Vragen van het lid Van Weyenberg (D66) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over uiteenlopende eisen aan het recht op nabestaandenpensioen (ingezonden 13 april 2017).

Antwoord van Staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 7 juni 2017)

Vraag 1

Kunt u zich de antwoorden op eerdere vragen over de uiteenlopende eisen aan het recht op nabestaandenpensioen herinneren?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat is er concreet gedaan met de aanbeveling van de Stichting van de Arbeid inzake het begrip partner bij nabestaandenpensioen van 22 juli 2015? Kunt u toelichten hoeveel pensioenfondsen naar aanleiding van deze aanbeveling het begrip partner hebben aangepast? Als pensioenfondsen afwijken van een aanbeveling van de Stichting van de Arbeid, lichten zij dan toe waarom?

Antwoord 2

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 21 december 2016 met betrekking tot het wetsvoorstel waardeoverdracht kleine pensioenen.2 In deze brief heb ik uw Kamer geïnformeerd in hoeverre gevolg is gegeven aan de aanbeveling van de Stichting van de Arbeid ten aanzien van de uniformering van het begrip partnerdefinitie voor het partnerpensioen. Daaruit blijkt onder meer dat bij verreweg de meeste pensioenfondsen de ongehuwd samenwonenden al onderdeel uitmaken van het partnerbegrip. Enkele fondsen hebben er beargumenteerd vanaf gezien om ongehuwd samenwonenden mee te nemen in het partnerbegrip. Dit zijn vooral fondsen met veel kleine pensioenen. Op termijn kunnen de aangekondigde maatregelen rond de waardeoverdracht kleine pensioenen voor deze fondsen mogelijk leiden tot een andere overweging met betrekking tot ongehuwd samenwonenden.

Vraag 3

Vindt u het onwenselijk dat het op dit moment voorkomt dat de ene partner wel recht heeft op nabestaandenpensioen van de andere partner, terwijl dat andersom door afwijkende regels niet het geval is?

Antwoord 3

Enerzijds zijn ongelijkheden in pensioenregelingen in zijn algemeenheid onvermijdelijk, omdat pensioenregelingen onderdeel zijn van de arbeidsvoorwaarden en die kunnen per werkgever of per sector verschillen. Het is aan cao-partijen om te bepalen of ze ongehuwd samenwonenden in aanmerking willen laten komen voor nabestaandenpensioen en of ze daaraan specifieke voorwaarden willen stellen (bijvoorbeeld een samenlevingscontract). Die nadere voorwaarden kunnen voor pensioenuitvoerders nodig zijn om aan te tonen dat er wordt voldaan aan fiscale eisen.3 Anderzijds is het voor betrokkenen en hun partners lastig te begrijpen dat de ene samenwonende partner wel een nabestaandenpensioen ontvangt en de andere partner niet. Zoals blijkt uit de antwoorden op vraag 4, betreft het eind december 2016 15 van de 343 pensioenregelingen. Als op termijn duidelijk is of het wetsvoorstel waardeoverdracht klein pensioen effect heeft op dit punt (zoals aangegeven in antwoord 2), kan worden bezien of nadere maatregelen nodig zijn.

Vraag 4

Kunt u aangeven hoeveel fondsen, cq. hoeveel deelnemers pensioen opbouwen bij een pensioenfonds, de eis stellen van een huwelijk of geregistreerd partnerschap, en hoeveel fondsen met betrekking tot nabestaandenpensioen de eis stellen dat in ieder geval mensen een samenlevingscontract hebben of al een bepaald aantal jaren samen op één adres wonen? Is dat meer of minder dan ten tijde van uw eerdere antwoorden van 3 juli 2015?

Antwoord 4

Uit cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) per ultimo 2016 blijkt het volgende:

  • In totaal voeren de pensioenfondsen 343 pensioenregelingen uit. Sommige fondsen voeren meerdere regelingen uit.

  • Bij 328 van die 343 pensioenregelingen wordt de vraag «Geldt het partnerpensioen ook voor partners met wie de deelnemer niet gehuwd is, noch een geregistreerd partnerschap heeft?» door het fonds beantwoord met «ja». Hieruit volgt dat samenwoners in dat geval ook recht kunnen hebben op nabestaandenpensioen. Er is bij DNB niet bekend of er dan nog nadere voorwaarden gelden, in de zin van een samenlevingscontract, of bepaalde tijd samengewoond moeten hebben.

  • Deze 328 regelingen bevatten 5.002.435 actieven, 7.823.298 gewezen deelnemers en 3.135.341 gepensioneerden.

  • De 15 pensioenregelingen waarbij alleen in geval van huwelijk of geregistreerd partnerschap sprake is van partnerpensioen hebben 236.690 actieven, 636.396 gewezen deelnemers en 41.439 gepensioneerden.

Een vergelijking met de cijfers uit 2015, die genoemd zijn in bovengenoemde antwoorden op Kamervragen, laat enerzijds zien dat er op dit moment minder pensioenregelingen zijn waarbij alleen in geval van huwelijk of geregistreerd partnerschap sprake is van partnerpensioen (15 ten opzichte van 22 pensioenregelingen). Anderzijds hebben deze 15 pensioenregelingen meer actieven, gewezen deelnemers en gepensioneerden dan de 22 pensioenregelingen destijds. Dat geldt echter ook voor de regelingen waarbij ook in geval van ongehuwd samenwonen sprake is van partnerpensioen. De 328 regelingen waarbij dat nu het geval is hebben meer actieven, deelnemers en gepensioneerden dan de regelingen destijds (396 pensioenregelingen).


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2816

X Noot
2

Kamerstuk 32 043, nr. 350

X Noot
3

Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2816, antwoord op vraag 3

Naar boven