34 674 Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten vanwege een aantal wijzigingen van pensioenwetgeving (Verzamelwet pensioenen 2017)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 5 september 2017

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Verzamelwet pensioenen 2017. Deze leden hebben nog enige vragen.

De leden van de D66-fractie hebben eveneens met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Verzamelwet pensioenen 2017 en hebben daarover nog enkele vragen.

Ook de leden van de fractie van de Partij van de Arbeid hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Verzamelwet pensioenen 2017. Deze leden hebben hierover nog de volgende vragen.

2. Elektronische informatieverstrekking

De Tweede Kamer heeft met algemene stemmen het amendement van het lid Omtzigt2 over de bewaarplicht voor pensioenuitvoerders aangenomen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe zij denkt om te gaan met de uitvoering van het amendement-Omtzigt over deze bewaarplicht? Deelt de regering het beeld dat het amendement slechts ziet op een bewaarplicht voor het Uniform Pensioenoverzicht? Kan de regering aangeven wat de consequenties en eventuele uitvoeringskosten zijn die voortvloeien uit deze bewaarplicht? Is de regering voornemens om nog een impactanalyse met beide Kamers te delen, alvorens de modaliteiten te bepalen van de bewaarplicht?

De leden van de fractie van D66 zijn er niet van overtuigd dat de overgang naar digitale berichtgeving aan pensioendeelnemers voldoende zorgvuldig is geregeld. Het is welbekend dat dit ook juist voor ouderen extra risico’s oproept. Kan de regering nog eens aangeven hoe vermeden zal worden dat juist de meest kwetsbare deelnemers aan pensioenregelingen overvallen kunnen worden door ontwikkelingen waarover zij niet voldoende zijn geïnformeerd?

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat middels het genoemde amendement-Omtzigt3 een bewaarplicht voor pensioenuitvoerders van elektronisch verstrekte pensioeninformatie wordt geïntroduceerd. Deze leden onderschrijven het belang van een dergelijke verplichting. Zij vragen de regering of hiertoe een uitvoeringstoets is uitgevoerd en hoe de regering de haalbaarheid van deze bewaarplicht beoordeelt.

3. Raad van toezicht ondernemingspensioenfondsen

De leden van de CDA-fractie lezen dat in de Verzamelwet wordt voorgesteld dat de jaarlijkse, externe visitatiecommissie bij ondernemingspensioenfondsen van meer dan 1 miljard vermogen wordt afgeschaft.

De regering heeft ervoor gekozen om liquiderende ondernemingspensioenfondsen met meer dan 1 miljard aan vermogen niet uit te zonderen van de verplichting om een raad van toezicht in te stellen. Bij de wetsbehandeling is hiervoor het argument gebruikt dat liquidatieprocessen lang kunnen duren.4 Deelt de regering de mening dat multi-ondernemingspensioenfondsen met een bij wet vastgestelde uiterlijke liquidatiedatum van 31 december 2020 per definitie ontzien zouden kunnen worden, omdat vaststaat dat het liquidatieproces niet lang, dus tot na die datum kan duren? Is de regering bereid om er bij de toezichthouder op aan te dringen dat multi-ondernemingspensioenfondsen worden ontzien? Is zij bereid dit ook te doen voor alle ondernemingspensioenfondsen die geraakt worden door de maatregel en op een vergelijkbare korte termijn liquideren?

De leden van de fractie van D66 hebben geconstateerd dat de regering met de invoering van een raad van toezicht-model voor ondernemingspensioenfondsen niet heeft willen wachten op de evaluatie van De Nederlandsche Bank (DNB) van de thans vigerende visitatiecommissies. Kan de regering aangeven waarom zij dat niet gedaan heeft? En is het juist dat in het voorstel van de regering de in te stellen raad van toezicht geen betrokkenheid zal hebben bij benoeming en ontslag van bestuursleden? Zo ja, kan de regering dan toelichten waarom zij deze in de ogen van deze leden wezenlijke bevoegdheid niet zou willen toekennen?

De leden van de PvdA-fractie stellen met instemming vast dat in de Verzamelwet voor de ondernemingspensioenfondsen de verplichting is opgenomen om een raad van toezicht in te stellen. Dit betreft een toezegging van regeringswege waar de Eerste Kamer zich sterk voor heeft gemaakt bij de behandeling van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen5. Deze leden plaatsen echter een kanttekening bij het hanteren van een ondergrens voor het beheerd vermogen van fondsen waarvoor deze verplichting geldt. Ook DNB geeft in haar toezichttoets aan geen goede gronden te zien voor een beperking van die verplichting. Juist kleinere pensioenfondsen hebben in de praktijk moeite met de toegenomen complexiteit van de omgeving waarin fondsen zich bewegen en zijn dus gebaat bij een versterking van het intern toezicht. DNB geeft aan dat het in zijn algemeenheid niet zo is dat de complexiteit in de besluitvorming en de daaraan verbonden risico's toenemen naarmate het beheerd vermogen groter is en dat de voordelen van een raad van toezicht boven een visitatiecommissie dus ook opgaan voor kleine ondernemingspensioenfondsen. Deze voordelen zijn dat een raad van toezicht op continue basis opereert en dat vraagstukken aldus aan de orde worden gesteld op het moment dat zij actueel zijn, continuïteit kent in de samenstelling, en niet door het bestuur terzijde kan worden geschoven indien de raad zich kritisch opstelt.

De motivering van de regering dat er voor is gekozen om deze verplichting niet aan alle ondernemingspensioenfondsen op te leggen vanwege de administratieve lasten voor de kleinere ondernemingspensioenfondsen, komt de leden van de PvdA-fractie als weinig overtuigend voor. Immers, de kosten voor een raad van toezicht komen in de plaats van de anders jaarlijks te maken kosten voor een visitatiecommissie. Ten behoeve van de behandeling van het voorliggende wetsvoorstel zijn de kosten van een raad van toezicht becijferd op 25.000 euro per jaar, terwijl voor de kosten van een jaarlijkse visitatie met 20.000 euro per jaar wordt gerekend. Is de regering het met deze leden eens dat een raad van toezicht een wezenlijk ander en in potentie aanzienlijk krachtiger instrument is ten behoeve van het interne toezicht dan een visitatiecommissie? En deelt de regering de mening dat de extra administratieve lasten ten opzichte van het vigerende model uitermate beperkt zijn? Is de regering bereid artikel I onderdeel K op dit punt bij de eerstkomende gelegenheid aan te passen, zodat ook de kleinere ondernemingspensioenfondsen hier alvast rekening mee kunnen houden?

Tegelijkertijd achten de leden van de PvdA-fractie het onnodig dat liquiderende ondernemingspensioenfondsen aan deze nieuwe eis van een raad van toezicht moeten voldoen. Ziet de regering mogelijkheden om deze specifieke groep fondsen te ontzien? Daarbij achten deze leden het denkbaar dat een dergelijke mogelijkheid wordt opengesteld voor fondsen die feitelijk een liquidatiebesluit hebben genomen waarin liquidatie binnen een periode van maximaal drie jaren is voorzien. De motie-Van Rooijen6 met een minder expliciete tijdsafbakening is in de Tweede Kamer verworpen. Hoe beoordeelt de regering een dergelijke termijn?

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de in december 2015 door de Eerste Kamer aangenomen Wet algemeen pensioenfonds7 tot doel heeft om de uitvoering van pensioenen efficiënter te maken. Bij de eerder genoemde Wet versterking bestuur pensioenfondsen is echter voor het onafhankelijk bestuursmodel bepaald dat het bestuur en de raad van toezicht verantwoording moet afleggen aan het belanghebbendenorgaan. Voor een algemeen pensioenfonds betekent dit dat een dergelijk belanghebbendenorgaan per kring aangehouden dient te worden en dat het bestuur en de raad van toezicht aan elk van deze organen verantwoording verschuldigd is. Deze leden vragen de regering of dit niet doelmatiger kan worden ingericht, bijvoorbeeld door een Kring Overstijgend Medezeggenschapsorgaan in te richten bestaande uit de voorzitters van de diverse belanghebbendenorganen en de genoemde verantwoordingsplicht daar neer te leggen. Dit maakt het ook mogelijk om fondsbreed beleid in gezamenlijkheid, dus met alle belanghebbendenorganen gelijktijdig, te bespreken. De huidige Wet algemeen pensioenfonds voorziet niet expliciet in deze mogelijkheid. Is de regering bereid dit middels een richtinggevende uitspraak dan wel bij eerstkomende gelegenheid mogelijk te maken?

4. Overig

Variabele pensioenuitkeringen

De leden van de CDA-fractie constateren dat de wetgeving inzake nettopensioen8 uitgebreid is besproken. Deze leden vragen of de regering een stand van zaken kan geven over de uitvoering van de motie- Van Rooijen-Oomen9 over het mogelijk maken van de variabele uitkering voor alle pensioenuitvoerders. Op 3 maart 2017 heeft de Staatssecretaris bij een schriftelijk overleg over de Wet verbeterde premieregeling10 aangegeven te kijken in hoeverre de huidige eisen voor taakafbakening belemmerend zijn voor de uitvoering van variabele uitkeringen op basis van vrijwillige pensioenvoorzieningen die bedrijfstakpensioenfondsen willen aanbieden en in hoeverre alternatieven voor deze eisen mogelijk zijn. De Staatssecretaris gaf aan in overleg met het veld te zijn en zo spoedig mogelijk een goede uitkomst te willen realiseren. Hoe verhoudt deze discussie zich tot het voornemen om een shoprecht te introduceren voor nettopensioen per 1 januari 2018? Leidt laatstgenoemd voornemen niet tot de door de Eerste Kamer ongewenst geachte wijzigingen in het institutioneel speelveld? Kan de regering nader toelichten waarom zij dus toch recht van shoppen in isolement beziet?

Overbruggingspensioen

Ook over het door de Tweede Kamer aangenomen amendement van de leden Van Kent en Gijs van Dijk11 over aanpassing van het AOW-overbruggingspensioen hebben de leden van de CDA-fractie enkele vragen.

Het genoemde amendement leidt ertoe dat een specifieke groep gepensioneerden de mogelijkheid krijgt om hun AOW-overbruggingspensioen in de tweede pijler aan te passen aan de stijging van de AOW-leeftijd. Hiermee kunnen AOW-gaten worden opgevuld met aanvullend pensioen. Dit amendement maakt het mogelijk dat zogenaamde «spijtoptanten» toch gebruik kunnen blijven maken van het aanpassen van de hoog-laag constructie van het al lopende pensioen. Tot 1 juli 2016 bestond een tijdelijke regeling waarbij aanpassing van het uitkeringsverloop werd toegestaan van al ingegaan ouderdomspensioen. Niet iedereen die van deze mogelijkheid gebruik kon maken heeft dit tijdig gedaan voor 1 juli 2016. Daarom wordt de regeling voor deze groep mensen opnieuw geïntroduceerd.

Na 1 januari 2016 zijn er echter ook nog pensioenen ingegaan waarbij nog geen rekening is gehouden met een AOW-leeftijd van 67 jaar en 3 maanden vanaf 2022. Daarmee rekening houden kon ook niet, want deze verhoging is pas bekend gemaakt in oktober 2016, na een nieuwe prognose van het CBS. Kan de regering aangeven of deze gepensioneerden hun reeds ingegane pensioen ook gebruik kunnen maken van de geboden aanpassing om het AOW-gat dat straks ontstaat op te vangen? Kan de regering aangeven waarom het niet structureel mogelijk wordt gemaakt om reeds ingegane pensioenen aan te passen als een verhoging van de AOW-leeftijd nadien tot inkomensgaten leidt?

De leden van de fractie van D66 vragen zich af waarom de regering niet wil meewerken aan een structurele tegemoetkoming voor degenen die worden geconfronteerd met tussentijdse verhogingen in hun AOW-ingangsdatum. Aanpassing van dan reeds ingegane pensioenen heeft geen nadelige arbeidsmarkteffecten, en kan een effectieve tweede pijler-oplossing voor een eerste pijler-probleem mogelijk maken. Kan de regering haar terughoudendheid ter zake toelichten? Zou de regering bereid zijn alsnog aanvullende stappen te zetten?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de beantwoording met belangstelling tegemoet; zij ontvangen de reactie bij voorkeur binnen vier weken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rinnooy Kan

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU), (vice-voorzitter), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Don (SP), Van Hattem (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Rinnooy Kan (D66), (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vacature (PvdA) en A.J.M. van Kesteren (PVV).

X Noot
2

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 674, nr. 10.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 674, nr. 10.

X Noot
4

Handelingen TK 2016/2017, nr. 84, item 10

X Noot
5

Besluit van 2 juni 2014 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met de Code Rechtstreeks verzekerde regelingen en enige andere wijzigingen (Stb. 2014, 198).

X Noot
6

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 674, nr. 21

X Noot
7

Besluit van 23 december 2015 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet algemeen pensioenfonds en de Wet van 23 december 2015 tot wijziging van de Wet algemeen pensioenfonds (Stb. 550) (Stb. 551, 2015).

X Noot
8

Besluit van 11 december 2014 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met uitvoering van het nettopensioen en de waarborg voor fiscale hygiëne van het nettopensioen (Stb. 2014, 529).

X Noot
9

Kamerstukken I, 2015–2016, 34 255, N.

X Noot
10

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 255, R.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 674, nr. 19.

Naar boven