34 511 Initiatiefnota van de leden Ypma en Mohandis: «Gelijke onderwijskansen voor alle kinderen, ongeacht hun achtergrond, afkomst of het opleidingsniveau van hun ouders»

Nr. 17 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 23 februari 2017

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 30 januari 2017 overleg gevoerd met mevrouw Bussemaker, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:

  • de initiatiefnota van de leden Ypma en Mohandis «Gelijke onderwijskansen voor alle kinderen, ongeacht hun achtergrond, afkomst of het opleidingsniveau van hun ouders» d.d. 30 juni 2016 (Kamerstuk34 511, nr. 2);

  • de brief van het lid Jasper van Dijk d.d. 9 november 2016 ter aanbieding van de nota «Onderwijs als emancipatiemotor» van de SP-Tweede Kamerfractie;

  • de brief van het lid Van Meenen d.d. 25 januari 2017 met de notitie van de fractie van D66 over gelijke kansen in het onderwijs;

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 31 oktober 2016 inzake gelijke kansen in het onderwijs (Kamerstuk 34 550-VIII, nr. 16);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 januari 2017 inzake doorstroom vmbo-havo (Kamerstuk 30 079, nr. 69);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 december 2016 inzake onderwijsontwikkeling voortgezet onderwijs Maastricht;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 november 2016 inzake uitwerking motie van de leden Ypma en Straus over de promise academy in Rotterdam (Kamerstuk 34 550-VIII, nr. 48);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 november 2016 inzake eindtoetsresultaten en de overgang van leerlingen naar het voortgezet onderwijs in schooljaar 2015–2016 (Kamerstuk 31 289, nr. 340);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 december 2016 met de antwoorden op vragen van de commissie over de kabinetsreactie naar aanleiding van het KIS-rapport over stagediscriminatie in het mbo (Kamerstuk 31 524, nr. 305);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 september 2016 met de kabinetsreactie naar aanleiding van het KIS-rapport over stagediscriminatie in het mbo (Kamerstuk 31 524, nr. 300);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 januari 2017 inzake brede brugklassen in het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 289, nr. 344);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 januari 2017 inzake tussenevaluatie Wet Eindtoetsing PO (Kamerstuk 31 289, nr. 343);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 december 2016 inzake de structurele maatregel schoolkosten 16- en 17-jarige mbo-studenten (Kamerstuk 34 550-VIII, nr. 105);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 november 2016 met de toelichting op artikel 8.1.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) inzake schoolkosten mbo (Kamerstuk 34 347, nr. 24);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 november 2016 met de beantwoording van vragen van de commissie over de Evaluatie Wet Gratis Schoolboeken (Kamerstuk 33 088, nr. 5);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 september 2016 met de beleidsreactie Evaluatie Wet Gratis Schoolboeken 2015/2016 (Kamerstuk 33 088, nr. 4);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 5 oktober 2016 inzake tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen (Kamerstuk 34 347, nr. 23);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 30 juni 2016 inzake schoolkostenmonitor 2015/2016 en uitvoering van de motie van de leden Jadnanansing en Siderius over schoolkosten mbo beperken tot het absolute minimum (Kamerstuk 34 300-VIII, nr. 155);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 december 2015 met de antwoorden op vragen van de commissie over digitale leermiddelen (Kamerstuk 32 034, nr. 19);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 november 2015 inzake digitale leermiddelen en het gebruik van persoonsgegevens (Kamerstuk 32 034, nr. 18);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 juli 2015 inzake privacy en informatiebeveiliging in het primair en voortgezet onderwijs (Kamerstuk 32 034, nr. 17);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 maart 2015 inzake doorbraakproject op het gebied van onderwijs en ICT (Kamerstuk 32 034, nr. 16);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 januari 2017 over de stand van zaken van het Doorbraakproject Onderwijs en ICT (Kamerstuk 32 034, nr. 21).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De griffier van de commissie, De Kler

Voorzitter: Wolbert

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Beertema, Jasper van Dijk, Duisenberg, Grashoff, Van Meenen, Mohandis, Van der Ree, Rog, Vermue, Wolbert en Ypma,

en mevrouw Bussemaker, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aanvang 10.04 uur.

De voorzitter:

Wij hebben vandaag een notaoverleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over gelijke kansen in het onderwijs en over de schoolkosten. Een aantal van de onderwerpen die wij vandaag bespreken, vallen eigenlijk onder het regime van een algemeen overleg. Het is vandaag agendatechnisch dus een beetje een bijzondere mix.

Ik heet de Minister, de Staatssecretaris en de initiatiefnemers van harte welkom. Ook een woord van welkom aan de leden en de mensen op de publieke tribune.

Wij beginnen met de eerste termijn van de Kamer over de initiatiefnota, gericht op de initiatiefnemers en de bewindspersonen. Daarvoor worden spreektijden gehanteerd afhankelijk van de fractiegrootte.

Ik verexcuseer de heer Jasper van Dijk van de SP-fractie. Hij is door omstandigheden verlaat.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter, zit ik qua spreektijd in een middelgrote partij of een grote partij?

De voorzitter:

U zit in een middelgrote fractie en u hebt vijf minuten spreektijd.

De heer Beertema (PVV):

Geniet ervan!

De voorzitter:

Wij steken van wal met de eerste spreker: mevrouw Vermue van de Partij van de Arbeid. Zij heeft zeven minuten spreektijd.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik hoop dat de heer Beertema ook gaat genieten van mijn inbreng.

Voorzitter. Noa volgt de theoretische leerweg van het vmbo. Zij heeft de droom om Duits te gaan studeren. Hier heeft zij een havodiploma voor nodig, maar op het mbo in de buurt wordt geen Duits aangeboden. Hierdoor loopt de enige haalbare route voor haar via de havo. Een goed gesprek met school is dan de start, dachten haar ouders. In termen van mogelijkheden wordt bedacht wat op dit moment nodig is, zodat Noa toch Duits kan gaan studeren. Maar niets is minder waar. Zij kwamen teleurgesteld thuis van een avond op school. Zolang op scholen gesproken wordt in termen als «terugzetten» als je van de havo naar het vmbo gaat, geef je scholieren het gevoel dat ze falen. Zolang schoolleiders stellen dat het beter is om, zoals zij het noemen, via de beroepskolom door te stromen van het vmbo, ontneem je jongeren de keuze en stel je de waarde van hun diploma ter discussie. Zolang scholen denken dat het doorstroomrecht op de lange baan geschoven kan worden, zijn ze degenen die blijven denken vanuit het rendementsdenken dat ze zelf zo verafschuwen.

Scholen hebben zich verzet tegen de uitvoering van het wettelijk doorstroomrecht, de opdracht vanuit de Kamer. Wat vindt de Staatssecretaris van deze reacties? Welk signaal gaat hij afgeven zodat voor eens en altijd duidelijk is dat het doorstroomrecht er aankomt?

Tegelijkertijd kan gesteld worden dat er in de afgelopen periode ontzettend veel is gebeurd om de kansen voor alle kinderen in ons onderwijs zo groot mogelijk te maken. En ja, gelukkig zijn er veel meer docenten, ouders en scholieren die zich hier dag in, dag uit voor inzetten. De indieners van de initiatiefnota mogen trots zijn op de resultaten die behaald zijn sinds de nota in juni vorig jaar aan de Kamer is toegezonden. Het stimuleren van brede brugklassen, een experiment waarbij leraren extra tijd krijgen om hun lessen voor te bereiden en de tegemoetkoming aan mbo'ers in de schoolkosten, het zijn stuk voor stuk essentiële stappen om elk kind de beste editie van zichzelf te laten worden.

Ook de Minister heeft met een brief over gelijke kansen het voortouw genomen. Daarin gaat het onder meer over de vergroting van de vaardigheden van leraren om om te gaan met verschillen in de klas en het verbeteren van de overstap van het mbo naar het hbo. Belangrijke stappen zijn gezet, maar we zijn er nog niet. De indieners noemen in de nota veertien uitstekende maatregelen die bijdragen aan kansengelijkheid in het onderwijs met als hoofdlijn: leraren beter opleiden en waarderen, vroegselectie in het onderwijs tegengaan, verbetering van de doorstroom en het wegnemen van perverse financiële prikkels. Welke maatregelen verdienen volgens hen prioriteit en welke mogelijkheden zien zij op basis van wat tot nu toe is gebeurd? Ik zal zelf een aantal punten benoemen waar ik nog aandacht voor wil vragen.

Op 19 januari presenteerden verschillende organisaties een manifest voor ICT op de basisschool en middelbare school. Het mag niet zo zijn dat de kosten van een tablet een drempel opwerpen om mee te doen in de klas. We zien allemaal om ons heen dat digitale leermiddelen de toekomst zijn. Hoe benadrukt de Staatssecretaris dit vanuit gelijke kansen? Is bijvoorbeeld de wet betreffende gratis schoolboeken niet aan een versie 2.0 toe? En hoe staat het met snel en toegankelijk internet op iedere school? Hierover is in de Kamer al een motie aangenomen bij de behandeling van de begroting voor 2016. Wat is de huidige stand van zaken?

De PvdA heeft een rondgang gemaakt langs verschillende scholen over de vrijwillige ouderbijdrage. Er zijn veel scholen die het goede voorbeeld geven, die actief meedenken met ouders en die alles op zetten om kinderen te kunnen laten meedoen op school. Tegelijkertijd constateert de PvdA nog steeds grote uitschieters in de hoogte van de vrijwillige ouderbijdrage. Op scholen die door de overheid gefinancierd worden, kunnen deze vrijwillige kosten voor een gezin oplopen tot boven de € 1.500 per jaar. Bovendien valt op dat een groot aantal van de onderzochte scholen een indringend beroep op ouders doet om de vrijwillige ouderbijdrage te voldoen. De vraag is dan hoe vrijwillig de vrijwillige ouderbijdrage in de praktijk nog is. Wat vindt de Staatssecretaris hiervan? Signaleert hij dit ook nog steeds? In de krant konden we afgelopen weekend nog lezen dat de Staatssecretaris niet tevreden is met zijn resultaten op het gebied van kansengelijkheid. Is hij bereid om ook iets te doen aan de vrijwillige ouderbijdrage?

Iedereen gaat op zijn 17de nog naar school. De ene scholier op de middelbare school betaalt geen schoolkosten, maar de vmbo'er die zijn diploma haalt en kiest voor een prachtige beroepsopleiding op het mbo, wordt op zijn 17de soms met forse schoolkosten geconfronteerd. Wat vinden de indieners hiervan? Is het niet juist zo dat voor iedereen die nog leerplichtig is, de schoolkosten gelijkgetrokken moeten kunnen worden? Wil ook de Minister hierop reageren?

Alhoewel ik zelf van mening ben dat schoolkosten voor alle leerplichtige jongeren gelijkgetrokken moeten worden, zie ik ook dat er jongeren zijn die op hun 18de niet meer leerplichtig zijn en die geen perspectief op een mbo-diploma op niveau 2 of hoger hebben. Hoe kijken de indieners daartegen aan? Welke mogelijkheden zien zij om ervoor te zorgen dat toch iedereen met een diploma om trots op te zijn op zoek kan gaan naar werk?

De heer Rog (CDA):

Ik heb het gevoel dat mevrouw Vermue een onderwerp onbesproken heeft gelaten in haar bijdrage. Dat betreft toevallig een punt dat ligt op het terrein van de Minister, ook van sociaaldemocratische huize, die als ik het even samenvat, het woord «verheffing» uit het sociaaldemocratische woordenboek heeft geschrapt met de invoering van het leenstelsel. Daardoor zijn in het eerste jaar 9.000 jongeren niet naar het hbo gegaan en in het tweede jaar nog steeds 4.000 jongeren. Vindt mevrouw Vermue daar eigenlijk iets van? Deze vraag is met name relevant daar mevrouw Asante onlangs in een debat heeft gezegd dat als over vijf jaar de effecten van het leenstelsel nog steeds zo dramatisch zijn, zij de eerste zal zijn die daar iets aan gaat doen. Wat vindt mevrouw Vermue daarvan?

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik hoop dat de heer Rog goed kennis heeft genomen van de berichten deze ochtend die laten zien dat het tij aan het keren is en dat het effect van het leenstelsel op dit moment voor jongeren geen drempel opwerpt om te gaan studeren.

De heer Rog (CDA):

Het is natuurlijk heel moeilijk discussiëren als je de gegevens gaat ontkennen. In het eerste jaar was er 9% minder instroom dan voor het leenstelsel. In het tweede jaar was er 4% minder instroom ten opzichte van voor het leenstelsel. Dat zijn de cijfers. Mevrouw Asante zegt: als over vijf jaar blijkt dat het leenstelsel slecht is voor de onderwijstoegankelijkheid – daar hebben we het vandaag over – dan...

De voorzitter:

Mijnheer Rog, u vervalt in herhalingen.

De heer Rog (CDA):

... ben ik de eerste om met maatregelen te komen. Ja, voorzitter, maar dat komt doordat mevrouw Vermue geen antwoord geeft. Ik zou graag willen dat zij hierop reageert.

De voorzitter:

Ik heb haar wel een antwoord horen geven. Maar dat was misschien niet het antwoord dat u graag had willen horen.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Uit zijn reactie blijkt naar mijn idee dat de heer Rog nog geen kennis heeft genomen van de laatste cijfers, die deze ochtend zijn gepresenteerd. Het aantal instromende studenten is weer op het niveau van 2012. Dat zijn de cijfers van deze ochtend.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Mijnheer Van Meenen, ga uw gang.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik hoop dat de heer Rog mij die vraag ook stelt.

Bijna 40 jaar geleden ben ik het onderwijs ingegaan, omdat het onderwijs de plek is waar we kinderen kansen geven. Al die scholen, leraren, conciërges, ondersteuners; ze zijn elke dag bezig ervoor te zorgen dat alle kinderen alle mogelijkheden krijgen op een fijne en goede toekomst. Daarom zet D66 onderwijs op één. De leraar die talent ontdekte, een luisterend oor had en kinderen stimuleerde door te zetten, niet op te geven; voor veel mensen heeft een leraar een cruciale rol in hun leven gespeeld door kansen te geven en kinderen aan te moedigen die kansen te grijpen. Voor veel leraren is dat ook de reden om leraar te worden. Dat was het in ieder geval ook voor mij.

Onderwijs is de plek waar we kinderen kansen geven, maar het systeem – ik zeg het nog maar een keer – kraakt, piept en is feitelijk failliet als het gaat om dit aspect, want niet alle kinderen krijgen dezelfde kansen. Het diploma van je ouders is bepalender voor je toekomst geworden dan je eigen talent en je eigen toekomstdromen. Het systeem staat centraal, niet het kind. Dan gaat het niet alleen om leren lezen, schrijven en rekenen, maar juist om het leren kansen te zien en te grijpen en hoe je een bijdrage kunt leveren aan en invloed kunt uitoefenen op de maatschappij. Het is goed dat we vandaag hierover spreken, want volgens mij delen we allemaal – daar ben ik nu al niet meer zeker van, maar goed, velen hier – het principe dat het er niet toe zou moeten doen waar je wieg stond in het belang van kansen voor kinderen. Laten we vooral zoeken naar gezamenlijke oplossingen. Ik dank dan ook de Partij van de Arbeid en de SP voor hun notities.

Ook D66 heeft een flink aantal voorstellen uitgewerkt in de notitie Gelijke kansen in het onderwijs, die ook op de agenda van dit notaoverleg staan, bijvoorbeeld over het spelenderwijs voorkomen van taalachterstanden bij het jonge kind en over het denken vanuit de ontwikkeling van het kind in plaats van vanuit het bestel en het systeem. De leraar speelt daarbij een prominente rol, bijvoorbeeld door zichzelf en het team regelmatig te bevragen over de verwachtingen die zij hebben van kinderen. Maar daarvoor is ruimte en tijd voor de leraar cruciaal. Daarom moeten we echt werken aan een kleinere lestaak en kleinere klassen. D66 en ook anderen blijven daarop hameren.

Een ander belangrijk punt in onze notitie is het verbeteren van de overgang van basisschool naar middelbare school. Steeds minder brede brugklassen of dubbele adviezen zorgen voor een steeds hardere knip tussen primair en voortgezet onderwijs. D66 wil brede brugklassen stimuleren. Ik zag dat gelukkig ook terug in andere notities. Voor elk kind moet de keuze voor een brede brugklas mogelijk zijn. Ook moeten we een einde maken aan het strikte enkelvoudige schooladvies, een stempel dat zo veel kansen in de weg staat. D66 gaat verder dan dubbele schooladviezen. Geef ook de mogelijkheid voor een breed advies, voor een brede brugklas zonder op voorhand een vmbo-, havo- of vwo-stempel. Wij zijn ervan overtuigd dat dat voor sommige leerlingen het beste is op dat moment. Of denk aan een aanvullend advies op vakniveau, vmbo gemengde leerweg met een groot creatief talent bijvoorbeeld of met rekenen op vwo-niveau, waarmee talenten veel meer worden dan dat ene stempeltje. Zo staan er, in onze ogen uiteraard, nog veel meer goede ideeën in deze notitie, maar ook in de andere notities. Door de korte spreektijd kan ik daar helaas niet bij stilstaan.

Op de voorstellen over burgerschap en democratie zal ik in het AO Burgerschap terugkomen. Ik hoor graag wat mijn PvdA-collega's en de bewindspersonen vinden van de voorstellen die wij hebben gedaan en welke ideeën hen het meest aanspreken en andersom. Dat probeer ik ook te doen, maar ik heb een iets beperktere spreektijd. Mijn voornaamste oproep is dat we dit gezamenlijke gevoel hier breed proberen vast te houden, ook na 15 maart, en ook dan de beste zaken voor kansen voor kinderen doen.

Dan wil ik kort nog iets zeggen over het andere agendapunt, schoolkosten.

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, twee leden willen u een vraag stellen. Eerst mevrouw Vermue, daarna de heer Beertema.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik kan er alleen maar een groot voorstander van zijn om onze voorstellen gezamenlijk uit te werken. Ik heb de initiatiefnota van D66 goed bestudeerd. Ik hoor de heer Van Meenen hier een warm pleidooi voor brede brugklassen houden, terwijl in de nota de categorale school toch nog heel duidelijk naar voren komt. Werkt het in stand houden van dit fenomeen niet juist de kansengelijkheid verder tegen? Hoe denkt de heer Van Meenen daarover?

De heer Van Meenen (D66):

Anders dan andere partijen zeggen wij niet dat categorale scholen niet zouden moeten bestaan. Voor sommige kinderen is het glashelder op welk niveau ze over de hele linie presteren. Voor hen mag er best zo'n school zijn, maar wij zeggen dat een categorale school alleen kan bestaan in nauwe samenwerking met een brede school. Er moeten voor kinderen op een categorale school dus altijd kansen zijn om over te stappen, dingen samen te doen, andere dingen te doen of vakken op een ander niveau te volgen op een brede school, en andersom. Wij zeggen dus niet dat categorale scholen moeten worden opgeheven, maar wel dat ze moeten worden verbonden aan het brede onderwijs.

De heer Beertema (PVV):

Ik hoor D66 steeds vaker spreken over brede brugklassen en alle kinderen bij elkaar, want – dat zegt de heer Van Meenen nu ook letterlijk – voor sommige leerlingen is dat het beste. Voor een heleboel andere leerlingen is dat natuurlijk helemaal niet het beste. Mijn concrete vraag aan D66 is: hoelang vindt D66 dat de brede brugklas idealiter zou moeten doorlopen? Is dat een eenjarige, een tweejarige of een vierjarige brugklas? Is de heer Van Meenen eigenlijk stiekem op weg naar de herintroductie van de middenschool? Hij doet het allemaal in erg nauw overleg met de PvdA, dus ben ik er wat ongerust over.

De heer Van Meenen (D66):

Dit is echt een mooie vraag, omdat hij zo goed het verschil in denken aangeeft tussen de PVV en D66. De heer Beertema denkt namelijk vanuit een systeem, vanuit een oplossing voor iedereen. Moet de brede brugklas vier jaar worden? Nee, die vraag is totaal niet interessant. We moeten alleen naar het kind kijken. Er zijn wellicht kinderen die twee, drie, vier jaar brugperiode nodig hebben. Die moeten dat krijgen. Maar er zijn ook kinderen van wie op hun 12de al volstrekt helder is hoe het er op dat moment voor staat en waar ze het beste mee bediend zijn. Voor hen hoeft er helemaal geen breed advies te zijn. Ze zouden wel mogelijkheden moeten krijgen om later te stapelen en een maatwerkdiploma te krijgen. Maar ik denk dus niet vanuit het systeem, vanuit de vraag hoelang de brugklas moet duren. Nee, dat is per kind verschillend. Het systeem moet daarop inspelen. We moeten dus niet het kind aanpassen aan het systeem, maar het systeem aan het kind.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind dat altijd een beetje gratuite beweringen, «het gaat niet om het systeem». Wij zijn nota bene de Tweede Kamer. Wij zijn wetgever. Wij maken het systeem. Het gaat hier alleen maar over het systeem. Natuurlijk proberen we het kind en de ouders centraal te stellen, maar ik vind het geen pas hebben om dat juist in dit voorbeeld op deze manier te brengen. Ik begrijp er helemaal niks van. Gaat het maatwerkidee van de heer Van Meenen zo ver dat we inderdaad kinderen gaan selecteren voor wie een vierjarige brugperiode – dat is dus gewoon een middenschooltraject – het beste is? Hebben we dat dan ook overal voorradig? Zo begrijp ik het. We gaan niet denken vanuit het systeem, we denken alleen maar vanuit het kind, vanuit maatwerk. Dat is het idee van D66. Hoe gaat D66 deze chaos organiseren?

De heer Van Meenen (D66):

Dat valt reuze mee. Bovendien gaat het er niet om dat het organisatorisch ingewikkeld is. Natuurlijk, sommige dingen zullen best ingewikkelder zijn dan in de huidige situatie, waarin we een heel aanbodgericht systeem hebben. We bieden iets aan alle kinderen aan en als een kind niet in het aanbod past, dan zorgen we ervoor dat het kind erin past in plaats van dat we kijken naar het kind. Als het nodig is – dat zei ik inderdaad en dat herhaal ik – dat een kind vier jaar in een brugperiode zit, dan zij dat maar zo. Wij zeggen tegelijkertijd namelijk ook dat voor elk kind voor wie dat nodig is, de middelbare school zes jaar moet kunnen duren. Dat kan. Dat kan nu niet. Wij zijn inderdaad de wetgever. We hebben een systeem ontworpen dat heel erg gericht is op het bieden van een aanbod aan leerlingen, even los van de vraag of dat het beste bij hen past. Waar we naartoe moeten – daar zijn we ook de wetgever voor – is dat we meer ruimte geven aan scholen om het in te richten naar de behoefte van het kind, in overleg met de ouders overigens. Zo'n wetgever kun je ook zijn: een wetgever die ruimte biedt voor de beste kansen.

De voorzitter:

Dank u wel. U was bezig met de afronding van uw betoog. U hebt nog één minuut. Ga uw gang.

De heer Van Meenen (D66):

Dan kort nog over het andere agendapunt, de schoolkosten. Hoge schoolkosten door bijvoorbeeld laptops, tablets, verplichte excursies, werkinstrumenten en materialen kunnen een onwenselijke barrière vormen voor mensen met een smalle beurs. Wat D66 betreft hebben scholen een morele plicht om verplichte schoolkosten zo laag mogelijk te houden. Bovendien moet er altijd een alternatief beschikbaar zijn, bijvoorbeeld via een goedkopere optie, een fonds of weet ik wat. De discussie of een tablet nu wel of niet een leermiddel is, zullen we ook moeten beslechten. Verder wil D66 de medezeggenschap een stem geven in de bepaling van de hoogte van de schoolkosten. Mijn vraag is of de bewindspersonen dit delen.

Ik zou uiteraard ook nog graag iets zeggen over het leenstelsel. Ik ben blij dat we het nu kunnen gaan hebben over waar het voor bedoeld is, namelijk voor het investeren in kansen. Ook daar geldt: kleinere klassen, extra begeleiding, noem het allemaal maar op. Dat is waar het voor bedoeld is en daar gaan we het nu over hebben. De toegankelijkheid is niet het probleem van het hoger onderwijs, maar de uitval. De extra middelen die nu vrijkomen, zijn bedoeld om die te bestrijden. Aanval op de uitval!

De heer Rog (CDA):

Ik wil de heer Van Meenen een vraag stellen. Hij heeft ook iets geschreven over kansenongelijkheid. In het stuk van D66 staat dat de draagkracht van ouders het toetsresultaat kan beïnvloeden. Afgelopen week was er een bijzondere procedure over schaduwonderwijs. De heer Van Meenen, D66, was daar niet aanwezig.

De heer Van Meenen (D66):

Pardon, voorzitter, dat is feitelijk onjuist. D66 was daar wél aanwezig.

De heer Rog (CDA):

D66 was daar ook, gelukkig. Ik wil de heer Van Meenen een vraag stellen over het pleidooi van mevrouw Elffers, die daar aanwezig was. Zij gaf aan dat juist wanneer er minder lessen gegeven worden, er een risico is dat er meer kansenongelijkheid ontstaat. Ik stel deze vraag omdat D66 de partij is die vooroploopt in een pleidooi om 20% minder les te gaan geven, ook op de basisschool. Zou de heer Van Meenen daar eens op kunnen reflecteren?

De heer Van Meenen (D66):

Merkwaardig dat de heer Rog zegt dat ik er niet was. Nee, ik was er niet de hele tijd. Hij blijkbaar ook niet, anders had hij mij gezien.

De heer Rog (CDA):

Ik heb mij hersteld, voorzitter.

De voorzitter:

Voor de goede orde en voor de mensen die meeluisteren zal ik even vertellen hoe het zat. De ene partij was er de ene helft en de andere partij was er de andere helft, zodat het helder is hoe u elkaar niet hebt kunnen treffen. Laten we hier dit punt nu even achter ons laten.

De heer Van Meenen (D66):

Ook voor het publiek: het is niet zo dat de heer Rog en ik elkaar bewust mijden. Integendeel. Over heel veel dingen zijn we het gelukkig eens.

De heer Rog (CDA):

Dat kan ik beamen.

De heer Van Meenen (D66):

Maar niet over het punt waarop de heer Rog interrumpeert. Het gaat namelijk niet over het verminderen van de lesuren van leerlingen. Het gaat over het verminderen van de lesuren van docenten. Daar willen we 20% van af, omdat wij de overtuiging hebben – volgens mij hebben alle docenten in Nederland die ook – dat het heel goed is, ook voor de kansen van kinderen uiteindelijk, als docenten veel meer ruimte en tijd krijgen om hun lessen goed voor te bereiden, om individueel te begeleiden et cetera. De heer Rog trekt blijkbaar automatisch de conclusie uit dat leerlingen ook minder les krijgen. Daar zouden we ook best naar kunnen kijken, maar D66 zal heel fors investeren in het mogelijk maken van extra docenten om die ruimte bij hun collega's te vinden.

De heer Rog (CDA):

Dit is een interessant punt, want het is van tweeën één. Of de heer Van Meenen wil docenten en leraren 20% minder les laten geven en de lestijd gaat met 20% achteruit. Of er ontstaat een situatie waarin leraren wel 20% minder les gaan geven maar leerlingen hetzelfde aantal lesuren houden. Als dat laatste is wat de heer Van Meenen zegt, en dat wil ik dan ook heel precies van hem horen, zou ik ook wel geïnteresseerd zijn in hoeveel miljard de heer Van Meenen denkt dat dit kost. Ik heb daar namelijk wel een beeld van. Dat zal een bedrag zijn voor po en vo van waarschijnlijk iets meer dan 3 miljard euro. Voor de zekerheid vraag ik de bewindslieden – ik denk dat ik bij de Staatssecretaris moet zijn – om dat bedrag ook in hun beantwoording te noemen.

De heer Van Meenen (D66):

We kunnen overal lezen wat de Staatssecretaris daarvan vindt, bijvoorbeeld in het Reformatorisch Dagblad. Hij vindt het helemaal niks en hij vindt de heer Rog aan zijn zijde. De heer Rog weet dat we nog volop in overleg zijn met het Centraal Planbureau over de exacte cijfers, maar hij mag ervan uitgaan dat D66 een substantiële investering zal doen om dit mogelijk te maken. Dat laat onverlet dat het goed zou zijn als we ook nadenken over de vraag hoeveel les wij de kinderen in Nederland geven en waarom dat voor kinderen over het algemeen min of meer dezelfde hoeveelheid zou moeten zijn. Die vraag moeten we niet onbeantwoord laten. Het bieden van gelijke kansen aan kinderen vraagt om een ongelijke behandeling.

De voorzitter:

Dat is een mooie slotzin. Ik geef het woord aan de heer Grashoff, die spreekt namens GroenLinks.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Allereerst complimenteer ik de collega's Mohandis en Ypma met hun initiatiefnota. Het is een heel goede nota, waarin heel systematisch een aantal zaken onder elkaar wordt gezet. Wij waren en zijn al langer warme voorstander van het overgrote deel van deze voorstellen. We kunnen op die punten gelijk optrekken. Dat geldt echter niet voor alle onderdelen. Wij plaatsen bijvoorbeeld kritische kanttekeningen bij het voorstel om meer universitair geschoolde mensen werkzaam te laten zijn in het primair onderwijs, tot wel 30%. Ik vraag de indieners waarom zij dat willen. Wat ons betreft zijn didactische en pedagogische vaardigheden veel belangrijker dan de vraag of iemand al dan niet een universitaire opleiding heeft gevolgd. Zo'n opleiding is naar haar aard vaak veel theoretischer van opbouw. Dit voorstel lijkt bijna op het paard achter de wagen spannen. Het geld wordt op deze manier niet heel effectief besteed. Dit kost immers een behoorlijke som geld. Dat hebben de indieners zelf ook uitgerekend.

De indieners spreken ook over de lange traditie van de sociaaldemocratie inzake de toegankelijkheid van onderwijs. Ik denk dat dat klopt en daarvoor zijn waardering en respect ook absoluut op zijn plek. Maar ik vraag mij tegelijkertijd af of de sociaaldemocratie zich in de afgelopen tien jaar tijdig en voldoende bewust is geweest van dit vraagstuk. Dit vraagstuk is immers niet van vandaag of gisteren. In de laatste tien jaar, waarin de PvdA deel heeft uitgemaakt van de regering, heeft zij gedurende zevenenhalf jaar altijd bewindspersonen geleverd op onderwijs. Maar de regering zet pas nu voorzichtige stapjes op dit vlak; ik zou bijna zeggen haast met frisse tegenzin. Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen het tempo waarin en de wijze waarop dit vraagstuk tijdig is onderkend?

Naar de mening van onze fractie is het rendementsdenken niet best. Ik refereer aan het steeds weer introduceren van zaken waarop het onderwijs wordt afgerekend en aan het feit dat de kwaliteit van onderwijs mede wordt gebaseerd op het slagingspercentage of op het onderbouwrendement, dat intussen gelukkig wat is afgevlakt. Dat rendementsdenken heeft heel veel processen van kansenongelijkheid in de hand gewerkt. Je zou bijna kunnen zeggen dat rendementscriteria haaks staan op criteria van toegankelijkheid, en uiteindelijk ook op echte kwaliteitscriteria. Zijn de indieners dat met mij eens? Het valt mij op dat er in de brief die de Minister en de Staatssecretaris hebben gestuurd, nog steeds niet duidelijk afstand wordt genomen van het rendementsdenken in het onderwijs. In die brief wordt met heel wollig taalgebruik aangeduid dat het nog een keer kritisch moet worden bekeken en noem maar op, maar de conclusie dat rendementscriteria aan de basis liggen van het probleem van beperkte toegankelijkheid, wordt niet hard getrokken. Zijn de indieners dat met mij eens? En zo ja, hoe kunnen we Onze Minister en onze Staatssecretaris een eind verder in de richting helpen, zodat hieraan daadwerkelijk een conclusie wordt verbonden?

Of het nu gaat om scholen die al dan niet terecht risicoaversie vertonen, die geld op de plank laten liggen uit vrees voor boetes of die proberen om een excellente school te worden door extra criteria in te bouwen die eigenlijk alleen maar zijn bedoeld om de wat minder florissante leerlingen een beetje buiten de deur te houden, het zijn hiervan allemaal uitingen. De regering trekt nu 25 miljoen extra uit voor een aantal maatregelen. Die 25 miljoen is een heel beperkt middel, zo zeg ik tegen de Staatssecretaris en de Minister. We redden het daar absoluut niet mee.

Ik ben het wel eens met de Minister en de Staatssecretaris dat het, als je beperkte middelen hebt, een verstandige keuze is om bij de 25 miljoen sterk te focussen op doorstroommaatregelen, schakelcursussen enzovoorts. In die zin spreek ik mijn waardering uit voor die beleidsinzet. Maar als het gaat om de systematische maatregelen voel ik frisse tegenzin. In 2013 refereerde mijn collega Klaver al aan het doorstroomrecht. In 2015 lukte het uiteindelijk om daarover een motie aangenomen te krijgen. Uiteindelijk wil de Staatssecretaris tot actie overgaan, maar dat zal dan pas in 2019, 2020 geregeld zijn. We zijn dan intussen wel zes jaar verder. Precies dat stoort mij. Het lijkt erop alsof dit onderwerp niet altijd de urgentie krijgt die het verdient. De brede brugklassen moeten gestimuleerd worden, maar in de brief van het kabinet staat dat er geen financiële prikkel wordt ingebouwd. Die zou nou juist wel interessant kunnen zijn, omdat deze financiële prikkel niet op rendement gericht is, maar echt op kwaliteit en het onderwijsaanbod dat je wilt hebben. Zijn de indieners het met mij eens dat we de financiële prikkel wel moeten hebben – ik lees erover in de nota – en dat we nu misschien een stip op de horizon zouden moeten zetten? We kunnen daar dan met een uitspraak van de Kamer iets aan doen.

Gisteravond heb ik weer een voorbeeld gehoord van een excellente school die zegt: als je van de brugklas naar het tweede jaar overgaat, moet je een 7 gemiddeld staan. Met dit soort flauwekul moeten we afrekenen. Deze excellente school zou direct dat predicaat moeten verliezen. Een echte excellente school zou pas het predicaat moeten hebben als hij zich daadwerkelijk en bovengemiddeld inspant om kansengelijkheid te bevorderen.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. In de inleiding van de initiatiefnota lees ik een kwaliteitsoordeel over het Nederlandse onderwijs. Dat oordeel is uiterst positief, en dat is ontzettend terecht. Het Nederlandse onderwijs is hartstikke goed, vooral als het gaat om het bieden van kansengelijkheid. Er is bijna geen land in de wereld waar je als leerling van welke komaf dan ook kunt slagen met inzet, hard werken en aanpakken. Daar moeten we trots op zijn. Dat ontkennen, wat hier gebeurt, is bijna een belediging van al die mensen die met hart en ziel dagelijks dat mooie werk in de klas doen. Toch doet de PvdA dat. Tot mijn verbazing lees ik in de inleiding: «Er zijn nog steeds kinderen die meer kansen krijgen dan anderen.» Dan vraag ik mij af waar bij de indieners het besef van de geschiedenis is, en daarmee van de toekomst. Mensen zijn ongelijk. De uitgangspositie van elk mens verschilt. De ene mens wordt geboren in het welvarende Westen en de andere niet. De ene mens heeft voorbeeldige ouders, een goed genenpakket, intelligentie, creativiteit en doorzettingsvermogen, en de andere niet. Deze nota getuigt van een naïef wereldbeeld. Erger nog, hij getuigt van een enorme overschatting van wat de politiek vermag. Deze nota is als een overladen kerstboom volgehangen met goede bedoelingen. La condition humaine, de staat van de mens, gaat niet veranderen door een nota van Mohandis en Ypma. Er is ongelijkheid in de wereld, er zijn verschillen, er is geluk, er is vreugde, er is leed en er is onrecht. De politiek moet erop acteren en moet kansen bieden aan iedereen, en dat doen we als geen ander in de wereld. Maar de ouders – het woord «ouders» ben ik in de hele initiatiefnota niet tegengekomen, wat ook wel kenmerkend is – en de leerlingen zelf moeten kansen grijpen, aanpakken en streven. Als dat gaat met vallen en opstaan – het gebeurt heel vaak met vallen en opstaan – staat ons onderwijs op alle mogelijke manieren klaar om te helpen, te coachen en te begeleiden. Ook daar zijn we zo goed in.

De politiek en het onderwijs moeten hun plaats kennen. Onze mogelijkheden zijn beperkt. De politiek moet wat mij betreft afstand nemen van die eeuwige reflex, zoals ook in deze nota te zien is, om vanuit onze eigen superieure maatschappelijke positie van hoogopgeleiden de wereld te beschouwen, die tot de norm der dingen te verheffen, hijgerig op zoek te gaan naar al dan niet vermeende misstanden, die te verheffen tot groot maatschappelijk onrecht en, uiteraard, dat aan het eind van het verhaal te willen fixen met alweer een grote zak belastinggeld. Dat gebeurt niet geheel toevallig zes weken voor de verkiezingen, in campagnetijd dus. Nou, hier zitten we dan op maandag een verkiezingsstuk van de PvdA te bespreken. Hebben Mohandis en Ypma al hun voorstellen afgestemd met hun coalitiepartner, de VVD? Gaat de VVD dit grand oeuvre van de PvdA steunen, dit grote, allesomvattende voorstel om alle onrechtvaardigheid op te lossen? Is de VVD het eens met de analyse van de PvdA dat het een schande is dat hoogopgeleide jonge mensen hun toekomstige partners vinden in hun eigen maatschappelijke biotoop, in hun eigen kring van eveneens hoogopgeleiden? Want zo staat het er echt. We lezen een tranentrekkend verhaal over Thijs en Tim. De een heeft hoogopgeleide ouders en de ander laagopgeleide. De cijfers wijzen uit dat Tim in de woestijn van het mbo terechtkomt. Want zo wordt het gekarakteriseerd: dat is het ergste wat je kan overkomen. Thijs gaat uiteindelijk natuurlijk naar dat baken van licht van het categoraal gymnasium, waar de letteren en de hoge cultuur worden gevierd. En dat is onacceptabel. Dat woord wordt gebruikt: onacceptabel. Nou, ik heb nog in het mbo gewerkt waarin het kon gebeuren dat leerlingen mij aan alle kanten voorbijstreefden met hun diploma, carrière, inkomen en status. Maar de PvdA heeft het mbo niet met rust kunnen laten.

Nu even praktisch. Het onrecht dat even talentrijke jongeren naar verschillende onderwijsvormen doorstromen, is enorm versterkt door het afschaffen van dat ene objectieve matchingsinstrument dat we hadden in die onvolprezen Cito-toets.

De voorzitter:

U hebt nog één minuut.

De heer Beertema (PVV):

Mevrouw Ypma heeft samen met anderen een keihard gevecht gevoerd om die toets te slopen, want: perfide, perverse prikkels enzovoorts. Ik was de laatste die overeind bleef. Mijn analyse is de volgende. De PvdA schaft de Cito-toets af, samen met de VVD. Zij veroorzaakt daarmee enorme problemen, die vandaag in deze nota worden gekarakteriseerd als onacceptabel. Om die zelf veroorzaakte problemen op te lossen, wordt een waaier aan voorstellen gedaan, zoals het tegengaan van vroegselectie en het verbeteren van de doorstroom. Maar waarom vervroegen de initiatiefnemers niet gewoon het tijdstip van de Cito-toets? Laat die toets samenvallen met het advies van de school en ruim op tijd plaatsvinden voor de aanmelding op de school van keuze in het vervolgonderwijs. Dan pas lossen zij het probleem op dat kinderen van laagopgeleide ouders vaak worden ondergeadviseerd en kinderen van hoogopgeleide ouders vaak worden overgeadviseerd. Laten we dat in gezamenlijkheid doen. Daarna gaan we ook in gezamenlijkheid bekijken hoe we al die verkeerde prikkels – want het was natuurlijk niet allemaal even mooi – van de Cito-toets kunnen bestrijden.

Ik dien daarover zelf geen motie in. Dat heb ik al een aantal keren gedaan, maar mijn moties worden nooit aangenomen omdat de PvdA het gutmenschbeleid heeft om PVV-moties ongelezen in de prullenbak te flikkeren. Ik dien geen motie in, want dat is volstrekt zinloos. Het is jammer voor het democratische proces, maar misschien kan mevrouw Ypma die motie zelf indienen, samen met de VVD. Ik zal haar van harte steunen. Dan hebben we dat probleem in ieder geval opgelost en gaan we gezamenlijk al die perverse prikkels van de Cito-toets bestrijden en de Cito-toets weer in ere herstellen.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Meenen een vraag voor u heeft.

De heer Van Meenen (D66):

Nou...

De voorzitter:

Pardon. Ik gaf de heer Van Meenen het woord, maar ik was vergeten dat de heer Grashoff eerder was.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Er was vroeger een satirisch programma dat Van Kooten en De Bie heette. Wie kent ze nog? Daar kwam een leraar Duits in voor, een mopperkont die voortdurend liep te mopperen. Daar doet de heer Beertema mij altijd buitengewoon aan denken. Zegt de heer Beertema nou dat hij geen motie indient, omdat die toch kansloos zou zijn? Volgens mij kan hij ook rekenen en weet hij dat moties zelfs zonder de PvdA een meerderheid kunnen halen in dit parlement. Zelfs de PVV lukt dat soms. Dat gemopper is dus ook niet terecht. Is het eigenlijk niet zo dat de heer Beertema geen motie indient, omdat hij helemaal geen voorstel heeft? Ik heb namelijk, behalve wat gerumoer over de Cito-toets, geen een voorstel, geen een gedachtegang en geen een oplossingsrichting van de heer Beertema gehoord. Zou hij daar nog even op willen ingaan?

De heer Beertema (PVV):

GroenLinks hoort nooit iets als ik iets zeg. De heer Grashoff hoort zichzelf ook niet, met zijn voorbeeld van Van Kooten en De Bie. Overigens moet ik hem waarschuwen: er zijn steeds minder mensen die dat kennen; zo leuk was het allemaal niet. Ik gun hem van harte het plezier om die leraar Duits waar hij zo vreselijk om moest lachen en aan wie ik hem doe denken, maar die noemt hij nu ook al voor de tweede keer, dus kennelijk luistert hij ook slecht naar zichzelf. Maar goed, dat allemaal daar gelaten. Ik heb als middelgrote partij vijf minuten om dit pakket door te nemen. Ik heb mij dus beperkt tot dat heel belangrijke punt van de Cito-toets. De heer Grashoff kan dat bagatelliseren, maar alle problemen van Tim en Thijs die in deze nota worden gesignaleerd, hadden voorkomen kunnen worden door Tim en Thijs niet te onderwerpen aan het subjectieve advies van de meesters en de juffen, die vanuit hun eigen menselijkheid en sociale context adviezen geven. Ik neem ze dat ook niet kwalijk. Maar ik heb er al vaak voor gewaarschuwd: iedere keer als de Cito-toets eraan gaat, gebeurt dit. Er vindt dan overadvisering en onderadvisering plaats. Daar kunnen we lang en kort over spreken, maar dat is gewoon zo. Toch vond ook de heer Grashoff dat de Cito-toets eraan moest gaan. Laten we gewoon praktisch blijven. Ik blijf nog een beetje in dat systeem denken, in plaats van in de hippieachtige toestand van D66, die stelt dat alles maar kan en mag. Laten we de Cito-toets gezamenlijk herstellen en dan gaan we die perverse prikkels eruit halen. Dat is te doen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

In het onvolprezen programma Van Kooten en De Bie kwam de Tegenpartij voor. Volgens mij heeft de heer Wilders destijds heel goed gekeken naar dat programma, want de Tegenpartij staat ongeveer model voor de PVV. Dat was een satirisch programma, dus misschien is dat de juiste manier van kijken naar de PVV: de PVV is eigenlijk een soort van satire. Ik heb weer op geen één van mijn suggesties of vragen een antwoord gekregen van de heer Beertema. Hij gaat de uitdaging gewoon niet aan. De PVV heeft helemaal geen ideeën.

De heer Beertema (PVV):

Ja, om nu de PVV weer af te doen als satire. Ik denk dat ik maar gewoon even heel flauw moet terugslaan. Meneer Jesse Klaver met zijn opgestroopte mouwen... Meneer Lubach is veel actueler. Daar moeten mensen veel harder om lachen. Neem dat nog even mee.

De voorzitter:

We zijn toe aan de bijdrage van de heer Rog. Maar eerst nog een interruptie van de heer van Meenen. Er is iets met de interrupties vanochtend.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, u bent er nog niet helemaal bij. Maar dat geeft niet. We slepen u er doorheen.

De voorzitter:

De heer Van Meenen van D66, gaat uw gang.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb ook een interruptie voor de heer Beertema. Iedereen krijgt een veeg uit de pan, het deugt allemaal niet en het is allemaal fout. Vervolgens komt hij wel met een aantal ideeën, bijvoorbeeld over de Cito-toets en over van alles en nog wat dat mis is in de notities van anderen. Mijn vraag is: waarom lezen we dat allemaal niet in het verkiezingsprogramma van de PVV? Dan heeft de PVV immers iets meer tijd dan vijf minuten om haar ideeën aan mensen duidelijk te maken.

De heer Beertema (PVV):

Wij kiezen voor heel korte verkiezingsprogramma's. Dat hebben we gedaan, omdat verkiezingsprogramma's – dat zal de heer Van Meenen niet leuk vinden – niet worden gelezen. Die worden niet bestudeerd. Daarom doen we het zo kort en bondig mogelijk. Onderwijs is politiek gezien niet een heel sexy onderwerp. Dat is een gegeven dat ik zelf niet leuk vind, de andere onderwijswoordvoerders hier aanwezig overigens ook niet. Het gaat in de grote politiek vaak om heel andere dingen. Als men wil weten hoe ik in het onderwijs sta en wat mijn visie en denkbeelden zijn, dan heb ik daar ontzettend veel over te zeggen. De heer Van Dijk is er vandaag niet. Hij verwijt mij nog weleens dat ik niet kom. Ik heb dat nog even nagekeken in de laatste formele berekening. Het gemiddelde aantal debatten dat Kamerleden doen, ligt op 500 in de onderzochte periode. Ik zat rond de 740. Wat dat betreft is er weinig om me voor te schamen. De SP koos er echter voor om dit via de sociale media te doen. Ik was even ziek en dat vond de SP heel vervelend.

De voorzitter:

U was bezig de vraag van de heer Van Meenen te beantwoorden. Even voor de goede orde.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil dit toch even kwijt. Ik heb maar vijf minuten spreektijd dus ik kan elke interruptie, waarvoor ik de heer Van Meenen hartelijk dank, goed gebruiken.

De voorzitter:

Dat sta ik nu niet toe. U hoeft niet de hele wereld te verkennen in een antwoord.

De heer Beertema (PVV):

Onze visies staan in mijn bijdragen en die zijn over het algemeen luid en duidelijk bekend.

De heer Van Meenen (D66):

Op zich is dit een heel aardig inkijkje in de manier waarop het verkiezingsprogramma van de PVV tot stand komt. Ze bekijken gewoon wat sexy onderwerpen zijn en daar vinden ze wat van. Onderwijs is dat in ieder geval niet, behalve dan het sluiten van islamitische scholen, want dat haalt dan nog net wel het verkiezingsprogramma. Ik wil graag een vraag stellen aan de heer Beertema over zijn ideeën. Als het over gelijke kansen gaat, heeft hij het alleen maar over de Cito-toets. Dat is niet van vandaag, dat is van alle tijden; het gaat nergens anders over. Mijn concrete vraag aan de heer Beertema is de volgende. Vindt hij dat pas op dat moment gelijke kansen voor kinderen in het geding zijn of ook al voor het 12de levensjaar?

De heer Beertema (PVV):

Ik vind dit een heel vreemde vraag. Het gaat erom dat alle kinderen recht hebben op zo goed mogelijk onderwijs, wat hun etnische of sociale afkomst ook is en uit welke inkomensgroep ze ook komen. Elke onderwijzer, elke leraar moet stinkend zijn best doen om alle talenten uit kinderen te halen. De leraren zijn de kern. Zij zouden hun eigen autonomie veel beter moeten kunnen aanspreken. Zij zouden al die systeemmanagers – want daar hebben we het over – eindelijk eens van hun nek moeten kunnen schudden. Dat zou het beroep ook aantrekkelijker maken. Dan krijg je weer echte kanjers voor de klas die onze missives en wetgeving helemaal niet nodig hebben om echt goed onderwijs te leveren. Dat kan heel goed, maar hier moest met het competentiegestuurde onderwijs zo nodig het mbo gesloopt worden, ook met hulp van D66. Dat was een van mijn grote punten. Dat moest weg en dat is voor een groot gedeelte gebeurd; nog lang niet genoeg. Daar zit de kwaliteit. De kwaliteit zit hem in de leraren.

De voorzitter:

De vraag was of het gaat over een leeftijd jonger dan twaalf jaar. Daar hebt u een antwoord op gegeven.

De heer Beertema (PVV):

Ja, natuurlijk. Dit is een rare vraag, want natuurlijk is dat zo.

De voorzitter:

Dat hoort u mij niet zeggen, maar ik heb u wel een antwoord horen geven.

De heer Beertema (PVV):

Ja, natuurlijk.

De heer Van Meenen (D66):

Als het mag, reageer ik even op «dit is een rare vraag». Het is helemaal geen rare vraag, omdat ik de heer Beertema er nooit over hoor.

De voorzitter:

Nee, dit mag niet, mijnheer Van Meenen. Ik wil namelijk graag het woord geven aan de heer Rog. Hij zal namens het CDA een inbreng van vijf minuten leveren.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik meen dat de indieners altijd een compliment verdienen voor het schrijven van hun nota. Dit keer gaat de nota over gelijke kansen voor alle kinderen. Bij dezen complimenteer ik hen. Ik moet zeggen dat de nota soms wat aan de zwartgallige kant is over het stelsel waarin we zitten. En op een aantal vlakken begrijp ik de nota ook niet helemaal.

De indieners hebben het over Tim, die op basis van zijn cijfers mogelijk na zijn mbo naar het hoger onderwijs zou kunnen gaan maar dat niet doet. Dat roept direct de vraag op of dat in het geval van Tim niet verband zou kunnen houden met het leenstelsel. Zou het ook niet verband kunnen houden met de propaganda van de PvdA-minister? Zij zegt dat het helemaal niet erg is als mbo'ers niet doorstuderen, omdat ze met een mbo-diploma ook een baan kunnen krijgen. Dit zijn vragen aan de indieners.

De indieners kiezen er ook voor om zeer nadrukkelijk PvdA-kandidaat Eric van 't Zelfde met zijn superschool aan te halen. Dat verbaast mij een tikkeltje, want de indieners kiezen voor tal van maatregelen die de belemmeringen die er in hun ogen zijn, zouden moeten wegnemen. Maar juist deze belemmeringen kwamen pregnant naar voren op de superschool. Graag vraag ik de indieners om te reflecteren op het feit dat er op die school van PvdA-kandidaat Eric van 't Zelfde uitsluitend homogene brugklassen waren. Kunnen de indieners eens reflecteren op het feit dat op die superschool van Eric van 't Zelfde juist de Cito-toets doorslaggevend was? Kunnen zij er ook op reflecteren dat op de superschool van PvdA-kandidaat Eric van 't Zelfde bij de doorstroom van vmbo naar havo, waarvoor de indieners een absoluut toelatingsrecht willen hebben, de code van de VO-raad om gemiddeld een 6,8 te staan, niet werd nageleefd? Daar werd zelfs een hoger cijfer verwacht, namelijk een 7. Daar waren dus totaal geen gelijke kansen. Ik was er eerlijk gezegd een tikkeltje verbaasd over dat hij zo'n pregnante plek kreeg in deze initiatiefnota.

De heer Beertema (PVV):

Ik wil de heer Rog vragen of hij ervan op de hoogte is dat die superschool een superschool is geworden, omdat enkele leerlingen die deel uitmaakten van gangs – het tuig dat daar rondliep – met harde hand van die school verwijderd zijn. Dat zijn leerplichtige leerlingen. De heer Van 't Zelfde zadelde zijn collega-scholen in de omgeving met een enorm probleem op, want die leerlingen moesten natuurlijk wel ergens onderdak krijgen. Maar daar had de PvdA-kandidaat Van 't Zelfde geen boodschap aan.

De heer Rog (CDA):

Ik weet het. Ik spreek veel schoolbestuurders, leraren en schoolleiders in diverse steden en ook in Rotterdam. Ik weet dat de school die daar vlakbij zit, daar bijvoorbeeld ernstig last van heeft gehad. Die school heeft de kastanjes uit het vuur moeten halen. Deze zogenaamde superschool van PvdA-kandidaat Eric van 't Zelfde heeft uiteindelijk deze moeilijke leerlingen geen kansen gegeven.

De voorzitter:

Ik ga nu toch even een opmerking maken. We hebben de goede gewoonte in dit huis dat als je het concreet over mensen hebt, die zich ook moeten kunnen verdedigen. Dat kan in dit geval niet. Ik snap wel dat u het hebt over zijn beleid, want dat zal wel uw antwoord zijn, maar zullen we afspreken dat we nu stoppen met het praten over personen? U hebt uw punt gemaakt, maar ik heb dat al heel vaak gemaakt horen worden. Zij kunnen zich hier niet verdedigen, u hebt uw punt gemaakt, volgens mij is het nu klaar.

De heer Rog (CDA):

Ik zal dat doen, want ik was daar ook klaar mee, maar ik maak hier een pregnant punt van, omdat deze persoon wordt aangevoerd in de initiatiefnota.

De voorzitter:

Om die reden heb ik u dit punt laten maken, maar nu is het klaar.

De heer Rog (CDA):

Prima.

Voorzitter. Ik wilde het toch nog even hebben over dat doorstroomrecht, dat absoluut moet zijn in de gedachten van de Partij van de Arbeid. Ik vraag de indieners om te reageren op de kritiek die de VO-raad hierop heeft gegeven. Natuurlijk, we willen allemaal zo veel mogelijk kansen geven, maar de VO-raad geeft aan dat we leerlingen kansen ontnemen, doordat ze zullen kiezen voor een niveau dat zij uiteindelijk niet aankunnen. Ik maak me daar zorgen over, dus ik hoor hierop graag een reactie van de indieners.

Het maatwerkdiploma is ook weer zoiets. Beseffen de indieners dat een absoluut recht om vakken te kunnen kiezen, naar beneden en naar boven, het risico met zich brengt dat de school minder efficiënt georganiseerd kan worden, dat dit heel veel geld kost en ook werkdruk zal opleveren voor leraren? Het civiele effect van een diploma komt daarmee mogelijk onder druk te staan.

Mevrouw Vermue (PvdA):

De heer Rog noemt enkele voorbeelden. We zitten in een notaoverleg over gelijke kansen voor scholieren, leerlingen en studenten, maar hij noemt allerlei voorbeelden die volledig aansluiten bij het systeemdenken van scholen: gelijke kansen voor scholen en voor de organisatie. Wil de heer Rog daarop reflecteren? Hoe vindt hij, als het gaat om doorstromen naar een hoger of lager niveau, dat leerlingen gelijke kansen moeten krijgen in plaats van de kans op uitval zo laag mogelijk te houden en mee te gaan met de voorwaarden die scholen stellen?

De heer Rog (CDA):

Het is goed dat mevrouw Vermue die vraag stelt, want dat geeft mij de gelegenheid om nog een keer te stipuleren dat ik mijn opmerking maak uit zorg voor die leerlingen. Het is voor mij een zorg als leerlingen straks een diploma hebben en niet naar het vervolgonderwijs van hun keuze blijken te kunnen, of als dat niveau als onvoldoende wordt beschouwd door het beroepenveld. Dat zijn zorgen die ik heb voor leerlingen. We zien dit in het mbo gebeuren, en straks gaat ook gebeuren bij de overgang van vmbo naar havo dat leerlingen die opleiding en masse niet zullen halen. Dat vind ik erg. Daarmee denk ik dat we de kansen niet vergroten. Optisch lijkt het zo dat je ineens de kans hebt om havist te worden, terwijl je het niet aankunt, maar uiteindelijk hebben die leerlingen wel een probleem.

De voorzitter:

Mevrouw Vermue, tot slot.

Mevrouw Vermue (PvdA):

De heer Rog vindt het blijkbaar belangrijker om op voorhand een drempel op te werpen in plaats van leerlingen de kans te geven. Wat is zijn voorstel om ervoor te zorgen dat leerlingen daadwerkelijk die kans krijgen? Dat hoor ik nog steeds niet in zijn antwoord.

De heer Rog (CDA):

Ik vind het buitengewoon cynisch om het weg te zetten alsof je geen oog hebt voor de leerlingen als je je er zorgen over maakt dat leerlingen het niet halen. Er was een school in Rotterdam waar men niet voor niets een 7 als gemiddeld vmbo-eindexamencijfer eiste. Dat is zelfs nog hoger dan wat de sector met zorg en aandacht voor leerlingen overeen was gekomen. Mijn wedervraag aan mevrouw Vermue is: denkt u dat dit helemaal voor niks is geweest? Overigens, mijn antwoord op het maatwerkdiploma is dat het mij fantastisch lijkt dat leerlingen een vak op een hoger niveau kunnen volgen en op dat niveau worden uitgedaagd indien de schoolorganisatie dat mogelijk maakt. Ik hecht echter ook aan het civiele effect van een diploma.

De voorzitter:

Mijnheer Rog, u hervat uw betoog.

De heer Rog (CDA):

Ja. Ik ga verder met het onderbouwrendement. Wat de Partij van de Arbeid op dit vlak voorstelt, klinkt mij ook heel sympathiek in de oren. Zij wil namelijk dat rendement niet meer mag meetellen.

De voorzitter:

U hebt nog één minuut.

De heer Rog (CDA):

De Kamer heeft over het onderbouwrendement echter afgesproken dat iemand die na een mavo-havoadvies op de mavo terechtkomt, geen minnetje krijgt. Het CDA was een van de partijen die dit ondersteunden. Nu is het zo dat iemand die daarna op de havo terechtkomt, wel een plusje krijgt. Ik hecht eraan om de indieners voor te houden dat juist risicomijding kan ontstaan wanneer dat plusje er straks niet meer is. Dan laten scholen iemand misschien wel voor de zekerheid naar de mavo gaan. En dan krijg je precies wat de Partij van de Arbeid niet wil. Dat zou zij zich moeten realiseren.

Ik maak nog een paar opmerkingen. Er zijn veel zorgen over voortijdige schooluitval. Gelet op de tijd zal ik nu niet ingaan op het leenstelsel. Ik ben het eens met het punt van de schoolkosten in het mbo. Ik wil daar ook echt iets aan doen. Ik denk dat het heel zorglijk is dat mbo'ers die dezelfde leeftijd hebben als vo-scholieren, veel hogere schoolkosten hebben. Deze vraag stel ik net als mevrouw Vermue aan de Minister.

De voorzitter:

Mijnheer Rog, rondt u af?

De heer Rog (CDA):

Ja. Ik zou nog zo ontzettend veel willen zeggen. Het is inderdaad jammer dat dat bij dit overleg niet kan.

Misschien dan een laatste punt.

De voorzitter:

U moet echt afronden.

De heer Rog (CDA):

Daarom zeg ik «mijn laatste punt». Ik heb nog een korte vraag aan de Minister. Ik miste in haar brief een reactie op de teachnasia die wij hebben, juist gelet op de mogelijkheid om jongens en misschien ook allochtone scholieren te verleiden om naar de pabo te gaan.

De voorzitter:

Mijnheer Rog.

De heer Rog (CDA):

In het kader van dit overleg leek mij dat een goed punt.

De voorzitter:

De heer Grashoff heeft nog een vraag.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ben een klein beetje in vertwijfeling over de bijdrage van de heer Rog. Het zou kunnen zijn dat het komt doordat hij niet is toegekomen aan al die stukken, maar er is een rapport van de onderwijsinspectie. Ik vond dat eerlijk gezegd nogal ruig. Daarin wordt echt aangetoond dat het niet de goede kant op gaat – en niet een beetje, maar echt serieus – met de kansengelijkheid in het onderwijs. De heer Rog bekritiseert een aantal maatregelen. Het is natuurlijk goed om kritisch te blijven kijken naar voorgestelde maatregelen, maar vindt de heer Rog dit nou een serieus probleem? En als hij dat vindt, wat zou hij daar dan aan willen doen? Want het leenstelsel blijven bashen helpt niet. Daarvan is immers vastgesteld dat het niet of nauwelijks bijdraagt aan kansenongelijkheid. Het komt nu in de hele onderwijskolom voor. Sommige de kritiekpunten van de heer Rog snap ik wel, deels, maar ik ben het niet met alle punten eens. Ik ben toch wel heel benieuwd te vernemen wat de heer Rog daar wél aan wil doen.

De heer Rog (CDA):

Ik heb primair gereageerd op de inbreng van de sociaaldemocraten. Dat was meen ik ook het hoofdpunt van deze agenda. Eerlijk gezegd, heb ik het leenstelsel onbesproken gelaten omwille van de tijd, maar het is goed dat de heer Grashoff mij de kans geeft om te laten zien dat de instroom in het hbo dit jaar weliswaar niet 9%, maar nog altijd 4% minder was. Dat is echt een punt van zorg; dat zou het ook voor de heer Grashoff moeten zijn. Gelukkig is het dat wel voor de jongerenorganisatie van GroenLinks. Ik zie bijvoorbeeld wel degelijk een oplossing door verbrede en verlengde brugklassen. Over die laatste zie ik in de stukken wat minder terug. Ik zie dat bijvoorbeeld echt als een kans naast de categorale scholen. Ik hecht er zeer aan dat wij categorale gymnasia en categorale vmbo-scholen houden, maar daarnaast zou ik graag, net zoals de Grashoff overigens, zoeken naar een verbrede én verlengde brugklas, om maar eens een punt te noemen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Met die laatste opmerking ben ik blij, maar de heer Rog probeerde toch ook weer om even naar het leenstelsel te verwijzen. De cijfers die hij noemt, kloppen niet – dat weet hij zelf ook – maar het is wel handig om ze zo te presenteren. Een van de dingen die nog een serieus probleem zijn, is de doorstroom van mbo naar hbo. Die is nog steeds onvoldoende. Hoe bevorder je nu die doorstroom? Ik heb gehoord dat de heer Rog hier kritisch over is. We weten dat mbo'ers in het hbo een kleinere kans hebben op succes. Niemand is daar blij mee, maar iemand een kans bieden betekent ook hem de kans bieden om te falen. Dat is geen doel, maar wel een logische consequentie. Als je 100% blijft sturen op uitvalbeperking, sta je de toegankelijkheid in de weg. Dat is voor een deel ook gebeurd met de instroomeisen die op allerlei punten voor het hbo tevoorschijn zijn gekomen. Kan de heer Rog hierop reflecteren?

De heer Rog (CDA):

Zeker. Als de heer Grashoff deze problematiek op zo'n genuanceerde wijze te berde brengt, kan ik dat gesprek met hem aangaan, maar tot nu toe heb ik de heer Grashoff in de debatten heel anders gehoord over de concrete maatregelen die hij voorstelt. Die betreffen steeds een absoluut toelatingsrecht, een absoluut doorstroomrecht. Daar denk ik anders over, uit zorg voor deze leerlingen. Ik ben er echt bang voor dat de voortijdige schooluitval als gevolg van het toelatingsrecht in het mbo zal toenemen. Dat vind ik erg voor die jongeren. Ik pleit juist voor schakeltrajecten, bijvoorbeeld tussen vmbo en mbo. De Minister heeft daar in haar brief ook aan gerefereerd. Dat gaat nu gebeuren en daar ben ik blij mee. Ik heb dat ook benoemd in het traject van mbo naar hbo en van hbo bachelor naar wo. Ik hecht daar zeer aan. Ik vind dat we de verantwoordelijkheid hebben om mensen een kans te geven. Ik denk dus dat we helemaal niet zo veel verschillen in wat we beogen, maar ik zit er echt iets genuanceerder in, uit zorg voor deze scholieren en studenten. Anders dan de heer Grashoff, die denkt aan een absoluut doorstroomrecht, denk ik meer aan stimuleren en schakeltrajecten.

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Ik begin met een heel positief bericht. De Hyperlooprace, georganiseerd door Tesla in Californië, is gewonnen door onze TU Delft. Over kansen pakken gesproken. Een ander positief bericht betreft het OESO-rapport. Volgens de OESO staan we er internationaal namelijk goed op wat betreft excellentie en gelijke kansen. Toch moeten we de zorgelijke signalen van de onderwijsinspectie en de OESO serieus nemen. Daarom is de VVD mede-indiener geweest van de motie-Nijboer/Harbers (21501–07, nr. 1356) over gelijke onderwijskansen. De uitvoering van deze motie betekent dat we de oorzaken moeten adresseren en niet dat we de verwachtingen van leerlingen en studenten naar beneden moeten bijstellen, opdat ze maar mee kunnen komen. Diezelfde OESO signaleert namelijk ook een ander groot probleem: de zeer lage motivatie van Nederlandse leerlingen. Deze punten zijn wat mij betreft verbonden met elkaar. Het gaat de VVD om de kans voor eenieder om het niet net als de rest gemiddeld goed te doen, maar om het maximaal goed te doen. Dit vraagt om onderwijs waarin de ontwikkeling van de ene leerling niet ten koste gaat van die van de andere leerling. Uitdagend onderwijs voor eenieder is dezelfde munt met twee zijden: een hogere motivatie en meer maximale onderwijskansen voor eenieder.

Ik dank de PvdA voor haar initiatiefnota en het kabinet voor zijn reactie, waarin het de punten van de PvdA deels heeft meegenomen. Ik structuur mijn vragen langs de drie actielijnen uit de kabinetsnota, maar ik doe dat in een andere volgorde, want ik heb een beetje een persoonlijke voorkeur. Ik begin met de actielijn «sterke netwerken». Mijn stelling is dat scholen niet alles kunnen oplossen. Ik hoor in alle discussies en lees in alle nota's niets over de wellicht allerbelangrijkste factor: de ouders. In het SCP-rapport Samen scholen staat dat de steun voor samenwerking tussen leerkrachten en laagopgeleide ouders minder is. Er zijn echter ook ouders die zich op niet mis te verstane wijze bemoeien met allerlei zaken, tot in het klaslokaal. Leerkrachten moeten zich gesteund voelen. Je helpt al door je kind naar zijn huiswerk te vragen wanneer hij thuiskomt. Ook help je door voor te lezen. Een op de vier ouders van kinderen in de leeftijd van 6 tot 8 jaar leest de kinderen slechts een enkele keer of nooit voor. De opmerkingen van het kabinet en de Partij van de Arbeid in hun nota's zijn te vrijblijvend. Als ouders niet meehelpen, is alle actie die wordt voorgesteld, water naar de zee dragen. Ik vraag de Staatssecretaris of scholen voldoende mandaat hebben om voorwaarden te stellen aan ouders als die voor een school kiezen.

Ik bied de Staatssecretaris en de Partij van de Arbeid graag een poster aan van Expeditie Basisschool in Den Bosch. Ik rol nu een van de posters uit om hem aan de commissie en de Minister te tonen. In Den Bosch maken leraar, leerling en ouder als team het plan voor de leerling. Ieders rol daarin wordt bepaald. Wil het kabinet overwegen om, naast alle maatregelen die nu worden voorgesteld, een voorlichtingsoffensief te starten voor ouderbetrokkenheid?

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Duisenberg (VVD):

De tweede actielijn is «stimulerend onderwijs», want motivatie overwint iedere barrière. Een voorbeeld is het initiatief Mijn school van een roc in Doetinchem. Twee leerlingen die ik ontmoette, vertelden dat zij bij verschillende scholen drop-outs waren geweest en een verleden hadden van uitval, drugs et cetera. Deze studentes zeiden dat deze school de eerste school was waarop ze werden aangesproken op wie ze zijn en wat ze kunnen. Een tweede voorbeeld is het 80/20-onderwijs, waarin kinderen worden aangesproken op hun persoonlijke verantwoordelijkheid en ondernemende houding. Een derde voorbeeld is de leergang Academisch Nederlands aan het Odulphuslyceum in Tilburg. In dat vak wordt aandacht besteed aan zowel lees-, schrijf- en spreekvaardigheid als aan persoonsvorming, bildung en socialisatie. Deze voorbeelden hebben alles te maken met de dubbele probleemstelling van de OESO: ongelijke kansen en een lage motivatie. Persoonlijke ontwikkeling is een, zo niet dé bepalende factor voor later onderwijssucces en voor succes in de samenleving, zo staat in het CPB-rapport van onder anderen Lex Borghans. Dit soort onderwijsinitiatieven is dus cruciaal.

Persoonlijke ontwikkeling is juist belangrijk voor degenen die dat minder van huis uit meekrijgen. Daarom zijn de leraren zo belangrijk. Daarom is Onderwijs 2032 zo belangrijk. Daarom zijn gepersonaliseerde programma's en talentprogramma's zo belangrijk. Daarom is het zo belangrijk om niet met oplossingen te komen waardoor de lat zo laag wordt gelegd dat je erover struikelt, of met oplossingen waarbij de kansen voor de een ten koste gaan van kansen voor de ander. Het gaat om maximale kansen voor iedere leerling. Tweedeling als term miskent de complexiteit van de uitdaging. Het gaat namelijk om 17 miljoen kansen.

De derde actielijn betreft de soepele overgangen. Dat is de eerste actielijn uit de kabinetsnota. Met betrekking tot de eindtoets en het schooladvies in het po merk ik op dat in de nieuwe Wet eindtoetsing po het professionele oordeel van de basisschool centraal staat. De verplichte eindtoets vervult de rol van second opinion. Dit werkt nog niet goed, dus moeten we bekijken wat beter kan. De uitdaging wordt om tot een evenwichtig advies te komen in het belang van maximale kansen voor ieder kind, waarin wordt gebruikgemaakt van zowel de jarenlange ervaringen van de docent...

De voorzitter:

U hebt nog één minuut.

De heer Duisenberg (VVD):

... als de objectieve centrale eindtoets en waarbij het gesprek tussen docent, kind en ouders op die manier wordt gevoerd. Aan de PvdA vraag ik of zij het met mij eens is dat door de verschillende tijdstippen van schooladvies en eindtoets de kansenongelijkheid eigenlijk juist wordt vergroot.

De VVD wil niet dat een ongeclausuleerde doorstroom van vmbo naar havo leidt tot teleurstellingen bij de leerling of ten nadele is van andere leerlingen. De extra voorwaarde van het zevende vak, zoals voorgesteld door de Staatssecretaris, vinden wij interessant. Een definitief oordeel vellen wij pas na consultatie van professionals in het veld. Tot slot hebben we de positieve rapportage ontvangen over de instroomcijfers in het hoger onderwijs. Dat gaat hartstikke goed. Maar de studiekeuzecheck en de studiebijsluiter, zo blijkt uit de actie van LAKS en ISO van vanochtend, zijn nog steeds erg moeilijk te vinden. Ik wil de Minister vragen welke acties zij onderneemt om die studiebijsluiter niet alleen kwalitatief goed te maken, maar ook om ervoor te zorgen dat deze direct en prominent vindbaar is in alle glossy folders en websites van de opleidingen.

De vergadering wordt van 11.12 uur tot 11.25 uur geschorst.

De voorzitter:

We zijn bezig met een notaoverleg. We hebben de eerste termijn van de Kamer achter de rug, ware het niet dat de heer Van Dijk, die verlaat was, er nu gelukkig wel is. Ik geef hem de gelegenheid om nu nog zijn inbreng te leveren, voordat de initiatiefnemers en de bewindspersonen reageren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik kan u alleen maar hartelijk danken dat ik die mogelijkheid krijg. Excuses voor mijn vertraging door toedoen van een zekere spoorwegmaatschappij. Ik ga snel aan de slag.

We bespreken vandaag maar liefst drie nota's over gelijke kansen in het onderwijs: die van de PvdA, die van D66 en die van de SP. Ongelijkheid in het onderwijs staat op de agenda en daar is ook reden toe. Ik noem zomaar twee berichten van afgelopen weekend. De NOS opende een bericht met «Laptop vergroot de ongelijkheid in het onderwijs». Dit bericht ging over de hoge ouderbijdrage voor scholen. In Trouw lazen wij zaterdag de opening: «Tweedeling in het onderwijs toegenomen». Dat ging over het feit dat kinderen uit arme gezinnen structureel lagere schooladviezen krijgen, ook al hebben zij dezelfde talenten als kinderen uit rijke gezinnen. Ik dacht dat het iets was van 100 jaar geleden dat je afkomst bepaalt wat je toekomst is. Maar wij zijn weer helemaal terug bij dat principe en dat is heel spijtig. Vorig jaar april kwam de inspectie al met het nieuws dat de ongelijkheid in het onderwijs toeneemt. Leerlingen van rijke ouders hebben meer kansen in het onderwijs dan leerlingen uit arme gezinnen. Dat verschil is de afgelopen jaren zelfs gegroeid. De Staatssecretaris noemt de trend onwenselijk, maar hij grijpt niet in. Waarom verplicht hij scholen niet om het advies aan te passen als de Cito-score hoger uitvalt?

Het wordt tijd voor scherpe keuzes, vandaar onze nota Onderwijs als emancipatiemotor, die vandaag ook op de agenda staat. Ik zie veel overeenkomsten met de nota van de Partij van de Arbeid, waarop mevrouw Ypma en de heer Mohandis straks zullen reageren. Ik zie ook overeenkomsten met D66. Kortom: volop kansen! Ik noem de voorstellen die voor de SP heel belangrijk zijn.

  • 1. Aan de slag met kleine klassen. Alleen dan krijgen leerlingen de aandacht die zij verdienen. Ook de hoge werkdruk voor leraren zal afnemen. Kortom: steun dat wetsvoorstel van SP en D66.

  • 2. Pak de segregatie aan en moderniseer artikel 23 van de Grondwet. Maak werk van gemengde scholen en voer een acceptatieplicht in. Het weigeren van leerlingen op grond van religie kan echt niet meer. Bovendien zijn scholen geen eilandjes. Ook die luiken moeten open.

  • 3. Pak de hoge schoolkosten aan en maximeer de zogenaamd vrijwillige ouderbijdrage. Dit weekend berichtte de NOS over een steekproef waaruit blijkt dat bij 65 scholen veel ouders onder druk worden gezet om zaken aan te schaffen die nodig zijn voor de opleiding, bijvoorbeeld een laptop. Er zijn scholen die zeggen: als je niet betaalt, zoek je maar een andere school. Dat is onacceptabel. De ouderbijdrage is uitsluitend bedoeld voor extraatjes en niet voor zaken die nodig zijn voor de opleiding. Ook in het mbo worden studenten geconfronteerd met hoge schoolkosten. Gemiddeld betalen studenten meer dan € 400 per jaar voor zaken die feitelijk door de school moeten worden geleverd. Vandaar mijn voorstel om de ouderbijdrage en de schoolkosten aan te pakken. Ik wijs ook op ons meldpunt schoolkosten. Als mensen geconfronteerd worden met onredelijke kosten, kunnen ze dat mailen naar schoolkosten@sp.nl.

  • 4. Brede brugklassen geven leerlingen kansen om door te stromen. Daarom willen wij investeren in kleine klassen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Ook de Partij van de Arbeid, D66 en GroenLinks zijn hier voorstander van. Waarom dan zo afwachtend?

  • 5. Het stapelen van diploma's van vmbo naar havo naar vwo, en van mbo naar hbo, wordt door de meeste partijen als wenselijk gezien. Laten we dan onmiddellijk stoppen met alle prikkels die dat ontmoedigen, bijvoorbeeld de financiering in het mbo. Daar is sinds 2014 het zogenaamde cascademodel in werking getreden, waarbij de bekostiging voor een student in het eerste jaar hoog is en daarna geleidelijk afneemt. Dat is wat ons betreft zeer onwenselijk.

  • 6. Zorg voor gelijke kansen, ongeacht afkomst. Als een leerling in groep acht een hogere score op de eindtoets haalt dan het schooladvies, dan moet dat hogere advies gelden.

Ik zie veel kansen in de nota's van PvdA en D66. Laten we snel aan de slag gaan!

De voorzitter:

Daarmee zijn wij echt toe... Pardon, ik zie dat de heer Beertema nog een interruptie wil plaatsen.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb een verduidelijkende vraag. Ik hoor van alle linkse partijen dat er, als het schooladvies hoger uitvalt, een verplichting moet komen dat dat wordt nagevolgd. Maar stel dat het lager uitvalt. Heeft het dan geen consequenties? Blijft het advies dan zoals het is?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wijs de heer Beertema op de kop in Trouw van afgelopen zaterdag: «Tweedeling in het onderwijs toegenomen». Ik raad hem zeer aan om dat stuk te lezen. Er staat in dat het verschil in advies tussen de kansarme groepen en de kansrijke groepen een heel schoolniveau behelst. Slechts bij één op de vijf kinderen wordt de hogere Cito-score daadwerkelijk overgenomen. Dat moeten wij natuurlijk niet hebben. Meestal werkt dat het beste bij ouders die de zaken het best onder woorden kunnen brengen. Wij moeten nu onze kans grijpen om alle kinderen die een hoger niveau verdienen, dat ook te geven.

De heer Beertema (PVV):

Ik vergeef het de heer Van Dijk dat hij er vanmorgen niet bij kon zijn, maar hier hebben wij het uitvoerig over gehad. Ik heb voorgesteld om de Cito-toets weer in ere te herstellen. Dat is het enige objectieve matchinginstrument dat er is. Dan zijn we van al die problemen af. Wat is daar nou toch zo moeilijk aan?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb de zoals altijd gepassioneerde bijdrage van de heer Beertema gehoord dankzij de buitengewoon handige Debat Direct-app. Wij weten allemaal dat de heer Beertema zeer hecht aan de toetsen. De SP staat daar anders in. Lees onze nota Onderwijs als emancipatiemotor. Wij willen echt dat dat schooladvies een belangrijke rol behoudt, maar als een kind een hogere eindscore haalt, dan moet het de gelegenheid krijgen om ook naar een hoger niveau te gaan.

De voorzitter:

Een afsluitende opmerking van de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

De PVV hecht niet zozeer aan toetsen en testen, als wel aan objectiviteit. En die objectiviteit is niet gewaarborgd. Ook daarover spreekt dat artikel in Trouw heel duidelijke taal. Het gaat om die objectiviteit. Wij moeten het niet overlaten aan meesters en juffen die vanuit hun eigen sociale achtergrond adviezen geven. Wij moeten gewoon objectief meten en dat kan. Nogmaals, als er perverse prikkels in zitten, dan zijn wij toch met z'n allen slim genoeg om ze eruit te halen? Dan hebben we in ieder geval een mooi eindniveau. Het gaat om die eindniveaus. Het po heeft geen...

De voorzitter:

Mijnheer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Het po heeft geen eindniveau.

De voorzitter:

U zou een afsluitende opmerking maken.

De heer Beertema (PVV):

Afsluitend. In de visie van de PVV hebben we veel problemen getackeld wanneer het civiele effect van al die eindstadia, van al die vormen van onderwijs, in orde is.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb een vraag aan de heer Van Dijk van de SP over de lagere toetsuitslag en het niet aanpassen van het advies. Weet hij wat de voornaamste reden is dat dat advies niet wordt aangepast? Je zou toch zeggen dat docenten er goed over nadenken?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik citeer Trouw. «De meeste scholen voor voortgezet onderwijs plaatsen de kinderen volgens het advies van de basisschool.» Dat is dus het schooladvies. «Officieel kunnen kinderen nog met de eindtoets in mei revanche nemen op het schooladvies, maar dat is meer theorie dan werkelijkheid. Maar één op de vijf kinderen met een hogere score krijgt alsnog een hoger advies, en daarna is het maar de vraag of de middelbare school van hun keuze het niveau óók aanpast – klassen zijn dan vaak al gemaakt.» Het heeft dus erg te maken met het moment waarop beide adviezen tot stand komen.

De heer Duisenberg (VVD):

Mijn vraag was wat de reden is dat het hogere advies niet wordt gegeven. Ik hoor rechts van mij zeggen dat het qua timing naar voren moet worden gehaald. Daar is de VVD het mee eens. Maar ik vroeg naar de réden om het niet te doen. Dus nogmaals: wat is de voornaamste reden die gegeven wordt om het advies niet omhoog te laten gaan?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat zou de heer Duisenberg vooral zelf moeten aangeven. Er kunnen allerlei redenen zijn, maar het punt is dat het gebeurt. Zoals ik zojuist al zei, op het moment dat een Cito-score hoger is dan het schooladvies, zie je overwegend dat de goedgebekte ouders, waarschijnlijk ook de hoger opgeleide ouders, naar de middelbare school gaan en zeggen dat hun kind wel degelijk havo of vwo aankan en dat zij daarom die kant op willen gaan. De minder goedgebekte ouders hebben die assertiviteit niet en gaan dus niet naar die middelbare school. Zo zie je een proces waarbij de kansarme kinderen op een lager schoolniveau uitkomen. Overigens wil ik vmbo en mbo totaal niet minder waarderen dan havo, vwo en hoger onderwijs, maar ik wil wel dat als een kind de potentie en de capaciteit heeft om een hogere opleiding te volgen, hem daartoe niets in de weg staat.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Rog ontbrak het aan tijd om het over het leenstelsel te hebben en de heer Van Dijk kiest ervoor om het er maar helemaal niet over te hebben. Ik begrijp dat allemaal wel, gezien de berichtgeving van vanochtend, want, tja, het verhaal is voorbij. Er ís geen brand. Twee jaar lang «brand» roepen en verrekt, er is geen brand. Beetje jammer, voor de brandweer dan. Ik heb zeer veel waardering voor alle verzoenende woorden over nota's; we gaan het allemaal doen. Maar ik wil dit punt toch even markeren. We hebben hier twee jaar lang niets anders gehoord dan «asociaal!». Tienduizenden mensen zouden tot over hun oren in de schuld zitten, zouden nooit meer kunnen studeren; hun leven was voorbij. En wat blijkt nu? Men heeft zich er gelukkig niets van aangetrokken; de studenten gaan gewoon weer, net zoals voor de invoering van het leenstelsel, allemaal door naar het hoger onderwijs, ook vanuit het mbo.

Er zijn nog twee punten waarover we ons zorgen maken, zeg ik maar vast even zelf. Het eerste betreft de studenten met een functiebeperking. Over dat punt gaan we het nog hebben. Het tweede betreft vwo'ers die minder naar het hbo gaan. Dat is het enige verschil met de situatie van voor de invoering van het leenstelsel. Zou de heer Van Dijk daar eens op willen reflecteren? Ik zag hem vanmorgen alweer in de media, met uitspraken als dat het principe fout zou zijn, omdat studenten € 40.000 schuld zouden krijgen. Het zou best knap zijn als dat het gevolg is van het afschaffen van de basisbeurs, want die is nooit hoger dan € 13.000 over vier jaar. Dat moet de heer Van Dijk mij allemaal nog eens uitleggen. Zullen we er nou eens gewoon een punt achter zetten en gewoon weer iedereen aanmoedigen om zijn kansen te pakken in het hoger onderwijs? Dat is een korte vraag, voorzitter.

De voorzitter:

U had wel een lange inleiding nodig.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mij paste slechts bescheidenheid, omdat de Kamer mij de gelegenheid gaf om alsnog mijn inbreng te houden. Ik heb minstens driekwart geschrapt, waaronder een groot stuk over dat vermaledijde schuldenstelsel. Ik ben de heer Van Meenen zeer dankbaar dat hij mij alsnog de gelegenheid geeft om aan te geven waarom zijn redenering op drijfzand is gebaseerd.

Ten eerste, zoals de heer Rog terecht al aangaf dankzij de Tweede Kamerapp, zijn er nog altijd 4% minder studenten. Ten tweede zijn de cijfers geflatteerd door het feit dat er veel meer internationale studenten zijn gekomen. Ten derde hebben in de afgelopen jaren wel degelijk duizenden jongeren afgezien van een studie. Die zijn we kwijt. Die doen nu iets anders. Helaas, kapitaalvernietiging. En ten vierde – dat is het belangrijkste punt, mijnheer Van Meenen – blijft de SP ondanks dit soort cijfers faliekant tegenstander van dit schuldenstelsel, waarbij het profijtbeginsel is ingevoerd onder het motto: als je wilt studeren, dan mag dat, maar dan moet je het zelf dokken; zoek het zelf maar uit. Elke jongere die ervoor kiest om te studeren, wordt dankzij de PvdA, de VVD, D66 en GroenLinks met een torenhoge schuld van zo'n € 40.000 opgezadeld. En dat hebben zij helaas aan u te danken.

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, tot slot heel kort.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, waar moet ik beginnen...

De voorzitter:

Nee, nee!

De heer Van Meenen (D66):

... bij deze verzameling alternatieve feiten? Zo noem ik het dan maar even. Kijk gewoon naar de feiten, naar de instroom voor de invoering van het leenstelsel. 2012 was het laatste jaar waarin er geen effect was, het eerste jaar van deze kabinetsperiode. Toen begon het, toen zag je de boeggolf. Je zag het aantal aanmeldingen stijgen met 4%, want studenten namen geen tussenjaar meer. Zij gingen alvast studeren: een stijging van 4%. Het jaar daarna, toen het leenstelsel werd ingevoerd, was er een daling van 9%. Nou, de zaal hier was te klein. We zijn nu een jaar verder en er is een stijging van 5%. Het netto-effect van 2012 naar nu is nul, gewoon nul. Er is geen effect. Studenten gaan studeren. Het leenstelsel is niet bedoeld om een profijtbeginsel in te voeren, maar om 1 miljard te investeren in onderwijs. Ik hoop dat er nog een amendement op het verkiezingsprogramma van de SP komt: in plaats van de vorige keer 1 miljard te bezuinigen gaan wij dat miljard ook investeren en wij zien af van deze zinloze oorlog tegen iets wat verder niemand meer bezighoudt. Studenten gaan gewoon lekker studeren en trekken zich helemaal niets aan van al uw gegil en geschreeuw. Dat geldt ook de heer Rog. Zij gaan gewoon studeren en zij kiezen voor hun toekomst. Dus ik roep u op: stop ermee, ontmoedig niemand meer om te gaan studeren door «te hoge schulden» te roepen en amendeer alsnog uw verkiezingsprogramma.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Toen de heer Van Meenen deze interruptie pleegde, hoorde ik de heer Rog zeggen: hij liegt gewoon. Ik vrees dat de heer Rog gelijk heeft. Kan de Minister overigens precies aangeven hoe het zit met jongeren uit kansarme gezinnen? Die verdeling wil ik ook graag zien.

Nogmaals, er blijft een minder groot aantal studenten dat gaat studeren. Het aantal internationale studenten neemt toe. Het is lekker handig om daarmee de cijfers op te hogen. Maar het grootste punt, waar de heer Van Meenen niet omheen kan en waarover wij ideologisch van mening verschillen, is dat hij studeren ziet als een zaak van de student zelf. Ik zie studeren als een gemeenschappelijk belang waarvan iedereen profiteert. Dus is het logisch dat wij daar als overheid met z'n allen een beetje aan bijdragen, zodat het studeren toegankelijk blijft voor alle groepen.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, ik zie dat u wilt reageren, maar u hebt al drie interrupties gepleegd. U hebt net van mij ook nog een mooie slotopmerking van drie minuten mogen maken, dus ik geef het woord aan de heer Rog.

De heer Rog (CDA):

De heer Van Meenen beschuldigt de heer Jasper van Dijk van de SP van het noemen van alternatieve feiten. Dat deed hij ook bij mij. Kijk naar de instroom: meer dan 102.000 jongeren in 2011, bijna 101.000 in 2012, meer dan 106.000 in 2013 en ruim 102.000 in 2014. Wat denkt de heer Van Dijk als hij die getallen op zich laat inwerken en ze vergelijkt met de periode na het leenstelsel, waarin nog maar bijna 94.000 of ruim 98.000 jongeren gaan studeren? Denkt de heer Van Dijk dan met mij dat hier geen sprake is van alternatieve feiten, maar van een significante daling van het aantal jongeren dat instroomt in het hbo?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zelden heb ik zo'n waterdicht pleidooi gehoord. Hier valt geen speld tussen te krijgen. Daarom wijs ik de kijkers en de luisteraars ook op partijen als ChristenUnie, CDA en SP, die in studeren een gemeenschappelijk belang zien, waar we allemaal profijt van hebben. Daartegenover staan de helaas meer individualistische partijen als VVD, PvdA, D66 en GroenLinks, die de student aan zijn lot overlaten en opzadelen met tienduizenden euro's schuld.

De heer Van Meenen (D66):

Ik ben voor leugenaar uitgemaakt. Mag ik daar nog even op reageren, voorzitter?

De voorzitter:

Ja, dat mag u. Het is misschien een alternatief woord voor...

De heer Van Meenen (D66):

Dat is nogal wat. Dat zeggen we hier niet zo snel tegen elkaar. Ik heb het nog willen houden bij «alternatieve feiten», wat ik echt iets anders vind, maar goed. Wat hier plaatsvindt, is inderdaad gegoochel met cijfers. De veronderstelling van de heer Rog achter de rij met cijfers is dat er in Nederland een soort wet is dat er elk jaar evenveel kinderen gaan studeren. Dat is natuurlijk niet zo. Je ziet wel: het aantal studenten was rond de 100.000, het steeg toen het leenstelsel eraan kwam, het daalde toen het leenstelsel er was en nu het er één jaar is, stijgt het weer en zit het weer op het niveau van de 100.000 studenten. Dat zijn gewoon de feiten.

Ik laat mij hier echt niet zeggen dat ik niet zie dat onderwijs een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is en dat we daar een grote maatschappelijke inspanning voor moeten doen. Dat doen we ook. We geven er elk jaar 33 miljard aan uit, en wat D66 betreft nog veel meer. Maar het grote probleem met het hoger onderwijs was: we gaven er 7 miljard aan uit, waarvan 3 miljard aan het levensonderhoud van studenten. We hebben nu 1 miljard van die kosten voor het levensonderhoud verplaatst naar beter onderwijs. Dat is heel belangrijk voor de studenten, veel en veel belangrijker dan de investering die daarvoor naar iedereen ging, naar alle studenten. De heer Van Dijk pleit er gewoon voor dat prinses Amalia op haar 18de weer een studiebeurs krijgt. Dat was de situatie. Daar wil hij naar terug. Ik wil dat niet. Ik wil dat de studiebeurs gaat naar de mensen die het nodig hebben. De aanvullende beurs is gebleven en met € 100 verhoogd. Ik laat het me allemaal niet meer zeggen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter, mag ik daar wel even op reageren?

De voorzitter:

Ja, natuurlijk, maar wel op een manier die niet weer mijnheer Van Meenen aanleiding geeft om met een persoonlijk feit zijn verkiezingsprogramma uiteen te zetten. Ik wil dus graag dat u zich echt beperkt tot een zakelijke reactie.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Oei, dat maakt het wel lastiger. Ik ben een groot voorstander van investeringen in hoger onderwijs. Natuurlijk zullen wij straks de regering horen zeggen wat voor een geweldige dingen er worden gedaan met die 1 miljard die van studenten is afgepakt. Daarom zegt de SP: wij investeren 1 miljard om studenten weer een fatsoenlijke beurs te geven, en daarnaast hebben wij dan het miljard van deze schuldencoalitie om in het hoger onderwijs te investeren. Dan is de student niet het slachtoffer van deze operatie, maar hebben we dus en-en: én een goede studiebeurs én een investering in de kwaliteit.

De voorzitter:

Tot zover de inbreng van de kant van de Kamer.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter, mag ik een klein punt van orde maken? Ik wil eenieder hier op de publieke tribune en onszelf eraan herinneren dat we elkaar donderdag in Leiden treffen voor een echt verkiezingsdebat.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef het woord aan de initiatiefnemers en de bewindspersonen. Mevrouw Ypma, ga uw gang.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ieder kind verdient een goede start. De plek waar je wieg ooit heeft gestaan, mag nooit bepalend zijn voor je schoolloopbaan. Onderwijs moet er juist voor zorgen dat ieder kind de kans krijgt om zijn talent te ontwikkelen en te ontdekken. Het Nederlandse onderwijs is goed, maar de grote vraag is of het goed genoeg voor iedereen is. Onderwijs is de sleutel tot persoonlijke ontwikkeling en van cruciale waarde. School is de plek waar kinderen elkaar ontmoeten en leren omgaan met verschil. Het is de motor van de emancipatie en de verheffing en van groot belang om de tweedeling in de samenleving te bestrijden.

Maar het ene kind ontwikkelt zich sneller dan het andere kind, omdat talenten uiteenlopen, maar ook omdat de sociaaleconomische achtergrond per kind verschilt. In het gehele onderwijs moeten we dan ook alle hindernissen wegnemen voor kinderen die met een achterstand beginnen of er eentje tegenkomen. We moeten recht doen aan laatbloeiers, die in een ander tempo leren dan gemiddeld. Dat vereist uitstekend onderwijs voor iedereen, juist ook voor de kinderen die het van huis uit wat minder meekrijgen en de kinderen in de meest kwetsbare wijken.

Het doet mij dan ook deugd dat wij hier onze initiatiefnota mogen verdedigen. Het doet me ook zeer veel deugd dat het belang, de urgentie ervan door zo veel partijen breed wordt ondersteund. Ik wil hier ook graag memoreren de initiatiefnota's van de SP en D66, die ook hun voorstellen uit de doeken hebben gedaan. Maar er zijn ook andere partijen die zich al heel lang zorgen maken om de gelijke kansen, zoals GroenLinks, en die ook allerlei voorstellen doen.

Het is namelijk een heel ingewikkeld probleem. De onderwijsinspectie heeft dat ook heel duidelijk aangegeven. Het voorbeeld dat wij noemen en waar verschillende woordvoerders naar hebben verwezen, over Thijs en Tim, hebben wij rechtstreeks uit het rapport van de onderwijsinspectie gehaald. Daaruit blijkt dat twee kinderen met dezelfde talenten en een gelijke intelligentie niet dezelfde kansen krijgen, simpelweg omdat de een hoogopgeleide ouders heeft en de ander niet. We selecteren vroeg. Er zijn te weinig mogelijkheden om door te groeien en opleidingen te stapelen. De ongelijkheid in de samenleving zet zich op die manier door in het onderwijs. Dat vinden wij heel erg oneerlijk. Al op jonge leeftijd zijn de kansen van kinderen niet gelijk. De schooladviezen worden smaller, de selectiedrempels hoger en de overgangen lastiger. Er is ook ongelijkheid door de groei van commerciële huiswerkbegeleiders, die wel door ouders met een dikke portemonnee betaald kunnen worden, maar niet door ouders met lagere inkomens.

Dat moet anders. Dat vraagt om actie. Maar dat is niet gemakkelijk. Het is een breed maatschappelijk probleem. We moeten bekijken welke maatregelen we kunnen nemen om de verheffende waarde van het onderwijs te versterken. We staan ook voor de cruciale opdracht de verbinding in de samenleving te verbeteren. Wij vinden dat we gezamenlijk de knelpunten moeten benoemen, gezamenlijk de belemmeringen moeten meenemen en gezamenlijk de urgentie moeten voelen om in actie te komen, zodat niet je afkomst maar je capaciteiten en je toekomst tellen. Daarom zijn wij gekomen met deze initiatiefnota. Wij willen heel graag ingaan op een aantal opmerkingen, zoals die zijn gemaakt.

De Partij van de Arbeid vroeg welke prioriteit wij hebben. Eigenlijk is deze initiatiefnota een samenhang van veertien verschillende voorstellen. Laat ik daar ook de voorstellen van de SP en D66 nog eens bij optellen en alles waar we ook al over gesproken hebben in de Kamer. Het gaat om de samenhang, zodat je kinderen de beste kansen biedt, zodat ieder kind de kans krijgt om het maximale uit zichzelf te halen. Maar als ik drie prioriteiten moet noemen, zou ik de volgende noemen. Ten eerste, we moeten ervoor zorgen dat we zo vroeg mogelijk achterstanden beperken. Ook het CDA heeft daar vaak aandacht voor gevraagd. Kinderen zouden we zo vroeg mogelijk de kans moeten geven om met elkaar naar de voorschool toe te gaan, al op 2,5-jarige leeftijd, simpelweg om achterstanden te voorkomen. Ten tweede, we moeten het doorstromen verbeteren door alle drempels in de doorstroming zo veel mogelijk weg te nemen. Ten derde, de beste investering in het onderwijs is de investering in leerkrachten en docenten. Zorg dat zij de tijd hebben om hun lessen goed voor te bereiden en om kinderen de aandacht te geven die ze verdienen.

Wij zijn het dan ook eens met D66 dat we samen moeten zoeken naar oplossingen en moeten denken vanuit de ontwikkeling van het kind in plaats van vanuit het bestel. De heer Van Meenen vroeg: wat vindt u nou eigenlijk goed aan onze initiatiefnota? Nou, dan wil ik nog wel een dingetje noemen. Hij stelt daarin namelijk dat er sprake is van een verkapte stelselwijziging. Dus geen stelselwijziging die vanuit Den Haag is teweeggebracht, maar een stelselwijziging vanuit het onderwijs zelf. Ik maak mij ernstig zorgen over het feit dat er tien jaar geleden bij 70% van de scholen sprake was van brede brugklassen, terwijl dat nu nog maar bij 54% van de scholen het geval is. Wij maken ons daarover zorgen. Wij maken ons zorgen over de categorisering en over het verdwijnen van de mogelijkheid om door te stromen. Er zijn aparte vwo-scholen en aparte havoscholen. Kinderen krijgen hierdoor minder de kans en de tijd om te ontdekken welk type onderwijs het beste bij hen past. Zelfs als de overheid niet handelt, kunnen er dingen verkeerd gaan. Wij willen dat graag met elkaar bekijken en wij willen graag met elkaar de voorstellen op dit punt bespreken. Er wordt vroeg geselecteerd en er zijn weinig mogelijkheden voor correctie, bijvoorbeeld in de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs.

De heer Beertema (PVV):

De populariteit van categorale scholen heeft een heel eigen dynamiek aangenomen. Dat zien we allemaal en dat heeft effecten, los van de vraag hoe je die waardeert. Wat is de analyse van mevrouw Ypma? Waarom is het marktmechanisme van categorale scholen volgens haar zo aantrekkelijk voor ouders? Het is zelfs zo aantrekkelijk dat heel veel schoolbesturen erop inspelen en categorale mavo's, havo's enzovoorts neerzetten. Wat is de visie van mevrouw Ypma op dit punt?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik betreur juist dat dat gebeurt. Ik vind het ontzettend jammer. Schoolleiders zouden moeten kiezen voor de twee belangrijke zaken waartoe het onderwijs op aarde is: ten eerste het leren ontdekken van je eigen talenten en de mogelijkheid om die verder te ontwikkelen en ten tweede het elkaar leren kennen, het samen leren leven en het leren omgaan met verschillen.

De heer Beertema (PVV):

Maar dat was mijn vraag niet. Waarom vinden ouders categorale scholen zo aantrekkelijk dat ze ervoor kiezen en dat schoolbesturen erop ingaan? Dat is mijn vraag. Waarom vinden ouders het zo aantrekkelijk?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Misschien vinden ouders dat soort scholen aantrekkelijk voor hun kind omdat brede scholen niet voldoende aantrekkelijk worden gemaakt. Wij pleiten ervoor om die wel aantrekkelijk te maken door er bijvoorbeeld met bonussen voor te zorgen dat brede scholengemeenschappen wat extra's kunnen aanbieden. Wij willen aangeven dat je kinderen nog niet op 12-jarige leeftijd een stempel kunt geven, waarmee je bepaalt in welke stroom ze de rest van hun leven zitten. Juist die brede scholengemeenschappen kunnen ervoor zorgen dat kinderen nog de tijd krijgen om door te groeien.

De voorzitter:

U hervat uw betoog.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voor ieder kind zou de keuze voor een brede brugklas mogelijk moeten zijn en zouden er meervoudige adviezen gegeven moet worden. Wij zijn het met D66 eens over de objectieve toets, de Cito-toets. In slechts een op de zes gevallen wordt er bijgesteld. 30.000 kinderen halen een hogere Cito-score dan hun schooladvies, maar slechts bij 5.000 kinderen wordt het schooladvies vervolgens daadwerkelijk naar boven bijgesteld. Volgens de wet moeten scholen in zo'n geval het schooladvies heroverwegen. Wij stellen voor om dat advies verplicht bij te stellen als de score van de Cito-toets hoger uitvalt.

De heer Duisenberg (VVD):

Uit navraag bij docenten – mevrouw Ypma heeft docenten normaal gesproken heel hoog zitten, maar zij wil ze nu passeren – blijkt dat bijna twee derde van de basisscholen het schooladvies bij een hogere eindtoetsscore niet bijstelt vanwege de werkhouding van de leerling. Waarom wil mevrouw Ypma daar niets aan doen? Waarom wil zij de docent passeren?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik heb ontzettend veel ontzag voor alle leraren, die onze kinderen de beste toekomst willen bieden, maar het zijn ook gewoon mensen. Het kan gebeuren dat je iets niet hebt gezien. Het kan voorkomen dat een kind dat in de klas heel rustig is en niet altijd laat zien wat het in zich heeft, onder de druk van een toets toch een hogere score haalt dan je in eerste instantie had verwacht. Dan is het standpunt van de Partij van de Arbeid dat het hoogste altijd moet tellen. Geef kinderen altijd het voordeel van de twijfel. Zo halen we het maximale uit ieder kind. Daar zou de VVD toch ook voor moeten zijn?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik concludeer dat de PvdA heel veel waardering heeft voor docenten, maar ook dat de docenten vanuit het oogpunt van de PvdA in de Tweede Kamer iets over het hoofd zien. De reden van de PvdA daarvoor is dat docenten het advies niet bijstellen naar aanleiding van de werkhouding van de leerling. Ik heb gevraagd wat je daaraan kunt doen in plaats van het kiezen voor het automatisme om vanuit Den Haag de leraar te passeren.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wij zitten hier in de Tweede Kamer en spreken hier over onderwijs omdat wij graag het beste willen voor onze kinderen. Dat willen heel veel leerkrachten ook. Daarom zijn er gelukkig heel veel leerkrachten die graag zo'n tweede objectief gegeven willen. De VVD wil zo'n toets allesbepalend maken en weer naar februari toe halen, maar dan wordt die weer de momentopname die alleen gaat over taal en rekenen, op basis waarvan je voor de rest van de middelbare school in een bepaald stramien zit. Daar willen wij niet naar terug. Wij dagen de VVD uit om samen met ons ervoor te zorgen dat het kind het voordeel van de twijfel wordt gegeven als het hoger scoort op de Cito-toets dan het schooladvies. Ik begrijp werkelijk niet waarom de VVD geen voorstander daarvan is.

GroenLinks wil graag gelijk optrekken met de verschillende partijen en de initiatieven die op dit moment worden genomen. Daar ben ik ontzettend blij mee. De heer Grashoff heeft in het verleden al verschillende initiatieven genomen, bijvoorbeeld voor het stimuleren van de brede school. Met collega Vermue diende hij daarover een motie in. Wij zijn het met hem eens dat het tijd is voor de volgende stap. Die willen we graag samen zetten.

De heer Grashoff vroeg waarom de Partij van de Arbeid toe wil naar meer hoger opgeleide docenten. Hij heeft helemaal gelijk dat de pedagogisch-didactische vaardigheden allesbepalend zijn voor de kwaliteit van de leraar voor de klas. Wij denken wel dat een goede mix van leraren die hbo- of wo-opgeleid zijn en onderwijsassistenten op mbo-niveau, die we vooral niet moeten vergeten, voor het beste onderwijs zorgt. Men doet dat vanuit de eigen expertise en is daarmee van grote waarde. Daarom denken we dat het een toegevoegde waarde kan hebben als er bijvoorbeeld ook meer docenten met een masteropleiding zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan SEN, de special educational needs, als het gaat om passend onderwijs. We zien dat dat een enorme meerwaarde kan hebben voor het onderwijs. Mensen met een academische opleiding zijn vaak bruggenbouwers tussen theorie en praktijk, maken de wetenschap betekenisvol voor het onderwijs en de praktijk en brengen de nieuwste wetenschappelijke inzichten in de praktijk. Daarom pleiten wij daarvoor.

De PVV is het gelukkig... O, ik zie een interruptie van de heer Grashoff.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik twijfelde even of er nog meer reacties op mijn vragen kwamen, maar dat blijkt niet het geval te zijn.

De voorzitter:

In de inbreng van de heer Mohandis wordt er nog wat aan toegevoegd. Misschien moet u die even afwachten.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. De PVV is trots op onderwijs. Daarover zijn we het eens, maar de heer Beertema en ik verschillen toch wel echt van mening over de vraag of er nog steeds kinderen zijn die meer kansen krijgen dan andere kinderen. De heer Beertema zegt dat dit niet zo is en ik zeg dat dit wel zo is. Er zijn heel veel rapporten, van bijvoorbeeld het Sociaal en Cultureel Planbureau, het Centraal Planbureau, de onderwijsinspectie en de Onderwijsraad, waaruit blijkt dat er iets aan de hand is. In onze initiatiefnota ben ik ook begonnen met een stukje over het verschil tussen Thijs en Tim. Dat wilde ik hier nog graag even benadrukken.

Hebben wij alles met de VVD afgestemd? Dat geldt wel voor de motie-Harbers/Nijboer. Die is met de VVD afgestemd, maar we hebben niet alles met elkaar afgestemd. Ik zeg vol trots dat deze initiatiefnota over iets gaat waarvoor de Partij van de Arbeid al 100 jaar strijdt, en de VVD toch iets minder.

De heer Duisenberg (VVD):

O ja?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Nou ja, ik heb geen initiatiefnota van de VVD gezien.

De heer Beertema (PVV):

Dat is ook het tragische ervan. De PvdA strijdt er al 100 jaar voor en de PvdA heeft al 100 jaar een heel dominant effect gehad op de richting van het onderwijs. Dit is het resultaat. Natuurlijk is er van alles mis. Dat zie ik zelf ook wel. Ik heb gesproken over die determinatie van leerlingen, waar u alsmaar niet aan wilt. U hebt die Cito-toets afgeschaft, u hebt die objectiviteit eruit gesloopt...

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, wilt u ook via de voorzitter blijven praten?

De heer Beertema (PVV):

... zeg ik via de voorzitter.

De voorzitter:

Ik heb namelijk niks afgeschaft.

De heer Beertema (PVV):

Nou, u was er ook wel een beetje bij, voorzitter! Maar goed, ik zeg dit allemaal via de voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Beertema (PVV):

Het is natuurlijk heel erg PvdA-beleid geweest: de middenschool, het morrelen aan het civiele effect van de diploma's. Dat morrelen gaat tot op de dag van vandaag door, met al die maatwerkideeën, die maatwerkdiploma's enzovoorts.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, stelt u uw vraag.

De heer Beertema (PVV):

Mijn vraag is: ziet u nou niet in dat u met heel grote woorden in uw initiatiefnota een waaier aan oplossingen bedenkt voor de problemen die u zelf veroorzaakt hebt?

De voorzitter:

Ik heb niks veroorzaakt.

De heer Beertema (PVV):

Dat zeg ik via de voorzitter.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Als het aan de PVV ligt, hoeft er niks te gebeuren. Ik heb hier van haar ook geen enkel voorstel of alternatief gehoord. Mijn mening is dat het niet vanzelf gaat. Gelijke onderwijskansen komen er niet vanzelf. We moeten er altijd voor blijven zorgen en voor blijven strijden dat ieder kind gelijke kansen krijgt. Wij schaffen de Cito-toets niet af. Die is juist in heel Nederland ingevoerd. Dat weet de heer Beertema best. Wij brengen die Cito-toets alleen terug naar waar hij oorspronkelijk voor bedoeld was. Die toets moet niet allesbepalend zijn voor de overgang naar de middelbare school, want dan is die ene momentopname in groep acht, die alleen maar over taal en rekenen gaat terwijl het onderwijs zo veel meer is dan dat, allesbepalend. Zo was het in het verleden en wij willen daar zeker niet naar terug. Wij ondersteunen de PVV, en overigens ook de VVD, die dat ook wil, dus absoluut niet in het weer terugbrengen van de Cito-toets naar februari. Dan wordt dat namelijk weer het allesbepalende moment voor kinderen en dat doet geen recht aan kinderen en aan het onderwijs.

De voorzitter:

Mijnheer Beertema, tot slot.

De heer Beertema (PVV):

Ik vind dat jammer, en het is een verloren kans. Ik ben het absoluut met mevrouw Ypma eens dat die Cito-toets perverse effecten in zich had. Maar als zich perverse effecten voordoen, is altijd de reflex van de politiek dat alles ineens anders moet. Die hijgerigheid van de Kamercommissie voor Onderwijs, die elk detail wil dichtregelen en dingen, als er iets niet bevalt, totaal anders wil doen, met al die onderwijsvernieuwingen, is een doodlopende weg. De PVV zegt: onderwijs is prachtig, en daar waar zich slechte dingen voordoen, ga je die stapje voor stapje verbeteren en net zo lang polijsten tot je het helemaal mooi gemaakt hebt. Dat doe je in plaats van al die enorme bijna-stelselwijzigingen zoals het afschaffen van de Cito-toets. Als je die naar achteren verplaatst, is dat namelijk de facto het afschaffen ervan. Dat is gewoon jammer.

De voorzitter:

De heer Rog.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Mag ik nog even reageren, voorzitter?

De voorzitter:

Nee, u mag niet reageren, want dat hebt u al twee keer gedaan. De heer Rog heeft een vraag voor u.

De heer Rog (CDA):

Ik hoor mevrouw Ypma zeggen dat de Cito-toets niet allesbepalend moet worden. Tegelijkertijd stelt zij voor om de vo-school te verplichten om een leerling aan te nemen wanneer die een hogere score op de Cito-toets haalt. Ik geef haar het volgende in overdenking. Zou dit niet als effect kunnen hebben dat juist ouders met een dikke portemonnee, zoals mevrouw Ypma ze noemt, bij een hun onwelgevallig advies voor hun zoon of dochter als de wiedeweerga naar al die huiswerkbegeleidingsbureautjes gaan en de Squlatesten van Cito B.V. in huis halen, om hun kind uiteindelijk op die manier misschien wel oneigenlijk naar havo of vwo gestuurd te krijgen, terwijl dat misschien wel een oneigenlijke manier is en niet in het belang is van het kind?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik constateer dat op dit moment, met de manier waarop we het nu georganiseerd hebben, al heel veel ouders gebruikmaken van huiswerkinstituten. Ik betreur dat zeer. Ik vind dat echt oneerlijk. Ik vind het geen recht doen aan kinderen en ik vind het ook niet verstandig. Ik zal dat ook iedere ouder vertellen die hier gebruik van maakt. Dat laat onverlet dat er tegelijkertijd 30.000 kinderen per jaar zijn die een hogere Cito-toetsscore krijgen dan dat hun schooladvies is geweest. Dat zijn heel vaak kinderen van wie de ouders misschien een hoofddoekje dragen, de vader in een fabriek werkt, of de ouders een andere achtergrond hebben. Sterker nog, de schooladviezen die wél worden bijgesteld, zijn met name de schooladviezen in het hogere segment. Dat zijn dus de adviezen die van havo naar vwo worden bijgesteld, of van vmbo-t naar havo. In het lagere segment wordt dat bijna niet gedaan, dus bij de basisberoepsgerichte leerweg, kaderberoepsgerichte leerweg, gemengde leerweg, of theoretische leerweg van het vmbo. Dat doet geen recht aan kinderen. Dat betekent dat de ouders met de grootste mond wel gaan klagen en het schooladvies aangepast krijgen en de ouders die misschien iets minder sterk voor hun mening kunnen uitkomen dat niet doen. Dat doet geen recht aan kinderen. Daarom vind ik dat dat hersteld moet worden.

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Ypma herhaalt haar analyse waarmee ze tot dit voorstel komt. Die analyse kan ik begrijpen. Mijn vraag is echter: krijgen we meer of minder schaduwonderwijs? Daaraan koppel ik de vraag: denkt mevrouw Ypma dat dat tot meer of minder kansenongelijkheid zal leiden?

De voorzitter:

Ik voel hem aankomen, mijnheer Rog. Het woord is aan mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben niet zo heel enthousiast over «meer of minder»-uitspraken in de politiek. Het gaat mij erom dat wij ervoor moeten zorgen dat het stelsel klopt en dat wij invloed hebben op datgene waar wij invloed op hebben. De heer Rog kent vast ook de circle of influence. We hebben geen invloed op die huiswerkinstituten, hoe jammer dat ook is. We kunnen die huiswerkinstituten gaan verbieden. Daar zou ik voorstander van zijn, maar daar zal niet iedereen enthousiast van worden. Het is trouwens wel een beetje ingewikkeld om ze te verbieden, maar het zou inderdaad zonde zijn als gebeurt wat de heer Rog schetst. We moeten dat inderdaad niet willen. We moeten dat hier ook niet doen. We moeten beïnvloeden wat we wél kunnen beïnvloeden. En dit kunnen we beïnvloeden. Huiswerkinstituten kunnen we helaas niet beïnvloeden. Ik ben overigens voorstander van scholen die huiswerkvrij werken. Ik noem als voorbeeld het Calvijn College. Zij willen geen huiswerkinstituten. Zij willen dat het huiswerk juist op school wordt gemaakt, want op die manier zorgen ze voor gelijke onderwijskansen. Dat is een prachtig voorbeeld.

De voorzitter:

Mevrouw Ypma, u bent inmiddels vast toe aan de verdere beantwoording van de vragen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik zal er iets rapper doorheen gaan, voorzitter. Ik ben bij de vragen van de CDA-fractie aanbeland. Zij heeft dezelfde intentie als de Partij van de Arbeid, namelijk kinderen en jongeren kansen bieden. Op Tim ben ik al ingegaan. Dat komt rechtstreeks uit het rapport van de onderwijsinspectie.

De heer Rog sprak ook over Eric van 't Zelfde. Ik heb verwezen naar de initiatiefnota, meer is het ook niet. Het is slechts een verwijzing. Het gaat om Rotterdamse afspraken. In Rotterdam is een aantal afspraken gemaakt waaraan alle scholen zich hebben gehouden. Ze golden niet voor een of twee scholen, maar alle middelbare scholen hielden zich eraan. Wij zijn het zeer eens met de intentie van de heer Van 't Zelfde. We moeten er inderdaad voor zorgen dat kinderen meer kansen krijgen, dat docenten meer tijd krijgen om lessen voor te bereiden, dat we het maatwerkdiploma invoeren en dat kinderen al vanaf 2,5 jaar beginnen met onderwijs. Er gebeurden daar ook een paar dingen waarmee ik het minder eens ben. Daar heeft de heer Rog zojuist iets over gezegd en daar zijn wij het over eens.

De VO-raad heeft een aantal dingen gezegd over het doorstroomrecht en het maatwerkdiploma. Wij nemen daar afstand van. Wij vinden dat de benadering van de VO-raad vooral gaat om het beperken van risico's. Wij willen het graag benaderen vanuit het vergroten van kansen voor kinderen. We willen dus niet redeneren vanuit het systeem, maar vanuit de kinderen. We willen ervoor zorgen dat de aansluitingsproblemen verbeterd worden. Wij willen ons graag aansluiten bij de brief van het kabinet. Ik denk dat een extra vak kinderen wel kan helpen bij het verbeteren van de aansluiting. Wij stellen zelf voor om het vmbo naar vijf jaar te trekken. Ook dat kan helpen om de overstap van het vmbo naar het havo te vergemakkelijken. De brief van het kabinet laat zien dat het stapsgewijs en zorgvuldig kan. Wij willen daar graag bij aansluiten.

Dan kom ik op de brede brugklassen. Die willen zowel het CDA als de Partij van de Arbeid stimuleren. Categorale scholen kunnen de doorstroom belemmeren. Wij vinden het echt zonde dat er steeds meer categorale vmbo's, havo's en vwo's ontstaan. In onze initiatiefnota hebben wij daarom ook voorgesteld om brede scholengemeenschappen te stimuleren via een flinke bonus en om een verplichting in te voeren voor scholen om met omliggende scholen afspraken te maken over de doorstroming, zodat die gegarandeerd wordt voor ieder kind. Op die manier denken wij het beste te bereiken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik ben ook voorstander van brede brugklassen. Die moeten wij stimuleren om vroege selectie tegen te gaan. Op pagina 17 van de nota – mevrouw Ypma verwees er al een beetje naar – staat echter bij punt 8: «Brede scholen en brede brugklassen kunnen veel kosten. Dit hangt echter geheel af van de vormgeving van de financiële stimulans, bij een schuif van bekostiging vanuit scholen die zich niet als brede school organiseren kan dit budgettair neutraal.» Stelt de PvdA inderdaad voor om brede brugklassen te stimuleren ten koste van de categorale mavoscholen en gymnasia?

Mevrouw Ypma (PvdA):

In eerste instantie denken wij dat wij naar een bonus voor de brede scholengemeenschappen moeten. Dat kost extra geld, maar wij willen dit vooral stimuleren. Wij willen bekijken of dat voldoende zoden aan de dijk zet. Maar dat is iets voor een volgend kabinet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Volgens mij zijn heel veel punten voor een volgend kabinet, maar vandaag praten wij gewoon over de plannen in deze nota. Wat is het idee van de PvdA? Mevrouw Ypma zegt: het gaat nu even om een bonus. Dat betekent dus: extra geld. Dan maakt zij extra geld hiervoor vrij, want anders zou het ten koste gaan van de andere scholen. Welk plaatje hoort daarbij?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Wat de heer Van Dijk zegt, klopt. Wij maken extra geld vrij voor het onderwijs, omdat wij vinden dat je dit zou moeten stimuleren. Belonen helpt beter dan straffen. Wij willen bezien of dat voldoende zoden aan de dijk zet. Wij denken dat dat het geval is. Daar zouden wij mee willen beginnen, want het onderwijs moet gaan over het openen van deuren en creëren van kansen in plaats van over het mijden van risico's.

Ik ben nu bij de vraag van de VVD aanbeland over sterke netwerken van ouders. Ik wil collega Duisenberg graag wijzen op bladzijde 15 van de initiatiefnota. Daar geven wij heel duidelijk aan dat het belangrijk is dat leraren en ouders samenwerken. Ze moeten zich bewust worden van hun onbewuste verwachtingen, die niet alleen gebaseerd zijn op de talenten en capaciteiten van het kind. Het moet voor ouders ook duidelijk zijn wat wij van hen verwachten. Ik ben het zeer met de heer Duisenberg eens dat actieve participatie en interesse van ouders in het onderwijs op een positieve manier bijdragen aan de ontwikkeling van het kind en de vorming van de school als gemeenschap. Dat betekent dat je van ouders mag verwachten dat zij interesse tonen in wat er op school gebeurt, dat ze hun kinderen begeleiden bij het maken van huiswerk, dat ze deelnemen aan activiteiten op school en dat ze met de leraar contact houden over de ontwikkeling van hun kind. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Als je niet het geluk hebt dat je ouders betrokken kunnen zijn bij je school, moet dit niet ten koste gaan van je onderwijskansen. Daarover verschillen wij waarschijnlijk van mening. Juist dan is er een extra investering nodig om ervoor te zorgen dat ook deze kinderen gelijke onderwijskansen hebben.

Op het vlak van stimulerend onderwijs zijn wij het ook zeer eens met de heer Duisenberg. Er is niets zo funest als lage verwachtingen en dus moet je ervoor zorgen dat kinderen stimulerend onderwijs krijgen. Lage verwachtingen bij docenten en soms ook bij ouders moet je dus ook kunnen corrigeren. Juist daarom zou ik zo graag samen met de heer Duisenberg het voorstel willen indienen dat het schooladvies verplicht naar boven moet worden bijgesteld als de Cito-score hoger uitvalt dan het schooladvies. Op die manier krijgen kinderen maximale kansen en komen ze op het juiste niveau terecht. Daarmee kunnen we ook stimulerend onderwijs creëren.

Ik ben het eens met heel veel van wat de SP-fractie heeft gezegd. De ouderbijdrage is bedoeld voor de extraatjes en mag volgens de wet niet verplicht zijn. Daar zijn wij het zeer mee eens. De schoolkosten moeten we zien te beperken. Wij dienen daarover graag nog samen voorstellen in. Dat was mijn bijdrage. Mijn collega Mohandis zal hier nog wat aan toevoegen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is heel fijn dat wij elkaar kunnen vinden op de ouderbijdrage. Een specifiek probleem zijn de schoolkosten voor mbo-jongeren. Daarover staan ook behartigenswaardige woorden in de nota. O, ik zie dat er wordt gewezen naar de heer Mohandis. Ik wacht zijn antwoord hierover af.

De heer Rog (CDA):

Ik had een vraag gesteld over het onderbouwrendement. Ik dacht dat mevrouw Ypma daarover wat wilde zeggen. Ik heb haar voorgehouden dat dit kan leiden tot risicomijding en dat het effect van haar voorstellen het tegenovergestelde kan zijn van wat zij beoogt.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ja, de heer Rog heeft gelijk, die vraag ben ik vergeten. Hij verwijst naar mijn voorstel om ervoor te zorgen dat er een plusje komt in het onderbouwrendement, als kinderen met een mavo-havoadvies zijn ingestroomd en op de havo blijven, en dat er geen minnetje wordt gegeven door de inspectie als een kind toch afzakt naar mavo, omdat dat een perverse prikkel is. Daarover zijn de heer Rog en ik het eens. De onderwijsinspectie ziet toch nog dat schoolleiders en besturen soms keuzes maken die niet altijd in het belang van alle leerlingen zijn, omdat het belang van de school of de opleiding zwaarder weegt. Ook zijn financiële redenen soms doorslaggevend bij beslissingen, zoals over het overplaatsen van leerlingen binnen een samenwerkingsverband. Daarbij constateren we dat scholen vaak keuzes maken die uitgaan van de gemiddelde leerling. Dat kan voor individuele leerlingen ongunstig uitpakken. Naar onze mening moet het bij onderwijs gaan om het openen van deuren en het creëren van kansen in plaats van het mijden van risico's. Wij willen dus niet vooraf selecteren op talent, maar ons richten op het ontwikkelen van talent en wij willen af van het rendementsdenken. Daarover zijn de heer Rog en ik het volgens mij eens. Daarom stellen wij voor het onderbouwrendement af te schaffen en het gehele beoordelingskader van de inspectie in dienst van maatwerk in het voortgezet onderwijs te stellen, want toetsen zijn bedoeld om de voortgang te zien en niet om barrières op te werpen.

De heer Rog (CDA):

Daarover wil ik toch een vraag stellen.

De voorzitter:

Ik vind het goed dat dit punt even afgemaakt wordt.

De heer Rog (CDA):

Mevrouw Ypma herhaalt waarom zij af wil van het onderbouwrendement. Die idealen begrijp ik. Waar ik even de vinger op leg, is de vraag of haar voorstel niet het effect kan hebben dat scholen risico's mijden en toch kiezen voor het laagste niveau, al was het maar omdat het bovenbouwrendement wel blijft bestaan. Als een leerling een mavo-havoadvies heeft en naar vmbo-t gaat, naar mavo, is succes meer verzekerd dan wanneer die leerling naar havo gaat. Zou dat uiteindelijk niet risicomijding en dus kansenongelijkheid tot gevolg kunnen hebben?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het is mooi dat de heer Rog en ik hetzelfde willen, maar wij zijn nog aan het nadenken over hoe je daar het beste kunt komen. Naar onze mening moeten we heel kritisch het rendementsdenken in de onderbouw en de bovenbouw tegen het licht houden en het belonen wel in stand houden, maar het afstraffen er uithalen. Als de heer Rog daartoe goede voorstellen heeft, zal ik die zeer welwillend bekijken.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik probeer even twee vragen in één interruptie te stellen. Ik ga nog even in op de kwestie van universitair opgeleiden in het primair onderwijs, waarover de Partij van de Arbeid een voorstel deed. Is mevrouw Ypma het met mij eens dat de inzet bij uitstek gericht zou moeten zijn op het realiseren van het cursusaanbod en daaraan gekoppeld, een betere beloning in het primair onderwijs en dat het aanbod gericht moet zijn op vaardigheden die daar het meest in het oog springen? Naar mijn gevoel zijn dat vaardigheden zoals differentiatievaardigheden en vaardigheden inzake leerlingen die bijzondere zorg nodig hebben vanwege bepaalde stoornissen zoals dyslexie et cetera. Daarvoor zouden in de opleiding en in de functiewaarderingssystematiek veranderingen moeten worden aangebracht. Is mevrouw Ypma het met mij eens dat dit eigenlijk niet zo heel veel te maken heeft met een afgeronde academische opleiding?

Verder wil ik een heel korte vraag stellen over de brede brugklas. In de notitie van de PvdA staat dat dit budgettair neutraal is. Is mevrouw Ypma het met mij eens dat je de discussie over extra investeringen in het onderwijs – daarover ben ik het met de heer Van Dijk en anderen eens – best kunt scheiden van de discussie over de vraag of je in de systematiek van de bekostiging niet wel degelijk een voordeel voor brede brugklassers kunt inbouwen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Op het eerste zeg ik «ja» en over het laatste zijn we het eigenlijk ook eens. In mijn toelichting noemde ik het voorbeeld van de master SEN (special educational needs). Dan hebben we het over die differentiatievaardigheden. Over deze vaardigheid beschikt 58% van de leraren in het primair onderwijs en slechts 33% van de leraren in het voortgezet onderwijs. Daarbij hebben we echt nog een enorme slag te slaan. Ik zou heel graag samen met de heer Grashoff willen stimuleren dat meer mensen zo'n master doen en daardoor dus hun universitaire graad halen en vervolgens een betere beloning krijgen zodat de salarissen doorgroeien. Ik denk echt dat dit eraan kan bijdragen dat men elkaar scherp houdt en dat het kan bijdragen aan de onderzoeksvaardigheden in het onderwijs.

De voorzitter:

Bent u aan het eind van uw beantwoording, mevrouw Ypma?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ja.

De voorzitter:

Dan gaan we verder met de beantwoording door de heer Mohandis.

De heer Mohandis (PvdA):

Voorzitter. Ik dank alle collega's voor hun inbreng. Ik zal vooral ingaan op enkele algemene vragen die zijn blijven liggen. Ik zal mij verder specifiek focussen op het mbo en het hoger onderwijs.

Laat ik beginnen met te stellen dat ik het mooi vind dat collega's niet alleen vandaag of deze maanden, maar ook veel eerder eigen nota's hebben geschreven om zo continu te strijden voor het realiseren van gelijke kansen voor iedereen. Die strijd moet de politiek naar mijn mening ook voeren. Het is goed dat wij dit met elkaar bespreken.

De Partij van de Arbeid is na het uitbrengen van de initiatiefnota gelijk aan de slag gegaan. Zij heeft daarmee niet gewacht tot vandaag. Collega Beertema zei «we bespreken het nu», maar ik wil hem voorhouden dat wij na de indiening van de nota meteen hebben bekeken hoe wij verschillende punten uit de initiatiefnota konden realiseren. Bij de behandeling van de begroting zijn daartoe al de eerste stappen gezet, om maar een voorbeeld te noemen. Volgens mij was dat ook al het geval bij de behandeling van het inspectierapport in het voorjaar. Ik zie ook dat de uitvoering van beslispunten of voorstellen uit onze initiatiefnota samen met de Kamer in gang is gezet. Op die concrete punten hebben wij een goede stap gezet.

Ik ga in op de vragen van collega Vermue van de Partij van de Arbeid. Ik ben het helemaal eens met haar opmerking over de schoolkosten in het mbo, maar ook met de opmerkingen die collega Rog hierover maakte. Hoe zorgen wij ervoor dat minderjarige mbo'ers niet met meer kosten te maken krijgen dan hun leeftijdsgenoten op het havo of vwo? Ik vind dit een belangrijk punt. Ik let daarbij op het perspectief van een 16-jarige mbo'er die aan zijn of haar startkwalificatie werkt. Hij of zij focust zich op het diploma: wat kan ik, ben ik een doener, ben ik een denker, ga ik door met studeren of niet? Het is heel belangrijk dat hij of zij de kans krijgt om te studeren zonder dat er enige financiële drempel is. Het zou mooi zijn als we, vanuit het perspectief van de minderjarige die werkt aan zijn of haar startkwalificatie, vergeleken met al die havisten en vwo'ers die ook werken aan hun startkwalificatie, in de toekomst toegroeien naar een situatie waarin al die leeftijdsgenoten een eerlijke kans krijgen wat betreft de financiële toegankelijkheid. Dat is volgens de indieners van belang. Dat is hun wens en ideaalbeeld.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is heel fijn dat de PvdA ook paal en perk wil stellen aan de hoge schoolkosten voor mbo'ers. Die bedragen namelijk meer dan € 400 per jaar, voor schoolmaterialen, een uniform, een messenset of noem maar op. Soms bedragen ze wel € 1.000. Kortom, het is een drempel. Er zit wat mij betreft ook een principieel punt in, namelijk dat je die kosten helemaal niet mág neerleggen bij mbo-leerlingen. De school dient te voorzien in de zaken die nodig zijn voor de opleiding. Kunnen we op dat punt zaken doen met de PvdA? Kunnen we er echt een eind aan maken dat die rekening bij de studenten wordt neergelegd?

De heer Mohandis (PvdA):

Er zit inderdaad ook een principieel punt in. Ik ben aan het rekenen geslagen om te weten te komen wat het kost. Wie er ook in een volgend kabinet mogen zitten, het zou heel mooi zijn als we voor minderjarige mbo'ers een betere situatie realiseren. Daarin zijn, mede op initiatief van de PvdA, al stappen gezet, zo houd ik de heer Van Dijk voor. Een van de grootste schoolkostenposten voor minderjarige mbo'ers waren de reiskosten. Inmiddels is de ov-kaart voor hen ingevoerd. Daarnaast heeft het kabinet, mede op aandringen van de PvdA, gezegd dat het structureel geld zal uittrekken om een tegemoetkoming in de schoolkosten te realiseren. Ik wil graag dat we toe groeien naar een situatie waarin die niet meer nodig is, waarin de school veel meer schoolmaterialen faciliteert. Dat zou de toekomstige situatie kunnen zijn. Ik wil de collega's graag doorgeven wat dat ongeveer kost. Volgens onze berekeningen kost het ongeveer 60 tot 100 miljoen, op basis van de gemiddelde schoolkosten die gemaakt worden maal het aantal minderjarige mbo'ers. Dat aantal kennen we door de invoering van de ov-studentenkaart. Het zou mooi zijn als we al die mbo'ers – het zijn er heel veel in Nederland – een eerlijke kans geven en dezelfde kans als degenen die op een andere manier het voortgezet onderwijs hebben doorlopen. Dus ja, de heer Van Dijk kan van mijn fractie een voorstel verwachten. Ik denk dat de heer Rog daar ook wel geïnteresseerd in is, dus volgens mij komt er straks iets moois uit.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voor de ov-kaart verdient de heer Mohandis complimenten – ik weet dat daarmee een langgekoesterde wens van hem in vervulling is gegaan – maar het gaat nu even om de schoolkosten, dus de kosten voor materialen die de school in rekening brengt bij de student. Mijns inziens is dat niet toegestaan. Je kunt daar geld voor vrijmaken. Ik zie het voorstel daartoe graag tegemoet en wil er ook graag aan meedoen. Je kunt echter ook de scholen erop aanspreken en tegen hen zeggen: houd daarmee op, want je mag die kosten niet in rekening brengen bij studenten. Dat is gewoon een aanscherping van de uitvoering van de wet.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik probeer te voorkomen dat we de discussie over de schoolkosten herhalen. Die hebben we namelijk al gevoerd in de Kamer. Volgens mij was collega Siderius daarbij aanwezig. Er zijn ook vrijwillige kosten, maar minderjarige mbo'ers worden vaak met verplichte kosten opgezadeld. Zij krijgen, als ze minderjarig zijn, nog geen studiefinanciering. Het ideale uitgangspunt is dat mbo-instellingen hierin faciliterend optreden. Ik proef in het betoog van de heer Van Dijk dat dit volgens hem budgetneutraal kan. Hij zegt: laat die scholen het maar regelen. Dat is mij iets te gemakkelijk. Verantwoordelijkheid nemen betekent ook nagaan hoe je extra geld kunt vrijmaken om dit te bekostigen als partijen hiertoe willen overgaan. Daar is een stap voor nodig, ook financieel. Daarom is het belangrijk dat we een stip op de horizon plaatsen: dan moet die situatie geregeld zijn. De komende jaren kunnen we dan toe groeien naar dat ideale uitgangspunt. Als de vraag van de heer Van Dijk is of wij dat willen, kan ik zeggen dat het antwoord van de indieners een volmondig ja is. Dat moet met haalbare stappen gebeuren, zoals we ook hebben gedaan met andere dingen, die we uiteindelijk ook hebben gerealiseerd.

De voorzitter:

U hervat uw beantwoording, mijnheer Mohandis.

De heer Mohandis (PvdA):

Voorzitter. Er is een vraag gesteld over de kwalificatieplicht. Ik wijs op een initiatiefwet van collega Rog en voormalig collega Jadnanansing, waarvan ondergetekende mede-indiener is. Daarin krijgen gemeenten de mogelijkheid om voortijdige schoolverlaters van 18-plus, die zich met name in de grote steden bevinden, hun startkwalificatie te laten behalen. Het is een soort stok achter de deur. Uitval leidt alleen tot ellende, zo weet ik uit eigen ervaring als jonge uitvaller in het mbo. Geen opleiding is geen diploma. Geen diploma is geen inkomen. Geen inkomen is... U kunt het invullen. Volgens mij is het nodig dat de gemeenten die mogelijkheid krijgen. Het zou mooi zijn als we gezamenlijk met voorstellen kunnen komen om gemeenten die tools in handen te geven in het kader van de sluitende aanpak jeugd, de jeugdwerkloosheid en alles wat daarmee samenhangt. Elk talent telt, ook als het net 18 en zogenaamd volwassen is. Ik zeg «zogenaamd» omdat heel veel van die jongeren dat niet zijn. Ze hebben een stok achter de deur nodig om dat diploma te halen.

Ik kom op het punt van D66. Mijn collega heeft daarover al genoeg gezegd. Ik ben het op hoofdlijnen eens met de initiatiefnota, waarin met name wordt gefocust op het kind. Collega Van Meenen vroeg of er ook goede dingen in zaten. Jazeker: de voorstellen inzake het burgerschap en de burgerschapsvorming sluiten heel erg aan bij een initiatief van de Partij van de Arbeid en het CDA bij de begroting om dat element veel meer te verankeren in het onderwijs. Ook noem ik de voorstellen rondom een schoolfonds. Ik ga niet doen aan «zoek de verschillen». Die zijn er ook, maar we moeten ons focussen op de overeenkomsten, om zo gelijke kansen verder te stimuleren.

GroenLinks maakte een wat algemenere opmerking over de sociaaldemocraten en het onderwijs. Er is gesproken over alternatieve feiten. Dat soort woorden zal ik niet in de mond nemen, maar het is belangrijk om het beeld te nuanceren dat de afgelopen 50 jaar zo ongeveer alleen de PvdA op OCW zat. De heer Grashoff had het over tien jaar. Zelfs dat is feitelijk niet waar, want ik meen mij te herinneren dat er in die periode een kabinet-Rutte I zat zonder de Partij van de Arbeid. In de grofweg 55 jaar sinds de invoering van de Mammoetwet hebben het CDA en de VVD ongeveer 38 jaar op OCW gezeten tegen de ongeveer 17 jaar dat de Partij van de Arbeid daar zat. De heer Grashoff zei dat er weinig was gebeurd. Ik ben het daar niet mee eens. Ik zeg tegen de heer Grashoff dat hij daarmee ook zichzelf tekortdoet. De afgelopen periode hebben we juist gestreden tegen allerlei zaken die het doorgeslagen rendementsdenken intact hielden. Ik noem een voorbeeld. Heel snel na het aantreden van het kabinet hebben we met een brede meerderheid de langstudeermaatregel afgeschaft. Samen hebben we gestreden voor meer zeggenschap en meer eigenaarschap in het hoger onderwijs. We gingen in tegen een eigen oud-bewindspersoon, de heer Jo Ritzen, toen het ging om «iets minder inspraak is ook wel goed». Die lijn onderschrijf ik niet. Ik ben ook blij dat het kabinet op dit vlak de eerste stappen heeft gezet; denk aan het instemmingsrecht voor opleidingscommissies.

Ook is er de afgelopen tijd veel gedaan aan de financiële toegankelijkheid, ook samen met GroenLinks. We hadden het al over de financiële toegankelijkheid voor minderjarige mbo'ers met de ov-kaart. Ik noem ook het verhogen van de aanvullende beurs. Dat zijn allemaal maatregelen die zijn genomen om gelijke kansen te realiseren. De collega's die samen met ons hebben gestreden voor deze punten, wijs ik erop dat er dingen zijn bereikt waarop we trots mogen zijn.

De voorzitter:

Mijnheer Mohandis, ik onderbreek u even. Mijnheer Grashoff heeft een interruptie.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb daarnet geprobeerd mijn woorden enigszins zorgvuldig te kiezen en niet alleen in de jij-bakkensfeer terecht te komen. Zo gaan de heer Mohandis en ik nooit met elkaar om in het debat. Toch heb ik de vraag wel gesteld. Ik heb mijn huiswerk natuurlijk ook gedaan. In de afgelopen tien jaar heeft de PvdA zevenenhalf jaar deel uitgemaakt van de regering en altijd bewindspersonen gehad op Onderwijs. In de laatste 23 jaar heeft de PvdA 16 jaar lang bewindspersonen op Onderwijs gehad. Ik heb het lijstje bij me. Volgens mij is er sinds het afschudden van de ideologische veren onder Kok I een trend ingezet van geleidelijke liberalisering in het onderwijs, op allerlei vlakken. Dat is een langlopende zaak. Is de heer Mohandis het met me eens dat dit in elk geval bij elkaar genomen forse zorg oplevert en ook enige zelfreflectie zou mogen oproepen aan de kant van de Partij van de Arbeid over de inzet over een langere periode?

De heer Mohandis (PvdA):

Volgens mij is zelfreflectie altijd goed. Maar laat ik ook het volgende tegen de heer Grashoff zeggen, anders gaan we steggelen over een jaar. Ik keek ook naar de heer Beertema, die zat te knikken. Ik ben er trots op dat de Partij van de Arbeid ministers heeft geleverd. Ik ben er ook trots op dat er dingen zijn gerealiseerd en dat er ook zelfreflectie was van niemand minder dan de huidige Minister van Financiën, Jeroen Dijsselbloem. Het is goed om af en toe terug te kijken naar wat er is gedaan, en dan te zeggen: laten we niet altijd denken dat we het vanuit Den Haag weten. Maar de Partij van de Arbeid zal altijd met voorstellen komen, omdat het een continue strijd is. Het is een continue strijd om gelijke kansen in het onderwijs te realiseren en ongelijkheid te bestrijden. Ik wees al op een paar concrete maatregelen die we de afgelopen periode hebben gerealiseerd. Ik wijs ook op punten die we gezamenlijk hebben gerealiseerd. Ik was niet eens klaar met het opnoemen van dat lijstje. Denk bijvoorbeeld aan het afschaffen van de BSA in latere jaren, wat we breed hebben gedaan. We hebben niet gekozen voor gevarieerd collegegeld voor excellentietrajecten, maar juist voor inzet op brede talentprogramma's. Samen met de heer Van Dijk hebben we de geldigheid van tentamens weten te verlengen, waardoor besturen deze niet als speeltje zien om doorgeslagen rendementsdenken te bevorderen. Is het af? Nee. Het is een continue strijd. Er zullen altijd dingen zijn die niet goed zijn, maar ik koester wel wat we hebben bereikt. Dat hoor ik ook niet echt in het betoog van de heer Grashoff.

De heer Grashoff (GroenLinks):

De punten die de heer Mohandis noemt zijn terecht. Wij hebben op die punten de afgelopen jaren goed samengewerkt. Ik had de heer Mohandis en mevrouw Ypma een aanzienlijk hogere plek op de PvdA-lijst toegewenst, maar daar ga ik niet over. De reflectie van de Minister van Financiën brengt bij mij wel een zekere glimlach teweeg, omdat de zelfreflectie van de Minister van Financiën op andere onderdelen wat mij betreft weleens wat te wensen overlaat, sorry.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, gaat u ook terug naar de roerige jaren zeventig? Wij kunnen het allemaal aan vandaag.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat vind ik wel een goede suggestie van de voorzitter. Het is een van mijn lievelingsdecennia. Ik gun de heer Mohandis en mevrouw Ypma alle ruimte om zichzelf te feliciteren met alle prachtige dingen die zij hebben bereikt, maar in aansluiting op wat de heer Grashoff zei, verwacht ik wel iets meer reflectie op de keerzijde van de afgelopen 20 à 25 jaar, waarin de PvdA in de regering zat. Dat hoor je ook terug bij mensen als Lodewijk Asscher en partijvoorzitter Spekman, als je goed luistert. Is de heer Mohandis ook in staat om te zeggen: wij hebben heel veel mooie dingen gedaan, maar wij zijn ook verantwoordelijk voor het neoliberalisme in het onderwijs, met zijn schaalvergroting, machtige schoolbesturen en afrekencultuur? En denk ook eens aan de woorden van de heer Spekman, die over deze Minister zei...

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, ik wil u echt weer terugbrengen bij het onderwerp van dit debat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

... gelijke kansen...

De voorzitter:

Wij hebben al geconstateerd dat er nog verkiezingsdebatten komen, waar u allemaal voluit mag gaan. Maar vandaag even niet hier.

Mijnheer Mohandis, tot slot.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik kan de heer Van Dijk tegemoetkomen op het punt dat veel fracties in deze commissie verantwoordelijkheid hebben gedragen, in heel veel kabinetten en met zowel staatssecretarissen als ministers. De SP heeft inderdaad altijd aan de kant gestaan. Dat zou in de toekomst misschien eens anders moeten. Dat merk ik even op in het algemeen. De heer Van Dijk doet mij tekort als hij het heeft over zelfreflectie. Tijdens het grote debat in de Kamer, ook naar aanleiding van de Maagdenhuisbezetting, over inspraak en medezeggenschap, waarover wij samen met andere fracties voorstellen hebben gedaan, heb ik duidelijk aangegeven hoe ik denk over beslissingen die in het verleden zijn genomen over inspraak. Ik heb concrete voorstellen gedaan om de balans van meer eigenaarschap voor studenten en docenten meer in evenwicht te brengen. Dat laat ook zien dat er altijd wel een vorm van zelfreflectie is. Ik ga dus niet jij-bakken in de trant van: die heeft dat gedaan en die niet. Maar wij hebben inderdaad allemaal verantwoordelijkheid gedragen voor onderwijs. De Partij van de Arbeid trekt altijd aan de kant van gelijke kansen voor iedereen. De heer Beertema gaf aan hoe mooi ons onderwijssysteem is als het gaat om de algemene toegankelijkheid en de mogelijkheden om door te stromen. Het is nooit af, het is nooit goed. Er zijn dingen die beter moeten en daar doen wij ook voorstellen voor. Volgens mij moeten wij het gezamenlijk doen. Ik hoop dat ook de SP de komende tijd meedoet in plaats van alleen maar zegt hoe het niet moet.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Van Dijk,

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nou, dat is een mooie uitnodiging. Is de heer Mohandis dan ook in staat om te erkennen dat de problemen zijn veroorzaakt door mijn buurman, de heer Duisenberg, althans zijn partij? De Partij van de Arbeid heeft daar al die decennia mee zitten samenwerken. Het neoliberalisme komt van de VVD. De overeenkomsten tussen de Partij van de Arbeid en de SP zijn vele malen groter dan die tussen de PvdA en de VVD. Durft de heer Mohandis dat te erkennen?

De voorzitter:

Ik onderbreek deze Algemene Politieke Beschouwingen. Ik vind dit soort debatten heel erg leuk, maar daarvoor zitten wij vandaag niet bij elkaar. Ik probeer u echt een beetje terug te leiden naar het onderwerp van dit debat.

De heer Mohandis (PvdA):

Dat is ook goed, want er komen nog genoeg zaaltjes waar wij elkaar kunnen bestrijden.

Ik wil niet in herhaling vervallen. Ik heb daarnet aangegeven hoe ik hierin sta. Op het moment dat de Partij van de Arbeid getalsmatig haar verantwoordelijkheid moet dragen, dan zetten wij een stapje vooruit. Dan gaan wij niet achteruit.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Waar staat u dichterbij, mijnheer Mohandis, SP of VVD?

De heer Mohandis (PvdA):

Kom nou...

De voorzitter:

Dit is geen vraag die terug te leiden is tot het debat van vandaag.

De heer Mohandis (PvdA):

Als de heer Van Dijk de afgelopen weken heeft opgelet, heeft hij gezien dat er heel mooie samenwerkingspacten op heel veel onderwerpen zijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Jammer, geen antwoord.

De heer Mohandis (PvdA):

Ik ben van het samenwerken. Als partijen verantwoordelijkheid willen dragen en onze idealen een stapje dichterbij kunnen brengen, zullen wij altijd met die partijen samenwerken. Soms is het getalsmatig noodzakelijk om samen te werken met partijen die minder dichtbij staan. Dan bekijk je wat voor jou belangrijk is en zorg je ervoor dat dingen die je belangrijk vindt, worden gerealiseerd. Dat heet verantwoordelijkheid nemen en dat is geen verantwoordelijkheidsvakantie.

De voorzitter:

Ik geef de heer Mohandis de gelegenheid om zijn beantwoording voort te zetten.

De heer Mohandis (PvdA):

Collega Ypma is al ingegaan op de woorden van collega Beertema. Ik ben het niet met hem eens als hij zegt dat het over het algemeen wel goed gaat. In zijn betoog hoorde ik toch ook dat hij niet helemaal tevreden is met het onderwijs. Voor mij was het dus even zoeken naar wat er dan wel moet gebeuren. Collega Ypma is al ingegaan op de Cito-toets. Omdat het onderwijs van ons allemaal is, is het belangrijk om het te blijven verbeteren.

Ik ben via de vraag van collega Vermue al ingegaan op het punt van collega Rog over de schoolkosten in het mbo.

Ik kom op het sociaal leenstelsel, waar ook opmerkingen over zijn gemaakt. Wij zijn aan deze megaopdracht begonnen met partijen die al langer meer wilden investeren in onderwijs en die de basisbeurs gerichter wilden inzetten via de aanvullende beurs. De gift wordt overeind gehouden voor iedereen die dat nodig heeft. Elke gemotiveerde student die wil studeren, kan studeren met behoud van de ov-kaart in het hoger onderwijs. Wij hebben nu een systeem dat voor iedereen algemeen toegankelijk is. Geen kijker wordt wijzer van cijfertjes die wij hier bestrijden, maar ik bestrijd het beeld dat sommige partijen hier neerzetten. Zij balen van de berichtgeving vandaag, maar geven niet toe dat de instroom weer aan het stijgen is. Zij vertellen niks over de jaren dat het aantal aanmeldingen veel hoger was dan toen wij in 2012 begonnen te praten over dat sociaal leenstelsel. Wij zijn weer op het oude niveau. Wij moeten de definitieve cijfers over al die verschillende groepen afwachten, maar ik was enorm blij dat ook de mbo-instroom toeneemt. Dat heeft ook te maken, in mijn inschatting, met de extra maatregelen die het kabinet heeft genomen, bijvoorbeeld via keuzedelen, voor de doorstroom, om de aansluiting beter te laten verlopen. De instroom vanuit het mbo is en blijft wat mij betreft een zorgpunt, ook in de toekomst, omdat we een algemene daling zien. Dat hoeft echter niet negatief te zijn; het kan ook te maken hebben met bewustere studiekeuzes. Ook wordt de uitval minder. Er zijn dus ook heel positieve signalen.

We moeten dus blijven inzetten op de toegankelijkheid. Het is nog niet af, maar de signalen en de goede cijfers vandaag laten zien dat het een sociaal leenstelsel is, een studievoorschot, voor iedereen. Iedereen kan eraan deelnemen. Alle indianenverhalen uit 2014, toen we dat belangrijke debat voerden in de Kamer, zijn wat mij betreft grotendeels ontkracht door deze berichten. We kunnen hier allerlei vergelijkingen maken met een jaar dat het meest gunstig was voor partijen, maar als we heel eerlijk zijn moeten we toegeven dat we in 2012 een bepaalde instroom hadden, toen boeggolfjaren, een dip en nu een stijging.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Mohandis.

De heer Mohandis (PvdA):

Het zou partijen sieren als ze dat eerlijk toegeven.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van Dijk en de heer Rog nog willen interrumperen, maar ze zijn al door hun interrupties heen.

Ik wil even overleggen. Er is natuurlijk een lunchpauze voorzien. Die kunnen we vroeg, nu direct, of later, na de inbreng van de bewindspersonen, houden. Mijn voorkeur gaat ernaar uit om eerst de beantwoording door de bewindspersonen af te ronden en daarna te gaan lunchen. Dat zou betekenen dat we ongeveer om 13.45 uur kunnen gaan lunchen, als we stevig doorwerken. Dat hangt van uw interrupties af. Wat tijd betreft maakt het niet uit of we het nu doen of later, die zijn wij er toch aan kwijt. Ik zie dat het merendeel van de mensen het nu af wil maken. Of toch niet? Ik zit hier om de Kamer ten dienste te zijn. Ik schors tot 13.15 uur.

De vergadering wordt van 12.52 uur tot 13.25 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn toegekomen aan de inbreng van de kant van de Minister, die ik daartoe graag het woord geef. Maar eerst wil ik iets zeggen over de orde van de vergadering van vanmiddag, omdat wij de eindtijd van dit overleg naar achteren hebben geschoven. De Minister kan niet langer blijven dan tot 17.00 uur. We zullen proberen het in de vergaderorde zo te organiseren dat de Minister dan aan het woord is geweest en de vragen heeft beantwoord. Misschien kunnen we zelfs het hele overleg dan al afronden. Ik kan uw vergadering helaas niet langer dan tot 14.00 uur ondersteunen, maar er is vervanging geregeld. U hoeft als woordvoerder niet het voorzitterschap over te nemen.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Er is al door vele leden gezegd dat kinderen met gelijke intelligentie dezelfde kansen moeten krijgen en dat je afkomst nooit bepalend mag zijn voor je toekomst. Het gebeurt nu soms wel dat het ene kind van hoogopgeleide ouders verder komt dan het andere. Dat is ook voor mij niet acceptabel. Dat heeft niets te maken, zo zeg ik tegen de heer Grashoff, met beleid dat wij nu met frisse tegenzin voeren. Als het om gelijke kansen gaat, dan doe ik dat met 100% inzet en met een enorme passie. Onderwijs is al heel lang de emancipatiemotor geweest, gelukkig. Ik hoop ook dat het dat kan blijven. Ik zie ook dat wij er wat dat betreft goed voor staan, zoals de heer Duisenberg memoreerde. De OESO heeft wel een aantal vragen gesteld, maar zei in de kern vorig jaar dat het Nederlandse onderwijs er goed voor staat. Het heeft misschien wel zwakke onderdelen zoals de vroege selectie, maar die maken we goed door compenserend beleid. De vraag is nu hoe wij dat compenserend beleid met de uitdagingen van vandaag goed vorm kunnen geven.

De heer Beertema zei het ook: Nederland doet het goed, maar er zijn wel risico's. Die risico's en die onvolkomenheden moeten wij aanpakken. Ik geloof niet dat het stelsel failliet is op dit onderdeel, zoals ik de heer Van Meenen hoorde zeggen. Het vraagt wel onderhoud en het vraagt ook maatregelen. Daar moeten wij niet voor terugdeinzen – dat doen wij dan ook niet – in het besef dat de scholen en de leraren die het allemaal moeten doen wel een behoorlijk ingewikkelde opdracht hebben. Wij weten dat heel veel invloeden die te maken hebben met gelijke kansen niet direct uit het onderwijs zelf komen, maar te maken hebben met omgevingsfactoren: met hoe ouders hun kinderen opvoeden, met hoe buurten zich ontwikkelen en met de mindere diversiteit in huwelijksrelaties, die maakt dat kinderen vaak opgroeien met ouders die maar één soort schoolniveau hebben en hun kinderen daar al snel in mee kunnen nemen. Daar komt bij dat wij in het onderwijs hebben gezien – we hebben er een aantal parlementaire commissies voor gehad – dat goedbedoelde interventies weleens verkeerd uitwerken. Dus ook daar moeten wij zelf heel scherp op zijn.

Er zijn soms misverstanden, bijvoorbeeld over rendement. Daar zijn net tussen de leden verschillende debatten over geweest. Wat mij betreft is het onderwijs geen rendementsmachine in die zin dat het ons enige doel is om zo veel mogelijk leerlingen en studenten zo snel mogelijk ergens doorheen te jassen om een diploma te halen. Wij hebben er voorbeelden van dat het wel zo wordt gezien, zoals risicomijding door scholen. Men denkt: laat ik een kind maar niet op het hoogste niveau plaatsen, want dat heeft misschien slechte consequenties voor het onderbouwrendement of voor de rendementscijfers die ik bij de prestatieafspraken moet indienen; het maakt allemaal niet uit. Daar moeten we dus wel met elkaar het gesprek over voeren, maar we moeten het gesprek zo voeren dat iedereen weet over welke feiten we het hebben en waar het nu wel effecten heeft en waar niet.

Ik vind het heel vervelend dat er ten aanzien van de rol van de inspectie nog heel vaak wordt gedacht dat scholen afgerekend worden op bepaalde cijfers, terwijl dat allang niet meer het geval is. Ik heb daar ook met de inspectie over gesproken. De inspectie heeft vorig jaar het thema kansengelijkheid met scherpte onder de aandacht gebracht. Maar de inspectie heeft niet alleen een signalerende functie, ze is ook onderdeel van de oplossing. Ik probeer op dit punt samen met de inspectie op te trekken om duidelijk te maken wat wel mag en wat niet mag en om eventuele onbedoelde effecten, die er wellicht nog steeds in zitten, te repareren.

Ik zeg er ook bij: denken in rendement of studiesucces is niet altijd verkeerd. Mag ik in herinnering brengen dat de cascade in het mbo ooit is ingevoerd omdat scholen leerlingen veel te lang in het onderwijs lieten zitten en eigenlijk gedwongen lieten stapelen, terwijl het ook op een veel betere en snellere manier kon? De Kamer spreekt ook met mbo-studenten en weet dus dat heel veel mbo-studenten niet de ambitie hebben om zo lang mogelijk op school te blijven zitten, maar dat ze wat anders willen. Dan kan het dus helpen om scholen daar wel op een of andere manier op af te rekenen.

Aan voortijdig school verlaten hebben we ook bepaalde rendementseisen gesteld. Dat heeft ons enorm ver gebracht, want het voortijdig school verlaten is ondertussen met maar liefst meer dan de helft verminderd. Kortom, we moeten steeds heel precies formuleren waar we het over hebben en scholen dus niet in algemene termen afrekenen op rendement. Dat zou een totale misvatting zijn en stapelen onaantrekkelijk maken. Maar als we helemaal niks doen en alle prikkels uit het systeem halen, dan creëren we misschien wel weer onbedoelde prikkels. Wat dat betreft kunnen we bijvoorbeeld leren van het mbo.

Ik denk overigens dat het nieuwe toezicht, dat sinds vorig jaar van kracht is en waar de Kamer onder andere met een initiatiefwet een belangrijke rol bij heeft gespeeld, ook mogelijkheden biedt om juist in het kader van gelijke kansen mee te denken over wat er nodig is om risico's te vermijden en kansen te creëren. Maar ook met de scholen, de bestuurders, de inspectie en het departement kunnen we het niet alleen. Daarom hebben de Staatssecretaris en ik gekozen voor een aanpak van de Gelijke Kansen Alliantie. Daarin willen we naast scholen ook gemeenten, werkgevers, private fondsen, culturele instellingen, andere maatschappelijke organisaties en, zo zeg ik met nadruk tegen de heer Duisenberg, ouders betrekken.

Een mooi voorbeeld van wat zo'n alliantie kan betekenen, heb ik gezien bij het Lentiz college in Schiedam. Daar staan lokale werkgevers, een kinderopvangorganisatie, de bibliotheek, de sportclub en een lokaal fonds van de gemeente samen met de school rondom de leerlingen. Zij vormen een alliantie voor talent. Dan maakt het helemaal niet meer uit dat sommige problemen binnen de school spelen en andere problemen buiten de school. Vanuit het perspectief van de leerlingen – ik heb velen horen zeggen dat we vanuit de leerling en niet vanuit het systeem moeten denken – heb je die samenwerking nodig. Het mag dus nooit zo zijn dat het maatschappelijk werk binnen de school is, maar dat de jeugdzorg op een heel andere manier buiten de school georganiseerd is, of dat je helemaal niet weet wat een student binnen de school doet en wat er bij de sportclub of de bibliotheek gebeurt. Dat betekent dat er een heel intensieve samenwerking moet zijn en dat doen ze daar.

Vorige week was het de Gelijke Kansen Week en hebben we heel veel initiatieven in het kader van gelijke kansen ontplooid. Ik was toen bij De Hef, een vmbo in Rotterdam-Zuid met een zeer diverse leerlingenpopulatie. Daar zie je dat de school een schakel is in een heel breed netwerk van maatschappelijke partners. Echt bijzonder op De Hef vond ik de enorme betrokkenheid van ouders bij de school en bij de schoolloopbaan. De studenten hebben daar een coach en voeren ook een gesprek met hun mentor en hun ouders. Ze noemen dat een «MOL-gesprek»: mentor, ouder, leerling. Dat helpt ook om de ouders veel en veel meer de school in te krijgen, moeders en vaders. Ze worden op De Hef ook op heel veel manieren betrokken bij de naschoolse activiteiten. Studenten van de Hogeschool Rotterdam geven via het project Mentoren op Zuid begeleiding aan leerlingen op het vmbo, ook om na te denken over de toekomst. Wat kun je worden hierna? Wat zou je willen studeren hierna? Wat is er mogelijk? Hoe kan ik je daarbij helpen?

Ik noem die twee voorbeelden omdat ze voor mij modelvoorbeelden zijn van hoe ik de Gelijke Kansen Alliantie voor mij zie. In het Engels zeggen ze: it takes a village to raise a child. Dit concept geeft dat ook heel nadrukkelijk aan. Je zou kunnen zeggen: to educate a child. Want die opleiding organiseer je niet alleen in het schoolgebouw, maar ook als maatschappelijke opgave, met iedereen erbij.

Ik zie ook dat de alliantie die we gesloten hebben, echt leidt tot veel meer synergie. De Stichting Lezen & Schrijven gaat nu samen met JINC actief ouders benaderen die moeite hebben met de Nederlandse taal en daardoor niet goed met school kunnen communiceren. Er zijn ook nog private initiatieven bij betrokken, zoals in dit geval het private fonds Goldschmeding Foundation. Zo zijn er in de alliantie tal van samenwerkingsvormen aan het ontstaan die zich naar mijn idee echt als een olievlek over het land kunnen verspreiden.

De voorzitter:

De heer Van Meenen heeft een vraag. Voordat ik hem het woord geef, moeten we even afspreken hoeveel interrupties de leden hebben. Ik stel voor drie interrupties voor beide bewindspersonen samen. Ik constateer dat de leden akkoord zijn.

De heer Van Meenen (D66):

De Minister is recent haar kansenalliantie begonnen, maar de voorbeelden die zij geeft, kennen wij allang, die zijn er allang. Ik heb helemaal niet het gevoel dat het iets is dat ontstaan is doordat de Minister een kansenalliantie begonnen is. Sterker nog, afgelopen zaterdag hadden wij een congres. Daarvoor hadden wij ook een heleboel mensen uitgenodigd die op allerlei manieren bezig zijn om te werken aan andere schoolconcepten in samenspraak met anderen. Daar heb ik het woord «kansenalliantie» nooit horen vallen. Ik hoorde daar alleen maar vertellen welke hindernissen de overheid nog allemaal bij dit soort vormen van samenwerking opwerpt. Gaat de kansenalliantie van de Minister nu ook zo ver dat het meer is dan alleen het leuk samenbrengen van partijen? Neemt het ook de hindernissen weg die partijen die willen samenwerken ervaren?

Minister Bussemaker:

Het is veel meer dan alleen leuke initiatieven. Ik noemde bijvoorbeeld Lentiz college omdat dit een soort voorbeeld is geweest, omdat dat inderdaad al langer bestaat. Dit soort initiatieven, met een campagne, met middelen erbij, met onderzoek erbij, zijn we nu in tal van andere regio's aan het ontwikkelen. We hebben daar een heel team voor dat er dag in, dag uit aan werkt. Ik ben zelf afgelopen week in Tilburg geweest, waar men nu ook bezig is om, met een format dat aansluit bij ons idee over gelijke kansen, alle partijen bij elkaar te brengen. Wij hebben middelen om dat te stimuleren. Dat is niet heel veel, ook omdat wij vinden dat de verantwoordelijkheid vooral op lokaal en regionaal niveau genomen moet worden, maar wij kunnen het wel degelijk aanjagen. We laten al die initiatieven niet meer als duizend bloemen bloeien om dan te zien wat ervan komt, maar we pakken ze met elkaar op. Waar er wettelijke of beleidsmatige belemmeringen zijn, pakken we die aan. Terecht noemt de heer Van Meenen dat. Een voorbeeld heb ik al genoemd: de inspectie en het onderbouwrendement. Maar er zijn tal van andere. De Kamer heeft het ook in de brief kunnen lezen: schakelprogramma's, doorstroomrecht, aandacht voor brede brugklassen. De Staatssecretaris zal daar uitgebreid op ingaan, maar ook dat is vaak een onderdeel van een regionale aanpak. Het is geen probleem dat één school in zichzelf kan oplossen. Daar heb je samenwerking met andere scholen voor nodig.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is allemaal prachtig en ik ben er alleen maar blij mee, maar mijn vraag is natuurlijk wat nu precies de rol is van de Minister of de overheid hierin. De Minister zegt dat we vooral niet moeten hebben dat duizend bloemen bloeien. Dat klinkt een beetje alsof we moeten zorgen dat er weer een bepaalde structuur is en dat het allemaal op elkaar gaat lijken; ik weet niet hoe ik dat moet verstaan. Ik zou zeggen: laat wel duizend bloemen bloeien, misschien wel tienduizend. Ik denk dat er op heel veel plekken in Nederland heel veel goede dingen gebeuren. Mensen zijn graag bereid om te werken aan kansen, ongeacht wat de overheid daarvan vindt. De overheid moet dat vooral ondersteunen en niet sturen. Hoe sturend is zij nu?

Minister Bussemaker:

Niet zo sturend als de heer Van Meenen misschien denkt. Als ik zeg dat ik niet duizend bloemen wil laten bloeien, bedoel ik dat ik wil leren van al die verschillende initiatieven en dat die niet allemaal op zichzelf moeten staan. Ik bedoel daarmee niet dat ik een format ga maken, een soort dwangbuis, waar iedereen in moet passen. De initiatieven komen juist van onderop. We bekijken nu met een heel team waar mensen lokaal iets willen organiseren en of we die mensen bij elkaar kunnen brengen. We beschikken via DUO en de inspectie over tal van gegevens, vaak ook over een specifieke regio. Op basis daarvan kunnen we bekijken of we hen kunnen helpen. Waar zit precies het knelpunt? Kennen wij voorbeelden uit andere regio's die zij niet kennen, maar waarvan ze misschien wel kunnen leren? Bevat het beleid onduidelijkheden? Zo ja, dan gaan we dat beter uitleggen. Als er misverstanden zijn, dan sturen we een inspecteur naar scholen. Dat bedoel ik met aanjagen en de regie nemen. Ik doel daarmee niet op een vast format.

Soms betekent de regie nemen dat je maatregelen aankondigt. Ik heb er net al een aantal genoemd, zoals het doorstroomrecht, de brede brugklassen en het toelatingsrecht voor mbo'ers. Maar ik noem bijvoorbeeld ook de mbo- en hbo-initiatieven in het kader van soepele overgangen. Ik vind het interessant dat we via een Facebookcampagne 500 mbo- en hbo-studenten hebben geworven, die gaan meedenken over de vraag hoe je de overgang van het mbo naar het hbo soepeler kunt laten verlopen. In dat traject, het OCW StudentLab, worden studenten begeleid bij het doen van voorstellen voor een betere overgang van het mbo naar het hbo. Dat gebeurt niet van bovenaf door de bestuurders, maar met de ervaringsdeskundigen en de studenten zelf. Mijn ervaring is dat zij heel goed weten wat er nodig is. Daar hebben we ook middelen voor uitgetrokken. Gedurende twee jaar is daarvoor 11 miljoen beschikbaar.

We zijn ook bezig met het succesvolle programma Tel mee met Taal, zo zeg ik tegen de heer Duisenberg. Dat programma is er vooral op gericht om ouders bij het proces betrekken. Afgelopen jaar bereikten we met dit programma al een recordaantal van 23.000 laaggeletterden. Vanaf dit jaar richten we ons extra op ouders met een taalachterstand. We willen hen helpen bij het communiceren met de school en bij het bieden van een stimulerende thuisomgeving. Het programma Tel mee met Taal richt zich bij uitstek niet alleen op schoolbesturen. Het richt zich op initiatieven waarbij vaak ook een bibliotheek, een consultatiebureau of culturele organisaties zijn betrokken. Al die initiatieven zijn erop gericht om een beweging van onderop op gang te krijgen.

Ik noem ook nog een voorbeeld uit het hoger onderwijs: de university colleges. Zij hebben het voortouw genomen om de diversiteit op hun opleidingen te vergroten met behulp van het programma SUCCESS. Zo gaat het university college in Rotterdam actief naar scholen waarop relatief veel leerlingen zitten van wie de ouders niet hebben gestudeerd en heeft het een beurzenprogramma gericht op studenten uit Rotterdam-Zuid. Wat doen we structureel in het hoger onderwijs? We hebben de basisbeurs veranderd en we hebben het studievoorschot ingevoerd. Ik ben blij dat ik de Kamer vanochtend een brief heb kunnen sturen, waarin staat dat het niveau van de instroom weer grosso modo overeenkomt met het niveau van 2012. 2012 was het jaar waarin bekend werd gemaakt dat de studiefinanciering waarschijnlijk zou veranderen. Met alle extra middelen kunnen we ervoor zorgen dat we meer investeren in kwaliteit en docenten. We doen dat niet alleen met een beurs, maar ook met concrete ondersteuning. We bekijken met behulp van het StudentLab en met tal van andere initiatieven wat er nog meer mogelijk is.

Er komt in april of mei nog een rapport over het studievoorschot, zo zeg ik tegen de heer Van Dijk. Dat heb ik vorig jaar ook gedaan. Ik heb de Kamer toen ook in februari een brief gestuurd, waarna in april of mei een uitgebreider rapport verscheen. We zullen dan meer te weten komen over de zes specifieke, mogelijke onderverdelingen. Ik zeg bij voorbaat dat ik daar niet voor wegloop. Ik ben blij met de gegevens van vandaag de dag, maar het zou natuurlijk raar zijn als in zo'n korte tijd op geen enkel punt sprake is van een hiccup. Sommige leden verwezen naar studenten met een beperking. Ik blijf daarvoor openstaan. Ik blijf dus ook de motie-Slob uitvoeren, want ik wil weten wat de consequenties zijn. Grosso modo zijn de consequenties nu dat we terug zijn op het niveau van 2012 en dat we dus echt die middelen verantwoord kunnen gaan investeren in kwaliteitsverbetering, toegankelijkheid en bestrijden van uitval waar dat nodig is.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Is de Minister het met mij eens dat nu juist university college naar zijn aard en de manier waarop het is opgezet – het bestaat nog niet zo lang – zo ongeveer het summum is van elitair onderwijs in Nederland? Nu moeten er noodverbanden worden aangelegd om dat uit de hand gelopen elitaire onderwijs, met torenhoge kosten, weer in de hand te krijgen. Is het niet een soort symptoombestrijding van iets wat eigenlijk anders had moeten worden aangevlogen?

Minister Bussemaker:

Nee, want ik zie dat university colleges van enorme betekenis kunnen zijn omdat ze op een andere manier onderwijs aanbieden, ook buitengewoon intensief onderwijs, waarbij men doorgaans intern is. Het zou een probleem zijn als het tot een enorme bias zou leiden waardoor alleen nog kinderen van de allerhoogst opgeleiden daarnaartoe zouden kunnen. Daarom ben ik blij dat ik zie dat heel veel university colleges zelf beurzen hebben. Nog veel belangrijker is dat ze samenwerkingsverbanden hebben met scholen in hun regio waar leerlingen worden gestimuleerd om ook de stap naar een university college te zetten. Onderdeel van hun programma is dat ze bekijken en er rekening mee houden waar hun leerlingen vandaan komen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ben buitengewoon geïnteresseerd in de cijfers. In mijn beleving zijn university colleges bepaald geen afspiegeling van de bevolking, maar als de Minister mij heldere, keiharde feiten presenteert waaruit blijkt dat dit anders is, dan laat ik mij uiteraard daardoor overtuigen. De Minister moet ze dan misschien maar aanleveren.

Minister Bussemaker:

Het gaat erom dat dit zo zou zijn als er helemaal geen werk van gemaakt zou worden. Ik erken dat juist hier nog wel werk te doen is, want ik zou anders het initiatief niet genoemd hebben. Ik zie dat de university colleges de urgentie ervan zien om juist deze vorm van onderwijs toegankelijk te maken voor iedereen. Wat mij betreft gaat het creëren van gelijke kansen niet over het creëren van de grootste middelmaat voor iedereen, maar soms ook over verschil maken. Dat kan ook juist hier van betekenis zijn, zodat scholen gestimuleerd worden om university college als mogelijkheid te zien voor studenten, bijvoorbeeld eerstegeneratiestudenten of studenten met ouders die minder hoog zijn opgeleid. Het is een opdracht voor de university colleges. Ik ga niet zeggen dat de cijfers zo zullen zijn dat er inderdaad allemaal kinderen van laagopgeleide ouders zitten. Dat zou heel raar zijn en dat is natuurlijk ook niet zo.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik word heel blij van het bevlogen betoog van de Minister over De Hef. Ik begrijp dat zij daar geweest is. De Hef is een heel goed voorbeeld van ouderbetrokkenheid. We weten allemaal en zien terug in onderzoek van het SCP dat er verschillende groepen ouders zijn. Een heel grote groep is heel positief en op de juiste manier betrokken. Er is ook een groep die iets te betrokken is. Ik zie de heer Mohandis lachen; hij weet wat ik bedoel. Daarnaast is er echter een groep ouders die te weinig betrokken is, zo zegt ook het SCP. Als hun kind een lees- of rekenprobleem heeft, is dat het probleem van de leraar en de school, als het die ouders überhaupt al interesseert. Het komt erop neer dat die ouders zeggen geen rol te hebben. Ik heb de volgende vraag over De Hef, die een heel positief voorbeeld is. Als ouders hun kind daar aanmelden, meldt de school dan wat het concept is en hoe die ouders meedraaien in dat concept? Maakt de school duidelijk wat de rol van de ouder is in dat concept? Ik zou daar heel graag meer van willen weten.

Minister Bussemaker:

De Hef school is echt een werkbezoek waard. Ik vind het mooi dat de school de ouders er vanaf het allereerste moment bij betrekt. Niet alleen met de leerlingen worden gesprekken gevoerd, maar ook met de ouders. Zo raken ouders veel meer ontvankelijk voor wat er op school gebeurt. Dat er ouders zijn die misschien te veel vragen, ben ik met de heer Duisenberg eens. Dat is echter een ander verhaal. Ik denk dat de Staatssecretaris daar specifiek wat betreft het po en vo nog op in zal gaan. Ik vind het in ieder geval ook een heel belangrijk aandachtspunt voor de lerarenopleidingen. Het is een van de grootste problemen waarmee beginnende leraren te maken hebben: hoe ga ik op een goede manier met ouders om? Aan de ene kant zijn er de ouders die zich eigenlijk afzijdig houden, en aan de andere kant de ouders die misschien wel te veel in de klas zitten om te vertellen welke fantastische dingen hun kind wel niet kan. Hoe gaat een leraar daar op een goede manier mee om?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik dank de Minister voor het advies om een werkbezoek af te leggen, maar in haar antwoord proef ik nog iets te veel dat zij het probleem weer bij de leraar legt. Ik ben juist op zoek naar voorbeelden waarin meer verantwoordelijkheid bij de ouders wordt neergelegd. Daarbij passen geen Haagse regeltjes. Daar ben ik ook helemaal niet op uit. Ik ben benieuwd naar een school zoals De Hef, en naar Expeditie Basisschool in Den Bosch. Je kunt tegen ouders zeggen: «Jongens, het is wel: voor wat, hoort wat. Wij zorgen voor goede leraren en we zijn bezig met de adviezen, alles met de beste intenties voor het kind, maar jullie hebben als ouders ook een rol.» Ik vind dat je als school ook iets kunt vragen. Ik ben dus benieuwd of de positieve voorbeelden dat ook doen.

Minister Bussemaker:

Dat ben ik helemaal met de heer Duisenberg eens, alleen is het ingewikkelde dat een school niet in juridische zin iets kan vragen van ouders. Bij De Hef proberen ze dus om ouders naar school te krijgen voor een gesprek maar ook voor optredens of gezamenlijke maaltijden, waarvoor ouders zelf eten maken en meenemen. Op die manier heeft men een haakje om het gesprek aan te gaan. Men probeert ouders niet zozeer vanuit een verplichting naar school te krijgen als wel vanuit het gevoel van betekenis te zijn voor de onderwijstoekomst voor hun kinderen. Vandaaruit ziet men het meer als een verantwoordelijkheid of een commitment dan als iets wat juridisch afdwingbaar is. Ik zie ook mooie initiatieven op het terrein van cultuureducatie. Culturele organisaties richten zich daarin niet alleen op de leerlingen, maar ook op de ouders. Ze stimuleren ouders bijvoorbeeld om thuis veel meer te gaan voorlezen. Dat gebeurt meer in positieve zin, door te inspireren, dan in negatieve zin, door te verplichten.

De voorzitter:

Voordat ik de heer Rog het woord geef, wil ik even een misverstand ophelderen over een interruptie van de heer Grashoff. Mijnheer Grashoff, u stelde een vraag aan de Minister over de colleges. Daarop kreeg u een antwoord. Vervolgens stelde u opnieuw een vraag: ik ben niet overtuigd; daarover krijg ik graag de gegevens. Daar begon u mee. Volgens mij hebt u de interruptie dus in tweeën gedaan en hoef ik u niet nog een keer het woord te geven.

De heer Rog (CDA):

Het is wel aardig. Vorig jaar kregen we rond deze tijd ook de instroomcijfers van de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Die cijfers waren toen voor mij aanleiding om een debat aan te vragen. Dat mocht niet plaatsvinden van de partijen van de leenstelselcoalitie, omdat de cijfers nog niet definitief waren. Ik merk op dat er vandaag maar al te graag uit geciteerd wordt door leenstelselcoalitiepartijen, maar dat de uiteindelijke cijfers dat jaar negatiever uitpakten dan de voorlopige cijfers. De instroom in het hbo leek toen 8,6% lager te zijn; dat werd 9%. Ik meld dat maar even. De Minister claimt hier dat de instroom terug is op het niveau van 2012. Dat is natuurlijk niet waar. Die instroom ligt 2.000 jongeren lager. Laten we even kijken naar de verklaring die de Minister had voor de boeggolf in 2013, waardoor de instroom hoger was. Het water van die boeggolf komt ergens vandaan, namelijk uit 2012, het enige jaar waarin er een daling te zien was van de instroom van scholieren en mbo'ers in het hbo. Zowel in het jaar daarvoor, 2011, als in het jaar na de boeggolf, 2014, was de instroom in het hbo namelijk 102.500 scholieren en mbo'ers. We zitten daar nu gewoon fors onder. We zitten er bijna 4.000 leerlingen, dus 4%, onder.

De voorzitter:

Mijnheer Rog, stelt u uw vraag.

De heer Rog (CDA):

Ik vraag de Minister hoe zij als sociaaldemocraat, als iemand die staat voor verheffing, kan accepteren dat er 4% minder instroom is dan het gemiddelde over de periode van 2011 tot het jaar voor invoering van het leenstelsel. Hoe kan zij dat wegrelativeren en daarvan wegkijken?

Minister Bussemaker:

Ik kijk niet weg. Ik poets ook geen cijfers weg. Ik heb de afgelopen dagen heel goed gekeken naar de instroom, niet alleen in 2012, niet alleen in 2011, maar ook in alle jaren daarvoor. Dan zie je dat die redelijk constant is. Vanaf 2012 zie je een verandering. Dat is ook niet zo raar, want toen trad het huidige kabinet aan. Toen werd dus bekend dat er iets aan de studiefinanciering zou gaan veranderen. Eerst gebeurde dat in 2013 en daarna nog een keer, omdat het studievoorschot later is ingevoerd dan oorspronkelijk de bedoeling was. Vervolgens zie je het effect daarvan, doordat mensen een tussenjaar zijn gaan nemen. Nu zie je dat het zich min of meer – ik zei ook net grosso modo – herstelt. Het is niet zo dat we een-op-een op het niveau van 2012 zitten. Maar de lijn die we altijd hebben aangegeven doet zich voor. We gaan terug naar een zekere balans. Misschien houdt dat wel in dat een aantal studenten niet gaat studeren. Ook dat weten we uit de CPB-gegevens.

Ik ben dus tevreden dat we nu weer richting het niveau van 2012 gaan en daar grosso modo weer op zitten. Op de universiteiten is de instroom wat hoger. Dat heeft deels te maken met de internationale studenten. Op de hogescholen is de instroom nog wat minder. Dat heeft te maken met de geringe oploop van vwo-studenten. Daar moeten we ook om een heleboel andere reden nog aan werken. Het is niet alleen een effect van het studievoorschot, maar heeft ook te maken met de vraag hoe aantrekkelijk het voor vwo'ers is om een opleiding op hogeschoolniveau te doen. De meesten denken nu in ieder geval dat dat niet aantrekkelijk is, dus daar is nog werk aan de winkel. Ik kom daar straks heel graag op terug met alle gegevens die we dan hebben. Ik ga dan graag het debat met de heer Rog aan, zoals ik vorig jaar met hem het debat ben aangegaan bij de februaribrief en vervolgens bij het uitgebreide rapport in april/mei. Vanzelfsprekend doe ik dat nu ook heel graag.

De heer Rog (CDA):

Het siert de Minister dat zij terugkomt op haar eigen woorden. Daarnet zei zij dat de studenteninstroom terug is op het niveau van 2012.

Minister Bussemaker:

Ik zei «grosso modo terug op het niveau van 2012».

De heer Rog (CDA):

Het is goed dat de Minister nu expliciet duidelijk maakt dat het dus nog niet terug is op dat niveau. Dat was het enige jaar waarin de instroom veel dichter bij de huidige instroom lag, en nu zitten we daar nog steeds 2.000 studenten onder. Het zou de Minister sieren als zij nu zou erkennen dat er sinds de invoering van haar leenstelsel niet alleen in 2015 9.000 scholieren en mbo'ers niet naar het hbo zijn gegaan, maar dat daar nu ook nog 4.000 jongeren bij zijn gekomen. Deze Minister is verantwoordelijk voor het feit dat 13.000 jongeren zich niet hebben kunnen verheffen, iets wat de Minister in woorden bepleit.

Minister Bussemaker:

Ik moet de heer Rog toch echt corrigeren. Ik ben niet van één jaar uitgegaan. Ik ben uitgegaan van de vergelijking, ook met de jaren daaraan voorafgaand. Op grond van die cijfers ga ik graag met hem het debat aan. Laten we dat wel zorgvuldig voeren, dus op grond van de cijfers die we nu hebben. Ik heb niks anders gedaan dan wat ik vorig jaar ook heb gedaan. Toen hebben we gezegd dat de cijfers definitief waren, maar ook dat we wisten dat de cijfers van april/mei heel kleine wijzigingen zouden laten zien. Dat komt omdat – het wordt nu wel heel ingewikkeld – er bij de berekeningen door ResearchNed op onderdelen soms net een andere definitie wordt gehanteerd. Dat was vorig jaar ook het geval. Dat zegt helemaal niks. Het gaat om de hoofdlijn die we hieruit halen. Die hoofdlijn is dat we bij zowel de hogescholen als de universiteiten stijgende percentages studentendeelname zien. Het lijkt mij fijn als we in de Kamer zo veel mogelijk op grond van argumenten en feiten blijven discussiëren met elkaar. Dat doe ik heel graag, nu en in april/mei, maar wel op grond van de inhoud.

Ik ben de heer Rog nog een verantwoording schuldig, althans ik zou graag willen ingaan op zijn opmerking dat ik zou propageren dat mbo'ers niet naar het hbo hoeven. Ik zou dit graag willen corrigeren. Het is absoluut niet mijn opvatting dat mbo'ers nooit of niet naar het hbo zouden mogen. Ik signaleer echter wel iets anders en dat vind ik zorgelijk. Mbo-studenten die verder willen, meer in hun mars hebben en gemotiveerd zijn, zien maar één manier om verder te komen, namelijk een vierjarige hbo-opleiding volgen. Iedereen die dat wil, moet dat kunnen doen. Iedereen die dit wil en kan, moet de mogelijkheid hebben om door te stromen naar het hbo. Vandaar dat ik dus zeer gecommitteerd ben aan het programma StudentLab, want dat is daar bij uitstek op gericht. Ik vind alleen dat wij mbo'ers die meer willen, weinig te bieden hebben in Nederland. Wij hebben namelijk niet zo veel meer te bieden dan «ga nog maar vier jaar studeren». Met name mbo'ers die vakmensen zijn en de beroepspraktijk in willen, zouden wat mij betreft alternatieven moeten hebben om die beroepspraktijk verder te kunnen ontwikkelen. Dat kan bijvoorbeeld door meester-gezeltrajecten uit te zetten. Dat heb ik ook gedaan in het kader van mbo excellent vakmanschap. Het kan ook door associate degrees op te zetten. Daar ben ik mee bezig. Binnenkort krijgt de Kamer daar een wetsvoorstel over. Dat kan door een leven lang leren te stimuleren, bijvoorbeeld aan de hand van certificaten. Ik heb de commissie-Sap om advies daarover gevraagd. Die zal daar binnenkort mee komen. Dan hoop ik dat wij – ik hoorde de heer Beertema dat ook zeggen – het beroepsonderwijs gewoon de waardering en de plek kunnen blijven geven die het verdient.

We moeten niet tegen onze jongeren zeggen dat ze eigenlijk pas goed opgeleid zijn als ze allemaal een universitair diploma hebben. Om die reden heb ik de Lissabonafspraak versoepeld. Ik wil niet dat wij elkaar op rendement en op percentages hogeropgeleiden afrekenen. Wij moeten elkaar afrekenen op de manier waarop wij het beste uit al onze jongeren kunnen halen.

De heer Beertema (PVV):

Deze plannen van de Minister spreken mij erg aan. Wij hebben het indertijd veel gehad over het traject van de associate degree. Naar mijn smaak is dat niet voldoende van de grond gekomen. Ik ben bang dat de Minister dat zelf ook vindt. Wil ze daar nog even op ingaan? Kan ze daar nog iets meer over zeggen?

In de eerste termijn is ook aangestipt dat er zorgen zijn over het achterblijven van de instroom vwo'ers in het hbo. Waarom zijn daar zorgen over? Ik vind dat een belangrijke vraag. Ik begrijp dat de hbo's die instroom graag zouden zien. Maar als vwo'ers gewoon rechtstreeks het wo instromen, is dat toch helemaal geen punt? Zijn de hbo's daar zo ontevreden over, omdat ze zich toch nog altijd willen meten aan het wo? Speelt dat wellicht een rol? Naar mijn smaak zou dat helemaal niet moeten. Is het niet veel zorgelijker dat de doorstroom van het mbo naar het hbo stagneert?

Minister Bussemaker:

Ik ben het met de heer Beertema eens dat het traject van de associate degree tot nu toe niet goed genoeg was. Ik ben wel heel blij dat uit de instroomcijfers die ik vanochtend heb gestuurd, blijkt dat er een stijging is van 24,5% bij de associate degrees. Dat is goed nieuws. De Hogeschool Rotterdam is op dat gebied een voorbeeld en een voortrekker geweest. Die heeft de associate degree-opleidingen bij elkaar gezet in een Ad-college en is op een andere manier gaan lesgeven. Die manier sluit veel meer aan bij mbo-studenten. Tot nu toe kon je je associate degree-opleiding alleen maar als een slap aftreksel van een reguliere bacheloropleiding vormgeven. Daardoor moesten mbo'ers een heleboel vakken volgen die voor hen eigenlijk niet interessant waren. Wij moeten nu echt een beweging maken. De Kamer krijgt daarover binnenkort meer informatie van mij.

Nu kom ik op de vwo'ers in het hbo. Het is jammer dat dat nog niet zo vlot. Ik vind dat het hbo de verbinding moet zijn. De overgang mbo-hbo moet men net zo serieus nemen als de relatie met het wo. Ik zie mogelijkheden voor bijvoorbeeld studenten met een vwo-diploma die een opleiding willen doen die alleen op hbo-niveau gegeven wordt. Denk aan fysiotherapie. Het is interessant om te bekijken of je als vwo'er die opleiding op hbo-niveau kunt doen. Maar dan wil je wel dat je dat in drie jaar kunt doen, anders heb je eerst een jaar langer op de middelbare school gezeten en dan ga je ook nog eens een jaar langer op het hbo zitten. Dat is natuurlijk niet aantrekkelijk. Daarvoor moeten we maatwerk zoeken. Dat soort maatwerk heb ik in mijn hoofd als ik het heb over vwo-instroom in het hbo.

Tot slot kom ik op de meer algemene aanpak. Ik zei net al in een interruptiedebatje met de heer Van Meenen dat het van cruciaal belang is om onderzoek te doen om alle interventies te volgen. We moeten het met elkaar eens zijn dat hier geen simpele oplossingen voor zijn. Ik ben blij dat ik die ook niet van de Kamer hoor. Volgens mij wordt breed beseft dat het gaat om een complexe en weerbarstige materie en dat we in het onderwijs veel meer moeten nadenken over welke interventies werken, wat de positieve en de soms negatieve effecten zijn en wat het resultaat is van een samenspel van vele factoren.

Ik begrijp heel goed dat er soms een roep is om minder vroeg te selecteren, om het vmbo te verlengen, om selectiedrempels te verlagen en om het toezicht te veranderen. Daarover kan allemaal gediscussieerd worden, maar het gaat uiteindelijk om de uitwerking die dat heeft op leraren en op scholen. Naar mijn idee is een stelselwijziging vaak niet de beste oplossing. Ik denk dat zo'n aanpak als van de Gelijke Kansen Alliantie dan een betere kans van slagen heeft.

Dan heb ik nog een paar antwoorden op meer concrete vragen, zoals over de schoolkosten in het mbo, waar de woordvoerders van de PvdA, D66, het CDA en de SP naar hebben gevraagd. Schoolkosten hebben direct gevolgen voor de toegankelijkheid van het onderwijs en zijn dus van heel groot belang. Daarom hebben wij de schoolkostenmonitor, waarmee ik de ontwikkeling van schoolkosten volg, zowel in het vo als in het mbo.

Mede naar aanleiding van de motie-Jadnanansing/Siderius (34 300-VIII, nr. 40) heb ik ook nog een apart onderzoek laten uitvoeren naar de omvang van de schoolkostenproblematiek voor 16- en 17-jarige mbo'ers uit minimagezinnen. Een belangrijke conclusie voor het mbo is dat als gevolg van de verandering in het kindgebonden budget en de introductie van de ov-kaart een groot deel van de 16- en 17-jarige mbo'ers uit gezinnen met lagere inkomens er gemiddeld genomen op vooruitgaat ten opzichte van de situatie waarin alleen de inkomensafhankelijke Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) nog bestond.

Het schoolkostenprobleem werd voor een groot deel, namelijk ongeveer € 600, veroorzaakt door de reiskosten die 16- en 17-jarigen hadden. Vorig jaar heb ik 5 miljoen beschikbaar gesteld voor leermiddelen, boven op de aanpassing in het kindgebonden budget en de ov-kaart. Deze regeling verleng ik en het budget wordt verdubbeld. Er is dus voor dit jaar 10 miljoen beschikbaar en dat zal structureel beschikbaar zijn.

Het blijft van groot belang dat mbo-instellingen er zelf alles aan blijven doen om de vormgeving van de tegemoetkoming sober en beheersbaar te houden, in overleg met de studentenraden, die sinds dit jaar instemmingsrecht hebben. Ik ben in gesprek met de betrokken partijen, de MBO Raad, de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB), Stichting Leergeld en de inspectie, over de vraag of de regeling voor 10 miljoen dit jaar goed uitwerkt. We hebben ook de scholen nodig om te kijken of deze doet wat zij moet doen. Ik ben graag bereid om een vergelijking te maken met het vo. Daar werd onder andere door de PvdA naar gevraagd, dacht ik.

De heer Van Meenen vroeg om studenten een stem te geven. De deelnemersraad heeft sinds 1 januari jongstleden instemmingsrecht op het beleid van de mbo-school op het gebied van schoolkosten, dus volgens mij is dat geregeld.

De heer Duisenberg vroeg naar de studiebijsluiter.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, mag de Minister even de beantwoording afmaken of hebt u precies op dit punt een vraag? Dit gaat allemaal over schoolkosten.

Minister Bussemaker:

Ik ben daar net klaar mee.

De voorzitter:

O, de Minister is daar klaar mee. Dan mag de heer Van Dijk een vraag stellen, maar niet dan nadat ik van de gelegenheid gebruik heb gemaakt om een voorzitterswisseling aan te kondigen. De heer Van der Ree neemt het voorzitterschap over, want ik ga de vergadering verlaten.

Voorzitter: Van der Ree

De heer Jasper van Dijk (SP):

Is de nieuwe voorzitter ervan op de hoogte dat alle leden acht interrupties mogen plegen? Grapje.

De Minister noemt de maatregelen op die genomen zijn voor mbo-studenten. We hadden het al over de ov-kaart. Hartstikke mooi. Er is een potje van 10 miljoen voor schoolkosten en met name leermiddelen. Ik heb altijd mijn zorg uitgesproken over het feit dat dit potje vraaggericht is: een student maakt daar alleen aanspraak op als hij daarom vraagt. Niet voor niets is al genoemd dat de feitelijke kosten van het wegnemen van die kosten veel hoger zijn, namelijk misschien wel 50 tot 100 miljoen euro. Ik wil eigenlijk toe naar die situatie omdat ik het principieel onjuist vind om kosten neer te leggen bij studenten. Hetzelfde geldt voor de ouderbijdrage in het po en vo. Die mag nooit gebruikt worden voor leermiddelen die noodzakelijk zijn voor de opleiding. Is de Minister het daarover met mij eens? Moeten wij daar niet paal en perk aan stellen?

Minister Bussemaker:

Daarom wil ik juist evalueren of de 10 miljoen die er nu is, op de goede manier wordt gebruikt en of scholen ook zelf hun verantwoordelijkheid nemen door bijvoorbeeld leermiddelen zelf te bekostigen of sober te bekostigen. In het mbo wordt bijvoorbeeld van je verwacht dat je sommige onderdelen die ook voor het vak van belang zijn, zelf aanschaft. Daarbij hoeft het echter niet altijd om de aanschaf van nieuwe dingen te gaan. Een school moet gewoon ook meedenken: kunnen we dat ook realiseren door uit te lenen, kunnen we dit op een goedkope manier doen, hoe kunnen we dat regelen en nemen wij zelf initiatief voor studenten die deze dingen niet zelf kunnen betalen? Ik denk dat het goed is om eerst eens te bekijken wat er nu met die 10 miljoen wordt gedaan: is dat bedrag voldoende en wordt het op de goede manier besteed en ontnemen wij scholen daardoor niet de mogelijkheid om op hun eigen manier zelf verantwoordelijkheid nemen? Als wij al die gegevens hebben en de vergelijking met de vo-sector bekend is gemaakt, ben ik altijd bereid daar verder met de Kamer over te praten.

De schoolkosten moeten ook op het mbo beperkt blijven. De mbo-instelling is verantwoordelijk voor de basisuitrusting voor een mbo-opleiding. Dat is het uitgangspunt. Wel mag van de student worden verwacht dat hij de zaken heeft die nodig zijn om thuis het huiswerk of de opdrachten te maken. Van een student die een koksopleiding volgt, mag bijvoorbeeld in principe worden verwacht dat hij een messenset koopt, maar de school moet meedenken met studenten voor wie het kopen van die messenset een probleem is. Dat is wat ik van scholen verwacht.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Daar zit een heel rare kronkel in. Ik ga straks ook heel goed naar de Staatssecretaris luisteren. Ik vertrouw erop dat hij zal zeggen: een school mag nooit kosten in rekening brengen die nodig zijn voor de opleiding. Dat is glashelder bij de vrijwillige ouderbijdrage. Bij het mbo komt er echter opeens een rare kronkel in: nou, de school mag toch kosten in rekening brengen voor een uitrusting, voor een uniform of een messenset. Dat klopt niet. Dat is onjuist. Dit wordt dus een politieke kwestie. Ik zal dan ook een motie indienen waarmee ik de Kamer vraag uit te spreken dat de school nooit kosten in rekening mag brengen die nodig zijn voor de opleiding. Dat is helder in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs, maar bij het mbo is dat opeens anders. Dat vind ik vreemd. Het jaagt mbo-studenten op kosten van gemiddeld ruim € 400 per jaar.

Minister Bussemaker:

Ik denk dat wij het erover eens zijn dat kosten nooit de opleiding mogen belemmeren en dat de mbo-instelling dus ook verantwoordelijk is voor de basisuitrusting voor een mbo-opleiding. Tegelijkertijd moeten wij erkennen dat er een onderscheid is tussen funderend onderwijs, dat beroepsoriënterend is, en een mbo-opleiding die beroepskwalificerend is. Naar mijn idee is het niet altijd of ten principale onredelijk om onderdelen voor je opleiding te moeten aanschaffen die je later ook in je beroep nodig hebt. Als dat op een redelijke manier gevraagd wordt en als je niet de duurste varianten hoeft te kopen maar als het ook op een betaalbare en voor iedereen toegankelijke manier kan, zie ik niet wat het probleem is. Voor degenen die toch tegen financiële grenzen aanlopen, moet de school zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Die 10 miljoen is er onder andere voor bedoeld om deze studenten tegemoet te komen. Volgens mij heb ik al een ruimhartige toezegging gedaan voor die 10 miljoen en het volgen van die 10 miljoen, waarbij wij scholen vragen wat zij er precies mee doen. Daarbovenop is toegezegd dat we in de evaluatie ook een vergelijking maken met het vo. Dan bedoel ik niet alleen een vergelijking in systematiek, maar ook in de bedragen die gevraagd worden. Ik vraag de heer Van Dijk om even geduld te hebben en dat af te wachten. Dan weten we tenminste echt wat we moeten doen. Uit de monitor bleek ook dat we eerst gegevens nodig hadden, voordat we goed konden inschatten wat precies nodig was.

De heer Duisenberg heeft gevraagd naar de studiebijsluiter. Die is er zowel in het mbo als in het hbo. Uit de cijfers van Studie in Cijfers blijkt dat er in het mbo nog wel een verbetering mogelijk is. Bij twee derde van de opleidingen is de informatie makkelijk te vinden, maar bij een derde niet. Daar is dus nog ruimte voor verbetering. Daarom heeft de SBB (Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) een toolkit ontwikkeld die dit schooljaar onder de aandacht wordt gebracht van schooldecanen. Er zullen ook verdere stappen worden gezet om de deelname van mbo-instellingen aan Studie in Cijfers en de bekendheid van Studie in Cijfers bij studenten te vergroten.

Uit onderzoek van ResearchNed uit 2016 blijkt dat bij het ho de studiebijsluiter goed te vinden is op de website van Studiekeuze123. Bovendien is die voor bijna alle opleidingen goed zichtbaar opgenomen op de website van de onderwijsinstellingen.

Wat de arbeidsmarktvoorlichting betreft zijn de betrokken partijen bezig met een kwaliteitsslag. Zij baseren zich daarbij op het advies dat zij hebben ingewonnen bij het Researchcentrum voor onderwijs en arbeidsmarkt (ROA) en het deskundigenpanel van Studiekeuze123. De wijzigingen die hieruit voortkomen, worden in september van dit jaar online geplaatst. Ik zeg erbij dat de instellingen en de studentenbonden, het ISO en de LSVb, er nauw bij betrokken zijn.

Wellicht ten overvloede: ik heb de Kamer al eerder laten weten dat het CBS nu in mijn opdracht een pilot uitvoert waarbij zal worden nagegaan of de registerdata over de arbeidsmarktsituatie vijf jaar na afstuderen ook gebruikt kunnen worden in het kader van voorlichting. Mocht dit het geval zijn, dan zal Studiekeuze123 die ook meenemen.

De heer Rog vroeg naar het teachnasium, in het kader van de pabo's en in het bijzonder van mannen en de pabo's. Ik kan daar een heel lang verhaal over houden, maar ik kan hem ook verwijzen naar de recente brief die we de Kamer gestuurd hebben naar aanleiding van de initiatiefnota van de heer Bruins. Op pagina 4 en 5 gaan we in op het teachnasium als een positief voorbeeld. We willen bekijken of we hier ook elders gevolg aan kunnen geven.

Tot slot, er zijn een heleboel factoren van belang bij gelijke kansen, maar één factor is natuurlijk wel heel erg bepalend en dat is de leraar. Mevrouw Vermue begon haar betoog met te zeggen dat dit betekent dat de leraren en dus de lerarenopleidingen daarop voorbereid moeten zijn en ik eindig mijn betoog daarmee. Je hebt dus verschillende niveaus nodig. Je hebt onderwijsassistenten nodig. Je hebt hbo'ers nodig, met een bachelor, maar gelukkig ook steeds meer met een master. De master SEN (Special Educational Needs), waar mevrouw Ypma het over had, wordt bijvoorbeeld door heel veel hbo-afgestudeerden gevolgd. Je hebt ook academici nodig, omdat ze cognitieve vaardigheden moeten hebben maar vooral ook differentiatievaardigheden en didactische vaardigheden, om te weten hoe je talenten kunt herkennen, om te kunnen differentiëren, om met ouders om te kunnen gaan, maar ook om kennis te nemen van onderzoek en maatschappelijke debatten en te weten hoe je dit kunt vertalen naar jouw school en jouw klas. De opdracht van gelijke kansen is inherent aan het hele onderwijsbeleid. Ik hoorde de heer Grashoff zeggen dat er niet waanzinnig veel middelen zijn voor gelijke kansen. Het is inderdaad een bescheiden bedrag, maar eigenlijk gaan alle middelen in het onderwijs over gelijke kansen.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Vorige week had ik het genoegen om de predicaten voor excellente scholen weer eens uit te reiken. Ik weet niet of de leden eind vorige week in het NRC Handelsblad het stuk over het Johan de Witt College hebben gelezen, maar ik vond dat wel een mooi voorbeeld van een school die in een moeilijke wijk in Den Haag staat en er met heel goed onderwijs toch voor zorgt dat de kinderen geweldige kansen krijgen.

Een jaar of vier terug mocht ik hetzelfde predicaat uitreiken aan het Marnix Gymnasium in Rotterdam. Daar was ik toevallig afgelopen week, in het kader van de Gelijke Kansen Tour, weer eens op bezoek. Het Marnix Gymnasium is ook een excellente school en doet iets interessants. Het heeft een progressief aannamebeleid, zoals het gymnasium het zelf noemt. In het verleden roomden gymnasia weleens de kinderen met de allerhoogste Cito-scores af, maar het Marnix Gymnasium kijkt ook naar kinderen die geen typisch gymnasiumprofiel of -advies hebben, maar aan wie deze school in een grote stad als Rotterdam toch de kans wil bieden om het gymnasiumonderwijs te proberen. Daar steekt de school veel extra energie in. Dat leidt ertoe dat de samenstelling van de school iets heterogener is. Daarmee groeit de leerlingpopulatie van de school als het ware mee met de bevolkingssamenstelling van de stad. Dat gaat niet vanzelf, want op deze manier haal je ook leerlingen binnen die niet altijd van huis uit steun meekrijgen. Het gaat dan om kinderen die soms voor het eerst in hun familie of als eersten van het pleintje in hun buurt naar het vwo of gymnasium gaan. Soms wordt er ook een beetje gek tegen hen aangekeken en vraagt men zich af of dat nou allemaal wel nodig is, maar die kinderen blijken het toch heel goed aan te kunnen, met wat extra ondersteuning. Daarbij moeten soms vooroordelen van docenten worden overkomen. Ook is soms sprake van onwetendheid van docenten over hoe om te gaan met leerlingen die een net iets andere thuissituatie hebben. Daar is het Marnix Gymnasium, overigens samen met een heleboel andere goede scholen in Rotterdam, heel bewust mee bezig. Soms hebben de leerlingen wat extra ondersteuning en aandacht nodig. Als het even niet zo lekker gaat, wordt bijvoorbeeld het gesprek gevoerd over wat er thuis bij een leerling speelt, want soms is het geen kwestie van onwil of een slechte werkhouding, maar is er meer aan de hand. Zo'n gesprek helpt dan enorm. Als je aan het einde van de zes jaar bekijkt hoe de school het doet, zie je dat die er, ondanks het progressieve aannamebeleid, dankzij die mindset in slaagt om eindexamenresultaten en slagingspercentages te halen die vergelijkbaar zijn met die van veel andere scholen in Nederland. Dat is een heel groot compliment waard, want zo'n school heeft geen risicomijdend en calculerend gedrag vertoond, maar heeft juist ondernemend gehandeld, kansen geboden en zijn nek uitgestoken.

Het benutten van de talenten van al onze kinderen en jongeren in het Nederlandse onderwijs vraagt dat leerlingen worden uitgedaagd, dat ze kansen krijgen en dat ze aangemoedigd worden om die kansen te pakken. In het kader van gelijke kansen hebben we eerder deze periode weleens gesproken over talentontwikkeling en het bieden van meer uitdaging aan de kinderen die meer aankunnen. Ik stoor me weleens aan het feit dat dit als een tegenstelling wordt neergezet: dat de aandacht voor toptalenten ten koste gaat van gelijke kansen. Voor mij is het namelijk precies hetzelfde. Voor mij gaat het om uitdagend onderwijs voor alle talenten en alle kinderen. Als we talent laten liggen doordat kinderen het niet vanzelfsprekend van huis uit meekrijgen of onvoldoende uitdaging krijgen in de klas terwijl ze meer aankunnen, dan verspillen we talent. In mijn ogen is dat op alle vlakken een gemiste kans. Andersom zien we dat de allerbeste onderwijslanden het op beide fronten heel goed kunnen doen. Dat kwam ook heel mooi terug in het OESO-rapport, waarin Japan als goed voorbeeld wordt aangehaald. Daar wordt goed gescoord op zowel het gebied van gelijke kansen als het gebied van excellentie en uitdaging voor alle leerlingen. Het zou ook de ambitie van Nederland moeten zijn om het over de hele linie goed te doen.

Ik loop een aantal thema's langs. Er zijn vragen gesteld over de eindtoets, zeg maar de overgang van het po naar het vo. Het volgende stapje is dan dat ze in de brugklas terechtkomen. Ook daarover is een aantal vragen gesteld. Tevens is er gevraagd naar de mogelijkheid tot stapelen. Als je een vmbo-diploma hebt, zou je niet alleen de mbo-route moeten kunnen kiezen, maar bij wijze van spreken ook via de havo kunnen gaan. Vervolgens zal ik wat zeggen over de schoolkosten en daarna iets over het toezicht. Ten slotte zijn er nog enkele overige vragen, die ik in een laatste blokje zal behandelen.

Ik begin met de eindtoets. Ik vind het heel belangrijk dat ieder kind aan het einde van de basisschool een zo goed mogelijk advies meekrijgt voor het schooltype waarin hij of zij straks in het voortgezet onderwijs het beste op zijn of haar plek is. In 2013 was het onze gezamenlijke intentie om de overgang van leerlingen te verbeteren met de Wet eindtoetsing po. De kracht van de toen gekozen systematiek was dat niet langer een momentopname bepalend was, dus een focus op de Cito-toets, maar dat de overgang in de toekomst zou gebeuren op basis van een breed en meerjarig beeld en een goed onderbouwd schooladvies. Met een verplichte eindtoets wordt ervoor gezorgd dat er voor alle leerlingen, naast het schooladvies, een onafhankelijk tweede gegeven is. Naast het professionele oordeel van de school, uiteraard met de leerkracht van groep 8, is er dus ook dat tweede gegeven: een eindtoets die op alle scholen en door alle kinderen wordt gemaakt.

Uit de tussenevaluatie die de Kamer heeft ontvangen, blijkt dat deze systematiek op een aantal vlakken goed werkt maar op een aantal onderdelen nog beter moet. Een duidelijk voorbeeld en een van de redenen dat we vandaag hierover praten, is de rol van de achtergrond en afkomst van ouders. Zorgt de eindtoets wel voor gelijke kansen tussen leerlingen in de overgang? Wat zien we in de praktijk? Als we goed kijken naar de schooladvisering van leerlingen met hoger opgeleide ouders en naar die van leerlingen met lager opgeleide ouders, zien we dat het verschil vooral ontstaat bij het initiële schooladvies. Dat komt ten eerste doordat leraren, soms met recht en reden, naast cognitieve prestaties andere factoren meewegen die van invloed zijn op het schoolsucces van leerlingen; denk aan de sociaal-emotionele ontwikkeling en de gedragskenmerken. Ten tweede spelen, ook onbewust, vooroordelen, lage verwachtingen en de druk van ouders een rol. Door een combinatie van beide factoren krijgen kinderen van hoogopgeleide ouders bij dezelfde toetsscores gemiddeld hogere adviezen. Dit was ook voor de Wet eindtoetsing po al het geval.

Uit de bijstellingen van het schooladvies blijkt dat leerlingen over de hele linie ervan profiteren. Als leerlingen op de toets een hele schoolsoort hoger scoren dan volgens het schooladvies, wordt het advies in een op de drie gevallen bijgesteld. Voor kinderen van de laagst opgeleide ouders is dit met ruim 33% vrijwel net zo hoog als voor kinderen van de hoogst opgeleide ouders. In de uiteindelijke bijstelling na de eindtoets speelt de sociaaleconomische achtergrond van ouders dus een minder grote rol dan wellicht in eerste termijn door een aantal woordvoerders is gesuggereerd. Met name bij de initiële advisering, wanneer er nog geen eindtoets is, is er soms sprake van overadvisering bij ouders met een wat hogere opleiding. De advisering is dus hoger dan de toets uiteindelijk uitpakt. Een aantal Kamerleden, mevrouw Vermue van de Partij van de Arbeid maar ook de heer Van Dijk, vroegen al: waarom laten wij dat bij die eindtoets niet meetellen? De vraag is dan of je iets aan de oorzaak doet, omdat het hier niet gaat om een gebrek aan bijstelling, maar om overadvisering bij het initiële advies. Als je dat verplicht naar boven zou bijstellen, dan maakt dat voor die kinderen uiteindelijk niet uit.

Er is nog iets anders wat mee kan spelen. Als je de eindtoets weer zo hard laat meetellen in de tweede ronde, is het mogelijk dat dit ongelijke kansen niet wegneemt, maar juist in de hand werkt. Voor een aantal ouders zal dit een laatste strohalm zijn om hun kinderen naar het einde toe nog eens extra te motiveren om die eindtoets heel goed te maken. Als je niet tevreden bent met het advies van de school, dan is dit immers je laatste kans om dat nog op een hoger treetje te krijgen. Voor wie is dat binnen handbereik? Wie kunnen hun kinderen naar Cito-trainingen sturen? U raadt het al: dat zijn de ouders met een wat dikkere portemonnee. Daarom heeft het mijn voorkeur om op dit moment even geen enorme wijzigingen door te voeren in de systematiek zoals we hem hebben afgesproken. We moeten de vinger aan de pols houden en bekijken hoe het zich ontwikkelt. Ik vind dat een aantal dingen beter gaat. Het aantal bijstellingen is toegenomen; dat vind ik een goede ontwikkeling. Wat de ongelijke kansen betreft moeten wij natuurlijk de vinger aan de pols houden, maar de snelle oplossing, het verplicht naar boven bijstellen, is zeker in het kader van gelijke kansen misschien niet het juiste instrument.

Dan zou ik nu graag iets willen zeggen over de brede brugklassen.

De heer Beertema (PVV):

Stel dat de eindtoets terug zou gaan naar het moment waarop deze ooit is gehouden, waarbij we de eindtoets laten samenvallen met het advies van de school, dan laten we nog in het midden wat leidend wordt: de eindtoets of het advies van de school. Wat mij betreft blijft dat het advies van de school, maar wat is erop tegen om die systematiek met zo'n heel kleine aanpassing heel beleidsarm te veranderen? Dan halen wij toch al heel veel kou uit de lucht?

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind het sowieso op dit moment voor alle wijzigingen echt te vroeg. We werken nu voor het tweede jaar met deze nieuwe wet. Ik vind dat je het onderwijs even de kans moet geven om dit goed te laten indalen. Ik begrijp dat de heer Beertema zegt: haal dat moment nou naar voren. Daar kunnen voordelen aan zitten, maar er kunnen ook een aantal nadelen aan zitten, onder meer dat bij die initiële advisering de eindtoets weer heel erg dominant wordt. Nu moeten leerkrachten de initiële advisering echt doen op basis van de «film», zou je kunnen zeggen, op basis van de indruk die zij van leerlingen hebben, zonder dat er een eindtoets ligt die al heel dwingend voorschrijft dat het een havoadvies of een vwo-advies moet zijn. Je geeft dus meer ruimte voor het professionele oordeel van leraren.

De heer Beertema (PVV):

Het wordt al een stuk minder dominant als je het advies van de school leidend laat blijven. Dan heb je de ondersteuning van het advies direct bij de hand.

Staatssecretaris Dekker:

Dat zou kunnen. Dan kies je ervoor om wel uit te gaan van het professionele oordeel van de leerkracht, en geef je hem niet alleen de film, maar ook de finishfoto mee. Toch heeft ook dat nadelen. Ik haal het debat maar even terug dat wij hebben gevoerd ten tijde van de invoering van de wet inzake de eindtoets. Een van de nadelen die daarbij spelen, is dat een advisering in maart voor heel veel scholen betekent dat ze niet tot mei/juni doorgaan met taal en rekenen, omdat de eindtoets dan al is geweest.

De heer Beertema (PVV):

Dat geeft wel mooie musicals.

Staatssecretaris Dekker:

Nou ja, dat is inderdaad een beetje het punt. Na maart was dat voor kinderen in groep 8 zo ongeveer de bezigheid, terwijl het in aanloop naar het vo juist heel goed is om in die paar maanden door te gaan met goed onderwijs. Het is een van de manieren om de onderwijstijd effectief te benutten.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik wil aanhaken bij de schooladviezen. Ik kijk even naar de cijfers die het College voor Toetsen en Examens aandraagt. Er zijn weliswaar 30.000 heroverwegingen, maar uiteindelijk wordt maar op 6% van die heroverwegingen het schooladvies bijgesteld. Herkent de Staatssecretaris deze cijfers?

Staatssecretaris Dekker:

De 6% herken ik niet helemaal. In een op de vijf gevallen vindt een bijstelling plaats. Dat zou dus 20% moeten zijn. Het is iets meer dan in het voorafgaande jaar. Naarmate de discrepantie tussen het advies en de eindtoets groter is, neemt het aantal bijstellingen toe. Als een school er echt significant naast zit, dan wordt er serieuzer naar gekeken. Als het om kleine verschillen gaat, is dat minder het geval. In mijn ogen kan het beter. Wij zijn heel druk bezig, ook met de inspectie, om serieuze gesprekken met de scholen te voeren. Wij geven aan dat de wet ook echt verplichtend en dwingend voorschrijft dat er voor iedere individuele leerling bij een afwijking van de eindtoets een heroverweging moet plaatsvinden. Dat is iets anders dan een verplichte bijstelling, maar dit moet voor ieder van die leerlingen opnieuw worden gedaan. Ik vind het heel goed als dat intensief gebeurt, ook in samenspraak met ouders en leerlingen. Het mag geen moetje zijn waarbij je dit even doet en vervolgens terugkomt bij je oude advies. Je moet echt goed bekijken of zo'n leerling niet toch wat meer aankan. Ik zie serieuze ruimte voor verbetering, maar die slaan wij er volledig uit als wij nu zeggen: voor al die kinderen wordt het verplicht naar boven bijgesteld. Dan geef je het onderwijs geen kans meer om het beter te doen. En die kans zou ik wel willen geven.

Mevrouw Vermue (PvdA):

De Partij van de Arbeid is er altijd voorstander van om het onderwijs een kans te geven om het beter te doen, maar ik ben er geen voorstander van om het advies enkel bij significante wijzigingen bij te stellen. Is de Staatssecretaris bereid om de komende week nog even te kijken naar die 6% bijstelling, die ik vanuit het College voor Toetsen en Examens heb gekregen? Wil hij de Kamer informeren over de bijstellingspercentages?

Staatssecretaris Dekker:

Dat kan ik wel doen, maar ik kijk even naar mijn medewerkers. Volgens mij gaat het echt om 20%. Ik vraag mevrouw Vermue om mij even aan te geven op welk percentage zij precies doelt. Ik zal daar dan naar kijken en een eventueel misverstand uit de wereld helpen.

De voorzitter:

Mevrouw Vermue, ter verduidelijking.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Wellicht kan ik het verduidelijken. Het zit hem met name in het verschil tussen de bijstellingspercentages op vmbo-niveau en die op havoniveau. Daarin zit een groot onderscheid.

Staatssecretaris Dekker:

Misschien kijken wij inderdaad naar verschillende dingen. Nogmaals, als mevrouw Vermue het mij meegeeft, kan ik een nadere duiding geven.

Ik kom op de brugklas. Verschillende woordvoerders hebben al gezegd dat de ene leerling de andere niet is. Daarom ben ik wel blij dat er in Nederland op onderwijsgebied wel wat te kiezen valt. Er zijn verschillende scholen met een verschillende identiteit, met verschillende pedagogisch-didactische achtergronden en aanpakken. Er zijn brede scholengemeenschappen met brede, heterogene brugklassen, maar er is ook kleinschalig onderwijs. Daar hoort het categorale onderwijs bij.

De ene leerling gedijt het best als hij na de basisschool kan instromen in een homogene brugklas op zijn eigen niveau. Ik denk aan leerlingen die heel bewust kiezen voor een kleinschalige mavo, waarin zij ook kunnen werken aan hun eigen zelfvertrouwen, waarin zij eindelijk gewaardeerd worden om hun praktische vaardigheden en niet degenen zijn met de laagste cijfers in de klas. De andere leerling gaat juist naar een gymnasium en krijgt daar de uitdaging waar hij soms al lang naar snakt. Het is heel goed dat het Nederlandse onderwijs deze mogelijkheid kent. Andere leerlingen daarentegen zijn juist het meest gebaat bij een breder samengestelde, heterogene brugklas. Voor lang niet alle leerlingen is het immers al in de eerste klas duidelijk waar zij in het voortgezet onderwijs het beste op hun plek zijn. Zo zijn er leerlingen met een gemengd advies, leerlingen die laatbloeiers zijn. Zij kunnen het beste kiezen voor zo'n brede brugklas. Met een brede brugklas met meer dan één onderwijsniveau kan de definitieve selectie wat worden uitgesteld. Zo wordt de overgang van de basisschool naar het middelbaar onderwijs wat vloeiender. Dat is vooral belangrijk voor leerlingen die van huis uit minder ondersteuning en stimulans krijgen.

Om die keuze voor leerlingen en ouders altijd mogelijk te maken, is het belangrijk dat er in Nederland voldoende aanbod is van brede brugklassen. Er is heel veel gediscussieerd over de vraag of het aanbod van brede brugklassen in een lift naar beneden zit, dus of het aantal afneemt en wat dat dan betekent. Zijn er nog goede brede brugklassen voor iedereen onder handbereik? Ik ben daarom blij dat er nu voor het eerst een wat degelijkere studie ligt, die aantoont dat in bijna heel Nederland op fietsafstand – ga uit van zo'n 7 kilometer – een school is met een passende brede brugklas. Dat is aan de ene kant heel erg fijn, maar aan de andere kant is het geen rustig bezit. De inspectie constateert dat het aantal brede brugklassen wat aan het afnemen is. Er kan nu dus wel sprake zijn van een goede spreiding en een goed evenwicht, maar de vraag is of dat zo blijft. Bovendien kan de vraag naar brede brugklassen natuurlijk variëren. Die kan afnemen maar ook toenemen, bijvoorbeeld als het aantal meervoudige adviezen toeneemt. De heer Van Meenen gaf aan dat het aantal meervoudige adviezen afneemt. Gelukkig is die trend gekeerd; het aantal meervoudige adviezen was het afgelopen jaar weer wat groter. Dat zou dan weer kunnen betekenen dat de vraag naar brede brugklassen gaat toenemen.

Het is in mijn ogen daarom zaak dat we ervoor zorgen dat de vraag naar en het aanbod van brede brugklassen structureel in evenwicht is en blijft. Niet elke brugklas hoeft breed te zijn en ook niet iedere school hoeft alle soorten brugklassen aan te bieden, maar er moet voor ouders en leerlingen wel altijd iets te kiezen zijn. Dat is een van de redenen dat ik samen met de VO-raad en samen met het onderwijsveld wil bekijken wat er nodig is om op regionaal niveau goede afspraken te maken over een evenwichtige spreiding van het onderwijsaanbod en om ervoor te zorgen dat overal brede brugklassen beschikbaar zijn. Ook moeten we bekijken wat we kunnen doen om ervoor te zorgen dat door de categorale scholen wel goede afspraken worden gemaakt, ook met andere scholen, over de leerlingen die daar niet meer op hun plek zijn. Ik doel dan op leerlingen die uit zouden stromen. Zij moeten dan naar een andere school toe en het is goed om daar afspraken over te hebben. Ook doel ik op leerlingen die meer in hun mars hebben en een stapje de andere kant op kunnen maken.

De heer Grashoff vroeg of we dit financieel moeten ondersteunen met een soort bonus voor brede brugklassen. Ik ben daar niet onmiddellijk voor. We hebben gekeken naar de financiële aspecten van brede brugklassen. Zijn scholen met brede brugklassen duurder? Het antwoord op die vraag is nee. Soms is het iets duurder om een brede brugklas in te stellen en soms is het net even iets goedkoper. Het heeft heel erg veel te maken met klassengrootte en hoe die spreiding uitpakt. Het is dan de vraag wat de rechtvaardiging is om scholen met brede, heterogene brugklassen een hogere bekostiging per leerling te geven dan scholen met homogene brugklassen. Ik zou daar niet onmiddellijk voorstander van zijn.

De heer Grashoff (GroenLinks):

De Staatssecretaris vraagt terecht wat de rechtvaardiging zou zijn voor een eventuele positieve financiële prikkel voor brede brugklassen. Volgens mij is die gelegen in het feit dat de kritiek op brede brugklassen, zowel van docenten als van ouders, is dat door de grotere niveauverschillen in de klas de individuele aandacht voor de leerling, het maatwerk onder druk komt te staan. Er wordt gevreesd dat de kwaliteit, de persoonlijke aandacht voor je eigen kind onvoldoende zou zijn. De praktijk wijst daar niet zo heel veel van uit; daar zijn we het over eens. Dat neemt niet weg dat het heel aantrekkelijk zou zijn als zo'n brede brugklas een iets kleinere klassengrootte zou hebben of iets meer faciliteiten zou hebben voor maatwerkondersteuning. Dan zouden we heel belangrijke doelstellingen kunnen combineren die direct in positieve zin ingrijpen op kansengelijkheid. Ik vraag de Staatssecretaris om daarop te reageren en zich af te vragen of hier een win-win – het is een cliché – te vinden is in die zin dat je juist dat zult moeten verstevigen, omdat je het dan aan twee kanten aanpakt.

Staatssecretaris Dekker:

Het is een interessante gedachte. Ik denk dat heel veel docenten en heel veel scholen enthousiast worden van het idee van iets kleinere klassen maar, zoals de heer Grashoff zelf zegt, de praktijk wijst uit dat het niet zo vreselijk veel uitmaakt. Dan is de vraag wat het rechtvaardigt om scholen met brede brugklassen extra financiële ondersteuning te geven of de mogelijkheid te bieden om kleinere klassen in te richten. Misschien zou dat ook heel goed zijn voor een kleinschalige mavoschool die ook wat extra aandacht wil geven aan leerlingen die een deuk hebben opgelopen in hun zelfvertrouwen of die met wat extra aandacht weer kunnen opbloeien. We hebben serieus bekeken of er in de praktijk een rechtvaardiging, een grondslag is te vinden waarom bredere brugklassen duurder zouden zijn dan homogene brugklassen. Het antwoord daarop is toch nee. Dan is de vraag wat extra bekostiging rechtvaardigt. Ik zie dat dan niet onmiddellijk in.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb het gevoel dat de Staatssecretaris de dynamiek hiervan onderschat. In een samenleving waarin de individualisering en ook de druk van ouders en scholen gaan richting mainstream – strak, één niveau, het beste voor mijn eigen kind en hoe minder sores hoe beter voor de school – zou je een dergelijke onderwijsvorm juist een plus moeten geven. De belangrijkste rechtvaardiging zou kunnen zijn dat het belang van een deel van de leerlingen wordt geschaad doordat ouders van andere leerlingen, misschien wel de iets slimmere leerlingen, ten onrechte ervoor kiezen om hun kinderen niet in een dergelijk schooltype te plaatsen, waardoor de mogelijkheden voor anderen uiteindelijk worden beperkt om wel daaraan deel te nemen. Dan kun je zeggen dat je nu op 17 kilometer afstand overal zo'n school ziet. Maar het is een dynamisch verhaal. Ik vind 17 kilometer ook nogal een end. De Staatssecretaris zegt 7 kilometer. Sorry, dat is een redelijke afstand. Werp daar een dam tegenop, pak de positieve elementen eruit en maak daar wat van. Dat is een offensievere benadering in een strijd tegen ongelijkheid.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb toch de indruk dat de heer Grashoff uitgaat van een ideologie dat een brede brugklas, een heterogene brugklas altijd voor alle kinderen het beste is. Wij zijn het hier fundamenteel en ook politiek over oneens. Ik vind dat er voor een ouder of voor een leerling altijd de keuze moet zijn om naar een brede brugklas te gaan, maar dat is lang niet voor alle leerlingen op alle momenten het beste. De heer Grashoff wil eigenlijk een beetje tegen de wens van leerlingen en ouders in dat die kinderen naar een brede brugklas gaan, omdat zij automatisch voor een minder goede variant kiezen. Dan begrijp ik dat je zo veel mogelijk financiële prikkels wilt hebben en dat je wilt dat alles bij voorkeur een brede brugklas wordt. Ik denk dat wij daarover in die zin van mening verschillen.

De voorzitter:

Staatssecretaris, bent u klaar met het blokje over de brugklas?

Staatssecretaris Dekker:

Ja.

De voorzitter:

Dan gaat u nu door met de vragen over het stapelen?

Staatssecretaris Dekker:

Ja. Ik krijg de indruk dat er brede steun is voor de voorstellen die we nu hebben gedaan voor de invoering van een doorstroomrecht. Op die manier willen we stapelen nog meer bevorderen. Overigens is het goede nieuws natuurlijk dat we al sinds het begin van deze kabinetsperiode zien dat stapelen in de lift zit, ook onder het oude regime. Er is veel gezegd over dat het «reële kansen» moeten zijn. Ik denk dat het met de toegenomen aandacht voor loopbaanoriëntatie heel goed is om al in een vroegtijdig stadium met leerlingen het gesprek aan te gaan over de vraag: wat zou je na het vmbo willen doen, wat past het beste bij jou? Het moet mogelijk zijn om een reële overstap te maken van het vmbo naar het havo, zeker voor de leerlingen die een extra vak volgen. Daardoor sluit hun vakkenpakket goed aan bij het vakkenpakket van het havo, dat natuurlijk breder is.

Mevrouw Vermue vroeg: wat kun je doen tegen scholen die zich daartegen verzetten? Ik heb geen harde signalen dat er scholen zijn die zeggen: wij willen het niet en gaan het ontmoedigen. Als die scholen er wel zijn, hoor ik dat graag, want dan ga ik eropaf. We zien juist dat de tendens wat is gekeerd. Veel leerlingen die de overstap maken van vmbo naar havo volgen ook nu al een extra vak. Ik zou het heel goed vinden als alle scholen de mogelijkheid aanbieden om een extra vak te volgen, zodat de overstap binnen handbereik is voor leerlingen. Ik ga graag op zeer korte termijn met scholen om de tafel om te bekijken hoe we dat handen en voeten kunnen geven.

Dat is ook een antwoord op de vraag van de heer Grashoff. Hij vroeg: moeten we nou wachten tot 2019 totdat dit is gerealiseerd? Formeel moet de wet worden gewijzigd. Daar gaat even wat tijd overheen. Maar als deze voorstellen op goed en breed draagvlak in de Kamer kunnen rekenen, ga ik natuurlijk ook het gesprek aan met scholen om te bekijken of we niet al, vooruitlopend op de wetswijziging, kunnen gaan werken op de manier die we voor ogen hebben en die we graag zien. Wat dat betreft wordt scholen geen strobreed in de weg gelegd om dat nu al te doen.

Er zijn een paar vragen over de schoolkosten gesteld.

De voorzitter:

Staatssecretaris, nu u dit blokje hebt afgerond, heeft mevrouw Vermue van de Partij van de Arbeid nog een vraag over het stapelen.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik ben blij met de brief die wij hebben ontvangen over het doorstroomrecht van het vmbo naar het havo, omdat er daarmee uitvoering gegeven gaat worden aan onze aangenomen motie. De Staatssecretaris begon zijn verhaal met te zeggen dat hij blij is met scholen die hun nek uitsteken in plaats van risico's mijden. Hij gaf ook aan dat scholen geen strobreed in de weg wordt gelegd om hier nu al iets mee te doen, maar tegelijkertijd hebben scholen afgelopen week heel duidelijk het signaal afgegeven dat zij er geen voorstander van zijn. Ik roep de Staatssecretaris ertoe op om een helder signaal af te geven. Gaat hij zeggen: luister, dit doorstroomrecht komt eraan en ga er alvast werk van maken? Dat is mijn vraag.

Staatssecretaris Dekker:

Ja, dat ga ik zeker doen. Ik heb mij ook wel een beetje gestoord aan de afhoudende reactie van het voortgezet onderwijs, als zou de wereld vergaan als we dit zouden doen. Ik denk dat een goed gesprek met een leerling altijd op zijn plek is. Misschien is de overstap van het vmbo naar het havo niet voor alle leerlingen de beste optie of een reële optie, maar ga daarover het gesprek aan. Kinderen en ouders zijn ook niet op hun achterhoofd gevallen. Als het beter is dat zo'n kind de overstap maakt naar het mbo, wat overigens het overgrote deel van deze leerlingen nog steeds doet, dan kun je dat ook met een goed gesprek wel aan. Alleen is er nu een wirwar aan drempels ingebouwd. Op de ene school mag je de overstap maken met gemiddeld een dit, op een andere school met dat en weer een andere school doet er nog een schepje boven op en stelt een extra eis. Dat maakt het voor ouders en leerlingen heel ondoorzichtig en sluit in mijn ogen ook een veel te grote groep uit. Ik denk dat wat wij hier hebben gedaan reëel is. Ik zou heel graag zien dat scholen in het voortgezet onderwijs daar gewoon voortvarend mee aan de slag gaan.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Mijn vraag betreft het zevende vak. Ik zou graag van de Staatssecretaris horen hoe hij dat voor zich ziet. Een van de lastigheden die ik daarbij zie, is dat het doorstroomrecht theoretisch heel keurig en goed geregeld wordt, maar in de praktijk toch weer tot grote problemen kan leiden, omdat dan al in een vrij vroeg stadium op het vmbo besloten moet worden om dat extra vak te doen, anders lukt het je simpelweg niet om er ook examen in te doen. Span je daarmee niet het paard achter de wagen? Is daarover nagedacht? Hoe lossen we dat op? Ik denk namelijk niet dat iemand aan het begin van zijn vmbo dat al weet. Het lijkt me sterk dat het in de praktijk zo loopt.

Staatssecretaris Dekker:

Het is vaak een keuze die je maakt bij de overgang van de onder- naar de bovenbouw in het vmbo. Dat is eind tweede, begin derde jaar. Het past wel bij de grotere rol die wij allen voor ogen hebben voor loopbaanoriëntatie in het vmbo, dat je al heel vroeg nadenkt over vragen als: waar ben je goed in, wat zou je hierna willen gaan doen en hoe ziet het traject er dan uit om daar te komen? Laat ik het even omdraaien. Stel dat je dat niet hebt gedaan en met zes vakken eindexamen doet in het vmbo. Het minimale aantal vakken in het havo is zeven. We moeten ook niet denken dat als je zes vakken hebt gedaan, je in 3 havo even de achterstand inhaalt van drie jaar gemist onderwijs. Ik ben het dus met de heer Grashoff eens dat, als je het reëel wilt maken, je hier niet pas in leerjaar vier over moet gaan nadenken, maar eigenlijk al in leerjaar twee. Dus je moet er zeker vroeg bij zijn. Tegelijkertijd denk ik dat de eis niet irreëel is, omdat met zes vakken de overstap naar het havo echt een heel, heel, heel ingewikkeld verhaal wordt.

De heer Grashoff (GroenLinks):

De Staatssecretaris hoorde aan mijn vraag al dat ik zelf ook een beetje met dat dilemma zit. Ik kan me enerzijds de redenering van de Staatssecretaris voorstellen. Het wordt heel ingewikkeld om een compleet vak «even» in te halen terwijl je al die moeilijke overstap maakt. Anderzijds zijn organisaties als LAKS bepaald niet enthousiast over dat zevende vak. Als een zevende examenvak soms niet inpasbaar is, niet gevolgd kan worden, heeft een school de vrijheid om dat niet aan te bieden. Die signalen zijn er. Dan wordt dat recht langs een andere kant weer uitgehold. Wat ik ten minste logisch zou vinden in deze benadering, is dat er inderdaad volle aandacht is voor de loopbaanbegeleiding – dat heeft de Staatssecretaris al genoemd – maar dat de school tegelijkertijd eraan gehouden is om het vak aan te bieden en niet op de genoemde manier het recht weer kan uithollen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat de heer Grashoff hier een heel belangrijk aandachtspunt aanstipt, ook voor de uitwerking van de wettelijke regeling. Het is onwenselijk dat scholen met het niet aanbieden van een zevende vak de doorstroom kunnen doorsnijden. Het is echt wel de bedoeling dat het een reële kans is voor leerlingen. Dus dit is een onderwerp dat we zullen adresseren bij de uitwerking van de wet.

Er zijn vragen gesteld over schoolkosten. Ook daarover is een rapport naar de Kamer toegestuurd. Ik vind het positieve aan het rapport dat het laat zien dat de totale schoolkosten voor ouders zijn gedaald. Enerzijds zijn deze kosten vanzelfsprekend gedaald sinds de invoering van de Wet gratis schoolboeken en ouders niet meer voor schoolboeken hoeven te betalen. Anderzijds is de daling ook toe te schrijven aan een daling van de kosten voor extra schoolactiviteiten, ondanks een toename in de kosten voor ICT. Al met al hebben ouders dus, los van de schoolboeken, minder kosten.

Ik vind het belangrijk dat kinderen in het funderend onderwijs goed worden opgeleid en dat de overheid daarvoor ook het merendeel van de kosten voor haar rekening neemt. In het voortgezet onderwijs is dit gemiddeld € 7.500 per leerling per jaar. Scholen ontvangen dat bedrag in de lumpsum. Ook de bekostiging van het lesmateriaal is onderdeel van de lumpsum. Welke zaken worden daar niet uit betaald? Het gaat om twee categorieën. De eerste categorie betreft de persoonsgebonden materialen, de materialen die meerdere jaren meegaan of de materialen die door meerdere gezinsleden kunnen worden gebruikt. Ik noem bijvoorbeeld gymkleding, een woordenboek, een atlas of een rekenmachine. De kosten hiervoor komen al sinds jaar en dag voor rekening van de ouders. De tweede categorie betreft de overige schoolkosten, zoals de kosten voor excursies, introductiekampen, kerstvieringen of laptops. Voor deze kosten wordt van de ouders vaak een vrijwillige bijdrage gevraagd. Het woord «vrijwillig» geeft al aan dat die bijdrage niet verplicht is.

Uit de monitor komt naar voren dat de ICT-kosten voor ouders zijn gestegen. Een verklaring hiervoor is dat ICT een steeds prominentere rol heeft gekregen in het onderwijs. Aan de ene kant is dat een positieve ontwikkeling, omdat hiermee makkelijker de stap kan worden gezet naar eigentijds onderwijs. Aan de andere kant is het zaak om ervoor te zorgen dat dit binnen proporties blijft. Veel scholen kiezen ervoor om hun onderwijs geheel of gedeeltelijk te digitaliseren. Zij voeren inmiddels een integraal leermiddelenbeleid. Afhankelijk van hun visie en prioriteiten kiezen deze scholen ervoor om de aanschaf van laptops of notebooks te bekostigen uit de lumpsum van € 7.500 per leerling. Die scholen zeggen: we waren vroeger een bedrag kwijt aan boeken, maar omdat we steeds digitaler gaan werken en we minder boeken nodig hebben, verschaffen we leerlingen en ouders geen boeken, maar een draagbare computer of een notebook. De wet hoeft daarvoor niet te worden aangepast. Scholen kunnen dit doen. Andere scholen vragen op dit punt een vrijwillige bijdrage van de ouders. Een vrijwillige bijdrage houdt in dat ouders er ook voor kunnen kiezen om dat bedrag niet te betalen. In die gevallen moet de school een kosteloos alternatief aandragen. De leerling dient te allen tijde het vastgestelde onderwijsprogramma te kunnen volgen. Indien er leerlingen zijn die niet kunnen deelnemen aan het reguliere programma omdat hun ouders de bijdrage niet hebben betaald of geen laptop hebben aangeschaft, dan ontvang ik graag hun namen. Dat is tegen de wet. Ouders mogen hiertoe niet verplicht worden. Als scholen dat wel doen, handelen ze in strijd met de wet. Als ouders ervoor kiezen om de vrijwillige bijdrage niet te betalen, moet de school voorzien in een volwaardig alternatief. Dat gebeurt op heel veel scholen die op deze manier werken. Als kinderen een eigen iPad of laptop hebben, mogen ze die vaak mee naar huis nemen. Voor de leerlingen van wie de ouders geen laptop kunnen of willen betalen, heeft de school vaak een alternatief. Die laptop is en blijft echter wel eigendom van de school. Dat betekent dat zo'n laptop op school moet blijven en dat je die niet mee naar huis mag nemen. We zien dat dit in de praktijk goed uitwerkt.

Ik denk dat het niet nodig is om de definitie van leermiddelen te verbreden, zo zeg ik in reactie op mevrouw Vermue. Scholen kunnen de devices ook nu al vanuit de lumpsum betalen.

De heer Van Meenen vroeg of we de ouders of de medezeggenschapsraad een grotere rol moeten geven. De oudergeleding van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht bij de vaststelling van de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage. Het is geen adviesrecht. Niet de volledige medezeggenschapsraad moet hiermee instemmen, maar specifiek de oudergeleding. Dat is een van de redenen waarom hierover op schoolniveau heel goede afspraken kunnen worden gemaakt.

Tot slot op dit onderdeel kom ik op de vraag van mevrouw Vermue hoe het zit met de toegang tot snel internet. Zij zei dat je snel internet moet hebben als je de overstap wilt maken naar digitalisering. Bij heel veel scholen is dat goed geregeld, maar nog niet bij alle. Een aantal scholen is gezien de geografische ligging verstoken van een glasvezelverbinding dan wel een kabelverbinding. Een kabelverbinding maakt het overigens vandaag de dag steeds meer mogelijk om snel internet te hebben. Daarvoor heb je niet per se glasvezel nodig. Glasvezel is natuurlijk extra mooi, maar je komt ook met kabel een heel eind. Ik heb onlangs met mijn collega van Economische Zaken, de heer Kamp, een subsidieregeling aangekondigd voor de witte vlekken, de locaties waar men kabel noch glasvezel heeft, om het mogelijk te maken om toch een en ander aan te leggen zodat in ieder geval alle scholen in Nederland van snel internet gebruik kunnen maken.

De voorzitter:

De Staatssecretaris is daarmee aan het einde gekomen van het blokje over schoolkosten.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De Staatssecretaris vraagt om meldingen over scholen die zich niet aan de regels houden door te geven. Dat zal ik zeker doen; wij hebben een meldpunt geopend. Ik wijs de Staatssecretaris nu al op het bericht van de NOS van afgelopen weekend met de titel «Laptop vergroot ongelijkheid in het onderwijs». Daarin wordt gesproken over een steekproef van Ouders & Onderwijs waarin 47 ouders onder druk werden gezet door 65 scholen. De Staatssecretaris noemde net de regels, maar die zijn bekend. Het gaat natuurlijk heel subtiel. Ouders komen bij een school. De school zegt: uw kind mag hier op school komen, maar wij verwachten wel dat u dan een laptop aanschaft. Als de ouders zeggen geen geld daarvoor te hebben, zegt de school: ja, dan wordt het lastig, maar hiernaast is een nog school en daar hoeft u geen laptop te kopen! Zo gaat het in de praktijk. Daarmee overtreden scholen misschien formeel geen regels, maar dit veroorzaakt wel een tweedeling tussen rijke en arme scholen. Ik wil dat de Staatssecretaris daartegen optreedt. Gaat hij dat doen?

Staatssecretaris Dekker:

Jazeker, want de regels daarover zijn volstrekt helder. Als het gebeurt zoals de heer Van Dijk schetst, is er geen sprake meer van een vrijwillige bijdrage maar proberen scholen de regels linksom of rechtsom te omzeilen. Ik hoor graag welke scholen dat zijn. De heer Van Dijk geeft aan daarvoor een meldpunt te hebben, maar ik heb ook een meldpunt daarvoor, namelijk de inspectie. Zij is daar vrij streng op. Waar ouders vragen hebben, gaat de inspectie er altijd op af om na te gaan wat er precies speelt. Als scholen onduidelijk zijn, spreekt zij scholen daarop aan. Als scholen de regels overtreden, grijpt de inspectie wat mij betreft hard in.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het is heel fijn dat de inspectie het meldpunt van de Staatssecretaris is, maar we praten niet voor het eerst over dit probleem. We praten er namelijk al jaren over. Blijkbaar gaat de handhaving niet helemaal goed. Sterker nog, we zien dat scholen – lees het bericht van de NOS – in toenemende mate gebruikmaken van dit middel, wellicht om kinderen te selecteren. Als je als school een bijdrage van € 1.000 of € 1.500 vraagt en tegen ouders zegt «u snapt toch wel dat u ons in de problemen brengt als u die niet betaalt», houd je daarmee een selectiemechanisme in stand. We moeten daar veel beter bovenop zitten. Daarom stel ik voor om de ouderbijdrage te maximeren. Ik weet dat de Staatssecretaris geen voorstander daarvan is, maar daarmee zou hieraan wel paal en perk gesteld worden. Ik hoop dat de Kamer zo verstandig is om dit voorstel te steunen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik zie dat de heer Van Dijk heel graag naar de media grijpt – in dit geval was het de NOS, maar in de vorige ronde was het Trouw – onder het mom dat het waar is als het in de media is geweest. Soms verslaan de media dingen die anderen roepen, ook om aandacht te krijgen voor een bepaald belang. Dat is op zichzelf genomen hun goed recht. De organisaties die hierbij betrokken zijn, zitten ook weleens bij mij aan tafel. We voeren dan ook deze gesprekken. Ik wijs even op de feiten. De schoolkosten voor ouders zijn gedaald in plaats van gestegen. Dat is een heel belangrijk signaal. Ik zeg ook steeds tegen deze organisaties dat het hartstikke goed is dat ze het verzamelen, maar dat ik nog liever heb dat echt concrete gevallen bij mij worden gemeld zodat we er iets aan kunnen doen. In mijn ogen schort het namelijk niet aan de regelgeving, die onduidelijk zou zijn, of aan de inspectie, die niet zou willen optreden en handhaven. Die wil is er wel degelijk. De signalen moeten ons echter wel bereiken, anders kunnen we er niet in springen. Ik zou de heer Van Dijk dus haast willen vragen om zijn loket te koppelen aan ons loket. Dan blijven de vragen en klachten niet liggen maar kunnen we er meteen mee aan de gang.

De heer Van Dijk vraagt of de regels, waarvan ik vind dat ze voldoen, niet verder moeten worden aangescherpt door bijvoorbeeld een maximum te stellen aan de vrijwillige ouderbijdrage. Ik vind dat daarvan een slecht signaal uitgaat. Als je namelijk zegt dat het een vrijwillige bijdrage is, waarom zou je die dan moeten maximeren? Bij een maximale bijdrage is toch het uitgangspunt dat alle ouders die bijdrage moeten betalen. Ook gaat zo'n maximum heel erg uit van een Haagse realiteit, alsof ouders en scholen niet zelf in staat zijn om te bedenken wat redelijk is en wat er van ouders kan worden gevraagd. Aangezien de oudergeleding in de medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft op zowel de hoogte van de ouderbijdrage als de bestemming daarvan, vind ik dát de plek waar dit thuishoort. Ik zou het heel gek vinden als wij tegen ouders en scholen zouden zeggen: wij weten wat beter voor u is, dus wij gaan vanuit Den Haag regels opleggen voor wat u mag vragen.

De voorzitter:

Ik zie dat ook de heer Van Meenen nog wil interrumperen, maar ik geef eerst het woord aan mevrouw Vermue. Ook verzoek ik de Staatssecretaris om in zijn beantwoording iets beknopter te zijn, omdat we anders uit de tijd vliegen.

Mevrouw Vermue (PvdA):

De Staatssecretaris zegt dat wij ons niet alleen op de media moeten baseren maar ook op de feiten. De Partij van de Arbeid heeft in de afgelopen maanden 53 schoolgidsen onderzocht, juist op de ouderbijdrage. Ik kan de gegevens dus aan de Staatssecretaris overhandigen. Ook hebben we 34 scholen benaderd. Wat bleek daaruit? De regelgeving is weliswaar duidelijk, maar scholen doen een enorm indringend moreel appel op ouders om toch de vrijwillige bijdrage te voldoen. Hoewel zij zich formeel aan de regels houden, blijven zij toch druk op ouders leggen om te betalen. Ik kan een voorbeeld noemen: «Tevens ontvangt u de Overeenkomst Ouderbijdrage.» In die overeenkomst wordt vervolgens bijna wettelijk vastgelegd dat ouders die bijdrage moeten voldoen. Of: «De ouderbijdrage is op vrijwillige basis, maar het bestuur van de school verwacht dat u de ouderbijdrage voldoet.» Hoe vrijwillig is vrijwillig dan? De Staatssecretaris zegt dat de ouderbijdrage proportioneel moet blijven en dat de regelgeving duidelijk is. Wat gaat hij hier dan aan doen? En hoe kunnen we het moreel appel ervan af halen?

Staatssecretaris Dekker:

Wat ik kan en wil doen, is ten eerste ouders precies uitleggen hoe de wet- en regelgeving in elkaar zit. Dat heb ik recentelijk nog voor Ouders & Onderwijs gedaan. Zo weten ouders waarop ze zich kunnen beroepen. Ten tweede kan ik scholen aanspreken als ze echt over de schreef gaan. Dat zijn wat mij betreft de twee harde en heldere lijnen die we kunnen volgen.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik neem nog geen genoegen met dit antwoord, want volgens mij houden we zo het ontmoedigingsbeleid van scholen in stand die een hoge ouderbijdrage verwachten, die weliswaar vrijwillig is maar toch min of meer verplicht. Het suggereert al een stuk uitsluiting aan de voorkant, want ouders die daaraan niet kunnen voldoen, zullen minder snel geneigd zijn om voor zo'n school te kiezen. En als we daarnaast bijvoorbeeld de wet op de gratis schoolboeken niet aanpassen aan de normen van deze tijd houden, we de tweedeling in stand, zowel met de vrijwillige ouderbijdrage als met de wet op de gratis schoolboeken.

Staatssecretaris Dekker:

Dat zijn wel twee verschillende dingen. Ik zie oprecht niet wat het zou uitmaken als we laptops zouden opnemen in de wet op de gratis schoolboeken. Wat scholen namelijk vragen is: geef ons extra geld, zodat we gratis laptops ter beschikking kunnen stellen. Dat is geen aanpassing van de wet. Dat is vragen om meer geld, zodat ze iedereen een gratis laptop kunnen geven. Dat is ook een politieke keuze, dat kun je doen. Ik zie daar echter op dit moment geen ruimte voor. Scholen hebben nu al de vrijheid om kinderen te voorzien van digitale middelen als ze de overstap maken van papier naar digitaal. Ze zijn er niet toe verplicht, maar ze kunnen het wel doen.

Wat betreft het tweede punt van mevrouw Vermue: nogmaals, in mijn ogen zijn de regels helder. Waar scholen over de schreef gaan, kunnen we ingrijpen. Wij vertrouwen er echter op dat ouders in de medezeggenschapsraad via horizontale verantwoording goede afspraken maken op schoolniveau. Zo komen ze tot een proportioneel en rechtvaardig beleid rond de vrijwillige ouderbijdrage. We moet het daar laten. Als mevrouw Vermue daar van af wil, moet ze misschien de vrijwillige ouderbijdrage afschaffen. Ik denk dat we daar heel veel kinderen mee tekort doen. Er zijn heel veel ouders die heel graag ook vrijwillig een bijdrage doen aan de school, waardoor kinderen bijvoorbeeld af en toe op Romereis kunnen. Dat is iets wat scholen zelf niet kunnen betalen en waarvan ik het heel erg logisch vind dat ze er een vrijwillige ouderbijdrage voor vragen. Als scholen een vrijwillige ouderbijdrage voor ICT-materiaal moeten vragen, denk ik dat ze zich afvragen hoeveel extra dan gevraagd is, omdat hun kinderen dat materiaal al allemaal hebben. Een school moet natuurlijk wel bekijken of hij wat kan doen voor kinderen van ouders met een wat kleinere portemonnee. Maar dé manier om dat te doen is om de eis te stellen dat een bijdrage altijd vrijwillig is. De school moet altijd zorgen voor een goed alternatief voor ouders die dat niet kunnen of willen betalen. Met andere woorden, ik denk heel erg graag met mevrouw Vermue mee. Ik denk echter dat de maatregelen die zij in haar hoofd heeft, het alleen maar minder goed maken.

De heer Van Meenen (D66):

Ik hoop dat de Staatssecretaris ook even met mij mee wil denken. Ik wil het ook even hebben over de tablet en laptop. We zien allemaal dat die in opkomst zijn in het onderwijs. Gedifferentieerd leren en dergelijke vinden we ook allemaal belangrijk. Er zijn drie mogelijke partijen die dat kunnen betalen: de school, de ouders of de overheid. De school zegt het geld er niet voor te hebben. Dat is ook wel terecht, denk ik. Het is namelijk niet allemaal ter vervanging van boeken. Gelukkig bestaan die ook nog. We hebben recentelijk ook gezien dat de materiële bekostiging al jaren achterblijft. De scholen kunnen dat gewoon niet betalen als we dat aan hen vragen.

Dan komen we bij de ouders. Er zijn zeker ouders die het kunnen betalen, maar er zijn ook ouders die dat niet kunnen. We weten uit ervaring dat maatregelen die scholen nemen om een regeling te treffen voor kinderen van ouders met een krappe beurs, vaak juist vervelende situaties voor leerlingen oproepen. Dat leidt tot veel pestgedrag. Ze krijgen dan bijvoorbeeld een leen-iPad van school, maar die mogen ze dan weer niet meenemen naar huis. Het is dus echt ingewikkeld om deze vraag bij de ouders neer te leggen, juist als het vrijwillig is.

Dan blijft er nog één partij over, namelijk de overheid. Die biedt gratis schoolboeken voor iedereen. Het maakt niet uit of je miljonair bent, je schoolboeken krijg je gratis. Dat hadden we natuurlijk nooit moeten doen, want dat is volstrekte flauwekul. Ik ben benieuwd hoe de Staatssecretaris daarnaar kijkt. Er gaan honderden miljoenen naar mensen die dat totaal niet nodig hebben. Vroeger was de regeling gewoon dat je via de wet een tegemoetkoming kreeg als je je schoolboeken niet kon betalen. Zouden we niet terug moeten naar die situatie en iets dergelijks moeten doen, ook voor digitale leermiddelen? Dat begint echter met de vraag of de Staatssecretaris bereid is die ook als leermiddel te erkennen en ze mee te nemen in een andere benadering van wat ik maar even de regeling gratis schoolboeken noem.

Staatssecretaris Dekker:

Dan zouden we teruggaan naar de situatie waarin ouders niet alleen de laptop zouden moeten betalen maar ook de schoolboeken. Dat kan. Dat stond overigens ook in het regeerakkoord toen wij begonnen. Daar is met het herfstakkoord, van onder andere D66, een streep door gehaald. Ik weet dat het niet uit uw koker kwam, mijnheer Van Meenen.

De heer Van Meenen (D66):

Dat was inderdaad niet op ons verzoek. De schuldigen zijn er niet vandaag.

Staatssecretaris Dekker:

Nee, maar het is wel een feit. Ik denk dat je dit alsdan opnieuw zou moeten bezien. Ik vind het echter te makkelijk om nu te zeggen dat iedere leerling maar een gratis laptop moet krijgen, en dat is wel een beetje waar dit debat naar neigt. Dat zou ik echt onverstandig vinden. Zolang wij de Wet gratis schoolboeken hebben en scholen een richtbedrag van zo'n € 350 krijgen om in schoolboeken te voorzien, kunnen ze ook daarin voorzien. Er zijn scholen die echt de overstap naar digitale devices hebben gemaakt en die beschikbaar stellen. Het kan dus wel. Scholen zitten weliswaar niet ruim in hun jasje, maar er zijn scholen die daar welbewust voor hebben gekozen en die stap hebben gemaakt. Maar om iedereen een gratis iPad te geven gaat mij echt een beetje te ver.

De heer Van Meenen (D66):

Die redenering klopt niet helemaal, want de device, dat digitale leermiddel, heeft ook nog een inhoud. Voor die inhoud moet je net zo goed betalen als voor de boeken. Die inhoud vervangt de gratis boeken. Wat er gewoon bij komt, is dit hulpmiddel. Ik weet niet of de Staatssecretaris dit met mij eens is. Voor de helderheid: de digitale inhoud brengt kosten met zich mee. De school kan de device echter niet betalen uit de bekostiging voor de gratis schoolboeken.

Staatssecretaris Dekker:

Ik constateer alleen maar dat sommige scholen dat doen en daar dus kennelijk wel in slagen. Ik ben het echter met de heer Van Meenen eens dat je er met een computer alleen niet bent. Je hebt ook software en programma's nodig. Het is dus vaak en-en.

De voorzitter:

Staatssecretaris, volgens mij was u al begonnen met de afronding van uw beantwoording. Mochten er tijdens die afronding nog vragen zijn, dan stel ik voor om die te stellen nadat de Staatssecretaris klaar is met zijn beantwoording.

Staatssecretaris Dekker:

De Minister verwees al even naar mij naar aanleiding van de vragen van de heer Grashoff en mevrouw Vermue over het onderbouwrendement. Ik zal daar wat meer specifieke dingen over zeggen. Belangrijk is dat wij het onderbouwrendement hebben omgevormd. Op dit moment is het voor de inspectie een heel belangrijk kwaliteitscriterium ter bescherming van de leerling en ter bewaking van het creëren van gelijke kansen. In het onderbouwrendement zit een positieve prikkel. Scholen worden beloond voor het bieden van gelijke kansen en het verbreden van kansen. Als we dat dus niet meer zouden meten of bijhouden, vaart de inspectie in de mist. Wij moeten er natuurlijk altijd voor uitkijken dat de inspectie allerlei prikkels inbouwt die het voor scholen aantrekkelijk maken om kinderen geen kansen te bieden. Ik zou het hoogst onverstandig vinden als we helemaal niet meer zouden bekijken of scholen kansen bieden aan leerlingen en of ze dat op een goede manier doen. De manier waarop wij het onderbouwrendement nu hebben vormgegeven, leidt er juist toe dat er gekeken wordt naar het bieden van gelijke kansen.

Tot slot ga ik nog in op een aantal vragen. De heer Duisenberg had het over manieren om ouders erbij te betrekken. Hij vroeg of een brede voorlichtingscampagne daar een goed idee voor zou zijn. In het verleden heeft mijn voorgangster al eens een voorlichtingscampagne gehouden en die ook geëvalueerd. Uit de evaluatie bleek dat een brede ongerichte voorlichtingscampagne niet altijd effect heeft. Wat wel heel goed werkt, is een aanpak op het niveau van de school. Scholen moeten duidelijke afspraken maken met ouders over wat er precies van hen wordt verwacht qua begeleiding van huiswerk, rapportavonden et cetera.

Wij proberen dat nu in te bakken op een aantal manieren. Ten eerste doen wij het een en ander rond taal. Dat heeft de Minister net gezegd. Daarmee bereiken wij zo'n 10.000 ouders met een lage taalvaardigheid. Zij kunnen op dat gebied nog stapjes maken. Wij spitsen dat niet alleen maar toe op taal, maar ook op het belang van betrokkenheid bij school überhaupt.

Het tweede punt is dat wij afspraken maken met scholen over schakelklassen en het extra geld dat ze daarvoor krijgen. Een van de voorwaarden waaronder zij subsidie krijgen, is dat zij duidelijk moeten aangeven hoe zij de ouders hierbij betrekken. Het is niet alleen iets tussen de leerling en de school. Ook de ouder moet een onderdeel daarvan zijn.

Het derde punt is de hele aanpak van de Gelijke Kansen Alliantie, met bedrijven, maatschappelijke organisaties, sportclubs, noem maar op. In die brede beweging die in gang is gezet, is een van de speerpunten hoe we ouders er meer bij kunnen betrekken. Het is dus niet alleen maar gericht op de leerling, maar ook op de ouder. Ik ben het ermee eens dat alles wat van huis uit kan worden meegegeven, een grote plus is waarop de school vervolgens kan voortborduren.

De heer Duisenberg vroeg ook heel concreet of scholen voldoende mandaat hebben om eisen aan ouders te stellen. Ik denk niet in die zin dat een school een ouder en een kind mag weigeren als een ouder dat niet doet, maar informeel kom je heel ver. Informeel zijn er gesprekken met ouders, waarin wordt gezegd dat er met alle ouders een contract wordt gesloten waarin duidelijke afspraken worden gemaakt over wat over en weer verwacht kan worden. In de praktijk zien we dat dit misschien geen formele of juridische status heeft, maar toch heel goed werkt. Laten we vooral kijken hoever we daarmee kunnen komen.

De heer Duisenberg (VVD):

Over de ouderbetrokkenheid zegt de Staatssecretaris dat scholen op informele wijze heel ver kunnen komen. Ik begrijp dat. Ik heb ook even gekeken op de website van De Hef, het mooie voorbeeld van de Minister. Daar staat dat de ouders van alle leerlingen van groep 1 tot en met 4 aan het begin van het schooljaar een kennismakingsgesprek hebben op school en dat in dat gesprek afspraken worden gemaakt voor het komende schooljaar. Dat klinkt als: zo doen we het. Dat zie ik ook terug bij Expeditie Basisschool. Nu hoorde ik van de organisatie Ouders & Onderwijs dat het begrip «ouderbetrokkenheid» echt een containerbegrip is voor heel veel scholen, dus een macrobegrip. Volgens hen zouden scholen gebaat zijn bij handvatten voor hoe zij dit vorm kunnen geven, met dit soort mooie voorbeelden. Mijn verzoek aan de Staatssecretaris is om de scholen handvatten te geven voor hoe de ouderbetrokkenheid vorm te geven, op die informele wijze waarvan ik voorbeelden heb gegeven. Dat kan via die alliantie, met de PO-Raad of de VO-raad of direct met een brief.

Staatssecretaris Dekker:

Dat kunnen wij gewoon oppakken. Een van de ideeën van de Gelijke Kansen Alliantie is dat er op sommige plekken al heel mooie dingen gebeuren. Hoe ontsluiten we die voor de rest van Nederland? Ik denk dat De Hef een mooi voorbeeld is en zo zijn er nog een aantal andere scholen. Als we zien dat dit leidt tot betere resultaten bij leerlingen en meer gelijke kansen, dan is het onze taak om ervoor te zorgen dat veel meer scholen, veel meer gemeenten en ouders zien dat dit werkt en ook op die manier aan de slag gaan.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik wil nog iets vragen over schaduwonderwijs, dat ook aan de orde is gekomen in onderzoeken. Daar is een zekere zorg over uitgesproken door de onderwijsinspectie. We hebben vastgesteld dat de verwachte uitgaven in tien jaar tijd enorm zijn gestegen. We hebben daarover een rondetafelgesprek gevoerd. Daaruit bleek dat heel veel partijen het gevoel hebben dat er een soort sluipende privatisering gaande is. Er staat letterlijk een kraampje in de school waar de ouders bijles kunnen regelen op eigen kosten. Dat is duur: € 100, € 200 of € 250 per maand. Tegelijkertijd bleek dat we veel informatie missen. Door sommigen werd gezegd dat maar 4% van de leerlingen er gebruik van maakt en dat het spijkers op laag water zoeken is, maar anderen zeiden dat dit het topje van de ijsberg is, want we weten het niet goed. Dat werd onder meer door de OESO-onderzoekster van de UvA gemeld. Is de Staatssecretaris bereid om heel stevig te laten onderzoeken wat de omvang en de impact is van het schaduwonderwijs en wat voor opties je hebt om daarmee om te gaan?

Staatssecretaris Dekker:

De heer Grashoff wordt op zijn wenken bediend. Hij heeft daar volgens mij ook schriftelijke vragen over gesteld. Die zijn vorige week beantwoord. Dat onderzoek gaan we doen omdat uit de onderzoeken die zijn gedaan tegenstrijdige signalen naar voren komen. Uit sommige blijkt dat het bedrag dat ouders uittrekken voor bijlessen zou dalen. Het onderzoek van CBS laat daarentegen een heel ander beeld zien, namelijk dat het stijgt. Ik denk dat de uitkomst van het laatste onderzoek veel dichter bij de werkelijkheid zit. Ik denk ook dat de kosten stijgen en dat het aantal ouders dat daarvan gebruikmaakt toeneemt.

De volgende vraag is dan wat de reden van deze toename is. Wij weten dat er altijd een private sector is geweest en dat je die niet zomaar kunt verbieden. Ik vind het nogal uitmaken of ouders de vlucht naar bijlessen, huiswerkbegeleiding en examentraining nemen omdat het onderwijs tekortschiet of omdat zij het belangrijk vinden dat hun kind boven op het onderwijs dat wordt gegeven wat extra's meekrijgt. In het eerste geval, als het onderwijs tekortschiet, is er echt iets ernstigers aan de hand en dan kun je die scholen daarop ook aanspreken. Iedere school moet ervoor zorgen dat leerlingen gewoon goed worden begeleid, ook als zij wat extra hulp nodig hebben, ook als ze soms een beetje begeleiding nodig hebben, ook al is dat een-op-een, ook al is dat buiten schooltijd. Scholen hebben daarin een belangrijke verantwoordelijkheid die zij zichzelf niet kunnen kwijtschelden.

De voorzitter:

De heer Grashoff heeft een vervolgvraag.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik ben blij met dit antwoord. Een element blijft toch wel op z'n zachtst gezegd erg gevoelig: onderwijsgevers en onderwijsvakbonden geven aan dat hun mensen zeggen dat zij daar simpelweg te weinig tijd en mogelijkheden voor hebben. Het ontbreekt hun aan de middelen. Ik citeer: ik doe mijn stinkende best, maar ik kom eigenlijk aandacht voor leerlingen tekort. Is de Staatssecretaris het met de kritiek eens dat de inrichting en de middelen van het huidige onderwijs eigenlijk onvoldoende zijn om maatwerk en individuele begeleiding te bieden? Vindt de Staatssecretaris dus dat het, nog even los van de vraag of dit te maken heeft met een maatschappelijke ontwikkeling, ten minste meer is dan alleen maar de overdreven drive van ouders die het kunnen betalen en natuurlijk het beste met hun kinderen voorhebben?

Staatssecretaris Dekker:

Daar ben ik op voorhand helemaal niet van overtuigd, maar het is wel iets wat uit een onderzoek zou kunnen komen. Ik zie dat scholen veel meer ruimte hebben om te variëren in de aandacht die zij aan leerlingen geven en dat veel meer kunnen doen dan zij nu doen. Sinds een aantal jaren is er de beleidsregel flexibiliseren onderwijstijd. Sommige leerlingen kunnen het bij wijze van spreken met 800 of 900 uur af, maar andere leerlingen hebben misschien wel 1.100 of 1.200 uur nodig. De bedoeling was juist om daarin veel meer te variëren dan bij het oude standaardpakket van 1.040 uur, dat gold voor alle leerlingen. Nog lang niet alle scholen maken echter gebruik van de ruimte die daardoor is ontstaan. Voordat wij de conclusie trekken dat het op stelselniveau over de hele linie niet goed geregeld zou zijn, wil ik wel bekijken of scholen de ruimte gebruiken die zij daarvoor hebben.

De voorzitter:

De Staatssecretaris was al klaar met zijn antwoord. Ik stel voor om vijf minuten te schorsen voordat wij doorgaan naar de tweede termijn van de Kamer.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter, mag dat tien minuten zijn?

De voorzitter:

Ja, goed. Tien minuten.

De vergadering wordt van 15.26 uur tot 15.36 uur geschorst.

De voorzitter:

We beginnen met de tweede termijn van de Kamer, inclusief de moties. U hebt allen drie minuten. Er is een vaste volgorde. We beginnen met mevrouw Vermue van de PvdA. De moties zullen niet morgen, maar volgende week dinsdag in stemming worden gebracht.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de indieners en de bewindspersonen voor de uitgebreide beantwoording. Als we spreken over kansengelijkheid in het onderwijs, zeggen we vaak dat de plaats waar je wieg heeft gestaan, niet mag bepalen welke kansen je in het onderwijs krijgt. Bij doorvragen blijkt dat men het vaak heeft over het opleidingsniveau van de ouders, over hun inkomen of over hun herkomst. De Staatssecretaris zei in zijn beantwoording dat een school op 7 kilometer afstand bereikbaar moet zijn. Dat triggerde me en daarom stel ik dit toch nog aan de orde. Als het gaat over de plaats waar je wieg heeft gestaan, denken we nog te weinig aan de letterlijke plaats waar iemands wieg heeft gestaan. Er zit mogelijk ook een verschil in kansen tussen stad en platteland. Daarom nodig ik de Staatssecretaris van harte uit om mee op de fiets te gaan in Zeeuws-Vlaanderen, waar de dichtstbijzijnde middelbare school zich op 30 kilometer afstand bevindt. Ik vraag hem wat dit betekent voor kansengelijkheid. Extra keuzevakken zijn daar niet vanzelfsprekend, omdat de nabijheid van onderwijs überhaupt onder druk staat.

Ik heb drie moties. De eerste gaat over schoolkosten in het mbo.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in het mbo sprake lijkt van een trend van forse en soms toenemende schoolkosten voor materialen en boeken, waarbij dit voor minderjarige mbo-leerlingen tot forse schoolkosten leidt;

constaterende dat deze schoolkosten financiële drempels kunnen opwerpen in de toegankelijkheid van het middelbaar beroepsonderwijs;

stelt vast dat leeftijdgenoten in het voortgezet onderwijs geen schoolkosten voor materialen en boeken kennen;

spreekt uit dat het wenselijk is dat de tegemoetkoming of de eventuele kosten van minderjarige leerlingen in het mbo structureel worden gelijktrokken aan die van leerlingen in het voortgezet onderwijs;

verzoekt de regering, in kaart te brengen op welke wijze deze omgang met schoolkosten voor mbo'ers en het gelijktrekken met leerlingen in het vo vorm kan krijgen en welke financiële gevolgen dit precies zou hebben;

verzoekt de regering tevens, de Kamer hierover te informeren, niet later dan 1 mei 2017,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermue en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3 (34 511).

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik vlieg erdoorheen met nog twee moties. Ik heb een motie over de vrijwillige ouderbijdrage.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er scholen zijn die honderden en soms zelfs duizenden euro's aan vrijwillige ouderbijdrage vragen;

constaterende dat veel scholen de vrijwilligheid van de ouderbijdrage in de schoolgids benoemen, maar dit combineren met een moreel appel op ouders om deze alsnog te voldoen;

van mening dat het niet voldoen van de vrijwillige ouderbijdrage nooit een drempel mag vormen voor de kansen van kinderen om mee te doen met activiteiten die vanuit school georganiseerd zijn;

verzoekt de regering, in overleg met alle relevante actoren in het primair en voortgezet onderwijs:

  • een limiet te stellen aan de vrijwillige ouderbijdrage;

  • te zorgen dat ouders op voorhand van het jaar geïnformeerd zijn over het totaalbedrag voor het gehele jaar van de vrijwillige ouderbijdrage;

  • een wettelijk verbod vast te leggen op het weigeren van leerlingen bij zowel curriculaire activiteiten als overige activiteiten die vanuit school georganiseerd worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermue en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (34 511).

Mevrouw Vermue, u bent al door uw tijd heen, maar omdat u nog één motie hebt, geef ik u het woord.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Doorgaans ben ik ook niet zo lang van stof. Dit is mijn laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het zwaartepunt bij de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs ligt in het advies van de school en de eindtoets slechts een tweede objectief gegeven is;

constaterende dat bij vergelijkbare prestaties leerlingen met lager opgeleide ouders een lager schooladvies krijgen dan leerlingen met hoger opgeleide ouders;

overwegende dat ieder kind de kans moet krijgen om zichzelf te bewijzen;

constaterende dat nog maar weinig scholen, zoals in de Wet eindtoetsing po bedoeld, het schooladvies bijstellen indien een leerling een betere eindtoetsscore heeft behaald;

overwegende dat de evaluatie van de Wet eindtoetsing po momenteel loopt en op korte termijn een tussenrapportage naar de Kamer gestuurd zal worden;

verzoekt de regering, kinderen maximale kansen te bieden en altijd het voordeel van de twijfel te geven door het hoogste advies leidend te laten zijn en het schooladvies van de basisschoolleraar bij te stellen naar minimaal een hoger gecombineerd schooladvies, indien een leerling een betere eindtoetsscore heeft behaald,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vermue, Jasper van Dijk en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (34 511).

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Om te beginnen dank ik de initiatiefnemers zeer hartelijk en spreek ik nogmaals mijn blijdschap uit over het feit dat we op zo veel vlakken in dezelfde richting blijken te denken. Laten we dat vooral vasthouden. Uiteraard dank ik ook de bewindspersonen.

Ik heb nog één vraag, die ik vanwege tijdgebrek in de eerste termijn niet aan de orde heb kunnen stellen. Hoe kijkt de Staatssecretaris in het licht van het denken in kansen voor kinderen aan tegen de voorgenomen bezuiniging van het kabinet op het onderwijsachterstandenbeleid? Kan hij daar nog iets over zeggen? Mijn fractie maakt zich daar namelijk grote zorgen over.

Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er verschillende initiatieven zijn met onderwijs voor leerlingen van 2 tot 18 jaar en 10 tot 14 jaar op één school;

overwegende dat op deze wijze overgangen, ontwikkeling en doorstroom in het onderwijs soepeler verlopen;

constaterende dat er bestaande initiatieven nog tegen veel belemmeringen aanlopen door verschillen in wet- en regelgeving tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs, kinderopvang en achterstandenbeleid;

verzoekt de regering, samen met bestaande initiatieven te onderzoeken welke regels in de weg staan en voorstellen uit te werken om deze belemmeringen weg te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen, Grashoff en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (34 511).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat plaatsing in het voortgezet onderwijs gebeurt aan de hand van een schooladvies van de basisschool;

overwegende dat een enkelvoudig advies een vaak onterecht eendimensionaal beeld geeft van een leerling;

overwegende dat niet bij alle leerlingen op 12-jarige leeftijd al duidelijk is hoe talent en vaardigheden zich zullen ontwikkelen;

verzoekt de regering, werk te maken van het stimuleren van dubbele of brede schooladviezen en mogelijk te maken dat er aanvullend advies komt op vakniveau en voor niet-cognitieve vaardigheden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen, Grashoff en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (34 511).

De heer Rog (CDA):

Nu deze motie onderdeel is van de beraadslaging, wil ik de heer Van Meenen vragen wat deze motie precies toevoegt, want volgens mij mogen scholen enkelvoudige en meervoudige adviezen geven. Dat recht is vastgelegd. De Kamer heeft al regelmatig gezegd: zorg ervoor dat het ook gebeurt. De Staatssecretaris heeft dat bij mijn weten ook gedaan, juist op advies van de Kamer. Wat voegt deze motie dan toe?

De heer Van Meenen (D66):

Dat is een terechte vraag. Deze motie voegt de mogelijkheid toe om een nog breder advies te geven, dus niet alleen een dubbel advies. De heer Rog moet dit ook een beetje zien in het licht van die andere motie. Er zijn namelijk nogal wat kinderen bij wie volstrekt niet helder is op welk niveau zij verder zouden moeten gaan. Ten eerste zou je, in het licht van de brede brugklassen, een breder advies dan alleen een dubbel advies moeten kunnen geven aan een leerling. Ten tweede pleiten wij ervoor om te onderzoeken of het mogelijk is om ook aanvullend advies te geven, bijvoorbeeld op vakniveau, bijvoorbeeld voor een leerling die gemiddeld op een bepaald niveau functioneert maar toch een bijzonder talent heeft voor het een of ander. Dat hoeft niet per se een cognitieve vaardigheid te zijn; het kan ook een andere vaardigheid zijn. Zo kun je meer helderheid geven over waar deze leerling het beste op zijn plek is. Dat is wat het toevoegt.

De heer Rog (CDA):

Wat gaat dit betekenen voor het afnemende onderwijs, het voortgezet onderwijs? Wat moet men daar met zo'n advies? Het kind moet naar het voortgezet onderwijs, maar in bepaalde gevalleen heeft de basisschool, na acht jaar basisonderwijs, een leerlingvolgsysteem en de uitkomst van een eindtoets, werkelijk geen idee van waar het terecht kan komen of wat het mogelijke eindniveau is, volgens de heer Van Meenen. Ik vraag me af of de heer Van Meenen nu een probleem creëert of er eentje oplost.

De heer Van Meenen (D66):

Ik probeer een probleem voor sommige leerlingen op te lossen, want dit probleem bestaat. Het is een echt probleem, zeker omdat sommige kinderen een disharmonisch profiel hebben. In Nederland moet het altijd weer worden teruggebracht tot een paar lettertjes: vmbo, havo of vwo. Er zijn echter kinderen voor wie het veel minder helder en eenduidig is. Ik pleit ervoor om dat in het advies tot uitdrukking te kunnen laten komen.

De voorzitter:

Het woord is nu aan de heer Grashoff van GroenLinks, die drie minuten spreektijd heeft.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Ik beperk me tot de indiening van enkele moties. Er is nog van alles over te zeggen, maar dan zijn die drie minuten toch te kort.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat scholen met het predicaat «excellent» niet zelden instrumenten inzetten die erop gericht zijn hun rendement en slaagpercentages te vergroten door instroom- en doorstroombeperkende maatregelen;

overwegende dat dergelijke maatregelen niet bijdragen aan de kwaliteit van het door hen geleverde onderwijs;

verzoekt de regering om in de criteria voor het predicaat «excellent» op te nemen dat scholen zich ook bovengemiddeld inzetten om kansengelijkheid te versterken, zowel bij het aannamebeleid als tijdens de schoolloopbaan;

verzoekt de regering tevens om «excellente» scholen die hun schoolresultaten verbeteren door instroom- en doorstroombeperkende maatregelen, het predicaat «excellent» af te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (34 511).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal brede brugklassen met meerdere niveaus terugloopt;

constaterende dat er momenteel geen financiële stimulans is voor scholen om een brede brugklas aan te bieden;

van mening dat scholen voor brede brugklassen extra bekostiging verdienen vanwege de grotere complexiteit zodat ze kleinere klassen kunnen samenstellen;

overwegende dat brede brugklassen bijdragen aan de kansengelijkheid;

verzoekt de regering om als onderdeel van de bekostiging een financiële stimulans in te voeren om brede brugklassen aan te bieden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff, Van Meenen en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (34 511).

De heer Grashoff (GroenLinks):

Mogelijk kan de volgende motie nog worden aangehouden of ingetrokken. Dat heeft te maken met de discussie over schaduwonderwijs en de beantwoording van schriftelijke vragen, waardoor ik me afvraag of we elkaar helemaal goed verstaan. Ik dien de motie toch maar in en dan wachten we het even af.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de cijfers van het Centraal Planbureau (CPB) blijkt dat de investeringen van ouders in schaduwonderwijs al jarenlang stijgen;

overwegende dat de private bijlesindustrie bijdraagt aan de kansenongelijkheid in het onderwijs;

overwegende dat thans nog onvoldoende informatie beschikbaar is over de totale omvang en impact van het schaduwonderwijs alsmede de achterliggende redenen en oorzaken;

verzoekt de regering om nader onderzoek te doen naar de omvang van schaduwonderwijs en samen met het onderwijsveld de beleidsopties te verkennen om de sluipende privatisering van het onderwijs tegen te gaan;

verzoekt de regering tevens, deze zo spoedig mogelijk met de Kamer te delen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff, Vermue en Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (34 511).

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden en de initiatiefnemers voor de beantwoording van de vele vragen. De doorstroom in het hele onderwijs is problematisch, vooral de doorstroom van het mbo naar het hbo, ook al zie ik een aantal goede initiatieven. De Minister heeft gerefereerd aan de associate degree, de Ad, en de meester-gezeltrajecten. Dat is allemaal hartstikke mooi, maar uiteindelijk staat het civiele effect enorm onder druk door het linkse beleid van maar blijven morrelen aan toetsen, testen en examineren en door de introductie van maatwerkdiploma's en maatonderwijs. Het civiele effect is het allerbelangrijkste.

Als diploma's hard zijn, als eindniveaus hard zijn en ononderhandelbaar, dan verloopt die doorstroom veel soepeler, omdat het vervolgonderwijs, maar ook de wereld daarbuiten, zekerheid heeft. Doorstroomrecht, ja natuurlijk, maar pas als de kwaliteit van diploma's keihard verzekerd is. Juist het ondergraven daarvan brengt veel onrust in de onderwijswereld. De Cito is verlaten, er zijn maatwerkdiploma's, er zijn nog steeds geen harde examens in het mbo maar wel proeven van bekwaamheid; dat staat allemaal de doorstroom naar het vervolgonderwijs in de weg. Ik zeg: zorg nou voor duidelijkheid, voor objectieve meting om leerlingen te determineren op alle onderwijsniveaus. Het valt mij tegen dat de Partij van de Arbeid zelfs nu, na alle verontwaardiging in de initiatiefnota over onderadvisering van kinderen van laagopgeleide ouders, nog steeds niet wil nadenken over het naar voren halen van de Cito-toets naar het moment van advisering. Wat mij betreft blijft de advisering van de leraar leidend. Maar als de PvdA niet tot zo'n relatief eenvoudige maatregel wil overgaan, getuigt dat van politieke starheid en dat is jammer. Daar laat ik het bij. Ik heb geen moties.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Er mankeert volgens de heer Beertema van alles. Hij heeft ook allerlei verwijten over waar het aan ligt. Wat hij niet doet, is in een motie helder op tafel leggen wat hij wil zodat ik de gelegenheid heb om dat op de inhoud te beoordelen. Maar hij komt wel met allerlei kritiek en jij-bakken in de richting van collega-fracties. Ik begrijp er niks van. Als de heer Beertema een beetje een vent is, dan dient hij in elk geval een motie in en kijkt hij wie hem steunt.

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp die venijnigheid van collega Grashoff niet. Het lijkt echt alsof de man van alles in zijn oren heeft, zodat hij dit allemaal niet hoort. Ik heb tal van moties ingediend, juist ook over de hardheid van diploma's en over het civiele effect. Mijnheer Grashoff wil het niet horen en is het er niet mee eens. Dat is zijn goed recht, maar hij moet niet met dit soort flauwe verhalen komen, namelijk dat wij nooit iets te vertellen hebben. Dat wijs ik af en ik raad hem aan om eens naar Beter Horen te gaan of zo.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dit is de boel een beetje omkeren. Ik beoordeel altijd van harte elke motie van de zijde van de PVV volledig op de inhoud. Ik doe dat altijd heel nauwgezet, maar het is een beetje raar dat die kans mij hier wordt ontnomen. Het lijkt er een beetje op dat de heer Beertema toch mokkend in een hoekje wil gaan zitten en hier een beetje het slachtoffer wil uithangen.

De heer Beertema (PVV):

Ik mok helemaal niet, ik ben realistisch. Het prachtige systeem dat wij hadden van harde diploma's en van civiel effect wordt ook door GroenLinks ondergraven. Juist door de linkse partijen wordt dat al jaren ondergraven. Ik blijf herhalen dat dit geen goede zaak is en dat civiel effect ontzettend belangrijk is, juist voor de doorstroming. Ik streef naar objectiviteit in de beoordeling van leerlingen in het primair onderwijs. Dat zijn heel belangrijke momenten. Als mijnheer Grashoff daar niet aan wil omdat hij politiek andere keuzes maakt, is dat zijn goed recht. Maar die kwalificaties als «mokken» enzovoort zijn niet terecht.

Ik wil nog wel even iets anders toevoegen. GroenLinks loopt voorop als het gaat om het mengen van scholen met leerlingen met hoogopgeleide en laagopgeleide ouders. Ik zie daarin gevaarlijke parallellen met de debatten die wij altijd hebben gevoerd over het mengen van witte en zwarte scholen. Dat gaat altijd gepaard met dwang, met bestuurlijke dwang. Ik noem het postcodebeleid in Nijmegen. In Gouda moesten er busjes rijden. Ik voorspel nu al dat het ook nu weer gaat gebeuren – en ik houd mijn hart vast – met scholen met leerlingen van hoogopgeleide en laagopgeleide ouders. Mijn standpunt is toen altijd geweest: zwarte scholen, in Rotterdam-Zuid bijvoorbeeld, zijn een realiteit. Leef ermee. Er valt niet zo veel meer te mengen in veel wijken. Als je dan een zwarte school bent, heb je de heilige plicht om de beste zwarte school van Nederland te worden. Een aantal scholen heeft dat gedaan. Zij zijn excellent geworden. Wat is daar mis mee? Dan heb je een mooie homogene zwarte school, waar keihard gewerkt wordt en waar een pedagogisch klimaat heerst dat helemaal op de doelgroepen is toegesneden. Prachtig, ga zo door. Dat is de creativiteit waar een heel groot deel van het onderwijs voor staat. Met kinderen van hoogopgeleide en laagopgeleide ouders kan dat ook. Je kunt de ouders de keuzevrijheid laten. Zij hebben helemaal niet die linkse dwang nodig van GroenLinks en van de PvdA enzovoort, die zelfs de huiswerkindustrie te lijf willen gaan. Laat het gebeuren. Laat ouders investeren in hun eigen kinderen. Waar bemoeien we ons mee? Ken uw plaats, zeg ik tegen de heer Grashoff van GroenLinks.

De voorzitter:

Ik dank de heer Beertema voor dit uitgebreide antwoord. Ik stel voor dat de leden in de gehele tweede termijn maximaal twee keer interrumperen. Ik zie dat de heer Van Dijk wil interrumperen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik dacht even na over uw voorstel. Ik begrijp dat het gaat om twee interrupties in de tweede termijn van de Kamer én van de regering. Dan moet ik kiezen tussen de heer Beertema en de Minister. Nou vooruit, de eerste interruptie gaat naar de heer Beertema.

De visie van de PVV is onvindbaar, maar ik ga toch nog een poging doen. De heer Beertema wil niks doen aan zwarte en witte scholen. Hij wil niks doen aan die afrekencultuur. Sterker nog, die toetsfabrieken en die toetsverslaving juicht hij toe. Die kunnen bij de PVV niet groot genoeg zijn. Dat is de heer Beertema's goed recht, maar ik wil het hebben over de financiële drempels, want daar zit natuurlijk ook een tweedeling. Scholen rekenen hoge kosten om daarmee leerlingen te kunnen uitkiezen. Zo krijg je aan de ene kant elitescholen met hoge ouderbijdragen et cetera, en aan de andere kant restscholen zonder ouderbijdragen. Voelt de heer Beertema zich daardoor aangesproken? Ook bij hem zitten veel kiezers die gebukt gaan onder die hoge schoolkosten. Steunt hij de geweldige motie op stuk nr. 4, waarmee mevrouw Vermue en ondergetekende die ouderbijdrage aan banden leggen?

De heer Beertema (PVV):

Ik begin met de inleiding van de heer Van Dijk op zijn vraag. Alle partijen gebruiken hun inleiding om een karikatuur van de PVV te maken. Daar wil ik toch even op ingaan. Ik ben helemaal geen voorstander van toetsfabrieken en van afrekenculturen. Ik begrijp ook oprecht niet waar de geachte collega dat vandaan haalt. Als het gaat om de Cito-toets heb ik altijd gezegd dat er ook perverse effecten in zitten, maar die kun je bestrijden, daar kun je iets aan doen met regelluwe politiek. Maar dat is niet aan al die linkse mensen besteed. Die willen altijd meteen alles omvergooien, die willen altijd meteen iets heel anders. Ik zie moties van D66 langskomen waar bijna stelselwijzigingen aan te pas moeten komen. Ik ben niet van de stelselwijzigingen. Ik ben ervan om het prachtige systeem dat wij hebben, met kleine stapjes te verbeteren, almaar beter te maken. Op die manier krijg je rust in het onderwijs, want het onderwijs wordt geteisterd door al die overambitieuze leden van zo'n vaste Kamercommissie, die allemaal hun nalatenschap willen regelen. Zes weken voor de verkiezingen komen ze nog met dit soort ronkende nota's om over hun graf heen te regeren. Het veroorzaakt alleen maar onrust. We hebben er niks aan.

Dan de vraag van de heer Van Dijk. Ik ben daar heel gevoelig voor. Ik heb zelf jarenlang op zo'n school gewerkt, 34 jaar, tot 2010. De problematiek is nog steeds hetzelfde. Scholen hebben zelf vaak ook heel creatieve middelen en potjes om, als het heel nodig is, leerlingen financieel uit de brand te helpen. Als dat niet kan en als wij daar regelgeving voor willen maken, dan ben ik zeer bereid om daarover na te denken. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat het financiële belemmeringen voor leerlingen opwerpt om zich op een bepaalde school aan te melden. Ik ga er met een positieve grondhouding naar kijken. Laat ik het zo maar zeggen.

De voorzitter:

Dank voor het uitgebreide antwoord. Er is toch nog een vervolgvraag van de heer Van Dijk.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Hartstikke mooi. Het zou de PVV echt sieren als zij visie zou tonen door die motie te steunen. Het zou onthullend zijn. Dan zou het verkiezingsprogramma ook aangevuld kunnen worden.

Met de motie op stuk nr. 5 wordt ook iets gedaan aan de tweedeling tussen kansarmen en kansrijken. De door de heer Beertema geliefde Cito-score wordt leidend als het resultaat hoger is dan het schooladvies. Kan ik de heer Beertema daar ook toe verleiden? Dan hebben wij nieuws vandaag.

De heer Beertema (PVV):

Ook dat ga ik met een positieve grondhouding bekijken.

De voorzitter:

Dank voor uw positieve grondhouding. Het woord is in tweede termijn aan de heer Rog van het CDA, die ook drie minuten spreektijd heeft.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik wil de initiatiefnemers en de bewindslieden bedanken voor hun beantwoording. Ik ben blij dat ze alle twee een houding hebben ingenomen waaruit zorg blijkt voor het thema, maar dat ze niet meteen met allemaal overhaaste plannetjes en stelselwijzigingen komen, die uiteindelijk zullen leiden tot jojobeleid dat niet wordt begrepen in de onderwijssector.

Ik heb heel veel zorg over voorstellen die de Cito-toets juist weer belangrijker gaan maken. Ik voorspel dat daardoor het schaduwonderwijs een enorme steun in de rug krijgt. Bij de huiswerkinstituten gaat de vlag uit als de motie over dit onderwerp wordt aangenomen. Die leidt namelijk tot teaching to the test. Ik vind dat heel onverstandig, niet goed en precies in tegenspraak met datgene wat de indieners en de andere linkse partijen die dat allemaal geweldig vinden beogen.

Hetzelfde geldt voor die volledige toelatingsrechten. Natuurlijk: zo veel mogelijk en zo glad mogelijk, dat willen we allemaal. Maar dat absolute toelatingsrecht gaat echt tot problemen leiden.

Ik vind het eveneens buitengewoon zorgelijk dat na het eerste jaar van het leenstelsel 9.000 jongeren niet zijn gaan studeren aan het hbo en dat er nu nog steeds 4.000 jongeren afzien van een studie aan het hbo. Partijen die hebben gefunctioneerd als stijgbeugel voor het kabinet om dit beleid te kunnen doorvoeren, GroenLinks en D66, zijn hier nu de grootste verdedigers. Ik vind het onbegrijpelijk. We zullen het debat daar nog veelvuldig over voeren.

Ik heb één motie, over de verlenging van de kwalificatieplicht. Dat is een onderwerp waar we het kort over hebben gehad en waarover we altijd een wat defensieve houding opmerken bij het kabinet, en dan vooral bij de Minister. Deze motie probeert de plooien wat glad te strijken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kwalificatieplicht tot 18 jaar goed werkt, maar dat de groep 18-plus inmiddels bijna 90% van de vroegtijdig schoolverlaters vormt;

tevens constaterende dat jongeren zonder startkwalificatie een veel hogere werkloosheid, substantieel meer criminaliteit en meer onzeker en precair werk kennen dan jongeren met een startkwalificatie;

overwegende dat de kansen van jongeren zonder een startkwalificatie in de afgelopen jaren verder zijn afgenomen, zo is de achterstand in werkgelegenheid ten opzichte van jongeren met een startkwalificatie opgelopen sinds 2009;

tevens overwegende dat CPB en SCP in het recente onderzoek De onderkant van de arbeidsmarkt een verdere verslechtering van de positie van deze jongeren verwachten;

verzoekt de regering, de mogelijkheden voor een verlenging van die startkwalificatie naar meerderjarigen te inventariseren, in het bijzonder op welke wijze dit kan geschieden binnen het (internationaal)rechtelijke kader en hierover de Kamer voor 1 april te informeren.

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Vermue. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (34 511).

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Ik dank de initiatiefnemers evenals de Minister en de Staatssecretaris voor de beantwoording. Ik wil mij aansluiten bij de oproep die de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid vorige week deed in Trouw, namelijk om bij dit soort discussies vooral de nuance te zoeken en voorzichtig te zijn, en de verschillen niet aan te jagen met al te grote woorden, al dan niet uit politieke motieven. Daarom ben ik begonnen met een paar positieve voorbeelden, zoals de Hyperloop. Ook heb ik gesproken over het rapport van de OESO. Als je vandaag hier bent en alleen vandaag zou luisteren, zou je denken dat het waanzinnig slecht gaat, maar niets is minder waar. Het gaat goed met het Nederlandse onderwijs. We staan er enorm goed voor. De OESO geeft aan dat wij in de topgroep zitten op het gebied van zowel excellentie als gelijke kansen. Maar er zijn uitdagingen. De Minister vatte dat al samen. Je moet kijken naar de early tracking, het keuzemoment. Er komen barsten in dat systeem, dus dat moet je repareren. Er zijn goede voorstellen gedaan.

De tweede uitdaging is de lage motivatie van leerlingen en studenten. Het is een opvallend gegeven dat Nederland een lage motivatie kent. We moeten daar iets aan doen, maar niet door alleen maar één punt eruit te pakken en dat op te blazen met welk motief dan ook. Ik denk daarom dat het woord «tweedeling» in deze discussie een grove onderschatting is van de complexiteit van de uitdaging. Het gaat eerder om 17 miljoen kansen dan om twee groepen.

Ik wil nog iets zeggen over de eindtoets, waarover ik een motie heb. In de motie en het voorstel van de PvdA en andere fracties wordt ervan uitgegaan dat het tijdstip van de eindtoets en het advies verschillend zijn. Dit betekent de facto dat de eindtoets allesbepalend zal zijn. Ik denk dat het gevolg zal zijn dat de leraar hierdoor wordt gepasseerd, dat er druk wordt gezet op de eindtoets en op de ongelijke kansen – dat ben ik met mijn buurman eens – en dat scholen in problemen komen door die ongelijke momenten. Om aan te geven waar de VVD staat, dien ik een motie in. Wij willen dat het advies van de leraar en de eindtoets twee gegevens zijn en dat ze met elkaar in evenwicht zijn. Daarom zouden de toets en het advies op hetzelfde moment moeten uitkomen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het zwaartepunt bij de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs ligt in het advies van de school en het advies van de eindtoets veel later bekend wordt en slechts tot een heroverweging leidt;

constaterende dat bekend is dat bij vergelijkbare prestaties leerlingen met lager opgeleide ouders een lager schooladvies krijgen dan leerlingen met hoger opgeleide ouders;

overwegende dat ieder kind de kans moet krijgen om zichzelf te bewijzen;

constaterende dat nog maar weinig scholen, zoals in de Wet eindtoetsing po bedoeld, het schooladvies bijstellen indien een leerling een betere eindtoetsscore heeft behaald, mede omdat het advies eerder wordt gegeven dan de resultaten van de eindtoets bekend zijn;

verzoekt de regering, het schooladvies en het advies van de eindtoets op hetzelfde moment bekend te maken en het hoogste advies leidend te laten zijn als het advies van de basisschoolleraar en de eindtoets van elkaar verschillen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Duisenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (34 511).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik luisterde naar het betoog van mijn buurman, de heer Duisenberg. Hij zegt dat het allemaal wel meevalt met de tweedeling. Sterker nog, hij wil het woord niet eens gebruiken. Ik bied hem hierbij exclusief onze nota Onderwijs als emancipatiemotor aan – ik zal hem straks signeren – want ik vind dit toch een mooi gevalletje van fact-free politics. Volg het nieuws en luister naar de inspectie: de ongelijkheid in het onderwijs neemt toe onder Rutte II. Dat zijn niet mijn woorden, maar de woorden van de inspectie. Je afkomst bepaalt je toekomst. Ik dacht dat wij de negentiende eeuw reeds verlaten hadden, maar helaas, het is anders.

Gelukkig zie ik veel constructieve voorstellen bij mijn linkse collega's. U ziet het: voor je toekomst moet je bij links zijn. De Partij van de Arbeid, D66 – ik weet nooit zeker of ze er ook bij willen horen – en GroenLinks hebben prima voorstellen. U ziet het: de linkse samenwerking floreert en komt helemaal van de grond. Dat ziet u ook terug in moties die zojuist door collega's zijn ingediend: de motie met de Partij van de Arbeid over het schooladvies dat nu nadelig uitpakt voor kansarmen, de motie met GroenLinks over de brede brugklassen die gestimuleerd moeten worden en de motie met de Partij van de Arbeid over de ouderbijdrage die moet worden aangepakt. Ik heb zelf nog een motie over de schoolkosten in het mbo.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat financiële belemmeringen voor deelname aan het mbo moeten worden weggenomen;

overwegende dat mbo-scholen moeten voorzien in de basisuitrusting die noodzakelijk is voor een student om de opleiding te volgen en het diploma te halen;

verzoekt de regering, de schoolkosten niet langer te beleggen bij de student, maar ervoor te zorgen dat mbo-scholen voorzien in de zaken die noodzakelijk zijn voor studenten om hun opleiding te volgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (34 511).

Hebt u nog een motie, mijnheer Van Dijk?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, ik heb een slotzin, voorzitter.

De voorzitter:

Daar krijgt u de gelegenheid voor.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zet u schrap: mijn laatste zin gaat natuurlijk over het schuldenstelsel. Er wordt heel wat afgegoocheld met cijfers. De heer Rog heeft daarvan een vlijmscherpe analyse gegeven. Ik sluit me daar volledig bij aan. Nog los van al dat gegoochel met cijfers, is het hoofdpunt dat studenten door dit kabinet met torenhoge schulden worden opgezadeld. «Geld lenen kost geld», zo wordt elke keer gewaarschuwd op televisie, maar nu even niet.

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van de heer Van Meenen, of toch niet?

De heer Van Meenen (D66):

Ja, maar het is misschien een beetje gek. We krijgen net de motie van de heer Duisenberg onder ogen en ik zou hem daar eigenlijk nog een vraag over willen stellen, als dat mag.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat moet dan via mij!

De voorzitter:

Nee, dat moet via mij! En dat mag. De heer Van Meenen mag van mij een vraag stellen aan de heer Duisenberg.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb de heer Duisenberg en ook de heer Rog net uitgebreid horen vertellen dat het heel riskant is als je de uitslag van de toets er op een of andere manier toe laat leiden dat het advies verhoogd wordt, maar in de motie zie ik dat dat feitelijk gebeurt. De VVD stelt hierin voor om het schooladvies en het advies op basis van de toets tegelijk bekend te maken en het hoogste te laten tellen. Dat begrijp ik niet, want als er iets een enorme druk gaat zetten op het toetsresultaat, is dit het wel, lijkt mij. Of zie ik het verkeerd?

De heer Duisenberg (VVD):

Er zijn twee verschillen in de manier waarop wij erin staan. In het huidige stelsel is er het advies van de leraar en is de eindtoets een aantal weken of maanden later. Dat is een soort tweede gegeven en eventueel een correctiemoment. Dan komt hier een tegenvoorstel van een aantal partijen, waarin er nog steeds wisselende momenten zijn, maar waarin het resultaat van de eindtoets gaat tellen als dat hoger is. Dat voorstel doet de heer Van Meenen. Ik denk dat dat juist druk zet op de eindtoets. De heer Rog heeft dat ook beschreven. Juist dan gaat er gezegd worden: we gaan nog even vol op de toets zitten. Ik vind ook dat je daarmee het professionele advies van de leraar passeert. Wij zeggen dat de adviezen gelijkwaardig zouden moeten zijn. Er komen twee adviezen uit en die moeten uiteindelijk gewogen worden door ouders. Misschien moeten ze overleggen met de leraar en het kind over de vraag: wat gaan we nou doen? Wij vinden dat je hoge verwachtingen moet hebben en dat het hoogste advies leidend zou moeten zijn. Als het advies van de leraar het hoogste is, zou dat leidend moeten zijn. Dat is heel goed voor te stellen, omdat in de toets vaak capaciteiten en vaardigheden niet worden getoetst die de leerling wel heeft. Het is dus heel goed voor te stellen dat het advies van de leraar hoger is, maar ook uit de toets kan een hoger advies komen. Uiteindelijk is de beslissing gewoon aan de ouders. Zij voeren, samen met hun kind, de discussie over waar ze hun kind opgeven. Als het advies van de toets hoger is, kan dat advies voor hen leidend zijn.

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp er helemaal niets van. Ik begrijp er echt helemaal niets van. Als ik het goed begrijp, zegt de heer Duisenberg: leuk dat die school een advies geeft, ook leuk dat er een Cito-toets is, maar de ouders beslissen gewoon. Ik weet niet of dat zo is, maar dat is compleet anders dan hoe het nu is en altijd geweest is. Dus dat is dan een vraag. Is dat zo? Zijn het nu weer de ouders die gewoon beslissen, van «het is leuk dat er vmbo-t uitkomt, maar wij doen ons kind gewoon op het gymnasium»? Dat hoor ik de heer Duisenberg tenminste zeggen: het zijn de ouders die uiteindelijk beslissen. Dat heb ik hem horen zeggen. Als dat niet zo, heb ik dat verkeerd begrepen. Het punt, ook in vergelijking met het voorstel dat de Partij van de Arbeid en andere doen, is het volgende. Er zijn twee verschillende uitkomsten. Er is een advies van de basisschool en er is een toets. Het minste wat je in ieder geval doet, is die twee mengen. Dat is wat je doet. Maar wat de heer Duisenberg voorstelt is dat het hoogste telt. Het hoogste telt sowieso. Dat kan dus ook de toets zijn. Dat weet elke ouder. Dat kan dus de toets zijn. Ik denk dat dit een enorme druk zal leggen op de toets. Dan kan pas echt de vlag uit bij de toetsfabrieken en de ondersteuningsbureautjes en noem het allemaal maar op. Dat is mijn vrees. Mijn vraag aan de heer Duisenberg is: wat zie ik daar nou niet goed in? Zie ik het verkeerd? Begrijp ik het verkeerd?

De heer Duisenberg (VVD):

Juist in uw advies is de eindtoets allesbepalend. Dat is uw voorstel. Dat lijkt mij een zeer ongewenste ontwikkeling. Ik begrijp het ook niet vanuit de optiek van maximale kansen geven. Ik stel het volgende voor. Er zijn twee adviezen, een van een professional en een van een toets. Ik zie voor mij dat er een afgewogen oordeel wordt gemaakt. Het is niet zomaar van: ja, dan doen we even dit. Uiteindelijk vindt er dan een gesprek plaats tussen kind, ouders en school. Het is dus een zeer afgewogen proces, waarbij die zaken gelijkwaardig zijn aan elkaar.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb een verhelderende vraag, want wij moeten straks een nogal fundamentele keuze maken. Ook partijen die er niet zijn moeten het goed kunnen nalezen. In het voorstel dat er nu ligt van de PvdA, is de eindtoets bepalend als die hoger is dan het advies. Dan verandert er iets aan het advies. Maar dat is in het voorstel dat u zelf doet ook zo. Als de eindtoets hoger is, is die zelfs beslissend. Dan wordt er nog niet eens gezegd: dan mengen we die twee adviezen. Nee, die is dan beslissend. Dus als de docent vmbo-t aangeeft en de toets gymnasium, dan wordt het gymnasium. Klaar. Dan heb je niets meer te maken met die docent. Dat lees ik hier: verzoekt de regering, het schooladvies en het advies op hetzelfde moment bekend te maken en het hoogste advies leidend te laten zijn als die twee adviezen van elkaar verschillen. Zo lees ik het. Anders kan ik het niet lezen.

Mevrouw Arib (PvdA):

De heer Duisenberg (VVD):

Ik weet niet waarom u heel selectief zegt dat «leidend» in ons voorstel beslissend betekent en in het voorstel van het PvdA niet, terwijl daarin ook «leidend» staat. Ik snap dus uw selectie helemaal niet. Maar wat het gevolg gaat zijn van het voorstel van de PvdA en van uw motie, is dat je weet als ouder, als je het advies hebt gehad: hierna komt de toets, nu gaan we knallen; nu gaan we met z'n allen naar Squla en we gaan trainen, trainen, trainen. Want je weet dat je met het voorstel van de PvdA en van u dat je er met het hogere advies gewoon overheen gaat. Klaar. Ik begrijp absoluut niet de gronden van de schrijvers van dit voorstel. Maar omdat u dat voorstel hebt gedaan, wil ik even heel duidelijk maken waar wij staan. Ik wil helemaal niet terug naar de gedachte dat alles moet afhangen van de eindtoets, maar dit huidige systeem heeft ook een nadeel. Ik wil heel graag dat het een evenwichtig proces is en dat het oordeel van de professional naast het resultaat van de eindtoets wordt gelegd. In feite liggen er uiteindelijk voor ouders, kind en school twee adviezen. Mijn uitgangspunt is dat je altijd hoge verwachtingen moet hebben. In geval van twijfel moet je voor de top gaan. In de discussie moet het hoogste advies leidend zijn. Dat kan ook het advies van de leraar zijn. Het gaat om het hoogste advies.

De heer Van Meenen (D66):

Dat is bij ons ook zo.

De heer Duisenberg (VVD):

Nee, in uw systeem is sprake van twee momenten en gaan we allemaal vol voor de toets.

De heer Van Meenen (D66):

Ik wil dit echt even verhelderen, want dit is onjuist. In het huidige systeem en in dit systeem geldt dat, als het advies van de basisschool hoger is dan de toetsuitslag, de toetsuitslag daar helemaal niets aan verandert. Een hoger advies van de docent en de school is dus beslissend. Als dat hoger is dan het advies op basis van de toets, verandert die toets helemaal niets. In uw voorstel is dat wel het geval. In uw voorstel werkt het twee kanten op. Het hoogste advies telt immers, ongeacht van wie dat advies is. Dat is het verschil. De toetsuitslag verandert in dit voorstel, net als in de huidige wet, alleen iets als die hoger is dan het advies. Dat geldt andersom niet. Als het advies van de basisschool hoger is, dan verandert een lagere toetsuitslag daar niets aan. Maar in uw voorstel is dat wel het geval.

De voorzitter:

Wilt u nog een laatste reactie geven, mijnheer Duisenberg? Als dat niet het geval is, dan geef ik de heer Rog het woord, want hij heeft ook nog een vraag aan u.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik blijf erbij dat het effect van wat u voorstelt precies het tegenovergestelde is van wat u beoogt. Ik ben het eens met de andere sprekers die zeggen dat hiermee de druk op de eindtoets alleen maar wordt verhoogd. Vandaar het voorstel om de adviezen tegelijk uit te brengen en ze gelijkwaardig aan elkaar te maken.

De heer Rog (CDA):

Dit is echt een heel wezenlijk punt. We hebben sinds enkele jaren een compromis bereikt. We hebben het onderwijsveld eindelijk duidelijkheid gegeven en iedereen voelt zich redelijk senang in het huidige evenwicht. Dit lijkt op een nieuwe wijziging wat betreft de eindtoets. Ik heb al aangegeven dat ik heel veel moeite heb met het voorstel van de PvdA, SP en D66, omdat dit gaat betekenen dat er bij een door de ouders ongewenst advies drie maanden keihard zal worden gezocht naar mogelijkheden om het kind te forceren tot een hoger niveau, bijvoorbeeld via huiswerkbegeleiding, schaduwonderwijs, Squla et cetera, ook als het kind dat helemaal niet aankan. Dat is echt een punt van zorg. Wat wil de heer Duisenberg? Ik snap dat hij die twee dingen evenwichtig naast elkaar wil leggen, ook al zou ik dat niet bepleiten. We hebben dat echter al gedaan. We hebben het advies van de leraar en de heroverweging van de Cito-toets. Daarnaast heeft de film van de onderwijscarrière vanuit het leerlingvolgsysteem op de achtergrond een rol gespeeld bij de totstandkoming van het advies. Wat voegt dit toe, zo vraag ik de heer Duisenberg. Leidt het er niet uiteindelijk toe dat de score van de Cito-toets alsnog een doorslaggevend effect kan hebben, alleen dan niet in mei maar in februari? Dat zou betekenen dat de ouders van Sem en Sterre hun kind van september tot februari naar huiswerkbegeleiding sturen. Volgens mij is dat niet wat de heer Duisenberg wil.

De heer Duisenberg (VVD):

Nogmaals: de reden waarom ik dit voorstel heb gedaan, is omdat er vanuit andere hoek wordt gezegd dat men van de eindtoets een overrulend principe wil maken, een aantal maanden nadat het advies wordt gegeven. Dat dit gebeurt vind ik sowieso al een ongelukkige situatie. Ik wil het inderdaad evenwichtiger maken, want er zijn verschillende situaties mogelijk. De eindtoets kan hoger zijn dan het advies, maar het advies kan ook hoger zijn dan de eindtoets omdat in de eindtoets niet alles is vervat. Het advies gaat vaak om praktische vaardigheden die niet in de eindtoets zitten. Ik beoog met de motie allereerst om deze zaken gelijkwaardig te maken en daarnaast om hoge verwachtingen te hebben van leerlingen. Dat kan worden gedaan door het moment waarop die zaken uitkomen, gelijk te trekken. Dat is het belangrijkste. Het hebben van hoge verwachtingen komt tot uitdrukking in het leidend laten zijn van het hoogste advies van de twee. Bij twijfel kun je dan voor het hoogste gaan. Uiteindelijk wordt die keuze gemaakt in het gesprek tussen school, kind en ouders.

De heer Rog (CDA):

Ik snap wat de heer Duisenberg zegt en ben het ook echt met hem eens dat je dit met elkaar moet doen, als school, kind en ouders. Volgende week dinsdag een stemverklaring afleggen heeft geen zin omdat alle fracties dan al bepaald hebben hoe ze stemmen over de moties. Maar dit is echt een heel wezenlijke wijziging, die uiteindelijk het bestaande evenwicht laat doorslaan naar de Cito-toets en dan ook nog eens in februari. Ik zeg er maar even bij dat we met elkaar redenen hebben gehad om voor mei te kiezen. Een van de redenen was dat we zagen dat er basisscholen zijn – daar moeten we eerlijk over zijn – die na februari de teugels lieten vieren en kinderen geen les meer gaven. Ik doe een appel op mijn collega's om na te denken voordat we grote, nieuwe stappen zetten. Dit is een heel zorgelijke situatie. Ik ben buitengewoon benieuwd naar het advies van de Staatssecretaris over deze moties.

De voorzitter:

Mij blijkt dat de heer Duisenberg hier nog op wil reageren.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik snap de opmerking van de heer Rog. Als je überhaupt iets gaat wijzigen aan die wet, moet je dat enorm zorgvuldig doen. We moeten dan niet even zomaar een bocht afsnijden. Dat geldt voor zowel de motie van mevrouw Vermue en de heren Van Meenen en Van Dijk als die van ons. In mijn motie staat niet dat dit per dan en dan geregeld moet zijn. Ik kan mij heel goed voorstellen dat je kiest voor een principe, maar dat je tegelijk zegt heel zorgvuldig te zijn. Er wordt een tussenevaluatie gedaan en er komt nog een eindevaluatie. Dan kun je op de een of andere manier een uitspraak of een wens van de Kamer daarbij meenemen: zou dit en dat dan beter kunnen werken? In de evaluatie kun je er rekening mee houden dat de Kamer bepaalde wensen uit zonder dat je direct allerlei regels aanpast. Dit moet zorgvuldig; dat ben ik volledig met de heer Rog eens.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Het antwoord van de heer Duisenberg intrigeert mij. Hij geeft aan het evenwichtiger te willen maken en het voorzichtig en zorgvuldig te willen doen, maar de VVD zet met dit voorstel twee stappen in plaats van één. De VVD wil namelijk het hoogste advies leidend laten zijn, maar het vervolgens gelijktrekken. Zouden we elkaar juist niet kunnen vinden op het punt waarover we het in ieder geval eens zijn, namelijk dat het hoogste advies leidend is en dat we daarmee een eerste stap zetten en vervolgens zorgvuldig evalueren wat dit betekent en wat de gevolgen ervan zijn?

De heer Duisenberg (VVD):

Even in alle openheid: we hebben hierover gesproken de afgelopen dagen. Wij vinden het een heel belangrijke stap dat het op hetzelfde moment plaatsvindt. Daarom zal het heel moeilijk zijn om elkaar daarop te vinden. We geven hiermee aan wat eenieder wil, punt.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Dan kies ik nog even een iets andere aanvliegroute. De heer Duisenberg geeft meermaals aan heel grote waarde te hechten aan het advies van de docent, maar ik vraag mij af of je dat juist niet onderuithaalt door het gelijk te trekken en of je daarmee niet de druk opvoert, zoals collega's ook al aangaven. Ik doe dus nogmaals een dringend beroep op de VVD om te bekijken of we gezamenlijk kunnen optrekken op de punten waarop we elkaar in ieder geval kunnen vinden en die ook in het verkiezingsprogramma van de VVD staan, om tenminste het hoogste advies leidend te laten zijn.

De voorzitter:

Wil de heer Duisenberg daarop nog reageren? Nee, dat is niet het geval. Dan zijn we aan het eind van de tweede termijn van de Kamer, want de heer Van Dijk had zijn bijdrage ook afgerond. Ik kijk naar de initiatiefnemers van de Partij van de Arbeid, mevrouw Ypma en de heer Mohandis. Mevrouw Ypma heeft mij laten weten graag het woord te willen voeren. Dat mag zij nu doen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ik dank mijn collega's hartelijk voor dit mooie overleg. Het is alweer half vijf, maar we hebben volgens mij zeer belangrijke discussies met elkaar gevoerd. Ik heb daar in ieder geval van genoten. Het kabinet heeft daaraan zeker ook bijgedragen met al zijn brieven.

De gemene deler is dat we zo graag willen dat kinderen met dezelfde talenten ook dezelfde, goede kansen krijgen. Het onderwijs is bij uitstek het instrument om ervoor te zorgen dat niet je afkomst maar je toekomst geldt. Helaas is er niet één toverstafje dat daarvoor kan zorgen. Er is niet één simpele oplossing en ook niet één actor die dit kan verbeteren, maar we willen graag onderwijs dat stimuleert en tegelijkertijd verbindend werkt, en ervoor zorgt dat ieder kind het maximale uit zichzelf kan halen. Mij is vandaag in ieder geval duidelijk geworden dat we met elkaar de belemmeringen willen wegnemen, de knelpunten willen benoemen en van elkaar willen leren, en dat we met elkaar de urgentie voelen om hierin stappen te zetten.

Ten slotte zeg ik nog één ding over het toetsen. Volgens mij willen we wat minder belang hechten aan toetsen – dat is de gemene deler van veel van de partijen hier – maar wel kinderen maximale kansen bieden. Ik hoop oprecht dat we daartoe een aantal verstandige stappen kunnen zetten en mooi kunnen samenwerken. Hartelijk dank.

De voorzitter:

Dan gaan we nu over naar de twee bewindspersonen. Ik geef eerst de Minister het woord.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik ga in op drie moties, maar niet dan nadat ik naar aanleiding van de opmerking van de heer Duisenberg ook hier nog eens zeg hoe mooi ik de Hyperloopwedstrijd vond, en de overwinning van de studenten van de Technische Universiteit Delft. Ik heb ze vanochtend al uitgebreid gefeliciteerd. Ik vond het vooral heel mooi dat zij uiteindelijk gewonnen hebben omdat ze naar een combinatie van factoren hebben gekeken en daarin samengewerkt hebben. De universiteit van München was sneller. Bij de Hyperloop gaat het ook om de snelheid waarmee je een afstand kunt overbruggen. Daarop was Delft tweede, maar Delft heeft gewonnen omdat het overall het beste scoorde. Daarbij ging het ook om design, duurzaamheid en de wijze waarop een en ander gebouwd was. Dit is ook een compliment voor ons onderwijs, want het laat zien waartoe onze studenten in staat zijn.

In de motie-Vermue/Rog op stuk nr. 3 wordt de regering verzocht om de omgang met schoolkosten voor mbo'ers in kaart te brengen en na te gaan of die gelijkgetrokken kan worden met die in het vo. Ik snap de bedoeling van deze motie heel goed. Ik denk dat we het ook met elkaar eens zijn dat we meer zicht moeten krijgen op schoolkosten in het mbo, zeker ongewenste, vandaar die 10 miljoen. Die regeling ga ik evalueren en die wil ik structureel invoeren. Een van de opties die we bij een volgende stap willen verkennen, is om het op dezelfde manier te doen als in het vo. Denk aan de gratis schoolboeken in het vo. Er zijn echter ook andere opties denkbaar. Ik ben graag bereid om die allemaal in kaart te brengen. Ik heb wel één probleem met deze motie, en dat is de datum van 1 mei 2017. Dat gaat niet lukken. Als ik daarin meer vrijheid mag nemen, wordt het de zomer van 2017. Dan kan ik de Kamer namelijk ook de uitslagen van de verkenning doen toekomen. Elke eerdere datum wil ik graag proberen te halen, maar als de indieners mij echt aan die datum houden, moet ik de motie ontraden. Dat zou ik voor het overige vervelend vinden. Met deze kanttekening laat ik het oordeel erover aan de Kamer.

Mevrouw Vermue (PvdA):

We zullen de datum in de motie aanpassen naar «zomer 2017».

Minister Bussemaker:

Mooi. Dan kom ik bij de motie-Rog/Vermue op stuk nr. 11. Daar geldt een beetje hetzelfde voor. We hebben in 2013 vaak met elkaar over de kwalificatieplicht gesproken. Ik heb toen ook al een onderzoek laten doen en de resultaten daarvan met de Kamer gewisseld. Als we dat opnieuw zouden doen, weet ik niet of daar weer nieuwe inzichten uit voort zouden komen. Ik snap anderzijds wel dat de indieners zeggen dat het deel 18-plussers steeds groter wordt naarmate we succesvoller zijn in de aanpak van overige vsv'ers. We hebben ook al gezegd dat we willen kijken naar andere manieren om dat te doen. We hebben in januari 2014 2 miljoen beschikbaar gesteld aan de G4 om in te zetten op 18- en 19-jarigen. Ik heb ook geïnvesteerd in de branchevereniging Ingrado om de uitval bij 18-plussers terug te dringen. Ik denk zelf dat daar nog leereffecten mogelijk zijn. De indieners van de motie zijn echter volhardend in hun aandacht voor de kwalificatieplicht voor 18-plussers. Ik ben op zich bereid om de Kamer op de hoogte te stellen van wat de investeringen opleveren die we nu doen. Dan gaat het dus om de 2 miljoen aan de G4, de 2 miljoen aan Ingrado en de middelen die gemeenten zelf hanteren. Ik ben ook bereid om daar nog eens over te rapporteren. En ik ben bereid te kijken naar wat er in de rechtelijke en internationaalrechtelijke sfeer mogelijk is, zoals de indieners vragen. Ook daarvoor geldt dat 1 april wel heel erg snel is. Ik vraag de indieners van de motie mij meer ruimte te geven om richting de zomer te gaan. Ik moet er even naar kijken, want we hebben ook dingen lopen. Voor een deel is het ook in kaart brengen van wat we al wel eerder gewisseld hebben en bekijken of daar nog wat extra's bij te vinden is. Met enige flexibiliteit in de datum kan ik het oordeel hierover ook aan de Kamer laten.

De heer Rog (CDA):

Ik heb liever dat de motie uitgevoerd wordt dan dat zij niet uitgevoerd wordt, dus ik neem de wijziging over. Dan wordt «1 april» dus «de zomer».

Minister Bussemaker:

Dank. Dan laat ik het oordeel erover aan de Kamer.

Ik kom bij de motie-Jasper van Dijk op stuk nr. 13, waarin hij de regering verzoekt de schoolkosten niet langer te beleggen bij de student. Deze motie ontraad ik. Ik heb al eerder gezegd dat het basisuitgangspunt is dat de mbo-instelling de basisuitrusting moet verzorgen. De student mag geen rekening gepresenteerd krijgen, behalve het wettelijke les- en cursusgeld. Ook hier geldt dat een aantal onderwijsbenodigdheden wel gevraagd kan worden. Denk daarbij aan benodigdheden die afhankelijk zijn van de persoonlijke kenmerken van de student en die later in de beroepspraktijk nodig zijn. Je kunt altijd discussiëren over de vraag waar de grens ligt, maar dan verwijs ik naar de motie op stuk nr. 3 van de leden Vermue en Rog. Daarin wordt ook gevraagd al die extra schoolkosten en mogelijke alternatieven in kaart te brengen. Die motie prefereer ik dan boven die van de heer Van Dijk. Ik ontraad dus zijn motie.

De voorzitter:

Ik dank de Minister. We gaan door met de Staatssecretaris voor zijn beantwoording in tweede termijn.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Er zijn mij nog twee vragen gesteld en er is een hele trits moties ingediend. De eerste vraag was van mevrouw Vermue. Zij vroeg hoe het zit met die 7 kilometer reisafstand. Die komt uit het rapport waarin staat dat het overgrote deel van de ouders, kinderen en gemeenten binnen die afstand vallen. Zij heeft echter helemaal gelijk als zij zegt dat er uitzonderingen zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval in de krimpgebieden of in de wat meer dunbevolkte gebieden, bijvoorbeeld in Zeeuws-Vlaanderen. Daar is het de vraag hoe we er überhaupt voor zorgen dat er straks nog kwalitatief goed onderwijs is, breed, categoraal of hoe dan ook. Dat is een aparte uitdaging en zij weet dat wij daar heel hard mee bezig zijn.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik heb daar toch nog een vraag over. De Onderwijsraad heeft daar onlangs een advies over uitgebracht. Daarin staat dat het enorm belangrijk is om in regio's waar een dekkend aanbod onder druk staat, de samenwerking te stimuleren. Ik weet dat de Staatssecretaris die mening ook is toegedaan. In het rapport staat ook dat, waar dit geen uitweg biedt, de overheid weloverwogen uitzonderingen en maatwerkoplossingen mogelijk dient te maken. Dat staat dus in het advies van de Onderwijsraad. Wat gaat de Staatssecretaris daarmee doen?

Staatssecretaris Dekker:

Wij hebben allerlei maatwerkoplossingen. Zoals mevrouw Vermue weet, hebben we coördinatoren over het hele land. Dat zijn contactpersonen vanuit het ministerie die in sterkekrimpgebieden om de tafel zitten. Zij voeren gesprekken met scholen om te bekijken wat er financieel nodig is om een goed aanbod overeind te houden. Een van de dingen die wij bijvoorbeeld in het leven hebben geroepen, is de fusiecompensatie. Vroeger was je geld kwijt als je ging samenwerken, maar nu mag dat worden behouden. Dat is aan allerlei regeltjes gebonden, maar die passen niet overal. In Zeeuws-Vlaanderen loopt dit bijvoorbeeld op een aantal punten spaak. Zeer recentelijk hebben wij gezegd dat wij de regeltjes dan aanpassen. In zulke gevallen verzinnen wij een maatwerkoplossing om ervoor te zorgen dat de gewenste samenwerking en samenvoeging die op het vlak van onderwijs soms nodig zijn, toch tot stand komen.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Mag ik dit opvatten als een toezegging van de Staatssecretaris? Is de Staatssecretaris in gevallen waarin partijen in overleg met het ministerie samenwerken en bereid zijn om een dekkend aanbod overeind te houden, bereid om te zoeken naar een maatwerkoplossing om dat aanbod ook in de toekomst overeind te houden?

Staatssecretaris Dekker:

Jazeker. Daarvoor zijn er nooit gemakkelijke oplossingen. Er is ook geen carte blanche, maar wij zijn heel redelijk en meegaand als de regeltjes klemmen. Als men een goede oplossing heeft, passen wij de regeltjes aan de voorliggende oplossing aan. Zeer recentelijk hebben wij dat ook bij twee voorbeelden in Zeeuws-Vlaanderen gedaan.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik heb nog een vraag ter verduidelijking. Ik weet dat er op dit moment aan een advies gewerkt wordt. Wanneer kunnen wij informatie daarover vanuit het ministerie tegemoetzien?

Staatssecretaris Dekker:

Ik weet niet precies over welk advies mevrouw Vermue het nu heeft.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik kom daar na de vergadering nog wel op terug.

De voorzitter:

Voordat de Staatssecretaris zijn betoog vervolgt, deel ik mee dat de Minister andere verplichtingen heeft. Zij zal de vergadering zo dadelijk verlaten. Ik wil haar alvast danken voor haar komst en haar inbreng.

Staatssecretaris Dekker:

De heer Van Meenen stelde een vraag over de middelen voor onderwijsachterstand. Hij noemt die consequent «bezuinigingen» en ik noem die consequent «ramingsbijstellingen». Dat heeft ermee te maken dat het aantal kinderen in Nederland afneemt en het aantal zeer laagopgeleide mensen in Nederland ook. De middelen voor onderwijsachterstanden lopen dus navenant wat terug. De middelen die scholen per gewichtenleerling krijgen, blijven gewoon overeind. Daar wordt geen cent op bezuinigd.

Dan kom ik op de moties. Ik begin met de motie op stuk nr. 4 over het maximeren van de vrijwillige ouderbijdrage en het instellen van een wettelijk verbod op het weigeren van leerlingen als ze niet betalen en toch mee willen doen aan activiteiten. Ik vind die motie om een aantal redenen niet verstandig en wil haar dan ook ontraden. Ten eerste geeft deze motie aan dat wij in Den Haag, ondanks het feit dat ouders daar in een medezeggenschapsraad goed afspraken over zouden kunnen maken en daar ook instemmingsrecht over hebben, toch vinden dat wij het beter weten en leggen wij dit op. Dit is principieel. Heb je vertrouwen in oudergeledingen en in medezeggenschapsraden of niet? Ten tweede vind ik dat er een slecht signaal uitgaat van deze motie, omdat een vrijwillige bijdrage altijd vrijwillig is en blijft. Waarom zou je die dus moeten maximeren? Ten derde zien wij dat er bij alle maxima een discussie ontstaat over de hoogte ervan. Je stelt dan een plafond in dat ook weleens een opdrijvend effect kan hebben. Men kan zeggen: dat is kennelijk het normbedrag waar we naartoe kunnen werken. Ten vierde is het laatste verzoek in de motie heel ingewikkeld.

Laat ik een voorbeeld geven. Een gymnasium wil een Romereis organiseren. Denken de indieners dat een gymnasium dat nog gaat doen als ook de ouders die de reis niet betalen, zich kunnen beroepen op het recht dat hun kinderen toch mee mogen gaan? De school moet altijd een alternatief bieden. Als je deze lijn volgt, weet ik één ding zeker: dat leidt tot een verschraling van alle beetjes extra die scholen op dit moment doen met de vrijwillige ouderbijdrage. Daarom ontraad ik deze motie.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 5. Misschien is het goed om die te combineren met de motie op stuk nr. 12. In allebei die moties wordt nu al, op een vroeg moment, gevraagd om een aanpassing van de Wet eindtoetsing PO. De oproep van de heer Rog is mij uit het hart gegrepen. Ik denk dat we heel voorzichtig moeten zijn om op dit moment een eerste inkijk te geven van hoe het een en ander uitpakt. We zien dat de ontwikkelingen de goede kant op gaan. We zijn er nog niet, maar ze gaan wel de goede kant op. We moeten niet op voorhand al zeggen dat we de wet gaan aanpassen. Strikt genomen zou ik moeten zeggen dat ik beide moties prematuur vind en dat ik ze allebei ontraad. Hier en daar vind ik er ook nog wel een risico in schuilen dat het tot ongewenste effecten kan leiden, ook in het kader van kansenongelijkheid, denk aan toetstraining en dat soort zaken.

We weten dat we in de richting van de evaluatie in 2019 gaan. Als de indieners bereid zijn om beide motie aan te houden, kan ik in de aanloop naar die evaluatie deze twee opties – maar misschien is er ook nog wel een derde of een vierde optie mogelijk – eens meenemen en een uiteenzetting geven van de plussen en minnen als je zou kiezen voor een aanpassing. Aan de ene kant is er de motie van de leden Vermue, Van Dijk en Van Meenen op stuk nr. 5 en aan de andere kant de motie van de heer Duisenberg op stuk nr. 12. Ik geef er de voorkeur aan om pas wat te wijzigen als we een goede eindevaluatie hebben, in 2019. Dan kunnen we een goed debat houden en goed geïnformeerde keuzes maken. Kortom, ik verzoek de indieners om de moties op stuk nrs. 5 en 12 aan te houden.

De voorzitter:

Ik zie twee vingers: van de heer Van Dijk en van de heer Duisenberg. Volgens mij was de heer Van Dijk eerder, of was dat zijn pen?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, ik ben bescheiden. Ik ben niet de indiener van de motie, dus misschien wil de heer Duisenberg eerst. Anders wil ik mijn vraag wel voorleggen, in alle bescheidenheid. Wat de Staatssecretaris voorstelt, gaat volgens mij heel lang duren, namelijk tot 2019. Er is nu een probleem. Volgens mij zijn alle partijen zich daarvan bewust. In de motie van de heer Duisenberg wordt het probleem van de onterechte adviezen ook gesignaleerd. Dat vind ik hoopgevend. Met de motie waar mijn naam onder staat, wordt ook geprobeerd om daar een oplossing voor te vinden. Volgens mij moeten we proberen op kortere termijn een oplossing te vinden. Dat geef ik de eerste indieners van de motie maar even mee. Ik vind 2019 veel te laat. Wat mij betreft moet het sneller. Bij een interruptie moet er een vraag zijn. Is de Staatssecretaris dat met mij eens?

Staatssecretaris Dekker:

Wij hebben destijds een evaluatiebepaling in de wet opgenomen. Uw uitspraak was dat het goed zou zijn om daar wat tijd voor te nemen en om in 2019 te bekijken hoe de vlag erbij hangt. Ik kom natuurlijk voor die tijd nog bij de Kamer terug, want we sturen een jaarlijkse rapportage over de eindtoets. Dat doe ik volgend jaar weer en dan is er weer een moment dat wordt aangegrepen om deze discussie op te rakelen, kan ik mij voorstellen.

Waarom is 2019 in mijn ogen nog steeds een goed moment om te evalueren? Omdat we dan ook wat kunnen zeggen over de kwaliteit van de adviezen die zijn gegeven. Dan zien we hoe kinderen die vorig jaar voor het eerst onder het regime van de nieuwe wet een advies hebben ontvangen, het in de onderbouw van het voortgezet onderwijs hebben gedaan. Wij zien nu iets van een verschuiving. Iedereen zegt dat deze verschuiving niet de goede kant op is. Dit kan betekenen dat kinderen ondergeadviseerd worden, maar wij zagen ook dat veel kinderen met lage cijfers in het vo uitvielen. Misschien loopt dat nu iets op, terwijl de advisering beter wordt. Als je ziet dat de uitval en de afstroom in het vo afneemt, is de vraag of dat een negatieve of een positieve ontwikkeling is. Daarover kunnen wij volgens mij pas in 2019 een uitspraak doen, als we ook echt weten hoe die kinderen het in het voortgezet onderwijs gedaan hebben.

Nogmaals, ik denk dat dit het meest geëigende moment is om definitief iets te zeggen over nut en noodzaak van aanpassing van de wet. Dat vind ik nu echt veel te vroeg. Volgend jaar is er weer een moment waarop wij terugblikken op hoe het met de eindtoets in het lopend jaar is gegaan. De Kamer heeft dan altijd het recht om de discussie weer aan te zwengelen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mijn suggestie zou zijn om als indieners voor de stemming even bij elkaar te gaan zitten. Dat is een mededeling.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik denk dat ik het voorstel van de Staatssecretaris overneem en de desbetreffende motie zal aanhouden, maar ik wil nog even mijn overwegingen noemen. Ik zei het in de tweede termijn van de Kamer ook al in mijn antwoord aan de heer Rog. Dit moet je echt heel zorgvuldig doen. De Staatssecretaris noemt niet alleen de eindevaluatie, maar zegt ook dat er volgend jaar een tussentijdse rapportage komt. Laat ik helder zijn: ik verwacht helemaal niet dat in die tussentijdse rapportage een volledige afweging zal plaatsvinden van voordelen en nadelen. De Staatssecretaris heeft die immers duidelijk aangekondigd voor 2019. Ik weet echter zeker – daar ga ik maar even van uit – dat in de volgende brief wel vooruit wordt gekeken en dat deze verzoeken en de eerste kanttekeningen daarbij afhankelijk van de resultaten hun schaduw vooruitwerpen. Bij de eindevaluatie in 2019 zal dit echter volledig en zorgvuldig worden bekeken. Met die woorden wil ik mijn motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Duisenberg stel ik voor, zijn motie (34 511, nr. 12) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

De heer Duisenberg heeft zijn motie aangehouden, maar hij stelde de Staatssecretaris ook een vraag. Het was immers een interruptie. Ik weet niet of de Staatssecretaris nog iets wil zeggen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik zei net iets over het formele evaluatiemoment. Ieder jaar blikken wij rond deze tijd terug om te zien hoe de afnameperiode in het jaar daarvoor is gegaan. Daarbij bekijken we natuurlijk niet alleen hoe de adviezen zich hebben ontwikkeld; wij zetten dat ook af tegenover bijvoorbeeld sesna. Wij zien dat het dit jaar ten opzichte van het vorige jaar op een aantal onderdelen is verbeterd, maar ook dat er op een aantal onderdelen nog echt wel reden is voor zorg. Ik kan dat volgend jaar weer doen. Dan is er dus weer een moment, nog even los van de formele evaluatie, waarop wij in staat zijn om echt uitgebreider op basis van het studiesucces in het vo terug te blikken op de kwaliteit van adviezen. Dan kunnen we wel iets zeggen over de vraag of de ontwikkelingen de goede kant op gaan. We houden de vinger aan de pols.

De voorzitter:

Drie mensen willen nog graag een interruptie plegen. De heer Grashoff stak als eerste zijn vinger op.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Misschien is het beter dat mevrouw Vermue eerst reageert. Dat lijkt mij een logischere volgorde.

Mevrouw Vermue (PvdA):

Ik wilde geen interruptie plegen, maar een mededeling doen naar aanleiding van de oproep van de heer Van Dijk. In overleg met de indieners zullen wij komende week besluiten of we de motie op stuk nr. 5 aanhouden.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik denk dat het heel verstandig is om hierover te overleggen met de indieners. Ik wil hier best aangeven dat ik zeer twijfel over het wel of niet ondersteunen van deze motie, want eigenlijk vind ik dat dit een serieus probleem is en dat wij niet tot 2019 moeten gaan zitten wachten. Dat zeg ik ook tegen de Staatssecretaris. Ik aarzel echter ook erg: is dit nu de juiste, zorgvuldige oplossing? Opnieuw een toetscultuur aanjagen is in elk geval niet wat ik wil en dat vind ik wel een risico. Als de Staatssecretaris echt op een serieus niveau veel eerder dan in 2019 opnieuw met ons hierover wil discussiëren, dan kan ik mij voorstellen dat wij eruit komen. Anders moet ik toch maar mijn mind opmaken over deze motie.

De voorzitter:

En uw specifieke vraag aan de Staatssecretaris?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Is de Staatssecretaris bereid om op basis van tussenrapportages eerder en serieus met een aantal opties aan de slag te gaan?

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben best bereid om dat te doen. Ik denk dat wij volgend jaar opnieuw een discussie kunnen voeren, net zoals die dit jaar heeft plaatsgevonden. Dan zullen we weer meer informatie hebben en beter zicht hebben op de ontwikkelingen. Maar ik kan natuurlijk niet toveren. De kinderen doorlopen het vo op een normale snelheid. Wij kunnen pas in 2019 iets zinnigs zeggen over de kinderen die in de eerste lichting de eindtoets hebben gedaan als zij de onderbouw van het voortgezet onderwijs hebben afgerond: klopten de adviezen, zien we bij bepaalde groepen afstroom of misschien juist opstroom, constateren we inderdaad dat te laag is geadviseerd? Daar kan ik natuurlijk geen verandering in brengen. Ik kan er volledig in meegaan als de Kamer er al volgend jaar serieus naar wil kijken en wil dat we opnieuw onze mind opmaken over de vraag of we niet al, vooruitlopend op de evaluatie, iets moeten doen. Ik zeg echter wel dat je niet de illusie moet hebben dat je er met quick wins van afkomt. De voorliggende motie over automatische bijstelling in het tweede moment is echt een uitnodiging voor examentrainingsbureaus om zich vol op de markt te storten. Ik weet dat dit alleen maar meer kansenongelijkheid tot stand zal brengen in plaats van minder.

De voorzitter:

Heeft de heer Grashoff nog behoefte aan een vervolgvraag? Ik zie dat dit niet het geval is. Dan ga we naar de heer Van Meenen, die overigens wel door zijn interrupties heen is. We zitten echter goed in de tijdsplanning, dus ik gun hem zijn derde interruptie.

De heer Van Meenen (D66):

Wat een milde voorzitter; hartelijk dank daarvoor. Dit is ook voor mijn fractie een dilemma. We waren een van de fracties die aan de oorsprong stonden van de wet zoals die nu is. We hebben met zijn allen heel bewust gekozen voor de mogelijkheid van een heroverweging. Ook ik aarzel erg of we deze weg moeten kiezen. We moeten ons echter wel realiseren dat we bezig zijn met een AO over kansen. De verwachting destijds over hoe vaak een heroverweging zou plaatsvinden was anders dan nu in de praktijk gebeurt. Het lijkt me dus prima om met zijn allen heel goed na te denken over de vraag of we iets anders willen en wat we daar nog voor nodig hebben. Ik zeg wel tegen scholen dat ze zich moeten realiseren dat Den Haag het voor hen gaat doen als ze zelf hun verantwoordelijkheid niet nemen. Dat is zelden goed nieuws. Ik pleit er bij de indiener van deze motie, waar ik zelf onder sta, voor om de motie aan te houden en om het gesprek met elkaar aan te gaan.

Staatssecretaris Dekker:

Ik hoop alleen maar dat het onderwijs luistert naar de woorden van de heer Van Meenen. Ik zie dit als een steun in de rug in de gesprekken die ik ga voeren met de scholen om dat heroverwegingsmoment ook echt serieus te nemen.

De voorzitter:

Dank. Ik zie geen interrupties meer. Volgens mij was de Staatssecretaris nog bezig met de afronding van zijn tweede termijn.

Staatssecretaris Dekker:

In de motie op stuk nr. 6 zitten heel veel verzoeken, maar eigenlijk zijn we op al die fronten al aan het werk. Een taskforce bekijkt hoe de samenwerking tussen kinderopvang en basisscholen beter kan. Ik vermoed dat die nog voor de verkiezingen met een advies kan komen. De heer Asscher en ik zijn onlangs bijgepraat. We gaan per 1 augustus met tien besturen aan de slag om die Tiener Colleges, voor kinderen tussen 10 en 14 jaar, te testen. Waar lopen ze tegen aan en hoe kunnen we belemmeringen wegnemen? Deze motie is in mijn ogen dus overbodig.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter? Nu mag het niet meer, natuurlijk. Ik tart u wel erg.

De voorzitter:

U tart mij inderdaad. Als het heel kort is, mag het.

De heer Van Meenen (D66):

In de motie gaat het ook nog over scholen voor kinderen van 2 tot 18 jaar. Ik heb niet gehoord dat de Staatssecretaris ook met hen bezig is. Is hij ook bezig om dat te onderzoeken?

Staatssecretaris Dekker:

Ik wil van alles onderzoeken, maar wij zijn echt enorm bezig om met allerlei scholen die spannende nieuwe concepten hebben, te bekijken wat wij kunnen doen om die mogelijk te maken. Tegen welke wet- en regelgeving lopen ze aan? Hoe kunnen we daar een mouw aan passen? Soms hebben regels een functie. Denk aan kwaliteitsbewaking of aan regels waardoor geld rechtmatig wordt besteed. We kunnen dus niet zomaar overal carte blanche geven. Op de grote punten in de motie, de overgang van kinderopvang naar basisschool, de middenschool en de doorgaande lijn in een soort grote school waarin po en vo aan elkaar geplakt zijn, lopen al allerlei initiatieven. Er gebeurt dus wat u vraagt.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb even een ordevraag. Wat betekent dit antwoord voor deze motie? Ik kijk ook even naar de heer Van Meenen. Trekt hij de motie in of niet?

De voorzitter:

Wilt u via de microfoon spreken? Volgens mij was de Staatssecretaris ook nog bezig met zijn preadvies over deze motie.

Staatssecretaris Dekker:

Wij hebben onlangs een goed gesprek gevoerd in deze commissie, waarin besloten is dat overbodige moties worden ontraden.

De voorzitter:

Dat is duidelijk. Ik zie dat de heer Van Meenen geen behoefte meer heeft om hierop te reageren.

Staatssecretaris Dekker:

De motie-Van Meenen c.s. op stuk nr. 7 gaat over het stimuleren van dubbele schooladviezen. Ik zoek even naar wat hiermee precies wordt bedoeld. Er was lange tijd een beleid, ook vanuit vo-scholen, om dubbele adviezen te ontmoedigen. We hebben gezegd dat we dat niet willen, omdat we het beste schooladvies voor kinderen willen. Dat is soms enkelvoudig en soms meervoudig. We gaan er nu voor zorgen dat het uitsluiten van dubbele adviezen, wat op bepaalde plekken praktijk was, bij wet wordt verboden. In deze motie wordt iets anders gevraagd, namelijk dat er meer meervoudige adviezen moeten worden gegeven. Voor sommige kinderen is het echter klip-en-klaar waar zij naartoe moeten. Ik vind het signaal dat we enkelvoudige dan wel meervoudige adviezen moeten stimuleren, niet zo goed. Ik vind dat we een zo goed mogelijk advies moeten geven. Dat is mijn eerste kanttekening bij deze motie.

Ik ben het wel eens met de heer Van Meenen dat een vmbo-havoadvies, een havo-vwo-advies, een dubbel advies of een enkel advies maar in beperkte mate iets zegt. Kinderen hebben vaak meer talenten en hebben soms ook meer behoefte aan zorg. Dat zijn allerlei onderdelen die bij het onderwijskundig rapport kunnen worden betrokken. Ik vind het belangrijk dat een aankomende school daar rekening mee houdt, maar ik vind het ook ingewikkeld om dit in de systematiek van de schooladvisering mee te nemen, omdat het schooladvies een leerling het recht geeft om bij een bepaalde school binnen te komen. Een schooladvies waarin staat dat een kind ergens tussen het vmbo en het gymnasium in zit, is heel ingewikkeld. Bovendien zou zo'n kind daarmee aan kunnen kloppen bij het gymnasium, waar het misschien helemaal niet tot z'n recht komt omdat het dat, zelfs met een disharmonisch profiel, op een aantal vlakken never nooit aankan. Misschien kan ik de heer Van Meenen ertoe verleiden om ofwel zijn motie aan te houden, ofwel genoegen te nemen met de toezegging van mijn kant dat ik wil stimuleren dat het advies zo goed mogelijk is, of het nu enkelvoudig of meervoudig is. Daarnaast ga ik met de scholen in gesprek om na te gaan wat we kunnen doen om het advies, los van het formele advies, te verrijken met andere elementen, zoals niet-cognitieve vaardigheden en talenten van leerlingen. Dat zou bijvoorbeeld kunnen in het onderwijskundig rapport. Daarmee zouden we recht doen aan hetgeen de heer Van Meenen met zijn motie beoogt zonder dat we de systematiek in de war schoppen. Anders moet ik de motie ontraden.

De voorzitter:

De heer Van Meenen denkt er even over na.

Staatssecretaris Dekker:

De motie op stuk nr. 8 ontraad ik, omdat die volstrekt overbodig is. Als scholen in aanmerking willen komen voor het predicaat «excellent» moeten ze sowieso goed zijn en een goed onderbouwrendement hebben. Je krijgt alleen een goed onderbouwrendement als je leerlingen in staat stelt om boven zichzelf uit te stijgen en kansen biedt. De heer Grashoff schudt zijn hoofd, maar dat is dus wel het geval. Het onderbouwrendement beschermt leerlingen juist en gaat juist uit van gelijke kansen. Bovendien wordt in de motie net gedaan alsof scholen alleen het predicaat «excellent» krijgen vanwege een soort selectiebeleid. Dat werp ik echt verre van me. Wat de heer Grashoff beoogt, doen we al. Daarom is deze motie overbodig.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik begrijp deze ergernis echt absoluut niet. De twee voorbeelden die de Staatssecretaris aan het begin van zijn betoog heeft gegeven, zijn wat mij betreft goede voorbeelden die hier naadloos in passen. Als er scholen zijn die misbruik maken van de regels en excellent willen worden over de ruggen van de leerlingen, moeten we daar een dam tegen opwerpen. Ik kan mij niet voorstellen dat de Staatssecretaris dat niet met mij eens zou zijn. Ik snap deze irritatie dus werkelijk niet. Volgens mij past deze motie naadloos in hetgeen de Staatssecretaris zelf beoogt met excellente scholen.

Staatssecretaris Dekker:

Het past er zo naadloos in dat dit precies is wat wij al doen. De heer Grashoff vraagt ons om iets wat we al niet doen, niet meer te doen. Hij gaf twee voorbeelden van mooie scholen die excellent zijn omdat ze kansen bieden aan leerlingen. Ik durf hier te zeggen dat alle excellente scholen kansen bieden aan leerlingen. Als de heer Grashoff het gevoel heeft dat er scholen tussen zitten die dat alleen bereiken door middel van uitsluiting of selectie, hoor ik graag welke scholen dat zijn. Ik durf te wedden dat hij geen school kan noemen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Even glashelder: ik heb de criteria voor excellente scholen erbij gepakt en er staan simpelweg geen criteria bij op het gebied van kansengelijkheid en inspanning op dat vlak. Die maken nu dus geen onderdeel uit van de procedure die namens de Staatssecretaris wordt gevolgd door de onderwijsinspectie en de jury. Ik stel voor om ze er wel in te stoppen. Ik zou niet weten wat het probleem daarmee is. Het zou elkaar dan kunnen versterken, zodat we samen iets doen aan kansenongelijkheid. Overigens heb ik, zonder namen te noemen – dat vind ik altijd een beetje flauw – voorbeelden gehoord in mijn omgeving die wel degelijk aanleiding geven om te veronderstellen dat sommige excellente scholen dit misbruiken. Misschien geldt het wel voor meerdere excellente scholen, want ik heb geen keiharde statistische gegevens hierover. Ik ken echter voorbeelden waarin er evident misbruik wordt gemaakt door lastigheden buiten de deur te houden om het predicaat «excellent» te kunnen krijgen.

Staatssecretaris Dekker:

Dan zou ik zeggen: noem namen en rugnummers, want dan kunnen we het erover hebben. Ik heb echt geen idee waarover de heer Grashoff het heeft. Ik kan me ook niet voorstellen dat de jury scholen die evident een uitsluitingsbeleid voeren, excellent zou noemen. In die jury zitten allerlei deskundige mensen die een hele trits aan criteria langsgaan en aan scholen vragen waarop ze zich willen laten voorstaan en hoe ze kansen bieden aan leerlingen. Ik werp dat dus echt verre van mij.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 9. Ook daarvan ben ik geen voorstander. Met deze motie wordt de regering opgeroepen scholen met brede brugklassen financieel te belonen. Dat kan natuurlijk; dat is een politieke keuze. Het zou wel betekenen dat bijvoorbeeld categorale gymnasia of categorale mavo's een minnetje krijgen, want als er ergens een plusje naartoe moet, moet dat ook ergens vandaan komen. Ik weet ook niet of het heel erg eerlijk is aangezien de stelling dat brede brugklassen duurder zouden zijn, niet te rechtvaardigen is. Mijn oordeel is: ontraden.

De motie op stuk nr. 10 is eigenlijk een lijntester van de heer Grashoff. Hij wilde bekijken of we wel op een lijn zitten. Wij gaan datgene doen wat hij in de motie vraagt. Dat is dus zowel een toezegging als de reden waarom ik deze motie overbodig vind en haar dus ontraad.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter, op basis van deze expliciete toezegging trek ik de motie in. Ik kijk even rond om te zien of mijn mede-indieners dat met mij eens zijn. Dat is het geval.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Grashoff c.s. (34 511, nr. 10) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Volgens mij ben ik door de moties heen.

De voorzitter:

Daarmee zijn we gekomen aan het einde van dit overleg. Ik dank de bewindspersonen en natuurlijk de initiatiefnemers. Zoals u al weet, zijn de stemmingen niet morgen maar volgende week dinsdag. Ik dank u allen voor uw komst.

Sluiting 17.07 uur.

Naar boven