Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34674 nr. 22 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34674 nr. 22 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2017
Op 7 juni jl. heeft de plenaire behandeling van de Verzamelwet pensioenen 2017 in uw Kamer plaatsgevonden (Handelingen II 2016/17, nr. 84, debat over de Verzamelwet pensioenen 2017). Onder punt 1 van deze brief ga ik in op onderwerpen die betrekking hebben op de Verzamelwet en van belang zijn voor de stemmingen over genoemd wetsvoorstel. Tevens ontvangt u hierbij een tweede nota van wijziging (Kamerstuk 34 674, nr. 22).
Verder heb ik uw Kamer een brief toegezegd over een aantal pensioenonderwerpen, die verder aan de orde kunnen komen in het AO Pensioenonderwerpen van 15 juni aanstaande. Deze punten zijn opgenomen onder de punten 2 en 3 van deze brief.
De leden Van Kent (SP) en Van Dijk (PvdA) hebben hun amendement over een structurele mogelijkheid voor overbruggingspensioen aangepast (Kamerstuk 34 674, nr. 19). Ik heb tijdens de behandeling van de Verzamelwet aangegeven dat ik mij wel iets kan voorstellen bij een regeling voor spijtoptanten, maar dat er met een structurele regeling voor de troepen wordt uitgelopen. Bij een splitsing van het amendement in een regeling voor spijtoptanten en een structurele regeling, heb ik aangegeven dat ik het eerste deel oordeel Kamer kan geven en het tweede deel moet ontraden. Ik zie dat de leden gekozen hebben voor een regeling voor spijtoptanten, waardoor ik het gewijzigde amendement aan het oordeel van de Kamer kan laten.
In reactie op het amendement van het lid Omtzigt (CDA) met betrekking tot het woordje «tevens» (Kamerstuk 34 674, nr. 13), merk ik het volgende op.
Ik hecht er aan nogmaals te benadrukken wat ik met dit deel van de Pensioenwet beoog: deelnemers helder inzicht verschaffen in de risico’s en koopkracht van hun pensioen, door middel van scenario’s. Tegelijkertijd moeten uitvoerders natuurlijk ook de nominale pensioenaanspraken kunnen tonen, zoals dat nu al gebeurt op het UPO. Met die bedoeling als uitgangspunt laat ik het oordeel aan de Kamer of het woord «tevens» al dan niet behulpzaam is.
Daarbij merk ik nog wel op dat hetgeen in de toelichting op het amendement Omtzigt is vermeld mijn inziens niet klopt. Zoals hierboven is aangegeven, is met de nota van wijziging niet beoogd om pensioenoverzichten nog maar in één scenario weer te geven, zoals in de toelichting staat. In de betreffende wetsartikelen blijven immers de scenario’s genoemd staan, ongeacht het vervallen van het woordje «tevens».
Tijdens de plenaire behandeling van de Verzamelwet pensioenen 2017 heeft het lid Omtzigt verzocht om de bevoegdheid tot waardeoverdracht in het kader van de «herkansing» voor de variabele uitkering (Artikel I, onderdeel Q en artikel II, onderdeel R in de Verzamelwet) te wijzigen in een verplichting tot waardeoverdracht. Ik ben bereid om aan dit verzoek tegemoet te komen en heb daartoe een nota van wijziging bijgevoegd.
In de nota van wijziging is tevens een redactionele aanpassing met betrekking tot een artikel in de Wet verplichte beroepspensioenregeling opgenomen.
Enkele leden van uw Kamer hebben vragen gesteld over problemen rond de uitvoerbaarheid van nettopensioenregelingen door pensioenfondsen. Ik heb uw Kamer toegezegd samen met de Staatssecretaris van Financiën een oplossingsrichting te schetsen.
Het nettopensioen is een vrijwillige pensioenregeling die kan worden uitgevoerd door een pensioenfonds. Deelname aan de nettoregeling is alleen mogelijk indien ook wordt deelgenomen aan de verplichte basispensioenregeling van een pensioenfonds. Het vermogen in de nettoregeling vormt één financieel geheel met het vermogen in de andere regelingen die een pensioenfonds uitvoert. Om te voorkomen dat er middelen van de basispensioenregeling naar de nettoregeling stromen zijn er voorwaarden gesteld aan de uitvoering voor een regeling voor nettopensioen. Deze voorwaarden beogen te voorkomen dat ingebrachte brutopremies de onbelaste uitkeringen van de nettoregeling subsidiëren. Zo worden deelnemers in de verplichte basisregeling beschermd en wordt tevens een verlies aan belastingclaim voorkomen.
Met haar brief van 2 juni jl. wijst de Stichting van de Arbeid op de consequenties van de verplichting om bij de inkoop van nettopensioen in de basisregeling van het fonds tegen de risicovrije rente een opslag te betalen ten behoeve van het vereist eigen vermogen, ongeacht de feitelijke vermogenspositie van het fonds. In voorkomende gevallen betaalt de deelnemer aan een nettopensioen hiermee voor een mate van zekerheid die hij op dit moment, gegeven de huidige stand van de dekkingsgraden, feitelijk niet krijgt. De Staatssecretaris van Financiën en ik vinden het niet wenselijk als de voorwaarden voor deelnemers aan een nettopensioen onevenwichtig uitpakken en begrijpen de wens van de leden van uw Kamer om hiervoor een oplossing te bieden. Tegelijkertijd hechten wij aan het voldoende scheiden van de middelen voor de verplichte basisregeling en het nettopensioen (fiscale hygiëne).
Oplossingrichting: aanpassing inkooptarief nettopensioen en introduceren keuzemogelijkheid aanbieder in uitkeringsfase
Het kabinet stelt één pakket met twee maatregelen voor om de deelnemers aan een nettopensioenregeling tegemoet te komen. Beide maatregelen tezamen vormen een adequate oplossing voor de problematiek rondom het nettopensioen en doen ook recht aan de deelnemers in de basispensioenregeling. Het gaat daarbij om de aanpassing van de inkooptarieven voor het nettopensioen bij pensioenfondsen en het introduceren van de wettelijke keuzemogelijkheid voor een andere aanbieder in de uitkeringsfase.
Aanpassing inkooptarief nettopensioen bij pensioenfondsen
Het kabinet acht een aanpassing van het inkooptarief voor nettopensioen bij pensioenfondsen in het belang van de deelnemers acceptabel als de scheiding tussen de pensioengelden in de basispensioenregeling en de nettoregeling voldoende solide blijft.
Op basis van dit uitgangspunt stellen de Staatssecretaris van Financiën en ik voor om de inkooptarieven dekkingsgraadafhankelijk te maken, met daarbij drie aanvullende voorwaarden:
1) er wordt een ondergrens van het minimaal vereist eigen vermogen (104,3%) gehanteerd,
2) er wordt geen bovengrens gehanteerd (inkooptarief is afhankelijk van dekkingsgraad) en
3) het procentuele inkooptarief voor nettopensioen moet minimaal gelijk zijn aan de feitelijke premie in de basispensioenregeling, uitgedrukt als percentage van de daarmee ingekochte jaarlijkse pensioenaanspraken.
Deze voorwaarden waarborgen dat deelnemers aan een nettopensioenregeling bijdragen aan het herstel van de dekkingsgraad van een fonds tot in ieder geval het minimaal vereist eigen vermogen. Tevens wordt geborgd dat vanuit de basispensioenregeling niet meer wordt bijgedragen aan het herstel van de dekkingsgraad dan vanuit de nettopensioenregeling bij inkoop. Met alleen deze maatregel wordt de problematiek belangrijk verzacht, maar er is meer nodig.
Introduceren keuzemogelijkheid aanbieder in uitkeringsfase
Om deelnemers aan een nettoregeling keuzemogelijkheden te bieden als het gaat om de uitkeringsfase van nettopensioen wil het kabinet voor deelnemers die hun nettopensioen opbouwen bij een pensioenfonds het wettelijk mogelijk maken om op de pensioeningangsdatum voor de uitkeringsfase van hun nettopensioen te kiezen voor een andere pensioenuitvoerder, zoals een verzekeraar (shoprecht). Deze keuzemogelijkheid is in het verleden door sommige fondsen eerder al toegepast, voor de behandeling van de Wet verbeterde premieregeling.
Momenteel hebben deelnemers aan een nettopensioenregeling bij een pensioenfonds deze mogelijkheid niet. Dit komt doordat een fonds dat een vrijwillige pensioenregeling, zoals nettopensioen, aanbiedt, moet voldoen aan de taakafbakeningseisen. Op grond van deze eisen moet het nettopensioen worden ingekocht in de basispensioenregeling van het betreffende fonds. Hierdoor is er geen mogelijkheid meer om op de pensioeningangsdatum over te stappen naar een verzekeraar voor de uitkeringsfase van het nettopensioen. Zodoende wil het kabinet in het belang van de deelnemer deze keuzemogelijkheid op pensioeningangsdatum wettelijk introduceren.
De deelnemer krijgt hiermee de mogelijkheid op pensioeningangsdatum te kiezen voor die uitvoerder die hij wenst, ook als hij het nettopensioen heeft opgebouwd bij een pensioenfonds. Ook krijgt de startende deelnemer met een voorkeur voor inkoop bij een verzekeraar hiermee de mogelijkheid om in de opbouwfase bij het «eigen» pensioenfonds te blijven – waar deze deelnemer nu geen andere mogelijkheid heeft om zich direct tot een verzekeraar te wenden voor de opbouw van een nettopensioen.
Met deze maatregel wordt ook aan de deelnemers die zich met de eerste maatregel niet voldoende bediend voelen, een oplossing geboden. Daarom beschouwt het kabinet dit als één pakket.
Proces
Met het bovengenoemde pakket aan maatregelen wordt een evenwichtige oplossing geboden voor het relatief hoge inkooptarief dat pensioenfondsen gegeven de huidige stand van de dekkingsgraden bij de uitvoering van nettopensioen moeten hanteren. Het belang van de deelnemers staat daarbij voorop. Zij krijgen enerzijds de mogelijkheid om tegen gunstiger tarieven nettopensioen in te kopen bij hun eigen pensioenfonds en krijgen anderzijds de optie om een nettopensioenuitkering door een verzekeraar te laten uitvoeren.
Deze oplossingsrichting vergt aanpassing van de regelgeving. Dit proces zal uiteraard in zorgvuldige afstemming met het parlement plaatsvinden. Voor aanpassing van het inkooptarief van nettopensioen, met de genoemde randvoorwaarden, is wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling nodig. Een conceptbesluit zal na behandeling in de ministerraad aan uw Kamer worden voorgehangen. Een keuzemogelijkheid in de uitkeringfase voor deelnemers die nettopensioen opbouwen bij een pensioenfonds, vergt wetswijziging. Het kabinet streeft ernaar om deze wijziging mee te laten lopen in het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen dat momenteel voorligt voor advies van de Raad van State. Het streven is om het pakket per 1 januari 2018 van kracht te laten worden. Er zal in afstemming met het pensioenveld worden onderzocht of en in hoeverre het mogelijk is om de huidige deelnemers die met deze problematiek geconfronteerd worden tegemoet te komen.
Het lid Van Weyenberg (D66) heeft vragen gesteld over de uiteenlopende eisen aan het recht op nabestaandenpensioen. Hierover heb ik onlangs ook schriftelijke Kamervragen beantwoord (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2029). De heer Van Weyenberg heeft gevraagd wanneer een oplossing op dit punt tegemoet kan worden gezien.
Zoals ook opgemerkt in de beantwoording van de Kamervragen is het aan cao-partijen om te bepalen of zij al dan niet voorzien in partnerpensioen. Het is ook aan cao-partijen om te bepalen of ze ongehuwd samenwonenden daarvoor in aanmerking willen laten komen en of ze daaraan specifieke voorwaarden willen stellen (zoals een samenlevingscontract). Ik wil niet tornen aan de vrijheid van sociale partners op dit punt.
Voorts blijkt uit cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) dat er eind 2016 nog 15 van de 343 pensioenregelingen zijn waarbij alleen in geval van huwelijk of geregistreerd partnerschap sprake is van partnerpensioen. Bij verreweg de meeste fondsen maken ongehuwd samenwonenden al onderdeel uit van het partnerbegrip. In een aantal gevallen is hier beargumenteerd vanaf gezien, dit betreft vooral fondsen met veel kleine pensioenen. Het toekennen van een partnerpensioen aan samenwonenden heeft juist voor deze fondsen grote gevolgen voor de administratieve lasten en de kosten.
In de beantwoording van de Kamervragen heb ik aangegeven dat de aangekondigde maatregelen rond de waardeoverdracht van kleine pensioenen op termijn voor deze fondsen mogelijk kan leiden tot een andere overweging met betrekking tot ongehuwd samenwonenden. Als duidelijk is welk effect het wetsvoorstel zal hebben, kan worden bezien of nadere maatregelen nodig zijn.
Naar aanleiding van de vragen van het lid Lodders (VVD) meld ik dat DNB de eventuele blokkades voor een «carve out» tegen het licht zal houden en mij (of mijn opvolger) zal informeren over haar bevindingen. In september wordt u hierover nader geïnformeerd.
Het lid Van Weyenberg heeft voorts gevraagd om een toelichting op de rechten van de deelnemer die voortvloeien uit artikel 46a, tweede lid, van de Pensioenwet, waarbij het specifiek gaat om de informatie die beschikbaar wordt gesteld over een eventueel herstelplan van een pensioenfonds.
In artikel 46a,tweede lid, sub c is de verplichting voor de pensioenuitvoerder opgenomen om, voor zover van toepassing, informatie over het herstelplan of geactualiseerd herstelplan op te nemen. Dat betekent niet per definitie dat het herstelplan zelf ook moet worden gepubliceerd. Een herstelplan is immers in eerste instantie bedoeld voor de toezichthouder.
Een pensioenuitvoerder heeft de bevoegdheid om te bepalen of het herstelplan al dan niet op de website wordt geplaatst. De reden dat in artikel 46a, tweede lid, sub c de verplichting is opgenomen om informatie over het herstelplan op de website te publiceren (en niet het volledige herstelplan) hangt samen met de algemene eisen die gesteld worden aan pensioencommunicatie: duidelijk en begrijpelijk.
Over de evaluatie van de Wet verevening van pensioenrechten bij scheiding, die samen met het Ministerie van V&J is uitgevoerd, ontvangt uw Kamer voorafgaand aan het AO een aparte brief (Kamerstuk 32 043, nr. 368).
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34674-22.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.