34 555 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten tot uitfasering van het pensioen in eigen beheer en het treffen van enkele fiscale maatregelen inzake oudedagsvoorzieningen (Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen)

D VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 april 2017

De leden van de vaste commissie voor Financiën1 hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën2 van 10 februari 2017 inzake Pensioen in eigen beheer – verschil tussen bepaald elders verzekerd deel en onbepaald elders verzekerd deel.

Naar aanleiding daarvan is op 16 maart 2017 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris.

De Staatssecretaris heeft op 13 april 2017 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN

Aan de Staatssecretaris van Financiën

Den Haag, 16 maart 2017

De leden van de vaste commissie voor Financiën hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief3 van 10 februari 2017 inzake Pensioen in eigen beheer – verschil tussen bepaald elders verzekerd deel en onbepaald elders verzekerd deel. De leden van de fractie van de VVD hebben nog enige nadere vragen. De leden van de CDA-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de VVD-fractie danken u voor uw brief naar aanleiding van uw toezegging4 tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer (PEB) op 13 december 2016. In uw brief tracht u duidelijkheid te bieden over de kwestie van waardeoverdracht door een verzekeraar aan de pensioenuitvoerder eigen beheer, ook na afloop van de coulanceperiode van drie maanden na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. U concludeert, zo merken deze leden op, dat voor een elders verzekerd deel van het PEB, anders dan in een situatie van de zogenoemde «dekkingspolis», de pensioenregeling tussen de Werkgever-BV en de directeur-grootaandeelhouder (DGA) zodanig moet worden aangepast dat na het verlopen van de coulancetermijn van drie maanden alleen nog sprake kan zijn van een bepaald verzekerd deel en niet langer van een onbepaald verzekerd deel. Daardoor kan er naar uw oordeel5 na het verlopen van de coulancetermijn geen overgang meer plaatsvinden van de elders verzekerde pensioenaanspraak naar een eigenbeheerlichaam. Deze leden menen overigens te kunnen constateren dat u geen aanleiding heeft gezien om in deze aangelegenheid te overleggen met vertegenwoordigers van het Verbond van Verzekeraars, althans daarvan is deze leden niet gebleken. Bij deze leden zijn enkele onduidelijkheden blijven bestaan die aanleiding geven tot de volgende opmerkingen en vervolgvragen.

Het belang van een waardeoverdracht door een verzekeraar, in het kader van de uitfasering PEB ook na afloop van de coulanceperiode van drie maanden, is gelegen in de omvang van het bedrag dat op het afkoopmoment door de verzekeraar wordt uitbetaald aan de pensioenuitvoerder PEB, zo merken deze leden op. Gelet op de huidige lage rentestand is een waardeoverdracht door de verzekeraar thans niet opportuun. Daarbij kunnen ook nog tariefs- en winstgaranties van belang zijn. Uw standpunt over de coulancetermijn leidt er toe dat de waardeoverdracht door de verzekeraar aan de pensioenuitvoerder PEB binnen de coulanceperiode in het meest ongunstige tijdsgewricht wordt geforceerd. Uw eis dat de waardeoverdracht aan de pensioenuitvoerder PEB zonder ernstige financiële sancties uitsluitend binnen de coulanceperiode kan plaatsvinden, dient dan ook juridisch juist te zijn. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of sprake is van een dergelijke conclusie. Zij lichten dit als volgt toe.

De onderhavige pensioenrechten zijn aan een DGA toegekend op basis van een pensioentoezegging door zijn Werkgever-BV die dat pensioen in eigen beheer uitvoert. Hierna wordt aangenomen dat het eigenbeheerlichaam en de Werkgever-BV één en dezelfde entiteit zijn. De pensioenverplichtingen jegens de DGA staan aldus op de passiefzijde van de balans van de Werkgever-BV. Zodoende constateren deze leden dat er enkel een rechtsbetrekking is tussen de Werkgever-BV en de DGA. Aan de actiefzijde van de balans van de Werkgever-BV worden onder andere de vermogensbestanddelen verantwoord die er na pensionering toe dienen om de pensioenuitkeringen aan de DGA en zijn/haar nagelaten betrekkingen te kunnen voldoen. Die activa kunnen bestaan uit kasmiddelen, effecten, een 10-jarige US-dollar renteswap, vastgoed, enz. Met het onbepaald elders verzekerde gedeelte wordt op de passiefzijde van de balans rekening gehouden door de waarde van de polis in mindering te brengen op de voor de totale pensioenaanspraak (eigen beheer) benodigde voorziening. Dit gebeurt op basis van onderdeel B. van het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën6 aan de hand van de rekenregels zoals die gelden voor het pensioen in eigen beheer (4% rekenrente, geen leeftijdsterugstelling).

De inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wet uitfasering PEB brengt met zich dat de mogelijkheid voor het opbouwen van een pensioen in eigen beheer voor de toekomst wordt afgeschaft, constateren deze leden. Daarbij biedt de regering de mogelijkheid van een gefacilieerde afkoop of omzetting in een oudedagsverplichting. Voor zover in dezen van belang wordt de pensioenverplichting jegens de DGA op de passiefzijde van de balans van de Werkgever-BV gefixeerd, afgezien van de jaarlijkse oprenting. Uiteindelijk zijn naast (1) de waarde van de verzekeringspolis bepalend (2) de waarde van de activa (actiefzijde) ter dekking van de pensioenverplichting van de Werkgever-BV jegens de DGA (en zijn/haar nagelaten betrekkingen) die op pensioendatum beide ter beschikking komen om het met het wetsvoorstel PEB gefixeerde pensioen eigen beheer te kunnen uitbetalen. Er is in het gegeven voorbeeld van de balans van de Werkgever-BV geen verplichting om binnen de coulancetermijn bij voorbeeld de US-dollar renteswap af te wikkelen of het vastgoed te verkopen. Zo is er naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie ook geen noodzaak of verplichting om de waarde van de verzekeringspolis binnen de coulancetermijn over te nemen van de verzekeraar. Het rendement op de verzekeringspolis kan verbeterd worden met een voortzetting van de premiebetaling. Een waardeoverdracht van de verzekeringspolis binnen de coulanceperiode en het stoppen van premiebetaling na afloop van de coulanceperiode lijkt naar het oordeel van deze leden geen voorwaarde te zijn die hoeft te worden gesteld in het kader van de Wet uitfasering PEB. Zoals u zelf opmerkt in de memorie van antwoord bij het pakket Belastingplan 20177 is de Werkgever-BV vrij de middelen die meer aan activa beschikbaar zijn dan nodig zijn om de pensioenuitkeringen te betalen, ergens anders voor te gebruiken.

De leden van de VVD-fractie ontvangen op grond van voorgaande beschouwingen en overwegingen graag gemotiveerd antwoord op de volgende vragen. Zij onderscheiden daarbij twee (2) situaties die zich kunnen voordoen. In beide gevallen wordt vóór het einde van de coulanceperiode overeenkomstig het wetsvoorstel de verdere opbouw van de pensioenaanspraken van de DGA gestaakt. In situatie één (1) wordt de premiebetaling aan de verzekeraar voor het elders verzekerde onbepaalde gedeelte stopgezet. In situatie twee (2) wordt de premiebetaling voor het elders verzekerde onbepaalde gedeelte voortgezet zoals was overeengekomen met de verzekeraar. In beide situaties is zodoende sprake van premievrije pensioenaanspraken omdat niet langer nieuwe pensioenaanspraken worden opgebouwd in eigen beheer voor de DGA, terwijl die gefixeerde pensioenaanspraken nog steeds gedeeltelijk in eigen beheer gehouden worden en gedeeltelijk elders zijn ondergebracht bij een verzekeraar. Samenvattend is er geen sprake meer van voortgezette pensioenopbouw in eigen beheer ten behoeve van de DGA en zijn/haar nagelaten betrekkingen. De leden van de VVD-fractie hebben hierbij de volgende vragen.

Is de conclusie van deze leden juist dat in beide situaties de pensioenovereenkomst tussen de Werkgever-BV en de DGA hierdoor niet wijzigt maar alleen de omvang van de pensioenrechten in eigen beheer is gefixeerd (afgezien van oprenting)?

Is de conclusie van deze leden juist dat er zodoende nog steeds sprake is van een eindloon- of middelloonregeling zoals bedoeld door de Belastingdienst in zijn brief van 16 april 2004?

Is de conclusie van deze leden juist dat in situatie twee (2) het enige effect dat de voortgezette premiebetaling aan de verzekeraar voor het elders verzekerde onbepaalde deel heeft, is dat de voorziening op de balans van het eigen beheer lichaam jaarlijks afneemt met het bedrag waarmee het elders verzekerde kapitaal toeneemt door de premiebetaling aan de verzekeraar?

Is de conclusie van deze leden juist dat in situatie twee (2), zolang de voorziening op de balans van het eigen beheer lichaam niet nul is, nog steeds sprake van de situatie zoals bedoeld in de brief van de Belastingdienst van 16 april 2004?

Is de conclusie van deze leden juist dat de premievrije aanspraken van de DGA en zijn/haar nagelaten betrekkingen, zowel in situatie één (1) als in situatie twee (2) in zijn geheel zijn opgebouwd vóór de afloop van de coulancetermijn en dus in hun geheel onder de overgangsregeling vallen op grond waarvan het eigen beheer lichaam een toegelaten verzekeraar is?

Is de conclusie van deze leden juist dat aanpassing van de pensioenovereenkomst tussen DGA en Werkgever-BV (anders dan het staken van de verdere opbouw) en de verzekeringsovereenkomst tussen Werkgever-BV en de verzekeraar (anders dan het in situatie één (1) staken van de premiebetaling) dan ook niet noodzakelijk is?

Deze leden vragen u waarop u baseert8 dat: «de inhoud van de pensioenregeling zodanig moet worden aangepast dat geen overgang van de elders verzekerde pensioenaanspraak naar een eigenbeheerlichaam kan plaatsvinden na het verlopen van de coulancetermijn.»? Het eigenbeheerlichaam is, in de ogen van deze leden, immers nog steeds een toegelaten verzekeraar voor de pensioenaanspraken die zijn opgebouwd en gefixeerd tot de afloop van de coulancetermijn.

Kunt u aangeven waarop u baseert dat bij een waardeoverdracht na afloop van de coulanceperiode sprake is van een verboden handeling als bedoeld in artikel 19b, tweede lid van de Wet Loonbelasting? Er is in de optiek van deze leden namelijk geen sprake van het overgaan van een verplichting ingevolge een pensioenregeling met de DGA, maar in het voorkomende geval uitsluitend van de overgang van de verplichtingen die de verzekeraar heeft uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst. De verplichtingen uit hoofde van de pensioenregeling die de Werkgever-BV heeft getroffen met de DGA zitten immers al volledig bij het eigenbeheerlichaam en zijn uiterlijk aan het einde van de coulanceperiode gefixeerd. Zo blijkt naar het oordeel van deze leden uit de brief van de Belastingdienst van 16 april 20049 en uit de nota van wijziging10 bij het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer bij uw brief11 van 10 november 2016.

Omdat in de praktijk onduidelijkheid blijkt te bestaan lijkt het deze leden van de VVD-fractie wenselijk dat u op korte termijn in deze aangelegenheid een reactie vraagt van het Verbond van Verzekeraars om uw standpunt nader uit te werken in het belang van de directeur-grootaandeelhouders met een pensioen in eigen beheer.

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk binnen drie/vier weken.

De Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, De Grave

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 april 2017

Naar aanleiding van mijn brief van 10 februari 201712 over het verschil tussen een bepaald en een onbepaald elders verzekerd deel bij een pensioen in eigen beheer (PEB) zijn in de brief van de vaste commissie van Financiën van 16 maart 201713 enige nadere vragen gesteld door de leden van de fractie van de VVD. De leden van de fractie van het CDA sluiten zich bij deze vragen aan. In deze brief ga ik in op deze vragen.

Voordat ik hierop inga, hecht ik er echter aan eerst twee blijkens uw brief bestaande misverstanden weg te nemen. In de eerste plaats merken de leden van de genoemde fracties op dat mijn standpunt over de coulancetermijn ertoe leidt dat de waardeoverdracht door de verzekeraar aan de pensioenuitvoerder van een PEB binnen de coulanceperiode in het meest ongunstige tijdsgewricht wordt geforceerd gelet op de huidige lage rentestand. Het klopt dat een overgang van een verplichting ingevolge een elders verzekerd deel van een PEB naar het eigenbeheerlichaam niet meer zonder fiscale consequenties mogelijk is na het einde van de coulanceperiode. Het is echter niet zo dat de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen tot een dergelijke overgang zou dwingen. Dit is een vrije keuze van de directeur-grootaandeelhouder (dga). De dga kan er ook voor kiezen om de uitvoering van dit deel van de PEB-aanspraak definitief bij de externe verzekeraar te laten. Aanleiding hiervoor zou kunnen zijn het gegarandeerd hoge rendement dat eventueel met de externe verzekeraar is overeengekomen of de grotere zekerheid dat op de pensioeningangsdatum een adequate pensioenvoorziening aanwezig is. Bij een dergelijke keuze doen de genoemde nadelige financiële consequenties zich niet voor.

In de tweede plaats lijken de leden van deze fracties geen onderscheid te maken tussen de verschillende rollen die een vennootschap kan hebben. Ook ingeval de vennootschap die de pensioentoezegging heeft gedaan (de werkgever-bv) zelf als verzekeraar van (een deel van) de pensioenregeling optreedt (de situatie waarvan de genoemde leden in de brief uitgaan), dient onderscheid te worden gemaakt tussen de rol van werkgever en de rol van verzekeraar/uitvoerder. Daarnaast dient onderscheid te worden gemaakt tussen de situatie van een dekkingspolis en de situatie van een gesplitste uitvoering van een pensioenregeling. De pensioenverplichting jegens de dga staat slechts op de passiefzijde van de balans van de werkgever-bv (het eigenbeheerlichaam), voor zover het eigenbeheerlichaam als verzekeraar/uitvoerder van de pensioenregeling optreedt. In de memorie van antwoord in de Eerste Kamer heb ik toegelicht dat bij een onbepaald elders verzekerd deel van een PEB twee vormgevingen mogelijk zijn. De eerste is een dekkingspolis (die in de praktijk zelden voorkomt) en de tweede een gesplitste uitvoering van de pensioentoezegging (de in de praktijk gebruikelijke vorm). Bij een dekkingspolis is sprake van een verplichting van de verzekeringsmaatschappij tegenover het eigenbeheerlichaam. In dat geval staat op de balans van het eigenbeheerlichaam de volledige waarde van de pensioenverplichting op de passiefzijde van de balans en komt de waarde van de dekkingspolis hierop niet in mindering, maar staat deze als vermogensbestanddeel van het eigenbeheerlichaam op de actiefzijde van de balans. Ingeval er sprake is van een gesplitste uitvoering van de pensioentoezegging kan de dga de verzekeringsmaatschappij rechtstreeks aanspreken op nakoming van de verplichting en is derhalve niet alleen sprake van een rechtsbetrekking inzake de uitvoering van de pensioenregeling tussen de dga en het eigenbeheerlichaam, maar ook tussen de dga en de verzekeringsmaatschappij. In de situatie van een gesplitste uitvoering van de pensioentoezegging komt de waarde van de polis wel in mindering op de verplichting die het eigenbeheerlichaam op de passiefzijde van de balans opneemt.

Dan ga ik nu in op de gestelde vragen. Hierbij onderscheiden de leden van de fracties van de VVD en het CDA twee situaties. In beide door de leden geschetste gevallen wordt de pensioenopbouw in eigen beheer conform de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen voor het einde van de coulanceperiode beëindigd. In de eerste situatie gaan de genoemde leden ervan uit dat de premiebetaling aan de verzekeraar voor het elders verzekerde onbepaalde gedeelte wordt stopgezet (situatie 1). In de tweede situatie wordt deze premiebetaling volgens deze leden voortgezet zoals was overeengekomen met de verzekeraar (situatie 2).

De leden van de genoemde fracties vragen allereerst of hun conclusie juist is dat in beide situaties de pensioenovereenkomst tussen de werkgever-bv en de dga niet wijzigt, maar alleen de omvang van de pensioenaanspraken in eigen beheer zijn gefixeerd (afgezien van oprenting). Verder vragen deze leden of zodoende nog steeds sprake is van een eindloon- of middelloonregeling zoals bedoeld door de Belastingdienst in zijn brief van 16 april 2004.14

De conclusie van de leden van de fracties van de VVD en het CDA dat in beide situaties de pensioenovereenkomst tussen de dga en de werkgever-bv niet wijzigt is niet juist. Zowel in situatie 1 als situatie 2 moet de pensioentoezegging van de werkgever-bv aan de dga worden aangepast. Als gevolg van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen mag vanaf 1 april 2017, te verlengen met de coulancetermijn tot uiterlijk 1 juli 2017, geen pensioen meer bij een eigenbeheerlichaam worden opgebouwd of extra pensioenaanspraken alsnog in eigen beheer worden verzekerd. In beide situaties is dan ook aanpassing van de pensioenbrief nodig. Hierin moet worden vastgelegd dat geen verdere pensioenopbouw meer plaatsvindt bij het eigenbeheerlichaam. Wat er met het elders verzekerde deel gebeurt, is zoals gezegd ter keuze aan de dga. Hij kan ervoor kiezen de uitvoering van dat deel bij de externe verzekeraar te laten, maar hij kan er – onder de voorwaarde van stopzetting van verdere opbouw – ook voor kiezen de uitvoering vóór 1 juli 2017 over te laten gaan naar het eigenbeheerlichaam. Dat laatste moet dan uiteraard ook in de pensioenbrief worden vastgelegd.

Hierbij kan nog steeds sprake zijn van een eindloon- of middelloonregeling zoals bedoeld door de Belastingdienst in zijn brief van 16 april 2004. Zoals in mijn al aangehaalde brief van 10 februari 2017 is toegelicht ging het in die brief om de situatie dat de werkgever-bv aan de dga een eind- of middelloonpensioen heeft toegezegd dat gedeeltelijk wordt uitgevoerd door een professionele verzekeringsmaatschappij door middel van een op te bouwen pensioenkapitaal. Het van de professionele verzekeringsmaatschappij te ontvangen pensioen moet verplicht worden aangevuld door het eigenbeheerlichaam tot het door de werkgever-bv toegezegde pensioen. Indien hiervan sprake is, moet in de pensioenovereenkomst worden opgenomen dat de aanvulling door het eigenbeheerlichaam nooit meer mag zijn dan nodig is voor het voldoen aan de verplichting die dat lichaam op 1 juli 2017 had.

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen verder of hun conclusie juist is dat in situatie 2 het enige effect van de voortgezette premiebetaling voor het elders verzekerde onbepaalde deel is dat de voorziening op de balans van het eigenbeheerlichaam jaarlijks afneemt met het bedrag waarmee het elders verzekerde kapitaal toeneemt door de premiebetaling aan de verzekeraar en of – zolang de voorziening op de balans van het eigenbeheerlichaam niet nul is – nog steeds sprake is van de situatie die wordt bedoeld in de brief van de Belastingdienst van 16 april 2004. De gevolgen van de voortgezette premiebetaling in situatie 2 zijn niet in zijn algemeenheid te geven. Allereerst is van belang of de voortgezette premiebetaling leidt tot voortgezette pensioenopbouw. Indien dit niet het geval is en er is nog steeds sprake van een eindloon- of middelloonregeling zoals bedoeld in de brief van de Belastingdienst van 16 april 2004 (voor het tot 1 april 2017, te verlengen met de coulancetermijn tot uiterlijk 1 juli 2017, toegezegde PEB), kan het bij de verzekeraar opgebouwde kapitaal op pensioeningangsdatum leiden tot een lagere aanvulling voor het eigenbeheerlichaam om aan de uiterlijk op 1 juli 2017 aanwezige verplichting te voldoen. In zoverre kan inderdaad sprake zijn van een afnemende verplichting van het eigenbeheerlichaam tegenover de dga. Of dit daadwerkelijk tot een lagere aanvulling voor het eigenbeheerlichaam leidt is echter mede afhankelijk van de hoogte van de pensioenuitkering die met het opgebouwde kapitaal op pensioeningangsdatum feitelijk kan worden aangekocht. Wellicht ten overvloede merk ik hierbij nog op dat, zoals hiervoor aangegeven, de aanvulling van het eigenbeheerlichaam nooit meer mag bedragen dan nodig is om te voldoen aan de uiterlijk op 1 juli 2017 bestaande verplichting voor het PEB.

De leden van de fracties van de VVD en het CDA vragen of het juist is dat de premievrije aanspraken van de dga die in zijn geheel zijn opgebouwd voor afloop van de coulancetermijn zowel in situatie 1 als in situatie 2 in hun geheel onder de overgangsregeling vallen op grond waarvan het eigenbeheerlichaam een toegelaten verzekeraar is. Verder vragen deze leden of aanpassing van de pensioenovereenkomst tussen de dga en de werkgever-bv en de verzekeringsovereenkomst tussen werkgever-bv en de verzekeraar dan ook niet noodzakelijk zijn. Op grond van het in artikel 38n, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) opgenomen overgangsrecht blijft een eigenbeheerlichaam een toegelaten verzekeraar voor pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot het moment dat de coulancetermijn afloopt. Deze bepaling is van toepassing op pensioenaanspraken in eigen beheer waarvan een eigenbeheerlichaam als verzekeraar optreedt. Voor het deel van het pensioen dat uiterlijk op 1 juli 2017 nog is verzekerd bij een professionele verzekeringsmaatschappij geldt dat overgangsrecht derhalve niet. Ook artikel 38b van de Wet LB 1964 is op dergelijke situaties niet van toepassing. Op grond van de nieuwe tekst van artikel 38b van de Wet LB 1964 biedt dat artikel uitsluitend overgangsrecht met betrekking tot een wijziging van de begrenzingen, bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Wet LB 1964.15 Zowel in situatie 1 als in situatie 2 blijft het eigenbeheerlichaam derhalve alleen een toegelaten aanbieder voor de tot het einde van de coulancetermijn opgebouwde pensioenaanspraken waarvan het eigenbeheerlichaam als verzekeraar optreedt. Voor het deel van het pensioen dat op dat moment is ondergebracht bij en verzekerd is door de professionele verzekeringsmaatschappij geldt het overgangsrecht niet. Een eigenbeheerlichaam in de zin van artikel 19a, eerste lid, onderdelen d en e, van de Wet LB 1964, zoals dat luidde op 31 december 2016, is vanaf 1 april 2017, te verlengen met de coulancetermijn tot uiterlijk 1 juli 2017, geen toegelaten verzekeraar meer voor het bij het einde van de coulancetermijn niet in eigen beheer verzekerde pensioen. Zoals hiervoor reeds toegelicht moet de pensioentoezegging van de werkgever-bv aan de dga daarom worden aangepast als gevolg van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen.

Indien sprake is van een onbepaald elders verzekerd deel bij het PEB zal vrijwel nooit sprake zijn van een verzekeringsovereenkomst tussen de werkgever-bv en de verzekeraar. Van een verzekeringsovereenkomst tussen de werkgever-bv en de verzekeraar is namelijk alleen sprake bij een dekkingspolis.16 Een dergelijke dekkingspolis komt in de praktijk echter zelden voor. De situatie die in de praktijk gebruikelijk is bij een onbepaald elders verzekerd deel is dat sprake is van een gesplitste uitvoering van de pensioentoezegging. In dat geval is, zoals ook toegelicht in de memorie van antwoord,17 de bv niet de begunstigde van de verzekeringsovereenkomst, maar de dga. Deze (pensioen)verzekerings-overeenkomst tussen de dga en de verzekeringsmaatschappij hoeft niet te worden aangepast als gevolg van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen, maar kan ongewijzigd doorlopen, zolang de overeenkomst binnen de begrenzingen, bedoeld in artikel 18, derde lid, van de Wet LB 1964, blijft. Het kapitaal uit de betreffende polis kan echter niet meer op expiratiedatum worden overgedragen van de professionele verzekeraar naar het eigenbeheerlichaam.

Verder vragen de leden van de genoemde fracties waarop ik baseer dat de inhoud van de pensioenregeling zodanig moet worden aangepast dat geen overgang van de elders verzekerde pensioenaanspraak naar een eigenbeheerlichaam kan plaatsvinden na het verlopen van de coulancetermijn. Verder vragen deze leden waarop ik baseer dat bij een waardeoverdracht na afloop van de coulanceperiode sprake is van een verboden handeling als bedoeld in artikel 19b, tweede lid, van de Wet LB 1964. Volgens deze leden is geen sprake van het overgaan van een verplichting ingevolge een pensioenregeling, maar uitsluitend van de overgang van de verplichtingen die de verzekeraar heeft uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst.

Mijn hiervoor genoemde standpunten baseer ik op de tekst van de artikelen 19b en 38n van de Wet LB 1964. Op grond van artikel 19b, tweede lid, van de Wet LB 1964 wordt een verplichting ingevolge een pensioenregeling die geheel of gedeeltelijk overgaat op een andere verzekeraar geacht te worden afgekocht. Dit is slechts anders ingeval de overgang van de genoemde verplichting plaatsvindt naar een toegelaten verzekeraar. Een eigenbeheerlichaam is, behoudens het in artikel 38n van de Wet LB 1964 opgenomen overgangsrecht, na afloop van de coulancetermijn geen toegelaten verzekeraar meer. Omdat het elders verzekerde deel van de aanspraak geen aanspraak is als bedoeld in artikel 38n, eerste lid, van de Wet LB 1964, is het in die bepaling opgenomen overgangsrecht echter niet van toepassing. Het eigenbeheerlichaam blijft uitsluitend een toegelaten verzekeraar voor de aanspraken die aan het eind van de coulancetermijn bij een eigenbeheerlichaam zijn ondergebracht en niet voor de aanspraken die ook na afloop van de coulancetermijn nog elders bij een professionele verzekeraar zijn ondergebracht.

Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag18 heb aangegeven is voor de vraag of sprake is van een overgang in de zin van artikel 19b, tweede lid, van de Wet LB 1964 van belang of sprake is van een overgang van verplichtingen (die zijn verbonden aan het optreden als uitvoerder van de pensioenregeling) van de ene pensioenuitvoerder naar de andere pensioenuitvoerder. Dat de verplichtingen die voortvloeien uit de pensioentoezegging bij de werkgever blijven, is niet van belang voor de vraag of sprake is van een overgang als bedoeld in genoemd artikel 19b, tweede lid, van de Wet LB 1964. Hieruit volgt dan ook dat bij een gesplitste uitvoering van de pensioentoezegging sprake is van een dergelijke overgang als de professionele verzekeraar het bij hem verzekerde deel van de pensioenaanspraak overdraagt naar het eigenbeheerlichaam. Op dat moment neemt het eigenbeheerlichaam namelijk een extra pensioenverplichting op zich tegen de ontvangst van de overdrachtswaarde.

Bij de dekkingspolis – waar inderdaad de volledige pensioenverplichting bij het eigenbeheerlichaam ligt die deze verplichting herverzekerd heeft bij een professionele verzekeraar – is geen sprake van een dergelijke overgang omdat dan slechts uitkering plaatsvindt19 van het verzekerde kapitaal aan het eigenbeheerlichaam. De uitvoerder van het pensioen verandert in dat geval niet, dit is en blijft het eigenbeheerlichaam. Alleen de dekking voor de pensioenverplichting wijzigt van (gedeeltelijk) verzekerd op de polis bij de professionele verzekeraar naar volledig afhankelijk van de bezittingen van het eigenbeheerlichaam.

Tot slot geven de leden van de fracties van de VVD en het CDA aan het in verband met de in de praktijk bestaande onduidelijkheid wenselijk te vinden dat ik op korte termijn een reactie vraag van het Verbond van Verzekeraars om mijn standpunt nader uit te werken. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen zijn de gevolgen van die wet voor een onbepaald elders verzekerd deel van het PEB uitvoerig aan de orde gekomen. De gevolgen hiervan zijn, juist om eventuele misverstanden en onduidelijkheden in de praktijk te voorkomen, uitgebreid toegelicht. Met de onderhavige brief heb ik eventueel nog resterende laatste onduidelijkheden weggenomen. Voor het vragen van een reactie van het Verbond van Verzekeraars ter nadere uitwerking van mijn standpunt zie ik dan ook geen aanleiding. Hier komt nog bij dat de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen als zodanig geen gevolgen heeft voor de overeenkomsten die verzekeraars (de achterban van het Verbond van Verzekeraars) hebben afgesloten. Verzekeringsovereenkomsten die in het kader van het PEB in gevallen van een gesplitste uitvoering van het pensioen met een verzekeringsmaatschappij zijn afgesloten, zoals bij een onbepaald elders verzekerd deel van een PEB, kunnen gewoon blijven doorlopen. Zoals ook tijdens de parlementaire behandeling is opgemerkt, worden in dat geval de nadelen die kleven aan een pensioen dat wordt opgebouwd in eigen beheer bovendien vermeden, hetgeen het kabinet alleen maar kan toejuichen.

Mijns inziens zijn met de tijdens het gehele wetgevingstraject – en met deze brief – gevoerde discussies over onbepaald en bepaald elders verzekerde delen van een PEB alle vragen beantwoord en eventueel nog bestaande onduidelijkheden verholpen.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Knip (VVD), Backer (D66), Ester (CU), De Grave (VVD), (voorzitter), Hoekstra (CDA), (vicevoorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Van Beek (PVV), Van Apeldoorn (SP), N.J.J. van Kesteren (CDA), Knapen (CDA), Köhler (SP), Prast (D66), Van Rij (CDA), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vacature (PvdA) en Overbeek (SP).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 555, C.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 555, C.

X Noot
4

Zie toezegging T02398 op www.eerstekamer.nl

X Noot
5

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 555, C, pagina 2 (laatste zin).

X Noot
6

3 juli 2008, CPP 2008/447M.

X Noot
7

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 552, 34 553, 34 554, 34 555, E, pagina 80.

X Noot
8

Kamerstukken I, 2016–2017, 34 555, C, pagina 2 (laatste zin).

X Noot
10

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 555, nr. 6

X Noot
11

Kamerstukken II, 2016–2017, 34 552, nr. 38.

X Noot
12

Kamerstukken I 2016/17, 34 555, C.

X Noot
13

Brief van 16 maart 2017 (nog niet als Kamerstuk gepubliceerd), vindplaats: https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20170316/brief_aan_de_staatssecretaris_van/document3/f=/vkcof93gl4sm.pdf

X Noot
15

Bij de in artikel 18, derde lid, van de Wet LB 1964 bedoelde begrenzingen gaat het om de voor de pensioenopbouw of de pensioenpremie geldende fiscale maxima.

X Noot
16

In dat geval ontvangt de bv het bij de verzekeringsmaatschappij opgebouwde kapitaal op de pensioeningangsdatum en voldoet hieruit (een deel van) het toegezegde pensioen. Er is dan sprake van herverzekering door de bv van een (deel van de) door de bv aan de dga gedane toezegging (dekkingspolis). In dat geval is geen sprake van een verplichting van de verzekeringsmaatschappij tegenover de dga, maar uitsluitend van de verzekeringsmaatschappij tegenover de bv en van de bv tegenover de dga.

X Noot
17

Kamerstukken I 2016/17, 34 552, E.

X Noot
18

Kamerstukken I 2016/17, 34 552, G, blz. 32.

X Noot
19

Deze uitkering kan te allen tijde, dus ook na 31 maart 2017, respectievelijk 30 juni 2017, plaatsvinden.

Naar boven