Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 34362 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 34362 nr. 5 |
Vastgesteld 16 december 2015
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 9 december 2015 inzake het rapport Onderzoekscommissie ontnemingsschikking en Rapport Erfgoedinspectie (commissie Oosting) (Kamerstuk 34 362, nr. 5).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 december 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Ypma
De griffier van de commissie, Nava
1
Kunt u op iedere vraag afzonderlijk antwoorden zonder door te verwijzen naar eerder of later gegeven antwoorden?
Ja.
2
Wie nam de beslissing om het verslag van het gesprek tussen de heer Roes en toenmalig Staatssecretaris Teeven op 25 april 2014 te kwalificeren als een persoonlijke aantekening van een ambtenaar? Was deze kwalificatie rechtens juist?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President (Handelingen II 2014/15, nr. 61, item 23). De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
3
Op welk moment hoorde de Minister-President voor het eerst van twijfels over de schikkingsovereenkomst d.d. 17 augustus 2000? Hoe is daar vervolgens op geacteerd?
De Minister-President is naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur op 11 maart 2014 ervan op de hoogte gebracht dat de schikkingsovereenkomst uit augustus 2000 ter discussie stond. De uitzending heeft ertoe geleid,zoals de Commissie beschrijft, dat de heer Van Brummen in april 2014 is verzocht onderzoek naar de schikking te doen.
4
Waaruit bestond de betrokkenheid van het Ministerie van Algemene Zaken bij de wijze waarop de Kamer is geïnformeerd over de schikkingsovereenkomst?
De Minister-President is naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur op 11 maart 2014 ervan op de hoogte gebracht dat de schikkingsovereenkomst uit augustus 2000 ter discussie stond. De uitzending heeft ertoe geleid, zoals de Commissie beschrijft, dat de heer Van Brummen in april 2014 is verzocht onderzoek naar de schikking te doen.
5
Hoe is het Ministerie van Algemene Zaken vanuit het Ministerie van (Veiligheid en) Justitie betrokken bij de afdoening van de informatieverzoeken vanuit de Tweede Kamer over de schikkingsovereenkomst?
De informatievoorziening aan de Tweede Kamer over dit dossier ligt primair bij de verantwoordelijke Minister van Veiligheid en Justitie. Het Ministerie van Algemene Zaken beschikte derhalve niet over de onderliggende stukken, maar is wel steeds geïnformeerd over de conceptbrieven aan de Tweede Kamer.
6
Op welk moment is de Minister-President geïnformeerd over de herinnering van toenmalig Staatssecretaris Teeven en door wie is dit gebeurd?
Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014, waarin wordt gesteld dat «derhalve geen onderbouwde uitspraken [kunnen] worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt» (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123, blz. 3). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen.
7
Ging de schikkingsovereenkomst met Cees H. expliciet in tegen de kenbaar gemaakte opvattingen en aanwijzingen van de toenmalige Minister van Justitie? Is er klaarblijkelijk wel degelijk een package-deal gesloten en is daarmee afgeweken van de lijn en dat er bewust informatie is achtergehouden om dit verborgen te houden? Kwalificeert u dit als een ambtsmisdrijf of ambtsverzuim?
De schikkingsovereenkomst en de voorwaarde daarin voor Cees H. om de staat 750.000 gulden te betalen hebben de instemming gekregen van het College van PG's. Wel constateert de Commissie (p. 243) dat door de Minister en het College een duidelijke aanwijzing was gegeven om geen koppeling te leggen tussen ontneming en strafreductie. Terecht werden beide sporen – ontneming en gratie – dan ook gesplitst, maar de Commissie beschrijft hoe materieel ontneming en gratiëring aan elkaar gekoppeld bleven, althans zo moet dat op de ontvanger van de parallelle brieven hierover zijn overgekomen. Het rapport bevat geen aanwijzingen dat daarover door een betrokkene binnen het OM bewust informatie is achtergehouden.
8
Wanneer is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op de hoogte gesteld van de herinnering van de heer Teeven?
Minister Schippers heeft nooit met de heer Teeven over zijn herinneringen terzake gesproken. Zij is hierover via de media op de hoogte gesteld.
9
Is de gespreknotitie van de heer Roes en/of de herinnering van de heer Teeven gedeeld in de ministerraad? Zo ja, wanneer en was toenmalig Staatssecretaris Teeven daarbij aanwezig?
Nee.
10
Hebt u voor het beoordelen van deze deal referentiemateriaal gebruikt om tot een vergelijk te komen dan wel het dossier van Cees H. te beoordelen? Zo ja, welke informatie was dat?
Deze vraag, die betrekking heeft op de inrichting van het onderzoek, heb ik voorgelegd aan de Commissie. Het antwoord van de Commissie is vermeld in de daarop betrekking hebbende bijlage1.
11
Wanneer zijn u en Staatssecretaris Dijkhoff geïnformeerd over de herinnering van de heer Teeven en door wie?
Bij brief van 3 juni 2014 werd de Kamer geïnformeerd over het gesprek tussen de Minister en de heer Teeven en dat de heer Van Brummen over de herinneringen van de heer Teeven was geïnformeerd. De heer Teeven heeft op 4 maart 2015 in het gesprek over de uitzending van Nieuwsuur uit zijn geheugen verschillende bedragen genoemd (2 miljoen, 2,2 miljoen en 4,8 miljoen gulden) die niet overeenkwamen met het bedrag dat Nieuwsuur had aangekondigd die avond te gaan noemen. Op 9 maart 2015 werden mij en de heer Dijkhoff, in onze hoedanigheid van Kamerlid, de bedragen 2,3 miljoen gulden als hoofdsom en 4,8 miljoen gulden als rente op rente bekend (tezamen 7,1 miljoen gulden). Die bedragen klopten niet met het door Nieuwsuur bekend gemaakte en door de vondst van het bonnetje op het departement bevestigde feitelijke bedrag dat werd overgemaakt. De gespreksnotitie hebben de heer Dijkhoff en ik niet eerder gelezen dan in het rapport van de commissie Oosting.
Van de heer Dijkhoff heb ik begrepen dat, na mijn vertrek, DG Roes op 9 maart wel gebruik heeft gemaakt van zijn gespreksnotitie om, deels via parafrases en citaten, vragen van de heer Dijkhoff te beantwoorden. De notitie is toen niet integraal voorgelezen en de heer Dijkhoff heeft deze ook niet zelf gelezen.
12
Zou bij dergelijke overeenkomsten – juist ook als er sprake kan zijn van getuigenissen of andere informatie – alles niet beter moeten worden vastgelegd wat van beide zijden wordt gedaan, zodat daarmee zo’n overeenkomst ook achteraf controleerbaar blijft?
Ja.
13
Hoe kwalificeert u hetgeen in het persbericht op pagina 2 wordt aangegeven dat er geen dossier Cees H. bij de Belastingdienst aanwezig is? Iedereen heeft toch een dossier? Of werd u alleen toegang tot informatie gegeven als het louter met de deal te maken had?
In het persbericht van de Commissie staat op pagina 2 dat de Belastingdienst niet beschikt over een dossier van H. waaruit blijkt dat sprake is van aangifte inkomsten- of vermogensbelasting. Dit is een feitelijke constatering van de Commissie. De Belastingdienst heeft alle aan hem gestelde vragen van de Commissie beantwoord.
14
Hebt u kunnen ontdekken hoe het mogelijk is dat het openbaar ministerie (OM) een package-deal kon sluiten nadrukkelijk tegen de instructie van de Minister van Justitie in om dat niet te doen? Heeft dit te maken met een beperkte informatiestroom van het ministerie richting het OM?
De Commissie noemt de koppeling tussen de ontneming met een afspraak omtrent gratie een packagedeal. Uit het rapport van de Commissie blijkt dat de betrokken officier door de leiding van het OM «te kennen is gegeven dat geen verband mocht worden gelegd tussen, kort gezegd, de ontnemingsschikking en de gratiering». De toenmalige Minister meldde dat zo aan de Kamer. Van een beperkte informatiestroom over dit aspect van de schikking is dus geen sprake geweest.
15
Bent u en/of Staatssecretaris Dijkhoff betrokken geweest bij het opstellen van Kamerstukken c.q. persverklaringen inzake deze kwestie? Zo ja, waaruit bestond die betrokkenheid en om welke Kamerstukken en/of persverklaringen gaat het precies?
Als woordvoerder Veiligheid en Justitie werd ik vanwege de politieke gevoeligheid van dit dossier op verzoek van de Minister bij Kamerstukken betrokken. Ik heb de Minister van advies voorzien. Het is aan de Minister om te doen met dit advies wat hem goeddunkt. De Minister is verantwoordelijk voor de uiteindelijk aan de Kamer toegestuurde stukken.
De heer Dijkhoff en ik zijn op 4 maart betrokken geweest bij het bespreken van het concept-persbericht in reactie op de door Nieuwsuur verstrekte informatie over hun uitzending diezelfde avond.
16
Wat vind u, terugkijkend, van de uitlatingen van de heer Swagerman in het NRC Handelsblad d.d. 9 maart 2015 dat het niet-informeren van de fiscus «niet onlogisch» was en dat de vraag om welk bedrag het ging «helemaal niet relevant» was?
Uit het rapport van de Commissie blijkt dat het College pas na ondertekening van de ontnemingsschikking op de hoogte is gebracht van het niet-informeren van de fiscus, terwijl het College de opdracht had gegeven contact te leggen met de Belastingdienst. Het Amsterdams parket had het College daarover moeten informeren, ongeacht de hoogte van het bedrag.
17
Heeft de Minister-President in zijn rol als formateur kandidaat-bewindspersoon Teeven op enig moment bevraagd op zijn betrokkenheid en wetenschap bij de schikkingsovereenkomst met de heer Cees H.? Zo ja, wat is hier gewisseld?
De schikkingsovereenkomst is tijdens het formatieproces niet aan de orde geweest.
18
Met wie heeft de Minister-President gesproken over de herinnering van de heer Teeven? Hebben andere bewindspersonen de herinnering van de heer Teeven vernomen en/of gedeeld? Zo ja, door wie, met wie en wanneer?
De Minister-President heeft niet met andere bewindspersonen dan met Staatssecretaris Teeven hierover gesproken.
19
Kunt u de integrale verslagen van de gesprekken, zoals deze met de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking (hierna: onderzoekscommissie) zijn gevoerd, en de schriftelijke communicatie die tussen alle betrokkenen en de onderzoekscommissie hebben plaatsgevonden, als bijlage bij de beantwoording van de feitelijke vragen aan de Kamer doen toekomen?
In artikel 12 van het Instellingsbesluit (ook weergegeven op blz. 310–312 van het rapport) is bepaald dat het archief van de Commissie na afloop van het onderzoek wordt overgebracht naar het ministerie en dat het beheer plaats vindt met inachtneming van de door de Commissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid. De Commissie heeft in haar Gespreksprotocol (opgenomen op blz. 420 en 421 van het rapport) vastgelegd dat zij op basis van vertrouwelijkheid omgaat met de gesprekken en de verslagen van de gesprekken. De Commissie heeft mij medegedeeld dat deze vertrouwelijkheid is toegezegd aan allen met wie zij heeft gesproken, zoals zij ook heeft geantwoord op de aan haar voorgelegde vraag 248, opgenomen in de bijlage bij deze brief.
20
Zijn er vaste procedures voor de betrokkenheid van het College van procureurs-generaal en/of de Minister van Veiligheid en Justitie of zelfs de Minister-President bij lopende onderzoeken van het OM en het al dan niet doorzetten van vervolging en/of het sluiten van schikkingsovereenkomsten of opleggen van transacties/schikkinen door het OM? Gelden daarvoor criteria, zoals de hoogte van de mogelijke straf, de hoogte van de boete, het soort strafzaak, de betrokken persoon (bekendheid, positie in samenleving zoals politicus (lid Eerste of Tweede Kamer), bestuurder, etc.)? Geldt de ministeriële betrokkenheid ook voor mogelijke persberichten en andere uitingen? Zijn er recente voorbeelden van die betrokkenheid, bijvoorbeeld onderzoeken inzake politici? Is daarbij de rol van de Minister louter geïnformeerd worden of ook met invloed op het proces?
In artikel 129 van de Wet op de rechterlijke organisatie is neergelegd dat het College van procureurs-generaal mij de inlichtingen verstrekt die ik nodig heb. In artikel 11 van het Reglement van het College van procureurs-generaal is neergelegd dat het College mij op de hoogte stelt van ontwikkelingen in het algemeen, van voorvallen en van strafzaken die de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot de strafrechtelijke rechtshandhaving raken of die van bijzondere betekenis zijn voor de rechtshandhaving, alsmede in de gevallen waarvan ik zulks aangeef. Aan deze bepalingen wordt uitvoering gegeven. Op dagelijkse basis word ik, rechtstreeks of via de ambtelijke lijn, door het College op de hoogte gehouden van bijzondere of gevoelige zaken. Dit geschiedt met het oog op mijn politieke verantwoordelijkheid voor het handelen van het openbaar ministerie en voor de rechtshandhaving in het algemeen. Deze bepalingen en procedures voorzien niet in een rol van de Minister-President. Wel constateer ik met de Commissie dat ik, anders dan het Reglement van orde aangeeft, de besluitenlijsten van de Collegevergaderingen niet ontvang. Ik voel mij echter goed geïnformeerd door het College en zal met het College bespreken of en zo ja op welke wijze dit Reglement op dit punt moet worden aangepast.
Het aangaan van schikkingen is genormeerd in de «Aanwijzing afpakken» (een beleidsregel) en in een interne instructie binnen het OM, de «Instructie afpakken». De Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties bepaalt welke voorgenomen transacties aan het College van procureurs-generaal respectievelijk aan de Minister van Veiligheid en Justitie ter instemming worden voorgelegd. Dergelijke hoge of bijzondere transacties kunnen ook een ontnemingscomponent bevatten, maar dat hoeft niet. Over hoge en bijzondere transacties die aan mij dienen te worden voorgelegd wordt via een persbericht door het OM extern verantwoording afgelegd.
21
Hoe vaak is het sinds 1998 voorgekomen dat deals zijn gesloten waarin de Belastingdienst buiten beschouwing werd gelaten?
Mij zijn geen andere schikkingen bekend waarin is afgesproken de Belastingdienst buiten dergelijke schikkingen te houden en niet te informeren. Ik merk hierbij echter op dat, zoals mijn ambtsvoorganger u in bij brief van 13 maart 2014 heeft gemeld, de systemen van het openbaar ministerie niet zijn ingericht op het genereren van dergelijke informatie (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 112). De clausule in de ontnemingsschikkingsovereenkomst over geheimhouding, ook jegens de Belastingdienst, past geenszins bij het toentertijd geldende beleid. De geheimhoudingsclausule in de schikkingsovereenkomst met Cees H. moet in dit licht als een uitzondering worden beschouwd.
22
Op welke momenten in de periode tussen 1 maart 2015 en 12 maart 2015 zijn de heren Dijkhoff en Van der Steur op het Ministerie van Veiligheid en Justitie geweest?
Op 4 maart en 9 maart 2015 zijn toenmalig campagneleider Dijkhoff en ik in mijn toenmalige functie van Tweede Kamerlid op het Ministerie van Veiligheid en Justitie geweest.
23
Klopt de uitspraak van advocaat Sander Janssen dat destijds alleen in zaken van leven of dood deals met criminelen mochten worden gesloten? (Volkskrant, 10 december 2015, pagina 5) Is dit van toepassing op de schikking met Cees H.?
Nee. Zie bijlage 4 bij het rapport van de Commissie Oosting.
24
Hoe gaat u bij het informeren van de Kamer om met informatie waarvan de feitelijke juistheid niet vast staat, maar die desalniettemin politieke en contextuele relevantie hebben?
Hoewel daarmee terughoudend moet worden omgegaan, zijn er zeker omstandigheden denkbaar waarin aan uw Kamer informatie wordt verstrekt, ook als de feitelijke juistheid daarvan niet vaststaat. Als zulke omstandigheden zich voordoen, zal ook aangegeven worden waarom de informatie niettemin verstrekt wordt, ondanks de onzekerheid omtrent de feiten.
25
Op welke momenten tussen de eerste uitzending van Nieuwsuur over de schikking en het aftreden van de bewindspersonen Opstelten en Teeven zijn de Kamerleden Dijkhoff en Van Der Steur precies op het Ministerie van Veiligheid en Justitie geweest om over zaken die betrekking hadden op betreffende schikking te spreken? Welk doel hadden deze gesprekken en wat is er precies besproken?
In de loop van 2014 en in 2015, met name op 4 en 9 maart heb ik contact gehad met Minister Opstelten in mijn hoedanigheid als woordvoerder Veiligheid en Justitie. De kwestie van de ontnemingsschikking betrof, zoals de commissie Oosting ook aangeeft, een politiek gevoelig dossier waarin veel onduidelijkheid bestond over de gang van zaken. De daaruit voortvloeiende zorg heb ik met de Minister gedeeld. Er was daarnaast geregeld overleg met de Minister, al dan niet via zijn politiek assistent.
De heer Dijkhoff heeft, als campagneleider, gesproken met Minister Opstelten op 4 en 9 maart 2015. Op 4 maart heeft ook Staatssecretaris Teeven enige tijd deelgenomen aan het gesprek. Op 4 maart werd gesproken over de aankondiging van Nieuwsuur en het door hen genoemde exacte bedrag. Op 9 maart werd vooral gesproken over het inmiddels op het departement teruggevonden «bonnetje», dat het op 4 maart door Nieuwsuur onthulde exacte bedrag bevestigde.
De zaak kende al de nodige voorgeschiedenis, onze insteek was dan ook vooral om kritisch door te vragen. Wij herinneren ons dat deze gesprekken soms pittig waren als er formuleringen gesuggereerd werden die technisch wel klopten, maar naar onze smaak teveel nuanceerden. Wij herinneren ons de gesprekken niet zozeer als het helpen opbouwen van een verdediging, maar de opgebouwde verdedigingslijn te testen op houdbaarheid.
26
Waarom is er naar aanleiding van de herinneringen van de heer Teeven over de 4,8 miljoen nooit verder onderzoek gedaan?
De herinneringen van de heer Teeven zijn gedeeld met de toenmalige Minister en met de heer Van Brummen. De heer Van Brummen heeft de herinneringen van de heer Teeven betrokken bij zijn bevindingen en vastgesteld dat de betrokkenen, inclusief de heer Teeven, onvoldoende herinneringen hebben aan de feitelijke financiële afwikkeling. Er konden, op basis van de bevindingen van de heer Van Brummen, geen onderbouwde uitspraken worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt (zie ook de brief van 3 juni 2014, Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123). Daarmee is op dat moment het onderzoek naar de financiële afwikkeling van de schikking beëindigd.
Uit de op p. 165 van het rapport van de Commissie afgedrukte gespreksaantekeningen van het gesprek tussen de heren Teeven en Roes op 25 april 2014 volgt dat het volgens de heer Teeven – in zijn herinnering – ging om een hoofdsom van 2,3 miljoen en over rente op rente van ongeveer 4,8 miljoen gulden die afzonderlijk, volgens de heer Teeven, was geboekt op een rekening waarop geen beslag was gelegd. Volgens de gespreksaantekeningen heeft de heer Teeven vervolgens gezegd «dat staat mij bij».
Nu de bedragen van 2,3 miljoen en 4,8 miljoen gulden leiden tot een som van 7,1 miljoen gulden en de genoemde 4,8 miljoen, volgens de heer Teeven, was geboekt op een renterekening waarop geen beslag was gelegd en waarop de schikking, zoals vermeld in de schikkingsovereenkomst, dan ook geen betrekking had, bestond er onvoldoende duidelijkheid over deze bedragen en waren deze bedragen onvoldoende concreet om nader te onderzoek te doen. Dit geldt temeer nu in die periode in de media diverse bedragen, niet zijnde de door de heer Teeven genoemde bedragen, de ronde deden, en waarover eveneens bij mijn ministerie onvoldoende duidelijkheid bestond.
27
Waarom is er vastgehouden aan de verklaring dat de heer Teeven onvoldoende herinneringen had aan de schikking, terwijl onder andere uit het gesprek met de heer Roes is gebleken dat hij zich een bedrag van 4,8 miljoen kon herinneren én de heer Teeven in de media heeft vermeld alles te weten?
Uit de op p. 165 van het rapport van de Commissie afgedrukte gespreksaantekeningen van het gesprek tussen de heren Teeven en Roes op 25 april 2014 volgt dat het volgens de heer Teeven – in zijn herinnering – ging om een hoofdsom van 2,3 miljoen en over rente op rente van ongeveer 4,8 miljoen gulden die afzonderlijk, volgens de heer Teeven, was geboekt op een rekening waarop geen beslag was gelegd. Volgens de gespreksaantekeningen heeft de heer Teeven vervolgens gezegd «dat staat mij bij».
Nu de bedragen van 2,3 miljoen en 4,8 miljoen gulden leiden tot een som van 7,1 miljoen gulden en de genoemde 4,8 miljoen, volgens de heer Teeven, was geboekt op een renterekening waarop geen beslag was gelegd en waarop de schikking, zoals vermeld in de schikkingsovereenkomst, dan ook geen betrekking had, bestond er onvoldoende duidelijkheid over deze bedragen en waren deze bedragen onvoldoende concreet om nader te onderzoek te doen. Dit geldt temeer nu in die periode in de media diverse bedragen, niet zijnde de door de heer Teeven genoemde bedragen, de ronde deden, en daarover eveneens bij mijn ministerie onvoldoende duidelijkheid bestond. Om deze redenen heeft mijn ambtsvoorganger geconcludeerd dat, op basis van de bevindingen van de heer Van Brummen, geen onderbouwde uitspraken konden worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt.
Wat betreft de uitspraken van de heer Teeven in de media, merk ik op dat die betrekking hadden op de schikking en op andere zaken die hij tijdens zijn loopbaan als officier van justitie had behandeld en niet zozeer op de financiële afwikkeling van de schikking. Op dat laatste zag het onderzoek van de heer Van Brummen (Zie ook de brief aan de Tweede Kamer van 9 juli 2014, Kamerstuk 33 750 VI, nr. 132, p. 7).
28
In hoeverre dient de schikking in de zaak Cees H. gezien te worden als exemplarisch voor de wijze waarop destijds omgegaan werd met schikkingen? Was het – met de kennis van nu – destijds een verstandige dan wel een opmerkelijke deal?
Het ging om een ontnemingsschikking, die een einde maakte aan een ontnemingsprocedure. Deze mogelijkheid is geregeld in artikel 511c Wetboek van Strafvordering. Dat was ook in 2000 het geval. In de beantwoording van de Kamervragen in 2002 is door de toenmalig Minister van Justitie een overzicht aan de TK gestuurd van het aantal ontnemingsvorderingen, het aantal daarvan dat eindigt in een ontnemingsschikking en de opbrengsten van de ontnemingsprocedures en -schikkingen in de jaren 1995 tot en met 2001. Uit die cijfers bleek dat het aantal afgedane schikkingen een relatief klein deel uitmaakte van het aantal ingestelde vorderingen. De toenmalig Minister meldde ook dat de ontvangsten uit schikkingen in ontnemingszaken in die jaren een belangrijk deel uitmaakten van de totale ontvangsten.
De Commissie is van oordeel dat de schikking de toets der kritiek niet kan doorstaan. Ik aanvaard die conclusie.
29
In hoeverre was het destijds bij schikkingen gebruikelijk om een naar verhouding zodanig klein bedrag te laten betalen en de rest van het vermogen ongemoeid te laten?
Het ging om een ontnemingsschikking, die een einde maakte aan een ontnemingsprocedure. Het oordeel van de Commissie dat de schikking de toets der kritiek niet kan doorstaan, is mede gebaseerd op de door de Commissie geconstateerde scheve verhouding, aangezien daarvoor destijds geen onderbouwing is gegeven, tussen het schikkingsbedrag en vermogensbestanddelen van H. Van een praktijk in de zin van de vraag was destijds geen sprake.
30
In hoeverre is bekend of het vaker voorkwam dat de Belastingdienst volledig buiten beeld werd gelaten? Is het een eenmalig incident? Of is het hier een situatie waarbij de veronderstelling was dat er geen enkele schade voor de Belastingdienst zou optreden?
Mij zijn geen andere schikkingen bekend waarin is afgesproken de Belastingdienst buiten dergelijke schikkingen te houden en niet te informeren. Ik merk hierbij echter op dat, zoals mijn ambtsvoorganger u in bij brief van 13 maart 2014 heeft gemeld, de systemen van het openbaar ministerie niet zijn ingericht op het genereren van dergelijke informatie. De clausule in de ontnemingsschikkingsovereenkomst over geheimhouding, ook jegens de Belastingdienst, past geenszins bij het toentertijd geldende beleid. De geheimhoudingsclausule in de schikkingsovereenkomst met Cees H. moet in dit licht als een uitzondering worden beschouwd.
31
Waarom is het proces van besluitvorming en afstemming in de beleidsregels van het OM niet beter vastgelegd? Geeft dit niet vaker problemen, omdat binnen het ministerie bepaalde gevoelige zaken niet bekend zijn, die dit wel hadden moeten zijn?
Zoals uit het rapport blijkt is destijds bij het aangaan van de ontnemingsschikking niet gehandeld conform de toen geldende Richtlijn van het openbaar ministerie. Sindsdien zijn de op ontnemingsschikkingen van toepassing zijnde beleidsregels enkele malen geactualiseerd. Het openbaar ministerie zal de van toepassing zijnde beleidsregels verder actualiseren aan de aanbevelingen van de Commissie. Van dergelijke problemen, waarnaar in de tweede deelvraag wordt gevraagd, is het College van procureurs-generaal en mij niets bekend.
32
Hoe kan het gebeuren dat er niet goed gearchiveerd wordt? Waarom zijn of worden de geldende richtlijnen hiervoor niet gehanteerd?
De Erfgoedinspectie, die in Amsterdam onderzoek deed naar de wijze van archiveren van dossiers van ontnemingsschikkingen, constateerde dat de verblijfsadministratie van dossiers niet actueel was, waardoor informatie die er wel was niet gevonden kon worden. Het College heeft, in overleg met mijn ambtsvoorganger, besloten de archivering van zijn dossiers te verbeteren en daartoe dit voorjaar een project «Centrale Archivering» gestart. Daarbij worden de aanbevelingen van de Erfgoedinspectie in acht genomen.
33
Waarom kreeg de heer Van Brummen voor zijn onderzoek slechts 12 dagen de tijd, terwijl voor het proces vanaf de eerste versie van het conceptrapport tot de definitieve versie bijna een maand de tijd was?
De beperking in tijd hing samen met het verzoek van uw Kamer naar aanleiding van de Regeling van werkzaamheden van 9 april 2014 aan mijn ambtsvoorganger om de resultaten van het onderzoek dat hij deed voor eind april 2014 aan uw Kamer te sturen (Handelingen II 2013/14, nr. 73, item 5). Op 25 april 2014 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer laten weten dat het onderzoek toen nog niet was afgerond en dat hij er naar streefde uw Kamer op korte termijn te berichten (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 120). Uiteindelijk heeft de heer Van Brummen zijn onderzoek op 26 mei 2014 afgerond.
34
Klopt het dat de heer Teeven op 21 december 2015 in het Museumpark Orientalis uitleg gaat geven over de bevindingen van de onderzoekscommissie? Zo ja, kunt u toelichten waarom de heer Teeven dat niet, ondanks uitdrukkelijk verzoek van meerdere partijen in de Kamer, in de Tweede Kamer komt doen? Kunt u toelichten waarom de heer Teeven wel in
Op de door u gestelde vragen over de heer Teeven kan ik geen antwoord geven.
35
Hoe vaak is in de periode tussen 1995 en 2005 een gratie verzoek gehonoreerd? Wat voor zaken betreft het?
Het aantal gehonoreerde voorwaardelijke en onvoorwaardelijke gratieverzoeken betreft in 1995: 1914, in 1996: 2372, in 1997: 2216, in 1998: 2650, in 1999: 2285, in 2000: 2809, in 2001: 1832, in 2002: 1448, in 2003: 1226, in 2004: 852, in 2005: 1017.
Het wordt niet geregistreerd voor welke type zaken gratieverzoeken worden gehonoreerd.
36
Is de hoogte van het bedrag (ongeveer 4,7 miljoen gulden) nooit op enig moment door de heer Teeven in de periode tussen 2014 en 2015 aan de Minister-President gemeld?
Inderdaad. De hoogte van het bedrag (ongeveer 4,7 miljoen) is nooit op enig moment door de heer Teeven in de periode tussen 2014 en 2015 aan de Minister-President gemeld.
37
Hoe kan het OM een schikking voorbereiden zonder alle historische informatie uit het dossier daarin te betrekken zodat onzichtbaar bleef dat Cees H. over een veel groter vermogen beschikte? Is denkbaar dat dit bewust is gedaan om daarmee de deal acceptabeler te maken?
Bij een ontnemingsprocedure kon destijds op grond van artikel 36e Sr alleen voordeel ontnomen worden dat de veroordeelde «door middel van of uit dat strafbare feit heeft verkregen». Anders gezegd, vermogen moest dus aan de inmiddels door de rechter bewezen strafbare feiten gekoppeld kunnen worden. Aangezien H. met anderen misdrijven pleegde, anderen die nog niet (allemaal) veroordeeld waren, kon een dergelijke aan strafbare feiten toe te rekenen voordeel voor H. niet eenvoudig plaatsvinden. Dat is een deel van de verklaring voor de lange duur van de ontnemingsprocedure.
38
Acht u het waarschijnlijk dat er meer deals zijn gesloten met eenzelfde strekking?
Het OM heeft mij gemeld dat dit niet waarschijnlijk is.
39
Is u bekend of er soortgelijke deals met anderen zijn gesloten in de periode tussen 2000 en nu of acht u dat waarschijnlijk?
Het OM heeft mij gemeld dat geen soortgelijke deals bekend zijn.
40
Waarom is afgezien van het horen van de toenmalige Tweede Kamerleden Van der Steur en Dijkhoff?
Deze vraag, die betrekking heeft op de inrichting van het onderzoek, heb ik voorgelegd aan de Commissie. Het antwoord van de Commissie is vermeld in de daarop betrekking hebbende bijlage2.
41
Op welke wijze heeft de onderzoekscommissie uitvoering gegeven aan het verzoek van de Tweede Kamer om in de vraagstelling mee te nemen wat de Minister-President en de overige bewindspersonen wisten over de bedragen rond de deal met Cees H.?
Deze vraag, die betrekking heeft op de inrichting van het onderzoek, heb ik voorgelegd aan de Commissie. Het antwoord van de Commissie is vermeld in de daarop betrekking hebbende bijlage3.
42
In hoeverre deelt u de opvatting dat ten tijde van het sluiten van onderhavige schikking het ontnemingsrecht nog in de kinderschoenen stond en nadien een flinke transformatie heeft ondergaan?
De Commissie constateert dat de wetgeving omtrent de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel per 1 maart 1993 aanzienlijk is gewijzigd. De periode daarna kenschetst zij naar mijn mening terecht als een fase waarin de ontnemingswetgeving in de kinderschoenen stond. De opvatting van de Commissie dat het ontnemingsrecht zich sindsdien door veranderingen in wetgeving en beleid heeft ontwikkeld, onderschrijf ik eveneens. De Commissie heeft aangegeven het niet waarschijnlijk te achten dat een schikking zoals de onderhavige in de huidige tijd nog gesloten zouden worden.
43
Welke personen (functies) hebben deel uitgemaakt van de klankbordgroep (p. 28)? Welke rol heeft deze klankbordgroep? Klopt het dat het instellen van deze groep niet is besproken/gemeld in het algemeen overleg van april 2015, waarin de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie met u heeft gesproken over de onderzoeksopzet van de onderzoekscommissie? Zo nee, waarom niet?
De Commissie heeft aan een drietal personen gevraagd om als klankbordgroep te fungeren. De Commissie heeft hierover verantwoording afgelegd op blz. 425 van haar rapport. De klankbordgroep bestond uit mevrouw prof. mr. T.N.B.M. Spronken, prof. mr. J.P. Boer en prof. dr. M.A.P. Bovens. De Commissie heeft de leden van de klankbordgroep gevraagd als kritische meelezers de belangrijkste bevindingen, conclusies en aanbevelingen te toetsen. Het instellen van een klankbordgroep is niet besproken tijdens het algemeen overleg van 23 april 2015 en kon op dat moment ook niet worden besproken, omdat de Commissie daartoe zelf – nadat zij op 1 mei 2015 was ingesteld – heeft besloten. Op grond van artikel 6 stelde de Commissie zelf haar werkwijze vast en was zij bovendien bevoegd zich door andere personen te doen bijstaan, voor zover zij dat voor de vervulling van haar taak nodig achtte.
44
In hoeverre was er sprake van een «zwaar» regiem in de P.I. Vught? Deelt u de mening dat dit geen zwaar regiem maar een passend regiem is, gelet op het risicoprofiel van de gedetineerden aldaar? Deelt u de mening dat overplaatsing van Cees H. naar een minder streng detentieregiem niet logisch was, gelet op zijn eerdere uitbraakpoging waarvoor hij ook veroordeeld is?
De extra beveiligde inrichting (EBI) is bestemd voor gedetineerden die een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of voor gedetineerden die bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is. De plaatsing van een gedetineerde in de EBI, het verblijf en de uitplaatsing wordt altijd beoordeeld door de selectieadviescommissie die bestaat uit vertegenwoordigers van politie, het openbaar ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen. Indien het bedoelde risico is afgenomen, dan kan de commissie adviseren tot uitplaatsing uit de EBI. Het regime is derhalve passend om de bedoelde risico's te beheersen. Hiervan was sprake ten tijde van de plaatsing van Cees H. en hiervan is nog steeds sprake.
45
Waarom heeft u er voor gekozen tot tweemaal toe expliciet in het rapport op te nemen dat toenmalig hoofdofficier van justitie Vrakking heeft laten weten dat informatie is verkregen die later van belang zou blijken voor de opsporing van verdachten in andere grote strafzaken, alsook voor de veiligheid van personen?
Deze vraag, die betrekking heeft op de inrichting van het onderzoek, heb ik voorgelegd aan de Commissie. Het antwoord van de Commissie is vermeld in de daarop betrekking hebbende bijlage4.
46
Staat nu vast dat niets is uitgeruild?
In antwoord op de door de Commissie aan zichzelf gestelde vraag of er in ruil voor informatie is besloten tot het afschalen van de ontnemingsprocedure, antwoordt de Commissie dat zij dat niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen.
47
Deelt u de opvatting dat Cees H. feitelijk een deel van de gevangenisstraf heeft afgekocht ook al staat dat in verschillende documenten? Wringt dit niet met de aanwijzingen hierover en met de rechtsgelijkheid nu minder vermogende criminelen die mogelijkheid niet hebben? Waarom gebeurde dat zonder rechterlijke toets?
Ik stel voorop dat het een ontnemingsschikking betrof over strafbare feiten gepleegd in de periode 1989–1991 en gesloten in een tijd waarin de toetsing en normering minder duidelijk was vormgegeven dan nu. Dit laat onverlet dat, zoals de Commissie constateert (p. 243), door de Minister en het College een duidelijke aanwijzing was gegeven om geen koppeling te leggen tussen ontneming en strafreductie. Terecht werden beide sporen – ontneming en gratie – dan ook gesplitst, maar de Commissie beschrijft hoe materieel ontneming en gratiëring aan elkaar gekoppeld bleven, althans zo moet dat op de ontvanger van de parallelle brieven hierover zijn overgekomen.
De Commissie heeft de aanbeveling gedaan om in het gratiebeleid tot uitdrukking te brengen dat de bereidheid om een geldbedrag te voldoen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, niet een omstandigheid is die kan leiden tot gratie.
Zoals ik in mijn brief van 9 december 2015 (Kamerstuk 34 362, nr. 2), aangeef, onderschrijf ik de aanbeveling van de Commissie om in het gratiebeleid tot uitdrukking te brengen dat de bereidheid om een geldbedrag te voldoen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, niet een omstandigheid is die kan leiden tot gratie. In de praktijk wordt reeds conform de aanbeveling gehandeld. Dit laat onverlet dat het OM heeft aangegeven het beleid op basis van de Aanwijzing Executie (Stcrt. 2014, nr. 37617) dienovereenkomstig te verduidelijken. Op grond van het wetsvoorstel Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, dat momenteel door uw Kamer wordt behandeld, zal de Aanwijzing worden vervangen door een ministeriële beleidsregel. De beleidsregel zal alsdan eveneens dienovereenkomstig worden geformuleerd.
48
Kunt u de notitie van toenmalig Tweede Kamerlid Kamp naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het betreft de brief uit 1999 van toenmalig Kamerlid Henk Kamp aan de toenmalige Minister van Justitie. Zie bijlage5.
49
Hebt u tijdens het onderzoek kunnen constateren waarom de vordering van 41.645,57 gulden is vergeten dan wel buitenbeeld is gebleven? Zo ja, waardoor is die niet meegenomen. Zo nee, hoe wist u van het bestaan van deze vordering?
Deze vraag, die betrekking heeft op de inrichting van het onderzoek, heb ik voorgelegd aan de Commissie. Het antwoord van de Commissie is vermeld in de daarop betrekking hebbende bijlage6.
50
Hoe beoordeelt u de inzet van een ambtenaar die er gericht aan werkt dat de Belastingdienst geen greep krijgt op middelen die evident uit criminele of illegale activiteiten waren verkregen? Is dit wellicht te bezien als medewerking aan witwassen?
Met de Commissie ben ik van oordeel dat er geen enkele rechtvaardiging was om de Belastingdienst niet te betrekken bij de afwikkeling van de ontnemingsschikking. Te meer omdat het College van procureurs-generaal daar expliciet opdracht toe gaf. De Commissie geeft aan dat de strafbaarstelling van witwassen op 14 december 2001 in werking is getreden. Op die datum was de schikkingsovereenkomst reeds afgewikkeld.
51
Klopt het dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) beslag gelegd heeft in of omstreeks 1994 op het vermogen van Cees H?
Uit het overzicht op p. 326 van het rapport van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking blijkt dat het OM in de periode van 26 april tot 10 september 1993 beslag heeft gelegd op goederen en bankrekeningen die aan H. werden toegeschreven.
52
Klopt het dat het OM als onderdeel van de deal het beslag heeft moeten opheffen op het vermogen van Cees H?
Ja, dat klopt. In de in het rapport van de Commissie opgenomen overeenkomst staat dat, het beslag op een tweetal bankrekeningen, op sieraden en «andere beslagen» werd opgeheven.
53
Weet u wie van het OM aan de FIOD gevraagd heeft om het beslag op te heffen? Kunt u de bijbehorende documenten openbaar maken?
Uit de op het parket aanwezige dossiers blijkt niet door wie van het OM is gevraagd het beslag op te heffen. In zaken waarin op verzoek van de Nederlandse autoriteiten in het buitenland beslag is gelegd, dienen de aangezochte autoriteiten dit beslag op te heffen, nadat hierom door de verzoekende staat is verzocht. Uit het dossier blijkt niet wie van het OM een dergelijk verzoek heeft gedaan. Een dergelijk verzoek is niet aangetroffen. Het ligt voor de hand dat dit door de zaaksofficier is gedaan.
54
Kunt u het verzoek van het OM aan het FIOD om het beslag op te heffen aan de Kamer doen toekomen?
Uit de op het parket aanwezige dossiers blijkt niet door wie van het OM is gevraagd het beslag op te heffen. In zaken waarin op verzoek van de Nederlandse autoriteiten in het buitenland beslag is gelegd, dienen de aangezochte autoriteiten dit beslag op te heffen, nadat hierom door de verzoekende staat is verzocht. Uit het dossier blijkt niet wie van het OM een dergelijk verzoek heeft gedaan. Een dergelijk verzoek is niet aangetroffen. Het ligt voor de hand dat dit door de zaaksofficier is gedaan.
55
Wie van de FIOD heeft wanneer het besluit genomen om het beslag op de goederen van Cees H. op te heffen?
Het OM heeft het besluit genomen om het beslag op de goederen van Cees H. op te heffen.
56
Heeft de FIOD, onderdeel van de belastingdienst, aan het OM moeten beloven de belastingdienst niet in te lichten dat het beslag op de goederen was opgeheven?
Het OM heeft het besluit genomen om het beslag op de goederen van Cees H. op te heffen.
57
Waarom heeft de FIOD afgezien van de belastingclaim?
Zoals de Commissie constateert op pagina 245 van haar rapport, is de FIOD een uitvoerende organisatie die opsporingsonderzoeken uitvoert onder gezag van het openbaar ministerie. Contact van de FIOD met de Belastingdienst inzake commuun strafrechtelijke opsporingsonderzoeken, zoals in de onderhavige kwestie het geval was, vindt alleen via het openbaar ministerie plaats en nooit rechtstreeks op eigen titel. De vraag of de FIOD heeft afgezien van de belastingclaim, is dan ook niet aan de orde.
58
Is/was het gebruikelijk dat de Minister niet op de hoogte wordt/werd gebracht van afspraken, van deze omvang, tussen veroordeelden en het OM? Ook als de Minister zich in eerder instantie zich met de zaak heeft bemoeid?
Uitgangspunt was en is dat het College de Minister informeert over gevoelige zaken. In deze zaak is destijds de informatievoorziening van het arrondissementsparket via het College naar de Minister niet goed verlopen, zoals uit het rapport van de Commissie is af te leiden.
59
Is/was het gebruikelijk om meerdere documenten op te stellen (in deze zaak een schikkingsvoorstel en een brief met positief advies over een gratieverzoek) die in feite elkaar gelinkt zijn?
Op zich kan in de afdoening van strafzaken sprake zijn van verschillende (administratieve) handelingen die elk afzonderlijk moeten worden vastgelegd maar wel samenhang vertonen. De Commissie constateert in de zaak Cees H. (p. 243) dat door de Minister en het College een duidelijke aanwijzing was gegeven om geen koppeling te leggen tussen ontneming en strafreductie. Terecht werden beide sporen – ontneming en gratie – dan ook gesplitst, maar de Commissie beschrijft hoe materieel ontneming en gratiëring aan elkaar gekoppeld bleven, althans zo moet dat op de ontvanger van de parallelle brieven hierover zijn overgekomen.
60
Wie was de opsteller van de oplegnota die Minister Korthals kreeg over de uitzending van Reporter?
De oplegnota bij de antwoorden op de vragen van de leden Rietkerk en Van de Camp (beiden CDA) over de Plukze-wetgeving van 1 maart 2002 (Aanhangsel Handelingen II 2001/02, nr. 884) is opgesteld door een medewerker van het toenmalige directoraat-generaal Rechtshandhaving binnen het ministerie en door tussenkomst van de secretaris-generaal aan de toenmalige Minister voorgelegd.
61
Klopt het dat de beantwoording van Kamervragen in 2002 geschiedde door degene zelf op wie de vragen betrekking hadden, namelijk de officier van Justitie Teeven? Wat vindt u hiervan? Kunt u aangeven hoe toen – maar ook anno 2015 – het proces van beantwoording van Kamervragen precies loopt en wie verantwoordelijkheid draagt voor het opstellen van conceptteksten? Hoe wordt bewust voorkomen dat personen op wie de vragen betrekking hebben, niet zelf de antwoorden panklaar aanleveren?
Nee, dat is niet juist. De beantwoording van de Kamervragen in 2002 geschiedde naar aanleiding van een ambtsbericht van het College van procureurs-generaal. Dat ambtsbericht is tot stand gekomen met gebruikmaking van informatie die door de behandelend officier van Justitie Teeven is aangeleverd. De antwoorden zijn vervolgens op het departement aan de hand van het ambtsbericht in concept opgesteld en via de lijn voorgelegd aan de Minister, die de antwoorden heeft goedgekeurd.
Ik vind het niet vreemd dat voor vragen die gaan over een specifieke zaak, de ter zake deskundige officier ook bevraagd wordt om de feiten en omstandigheden in die zaak toe te lichten.
Anno 2015 verloopt het proces van beantwoording van Kamervragen als volgt. De vragen worden toebedeeld aan een behandelend ambtenaar op het departement. Indien het vragen betreft die ook het openbaar ministerie raken, wordt het Parket-Generaal (PAG) van het OM meteen op de hoogte gesteld. De behandelend ambtenaar stelt zich vervolgens in contact met de medewerker van het PAG om informatie omtrent de betreffende zaak te vragen. Indien noodzakelijk bevraagt het PAG het betreffende parket waar de zaak zich heeft afgespeeld. De medewerker van het PAG stelt op basis van die informatie en eventueel eigen informatie een concept-ambtsbericht op dat ter goedkeuring en ondertekening wordt voorgelegd aan het College van PG’s. Het getekende ambtsbericht wordt toegezonden aan de behandelend ambtenaar van het departement, die op basis daarvan de conceptantwoorden opstelt. Deze conceptantwoorden worden intern afgestemd en via de hiërarchische lijn ter goedkeuring voorgelegd aan de betreffende bewindspersoon.
62
Waarom heeft de officier van Justitie Teeven een kopie van de brief van Minister Korthals aan mr. Doedens niet ontvangen op het moment dat de brief aan mr. Doedens is verstuurd? Was de heer Teeven op het moment van het opstellen van de schikking (februari 2000) op de hoogte van de strekking van die brief namelijk dat er geen sprake kon zijn van executiekorting?
De Commissie constateert dat de brief van Minister Korthals aan de heer Doedens van 23 juni 1999 de heer Teeven pas onder ogen was gekomen bij het opstellen van een notitie van 14 maart 2002 ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen van de leden Rietkerk en Van de Camp. De oorzaak hiervan ken ik niet. Uit het rapport van de Commissie blijkt overigens dat de betrokken officier door de leiding van het openbaar ministerie «te kennen is gegeven dat geen verband mocht worden gelegd tussen, kort gezegd, de ontnemingsschikking en de gratiering».
63
Was het verlenen van gratie in de semtex-zaak slechts gebaseerd op het advies van het OM of had de toenmalige Minister nog aanvullende overwegingen?
De Minister van Justitie heeft bij deze gratieverlening de overwegingen in de positieve adviezen van het OM en het Gerechtshof gevolgd.
64
Wat was de motivering achter het honoreren van het gratieverzoek in de Coke-zaak?
In de motivering van de gratiebeslissing is het advies van het Gerechtshof gevolgd. Het Gerechtshof adviseerde positief ten aanzien van de kwijtschelding van een deel van zijn straf gelet op de ontwikkeling in de straftoemeting in harddrugszaken sedert de uitspraak van het arrest en het zware regime binnen de inrichting waar Cees H. was gedetineerd. De Advocaat-Generaal heeft afwijzend geadviseerd op dit gratieverzoek. Het zag in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om positief te adviseren.
65
Had de heer Teeven op basis van het gratieverzoek in de semtex-zaak, dat in 16 maart 2001 is verleend de executie van de straf mogen opschorten op basis van de toen geldende regelgeving?
Nee. Die bevoegdheid had het openbaar ministerie en daarmee de officier van justitie, niet. Aangezien het staand beleid is dat de executie wordt opgeschort in gevallen waarin honorering van een gratieverzoek waarschijnlijk is, mag evenwel verondersteld worden dat die opschortende werking zou zijn verleend, indien het parket daartoe een voorstel had gedaan. Dat verzoek is niet gedaan. Mijn ambtsvoorganger noemde in 2002 de handelwijze in het gratietraject van het openbaar ministerie daarom onvoldoende zorgvuldig.
66
Wat is er besproken tussen de toenmalige bewindspersonen Opstelten en Teeven rond de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 maart 2015?
Er zijn rond de uitzending op 4 maart 2015 enkele gesprekken geweest waarbij ook de toenmalige Minister en Staatssecretaris aanwezig waren. Van die gesprekken zijn geen verslagen gemaakt.
67
Is er een tegenprestatie geleverd door Cees H. in ruil voor de schikking en/of de gratieverlening? Zo nee, waarom is het niet duidelijk of en wat de tegenprestatie van Cees H. is geweest tegenover de deal die gesloten is?
In antwoord op de door de Commissie aan zichzelf gestelde vraag of er in ruil voor informatie is besloten tot het afschalen van de ontnemingsprocedure, antwoordt de Commissie dat zij dat niet met zekerheid heeft kunnen vaststellen.
68
Wanneer heeft de toenmalige Minister Opstelten voor het eerst aan toenmalig Staatssecretaris Teeven opheldering gevraagd over de deal en afspraken met Cees H.?
De Commissie Oosting heeft voor zijn onderzoek uitgebreid met de toenmalige Minister Opstelten en de toenmalige Staatssecretaris Teeven gesproken. In het rapport is daar een deel van weergegeven, waarbij de toenmalige Minister stelt het zich niet te kunnen herinneren, maar dat hij naar alle waarschijnlijkheid wel aan de toenmalige Staatssecretaris heeft gevraagd wat er precies aan de hand was naar aanleiding van de aankondiging van de eerste uitzending van Nieuwsuur in 2014.
69
Hoe verhoudt zich de uiteindelijke tekst in het rapport Van Brummen dat betrokkenen onvoldoende herinneringen hebben over het feitelijke bedrag en de latere opmerking van toenmalig Staatssecretaris Teeven u weet niet alles en ik wel alles?
De heer Van Brummen heeft vastgesteld dat de betrokkenen, inclusief de heer Teeven, onvoldoende herinneringen hebben aan de feitelijke financiële afwikkeling. Daarbij heeft hij betrokken de herinneringen die de heer Teeven heeft gedeeld in het gesprek met de directeur-generaal op 25 april 2014.
Wat de heer Teeven bedoelt met zijn opmerking «u weet niet alles en ik wel», weet ik niet.
70
Zijn transacties en ontnemingsschikkingen altijd geheime voorstellen? Op basis waarvan worden deze niet openbaar gemaakt?
Het gaat om twee naar hun aard verschillende afdoeningsmodaliteiten: de ontnemingsschikking (art 511c Sv) en de transactie (art 74 Sr). Het kenmerk van een transactie is dat de officier van justitie, voor de aanvang van de zitting, voorwaarden kan stellen waarmee de strafvervolging wordt voorkomen en de rechter niet in de zaak wordt betrokken. Bij het aangaan van (hoge of bijzondere) transacties is het uitbrengen van een persbericht de regel. Van geheimhouding is dus geen sprake. Een ontnemingsschikking, waarover het in deze casus gaat, kan worden aangegaan in een ontnemingsprocedure, die binnen twee jaar nadat in de hoofdzaak door de rechter uitspraak is gedaan, aanhangig moet worden gemaakt. Met een dergelijke schikking komt dan een einde aan de ontnemingsprocedure; in een strafzaak als deze heeft de rechter dan al een uitspraak gedaan over de zaak en het bewijs. In die zin is de zaak openbaar. De aanbeveling ook publieke verantwoording voor het aangaan van ontnemingsschikkingen af te leggen, heb ik overgenomen.
71
Op basis van welke informatie heeft toenmalig Minister Opstelten gemeend te moeten praten over een nader financieel onderzoek naar een waardedaling van het inbeslaggenomen vermogen van Cees H., die naar nu blijkt er nooit geweest is?
Mijn ambtsvoorganger heeft zich in zijn brief van 13 maart 2014 en het debat van die dag (Handelingen II 2013/14, nr. 63, item 7)gebaseerd op het ambtsbericht van het openbaar Ministerie van 4 april 2002 ten behoeve van de beantwoording van de vragen van de leden Rietkerk en Van de Camp over de plukze-wetgeving en op het advies van het Bureau Ontnemingswetgeving van het OM (BOOM) van 4 februari 2000. Achteraf is gebleken dat hierbij ten onrechte is uitgegaan van het daarin genoemde bedrag van 2 miljoen gulden en dat dus van een waardedaling inderdaad nooit sprake is geweest.
72
Bestaan er verslagen van de adviezen aan de heer Opstelten bij de voorbereiding van het debat d.d. 13 maart 2014? Zo ja, kunt u deze verslagen aan de Kamer sturen?
Voor het debat van 13 maart 2014 is door ambtenaren een dossier voor de toenmalig Minister gemaakt. Dit dossier bevatte – naast de aan de Kamer verzonden brief van 13 maart 2014 met de antwoorden op gestelde Kamervragen – een spreektekst, mogelijke vragen en antwoorden die tijdens het debat aan de orde zouden kunnen komen (en aldaar ook uitgesproken zijn), de beantwoording van de Kamervragen van de leden Rietkerk en Van de Camp van 16 april 2002, een ambtsbericht van het OM van 4 april 2002, het BOOM-advies van 4 februari 2000, een kopie van de schikking alsmede de in het rapport van de Commissie Oosting opgenomen ambtelijke nota van 25 februari 2014. Voor het overige bestaan er geen verslagen van adviezen aan de heer Opstelten bij de voorbereiding van het debat van 13 maart 2014.
73
Hebben de Luxemburgse autoriteiten de toenmalig Minister Opstelten gewezen op de geheimhoudingsclausule? Zo nee, waarom heeft de toenmalige Minister dat beweerd?
Tijdens het debat op 13 maart 2014 heeft toenmalig Minister Opstelten niet aangegeven dat de Luxemburgse autoriteiten hem hadden gewezen op een geheimhoudingsclausule. Hij heeft over deze kwestie ook geen contact opgenomen met deze autoriteiten.
74
Waarom is gekozen om de onderzoeksopdracht te geven aan de heer Van Brummen terwijl bekend was dat deze in zijn onderzoek niet met toenmalig Staatssecretaris Teeven zou kunnen spreken?
Mijn ambtsvoorganger heeft hierover aan de onderzoekscommissie aangegeven dat dit met het College van procureurs-generaal is besproken. Hierbij kwam aan de orde dat het toch een zaak was van het openbaar ministerie en dat daarvoor grote kennis van het OM nodig was. De heer Van Brummen stond, aldus mijn ambtsvoorganger, buiten de organisatie en had de vrijheid om onafhankelijk naar het College te rapporteren.
75
Wie zijn er precies betrokken geweest bij het besluit om niet een onafhankelijk onderzoeker in te schakelen, maar oud-procureur-generaal Van Brummen?
Mijn ambtsvoorganger heeft hierover aan de onderzoekscommissie aangegeven dat dit met het College van procureurs-generaal is besproken. Hierbij kwam aan de orde dat het toch een zaak was van het openbaar ministerie en dat daarvoor grote kennis van het OM nodig was. De heer Van Brummen stond, aldus mijn ambtsvoorganger, buiten de organisatie en had de vrijheid om onafhankelijk naar het College te rapporteren.
76
Kunt u een lijst geven van personen met wie de heer Van Brummen precies gesproken heeft? Wie heeft de heer Van Brummen voorzien van de op dat moment beschikbare documenten c.q. dossierstukken met betrekking tot de schikkingsovereenkomst?
Het rapport is uw Kamer vertrouwelijk toegezonden op 3 juni 2014 (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123) en het bevat de lijst van door Van Brummen benaderde (niet iedereen stond hem te woord) personen. De onderzoeksopdracht van het College van procureurs-generaal aan Van Brummen is in het rapport van de Commissie opgenomen en bevat een lijst van namen van personen die Van Brummen moest benaderen.
77
Bent u bereid de Kamer alle verslagen te sturen van de gesprekken die de heer Van Brummen heeft gevoerd met (voormalig) verantwoordelijken binnen het OM en direct betrokkenen? Zo nee, waarom niet?
De gesprekken die de heer Van Brummen heeft gevoerd vonden plaats onder toezegging van vertrouwelijkheid. Gezien het korte tijdsbestek dat aan de heer Van Brummen was gegund zijn, zo begreep ik van het College van procureurs-generaal, van de gesprekken ook geen verslagen gemaakt die door de betrokkenen zijn geaccordeerd.
78
Was, met de kennis van nu, een onderzoek door een lid van de Algemene Rekenkamer of althans een onafhankelijke onderzoeker te prefereren geweest boven het gedane onderzoek van de heer Van Brummen, daar deze minder restricties zou hebben gehad?
Blijkens het rapport van de Commissie (p. 160) is aan toenmalig Minister Opstelten ambtelijk het advies gegeven om een extern onderzoek te laten verrichten naar de hoogte van het daadwerkelijk overgemaakte bedrag. In het bijzonder werd geadviseerd een lid van de Algemene Rekenkamer, de heer Vendrik, voor een dergelijk onderzoek te benaderen. De Commissie heeft vastgesteld dat toenmalig Minister Opstelten evenwel anders besloot en dat vervolgens, met diens toestemming, door het College van Procureurs-Generaal een onderzoek werd opgedragen aan een voormalig lid van het College, de heer Van Brummen. Het oordeel van de Commissie, dat het verstandiger zou zijn geweest om een extern onderzoek te laten verrichten, aanvaard ik.
79
Voldeed naar de huidige inzichten de door de Minister eerder aan de heer Van Brummen verstrekte opdracht tot onderzoek aan de eisen van grondigheid en zorgvuldigheid om het brief boven water te brengen, nu duidelijk is dat die opdracht niet door een onafhankelijke externe is verricht (tegen het ambtelijk advies) en aan dit onderzoek beperkingen werden gesteld qua tijd maar vooral ook qua gesprekspartners? Waarom was die beperking toen nodig?
Blijkens het rapport van de Commissie (p. 160) is aan toenmalig Minister Opstelten ambtelijk het advies gegeven om een extern onderzoek te laten verrichten naar de hoogte van het daadwerkelijk overgemaakte bedrag. In het bijzonder werd geadviseerd een lid van de Algemene Rekenkamer, de heer Vendrik, voor een dergelijk onderzoek te benaderen. De Commissie heeft vastgesteld dat toenmalig Minister Opstelten evenwel anders besloot en dat vervolgens, met diens toestemming, door het College van Procureurs-Generaal een onderzoek werd opgedragen aan een voormalig lid van het College, de heer Van Brummen. Het oordeel van de Commissie, dat het verstandiger zou zijn geweest om een extern onderzoek te laten verrichten, aanvaard ik.
De beperking in tijd hing samen met het verzoek van uw Kamer naar aanleiding van de Regeling van werkzaamheden van 9 april 2014 aan mijn ambtsvoorganger om de resultaten van het onderzoek dat hij deed voor eind april 2014 aan uw Kamer te sturen. Op 25 april 2014 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer laten weten dat het onderzoek toen nog niet was afgerond en dat hij er naar streefde uw Kamer op korte termijn te berichten. Uiteindelijk heeft de heer Van Brummen zijn onderzoek op 26 mei 2014 afgerond.
Met betrekking tot het horen van de heer Teeven heeft mijn ambtsvoorganger geoordeeld dat het OM onder zijn verantwoordelijkheid viel en daarmee ook het onderzoek dat door de heer Van Brummen is uitgevoerd. Tevens heeft hij overwogen dat de Staatssecretaris in deze kwestie een bijzondere positie innam. De Staatssecretaris viel immers onder zijn verantwoordelijkheid en had vanwege zijn portefeuille een eigenstandige relatie met het OM. Gelet hierop heeft mijn ambtsvoorganger geoordeeld dat dat het op zijn weg lag om de Staatssecretaris te bevragen over zijn rol als toenmalig officier van justitie. Met de heer Teeven is namens de Minister gesproken door een directeur-generaal. De herinneringen van de heer Teeven in dat gesprek zijn gedeeld met de toenmalige Minister en de heer Van Brummen, die ze bij zijn bevindingen heeft betrokken.
80
Waaruit bestond de politieke overweging om ervan af te zien iemand buiten het OM aan te zoeken voor het onderzoek?
Blijkens het rapport van de Commissie (p. 160) is aan de Minister ambtelijk het advies gegeven om bij die stand van zaken een extern onderzoek te laten verrichten naar de hoogte van het daadwerkelijk overgemaakte bedrag. In het bijzonder werd geadviseerd een lid van de Algemene Rekenkamer, de heer Vendrik, voor een dergelijk onderzoek te benaderen. De Commissie heeft vastgesteld dat de Minister evenwel anders besloot en dat vervolgens, met diens instemming, door het College een onderzoek werd opgedragen aan een voormalig lid van het College, de heer Van Brummen.
Mijn ambtsvoorganger heeft hierover aan de onderzoekscommissie aangegeven dat dit met het College van procureurs-generaal is besproken. Hierbij kwam aan de orde dat het toch een zaak was van het openbaar ministerie en dat daarvoor grote kennis van het OM nodig was. De heer Van Brummen stond, aldus mijn ambtsvoorganger, buiten de organisatie en had de vrijheid om onafhankelijk naar het College te rapporteren.
81
Heeft de heer Bolhaar uiting gegeven aan zijn visie dat hij een beletsel zag voor een interne onderzoeker, daar die zich niet mocht begeven binnen het politieke circuit teneinde de objectiviteit te waarborgen? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Welke argumenten lagen eraan ten grondslag om een andere keuze te maken?
De Commissie (p. 161) heeft geconstateerd dat de heer Bolhaar een beletsel zag voor een interne onderzoeker; die mocht zich namelijk niet begeven binnen het politieke circuit teneinde de objectiviteit te waarborgen. De Commissie heeft vervolgens vastgesteld dat de Minister anders besloot. Daarover heeft de heer Opstelten zelf aan de Commissie aangegeven dat dit met het College van procureurs-generaal is besproken. Hierbij kwam aan de orde dat het toch een zaak was van het openbaar ministerie en dat daarvoor grote kennis van het OM nodig was. De heer Van Brummen stond, aldus mijn ambtsvoorganger, buiten de organisatie en had de vrijheid om onafhankelijk naar het College te rapporteren.
82
Welke overwegingen lagen ten grondslag aan het verbod aan onderzoeker van Brummen om met toenmalig Staatssecretaris Teeven te spreken? Hoe waardevol is een onderzoek als de belangrijkste speler, toenmalig Staatssecretaris Teeven niet gehoord mag worden?
Mijn ambtsvoorganger heeft geoordeeld dat het OM onder zijn verantwoordelijkheid viel en daarmee ook het onderzoek dat door de heer Van Brummen is uitgevoerd. Tevens heeft hij overwogen dat de Staatssecretaris in deze kwestie een bijzondere positie innam. De Staatssecretaris viel immers onder zijn verantwoordelijkheid en had vanwege zijn portefeuille een eigenstandige relatie met het OM. Gelet hierop heeft mijn ambtsvoorganger geoordeeld dat het op zijn weg lag om de Staatssecretaris te bevragen over zijn rol als toenmalig officier van justitie.
De heer Teeven is namens de Minister gehoord door een directeur-generaal. De herinneringen van de heer Teeven in dat gesprek zijn gedeeld met de toenmalige Minister en de heer Van Brummen, die ze bij zijn bevindingen heeft betrokken.
83
Waarom is de «tentatieve berekening» van enkele ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie d.d. 16 april 2014, dat volgens de onderzoekscommissie aardig in de buurt lag van het saldo van beide rekeningen, niet gedeeld met de heer Van Brummen, terwijl dit wel door de heer Roes met de Minister is besproken?
Het betrof een tentatieve berekening van de aangroei van geldbedragen bij een rendement van respectievelijk drie procent (spaartegoeden en deposito’s) en acht procent (effecten). Ik merk op dat bij deze vingeroefening werd uitgegaan van fictieve rentepercentages en dat het bedrag van 4.945 miljoen gulden onvoldoende concreet kon worden onderbouwd aan de hand van beschikbare documenten en herinneringen. Daarnaast merk ik op dat er vele bedragen in die periode in de media de ronde deden. Juist gezien deze onduidelijkheid heeft mijn ambtsvoorganger de opdracht gegeven tot aanvullend onderzoek teneinde inzicht te krijgen in de financiële afwikkeling van de schikking en de hoogte van de inbeslaggenomen bedragen (zie pagina 162 Rapport Commissie Oosting).
84
Waarom is het rekensommetje dat in het rapport een ambtelijke «vingeroefening» wordt genoemd overhandigd aan onderzoeker van Brummen? Heeft toenmalige Minister Opstelten, die die «vingeroefening» wel kende hier opdracht toe gegeven? Waarom moest onderzoeker Van Brummen andere medewerking, zoals van de FIOD, ontberen?
Het betrof een tentatieve berekening van de aangroei van geldbedragen bij een rendement van respectievelijk drie procent (spaartegoeden en deposito’s) en acht procent (effecten). Ik merk op dat bij deze vingeroefening werd uitgegaan van fictieve rentepercentages en dat het bedrag van 4.945 miljoen gulden onvoldoende concreet kon worden onderbouwd aan de hand van beschikbare documenten en herinneringen. Daarnaast merk ik op dat er vele bedragen in die periode in de media de ronde deden. Juist gezien deze onduidelijkheid heeft mijn ambtsvoorganger de opdracht gegeven tot aanvullend onderzoek teneinde inzicht te krijgen in de financiële afwikkeling van de schikking en de hoogte van de inbeslaggenomen bedragen. Van een opdracht van mijn ambtsvoorganger om het document met de «vingeroefening» al dan niet aan de heer Van Brummen te verstrekken was geen sprake.
De Commissie beschrijft op p. 163 e.v. hoe de heer Van Brummen te werk is gegaan. Dat hij daarbij medewerking van bijvoorbeeld de FIOD moest ontberen, blijkt daar niet uit. De Commissie heeft wel geconstateerd dat als Van Brummen in het semtex-dossier de betaalgegevens en het proces-verbaal van de Fiod van 15 december 2014 zou hebben aangetroffen, hij ongetwijfeld op andere uitkomsten zou zijn uitgekomen.
85
Wat heeft de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie gedaan met het A4 waarop een berekening van het bedrag was gemaakt, welk A4 de heer Roes hem heeft aangereikt? Op welke datum is hem dit A4 aangereikt? Waarom heeft de Minister van Veiligheid en Justitie nadien – tot aan zijn aftreden – ontkent dat het wel degelijk om een hoger bedrag ging dan het eerder genoemde bedrag?
Op 16 april 2014 was een tentatieve berekening over een mogelijk rente op rente scenario gereed, die door ambtenaren was gemaakt en op die dag aan de verantwoordelijke directeur-generaal werd aangereikt. Dezelfde dag of de dag daarop heeft de verantwoordelijke directeur-generaal dit A4 met de tentatieve berekening met de Minister besproken. Daarnaast merk ik op dat er vele bedragen in die periode in de media de ronde deden. Juist gezien deze onduidelijkheid heeft mijn ambtsvoorganger de opdracht gegeven tot aanvullend onderzoek teneinde inzicht te krijgen in de financiële afwikkeling van de schikking en de hoogte van de inbeslaggenomen bedragen (zie pagina 162 Rapport Commissie Oosting).
86
Welke personen – binnen het ministerie, binnen het kabinet en in de Tweede Kamer – waren op de hoogte van het bestaan van dit A4»tje met deze berekening?
Mijn ambtsvoorganger en bij de kwestie Cees H. betrokken departementale ambtenaren waren hiervan op de hoogte.
87
Waarom is dit A4 met deze berekening niet gebruikt in het onderzoek van Van Brummen en zodoende niet ook terugkomen in de beantwoording van Kamervragen d.d. 3 juni 2014? Kunt u dit document aan de Kamer doen toekomen voor maandag as. 17:00? Kunt u aangeven waar het A4 bewaard wordt? Ligt dat eveneens als het gespreksverslag tussen de Staatssecretaris en de heer Roes in een kluis en voorts digitaal op een van de afdelingsschijven van de directie?
Het betrof een tentatieve berekening van de aangroei van geldbedragen bij een rendement van respectievelijk drie procent (spaartegoeden en deposito’s) en acht procent (effecten). Ik merk op dat bij deze vingeroefening werd uitgegaan van fictieve rentepercentages en dat het bedrag van 4.945 miljoen gulden onvoldoende concreet kon worden onderbouwd aan de hand van beschikbare documenten en herinneringen. Daarnaast merk ik op dat er vele bedragen in die periode in de media de ronde deden. Juist gezien deze onduidelijkheid heeft mijn ambtsvoorganger de opdracht gegeven tot aanvullend onderzoek teneinde inzicht te krijgen in de financiële afwikkeling van de schikking en de hoogte van de inbeslaggenomen bedragen.
De tentatieve berekening is in het programma Microsoft Excel opgemaakt en zowel digitaal als op papier gedeeld tussen de bij de zaak Cees H. betrokken ambtenaren. Ik voeg de berekening bij als bijlage bij deze brief7.
88
Waarom is ontkend dat het een bedrag van 4.7 mln. gulden betreft (conceptreactie) dan wel aangegeven dat geen duidelijkheid kan worden verschaft over het definitieve bedrag (definitieve reactie), gelet op het feit dat de heer Roes al eerder een A4 met de Minister van Veiligheid en Justitie had gedeeld waarin een berekening van het bedrag was gemaakt d.d. 16 april 2014, wat uitkwam op 4,945 mln. gulden, en dat in het gespreksverslag van de heer Roes met de toenmalig Staatssecretaris d.d. 25 april 2014 een bedrag werd vermeld van ongeveer 4.8 mln.?
Zoals in het rapport van de Commissie Oosting is vermeld op pagina 163 was de berekening die ambtenaren van mijn ministerie op 16 april 2014 hadden gemaakt een zogenaamde «tentatieve berekening» van de aangroei van geldbedragen bij een rendement van respectievelijk drie procent (spaartegoeden en deposito’s) en acht procent (effecten). Voor de samenstelling van het initiële bedrag was uitgegaan van de totaal bedragen van twee bankrekeningen van Van Lanschot Bankiers in Luxemburg. Volgens de Commissie Oosting kwam deze ambtelijke «vingeroefening» uit op een eindstand van beide rekeningen in 2000 van 4.945 miljoen gulden. Hoewel dit bedrag ook volgens de Commissie aardig in de buurt ligt van de (in 2001 aan Doedens overgemaakte) saldi op beide rekeningen, zoals deze in maart 2015 bekend zouden worden, merk ik op dat bij deze vingeroefening werd uitgegaan van fictieve rentepercentages en dat het bedrag van 4.945 miljoen gulden onvoldoende concreet kon worden onderbouwd aan de hand van de bij mijn ministerie beschikbare documenten en herinneringen. Daarnaast merk ik op dat dit bedrag één van de vele bedragen was die in die periode (in de media) de ronde deden en waarover eveneens bij mijn ministerie onvoldoende duidelijkheid bestond. Juist gezien deze onduidelijkheid heeft mijn ambtsvoorganger de opdracht gegeven tot aanvullend onderzoek teneinde inzicht te krijgen in de financiële afwikkeling van de schikking en de hoogte van de inbeslaggenomen bedragen.
Ook de door de heer Teeven genoemde bedragen gaven op dat moment geen duidelijkheid. Uit de op pagina 165 van het rapport van de Commissie Oosting afgedrukte gespreksaantekeningen van het gesprek dat op 25 april 2014 plaatsvond tussen de heer Roes en de heer Teeven volgt dat het volgens de heer Teeven – in zijn herinnering – ging om een hoofdsom van 2,3 miljoen gulden en over rente op rente van ongeveer 4,8 miljoen gulden, die, volgens de heer Teeven, afzonderlijk was,geboekt op een rekening waarop geen beslag was gelegd. Volgens de gespreksaantekeningen heeft Teeven vervolgens gezegd «dat staat mij bij».
Nu de bedragen van 2,3 miljoen en 4,8 miljoen gulden leiden tot een som van 7,1 miljoen gulden en de genoemde 4,8 miljoen, volgens de heer Teeven, was geboekt op een renterekening waarop geen beslag was gelegd en waarop de schikking, zoals vermeld in de schikkingsovereenkomst, dan ook geen betrekking had, bestond er onvoldoende duidelijkheid over deze bedragen en waren deze bedragen onvoldoende concreet om nader te onderzoeken. Dit geldt temeer nu, zoals gezegd, in die periode in de media diverse bedragen, niet zijnde de door de heer Teeven genoemde bedragen, de ronde deden, en waarover eveneens bij mijn ministerie onvoldoende duidelijkheid bestond.
89
Kunt u verifiëren bij de Minister-President wie hij bedoelt met «de hoofdrolspelers» waarover hij sprak in het debat van 10 maart 2015? Vallen hier ook onder Tweede Kamerleden van de coalitiepartijen? Zo ja welke?
De Minister-President heeft gesproken met Minister Opstelten en Staatssecretaris Teeven.
90
Kunt u verifiëren bij de Minister-President of hij contact heeft gehad sinds de uitzending van 11 maart 2014 met dhr. Roes en toenmalig Minister Opstelten en onderling ook met (één van) hen is besproken de hoogte van het bedrag, zoals was op te maken uit onder meer:
– het A4 wat was uitgereikt aan de heer Roes (en daarna de Minister van V&J) waarin een berekening van het bedrag was gemaakt op 16 april 2014 op het ministerie door een medewerker wat uitkwam op 4,945 mln. gulden;
– het gespreksverslag van de heer Roes met de toenmalig Staatssecretaris d.d. 25 april 2014 waarin een bedrag werd vermeld van ongeveer 4.8 mln?
Zo ja, op welke data was dit en wat is precies besproken?
In het contact tussen de Minister-President en voormalig Minister Opstelten is het op 8 maart gevonden bedrag voor het eerst aan de orde gekomen op maandagochtend 9 maart 2015, nadat het betalingsbewijs door het Ministerie van Veiligheid en Justitie was aangetroffen. De Minister-President heeft tot aan de voorbereiding van het debat op 10 maart 2015 hierover geen contact gehad met de DGRR.
91
Kunt u verifiëren bij de Minister-President op welke andere momenten dan genoemd telefoongesprek hij sinds de uitzending van Nieuwsuur d.d. 11 maart 2014 met de toenmalig Staatssecretaris Teeven contact heeft gehad over de hoogte van het bedrag, zoals in elk geval was op te maken uit:
– het A4 wat was uitgereikt aan de heer Roes (en daarna de Minister van Veiligheid en Justitie) waarin een berekening van het bedrag was gemaakt op 16 april 2014 op het ministerie door een medewerker, wat uitkwam op 4,945 mln gulden.;
– het gespreksverslag van de heer Roes met de toenmalig Staatssecretaris d.d. 25 april 2014 over de hoogte van het bedrag van in elk geval meer dan de tot dan toe gecommuniceerde 2 mln. gulden?
Zo ja, op welke momenten en wat is precies besproken?
De hoogte van het bedrag werd door de Minister-President vernomen op maandagochtend 9 maart 2015, nadat het betalingsbewijs door het Ministerie van Veiligheid en Justitie was aangetroffen. Daarvoor is in de contacten tussen de Minister-President en voormalig Staatssecretaris Teeven niet gesproken over de hoogte van de in de vraag genoemde concrete bedragen. Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014 (geen feitelijke onderbouwing van de financiële afwikkeling). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen.
92
Waarom was het «zuiverder» dat de heer Van Brummen niet zelf met de Staatssecretaris sprak?
Mijn ambtsvoorganger heeft geoordeeld dat het OM onder zijn verantwoordelijkheid viel en daarmee ook het onderzoek dat door de heer Van Brummen is uitgevoerd. Tevens heeft hij overwogen dat de Staatssecretaris in deze kwestie een bijzondere positie innam. De Staatssecretaris viel immers onder zijn verantwoordelijkheid en had vanwege zijn portefeuille een eigenstandige relatie met het OM. Gelet hierop heeft mijn ambtsvoorganger geoordeeld dat dat het op zijn weg lag om de Staatssecretaris te bevragen over zijn rol als toenmalig officier van justitie.
93
Hoe kwalificeert de Minister-President de weergave van het gesprek tussen de heer Roes en de toenmalige Staatssecretaris Teeven d.d. 25 april 2014, die naderhand door de toenmalige Staatssecretaris deels is aangepast en van zijn paraaf is voorzien? Deelt de Minister-President de kwalificatie van de heer Oosting dat dit een opgemaakt verslag is, dat met de Kamer gedeeld kon worden? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
94
Op welk moment heeft de Minister-President kennisgnomen van de inhoud van de persoonlijke aantekening van de heer Roes, was dat voorafgaand, tijdens of na het debat met de Kamer van 10 maart 2015? Op welke wijze heeft u daarvan kennisgenomen?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de persoonlijke aantekening voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De DGRR heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met voormalig Staatssecretaris Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
95
Wat is de reden dat het kabinet de Tweede Kamer op geen enkel moment heeft geïnformeerd dat de heer Teeven wel degelijk het bedrag van 4,8 mln. heeft genoemd in zijn gesprek met de directeur-generaal en het bedrag ook in de aantekeningen van het gesprek zijn opgenomen en geaccordeerd door de heer Teeven?
Uit de op pagina 165 van het rapport van de Commissie Oosting afgedrukte gespreksaantekeningen van het gesprek dat op 25 april 2014 plaatsvond tussen de heer Roes en de heer Teeven volgt dat het volgens Teeven – in zijn herinnering – ging om een hoofdsom van 2,3 miljoen gulden en over rente op rente van ongeveer 4,8 miljoen gulden, die afzonderlijk was geboekt op een rekening waarop geen beslag was gelegd. Volgens de gespreksaantekeningen heeft Teeven vervolgens gezegd «dat staat mij bij».
Nu de bedragen van 2,3 miljoen en 4,8 miljoen gulden leiden tot een som van 7,1 miljoen gulden en de genoemde 4,8 miljoen, volgens de heer Teeven, was geboekt op een renterekening waarop geen beslag was gelegd en waarop de schikking, zoals vermeld in de schikkingsovereenkomst, dan ook geen betrekking had, bestond er onvoldoende duidelijkheid over deze bedragen en waren deze bedragen onvoldoende concreet om nader te onderzoeken. Dit geldt temeer nu in 2014 en 2015 in de media diverse bedragen, niet zijnde de door de heer Teeven genoemde bedragen, de ronde deden, en daarover eveneens bij mijn ministerie onvoldoende duidelijkheid bestond.
96
Beschouwt de Minister-President de aantekeningen van directeur-generaal Roes van het gesprek met de heer Teeven nog steeds als «persoonlijke notitie», zoals hij dat tijdens het debat met de Tweede Kamer van 10 maart 2015 aangaf, nu blijkt dat de aantekeningen zijn voorgelegd aan de heer Teeven, zijn aangepast en geaccordeerd met paraaf door de heer Teeven en ook zijn gedeeld met de Minister?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
97
Waarom is in eerste instantie met de berekening van toenmalig Staatssecretaris Teeven in het kader van het onderzoek van van Brummen (pag. 165) en het bedrag dat later min of meer werd bevestigd door de Heer Swagerman (pag. 168) en waarvan wij nu weten dat die berekening de waarheid benaderde, niets gedaan? En waarom heeft van Brummen in zijn nader rapport eenzelfde berekening wel als «geenszins onmogelijk» aangenomen (pag. 175)? Waarom heeft de toenmalige Minister Opstelten de Kamer deze berekening onthouden? Waarom was het niet nodig om de Kamer «bij benadering» te informeren over de hoogte van het bedrag en moest het voldoende zijn om de Kamer te melden dat de betrokkenen onvoldoende herinneringen hadden aan het bedrag?
Uit de op pagina 165 van het rapport van de Commissie Oosting afgedrukte gespreksaantekeningen van het gesprek dat op 25 april 2014 plaatsvond tussen de heer Roes en de heer Teeven volgt dat het volgens Teeven – in zijn herinnering – ging om een hoofdsom van 2,3 miljoen gulden en over rente op rente van ongeveer 4,8 miljoen gulden, die afzonderlijk was geboekt op een rekening waarop geen beslag was gelegd. Volgens de gespreksaantekeningen heeft Teeven vervolgens gezegd «dat staat mij bij».
Nu de bedragen van 2,3 miljoen en 4,8 miljoen gulden leiden tot een som van 7,1 miljoen gulden en de genoemde 4,8 miljoen, volgens de heer Teeven, was geboekt op een renterekening waarop geen beslag was gelegd en waarop de schikking, zoals vermeld in de schikkingsovereenkomst, dan ook geen betrekking had, bestond er onvoldoende duidelijkheid over deze bedragen en waren deze bedragen onvoldoende concreet om nader te onderzoeken. Dit geldt temeer nu in die periode in de media diverse bedragen, niet zijnde de door de heer Teeven genoemde bedragen, de ronde deden, en daarover eveneens bij mijn ministerie onvoldoende duidelijkheid bestond.
98
Heeft de Minister-President de versie van het gespreksverslag, dat is opgenomen op pagina 165 van het commissierapport, onder ogen gehad? Zo ja, welk gevolg verbond de Minister-President aan het genoemde totaalbedrag van ongeveer 4,8 miljoen gulden? Legde de Minister-President op dat moment de verbinding met de bedragen die in de media circuleerden (met name «Nieuwsuur» en het Volkskrant-interview met oud-advocaat Doedens d.d. 4 april 2014)? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
99
Kwalificeert de Minister-President de aantekeningen van een ambtenaar van het gesprek met de oud-officier van Justitie nog steeds als zodanig? Had de Minister-President die aantekeningen destijds ook gezien? Was dat de versie met de aanvullingen van de oud-officier van justitie?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
100
Waarom zijn deze aantekeningen, die ter goedkeuring, aanvulling en correctie aan de gesprekspartner waren voorgelegd en geaccordeerd en daarmee niet (meer) alleen de opvattingen van de ambtenaar weergaven, niet aan de Tweede Kamer verstrekt? Moeten deze achteraf toch niet worden gekwalificeerd als gespreksverslag omdat ze immers volgens beiden gesprekspartners het gesprek juist weergaven?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
101
Had de Kamer, naast de constatering dat geen zekerheid kon worden geboden over de wijze waarop de financiële afwikkeling van de schikking in 2000 is verlopen, niet óók geïnformeerd moeten worden over gerede vermoedens dat de schikkingsovereenkomst wellicht, conform de mediaberichtgeving, ongeveer 4,8 miljoen gulden betrof?
Nee. Uit de op pagina 165 van het rapport van de Commissie Oosting afgedrukte gespreksaantekeningen van het gesprek dat op 25 april 2014 plaatsvond tussen de heer Roes en de heer Teeven volgt dat het volgens Teeven – in zijn herinnering – ging om een hoofdsom van 2,3 miljoen gulden en over rente op rente van ongeveer 4,8 miljoen gulden, die afzonderlijk was geboekt op een rekening waarop geen beslag was gelegd. Volgens de gespreksaantekeningen heeft Teeven vervolgens gezegd «dat staat mij bij».
Nu de bedragen van 2,3 miljoen en 4,8 miljoen gulden leiden tot een som van 7,1 miljoen gulden en de genoemde 4,8 miljoen, volgens de heer Teeven, was geboekt op een renterekening waarop geen beslag was gelegd en waarop de schikking, zoals vermeld in de schikkingsovereenkomst, dan ook geen betrekking had, bestond er onvoldoende duidelijkheid over deze bedragen en waren deze bedragen onvoldoende concreet om nader te onderzoeken. Dit geldt temeer nu in die periode in de media diverse bedragen, niet zijnde de door de heer Teeven genoemde bedragen, de ronde deden, en daarover eveneens bij mijn ministerie onvoldoende duidelijkheid bestond.
102
Wat is de reden dat de Minister-President het gespreksverslag tussen de heer Roes en de heer Teeven niet aan de Kamer wilde overhandigen?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
103
Hoeveel mensen hadden toegang tot het fysieke of digitale exemplaar van het gespreksverslag van het gesprek tussen de heer Roes en de heer Teeven in de periode tussen 25 april 2014 en 12 maart 2015 en hoe vaak is de notitie daadwerkelijk geraadpleegd en door wie?
Het fysieke, papieren exemplaar van het gespreksverslag, dat is uitgewerkt in de dagen na het gesprek op 25 april 2014, stond slechts ter beschikking van een handvol ambtenaren: in ieder geval de betrokken directeur-generaal, de directeur Juridische Zaken en Operationele aangelegenheden en een medewerker. Zij hadden elk een exemplaar in een hun ter beschikking staande, afgesloten kast of kluis.
Daarnaast stond een ingescande, digitale versie van het verslag op een gemeenschappelijke afdelingsschijf van de Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden. Het document stond in een afgeschermde map, waartoe slechts een deel van de medewerkers van die directie toegang hadden. Voorts is een fysiek exemplaar ook een enkele keer opgenomen in een dossier ten behoeve van de Minister.
104
Welke leden van de regering, dan wel welke ministeries hebben op welke momenten tussen 25 april 2014 en 1 april 2015 kennis genomen van (delen van) de inhoud van de notitie van Roes over zijn gesprek met Teeven op 25 april 2014?
De toenmalige Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in april/mei 2014 en de Minister-President op 10 maart 2015.
105
Kunt u verifiëren bij de Minister-President waarom hij tijdens het debat op 10 maart 2015 heeft aangegeven dat er geen verslag is van een gesprek van de directeur-generaal met de Staatssecretaris? Deelt u de mening dat dit gewoon niet klopt, aangezien het om een uitgetikt gespreksverslag gaat en zodoende geen persoonlijke aantekening maar een uitgewerkt gespreksverslag?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
106
Indien het antwoord op de vorige vraag ja is, deelt u de mening dat dit stuk dan ook openbaar gemaakt had kunnen worden, zoals gevraagd door de Tweede Kamer, en dat de Minister-President in elk geval de inhoud ervan had kunnen delen met de Tweede Kamer tijdens het debat op 10 maart 2015? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
107
Is het originele gespreksverslag, op p. 165 weergegeven, op een blanco vel papier of is sprake van een andersoortig intern papier (met standaardtekst/sjabloon van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als «kop» van de blanco pagina)?
Het gespreksverslag is weergegeven op een blanco vel papier.
108
Kunt u het origineel van het gespreksverslag op p. 165 aan de Kamer aan de Kamer sturen dan wel daar ter inzage leggen voor maandag 14 december 2015 te 17:00 uur?
Aangezien in het gespreksverslag een naam is genoemd die ook in het rapport van de Commissie Oosting onleesbaar is gemaakt, doe ik uw Kamer een kleurenkopie toekomen van het origineel, met daarin dezelfde bewerking8.
109
Kunt u verifiëren bij de Minister-President of hij de «persoonlijke aantekening», zijnde een gespreksverslag tussen de heer Roes en de toenmalig Staatssecretaris Teeven, daadwerkelijk heeft gelezen (zoals hij als VVD-lijsttrekker aangaf in een verkiezingsdebat van RTL op 5 maart 2015) of niet? Zo ja, op welke datum heeft hij deze notitie gelezen? Zo nee, wist de Minister-President dan enkel van het bestaan hiervan maar hij heeft zich niet vergewist van wat er precies in stond?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
110
Kunt u verifiëren bij de Minister-President waarom hij, gelet op zijn uitspraak dat hij het gespreksverslag daadwerkelijk heeft gelezen, niet aan de bel getrokken over de onjuiste hoogte van het bedrag dat tot dan toe werd gecommuniceerd? Hoe heeft de Minister-President het gespreksverslag en de daarin gemaakte opmerkingen over de hoogte van het bedrag aan Cees H. precies geïnterpreteerd in het licht van de eerdere uitspraken van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie over de hoogte van het bedrag aan Cees H.?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
111
Wanneer heeft de Minister-President of heeft het Ministerie van Algemene Zaken voor het eerst kennis kunnen nemen van (delen van) de aantekeningen van de heer Roes van het gesprek tussen hemzelf en Teeven?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de persoonlijke aantekening voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President.
112
Meent de Minister-President nog steeds dat de door de heer Teeven van een paraaf voorziene notitie van de heer Roes een persoonlijke aantekening betreft? Zo nee, op welk moment kwam de Minister-President tot de constatering dat hij ten onrechte over een persoonlijke aantekening had gesproken?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
113
Had de Kamer direct geïnformeerd moeten worden over de herinnering van de heer Teeven aan het bedrag en de basisrente, ook al stond de feitelijke juistheid daarvan niet vast?
Nee. Uit de op pagina 165 van het rapport van de Commissie Oosting afgedrukte gespreksaantekeningen van het gesprek dat op 25 april 2014 plaatsvond tussen de heer Roes en de heer Teeven volgt dat het volgens Teeven – in zijn herinnering – ging om een hoofdsom van 2,3 miljoen gulden en over rente op rente van ongeveer 4,8 miljoen gulden, die afzonderlijk was geboekt op een rekening waarop geen beslag was gelegd. Volgens de gespreksaantekeningen heeft Teeven vervolgens gezegd «dat staat mij bij».
Nu de bedragen van 2,3 miljoen en 4,8 miljoen gulden leiden tot een som van 7,1 miljoen gulden en de genoemde 4,8 miljoen, volgens de heer Teeven, was geboekt geboekt op een renterekening waarop geen beslag was gelegd en waarop de schikking, zoals vermeld in de schikkingsovereenkomst, dan ook geen betrekking had, bestond er onvoldoende duidelijkheid over deze bedragen en waren deze bedragen onvoldoende concreet om nader te onderzoeken. Dit geldt temeer nu in die periode in de media diverse bedragen, niet zijnde de door de heer Teeven genoemde bedragen, de ronde deden, en daarover eveneens bij mijn ministerie onvoldoende duidelijkheid bestond.
114
Wanneer en waarom berichtte het ministerie aan de heer Van Brummen dat de heer Teeven «onvoldoende herinneringen» had aan de hoogte van het schikkingsbedrag, terwijl de onderzoekscommissie constateert dat er met het geheugen van de heer Teeven niets mis bleek te zijn?
De herinneringen van de heer Teeven zijn gedeeld met de toenmalige Minister en de heer Van Brummen. De heer Van Brummen heeft de herinneringen van de heer Teeven betrokken bij zijn bevindingen en vastgesteld dat de betrokkenen, inclusief de heer Teeven, onvoldoende herinneringen hebben aan de feitelijke financiële afwikkeling. Mijn ambtsvoorganger concludeerde vervolgens dat er, op basis van de bevindingen van de heer Van Brummen, geen onderbouwde uitspraken konden worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt (zie ook de brief van 3 juni 2014, Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123). De herinneringen uit het geheugen van de heer Teeven gaven op dat moment geen duidelijkheid. Ik merk hierover het volgende op.
Nu de bedragen van 2,3 miljoen en 4,8 miljoen gulden leiden tot een som van 7,1 miljoen gulden en de genoemde 4,8 miljoen, volgens de heer Teeven, was geboekt op een renterekening waarop geen beslag was gelegd en waarop de schikking, zoals vermeld in de schikkingsovereenkomst, dan ook geen betrekking had, bestond er onvoldoende duidelijkheid over deze bedragen en waren deze bedragen onvoldoende concreet om nader te onderzoek. Dit geldt temeer nu in die periode in de media diverse bedragen, niet zijnde de door de heer Teeven genoemde bedragen, de ronde deden, en daarover eveneens bij mijn ministerie onvoldoende duidelijkheid bestond.
115
Waren de bemoeienissen en de aanpassing van het Rapport van Van Brummen, ook na zijn ondertekening slechts redactionele wijzigingen of ook inhoudelijke wijzigingen? Zijn die inhoudelijke wijzigingen gebaseerd op feiten of op aannames?
De vragen en opmerkingen hadden betrekking op onder andere leesbaarheid (in de zin van begrijpelijkheid) en correctheid (duiding tabellen, opbouw). De hoofdconclusie van de heer Van Brummen, dat er geen uitspraken waren te doen over de waarde van het beslag en de omvang van het overgemaakte bedrag aan Cees H., komt in verschillende formuleringen in alle versies van het rapport voor.
116
Hoe is door het ministerie gereageerd op de derde conclusie van de heer Van Brummen in de eerste versie van zijn rapport, waarin hij optekent dat «de stelligheid waarmede de waarde wordt benoemd van het beslag waarvan de schikking zou kunnen worden afgetrokken (circa twee miljoen gulden) niet meer aan de hand van documenten kan worden onderbouwd»?
De in het rapport op p. 166 aangeduide eerste versie van het rapport van 5 mei 2014 was bedoeld ter bespreking in de wekelijkse bijeenkomst van het College op 6 mei 2014. Hierop heeft het ministerie niet gereageerd. Het ministerie ontving op 8 mei 2014 een latere versie van het rapport.
117
Waarom wilde het ministerie veranderingen zien in de tweede versie van het rapport van de heer Van Brummen, ondanks het akkoord van het College van procureurs-generaal?
Volgens het rapport van de Commissie Oosting ontving Minister Opstelten op 8 mei 2014 een «definitieve» versie van het rapport, met een ambtsbericht van het College van procureurs-generaal. Op 12 mei 2014 werd deze (tweede) versie van het rapport van Van Brummen besproken op het ministerie. Aan het parket-generaal werden vervolgens nog enkele vragen voorgelegd, die op 13 mei 2014 werden besproken. Ik merk op dat deze vragen betrekking hadden op het voorzien van het rapport van een nadere duiding van teksten en tabellen met bedragen. Zoals ook de Commissie Oosting in het rapport heeft vastgesteld, betroffen dit wijzigingen van ondergeschikte aard. Dit leidde tot de derde versie van het rapport van de heer Van Brummen.
118
Bestaan er verslagen van overleggen, onder meer tussen de heer Roes en mevrouw De Bie, over de concept-versies van het rapport Van Brummen? Zo ja, kunt u die aan de Kamer sturen? Met welke niet-direct betrokkenen binnen het departement heeft de heer Roes het concept-rapport Van Brummen besproken?
Er bestaan geen verslagen van overleggen over de conceptversies van het rapport van de heer Van Brummen. De heer Roes heeft het concept-rapport intercollegiaal besproken met enkele directeuren binnen zijn directoraat-generaal die niet betrokken waren bij de zaak Cees H.
119
Welke «vooral redactionele, aanvullende vragen/opmerkingen over het rapport» kwamen voort uit overleg(gen) tussen de heer Roes en niet-direct betrokkenen binnen het departement?
Deze niet betrokken directeuren hebben kritische vragen gesteld en opmerkingen gemaakt die betrekking hadden op onder andere leesbaarheid (in de zin van begrijpelijkheid) en correctheid (duiding tabellen, opbouw). Deze opmerkingen zijn betrokken in de reactie van het ministerie op het concept-rapport.
120
Waarom werden in het rapport van de heer Van Brummen wijzigingen aangebracht op de bladzij waar de heer Van Brummen zijn handtekening reeds had geplaatst?
Het betreft redactionele wijzigingen. De inhoud van de conclusies die de heer Van Brummen trok uit zijn onderzoek zijn niet aangepast.
121
Welke effect had de email van Nieuwsuur van 4 maart 2015 op de ministerie? En welk effect had de exacte omschrijving van de inhoud van de overschrijving (bedrag, rekeningnummer en kenmerk) op de Minister of de verantwoordelijke ambtenaren op het ministerie? Was men direct overtuigd van de echtheid van de gegevens in de email?
Na ontvangst van de email van Nieuwsuur heeft een woordvoerder van de Directie Voorlichting de inhoud voorgelegd aan de behandelende directie. Terstond zijn ook de voormalige Minister en DGRR geïnformeerd. Op basis van eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen is een concept-reactie opgesteld. In die concept-reactie is de stelling van Nieuwsuur dat een bedrag van 4,7 miljoen gulden is overgeboekt aan Cees H. geciteerd en tegengesproken. Ook is in de concept-reactie verwezen naar de conclusies op basis van het rapport Van Brummen. Op basis van de beschikbare informatie op het ministerie kon geen uitspraak worden gedaan over de echtheid van de gegevens in de email.
122
Waarom is het bedrag van 4,7 mln. gulden uit het eerste concept voor een reactie op de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 maart 2015 verdwenen in de uiteindelijke reactie?
De concept-reactie aan Nieuwsuur is aan het einde van de middag besproken in een overleg op de kamer van de Minister. In dat overleg is besloten dat in de formulering van de reactie aan Nieuwsuur moest worden vastgehouden aan de formuleringen uit eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen. Daarom is de stelling van Nieuwsuur dat zowel ambtenaren binnen het openbaar ministerie als binnen het departement ervan op de hoogte waren dat een bedrag van 4,7 miljoen gulden is overgeboekt aan Cees H. in de concept-reactie weersproken met de formulering dat ambtenaren binnen het openbaar ministerie en het departement geen kennis hebben van wat bij de afwikkeling van de schikking feitelijk zou zijn overgemaakt. Dat betekent dat de passage over de ontkenning van het bedrag uit het concept is verdwenen, omdat dit verwarring zou kunnen veroorzaken. Volgens de Commissie is er inhoudelijk geen verschil tussen het concept-persbericht en het definitieve bericht, aldus de heer Oosting tijdens zijn persconferentie op 9 december jl.
123
Waarom kwam vanuit het ministerie steevast de opmerking dat de betrokkenen «onvoldoende herinneringen» hebben over het feitelijke bedrag dat gemoeid was met de deal, terwijl bij benadering duidelijk was dat het niet om 2 mln. of 1.225.000 gulden ging, maar om het dubbele daarvan?
De heer Van Brummen heeft met diverse personen gesproken die betrokken zijn geweest bij de betreffende ondernemingsschikking en geconcludeerd dat de betrokkenen onvoldoende herinneringen hadden over de financiële afwikkeling van de ontnemingsschikking. Mijn ambtsvoorganger concludeerde vervolgens dat er, op basis van de bevindingen van de heer Van Brummen, geen onderbouwde uitspraken konden worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt (zie ook de brief van 3 juni 2014, Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123).
Voor wat betreft de herinneringen van de heer Teeven blijkt uit de op pagina 165 van het rapport van de Commissie Oosting afgedrukte gespreksaantekeningen van het gesprek dat op 25 april 2014 plaatsvond tussen de heer Roes en de heer Teeven, dat het volgens de heer Teeven – in zijn herinnering – ging om een hoofdsom van 2,3 miljoen gulden en over rente op rente van ongeveer 4,8 miljoen gulden, die afzonderlijk was geboekt op een rekening waarop geen beslag was gelegd. Volgens de gespreksaantekeningen heeft Teeven vervolgens gezegd «dat staat mij bij».
Nu de bedragen van 2,3 miljoen en 4,8 miljoen gulden leiden tot een som van 7,1 miljoen gulden en de genoemde 4,8 miljoen, volgens de heer Teeven, was geboekt op een renterekening waarop geen beslag was gelegd en waarop de schikking, zoals vermeld in de schikkingsovereenkomst, dan ook geen betrekking had, bestond er onvoldoende duidelijkheid over deze bedragen en waren deze bedragen onvoldoende concreet om nader te onderzoeken.
124
Hoeveel bijeenkomsten zijn er geweest op 4 maart 2015 over de uitzending van Nieuwsuur dd 4 maart 2015?
Afgaande op de agenda van mijn ambtsvoorganger zijn er op die dag vier overleggen geweest over de aanstaande uitzending van Nieuwsuur. Een van die overleggen betrof het overleg met toenmalig campagneleider Dijkhoff. Dat overleg ging over in een gesprek over de aanstaande uitzending van Nieuwsuur, waar ik als woordvoerder op dit dossier op uitnodiging van toenmalig Minister Opstelten bij aanschoof.
125
Zijn bij de bijeenkomsten over de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 maart 2015 notulen gemaakt? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Er worden in de regel geen notulen gemaakt van overleggen over aanstaande nieuwsuitzendingen. Ook op 4 maart 2015 zijn er geen notulen gemaakt.
126
Is in een gesprek op 4 maart 2015 tussen de toenmalig Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de heer Roes het bedrag van 4,7 dan wel 4,8 miljoen ter sprake gekomen?
Ja. Over het bedrag van 4,7 miljoen, uit de uitzending van Nieuwsuur, is vanzelfsprekend gesproken. De heer Teeven heeft uit zijn geheugen naast andere bedragen ook 4,8 miljoen genoemd als onderdeel van een optelsom.
127
Welke herinnering hebben de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie precies aan het moment dat zij als Kamerlid Van der Steur respectievelijk Dijkhoff aanschoven bij het beraad met Minister Opstelten over het persbericht in reactie op Nieuwsuur van maart 2015? Waarover is tijdens dat beraad gesproken en door wie
Op 4 maart waren de heer Dijkhoff en ik op verzoek van de Minister aanwezig op het departement. Wij bespraken de aangekondigde onthulling van Nieuwsuur. We hebben advies gegeven over het concept persbericht, gevraagd of zeker was dat alles klopte en geadviseerd de specifieke ontkenning van het door Nieuwsuur genoemde bedrag uit het persbericht te halen, omdat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan. Er was immers nog geen bewijs gevonden welk bedrag was overgemaakt. Daarnaast hebben we geadviseerd in het persbericht op te nemen wanneer de Kamer over een en ander geïnformeerd was en het feit te vermelden dat de heer Van Brummen in zijn onderzoek herinneringen van de heer Teeven betrokken had. De Minister heeft uiteindelijk het persbericht geaccordeerd, waarna het werd verzonden.
128
Hebben de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie inzage gehad in het concept persbericht dat voorlag? Zo ja, welke versie en werd daarin het bedrag van ruim 4,7 mln. genoemd?
Ja. In eerste instantie werd daarin stellig ontkend dat er bekendheid was van het door Nieuwsuur genoemde bedrag. De heer Dijkhoff en ik hebben geadviseerd die specifieke ontkenning te verwijderen omdat immers op het departement niet bekend was welk bedrag was overgemaakt. Er was geen informatie beschikbaar die een ontkenning of bevestiging van dat bedrag staafden.
129
Wie waren, naast Minister Opstelten, betrokken bij de beslissing om het exacte bedrag dat aan Cees H. was overgemaakt niet in het definitieve persbericht te noemen?
De concept-reactie aan Nieuwsuur is aan het einde van de middag besproken in een overleg met de voormalige Minister. Hierbij waren de voormalige Minister en Staatssecretaris, de Kamerleden Dijkhoff en Van der Steur, de DGRR, de PA van de voormalig Minister, en een woordvoerder van de Directie Voorlichting aanwezig. Ik verwijs naar het antwoord van de Commissie Oosting op vraag 40 (zie bijlage)9.
130
Op welke momenten hebben de huidige Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in hun hoedanigheid van Kamerleden contact gehad met Minister Opstelten en Staatssecretaris Teeven over de ontnemingsschikking en het exacte bedrag dat aan cees H zou zijn overgemaakt? En wat is in die contactmomenten precies aan de orde geweest? Kunt u een tijdlijn verschaffen?
In de loop van 2014 en in 2015, met name op 4 en 9 maart heb ik contact gehad met Minister Opstelten in mijn hoedanigheid als woordvoerder Veiligheid en Justitie. De kwestie van de ontnemingsschikking betrof, zoals de commissie Oosting ook aangeeft, een politiek gevoelig dossier waarin veel onduidelijkheid bestond over de gang van zaken. De daaruit voortvloeiende zorg heb ik met de Minister gedeeld. Er was daarnaast geregeld overleg met de Minister, al dan niet via zijn politiek assistent.
De heer Dijkhoff heeft, als campagneleider, gesproken met Minister Opstelten op 4 en 9 maart 2015. Op 4 maart heeft ook Staatssecretaris Teeven enige tijd deelgenomen aan het gesprek. Op 4 maart werd gesproken over de aankondiging van Nieuwsuur en het door hen genoemde exacte bedrag. Op 9 maart werd vooral gesproken over het inmiddels op het departement teruggevonden «bonnetje», dat het op 4 maart door Nieuwsuur onthulde exacte bedrag bevestigde.
De zaak kende al de nodige voorgeschiedenis, onze insteek was dan ook vooral om kritisch door te vragen. Wij herinneren ons dat deze gesprekken soms pittig waren als er formuleringen gesuggereerd werden die technisch wel klopten, maar naar onze smaak teveel nuanceerden. Wij herinneren ons de gesprekken niet zozeer als het helpen opbouwen van een verdediging, maar de opgebouwde verdedigingslijn te testen op houdbaarheid.
131
Op welk moment hoorde de huidige Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in hun hoedanigheid van Kamerleden voor het eerst over het bedrag van ongeveer 4,8 mln. gulden?
Bij brief van 3 juni 2014 werd de Kamer geïnformeerd over het gesprek tussen de Minister en de heer Teeven en dat de heer Van Brummen over de herinneringen van de heer Teeven was geïnformeerd. De heer Teeven heeft op 4 maart 2015 in het gesprek over de uitzending van Nieuwsuur uit zijn geheugen verschillende bedragen genoemd (2 miljoen, 2,2 miljoen en 4,8 miljoen gulden) die niet overeenkwamen met het bedrag dat Nieuwsuur had aangekondigd die avond te gaan noemen. Op 9 maart 2015 werden mij en de heer Dijkhoff, in onze hoedanigheid van Kamerlid, de bedragen 2,3 miljoen gulden als hoofdsom en 4,8 miljoen gulden als rente op rente bekend (tezamen 7,1 miljoen gulden). Die bedragen klopten niet met het door Nieuwsuur bekend gemaakte en door de vondst van het bonnetje op het departement bevestigde feitelijke bedrag dat werd overgemaakt. De gespreksnotitie hebben de heer Dijkhoff en ik niet eerder gelezen dan in het rapport van de commissie Oosting.
Van de heer Dijkhoff heb ik begrepen dat, na mijn vertrek, DG Roes op 9 maart wel gebruik heeft gemaakt van zijn gespreksnotitie om, deels via parafrases en citaten, vragen van de heer Dijkhoff te beantwoorden. De notitie is toen niet integraal voorgelezen en de heer Dijkhoff heeft deze ook niet zelf gelezen.
132
Hebben de Minister en Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie destijds in hun hoedanigheid als Kamerleden op enig moment kennisgenomen van de inhoud van het gespreksverslag van de heer Roes met de heer Teven? Zo ja, wanneer was dat precies en in welke setting?
Bij brief van 3 juni 2014 werd de Kamer geïnformeerd over het gesprek tussen de Minister en de heer Teeven en dat de heer Van Brummen over de herinneringen van de heer Teeven was geïnformeerd. De heer Teeven heeft op 4 maart 2015 in het gesprek over de uitzending van Nieuwsuur uit zijn geheugen verschillende bedragen genoemd (2 miljoen, 2,2 miljoen en 4,8 miljoen gulden) die niet overeenkwamen met het bedrag dat Nieuwsuur had aangekondigd die avond te gaan noemen. Op 9 maart 2015 werden mij en de heer Dijkhoff, in onze hoedanigheid van Kamerlid, de bedragen 2,3 miljoen gulden als hoofdsom en 4,8 miljoen gulden als rente op rente bekend (tezamen 7,1 miljoen gulden). Die bedragen klopten niet met het door Nieuwsuur bekend gemaakte en door de vondst van het bonnetje op het departement bevestigde feitelijke bedrag dat werd overgemaakt. De gespreksnotitie hebben de heer Dijkhoff en ik niet eerder gelezen dan in het rapport van de commissie Oosting.
Van de heer Dijkhoff heb ik begrepen dat, na mijn vertrek, DG Roes op 9 maart wel gebruik heeft gemaakt van zijn gespreksnotitie om, deels via parafrases en citaten, vragen van de heer Dijkhoff te beantwoorden. De notitie is toen niet integraal voorgelezen en de heer Dijkhoff heeft deze ook niet zelf gelezen.
133
Klopt het dat in het persbericht wordt gesteld dat «ambtenaren binnen het Openbaar Ministerie en het departement geen kennis hebben van wat bij de afwikkeling van de schikking feitelijk zou zijn overgemaakt? Hoe verhoudt die stellingname in het persbericht zich tot de notie dat in het gesprek bij de heer Roes het bedrag door de heer Teeven is genoemd? Hoe verhoudt die stellingname in het persbericht zich tot de constatering dat de exacte gegevens over de afwikkeling van de schikking zich bevonden in een dossier bij het OM, zoals aangetroffen door de Erfgoedinspectie?
Het antwoord op de eerste vraag luidt bevestigend. Op dat moment stonden geen gegevens ter beschikking die reden gaven om terug te komen op de eerdere uitspraken van mijn ambtsvoorganger over de financiële afwikkeling van de schikking. De Erfgoedinspectie heeft in de zomer van 2015 gegevens aangetroffen in het archief.
134
Op welke wijze is het OM door Minister Opstelten precies te verstaan gegeven om de juiste bedragen boven tafel te halen? Op welke wijze heeft het OM in 2014 gehoor gegeven aan dat verzoek?
De Minister heeft de voorzitter van het College diverse malen uitdrukkelijk verzocht de juiste bedragen boven tafel te krijgen.
Zoals de Commissie beschrijft (p. 155 e.v.) zij, naar aanleiding van het interview van advocaat Doedens in de Volkskrant van 4 april 2014, door het openbaar ministerie diverse naspeuringen gedaan naar de financiële afwikkeling van de schikking. Dit gebeurde door onder andere onderzoek bij de administratie van het parket Amsterdam, bij de financiële en ICT-afdeling van het ministerie en door navraag bij de Rabobank. Op 7 april 2014 berichtte het College aan de Minister dat deze zoektocht geen resultaten had opgeleverd (p. 160), welke mededeling aanleiding gaf tot het voornemen van de Minister om een nader onderzoek te doen uitvoeren. Dit resulteerde uiteindelijk in de onderzoeksopdracht van het College aan de heer van Brummen.
135
Kunnen de Minister en Staatssecretaris van veiligheid en justitie toelichten wie naast hen zelf precies aanwezig waren tijdens het beraad met Minister Opstelten over het persbericht dat uitgestuurd zou worden naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur op 4 maart 2015? Waar vond deze bijeenkomst precies plaats? Op welk moment van de dag was die bijeenkomst?
Op 4 maart 2015 hebben toenmalig campagneleider Dijkhoff en ik in mijn toenmalige functie van Tweede Kamerlid in de namiddag het concept persbericht gezien. Dit was op de kamer van mijn ambtsvoorganger op het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Overige aanwezigen waren enkele ambtenaren, de toenmalige Staatssecretaris en de politiek assistent van de toenmalig bewindspersoon.
136
Wie waren er aanwezig en/of betrokken bij de totstandkoming van de reactie op de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 maart 2015? Kunt u aangeven wie precies van die aanwezigen / betrokkenen na het verleende fiat van de Minister instemden met de definitieve reactie waarin, kort gezegd, volhard werd in de onjuiste voorstelling van zaken?
De concept-reactie aan Nieuwsuur is opgesteld door een woordvoerder van de Directie Voorlichting in overleg met de Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden. De concept-reactie is besproken tijdens een overleg met de voormalige Minister en Staatssecretaris, de Kamerleden Dijkhoff en Van der Steur, de DGRR, de PA van de voormalige Minister en de Directie Voorlichting. De conceptreactie aan Nieuwsuur is voorgelegd aan de woordvoerders van de coalitiefracties en na bespreking goedgekeurd door de voormalige Minister.
Op dat moment stonden geen gegevens ter beschikking die reden gaven om terug te komen op de eerdere uitspraken van mijn ambtsvoorganger over de financiële afwikkeling van de schikking.
137
Kunt u verifiëren bij de Minister-President waarom hij pas op maandagochtend 9 maart 2015 te horen kreeg van de vondst van «het bonnetje» op het ministerie (zoals hij aangaf in RTL Late Night (10 december jl.)? Op zondagavond 8 maart 2015 werd immers toch op het ministerie V&J het bonnetje gevonden? Waarom is hij niet gelijk op de hoogte gesteld hiervan?
Op maandag 9 maart 2015 kon definitief worden vastgesteld dat het aangetroffen betalingsbewijs correspondeert met de betreffende ontnemingsschikking en is de Minister-President daarover geïnformeerd.
138
Heeft de heer Van Brummen zijn eigen berekening omtrent de waardevermeerdering, zoals weergegeven op p. 175, niet ook gemaakt tijdens de voorbereiding van zijn eerste rapport? Zo nee, waarom niet? De informatie over waardevermeerdering was hem immers toen toch ook al bekend gemaakt?
Nee. Een dergelijke berekening maakte geen onderdeel uit van de opdracht die aan de heer Van Brummen was verstrekt (zie pagina 162 Oosting). Hij heeft op 10 maart 2015, op verzoek van de voorzitter van het College van procureurs-generaal, bezien of hij op basis van de bedragen betreffende de omvang van het beslag zoals beschreven in zijn rapport van 2014, een inschatting kan maken van de aannemelijkheid van het bedrag dat in de Nieuwsuur uitzending was getoond. In zijn rapport in 2014 concludeerde hij de waarde van het beslag van de banksaldi in 1993 hoger is dan het bedrag van het beslag dat in het BOOM advies staat vermeld, 2,9 respectievelijk 2 miljoen gulden.
139
Waarom was het voor de Minister-President belangrijk dat niet gekozen zou worden voor het opnemen van de berekening van toenmalig Staatssecretaris Teeven in het rapport Van Brummen en moest de zinsnede «onvoldoende feitelijke herinneringen» worden gehandhaafd?
De Minister-President is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het rapport van de heer Van Brummen.
140
Waarom heeft de Minister-President zich op 4 maart 2015 bemoeid met de zaak en toenmalig Staatssecretaris Teeven gebeld? Was dat het eerste moment dat de Minister-President kennis kreeg van deze zaak en de mogelijk politieke gevoeligheden? Was de Minister-President zich bewust van de mogelijkheid dat deze zaak politiek gevoelig zou kunnen liggen? Zo ja, op welk moment was dat?
Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014, waarin wordt gesteld dat «derhalve geen onderbouwde uitspraken [kunnen] worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt» (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123, blz. 3). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen.
De Minister-President is naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur op 11 maart 2014 ervan op de hoogte gebracht dat de schikkingsovereenkomst uit augustus 2000 ter discussie stond.
141
Kunt u de volledige tekst geven van wat door de Minister-President aan de onderzoekscommissie is gezegd over het telefoongesprek tussen de Minister-President en toenmalig Staatssecretaris Teeven aan de avond van de uitzending op 4 maart 2015? Zo nee, waarom niet?
In artikel 12 van het Instellingsbesluit (weergegeven op blz. 310–312 van het rapport van de Commissie Oosting) is bepaald dat het archief van de commissie na afloop van het onderzoek wordt overgebracht naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie en dat het beheer plaatsvindt met inachtneming van de door de Commissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid. De commissie heeft in haar Gespreksprotocol (opgenomen op blz. 420 en 421 van het rapport) vastgelegd dat zij op basis van vertrouwelijkheid omgaat met de gesprekken en de verslagen van de gesprekken. De Commissie heeft mij medegedeeld dat deze vertrouwelijkheid is toegezegd aan allen met wie zij heeft gesproken. De Minister-President sluit zich hierbij aan.
142
Heeft de Minister-President in het telefoongesprek met toenmalig Staatssecretaris Teeven op 4 maart 2015 gesproken over een bedrag van 4,7 dan wel 4,8 miljoen gulden?
Nee.
143
Waarom heeft de Minister na kennisname van (de inhoud) van dat gespreksverslag niet alsnog besloten de Tweede Kamer te informeren over gerede twijfel over de eerder vermelde bedragen?
De herinneringen van de heer Teeven zijn door de heer Van Brummen betrokken in zijn onderzoek. De heer Van Brummen heeft geconcludeerd dat er onvoldoende documenten en herinneringen meer voorhanden zijn om uitspraken te kunnen doen over de waarde van de inbeslaggenomen gelden en de overgemaakte bedragen ten tijde van de ontnemingsschiking. Bij brief van 3 juni 2014 heeft mijn ambtsvoorganger de kamer geschreven dat hij moest accepteren dat hij geen ultieme duidelijkheid kon verschaffen over de afwikkeling van de schikking en dat altijd de mogelijkheid bleef bestaan dat bankafschriften alsnog door derden worden overgelegd.
144
Heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie nooit de behoefte gevoeld om de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie te wijzen op het feit dat naar zijn mening onjuiste cijfers waren verstrekt aan de Minister of heeft de Staatssecretaris dat wellicht toch op enig moment gedeeld met de Minister? Zo ja, op welk moment?
Toenmalig Minister Opstelten, en de directeur-generaal de heer Roes namens hem, heeft met de heer Teeven gesproken over de financiële aspecten van de schikking. De weerslag van dat gesprek is terug te lezen in de gespreksaantekeningen die door de Commissie Oosting op p. 165 van het rapport zijn opgenomen. De heer Teeven heeft ingestemd met de brieven over deze zaak aan uw Kamer. In haar rapport geeft de Commissie aan dat de heer Teeven tegen haar heeft gezegd dat de Minister én hij zelf hebben gekozen voor de zinsnede «onvoldoende feitelijke herinneringen» en dat hij daar ook verantwoordelijkheid voor neemt (blz. 176).
145
Heeft de Minister-President nader doorgevraagd in het telefoongesprek met de heer Teeven d.d. 4 maart 2015? Zo ja, wat is nog meer gevraagd dan in het onderzoeksrapport is opgetekend? Zo nee, waarom niet?
Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014, waarin wordt gesteld dat «derhalve geen onderbouwde uitspraken [kunnen] worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt» (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123, blz. 3). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen. Dit gaf op dat moment geen aanleiding om daarover door te vragen. Daarnaast heeft de Minister-President zich in het hele dossier steeds op het standpunt gesteld dat het niet aan hem was om de heer Teeven aan te spreken in zijn hoedanigheid als officier van justitie.
146
Hoorde de Minister-President in het telefoongesprek met toenmalig Staatssecretaris Teeven voor het eerst van het bedrag van 4,7 dan wel 4,8 miljoen gulden? Zo nee, wanneer was dit dan wel?
Nee. De Minister-President is op maandagochtend 9 maart 2015 over de hoogte van het gevonden bedrag geïnformeerd.
147
Hoe laat vond het telefoongesprek tussen de Minister-President en toenmalig staatsecretaris Teeven op 4 maart 2015 plaats? Vond het telefoongesprek plaats voor of na publicatie van Nieuwsuur op televisie dan wel internet over de uitzending d.d. 4 maart 2015?
Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven.
148
Kan de Minister-President zich herinneren dat hij in het debat met de Tweede Kamer van 10 maart 2015 zei dat hij zich «op allerlei momenten met dit dossier heeft bemoeid» en hij zich «met de bewindslieden heeft verstaan»? Kan de Minister-President de Kamer een tijdlijn doen toekomen van de momenten waarop hij precies contact heeft gehad met de betrokken bewindslieden en waarover is gesproken?
De relevante momenten van contact tussen de Minister-President en de betrokken bewindspersonen in deze casus staan in het rapport van de Commissie Oosting.
149
Kan de Minister-President uitleggen hoe zijn antwoord tijdens het debat van 10 maart 2015 dat hij geen contact heeft gehad met de heer Teeven over de deal, zich verhoudt tot zijn antwoord aan de commissie-Oosting op 7 september 2015 dat hij telefonisch een gesprek heeft gevoerd met de heer Teeven op de avond van de uitzending van Nieuwsuur [4 maart 2015] en dat de heer Teeven tijdens het telefonische gesprek heeft aangegeven dat het bedrag gebaseerd was op een basisbedrag met rente en dat hij dit aan de heer Roes heeft meegedeeld?
Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014, waarin wordt gesteld dat «derhalve geen onderbouwde uitspraken [kunnen] worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt» (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123, blz. 3). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen.
150
Is de Minister-President van mening dat hij de Kamer juist heeft geïnformeerd door op de rechtstreekse vraag van de heer Van Ojik of hij de week voorafgaande aan het debat contact had gehad met de heer Teeven «nee» te antwoorden?
In het debat op 10 maart 2015 heeft de heer Van Ojik de Minister-President gevraagd of deze de Minister dan wel de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft gevraagd of het waar zou kunnen zijn wat Nieuwsuur berichtte, namelijk dat het om 4,7 mln gulden in plaats van 1,2 mln gulden ging. Op die vraag heeft de Minister-President in het debat ontkennend geantwoord. Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014 (geen feitelijke onderbouwing van de financiële afwikkeling). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen.
151
Is tijdens het telefonische gesprek dat de Minister-President met de heer Teeven heeft gevoerd aan de avond van de uitzending op 4 maart 2015, waarin de heer Teeven aangaf dat het bedrag gebaseerd was op een basisbedrag met rente en dat hij dit aan de heer Roes heeft meegedeeld, het bedrag van ongeveer 4,8 miljoen euro genoemd door her Teeven? Zo ja, wat is de reden dat de Minister-President de Kamer op dat moment niet zelf heeft geïnformeerd of bij de Minister van Veiligheid en Justitie heeft aangedrongen om die informatie te delen met de Kamer? Zo nee, waarom heeft de Minister-President niet doorgevraagd naar het exacte bedrag?
Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014, waarin wordt gesteld dat «derhalve geen onderbouwde uitspraken [kunnen] worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt» (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123, blz. 3). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen. Dit gaf op dat moment geen aanleiding om daarover door te vragen. Daarnaast heeft de Minister-President zich in het hele dossier steeds op het standpunt gesteld dat het niet aan hem was om de heer Teeven aan te spreken in zijn hoedanigheid als officier van justitie.
152
Heeft de Minister-President naar aanleiding van het telefonische gesprek met de heer Teeven contact gehad met Minister Opstelten over het bedrag en de informatievoorziening aan de Kamer?
Wat is de reden dat hij dit telefoon gesprek waarin de heer Teeven heeft aangegeven dat het bedrag gebaseerd op een basisbedrag met rente en dat hij dit aan de heer Roes heeft meegedeeld, niet heeft gedeeld met de Kamer tijdens het debat van 10 maart 2015?
Nee. Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014, waarin wordt gesteld dat «derhalve geen onderbouwde uitspraken [kunnen] worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt» (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123, blz. 3). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen.
153
Hoe kijkt u terug op de constatering dat de heer Teeven aan u heeft laten weten dat hij zich kon vinden in de conclusies van de heer Van Brummen, waarvan de commissie Oosting nu oordeelt dat de heer Van Brummen in een veel te korte tijd onderzoek moest doen en die conclusies niet juist en onvolledig waren?
Het kabinet aanvaardt de conclusies van de Commissie Oosting.
154
Wat is precies is besproken in het telefoongesprek tussen de Minister-President en toenmalig Staatssecretaris Teeven d.d. 4 maart 2015? Heeft de Minister-President niet doorgevraagd over de hoogte van het bedrag dat door rente is opgelopen, gelet op het feit dat de heer Teeven dit in hetzelfde gesprek had meegedeeld? Zo ja, wat is hier dan uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014, waarin wordt gesteld dat «derhalve geen onderbouwde uitspraken [kunnen] worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt» (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123, blz. 3). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen. Dit gaf op dat moment geen aanleiding om daarover door te vragen. Daarnaast heeft de Minister-President zich in het hele dossier steeds op het standpunt gesteld dat het niet aan hem was om de heer Teeven aan te spreken in zijn hoedanigheid als officier van justitie.
155
Wil de Minister-President de op het Ministerie van Algemene Zaken bewaarde gespreksverslagen met de commissie-Oosting aan de Kamer wil toesturen voor maandag 14 december 17:00 uur?
In artikel 12 van het Instellingsbesluit (weergegeven op blz. 310–312 van het rapport van de Commissie Oosting) is bepaald dat het archief van de commissie na afloop van het onderzoek wordt overgebracht naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie en dat het beheer plaatsvindt met inachtneming van de door de Commissie in haar protocol aangegeven vertrouwelijkheid. De commissie heeft in haar Gespreksprotocol (opgenomen op blz.420 en 421 van het rapport) vastgelegd dat zij op basis van vertrouwelijkheid omgaat met de gesprekken en de verslagen van de gesprekken. De Commissie heeft mij medegedeeld dat deze vertrouwelijkheid is toegezegd aan allen met wie zij heeft gesproken. De Minister-President sluit zich hierbij aan.
156
Heeft de Minister-President op 4 maart 2015 in het telefoongesprek met toenmalig Staatssecretaris Teeven op enigerlei wijze kennisgenomen van de omvang van het basisbedrag plus rente?
Nee.
157
Waarom heeft de Minister-President niet gevraagd naar de omvang van het basisbedrag plus rente waarover hij heeft gesproken in zijn telefoongesprek met toenmalig Staatssecretaris Teeven op 4 maart 2015, terwijl duidelijk was dat Nieuwsuur de omvang van het bedrag betwistte?
Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014, waarin wordt gesteld dat «derhalve geen onderbouwde uitspraken [kunnen] worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt» (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123, blz. 3). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen. Dit gaf op dat moment geen aanleiding om daarover door te vragen. Daarnaast heeft de Minister-President zich in het hele dossier steeds op het standpunt gesteld dat het niet aan hem was om de heer Teeven aan te spreken in zijn hoedanigheid als officier van justitie.
158
Hoe vaak heeft de Minister president contact gehad met Staatssecretaris Teeven? Op welke momenten was dat en wat werd precies besproken?
Het is niet mogelijk exact na te gaan op welke momenten en over welke onderwerpen de Minister-President met voormalig Staatssecretaris Teeven heeft gesproken. De relevante momenten van contact tussen de Minister-President en de betrokken bewindspersonen in deze casus staan in het rapport van de Commissie Oosting. Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014, waarin wordt gesteld dat «derhalve geen onderbouwde uitspraken [kunnen] worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt» (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123, blz. 3). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen.
159
Is in het telefoongesprek tussen de Minister-President en toenmalig Staatssecretaris Teeven op 4 maart 2015 het bedrag van 4,7 of 4,8 miljoen gulden genoemd?
Nee.
160
Is er tijdens het telefoongesprek tussen de Minister-President en toenmalig Staatssecretaris Teeven op 4 maart 2015 ook een specifiek bedrag genoemd? Zo ja, welk bedrag?
Nee.
161
Welke passage is als «[...]» weggelaten uit de optekening van het gesprek tussen de Minister president en heer Teeven op 4 maart 2015?
Deze vraag, die betrekking heeft op de inrichting van het onderzoek, heb ik voorgelegd aan de Commissie. Het antwoord van de Commissie is vermeld in de daarop betrekking hebbende bijlage10.
162
Kunt u toelichten waarom de heer Teeven in het gesprek met de Minister-President op 4 maart 2015 wel het «basisbedrag met rente» noemt en dat hij dit aan de heer Roes heeft medegedeeld, maar dat hij in dat gesprek met de Minister-President niet de exacte bewoordingen zou hebben gebruikt, zoals hij die heeft gebruikt bij de heer Roes namelijk dat het om een bedrag van 4,8 miljoen zou gaan?
Op 4 maart 2015 heeft de Minister-President voorafgaand aan de uitzending van Nieuwsuur gebeld met Staatssecretaris Teeven. De Minister-President heeft geïnformeerd of Staatssecretaris Teeven zich nog steeds kon vinden in de conclusies uit het rapport van de heer Van Brummen van 26 mei 2014, waarin wordt gesteld dat «derhalve geen onderbouwde uitspraken [kunnen] worden gedaan over wat aan Cees H. bij de financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt» (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 123, blz. 3). De heer Teeven heeft dit bevestigd en toegelicht dat in zijn herinnering het bedrag een basisbedrag plus rente betrof, zonder specifieke bedragen te noemen. Dit gaf op dat moment geen aanleiding om daarover door te vragen. Daarnaast heeft de Minister-President zich in het hele dossier steeds op het standpunt gesteld dat het niet aan hem was om de heer Teeven aan te spreken in zijn hoedanigheid als officier van justitie.
163
In een van zijn gesprekken met de onderzoekscommissie zegt de heer Teeven dat hij samen met Minister Opstelten heeft gekozen voor «onvoldoende feitelijke herinneringen» omdat er geen dossier was. In het gespreksverslag van het gesprek tussen de heer Teeven en de heer Roes heeft de heer Teeven zelf opgetekend dat toen hij in 2002 het parket verliet «er nog een dossier mbt de deal met Cees H. op het parket aanwezig was.» Hoe verklaart u deze tegenstrijdige verklaringen van de heer Teeven?
Naar mijn indruk zijn deze twee uitspraken van de heer Teeven niet tegenstrijdig, omdat de eerste uitspraak betrekking heeft op de situatie in 2014 en de tweede uitspraak een situatie in 2002 betreft.
164
Hoe heeft de Staatssecretaris van Financiën geverifieerd of de Belastingdienst ten tijde van de totstandkoming of afwikkeling van de schikkingsovereenkomst buiten beschouwing kon worden gelaten? Hoe verhoudt zich dat tot de constatering van de onderzoekscommissie dat de Belastingdienst ten onrechte buiten beschouwing is gelaten? Welke conclusie verbond de Staatssecretaris van Financiën aan de kwalificatie van toenmalig Staatssecretaris Teeven dat het een perfecte deal was?
De Commissie heeft geconstateerd dat de Belastingdienst niet van de ontnemingsschikking op de hoogte was. Verificatie is dan ook niet aan de orde.
De Staatssecretaris van Financiën verbond geen conclusie aan de opmerking van toenmalig Staatssecretaris Teeven.
165
Kunt u verifiëren bij de Minister-President wat en met wie er precies berekend is ten aanzien van het bedrag dat Cees H. zou hebben ontvangen, op «vrijdag» (zoals hij aangaf in RTL Late Night (10 december jl.)? Doelde hij hiermee op vrijdag 6 maart 2015? Wat dit tijdens de ministerraad? Wat heeft men toen besproken en geconcludeerd ten aanzien van de hoogte van het bedrag? Kunnen de notulen van deze ministerraad aan de Kamer worden gezonden voor maandag 14 december 2015 om 17:00 uur?
De Minister-President en een collega hebben en marge van de ministerraad van 6 maart 2015 samen kort enkele rekensommen gemaakt op basis van bedragen die worden genoemd in het rapport van de heer Brummen en de destijds geldende rentetarieven.Na de pauze heeft de Minister-President in de ministerraad vermeld dat een basisbedrag als gevolg van hoge rente kan oplopen tot een bedrag dat vele malen hoger is. Dit is verder niet besproken en hier zijn evenmin conclusies aan verbonden.
166
Wat is de datum van het Bewindspersonenoverleg geweest waarover op p. 177 wordt gesproken? Welke bewindspersonen waren hierbij aanwezig en wat was het onderwerp van deze bijeenkomst?
In het rapport van de Commissie staat op pagina 177 een citaat uit het verslag van het gesprek met Staatssecretaris Wiebes. Daar staat: «De Onderzoekscommissie vraagt of de heer Wiebes de deal met H. specifiek of apart, met de heer Teeven heeft besproken. De heer Wiebes geeft aan dat hij een keer in de marge van het Bewindspersonenoverleg heeft gevraagd of het een goede deal was.» De precieze datum van het bewindspersonenoverleg is niet meer met zekerheid vast te stellen.
167
Kunt u bij Staatssecretaris Wiebes verifiëren wat hij precies allemaal gevraagd en gezegd heeft tegen toenmalig Staatssecretaris Teeven? Kan hij uitsluiten dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in dit gesprek het bedrag heeft genoemd?
In het rapport van de Commissie staat op pagina 177 een citaat uit het verslag van het gesprek met Staatssecretaris Wiebes. Daar staat: «De Onderzoekscommissie vraagt of de heer Wiebes de deal met H. specifiek of apart, met de heer Teeven heeft besproken. De heer Wiebes geeft aan dat hij een keer in de marge van het Bewindspersonenoverleg heeft gevraagd of het een goede deal was. De heer Teeven heeft toen geantwoord dat het een perfecte deal was. Er is geen uitvoerig gesprek geweest over de deal.»
Dit is een volledige weergave van de informatie-uitwisseling tussen de heer Wiebes en de heer Teeven over de deal met Cees H.
168
Is de weergave van pagina 177 van het rapport van de onderzoekscommissie een volledige weergave van de informatie-uitwisseling tussen de Staatssecretaris van Financiën en de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de heer Teeven over de deal met Cees H. of is toen of op enige ander moment meer informatie tussen beide gedeeld over deze deal en de afwikkeling daarvan?
De weergave van pagina 177 van het rapport van de Commissie is een volledige weergave van de informatie-uitwisseling tussen de heer Wiebes en de heer Teeven over de deal met Cees H.
169
Is het een feit dat degene die een richtlijn opstelt daar ook van mag afwijken zonder de andere partij daarvan in kennis te stellen? Zo nee, wie heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie geadviseerd zo te antwoorden?
Dit is juist en in overeenstemming met het geldend recht met betrekking tot beleidsregels. Mijn ambtsvoorganger is hierover door zijn ambtenaren geadviseerd.
170
In hoeverre ging het in deze zaak om het zoeken naar de beste manier om criminelen geld afhandig te maken, waarbij dit beleid nog geheel in de kinderschoenen stond? Zijn er naar uw opvatting redenen om aan te nemen dat er bewust is toegewerkt naar een voor de staat onvoordelige deal?
Bij een ontnemingsprocedure kon destijds op grond van artikel 36e Sr alleen voordeel ontnomen worden dat «door middel van of uit dat strafbare feit heeft verkregen». Anders gezegd, vermogen moest dus aan de inmiddels door de rechter bewezen strafbare feiten gekoppeld kunnen worden. Aangezien H. met anderen misdrijven pleegde, anderen die nog niet (allemaal) veroordeeld waren, kon een dergelijke aan strafbare feiten toe te rekenen voordeel voor H. niet eenvoudig plaatsvinden. Dat is een deel van de verklaring voor de lange duur van de ontnemingsprocedure. Mede daarom is gekozen een ontnemingsschikking aan te gaan waarmee de ontnemingsprocedure werd beëindigd. Het strafrechtelijk financieel onderzoek had vanaf 1994 grotendeels stil gelegen. Mede vanwege dat tijdsverloop is de schikking aangegaan. Van bewust toewerken naar een lager bedrag is geen sprake.
171
Waarom is er voor gekozen om de passage «nieuwe onderhandelingen zouden tijd kosten, wat de procespositie van het Openbaar Ministerie niet ten goede zou komen» zwart te lakken? Welke overwegingen gingen eraan vooraf alvorens te besluiten de Tweede Kamer deze opmerking te onthouden?
Er is een passage in het Boom-advies zwart gemaakt, omdat deze betrekking heeft op de waardering – een persoonlijke beleidsopvatting – die binnen het OM werd gegeven. Omdat deze passage niet de feiten betreft en niet de waardering of de beslissing van het College van PG’s, is deze gezwart.
172
Wie of wat moest(en) beschermd worden toen besloten werd om de passage die begint met «Vaststaat dat de voorgestelde overeenkomst [...] het beslag worden opgeheven» weg te lakken? Als niemand of niets beschermd moest worden, waarom is deze passage dan zwartgelakt en is deze informatie de Tweede Kamer onthouden?
Er is een passage in het Boom-advies zwart gemaakt, omdat deze betrekking heeft op de waardering – een persoonlijke beleidsopvatting – die binnen het OM werd gegeven. Omdat deze passage niet de feiten betreft en niet de waardering of de beslissing van het College van PG’s, is deze gezwart.
173
Hoe is de informatie-uitwisseling tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het OM geregeld, zeker als het gaat om politiek-gevoelige zaken? Waarom is dit niet beter geregeld?
In artikel 129 van de Wet op de rechterlijke organisatie is neergelegd dat het College van procureurs-generaal mij de inlichtingen verstrekt die ik nodig heb. In artikel 11 van het Reglement van het College van procureurs-generaal is neergelegd dat het College mij op de hoogte stelt van ontwikkelingen in het algemeen, van voorvallen en van strafzaken die de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot de strafrechtelijke rechtshandhaving raken of die van bijzondere betekenis zijn voor de rechtshandhaving, alsmede in de gevallen waarvan ik zulks aangeef. Aan deze bepalingen wordt uitvoering gegeven. Op dagelijkse basis word ik, rechtstreeks of via de ambtelijke lijn, door het College op de hoogte gehouden van bijzondere of gevoelige zaken.
Wel constateer ik met de Commissie dat ik, anders dan het Reglement van orde aangeeft, de besluitenlijsten van de Collegevergaderingen niet ontvang. Ik voel mij echter goed geïnformeerd door het College en zal met het College bespreken of en zo ja op welke wijze dit Reglement op dit punt moet worden aangepast.
174
Hoe verhoudt zich uw antwoord d.d. 9 september 2015 (op vraag 27 t/m 33) over de omgang met klokkenluiders zich tot de stellingname in de anonieme brief van de medewerker dat «bij bekend worden van mijn identiteit hij onmiddellijk op non-actief wordt gesteld en waarschijnlijk mijn baan zal verliezen. Binnen justitie wordt keihard opgetreden tegen mensen die, buiten de leiding om, mensen in het de politiek op de hoogte brengen van misstanden.»? Kunt u deze vrees bevestigen? Wordt inderdaad op dien wijze omgegaan met medewerkers die melding maken van misstanden? Hoe beoordeelt u deze interne cultuur?
Ik herken mij niet in de woorden aangaande keihard optreden tegen mensen, die buiten de leiding om, de politiek op de hoogte brengen van misstanden zoals vermeld in de anonieme brief. Ik streef een open en transparante cultuur na, waarin er geen plaats is voor een «afrekencultuur». Binnen mijn ministerie wordt een actief integriteitsbeleid gevoerd. Onderdeel daarvan is een netwerk van vertrouwenspersonen, ook binnen het OM, waar indien nodig ook anoniem melding kan worden gedaan over misstanden.
175
Is er druk uitgeoefend op de heer Van Brummen vanuit de ambtelijke en politieke top op het ministerie dan wel door bewindspersonen of de Minister-President zelf om de herinneringen van toenmalig Staatssecretaris niet verder te benoemen in zijn rapport, dit gelet op de opmerking van de heer Van Brummen dat «ingeval hij zijn eigen informatie zou hebben gebruikt, hij op zou hebben genomen dat de heer Teeven herinnering had aan het bedrag en de kanttekeningen daarbij» (p. 200)?
Nee. Van Brummen had de opdracht om de financiële afwikkeling van de ontnemingsschikking vast te stellen. De herinneringen van de toenmalige staatsecretaris en diens kanttekeningen daarbij, die hem via het departement bereikten, konden hem bij die feitelijke vaststelling niet helpen.
176
Welke betrokkenheid heeft de Minister-President met de afwikkeling van de zaak Cees H. gehad na het Kamerdebat d.d. 10 maart 2015? Op welke momenten is hij geïnformeerd of heeft hij om informatie gevraagd?
De Minister-President heeft hier geen betrokkenheid bij gehad (anders dan via de besluitvorming in de ministerraad over de instelling van de Commissie Oosting).
177
Heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer contact gehad met bewindspersonen over de signalen die zij ontving over deze kwestie? Zo ja, met wie, wanneer en wat was de strekking van dit contact?
De Minister is vlak voor de uitzending van Nieuwsuur over het vernietigen van de anonieme brief op vrijdag 19 juni kort telefonisch over de aanstaande uitzending op de hoogte gesteld door de Voorzitter van de Tweede Kamer.
178
Wat is uw oordeel over een burger (in dit geval een Tweede Kamerlid dat zelf mede opdracht geeft tot een onderzoek) die belangrijke beschikbare (anonieme) informatie niet aan de onderzoekers ter beschikking stelt tegen de achtergrond dat veelvuldig aan de Nederlandse bevolking wordt gevraagd om mee te helpen om misdrijven of misstanden op te lossen?
Ik onthoud mij van een oordeel over het handelen van de Voorzitter van de Tweede Kamer.
179
Hoe beoordeelt u de blijkbaar vertrouwelijke communicatie via SMS aan HZ «storm in glas water» tussen de voorzitter van de Tweede Kamer en de VVD-fractievoorzitter?
Ik onthoud mij van een oordeel over het handelen van de Voorzitter van de Tweede Kamer.
180
In hoeverre tast dat de onafhankelijkheid van de Voorzitter van de Tweede Kamer aan?
Ik onthoud mij van een oordeel over het handelen van de Voorzitter van de Tweede Kamer.
181
Is aan het ministerie – een van de toenmalig of huidige bewindspersonen dan wel aan een van de ambtenaren – een kopie van de anonieme brief overhandigt die de heer Haan ook aan de voorzitter van de Tweede Kamer heeft gegeven (p. 220)? Zo ja, is dit gebeurt door de heer Haan en op welke datum wat is hiermee gedaan? Zo nee, kunt u verzekeren dat het origineel van deze brief of een kopie daarvan niet op andere wijze óók op het departement is binnengekomen en vervolgens is vernietigd? Wat is de procedure op uw ministerie ten aanzien van het binnenkomen van anonieme brieven?
Op het Ministerie van Veiligheid en Justitie worden anonieme brieven geregistreerd en ter behandeling aangeboden bij de betreffende directie. Een dergelijke brief is niet geregistreerd op het ministerie en is mij ook overigens niet bekend.
182
Zijn bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie waarschuwingen binnengekomen van ten minste twee magistraten die de details kenden, dat de Minister van Veiligheid en Justitie de Kamer «heeft voorgelogen over de Teevendeal», zoals door de heer Haan is gezegd?
Op het Ministerie van Veiligheid en Justitie worden anonieme brieven geregistreerd en ter behandeling aangeboden bij de betreffende directie. Een dergelijke brief is niet geregistreerd op het ministerie en is mij ook overigens niet bekend.
183
Wat is de inhoud maar ook de procedure/uitkomst van de klacht geweest die door de hoofdofficier in Amsterdam afgelopen jaar tegen de hoofdredacteur Nieuwsuur is ingediend in verband met de zaak Cees H.? Kan deze procedure verder nog worden voorkomen of stopgezet en is al excuses hiervoor aangeboden aan de hoofdredacteur?
Nadat hem was gebleken dat een aantal van zijn medewerkers thuis was benaderd door een redacteur van Nieuwsuur, heeft de hoofdofficier van justitie van Amsterdam, contact gezocht met de hoofdredactie om hier zijn ongenoegen over te uiten. Hij heeft de hoofdredactie gemeld dat er, als er persvragen zijn, altijd met zijn afdeling communicatie contact opgenomen zou kunnen worden. De brief heeft geleid tot een gesprek tussen de betrokken redacteur en de hoofdofficier. Met dat gesprek was de kwestie afgedaan.
184
Aan welke Kamerleden is de reactie na het fiat van toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie voorgelegd? Heeft dat geleid tot reacties c.q. suggesties? Zo ja, welke en wat is daarmee gedaan?Welke suggesties heeft u zelf en de heer Dijkhoff gedaan? In welke mate zijn die teruggekomen in de uiteindelijke reactie?
Op 4 maart waren de heer Dijkhoff en ik op verzoek van de Minister aanwezig op het departement. Wij bespraken de aangekondigde onthulling van Nieuwsuur. We hebben advies gegeven over het concept persbericht, gevraagd of zeker was dat alles klopte en geadviseerd de specifieke ontkenning van het door Nieuwsuur genoemde bedrag uit het persbericht te halen, omdat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan. Er was immers nog geen bewijs gevonden welk bedrag was overgemaakt. Daarnaast hebben we geadviseerd in het persbericht op te nemen wanneer de Kamer over een en ander geïnformeerd was en het feit te vermelden dat de heer Van Brummen in zijn onderzoek herinneringen van De heer Teeven betrokken had. De Minister heeft uiteindelijk het persbericht geaccordeerd, waarna het werd verzonden. Voor zover ik weet is er ook door de Minister, via zijn PA, met de woordvoerder van de andere coalitiepartij afgestemd.
185
Wanneer is de Minister-President op 4 maart 2015 op de hoogte gesteld van de berichtgeving over de schikkingsovereenkomst in de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 maart 2015?
In de loop van de dag op 4 maart 2015, het exacte tijdstip is niet na te gaan.
186
Wanneer is de reactie op de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 maart 2015, al dan niet in conceptvorm, met de Minister-President of een medewerker van het Ministerie van Algemene Zaken gedeeld?
Deze reactie is niet met de Minister-President of het Ministerie van Algemene Zaken gedeeld.
187
Kunt u een lijst geven van iedereen die voor versturen op de hoogte is gesteld van de reactie op de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 maart 2015, al dan niet in conceptvorm? Zo nee, waarom niet?
Op 4 maart 2015 hebben toenmalig campagneleider Dijkhoff en ik in mijn toenmalige functie van Tweede Kamerlid in de namiddag het concept persbericht gezien. Dit was op de kamer van mijn ambtsvoorganger op het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Overige aanwezigen waren enkele ambtenaren, de toenmalige Staatssecretaris en de politiek assistent van de toenmalig bewindspersoon.
188
Had de Minister-President betrokkenheid bij de beslissing om op 4 maart 2015 de pers te informeren dat er geen onderbouwde uitspraken gedaan kunnen worden over de financiële afwikkeling van de schikking met Cees H.? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestond die betrokkenheid precies?
De reactie is niet met de Minister-President of het Ministerie van Algemene Zaken gedeeld.
189
Klopt het dat u heeft gevraagd of hetgeen in de reactie is gesteld op waarheid berust? Zo ja, was u in de gelegenheid om dat ook daadwerkelijk eigenstandig vast te stellen?
Ja. de heer Dijkhoff en Ik hebben gevraagd of alles wat in het persbericht stond ook klopte. Wij konden dat niet zelfstandig vaststellen. Dat was de verantwoordelijkheid van de Minister.
190
Hebben de heer Dijkhoff en de heer Van der Steur op enig moment feedback gegeven op een versie van het persbericht dat op 4 maart 2016 is uitgegaan in reactie op Nieuwsuur? Wat is daarmee gedaan?
Op 4 maart waren de heer Dijkhoff en ik op verzoek van de Minister aanwezig op het departement. Wij bespraken de aangekondigde onthulling van Nieuwsuur. We hebben advies gegeven over het concept persbericht, gevraagd of zeker was dat alles klopte en geadviseerd de specifieke ontkenning van het door Nieuwsuur genoemde bedrag uit het persbericht te halen, omdat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan. Er was immers nog geen bewijs gevonden welk bedrag was overgemaakt. Daarnaast hebben we geadviseerd in het persbericht op te nemen wanneer de Kamer over een en ander geïnformeerd was en het feit te vermelden dat de heer Van Brummen in zijn onderzoek herinneringen van De heer Teeven betrokken had. De Minister heeft uiteindelijk het persbericht geaccordeerd, waarna het werd verzonden.
191
Hebben de heren Dijkhoff en Van der Steur de conceptreactie op enig moment te zien gekregen of een vergelijkbare versie van een reactie?
Op 4 maart waren de heer Dijkhoff en ik op verzoek van de Minister aanwezig op het departement. Wij bespraken de aangekondigde onthulling van Nieuwsuur. We hebben advies gegeven over het concept persbericht, gevraagd of zeker was dat alles klopte en geadviseerd de specifieke ontkenning van het door Nieuwsuur genoemde bedrag uit het persbericht te halen, omdat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan. Er was immers nog geen bewijs gevonden welk bedrag was overgemaakt. Daarnaast hebben we geadviseerd in het persbericht op te nemen wanneer de Kamer over een en ander geïnformeerd was en het feit te vermelden dat de heer Van Brummen in zijn onderzoek herinneringen van De heer Teeven betrokken had. De Minister heeft uiteindelijk het persbericht geaccordeerd, waarna het werd verzonden.
192
Hebben de heer Dijkhoff en de heer Van der Steur op enigerlei wijze suggesties gedaan voor de reactie op de uitzending van Nieuwsuur, dan wel voor aanpassing van de (concept)reactie van de departementale voorlichter en/of de Minister van Veiligheid en Justitie?
Op 4 maart waren de heer Dijkhoff en ik op verzoek van de Minister aanwezig op het departement. Wij bespraken de aangekondigde onthulling van Nieuwsuur. We hebben advies gegeven over het concept persbericht, gevraagd of zeker was dat alles klopte en geadviseerd de specifieke ontkenning van het door Nieuwsuur genoemde bedrag uit het persbericht te halen, omdat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan. Er was immers nog geen bewijs gevonden welk bedrag was overgemaakt. Daarnaast hebben we geadviseerd in het persbericht op te nemen wanneer de Kamer over een en ander geïnformeerd was en het feit te vermelden dat de heer Van Brummen in zijn onderzoek herinneringen van De heer Teeven betrokken had. De Minister heeft uiteindelijk het persbericht geaccordeerd, waarna het werd verzonden.
193
Zijn de heer Dijkhoff en/of de heer Van der Steur op de avond van 4 maart 2015 op het Ministerie van Veiligheid en Justitie geweest?
Ja.
194
Hebben de heren Dijkhoff en Van der Steur direct of indirect via het ministerie kennis kunnen nemen van de achtergrondinformatie die de departementale woordvoerder kreeg van de directie juridische en operationele aangelegenheden?
Nee.
195
Welke «Tweede Kamerleden van de coalitiepartijen» naast toenmalig Kamerlid van der Steur (zoals gebleken is uit antwoorden van de Minister van Veiligheid en Justitie op vragen tijdens de persconferentie d.d. 9 december jl.) betreft het waarover op p. 226 wordt gesproken? Op wiens uitnodiging waren zij daar aanwezig?
Naast toenmalig Tweede Kamerlid van der Steur wordt hier gedoeld op de woordvoerder van de PvdA-fractie op dit terrein. Hij was overigens niet aanwezig op het ministerie.
196
Is een gespreksverslag beschikbaar van deze bijeenkomst? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen voor maandag 14 december om 17:00 uur?
Er worden in de regel geen verslagen gemaakt van overleggen over aanstaande nieuwsuitzendingen. Ook op 4 maart 2015 is er geen verslag gemaakt.
197
Kunt u bij alle aanwezigen bij dit gesprek verifiëren of zij in tegenstelling tot u zelf wél concrete herinneringen hebben of de aanwezige Kamerleden hebben gedaan om de conceptreactie op de uitzending van Nieuwsuur te wijzigen? Zo ja, welke? Heeft u na de persconferentie op 9 december jl. inmiddels zelf alsnog weer herinneringen aan wat precies is gebeurt tijdens deze bijeenkomst? Zo ja welke?
Op 4 maart waren de heer Dijkhoff en ik op verzoek van de Minister aanwezig op het departement. Wij bespraken de aangekondigde onthulling van Nieuwsuur. We hebben advies gegeven over het concept persbericht, gevraagd of zeker was dat alles klopte en geadviseerd de specifieke ontkenning van het door Nieuwsuur genoemde bedrag uit het persbericht te halen, omdat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan. Er was immers nog geen bewijs gevonden welk bedrag was overgemaakt. Daarnaast hebben we geadviseerd in het persbericht op te nemen wanneer de Kamer over een en ander geïnformeerd was en het feit te vermelden dat de heer Van Brummen in zijn onderzoek herinneringen van De heer Teeven betrokken had. De Minister heeft uiteindelijk het persbericht geaccordeerd, waarna het werd verzonden.
198
Deelt u de mening dat uw uitlating op de genoemde persconferentie dat u «geen herinneringen meer heeft» aan deze bijeenkomst zeer ongelukkig geformuleerd is, gelet op de overeenkomst met de eerdere bewoordingen van toenmalig Staatssecretaris Teeven over de details van de deal met Cees H.?
Op het moment dat die vraag werd gesteld in de persconferentie had ik die herinnering niet gelijk voorhanden. Het lijkt mij goed dat dan waarheidsgetrouw aan te geven.
199
Bent u in uw hoedanigheid als Kamerlid dan wel zijn andere Kamerleden eerder betrokken geweest in de communicatie vanuit het ministerie over de zaak Cees H. en specifiek de hoogte van het bedrag sinds de uitzending van Nieuwsuur d.d. 11 maart 2014? Zo ja, wie, wanneer en waarom? Zo nee, is het dan niet vreemd dat deze «Tweede Kamerleden van de coalitiepartijen» opeens aanschoven tijdens het overleg d.d. 4 maart 2015 bij een overleg op het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Wat was de meerwaarde van hun aanwezigheid aldaar?
In de loop van 2014 en in 2015, met name op 4 en 9 maart heb ik contact gehad met Minister Opstelten in mijn hoedanigheid als woordvoerder Veiligheid en Justitie. De kwestie van de ontnemingsschikking betrof, zoals de commissie Oosting ook aangeeft, een politiek gevoelig dossier waarin veel onduidelijkheid bestond over de gang van zaken. De daaruit voortvloeiende zorg heb ik met de Minister gedeeld. Er was daarnaast geregeld overleg met de Minister, al dan niet via zijn politiek assistent.
De heer Dijkhoff heeft, als campagneleider, gesproken met Minister Opstelten op 4 en 9 maart 2015. Op 4 maart heeft ook Staatssecretaris Teeven enige tijd deelgenomen aan het gesprek. Op 4 maart werd gesproken over de aankondiging van Nieuwsuur en het door hen genoemde exacte bedrag. Op 9 maart werd vooral gesproken over het inmiddels op het departement teruggevonden «bonnetje», dat het op 4 maart door Nieuwsuur onthulde exacte bedrag bevestigde.
De zaak kende al de nodige voorgeschiedenis, onze insteek was dan ook vooral om kritisch door te vragen. Wij herinneren ons dat deze gesprekken soms pittig waren als er formuleringen gesuggereerd werden die technisch wel klopten, maar naar onze smaak teveel nuanceerden. Wij herinneren ons de gesprekken niet zozeer als het helpen opbouwen van een verdediging, maar de opgebouwde verdedigingslijn te testen op houdbaarheid. Voor zover ik weet is er ook door de Minister met de woordvoerder van de andere coalitiepartij afgestemd.
200
Wat is de invloed geweest van uzelf en andere Tweede Kamerleden op de definitieve reactie vanuit het ministerie (de reactie van 19.01)?
Op 4 maart waren de heer Dijkhoff en ik op verzoek van de Minister aanwezig op het departement. Wij bespraken de aangekondigde onthulling van Nieuwsuur. We hebben advies gegeven over het concept persbericht, gevraagd of zeker was dat alles klopte en geadviseerd de specifieke ontkenning van het door Nieuwsuur genoemde bedrag uit het persbericht te halen, omdat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan. Er was immers nog geen bewijs gevonden welk bedrag was overgemaakt. Daarnaast hebben we geadviseerd in het persbericht op te nemen wanneer de Kamer over een en ander geïnformeerd was en het feit te vermelden dat de heer Van Brummen in zijn onderzoek herinneringen van De heer Teeven betrokken had. De Minister heeft uiteindelijk het persbericht geaccordeerd, waarna het werd verzonden.Voor zover ik weet is er ook door de Minister met de woordvoerder van de andere coalitiepartij afgestemd.
201
Waarom is in de gewijzigde reactie van 19.01 weggelaten de vermelding van het bedrag van 4.7 mln. gulden (in vergelijking met de conceptreactie van 13.13)?
Op 4 maart waren de heer Dijkhoff en ik op verzoek van de Minister aanwezig op het departement. Wij bespraken de aangekondigde onthulling van Nieuwsuur. We hebben advies gegeven over het concept persbericht. Gevraagd of zeker was dat alles klopte en geadviseerd de specifieke ontkenning van het door Nieuwsuur genoemde bedrag uit het persbericht te halen, omdat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan. Er was immers nog geen bewijs gevonden welk bedrag was overgemaakt. De Minister heeft uiteindelijk het persbericht geaccordeerd waarna het werd verzonden.
Ik verwijs hierbij naar het antwoord van de Commissie Oosting op vraag 40.
202
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekscommissie dat de departementale woordvoerder zich aan de reactie op Nieuwsuur zette met kennis van het deel van het gespreksverslag tussen de Directeur-Generaal Roes en de heer Teeven waarin de 4,8 miljoen gulden wordt genoemd?
Na ontvangst van de email van Nieuwsuur heeft een woordvoerder van de Directie Voorlichting in overleg met de Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden op basis van de eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen een concept-reactie opgesteld. In de concept-reactie is verwezen naar de conclusies op basis van het rapport Van Brummen.
Na het opstellen van de eerste concept-reactie aan Nieuwsuur kreeg een departementale woordvoerder, zoals de Commissie op pagina 226 beschrijft, van de betrokken ambtenaren achtergrondinformatie en suggesties voor de woordvoeringslijn, inclusief passages uit de aantekeningen van de directeur-generaal over zijn gesprek met de heer Teeven.
De concept-reactie aan Nieuwsuur is aan het einde van de middag besproken tijdens een overleg op de kamer van Minister Opstelten. In dat overleg is besloten dat in de formulering van de reactie aan Nieuwsuur moest worden vastgehouden aan de formuleringen uit eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen. Daarom is de stelling van Nieuwsuur dat zowel ambtenaren binnen het openbaar ministerie als binnen het departement ervan op de hoogte waren dat een bedrag van 4,7 miljoen gulden is overgeboekt aan Cees H. in de concept-reactie weersproken met de formulering dat ambtenaren binnen het openbaar ministerie en het departement geen kennis hebben van wat bij de afwikkeling van de schikking feitelijk zou zijn overgemaakt.
203
Wist de Minister van Veiligheid en Justitie indertijd dat de departementale voorlichter de concept-reactie had opgeschreven met kennis van het deel van het gespreksverslag tussen Roes en Teeven waarin de 4,8 miljoen gulden wordt genoemd?
Na ontvangst van de email van Nieuwsuur heeft een woordvoerder van de Directie Voorlichting in overleg met de Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden op basis van de eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen een concept-reactie opgesteld. In de concept-reactie is verwezen naar de conclusies op basis van het rapport Van Brummen.
Na het opstellen van de eerste concept-reactie aan Nieuwsuur kreeg een departementale woordvoerder, zoals de Commissie op pagina 226 beschrijft, van de betrokken ambtenaren achtergrondinformatie en suggesties voor de woordvoeringslijn, inclusief passages uit de aantekeningen van de directeur-generaal over zijn gesprek met de heer Teeven.
De concept-reactie aan Nieuwsuur is aan het einde van de middag besproken tijdens een overleg op de kamer van Minister Opstelten. In dat overleg is besloten dat in de formulering van de reactie aan Nieuwsuur moest worden vastgehouden aan de formuleringen uit eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen. Daarom is de stelling van Nieuwsuur dat zowel ambtenaren binnen het openbaar ministerie als binnen het departement ervan op de hoogte waren dat een bedrag van 4,7 miljoen gulden is overgeboekt aan Cees H. in de concept-reactie weersproken met de formulering dat ambtenaren binnen het openbaar ministerie en het departement geen kennis hebben van wat bij de afwikkeling van de schikking feitelijk zou zijn overgemaakt.
204
Is met de heren Dijkhoff en Van der Steur op enig moment het bedrag van 4,8 mln. gulden gedeeld of een indicatie van de herinnering van Teeven aan de omvang van het bedrag? Zo ja, op welk moment of welke momenten?
Bij brief van 3 juni 2014 werd de Kamer geïnformeerd over het gesprek tussen de Minister en de heer Teeven en dat de heer Van Brummen over de herinneringen van de heer Teeven was geïnformeerd. De heer Teeven heeft op 4 maart 2015 in het gesprek over de uitzending van Nieuwsuur uit zijn geheugen verschillende bedragen genoemd (2 miljoen, 2,2 miljoen en 4,8 miljoen gulden) die niet overeenkwamen met het bedrag dat Nieuwsuur had aangekondigd die avond te gaan noemen. Op 9 maart 2015 werden mij en de heer Dijkhoff, in onze hoedanigheid van Kamerlid, de bedragen 2,3 miljoen gulden als hoofdsom en 4,8 miljoen gulden als rente op rente bekend (tezamen 7,1 miljoen gulden). Die bedragen klopten niet met het door Nieuwsuur bekend gemaakte en door de vondst van het bonnetje op het departement bevestigde feitelijke bedrag dat werd overgemaakt. De gespreksnotitie hebben de heer Dijkhoff en ik niet eerder gelezen dan in het rapport van de commissie Oosting.
Van de heer Dijkhoff heb ik begrepen dat, na mijn vertrek, DG Roes op 9 maart wel gebruik heeft gemaakt van zijn gespreksnotitie om, deels via parafrases en citaten, vragen van de heer Dijkhoff te beantwoorden. De notitie is toen niet integraal voorgelezen en de heer Dijkhoff heeft deze ook niet zelf gelezen.
205
Is het gebruikelijk dat een reactie op een uitzending van een programma als Nieuwsuur wordt voorgelegd aan Kamerleden van de coalitiepartijen, zoals dat volgens de onderzoekscommissie in casu is gebeurd?
Het is niet ongebruikelijk in het verkeer met de Kamer dat bij belangrijke politieke onderwerpen de woordvoerders van de coalitie- en soms ook oppositiepartijen worden geconsulteerd. Dat heb ik zelf bijvoorbeeld recentelijk ook nog gedaan rondom mijn begrotingsbehandeling. Uiteindelijk beslist de verantwoordelijke bewindspersoon wat hij met het commentaar doet.
206
Zijn de suggesties voor de woordvoering op 4 maart 2015 door de aldaar aanwezige Kamerleden mondeling of schriftelijk gedaan?
Mondeling.
207
Hadden of kregen de aldaar aanwezige Kamerleden die middag (van het opstellen van het persbericht d.d. 4 maart) kennis van de inhoud van het gespreksverslag van de toenmalig Staatssecretaris Teeven met de heer Roes (p. 165) en/of het A4 wat de heer Roes met de Minister van Veiligheid en Justitie had gedeeld waarin een berekening van het bedrag was gemaakt d.d. 16 april 2014 wat uitkwam op 4,945 mln. gulden (p. 163)?
Bij brief van 3 juni 2014 werd de Kamer geïnformeerd over het gesprek tussen de Minister en de heer Teeven en dat de heer Van Brummen over de herinneringen van de heer Teeven was geïnformeerd. De heer Teeven heeft op 4 maart 2015 in het gesprek over de uitzending van Nieuwsuur uit zijn geheugen verschillende bedragen genoemd (2 miljoen, 2,2 miljoen en 4,8 miljoen gulden) die niet overeenkwamen met het bedrag dat Nieuwsuur had aangekondigd die avond te gaan noemen. Op 9 maart 2015 werden mij en de heer Dijkhoff, in onze hoedanigheid van Kamerlid, de bedragen 2,3 miljoen gulden als hoofdsom en 4,8 miljoen gulden als rente op rente bekend (tezamen 7,1 miljoen gulden). Die bedragen klopten niet met het door Nieuwsuur bekend gemaakte en door de vondst van het bonnetje op het departement bevestigde feitelijke bedrag dat werd overgemaakt. De gespreksnotitie hebben de heer Dijkhoff en ik niet eerder gelezen dan in het rapport van de commissie Oosting.
Van de heer Dijkhoff heb ik begrepen dat, na mijn vertrek, DG Roes op 9 maart wel gebruik heeft gemaakt van zijn gespreksnotitie om, deels via parafrases en citaten, vragen van de heer Dijkhoff te beantwoorden. De notitie is toen niet integraal voorgelezen en de heer Dijkhoff heeft deze ook niet zelf gelezen.
Van het A4 met berekeningen hebben de Staatssecretaris en ik geen kennis genomen.
208
Zijn de aldaar aanwezige Kamerleden betrokken geweest bij de keuze het bedrag van 4,7 mln. uit de woordvoering d.d. 4 maart 2015 weg te laten?
Op 4 maart waren de heer Dijkhoff en ik op verzoek van de Minister aanwezig op het departement. Wij bespraken de aangekondigde onthulling van Nieuwsuur. We hebben advies gegeven over het concept persbericht, gevraagd of zeker was dat alles klopte en geadviseerd de specifieke ontkenning van het door Nieuwsuur genoemde bedrag uit het persbericht te halen, omdat daardoor verwarring zou kunnen ontstaan. Er was immers nog geen bewijs gevonden welk bedrag was overgemaakt. Daarnaast hebben we geadviseerd in het persbericht op te nemen wanneer de Kamer over een en ander geïnformeerd was en het feit te vermelden dat de heer Van Brummen in zijn onderzoek herinneringen van De heer Teeven betrokken had. De Minister heeft uiteindelijk het persbericht geaccordeerd, waarna het werd verzonden.
209
Waren alleen VVD-Kamerleden aanwezig op 4 maart 2015 bij het opstellen van het persbericht? Wie waren dat? Is contact gelegd, al dan niet telefonisch, met Kamerleden van de andere coalitiepartij PvdA, om de inhoud van het persbericht van de Minister af te stemmen? Zo ja, met wie en wat is besproken?
Ik was als woordvoerder veiligheid en justitie aanwezig op verzoek van de Minister. De heer Dijkhoff was als campagneleider aanwezig en gevraagd te blijven om te adviseren. Voor zover ik weet is er ook door de Minister met de woordvoerder van de andere coalitiepartij afgestemd.
210
Hoe beoordeelt het kabinet in het licht van de conclusies van de commissie Oosting de uitspraken die in maart 2015 door Minister Schippers zijn gedaan over «het bonnetje», zoals onder meer dat «het geen toeval is dat er nu incidenten boven komen», «er zit ergens een kracht achter», «de timing is onwaarschijnlijk», «mensen hebben dingen bewaard voor de campagne» en haar verwijzingen naar de onderwereld, het OM en ambtenaren bij het Ministerie van veiligheid en justitie? Vindt u de beweringen van Minister Schippers met de kennis van nu terecht of onterecht?
Minister Schippers heeft niemand beschuldigd. Naar aanleiding van artikelen en uitspraken van onder andere oud-hoofdofficier van justitie, de heer Vrakking, heeft zij in maart 2015 aangegeven dat zij het te toevallig vond dat deze kwestie in twee verschillende verkiezingscampagnes 14 en 15 jaar na dato opdook. Minister Schippers heeft toen aangegeven dat het goed zou zijn als dit wordt onderzocht. Dat verzoek is gedaan aan de Commissie Oosting. Ook met de kennis van nu vind de Minister van VWS het goed dat het is uitgezocht. Minister Schippers vindt het goed nieuws dat de Commissie Oosting geen aanwijzingen heeft gevonden.
211
Neemt de Minister-President in het rapport van de commissie Oosting afstand van de uitspraken van Minister Schippers door te stellen dat hij «geen enkele aanwijzing heeft dat er een verband is tussen de timing van de informatie en de verkiezingen»?
Nee.
212
Wat is de reden dat de heer Teeven als officier van Justitie eigenmachtig heeft besloten een nog niet begonnen executie van een opgelegde straf van Cees H. (semtex-zaak) op te schorten? Was collega Swagerman hiervan op de hoogte?
Kunt u in dit kader een verband leggen met het wetsvoorstel Tenuitvoerlegging executie straffen (Kamerstuk 34 086) dat momenteel in de Kamer ligt? Hoe wordt voorkomen dat straks vanuit het ministerie eigenstandig op eigen houtje kan worden besloten om middels het AICE de tenuitvoerlegging van een straf te schorsen?
De officier van justitie ging er vanuit dat een gratieverzoek schorsende werking had. Deze veronderstelling is onjuist. Het openbaar ministerie is gehouden een rechterlijke beslissing ten uitvoer te leggen. In antwoorden op Kamervragen van de leden Rietkerk en Van de Camp heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het traject van gratieverlening onvoldoende zorgvuldig was. De Commissie stelt op bladzijde 130 vast dat de handtekening van de brief van 25 februari 2000 (blz 101 rapport), van de heer Swagerman is. In die brief wordt gesproken over het opschorten van de executie van de straf ter zake van de semtex-zaak.
Het AICE kan met de totstandkoming van het wetsvoorstel Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen niet eigenmachtig ingrijpen in de tenuitvoerlegging. Er is namelijk sprake van een executieplicht: de opgelegde straf of maatregel moet worden tenuitvoergelegd. Ruimte voor wijziging van de beslissing of de mogelijkheid voor de administratie om een straf geheel of gedeeltelijk ten uitvoer te leggen, is er niet.
213
Hebt u de onderzoeksvraag van Minister Opstelten gezien die aan Van Brummen is gegeven inzake het eerste onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de onderzoeksvraag?
De Commissie heeft de aan de heer Van Brummen gegeven onderzoeksopdracht gezien en zij heeft de tekst daarvan opgenomen op blz. 162 van haar rapport.
214
Waarom is de herinnering van de heer Teeven in zijn gesprek met de heer Roes over de hoogte van het bedrag op de Luxemburgse bankrekeningen na de eerste versie van het rapport van Van Brummen verdwenen uit latere versies van het rapport?
Van Brummen had de opdracht om de financiële afwikkeling van de ontnemingsschikking vast te stellen. De herinneringen van de voormalige officier van justitie, de heer Teeven, die hem via het departement bereikten, konden hem bij die feitelijke vaststelling niet helpen.
215
Wat is de reden geweest om een hoge tijdsdruk op te leggen i.k.v. het eerste onderzoek?
De beperking in tijd hing samen met het verzoek van uw Kamer naar aanleiding van de Regeling van werkzaamheden van 9 april 2014 aan mijn ambtsvoorganger om de resultaten van het onderzoek dat hij deed voor eind april 2014 aan uw Kamer te sturen. Op 25 april 2014 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer laten weten dat het onderzoek toen nog niet was afgerond en dat hij er naar streefde uw Kamer op korte termijn te berichten. Uiteindelijk heeft de heer Van Brummen zijn onderzoek op 26 mei 2014 afgerond.
216
Wat is de reden dat Minister Opstelten niet heeft ingestemd met de heer Vendrik als onafhankelijk onderzoeker, maar koos voor Van Brummen?
Mijn ambtsvoorganger heeft hierover aan de onderzoekscommissie aangegeven dat dit met het College van procureurs-generaal is besproken. Hierbij kwam aan de orde dat het toch een zaak was van het openbaar ministerie en dat daarvoor grote kennis van het OM nodig was. De heer Van Brummen stond, aldus mijn ambtsvoorganger, buiten de organisatie en had de vrijheid om onafhankelijk naar het College te rapporteren.
217
Wat is de reden dat Van Brummen in zijn hoedanigheid als onderzoeker niet mocht spreken met de heer Teeven? Hoe beoordeelt u die keuze achteraf?
Mijn ambtsvoorganger heeft geoordeeld dat het OM onder zijn verantwoordelijkheid viel en daarmee ook het onderzoek dat door de heer Van Brummen is uitgevoerd. Tevens heeft hij overwogen dat de Staatssecretaris in deze kwestie een bijzondere positie innam. De heer Teeven viel immers onder zijn verantwoordelijkheid en had vanwege zijn portefeuille een eigenstandige relatie met het OM. Gelet hierop heeft mijn ambtsvoorganger geoordeeld dat dat het op zijn weg lag om de Staatssecretaris te bevragen over zijn rol als toenmalig officier van justitie.
De Commissie (p. 274) acht het onverstandig en onnodig dat Van Brummen niet werd toegestaan om zelf te spreken met Teeven. Ik aanvaard deze conclusie.
218
Hoe beoordeelt de Minister president in het licht van de conclusies van de commissie-Oosting de kwaliteit van het onderzoek, zoals uitgevoerd door de heer Van Brummen?
Het kabinet aanvaardt de conclusies van de Commissie Oosting.
219
Was de Minister president voorafgaande aan het debat van 10 maart op de hoogte van de voorwaarden waaronder de heer Van Brummen zijn onderzoek moest uitvoeren, namelijk binnen twee weken en geen gesprek met hoofdrolspeler Teeven?
De Minister-President was er toen van op de hoogte dat de heer Van Brummen geen gesprek had gevoerd met de heer Teeven (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 70, blz. 7).
220
Kan worden geconcludeerd dat de bron van de uitzending van Nieuwsuur d.d. 4 maart 2015 eerst vergeefs bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie de foutieve informatievoorziening aan de Tweede Kamer door de Minister van Veiligheid en Justitie in het debat d.d. 13 maart 2014 heeft aangekaart? Zo ja, wat was de reactie hierop?
Op blz. 252 van haar rapport geeft de Commissie aan dat de daar bedoelde anonieme brief was geadresseerd aan de Voorzitter van de Tweede Kamer en dat de schrijver beweerde werkzaam te zijn bij het openbaar ministerie in Amsterdam. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat de bron van de uitzending eerst vergeefs bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie de foutieve informatievoorziening heeft aangekaart.
221
Is het gebruik dat verslagen die omwille van de geheimhouding in een kluis worden opgeborgen tevens op een gezamenlijke dataschijf toegankelijk worden gemaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom gebeurde dit dan wel in het geval van de gespreksnotitie?
Ten aanzien van documenten waarvoor een meer dan normale vertrouwelijkheid geldt, worden in het ministerie passende maatregelen getroffen om die vertrouwelijkheid te borgen. Dit geldt voor documenten in fysieke èn in digitale vorm. Digitale documenten kunnen worden afgeschermd door ze in een map te plaatsen die slechts voor daartoe geautoriseerde medewerkers toegankelijk is, zoals ook bij de ingescande versie van de gespreksnotitie het geval was.
222
Kan worden geconcludeerd dat met de gespreksnotitie van de heer Roes onzorgvuldig is omgesprongen? Zo nee, waarom niet?
De Commissie heeft op dit punt geconstateerd dat de vertrouwelijkheid van deze bron van informatie minder geborgd was, met bijgevolg een risico dat het geheime karakter ervan in externe contacten vanuit het ministerie niet voldoende gerespecteerd zou worden.
223
Hoe kijkt de Minister-President terug op zijn stellingname tijdens het debat van 10 maart 2015 dat het openbaren van de «persoonlijke aantekening» van de directeur-generaal «ingewikkeld is» zich tot de conclusie van de commissie-Oosting dat het gespreksverslag weliswaar was opgeborgen in een kluis op het ministerie, en daarmee aan de hoogste graad van geheimhouding onderworpen, maar daarnaast ook toegankelijk is geweest op de gezamenlijke dataschijf van de desbetreffende afdeling binnen het ministerie, en van daaruit ook per e-mail is verspreid»?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
224
Hoe kijkt de Minister-President terug op zijn standpunt tijdens het debat van 10 maart 2015 dat er «geen verslag was van het gesprek van de directeur-generaal met de Staatssecretaris», gezien de constatering van de commissie-Oosting dat er wel sprake is van een «gespreksverslag» dat is aangepast door Teeven, geaccordeerd en van paraaf voorzien door Teeven en is gedeeld met Minister Opstelten en niet «in een eigen dossier van de ambtenaar is bewaard», zoals gesteld tijdens het debat, maar in de kluis van het ministerie werd bewaard? Vindt de Minister-President dat standpunt achteraf bezien nog steeds houdbaar?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
225
Op grond van welke informatie concludeerde de Minister-President tijdens het debat van 10 maart dat het gespreksverslag niet met de Kamer kon worden gedeeld? Heeft hij zelf geconcludeerd dat het gespreksverslag een persoonlijke aantekening was of heeft de directeur generaal hem te verstaan gegeven dat het om een persoonlijke aantekening in een eigen dossier zou gaan?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
226
Is de Minister-President van mening dat hij destijds voorafgaande en tijdens het debat correct is geïnformeerd en heeft geïnformeerd over de aanwezige informatie, de aard van de informatie en de status van het document (het gespreksverslag) dat het betreft?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
227
In het lijsttrekkersdebat van Pauw op 11 maart 2015 zegt de Minister-President dat hij «de persoonlijke aantekening» gisteravond (10 maart) heeft gezien, omdat de heer Pechtold er in het debat naar vroeg. Op welk moment (tijdstip) heeft u de «persoonlijke aantekening» precies ingezien en op welke wijze?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
228
Wie had feitelijke toegang tot het gespreksverslag danwel de notitie van het gesprek tussen de heer Teeven en her Roes op de gemeenschappelijke dataschijf van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Een ingescande, digitale versie van het verslag stond op een gemeenschappelijke afdelingsschijf van de Directie Juridische en Operationele Aangelegenheden. Het document stond in een afgeschermde map, waartoe slechts een deel van de medewerkers van die directie toegang hadden.
229
Waarom werd de inhoud van het gesprek tussen de heer Teeven en de heer Roes van 25 april 2014 niet naar de Tweede Kamer gestuurd, ondanks herhaaldelijk verzoek? In hoeverre heeft de Minister-President betreffend document ingezien en wanneer was dat? Heeft hij toen kennisgenomen van het daarin door de heer Teeven genoemde bedrag van 4,8 miljoen gulden?
Tijdens de schorsing van het debat op 10 maart 2015 is de gespreksnotitie voor het eerst en kort onder ogen gekomen van de Minister-President. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) van het Ministerie van V&J heeft toegelicht dat de betreffende notitie een persoonlijke aantekening is die hij maakte van het gesprek dat hij op verzoek van voormalig Minister Opstelten met de heer Teeven heeft gevoerd. Op grond van deze toelichting heeft de Minister-President het stuk tijdens het debat aangeduid als persoonlijke aantekening van een ambtenaar.
De overweging om de aantekening niet aan de Kamer te verstrekken was gelegen in het feit dat het een persoonlijke aantekening van een ambtenaar van het Ministerie van V&J betrof waarvan de Minister-President zich op dat moment niet vrij voelde die te verstrekken.
Verstrekking had eerst kunnen plaatsvinden na een grondige beoordeling van het stuk op de aanwezigheid van persoonlijke beleidsopvattingen van een ambtenaar en op andere overwegingen met betrekking tot belangen die vertrouwelijkheid zouden rechtvaardigen. Voor een dergelijke beoordeling en het hierover te voeren overleg met betrokkenen ontbraken tijdens het debat tijd en gelegenheid.
Daarbij was tevens van belang dat de Minister-President in het debat heeft toegezegd dat het stuk in handen zou worden gesteld van de door de Minister van V&J in te stellen commissie die de zaak zou gaan onderzoeken en die hierover aan de Kamer zou gaan rapporteren.
Van de volledige inhoud van het stuk en het bestaan van verschillende versies ervan heeft de Minister-President kennis genomen met de publicatie van het rapport van de commissie Oosting.
Tegen de achtergrond van al het bovenstaande en met inachtneming van de genoemde overwegingen had het gespreksverslag, was er voldoende tijd geweest om deze beoordeling te maken, aan de Kamer verstrekt kunnen worden, zoals de heer Oosting in de media ook heeft opgemerkt.
230
In hoeverre is naar uw oordeel de conclusie gerechtvaardigd dat de Tweede Kamer onjuist is geïnformeerd?
Minister Opstelten heeft zijn verantwoordelijkheid genomen voor het feit dat gedurende een te lange periode onduidelijkheid is blijven bestaan over de feitelijke afwikkeling van de schikking.
231
Waarom is de schriftelijke bevestiging van het eerdere BOOM-advies d.d. 14 juli 2000 nooit (vertrouwelijk) naar de Tweede Kamer gestuurd?
Dit is gezien als een schriftelijke bevestiging die geen nieuwe informatie bevatte.
232
Duidt het feit dat het gespreksverslag ook beschikbaar was via de gemeenschappelijke dataschijf op het ministerie er niet ook op dat het ging om een ministerieel (openbaar) document in plaats van een «persoonlijke aantekening» (p. 254)? In hoeverre is het gebruikelijk dat «persoonlijke aantekeningen» op een gemeenschappelijk dataschijf zouden staan?
Het betrof in dit geval een gemeenschappelijke afdelingsschijf van een directie van het ministerie. Deze schijf is niet toegankelijk voor medewerkers van andere afdelingen of andere directies. Op zo’n schijf slaan medewerkers uiteenlopende documenten op, van persoonlijke aantekeningen, concept-nota’s, verslagen tot officiële documenten. Ook vertrouwelijke informatie over gevoelige strafzaken wordt heden ten dage door het Pag door middel van beveiligde mailberichten met enkele ambtenaren van de betreffende directie gedeeld en deze informatie wordt eveneens in een afgeschermde map op de afdelingsschijf opgeborgen. De plaatsing van het document op een gemeenschappelijke afdelingsschijf zegt dus niets over de status van het document.
233
Waarom wordt in het rapport gesteld dat weliswaar sprake was van niet geringe procesrisico's voor het OM, maar dat onder meer omwille van verscherping van het juridisch kader van de ontnemingswetgeving er veel voor te zeggen was geweest de ontnemingsprocedure voort te zetten? Welke risico's zouden daarmee gepaard zijn gegaan?
Deze vraag, die betrekking heeft op de inrichting van het onderzoek, heb ik voorgelegd aan de Commissie. Het antwoord van de Commissie is vermeld in de daarop betrekking hebbende bijlage11.
234
Deelt u de mening dat het «mondeling fiat» van de waarnemend voorzitter van het College van Procureurs-generaal in juli dan wel augustus 2000 ten aanzien van de definitieve schikkingsovereenkomst, waarin een hoger bedrag werd voorgesteld en een geheimhoudingsclausule jegens de Belastingdienst werd geregeld, procedureel onvoldoende was om de schikkingsovereenkomst te kunnen goed keuren?
Ik ben het met de Commissie eens dat er sprake was van duidelijke tekortkomingen rond de behandeling en goedkeuring door het College van de ontnemingsschikking. Overigens is het bedrag van de schikking, anders dan de vraag lijkt te suggereren, niet veranderd tussen de eerste goedkeuring in februari en de tweede in juli/augustus 2000. Dat bedrag was steeds 750.000 gulden.
235
Hoe reflecteert de Minister-President op zijn uitspraak dat de deal was toegestaan, nu de commissie-Oosting aangeeft dat de deal de toets der kritiek niet kan doorstaan en geen fairdeal betrof?
In het debat van 10 maart 2015 heeft de Minister-President over de ontnemingsschikking gezegd: «Ik kan alleen maar vaststellen, op basis van de schikking die in 2000 is getroffen, dat de deal mocht. (..) Of het ook een goede deal is, kan ik niet beoordelen, simpelweg omdat wij niet precies weten welke deal er gesloten is. (...) Alles [is] op het hoogste niveau afgezegend.» Ook de Commissie Oosting stelt vast dat de ontnemingsschikking door het College van procureurs-generaal is goedgekeurd. Op basis van het onderzoek van de Commissie Oosting blijkt echter dat over de voorbereiding van de besluitvorming en de inhoud van het besluit van alles te zeggen valt. Op blz.272 schrijft de commissie: «Samenvattend, ontkomt de Onderzoekscommissie niet aan het oordeel dat de ontnemingsschikking de toets van de kritiek niet kan doorstaan, zowel naar de inhoud, als uit een oogpunt van totstandkoming en afwikkeling.» Die conclusie is door het kabinet aanvaard.
236
Hoe reflecteert de Minister-President op zijn eigen stellige uitspraak dat de deal die de heer Teeven als officier van justitie had gesloten was toegestaan, terwijl destijds leden van het kabinet niet op de hoogte zijn gesteld van de deal, in het bijzonder de Minister van Justitie Korthals, die in 2002 had aangegeven dat hij als Minister niet op de hoogte was van de uitkomsten van de schikking, en de Minister dan wel Staatssecretaris van Financiën die als eindverantwoordelijke voor de belastingdienst doelbewust buiten de schikkingsdeal zijn gehouden?
In het debat van 10 maart 2015 heeft de Minister-President over de ontnemingsschikking gezegd: «Ik kan alleen maar vaststellen, op basis van de schikking die in 2000 is getroffen, dat de deal mocht. (..) Of het ook een goede deal is, kan ik niet beoordelen, simpelweg omdat wij niet precies weten welke deal er gesloten is. (...) Alles [is] op het hoogste niveau afgezegend.» Ook de Commissie Oosting stelt vast dat de ontnemingsschikking door het College van procureurs-generaal is goedgekeurd. Op basis van het onderzoek van de Commissie Oosting blijkt echter dat over de voorbereiding van de besluitvorming en de inhoud van het besluit van alles te zeggen valt. Op blz.272 schrijft de commissie: «Samenvattend, ontkomt de Onderzoekscommissie niet aan het oordeel dat de ontnemingsschikking de toets van de kritiek niet kan doorstaan, zowel naar de inhoud, als uit een oogpunt van totstandkoming en afwikkeling.» Die conclusie is door het kabinet aanvaard.
237
Deelt de Minister-President in het licht van de conclusies van de commissie-Oosting dat de deal «de toets der kritiek niet kan doorstaan» en «geen fair deal» is geweest voor de Staat, en de constatering van de heer Teeven dat de deal «goed is gebeurd», «niks mis mee» en hij «het algemeen belang heeft gediend»? Zo ja, op grond waarvan vindt de Minister-President dat? Zo nee, wat vindt de Minister-President van de reactie van de heer Teeven, zoals hiervoor aangegeven?
In het debat van 10 maart 2015 heeft de Minister-President over de ontnemingsschikking gezegd: «Ik kan alleen maar vaststellen, op basis van de schikking die in 2000 is getroffen, dat de deal mocht. (..) Of het ook een goede deal is, kan ik niet beoordelen, simpelweg omdat wij niet precies weten welke deal er gesloten is. (...) Alles [is] op het hoogste niveau afgezegend.» Ook de Commissie Oosting stelt vast dat de ontnemingsschikking door het College van procureurs-generaal is goedgekeurd. Op basis van het onderzoek van de Commissie Oosting blijkt echter dat over de voorbereiding van de besluitvorming en de inhoud van het besluit van alles te zeggen valt. Op blz.272 schrijft de commissie: «Samenvattend, ontkomt de Onderzoekscommissie niet aan het oordeel dat de ontnemingsschikking de toets van de kritiek niet kan doorstaan, zowel naar de inhoud, als uit een oogpunt van totstandkoming en afwikkeling.» Die conclusie is door het kabinet aanvaard.
238
Wat vindt de Minister-President van de uitspraak van de heer Teeven, gedaan in zijn hoedanigheid als Staatssecretaris en daarmee lid van zijn kabinet in de uitzending van RTL-Latenight op 17 maart 2014, waarin hij zegt «volgens mij heeft de Minister dat heel goed uitgelegd», terwijl in maart 2015 en uit het rapport van de commissie-Oosting blijkt dat Minister Opstelten dat geenszins goed had uitgelegd, hetgeen tot zijn aftreden heeft geleid, en Staatssecretaris Teeven zich het correcte bedrag wel degelijk nog wist te herinneren?
De Minister-President heeft deze uitspraak gezien als steun van de Staatssecretaris aan zijn Minister.
239
Wat is de reden dat Staatssecretaris Teeven die centraal staat in de deal op geen enkel moment de Kamer rechtstreeks heeft geïnformeerd over de juiste feiten? Had u dat op enig moment wel wenselijk gevonden en waarom is daarvoor toch niet gekozen?
Niet de Staatssecretaris maar de Minister van Veiligheid en Justitie was verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan de Tweede Kamer over het handelen van leden en oud-leden van het openbaar ministerie.
240
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat de informatieuitwisseling binnen het ministerie en tussen het ministerie en het OM structureel goed geregeld is?
Zoals ik in mijn brief van 29 september 2015 (Kamerstuk 34 300 VI, nr. 10) heb medegedeeld, heb ik bij mijn aantreden opdracht gegeven tot een traject waarin wordt gewerkt aan een verdere versteviging van de interne afstemming en coördinatie. Dat betreft uitdrukkelijk ook de informatie-uitwisseling binnen het ministerie en tussen het ministerie en het openbaar ministerie. Dat traject is op dit moment in volle gang. Zoals ik in mijn brief heb toegezegd, zal ik uw Kamer voor 1 februari 2016 informeren over de voortgang en de resultaten.
241
Deelt u de opvatting van de onderzoekscommissie dat van de interne besluitvorming van het OM extern verantwoording afgelegd dient te worden? Betekent dit niet juist dat zaken gemakkelijker onderhands geregeld worden, omdat openbaarheid de kwaliteit niet altijd ten goede komt?
De aanbeveling van de Commissie om over de interne besluitvorming door het openbaar ministerie extern verantwoording af te leggen ondersteun ik. Het openbaar ministerie zal bezien hoe nog meer openheid kan worden gegeven aan de interne besluitvorming met betrekking tot ontnemingsschikkingen. Het zal hierbij gaan om een vorm van verantwoording achteraf, die niet in de weg behoeft te staan aan de efficiënte ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel die de figuur van de ontnemingsschikking mogelijk maakt.
242
Hoe beoordeelt u de noodzaak van rechterlijke toetsing van schikkingen en de aanbeveling om toezeggingen omtrent voordeelsontneming ook voor te leggen aan de rechter-commissaris?
In de Contourennota Modernisering van het Wetboek van Strafvordering heb ik reeds het voornemen geuit de regeling van de ontnemingsschikking onder de loep te willen nemen. In dat verband wil ik bekijken of een schikking ook na de beslissing in eerste aanleg mogelijk moet worden gemaakt. Een rechterlijk fiat zou in dat geval een voorwaarde moeten zijn. De aanbeveling van de Commissie om te bezien of een verdere verruiming van de rechterlijke toetsing van schikkingen wenselijk is, betrek ik graag bij de voorbereiding van de wijziging van de schikkingsregeling die ik heb aangekondigd in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Deze wetswijziging zal ik voorts benutten om in de wet te verduidelijken dat toezeggingen omtrent voordeelsontneming aan toetsing door de rechter-commissaris zijn onderworpen. Ik merk nog op dat dit soort toezeggingen ook nu al in de praktijk steeds aan de rechter-commissaris ter toetsing wordt voorgelegd.
243
Kunt u nader duiden waarom u voor een bredere reikwijdte heeft gekozen en zulks adviseert met de vierde aanbeveling inzake de wenselijkheid dat de rechterlijke toetsing bij ontnemingsschikkingen dan wat hierover is neergelegd in de Contourennota die is opgesteld in het kader van de Modernisering van het Wetboek van Strafvordering?
Deze vraag heb ik voorgelegd aan de Commissie. Het antwoord van de Commissie is vermeld in de daarop betrekking hebbende bijlage12.
244
Bent u voornemens de regelgeving rond gratie aan te passen?
Zoals ik in mijn brief van 9 december 2015 (Kamerstuk 34 362, nr. 2), aangeef, onderschrijf ik de aanbeveling van de Commissie om in het gratiebeleid tot uitdrukking te brengen dat de bereidheid om een geldbedrag te voldoen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, niet een omstandigheid is die kan leiden tot gratie. In de praktijk wordt reeds conform de aanbeveling gehandeld. Dit laat onverlet dat het OM heeft aangegeven het beleid op basis van de Aanwijzing Executie (Stcrt. 2014, nr. 37617) dienovereenkomstig te verduidelijken. Op grond van het wetsvoorstel Herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, dat momenteel door uw Kamer wordt behandeld, zal de Aanwijzing worden vervangen door een ministeriële beleidsregel. De beleidsregel zal alsdan eveneens dienovereenkomstig worden geformuleerd.
245
Heeft de Minister-President het gespreksverslag van de heer Roes met de toenmalig Staatssecretaris Teeven persoonlijk ingezien voorafgaand aan het debat op 10 maart 2015?
Nee.
246
Kunt u de handleiding van de incidentenstrategie, zoals die sinds 2006 op het Ministerie van Veiligheid en Justitie gold, aan de Kamer doen toezenden voor maandag 14 december 2015 om 17:00 uur? Kunt u, indien gereed, tevens de geactualiseerde versie hiervan naar aanleiding van het rapport-Oosting, aan de Kamer sturen?
Ja, zie bijlage13. De geactualiseerde versie zal ik u te zijner tijd toesturen.
247
Hoe is op dit moment de onafhankelijkheid van onderzoeken naar incidenten gewaarborgd? Zijn hier regels voor? Zo ja, waarom bent u hiervan in eerste instantie afgeweken? Welke verbeteringen gaat u aanbrengen om de onafhankelijkheid blijvend te waarborgen?
De wijze waarop met incidenten in de regel wordt omgegaan is beschreven in de incidentenstrategie die als bijlage is toegevoegd. In mijn reactie op het rapport van de Commissie Oosting heb ik aangegeven deze strategie te actualiseren en de aanbeveling van de Commissie met betrekking tot een externe onderzoeker daarbij te betrekken. Deze actualisering maakt onderdeel uit van het verandertraject dat op dit moment in volle gang is. Zoals toegezegd, informeer ik uw Kamer voor 1 februari over de voortgang van dit traject.
248
Heeft de onderzoekscommissie ook informele gesprekken gevoerd? Zo ja, met wie? Kunnen de gespreksverslagen van de door de onderzoekscommissie gevoerde gesprekken naar de Kamer gestuurd worden? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag, die betrekking heeft op de inrichting van het onderzoek, heb ik voorgelegd aan de Commissie. Het antwoord van de Commissie is vermeld in de daarop betrekking hebbende bijlage14.
249
Hebt u kunnen ontdekken waardoor de informatie van de deal in het Semtex-dossier is terecht gekomen?
Deze vraag heb ik voorgelegd aan de Commissie. Het antwoord van de Commissie is vermeld in de daarop betrekking hebbende bijlage15.
250
Waarom is in 2014 dan wel naar aanleiding van de uitzending van Nieuwsuur van 4 maart 2015 niet meteen besloten om de Erfgoedinspectie in te schakelen voor een grondig dossieronderzoek, maar in plaats daarvan gekozen voor de prijzige procedure van een back-up uit het toenmalige financiële systeem?
Wat heeft het Openbaar Ministerie in 2014 precies aan Minister Opstelten te verstaan gegeven over de vermeende afwezigheid van gegevens over de schikking?
In 2014 is in eerste instantie gebruik gemaakt van de toen bekende gegevens over de schikking uit de periode 1998–2002. Toen bleek dat onduidelijkheid bleef bestaan over het bedrag dat feitelijk aan Cees H. was overgemaakt is in 2014 opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar het bedrag dat feitelijk was overgemaakt naar Cees H. Dat onderzoek is uitgevoerd door de heer Van Brummen. Op basis daarvan is mijn ambtsvoorganger tot de constatering gekomen dat hij uw Kamer helaas niet verder kon informeren over wat aan Cees H. bij de feitelijke financiële afwikkeling van de schikking feitelijk is overgemaakt. De betalingsgegevens zoals in 2015 door Nieuwsuur gepresenteerd die niet waren aangetroffen in de dossiers, hebben aanleiding gegeven voor een nieuwe zoekslag binnen mijn ministerie. Deze zoekslag heeft er toe geleid dat de specifieke betalingskenmerken in de systemen van het ministerie zijn gevonden. Voor deze zoekslag moest in het weekeinde van 7 en 8 maart 2015 door ICT-specialisten een back-up van het jaar 2001 uit het toenmalige financiële systeem weer toegankelijk worden gemaakt door middel van een «recovery». Overigens is dit voornamelijk met eigen personeel gerealiseerd vanuit onze interne overheidsdienstverlener SSC ICT Den Haag.
De Erfgoedinspectie achtte het in 2015 blijkens haar rapport waarschijnlijk dat deze onduidelijkheid mede veroorzaakt was door problemen met de betrouwbaarheid van het archief. Dit was voor de Erfgoedinspectie krachtens haar wettelijke taak aanleiding om een inspectie van het archiefbeheer rond de schikking uit te voeren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34362-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.