, die de Staatssecretaris in november naar de Kamer stuurt. De komende tijd gebruik ik bovendien om te bezien in hoeverre die innovatieve middelen breder toepassing kunnen vinden, dat wil zeggen ook buiten mensenhandel onderzoeken.

De leden van de SP en de CU vragen of ik kan aangeven, met inachtneming van extra middelen als gevolg van de motie van het lid Klaver c.s., voldoende middelen en expertise beschikbaar zijn voor de opsporingsdiensten om online effectieve barrières op te werpen voor hen die online slachtoffers misbruiken en/of uitbuiten? Verder vragen de leden van de SP en de CU te reageren op de politie die heeft gesteld dat er geen capaciteit beschikbaar is om pro-ana coaches aan te pakken? Beide fracties willen weten welke stappen er inmiddels zijn genomen voor een online opsporingsstrategie waarin kwetsbare groepen, zoals mogelijke slachtoffers van pro-ana coaches, worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?

Eind september is bij de politie een pilot gestart naar de inzet van een lokprofiel bij zedendelicten en is niet specifiek gericht op het zoeken naar pro-ana coaches die op zoek zijn naar slachtoffers. Per zaak wordt door de aangewezen bevoegde autoriteiten een afweging gemaakt welke (proactieve) opsporingsmethoden het beste ingezet kunnen worden, aangezien de inzet van technische hulpmiddelen geen doel op zich is.

Vooruitlopend op de pilot is al duidelijk dat het middel een gedegen voorbereiding vraagt en arbeidsintensief is, waardoor bij voortduring een afweging dient te worden gemaakt tussen zaken. Het is nog te vroeg om over iets over de resultaten te kunnen zeggen gezien de recente start van de pilot. De teams zeden en teams bestrijding kinderporno en kindersekstoerisme zetten zich in op aanpak zedendelicten en online seksueel kindermisbruik. Deze pilot richt zich dus op zeden in algemene zin, waaronder ook melding van seksueel misbruik door pro-ana coaches. Deze capaciteit wordt ingezet voor alle zedendelicten waaronder ook meldingen van seksueel misbruik door pro-ana coaches.

De leden van de SP vragen in hoeverre politie en het OM sinds mei 2019 zijn omgegaan met de ernstige signalen? De leden vragen concreet aan te geven hoeveel zaken zijn opgepakt? Verder vragen zij aan te geven wat er is gebeurd met de concrete casus waarin strafrechtelijk belastend materiaal is overgedragen aan de politie door de Coalitie tegen seksuele kinderuitbuiting?

Bij de politie zijn op dit moment een beperkt aantal slachtoffers van zogeheten pro-ana coaches bekend. Jaarlijks zijn er zo’n 5.000 à 6.000 zedenfeiten bij de politie bekend. Elke melding of aangifte van dit soort feiten wordt serieus genomen en onderzocht door politie en OM.

De leden van de SP vragen op welke wijze zorgverleners al zijn toegerust om de gevaren van pro-ana coaches te signaleren?

Met de «Zorgstandaard eetstoornissen» hebben professionals een handvat in de behandeling van cliënten en het signaleren van risicofactoren die de eetstoornis in stand houden. Tegelijkertijd zien we mogelijkheden om zorgverleners hierin beter toe te rusten. Het onderzoek van CKM heeft hieraan enorm bijgedragen. Zorgverleners zijn zich lang niet altijd bewust van de werkwijze, impact en gevaren van pro-ana-coaches en voelen zich niet altijd goed toegerust om cliënten hierover voor te lichten. We gaan samen met K-eet (de landelijke ketenaanpak eetstoornissen) en andere partijen aan de slag om op korte termijn een actieagenda op te stellen, onder andere om de deskundigheid van zorgverleners verder te verbeteren.

Leden van VVD, SP, CU, SGP, PvdA vragen naar de Argos-uitzending over ritueel misbruik in Nederland. Zo vraagt de VVD waarom met het Sektesignaal is gestopt?

Sektesignaal

Slachtoffers van strafbare feiten in het kader van ritueel misbruik kunnen zich melden bij de politie. Onregelmatigheden kunnen worden gemeld bij inspecties/toezichthouders en ggz-instellingen en die kunnen, waar nodig, psychosociale hulp leveren. Sektesignaal heeft een belangrijke rol gespeeld bij het in contact brengen van de verschillende partijen binnen de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het beter gezamenlijk optrekken en delen van informatie om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Mede vanwege deze verworvenheden heb ik geen meerwaarde gezien in het Sektesignaal of in het opnieuw opbouwen van een doorverwijzingspunt.

Financiering NRM

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het zorgelijk dat de Nationaal Rapporteur niet kan voldoen aan de rapportage-ambitie. Zij willen weten wat dit voor de andere monitoren die vanuit de Nationaal Rapporteur worden gepubliceerd betekent? Zij vragen of het kabinet in gesprek kan gaan met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel om te bezien waar knelpunten precies liggen en een beeld te krijgen van het middelentekort? Ook willen zij weten of de Kamer hier voor de behandeling van de begroting Justitie en Veiligheid over kan worden geïnformeerd?

In de afgelopen periode is er over dit onderwerp meermaals van gedachten gewisseld tussen het departement en de Nationaal Rapporteur. De Nationaal Rapporteur ambieert een aanzienlijke intensivering van zijn werkzaamheden. De noodzaak van een intensivering vindt echter geen steun in de vierjaarlijkse evaluatie die in 2017 onder verantwoordelijkheid van het WODC is uitgevoerd (Kamerstuk 28 638, nr. 160). Zo vermeldt het evaluatierapport: «In het algemeen kan geconcludeerd worden dat de Nationaal Rapporteur de wettelijke taken goed, volledig en met veel creativiteit en doorzettingsvermogen ten uitvoer brengt. Uit niets is gebleken dat er grote lacunes zijn of dat er nog grote terreinen van onderzoek braak liggen.» Daarbij is relevant te vermelden dat het structurele budget van de NR ten tijde van deze evaluatie ca. 1,1 miljoen euro bedroeg, aanzienlijk minder dan de ca. 1,5 miljoen euro nu. In 2021 zal de volgende vierjaarlijkse evaluatie plaatsvinden. Op basis daarvan zal het kabinet opnieuw bezien of wijziging van de taken van de Nationaal Rapporteur en het daarmee samenhangende budget gewenst is.

Documentaire «Betekenis van een verkrachter»

Tot slot, hebben de leden van de GroenLinks-fractie kennisgenomen van de documentaire «Bekentenis van een verkrachter – #filmzedan – Dossier klokkenluider». De voornoemde leden voelen schroom om individuele casussen te bespreken, maar vinden het audiovisueel materiaal dusdanig aanleiding geven om toch om opheldering te vragen. Ondanks verschillende audio- en video-opnames van vermeende strafbare feiten stelt het Openbaar Ministerie dat het materiaal geen bewijs oplevert conform artikel 242 Sr en/ of artikel 246 om tot vervolging over te gaan. De voornoemde leden vragen zich af: hoe kan dit? Waaraan schiet dit bewijs volgens het OM tekort? Wat voor bewijslast is kennelijk nog meer nodig om wel tot vervolging over te gaan? De voornoemde leden verwachten een uitgebreide reactie op dit punt.

De leden van de fractie GroenLinks vragen om een uitgebreide beantwoording van bovenstaande vragen. Dit vergt meer tijd. Daarom zal ik op korte termijn bij uw Kamer hierop terugkomen.

Meldsystemen voor slachtoffers

De leden van GroenLinks hebben bij eerdere overleggen, bijvoorbeeld bij het plenair debat over de gewelddadige dood van Hümeyra, aandacht gevraagd voor snelle meldmogelijkheden van potentieel bedreigende situaties. Onderzoek wees uit dat betrokken professionals niet van elkaar wisten wat ze deden en dat lang niet altijd adequate hulp op gang kwam. De leden vragen de Minister om een stand van zaken bij de uitvoering van de aanbevelingen naar aanleiding van dit onderzoek. Kan de Minister ook aangeven hoe het staat met de beschikbaarheid van meldsystemen voor slachtoffers van stalking en (dreigend) seksueel geweld?

Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) over de aanpak van de stalking door Bekir E. zijn politie, Veilig Thuis, OM, Reclassering, Slachtofferhulp Nederland en de Raad voor de rechtspraak aan de slag gegaan met de aanbevelingen van de IJenV. In de beleidsreactie op dit rapport staan ook de door deze partijen toegezegde maatregelen. Over de voortgang hiervan wordt de Tweede Kamer twee keer per jaar geïnformeerd in de voortgangsrapportage van het programma Geweld hoort nergens thuis. In de laatste voortgangsrapportage is onder meer aangegeven dat het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam Rijnmond en Veilig Thuis Rotterdam hun werkwijze (die mede met financiering vanuit mijn departement tot stand is gekomen) voor de aanpak van stalking ter beschikking hebben gesteld.53 Een aantal maatregelen zijn vertraagd door de maatregelen die zijn getroffen om het coronavirus tegen te gaan. Hierover wordt uw Kamer voor het einde van het jaar nader geïnformeerd.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een integrale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder ook de aanpak van stalking. Uit een rondvraag langs de centrumgemeenten blijkt dat veel van hen gebruik maken van AWARE. Het Ministerie van VWS brengt samen met de VNG en de gemeenten de inzet en het gebruik van AWARE en andere interventies nader in kaart. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2021 gereed.


X Noot
2

Kamerstuk 29 279, nr. 618.

X Noot
6

Kamerstuk 31 015, nr. 154.

X Noot
7

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3883.

X Noot
12

Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3883, p. 2–3.

X Noot
13

mr. drs. N.M. Nierop & mr. drs. P. van den Eshof Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken Misbruik, Misleiding en Misverstanden 2008, pagina 36.

X Noot
17

Kamerstuk 35 349, nrs. 15 en 16.

X Noot
18

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 190.

X Noot
19

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 190, pagina 4–5.

X Noot
20

Kamerstuk 34 843, nr. 38, pagina 3.

X Noot
21

Kamerstuk 34 843, nr. 38, pagina 4.

X Noot
22

Kamerstuk 35 570 VI, nr. 2, pagina 209.

X Noot
23

Kamerstuk 31 015, nr. 201, pagina 2.

X Noot
24

Kamerstuk 31 015, nr. 201, pagina 3.

X Noot
25

Kamerstuk 35 300, nr. 11.

X Noot
27

Bijlage bij Kamerstuk 31 015, nr. 195, «De wereld van pro-ana coaches», pagina 28.

X Noot
29

2020Z17102.

X Noot
30

Kamerstuk 31 015, nr. 187.

X Noot
31

Zie ook Kamerstuk 31 015, nr. 202.

X Noot
32

Fiche: Mededeling EU-strategie bestrijding seksueel kindermisbruik 25 september 2020, Kamerstuk 22 112, nr. 2926.

X Noot
33

Brief van 8 oktober 2020, Tweede Kamer, Kamerstuk 31 015, nr. 203.

X Noot
34

Bijvoorbeeld als de gegevens kunnen worden beschouwd als kennelijk door betrokkene openbaar gemaakt (artikel 9 lid 2 sub e) en de verwerkingsverantwoordelijke een gerechtvaardigd belang heeft (artikel 6 lid 1 sub a) om de beelden te publiceren. Hierbij kan worden gedacht aan professionele content waarbij acteurs een overeenkomst zijn aangegaan.

X Noot
35

Artikel 4 lid 11 AVG.

X Noot
36

Artikel 24 AVG.

X Noot
37

Kamerstuk 29 279, nr. 526

80% van de zedenzaken (m.u.v. kinderporno) moet binnen 6 maanden na aangifte door de politie naar het OM zijn gestuurd.

X Noot
41

Europese Richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (2011/EC/93).

X Noot
42

Kamerstuk 35 000 VI, nr. 121.

X Noot
43

Zie Customs Consolidation Act 1876, Section 42 en Customs and Excise Management Act 1979, Section 170.

X Noot
44

Zie Obscene Publications Act 1959, Sections 1 en 2.

X Noot
45

Zie Postal Services Act 2000, Section 85.

X Noot
46

Customs Act 1901- Section 233BAB.

X Noot
47

Zie Curbing Realistic Exploitative Electronic Pedophilic Robots (CREEPER) Act 2.0.

X Noot
48

Zie Criminal Code (R.S.C., 1985, c. C-46), alsook de uitspraak van de Canadese rechter in de strafzaak tegen Kenneth Harrisson.

X Noot
49

Kamerstuk 34 843 nr. 42.

X Noot
50

Kamerstuk 29 279 nr. 526.

X Noot
51

Aanhangsel Handelingen 2019/20, nr. 3883.

X Noot
52

Motie van het lid Van den Berge c.s., Kamerstuk 35 349, nr 15.

X Noot
53

Kamerstuk 28 345, nr. 234.

Naar boven