34 300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

Nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 september 2015

Met deze brief doe ik mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mijn toezegging gestand uw Kamer te informeren over de gang van zaken rondom de publicatie van de foto van Volkert van der G. in De Telegraaf op 17 juni 2014.

Volkert van der G. heeft door de moord op de politicus Pim Fortuyn een afschuwelijk misdrijf gepleegd. Voor deze moord is hij op 2 augustus 2003 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar. Volkert van der G. is conform de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling met ingang van 2 mei 2014 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft uw Kamer bij brief van 26 maart 20141 geïnformeerd over de besluitvorming over deze invrijheidstelling.

In een tv-uitzending van Brandpunt Reporter op 20 september jl. zijn opnamen getoond van Volkert van der G. Hij vertelt daarin onder meer dat de op 17 juni 2014 gepubliceerde foto geënsceneerd zou zijn. Op basis van het aan mij verstrekte ambtsbericht van het Openbaar Ministerie (OM) heb ik de vragen tijdens het vragenuur van uw Kamer over de foto van 17 juni 2014 beantwoord (Handelingen II 2015/16, nr. 4, Mondelinge vragen van het lid Van Oosten aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de berichtgeving inzake Volkert van der G. en zijn proeftijdvoorwaarden) en op dat ambtsbericht is ook de brief van 22 september jl.2 aan uw Kamer gebaseerd. Het ambtsbericht van het OM beschreef het telefonisch contact tussen de toenmalige advocaat van Van der G. en het OM op 16 juni 2014 en de publicatie van de foto op 17 juni 2014. Het OM heeft in het ambtsbericht volstaan met een uitleg over het mediaverbod. De door uw Kamer gestelde vragen tijdens het vragenuur hadden betrekking op de mogelijke overtreding door Van der G. van het mediaverbod door zijn betrokkenheid bij de publicatie van deze foto.

Nu de gang van zaken is uitgezocht, is gebleken dat het OM, de reclassering, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en andere onderdelen van mijn departement voorafgaand aan en tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling van Volkert van der G. veelvuldig met elkaar en met de advocaten van betrokkene overleg hebben gevoerd. Het maken en publiceren van een foto is daarbij nadrukkelijk aan de orde geweest in verband met de veiligheid van betrokkene en zijn directe omgeving. Door publicatie van een foto van Van der G. zou een adequate inschatting gemaakt kunnen worden van het dreigingsniveau waarop de beveiliging zou kunnen worden aangepast. Ook heeft het OM in die periode aangegeven dat publicatie van een foto geen overtreding van het mediaverbod zou zijn. Dat bleek ook uit de opmerkingen van de toenmalige advocaat van Van der G. in de Volkskrant de dag na het vragenuur. De strekking van het verbod betreft inhoudelijke uitlatingen van betrokkene met betrekking tot de door hem gepleegde feiten. Het OM is van oordeel dat de foto daar niet onder valt.

In de voorbereiding op het vragenuur ben ik summier en met een beperkte focus mondeling op de hoogte gesteld dat rond de voorwaardelijke invrijheidstelling over het eventueel maken van een foto gesproken was. Ik realiseerde mij niet de aard en de omvang van deze gesprekken. Bovendien heb ik tijdens het vragenuur aangegeven dat de reclassering nogmaals voor het OM inzichtelijk zou maken of van der G. zich aan alle voorwaarden houdt. Ik verwachtte dat dan ook duidelijk zou worden of met de uitlatingen van Van der G. in de uitzending van 20 september jl. het mediaverbod overtreden zou zijn.3

Nu ik een completer beeld van de gang van zaken heb gekregen, concludeer ik dat het verstandiger was geweest ofwel mededeling te doen van het feit dat ik van gesprekken had vernomen en dat dit verder precies zou moeten worden uitgezocht, ofwel de mondelinge vragen van uw Kamer alleen te beantwoorden met de mededeling dat de gang van zaken precies zou moeten worden uitgezocht en dat ik uw Kamer daarover nader zou informeren. Dit had dan ook in de brief aan uw Kamer kunnen worden vermeld. Ik had dan zowel de voorgeschiedenis als de publicatie van de foto in mijn uiteindelijke beantwoording kunnen betrekken met de kennis die na mijn onderzoek is opgedaan. Ik betreur deze gang van zaken.

De toenmalige Minister bevestigt het beeld uit het onderzoek dat hij voorafgaand aan de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is geïnformeerd over de optie van publicatie van een foto. De toenmalige Staatssecretaris kan dit niet bevestigen. Uit het onderzoek blijkt dat voorstellen voor besluiten over het al dan niet doorzetten van de optie een foto te publiceren niet aan de bewindspersonen zijn voorgelegd en besluiten hierover niet door hen zijn genomen. Beiden geven aan dat zij destijds niet geïnformeerd zijn over de aanstaande publicatie op 17 juni 2014. Dit blijkt ook uit het onderzoek.

Inhoudsopgave

Voor een goed begrip van de gang van zaken beschrijf ik eerst taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de diverse instanties. Ook ga ik in op de portefeuilleverdeling van de Minister en de Staatssecretaris.

Op basis van het onderzoek wordt de volgende volgorde voor het beschrijven van de gang van zaken aangehouden:

  • 1. de periode vóór de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. op 2 mei 2014;

  • 2. de periode vanaf de voorwaardelijke invrijheidstelling op 2 mei 2014 tot en met 17 juni 2014, de publicatiedatum van de foto van Van der G.;

  • 3. de periode na de publicatie van de foto van Van der G. tot heden.

Na de beschrijving van de resultaten van het onderzoek sluit ik af met enkele conclusies en lessen voor de toekomst.

Deze brief is gebaseerd op een onderzoek naar diverse bronnen binnen alle relevante en betrokken instanties (OM, NCTV, de reclassering, de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en het departement) en op wat de toenmalige advocaten van Van der G. met mij hebben gedeeld. Er zijn e-mailberichten, gespreksnotities, persoonlijke notities, verslagen, notulen, gerechtelijke uitspraken, rapportages en brieven opgehaald, naast elkaar gelegd en geanalyseerd. Ook is de tijdlijn voor zover mogelijk geverifieerd aan de hand van de digitale agenda’s. Naast schriftelijke bronnen heb ik gebruik gemaakt van de herinnering van direct betrokkenen. Ook is deze brief aan mr. Franken voorgelegd. Hij heeft mij laten weten dat hij kan instemmen met de inhoud.

In bijlage 1 van deze brief treft u de antwoorden op de 76 door uw Kamer op 24 september jl. gestelde vragen aan4. In bijlage 2 treft u een tijdlijn aan.

Taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden

Voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling

Voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling was Van der G. gedetineerd in een penitentiaire inrichting (PI). De uitvoerende verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de DJI die ressorteert onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris.

Het OM heeft een aantal taken in het kader van de regeling voorwaardelijke invrijheidstelling. Het OM kan een vordering doen tot uitstel of tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het OM neemt de beslissing over het stellen van bijzondere voorwaarden en stelt de proeftijd bij deze bijzondere voorwaarden vast.

Voorwaardelijke invrijheidstelling

Het doel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is dat de re-integratie in de maatschappij en de resocialisatie van de veroordeelde goed verlopen. Door voorwaarden te verbinden aan de invrijheidstelling kan de terugkeer in de samenleving meer gecontroleerd plaatsvinden, kunnen de risico’s die soms aan de invrijheidstelling kleven beheersbaar worden gemaakt en kan recht worden gedaan aan de belangen van nabestaanden en slachtoffers.

Het OM is verantwoordelijk voor de handhaving van de voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn gesteld. De reclassering voert toezicht uit op de naleving van de (algemene en bijzondere) voorwaarden die zijn opgelegd bij de invrijheidstelling en rapporteert daarover aan het OM. Het OM kan de opgelegde bijzondere voorwaarden aanvullen, opheffen of wijzigen. Indien een voorwaarde wordt overtreden kan het OM geheel of gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling vorderen bij de rechter.

Artikel 15i, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht geeft de Minister van Veiligheid en Justitie de bevoegdheid het OM te verzoeken een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij de rechter in te dienen.

Bewaken en beveiligen

Uitgangspunt van de rijksoverheid is dat de borging van de veiligheid van personen, objecten en diensten decentraal is georganiseerd. De rijksoverheid heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de veiligheid van een beperkte groep personen, objecten en diensten: het Rijksdomein. Deze personen, objecten en diensten staan op een zogenoemde limitatieve lijst vanwege het nationale belang dat met hun veilig en ongestoord functioneren gemoeid is. De Minister kan personen en objecten toevoegen aan het Rijksdomein, zoals hij in geval van Van der G. heeft gedaan. Het bevoegd gezag is de Minister van Veiligheid en Justitie, gemandateerd aan de NCTV. De Dienst Bewaken en Beveiligen (DBB), onderdeel van de Nationale Politie, is belast met de uitvoering van de beveiliging. Vanuit de overheid worden in het openbaar nooit mededelingen gedaan over beveiligingsmaatregelen omdat dit een gevaar kan leveren voor de te beveiligen personen en hun beveiligers.

Onderzoek naar de gang van zaken

De periode vóór de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. op 2 mei 2014

Op 18 december 2013 heeft overleg plaatsgevonden over het verlof van Van der G. Aanwezig waren de Minister en Staatssecretaris van VenJ, de secretaris-generaal van VenJ, de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, het hoofd van de NCTV, de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving, de plaatsvervangend directeur-generaal Jeugd en Sanctietoepassing en de hoofddirecteur van de DJI. Er is onder meer een afspraak gemaakt over ambtelijke coördinatie en de instelling van een stuurgroep op hoog ambtelijk niveau.

In briefings werden de bewindspersonen op de hoogte gesteld over het besprokene in de stuurgroep. Van deze briefings werden geen verslagen gemaakt. De bewindspersonen hechtten groot belang aan tijdige en volledige informatievoorziening over alle belangrijke ontwikkelingen in deze zaak. Daarbij stonden de volgende doelen centraal:

  • Respect voor nabestaanden en slachtoffer;

  • Voorkomen van maatschappelijke onrust;

  • Een goede resocialisatie en re-integratie van Van der G.;

  • Waarborgen van de veiligheid van Van der G.

In de periode tot de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn de bewindspersonen geïnformeerd over het verloop van de verloven en de voorbereidingen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook zijn de bewindspersonen geïnformeerd over de contacten met de advocaten van Van der G. en met Van der G. zelf. De toenmalige Minister bevestigt het beeld uit het onderzoek dat hij voorafgaand aan de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is geïnformeerd over de optie van publicatie van een foto. De toenmalige Staatssecretaris kan dit niet bevestigen. Uit het onderzoek blijkt dat voorstellen tot besluiten over het al dan niet doorzetten van de optie een foto te publiceren niet aan de bewindspersonen zijn voorgelegd en besluiten hierover niet door hen zijn genomen.

De Minister heeft bepaald dat Van der G. voor de duur van de verloven voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling tijdelijk toegevoegd zou worden aan het Rijksdomein. De NCTV was daardoor tijdens de verloven verantwoordelijk voor de beveiliging van Van der G.

Omdat Van der G. nog gedetineerd was, was het voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling moeilijk een dreigingsbeeld van Van der G. te krijgen. Gezien de potentiële maatschappelijke onrust en veiligheidsrisico’s en het reële gevaar dat betrokkene liep wilde mijn ambtsvoorganger geen risico nemen. Daarom heeft hij op 8 april 2014 besloten Van der G. ook vanaf het moment dat hij voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld, tijdelijk toe te voegen aan het Rijksdomein. De NCTV werd zo verantwoordelijk voor de beveiliging van Van der G.

De stuurgroep heeft de hele periode tot de voorwaardelijke invrijheidstelling gefunctioneerd en is op 15 mei 2014 voor het laatst bijeengekomen voor een evaluatie. De verantwoordelijkheid over de voorwaardelijke invrijheidstelling is vanaf dat moment overgegaan naar het OM en de verantwoordelijkheid over beveiliging naar de NCTV.

In de periode voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is sinds begin 2014 veelvuldig contact geweest tussen het OM, de reclassering, de NCTV en de DBB met de advocaat van Van der G. De gesprekken van het OM en de reclassering met de advocaat richtten zich op de voorwaardelijke invrijheidstelling en de daaraan gekoppelde voorwaarden. De NCTV en de DBB bespraken met de advocaat de beveiliging van Van der G. In dat kader is ook de optie van het maken van een foto besproken. Door publicatie van een foto van Van der G. zou een adequate inschatting gemaakt kunnen worden van het dreigingsniveau waarop de beveiliging zou kunnen worden aangepast. Medio april 2014 heeft de NCTV de DBB verzocht in samenspraak met de advocaat van Van der G. het fotomoment voor te bereiden zodat dit op een veilige manier kon plaatsvinden. Het OM heeft in die periode reeds geoordeeld dat het publiceren van een foto geen overtreding van het mediaverbod zou zijn en heeft dit ook aan de toenmalige advocaat van Van der G. laten weten.

De periode vanaf de voorwaardelijke invrijheidstelling op 2 mei 2014 tot 17 juni 2014, de publicatiedatum van de foto van Van der G.

Het OM is verantwoordelijk voor de handhaving van de voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn gesteld. De reclassering is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden. Bij overtreding informeert de reclassering het OM. De NCTV is verantwoordelijk voor de beveiliging van Van der G. Er was geen algemene regievoering in deze fase.

Uit het onderzoek blijkt dat tot begin juni 2014 het OM, de reclassering, de NCTV en de DBB intensief contact hebben gehad met de advocaten en Van der G. zelf over een foto. Het contact tussen de DBB en de advocaat van Van der G. over het maken van een foto liep daarna door.

Het OM heeft in de periode tot begin juni 2014 bevestigd dat het mediaverbod niet overtreden zou worden door het publiceren van een foto van Van der G. De DBB die onder gezag van de NCTV valt heeft in deze periode meegewerkt aan het mogelijk maken van een foto.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de NCTV vanaf de eerste week van juni 2014 gaandeweg de publicatie van een foto minder relevant achtte gezien het dreigingsbeeld. De NCTV heeft het verzoek aan de DBB van medio april 2014 om in het kader van beveiliging het fotomoment voor te bereiden evenwel niet ingetrokken. Ook heeft de NCTV de DBB en de advocaat niet geïnformeerd over het feit dat een fotopublicatie minder relevant was geworden. De DBB en de advocaat bleven in de veronderstelling dat publicatie van een foto nodig was om een adequate inschatting van de veiligheidsrisico’s te kunnen maken.

Op 16 juni 2014 heeft de advocaat telefonisch contact opgenomen met het OM. Door het OM werd wederom bevestigd dat het publiceren van een foto geen strijd oplevert met het aan Van der G. opgelegde mediaverbod. Het OM heeft over het telefoongesprek met de advocaat de NCTV gebeld. De NCTV heeft aangegeven dat, zoals hiervoor gemeld, de fotopublicatie niet meer noodzakelijk was om een adequate inschatting te kunnen maken van de veiligheidsrisico’s.

Op 16 juni 2014 is Van der G. gefotografeerd voor het kantoor van zijn advocaten. De DBB heeft die dag haar reguliere beveiligingstaken uitgevoerd op een zodanige manier dat de foto kon worden gemaakt.

Mijn ambtsvoorganger is die dag niet geïnformeerd dat een foto gemaakt werd.

Op 17 juni 2014 is de op 16 juni 2014 gemaakte foto van Van der G. gepubliceerd in De Telegraaf. De toenmalige advocaat heeft mij laten weten dat het contact met de fotograaf en de overeenkomst met de fotograaf een aangelegenheid is geweest tussen hem en de fotograaf. De overheid is niet bij het contact en de totstandkoming van de overeenkomst betrokken geweest.

De periode vanaf de publicatie van de foto van Van der G.

Zoals hiervoor al is aangegeven is het OM verantwoordelijk voor de handhaving van de voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn gesteld. De reclassering is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden. Bij overtreding informeert de reclassering het OM. De NCTV is verantwoordelijk voor de beveiliging van Van der G.

Op 21 en 23 juli 2015 heeft Brandpunt Reporter respectievelijk de reclassering en het OM benaderd met een aantal vragen over de op 17 juni 2014 in De Telegraaf verschenen foto van Van der G. Brandpunt Reporter vroeg of het OM vooraf toestemming had verleend voor het in scene zetten van de fotoserie. Het OM heeft in reactie aangegeven terughoudend te reageren op het delen van informatie over individuele gevallen. De reclassering heeft verwezen naar persvoorlichting van het OM. De antwoorden, opgesteld door het OM in afstemming met de NCTV, zijn twee dagen later voorgelegd aan de persvoorlichting van mijn departement. Ik ben niet geïnformeerd over het feit dat Brandpunt Reporter in juli 2015 vragen heeft gesteld over de gepubliceerde foto.

De betreffende tv-uitzending van Brandpunt Reporter werd uitgezonden op 20 september jl.

Op 21 en 22 september jl. heeft contact tussen het OM en de toenmalige advocaat van Van der G. plaatsgevonden. De advocaat verzocht de juiste en volledige informatie publiek te maken omdat hij zich anders genoodzaakt zag de publiciteit te zoeken.

Op 22 september jl. heeft het OM op mijn verzoek mij een ambtsbericht gestuurd over de publicatie van de foto. Het OM heeft mij voorafgaand aan het vragenuur op 22 september jl. kort mondeling geïnformeerd over het signaal van de advocaat. Het ambtsbericht van het OM is naar aanleiding van dat signaal door het OM niet aangevuld.

Dezelfde dag heb ik op basis van het ambtsbericht van het OM uw Kamer met een brief geïnformeerd over de gang van zaken rondom de publicatie van de foto van Van der G. en heb ik antwoord gegeven op de mondelinge vragen van de leden van uw Kamer.

Conclusies

De conclusies ten aanzien van de informatievoorziening tijdens het vragenuur heb ik reeds in de inleiding weergegeven.

Conclusie regievoering

Uit het onderzoek blijkt dat in de fase voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. een hoogambtelijke stuurgroep was ingesteld ten behoeve van de regievoering. In die stuurgroep waren alle betrokken instanties vertegenwoordigd. De bewindspersonen werden via mondelinge briefings op de hoogte gesteld van de informatie uit die stuurgroep. Na de start van de voorwaardelijke invrijheidstelling is de stuurgroep opgeheven en is geen andere voorziening ingericht waarin betrokken organisaties vertegenwoordigd waren.

Conclusie ten aanzien van het handelen van de NCTV en het ambtsbericht van het Openbaar Ministerie

Uit het onderzoek blijkt dat de NCTV om redenen van beveiliging het publiceren van een foto van Van der G. wenselijk vond. Daarom heeft de NCTV de DBB verzocht het maken van een foto mogelijk te maken. Vanaf de eerste week van juni 2014 vond de NCTV een dergelijke foto niet meer noodzakelijk. De NCTV heeft daarover de DBB niet geïnformeerd, noch de reclassering, het OM en de toenmalige advocaat van Van der G.

Het OM heeft in het ambtsbericht van 22 september jl. de focus gelegd op het al dan niet overtreden van het mediaverbod. Voorafgaand aan het vragenuur van 22 september jl. ben ik kort mondeling geïnformeerd door het OM over de fase voorafgaand aan de publicatie van de foto en het signaal van de advocaat daarover. Het ambtsbericht is daarop niet aangevuld door het OM.

Conclusie informatievoorziening van betrokken instanties aan Minister en Staatssecretaris

In de periode voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling was een stuurgroep op hoog ambtelijk niveau ingericht die tot taak had de verloven en de voorbereiding op de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. te regisseren. De Minister en Staatssecretaris werden geïnformeerd over de gang van zaken. De toenmalige Minister bevestigt het beeld uit het onderzoek dat hij voorafgaand aan de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is geïnformeerd over de optie van publicatie van een foto. De toenmalige Staatssecretaris kan dit niet bevestigen. Uit het onderzoek blijkt dat door de bewindspersonen nooit het besluit is genomen een fotopublicatie door te zetten.

Van het feit dat een foto werd gemaakt waren medewerkers van het OM, de reclassering en de NCTV op 16 juni 2014 op de hoogte. Zij informeerden ook elkaar. De ambtelijke leiding van de betrokken instanties werd niet geïnformeerd. Daaruit volgt dat zij de Minister niet konden informeren.

Ik ben niet geïnformeerd over het feit dat Brandpunt Reporter in juli 2015 een aantal vragen had over de op 17 juni 2014 in De Telegraaf verschenen foto van Van der G.

Conclusie OM over schending mediaverbod

Het OM heeft voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. geoordeeld dat publicatie van een foto van Van der G. geen schending van het mediaverbod zou betekenen. Het OM heeft dit daarna enkele keren bevestigd aan de toenmalige advocaat van Van der G. Het OM heeft ook de NCTV en de reclassering daarover geïnformeerd. Nu ik na mijn onderzoek de feiten ken deel ik dit standpunt van het OM. Het onderzoek dat de reclassering momenteel uitvoert naar het verloop van de voorwaardelijke invrijheidstelling mede naar aanleiding van de uitlatingen van Van der G. in de tv-uitzending van 20 september jl. zal moeten uitwijzen of Van der G. zich aan de voorwaarden houdt die hem zijn opgelegd.

Oordeel

Ten aanzien van de conclusies over regievoering, het handelen van de NCTV en de informatievoorziening van de betrokken instanties aan de bewindspersonen ben ik van oordeel dat dit inschattingsfouten betreft.

Ten aanzien van het ambtsbericht van het OM was het achteraf gezien beter geweest dat dit was aangevuld naar aanleiding van het signaal van de advocaat.

Lessen voor de toekomst

Ik trek de volgende lessen uit mijn onderzoek:

Regievoering

Onder mijn verantwoordelijkheid wordt dagelijks hard gewerkt aan de veiligheid van Nederland door tienduizenden mensen in diverse organisaties die deels een grote mate van professionele zelfstandigheid hebben. Binnen zo’n complexe organisatie is interne afstemming en coördinatie een achilleshiel. Bij een zaak als deze komt dat pijnlijk duidelijk naar voren. Ik heb mijn secretaris-generaal opdracht gegeven de te nemen stappen in kaart te brengen, verbeteringen door te voeren en de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Oosting daarbij te betrekken. Ik zal uw Kamer voor 1 februari 2016 over de voortgang informeren.

NCTV en Openbaar Ministerie

Ik heb de secretaris-generaal van mijn departement opgedragen er op toe te zien dat de NCTV maatregelen neemt zodat inschattingsfouten als in deze casus zijn gemaakt niet meer voorkomen. Ook heb ik de secretaris-generaal opgedragen er op toe te zien dat de communicatie tussen de NCTV en het OM over essentiële onderwerpen tijdig gedeeld wordt en dat de samenwerking wordt verbeterd.

Ik heb het OM er op aangesproken dat ambtsberichten niet summier en vanuit een beperkte focus moeten worden opgesteld, maar met in begrip van de relevante context. Het OM heeft mij bevestigd dat eveneens maatregelen worden genomen.

Ik heb de secretaris-generaal opgedragen mij over de voortgang van deze maatregelen te informeren.

Informatievoorziening aan bewindspersonen

Ik heb mijn ambtelijke top, inclusief hoofd NCTV en de top van het OM, er op aangesproken dat de informatievoorziening moet verbeteren. In deze zaak is gevoelige informatie een aantal malen tot medewerkersniveau beperkt gebleven. De ambtelijke leiding moet zorg dragen voor het tijdig escaleren van gevoelige informatie.

Ik heb de opdracht gegeven dat voortaan van vertrouwelijke briefings aan bewindspersonen vertrouwelijke verslagen moeten worden gemaakt.

Tot slot dank ik de Kamer voor het getoonde begrip voor de tijd die mijn onderzoek heeft gevergd. Ik zie er naar uit de resultaten van mijn onderzoek met uw Kamer te bespreken.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Bijlage 1: Antwoorden op de aanvullende vragen

VVD-fractie

1.

Wat is de exacte inhoud van de voorwaarden die zijn gesteld aan het contact tussen Van der G. en de media?

Het mediaverbod is als volgt beschreven in het v.i.-besluit van betrokkene: «dat u gedurende de proeftijd geen (zelfstandig) contact heeft met de media en niet zelfstandig publiceert dan wel zich laat interviewen via welke media dan ook tenzij u goedkeuring heeft van de CVvi. Daaronder is in elk geval begrepen dat u niet zelfstandig publiceert dan wel interviews laat afnemen over uw persoonlijke verhaal in relatie tot de door u gepleegde delicten. U dient alle aanvragen die u krijgt van media, wetenschappers of andere personen, te melden via de reclassering aan de CVvi ter beoordeling (en eventuele goedkeuring).»

2.

Hoe duidt u het feit dat het openbaar ministerie (OM) aangeeft dat het mediaverbod met het plaatsen van de foto in De Telegraaf niet zou zijn overtreden? Bent u het hiermee eens? Is het plaatsen van een in vrijheid verkerende Van der G. niet mogelijk kwetsend voor de nabestaanden van het slachtoffer?

Het OM heeft voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. geoordeeld dat publicatie van een foto van betrokkene geen schending van het mediaverbod zou betekenen.

De reden om een mediaverbod aan Van der G. als bijzondere voorwaarde op te leggen is enerzijds ingegeven om te voorkomen dat nabestaanden, slachtoffer en maatschappij geconfronteerd zullen worden met eventuele kwetsende uitlatingen van Volkert Van der G. Anderzijds is oplegging van het mediaverbod gelegen in het feit dat deskundigen van het NIFP en de reclassering zeggen dat zijn resocialisatie niet gediend is wanneer hij voortdurend in de media verschijnt. Het mediaverbod heeft derhalve betrekking op de relatie met de gepleegde strafbare feiten waarvoor betrokkene veroordeeld was.

Daarom is door het OM geconcludeerd dat er door het laten maken en publiceren van de foto geen sprake geweest van overtreding door betrokkene van het mediaverbod. Het ging immers niet om een interview of (zelfstandige) publicatie in relatie tot de door betrokkene gepleegde delicten. De strekking van het verbod betreft inhoudelijke uitlatingen van betrokkene met betrekking tot de door hem gepleegde feiten. Het OM is van oordeel dat de publicatie van de foto daar niet onder valt. Nu ik de gang van zaken heb laten uitzoeken deel ik dit standpunt van het OM.

3.

Is er sprake geweest van een vooropgezet plan om de jacht op de eerste foto van Van der G. de pas af te snijden door een foto te arrangeren?

Nu de gang van zaken is uitgezocht, is gebleken dat het OM, de reclassering, de NCTV en andere onderdelen van mijn departement voorafgaand aan en tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. met elkaar en met de advocaten van betrokkene overleg hebben gevoerd. Het maken en publiceren van een foto is daarbij nadrukkelijk aan de orde geweest vanwege de veiligheid van betrokkene en zijn directe omgeving. Het oordeel van de NCTV was lange tijd dat door publicatie van een foto van Van der G. een adequate inschatting gemaakt kunnen worden van de risico’s van zijn veiligheid. De DBB heeft zijn reguliere beveiligingstaken zo ingevuld dat de foto op een veilige manier kon worden gemaakt.

Zo ja, wie heeft hiertoe het initiatief genomen?

Niet herleidbaar is welke instantie het idee van een fotomoment het eerst geopperd heeft.

Op welk moment en door welke instanties bent u op de hoogte gesteld van lopende gesprekken rondom het creëren van een gearrangeerd fotomoment?

Nu de gang van zaken is uitgezocht, is gebleken dat het OM, de reclassering, de NCTV en andere onderdelen van mijn departement voorafgaand aan en tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. veelvuldig met elkaar en met de advocaten van betrokkene overleg hebben gevoerd. Het maken en publiceren van een foto is daarbij nadrukkelijk aan de orde geweest in verband met de veiligheid van betrokkene en zijn directe omgeving. Ook heeft het OM in die periode aangegeven dat publicatie van een foto geen overtreding van het mediaverbod zou zijn. Dat bleek ook uit de opmerkingen van de toenmalige advocaat van Van der G. de dag na het vragenuur.

De toenmalige Minister bevestigt het beeld uit het onderzoek dat hij voorafgaand aan de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is geïnformeerd over de optie van publicatie van een foto. De toenmalige Staatssecretaris kan dit niet bevestigen. Uit het onderzoek blijkt dat voorstellen voor besluiten over het al dan niet doorzetten van de optie een foto te publiceren niet aan de bewindspersonen zijn voorgelegd en besluiten hierover niet door hen zijn genomen. Beiden geven aan dat zij destijds niet geïnformeerd zijn over de aanstaande publicatie op 17 juni 2014.

Kan u aangeven of een eerder publicatiemoment is overwogen en wat voor de «verantwoordelijke instanties» aanleiding was dit niet te laten doorgaan?

In de scenariobesprekingen over een foto zijn eerdere momenten overwogen, namelijk de dag waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling zou starten (2 mei 2014) en in ieder geval 19 en 26 mei 2014. Over een definitieve datum zijn nooit besluiten genomen. Bij de overwegingen rondom de hiervoor genoemde data volgt mijn onderzoek dat rekenschap gegeven is van de sterfdatum van Pim Fortuyn (6 mei), de nog niet gerealiseerde huisvesting van Van der G. en het feit dat de door de advocaat aangezochte fotograaf in het buitenland was.

Klopt het dat de politie heeft «aangedrongen» op het gearrangeerd maken van een foto zoals mr. Franken in de Volkskrant van 23 september betoogt? Wat was de afweging van de politie hiervan?

Medio april kreeg de DBB het verzoek van de NCTV om een fotomoment voor te bereiden. Dit gebeurde in samenspraak met de toenmalige advocaten van Van der G. De NCTV zag toen meerwaarde in een gepubliceerde foto omdat daarmee een adequate inschatting gemaakt kon worden van het de risico’s van zijn veiligheid.

Kan u aangeven of het klopt dat Van der G. door «mensen die werken voor de overheid» naar de plek van het maken van de foto is gebracht? Kan een nadere duiding worden gegeven aan «mensen die werken voor de overheid»?

Op 16 juni 2014 is Van der G. gefotografeerd voor het kantoor van zijn toenmalige advocaten. De DBB heeft die dag haar beveiligingstaken uitgevoerd op een zodanige manier dat de foto kon worden gemaakt.

Hoe verhoudt dit alles zich tot het feit dat pas achteraf aan het OM bekend zou zijn gemaakt dat de foto was gemaakt?

Op 16 juni 2014 heeft de advocaat telefonisch contact opgenomen met het OM. Door het OM werd wederom bevestigd dat het publiceren van een foto geen strijd oplevert met het aan Van der G. opgelegde mediaverbod.

Zoals uit de brief blijkt was ook het OM in de periode voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling op de hoogte van het idee omtrent het publiceren van een foto. Het OM had ook al eerder aan de toenmalige advocaat laten weten dat het publiceren van een foto geen overtreding van het mediaverbod zou betekenen.

4.

Wanneer zijn de uitkomsten van het onderzoek van het OM en de reclassering beschikbaar?

Het onderzoek van de reclassering wordt medio oktober 2015 opgeleverd aan het OM, waarop het OM oordeelt over het naleven van alle voorwaarden zoals opgenomen in het v.i.-besluit.

5.

Wanneer de uitkomsten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, bent u dan bereid gebruik te maken van uw bevoegdheid voortvloeiende uit artikel 15i, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) om het OM op te dragen de vraag of Van der G. het hem opgelegde mediaverbod heeft geschonden, aan de rechter voor te leggen?

Artikel 15i, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voorziet in de bevoegdheid het OM te verzoeken om een vordering bij de rechter in te dienen gericht op herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling Tijdens het vragenuur van 22 september jl. heb ik aangegeven bewust te zijn van deze bevoegdheid. Ook heb ik aangegeven eerst de uitkomsten van het onderzoek van de reclassering, en het oordeel van het OM over de naleving van alle aan de voorwaardelijke invrijheidstelling gestelde voorwaarden af te willen wachten. Ik kan en wil daar nu niet op vooruitlopen.

6.

Kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan voor het ontvangen van een bijstandsuitkering? Hoe verhouden de inspanningen van Van der G. om een baan te vinden zich tot deze voorwaarden? Waaruit bestaat het begeleidingstraject van Van der G. in zijn rol als uitkeringsgerechtigde en wat zijn de gemaakte vorderingen ten aanzien van het verkrijgen van een betaalde baan? Hoe duidt u de verklaring van de burgemeester van Apeldoorn dat Van der G. zich aan alle afspraken houdt die horen bij het ontvangen van een uitkering?

In de Participatiewet zijn de arbeids- en re-integratieverplichtingen opgenomen waaraan moet worden voldaan als een persoon een bijstandsuitkering ontvangt. Dit betreft het naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden, waar onder begrepen het registreren als werkzoekende bij het UWV. Voorts dient belanghebbende gebruik te maken van een door het college van B&W aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Tevens is belanghebbende verplicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden te verrichten. Het Rijk doet geen uitspraken over individuele gevallen. Het is aan het college van B&W van de gemeente voorbehouden om in individuele gevallen te toetsen in hoeverre aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.

7.

Hoe taxeert u de uitspraken van Van der G. over de door hem ontvangen gesubsidieerde bijdragen voor rechtsbijstand? Kan actie worden ondernomen om verzoeken met een dusdanig duidelijke «treiter-insteek» in de toekomst niet meer in te willigen? Welke rol ligt hierin weggelegd voor de advocatuur?

In algemene zin geldt dat rechtzoekenden met een inkomen en vermogen binnen de grenzen van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) in aanmerking kunnen komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, na betaling van een eigen bijdrage. Bij beoordeling van de vraag of aanspraak bestaat op gesubsidieerde rechtsbijstand dient de raad voor rechtsbijstand uit te gaan van de inkomens- en vermogensgegevens die door de Belastingdienst worden verstrekt. Een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand wordt door de raad voor rechtsbijstand op grond van de Wrb niet verleend als de aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.

Indien de raad voor rechtsbijstand vermoedt dat er bij toevoegingen misbruik wordt gemaakt, zal de raad hiervan melding doen bij de deken van de lokale orde van advocaten. De deken kan na onderzoek besluiten een tuchtklacht bij de raad van discipline in te dienen. De raad voor rechtsbijstand kan zelf ook maatregelen treffen in geval van misbruik.

8.

Bent u bereid de correspondentie tussen mr. Franken en het OM, waarvan melding werd gemaakt in de Volkskrant van 23 september, met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?

De toenmalige advocaat heeft met toestemming van de huidige advocaat van Van der G. en betrokkene zelf mij een chronologisch overzicht doen toekomen op basis van materiaal van zijn kantoor. Mijns inziens volstaat verwerking hiervan in weergave van gang van zaken zoals opgenomen in bijgaande brief en tijdlijn. Mr. Franken heeft aangegeven met deze weergave akkoord te zijn.

9.

Kan u aangeven wat de «door de overheid bedachte kwalificatie» is die kennelijk is gegeven aan de stukken betreffende de zaak Van der G. zoals wordt beschreven door Mr. Franken in de Volkskrant van 23 september? Heeft deze kwalificatie gevolgen voor de openbaarheid van de stukken in deze zaak?

In het openbaar worden vanuit de overheid nooit mededelingen gedaan over beveiligingsmaatregelen omdat dit een gevaar op kan leveren voor de te beveiligen personen en hun beveiligers. Daarom betreft dit gerubriceerde informatie.

PvdA-fractie

1.

Klopt het dat het OM, de politie, de reclassering en «overheidsinstanties» die zich bezighouden met de beveiliging van Van der G. al «zeker twee maanden voor de publicatie in De Telegraaf op de hoogte waren van plannen om iets in scène te zetten»? Zo ja, waarvan waren deze instanties op de hoogte en welke rol hadden zij bij de genoemde plannen? Op welke moment was u op de hoogte van die plannen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3 van de VVD-fractie.

2.

Deelt u de mening van de huidige raadsman van Van der G. dat «Wat in de Kamer is gezegd, niet [klopt]. Dat stel ik vast op basis van het strafdossier.» Zo ja, wat klopt er dan niet? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?

In een tv-uitzending van Brandpunt Reporter op 20 september jl. zijn heimelijk gemaakte opnamen getoond van Van der G. Hij vertelt daarin onder meer dat de op 17 juni 2014 gepubliceerde foto geënsceneerd zou zijn.

In een tv-uitzending van Brandpunt Reporter op 20 september jl. zijn heimelijk gemaakte opnamen getoond van Volkert van der G. Hij vertelt daarin onder meer dat de op 17 juni 2014 gepubliceerde foto geënsceneerd zou zijn. Op basis van het aan mij verstrekte ambtsbericht van het OM heb ik de vragen tijdens het vragenuur van uw Kamer over de foto van 17 juni 2014 beantwoord en op dat ambtsbericht is ook de brief van 22 september jl5. aan uw Kamer gebaseerd. Het ambtsbericht van het OM beschreef het telefonisch contact tussen de toenmalige advocaat van Van der G. en het OM op 16 juni 2014 en de publicatie van de foto op 17 juni 2014. Het OM heeft in het ambtsbericht volstaan met een uitleg over het mediaverbod.

Nu de gang van zaken is uitgezocht, is gebleken dat het OM, de reclassering, de NCTV en andere onderdelen van mijn departement voorafgaand aan en tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling van Volkert van der G. veelvuldig met elkaar en met de advocaten van betrokkene overleg hebben gevoerd. Het maken en publiceren van een foto is daarbij nadrukkelijk aan de orde geweest in verband met de veiligheid van betrokkene en zijn directe omgeving. Door publicatie van een foto van Van der G. zou een adequate inschatting gemaakt kunnen worden van het de risico’s van zijn veiligheid. Ook heeft het OM in die periode aangegeven dat publicatie van een foto geen overtreding van het mediaverbod zou zijn. Dat bleek ook uit de opmerkingen van de toenmalige advocaat van Van der G. de dag na het vragenuur. De strekking van het verbod betreft inhoudelijke uitlatingen van betrokkene met betrekking tot de door hem gepleegde feiten. Het OM is van oordeel dat de foto daar niet onder valt.

In de voorbereiding op het vragenuur ben ik summier en met een beperkte focus mondeling op de hoogte gesteld dat rond de voorwaardelijke invrijheidstelling over het eventueel maken van een foto gesproken was. Ik realiseerde mij niet de aard en de omvang van deze gesprekken. Bovendien heb ik tijdens het vragenuur aangegeven dat de reclassering nogmaals voor het OM inzichtelijk zou maken of van der G. zich aan alle voorwaarden houdt. Ik verwachtte dat dan ook duidelijk zou worden of met de uitlatingen van Van der G. in de uitzending van 20 september jl. het mediaverbod overtreden zou zijn6.

Nu ik een completer beeld van de gang van zaken heb gekregen, concludeer ik dat het verstandiger was geweest ofwel mededeling te doen van het feit dat ik van gesprekken had vernomen en dat dit verder precies zou moeten worden uitgezocht, ofwel de mondelinge vragen van uw Kamer alleen te beantwoorden met de mededeling dat de gang van zaken precies zou moeten worden uitgezocht en dat ik uw Kamer daarover nader zou informeren. Dit had dan ook in de brief aan uw Kamer kunnen worden vermeld. Ik had dan zowel de voorgeschiedenis als de publicatie van de foto in mijn uiteindelijke beantwoording kunnen betrekken met de kennis die na mijn onderzoek is opgedaan. Ik betreur deze gang van zaken

3.

Heeft de voormalig advocaat van Van der G. afgelopen week contact gehad met het OM over de totstandkoming van de foto van Van der G.? Zo ja, was u daarvan op de hoogte en op welk moment was u daarvan op de hoogte? Wat was de inhoud van dat contact?

Op 21 en 22 september jl. heeft contact tussen het OM en de toenmalige advocaat van Van der G. plaatsgevonden. De advocaat verzocht om de juiste en volledige informatie publiek te maken omdat hij zich anders genoodzaakt zag de publiciteit te zoeken. Het OM heeft mij voorafgaand aan het vragenuur op 22 september jl. kort mondeling geïnformeerd over dit signaal van de advocaat. Het ambtsbericht van het OM is naar aanleiding van dat signaal door het OM echter niet aangepast.

SP-fractie

1.

Op welke onderdelen is het verhaal van mr. Franken in de Volkskrant van 23 september over de gang van zaken rondom de vrijlating van Van der G., volgens u niet juist?

Ik betwist het verhaal van de toenmalige advocaat niet.

2.

Waren de afspraken omtrent de foto van Van der G. bekend bij uw ministerie? Zo ja, vanaf wanneer en waarom heeft deze informatie u of uw voorganger nooit bereikt? Zo nee, waarom niet?

Het ministerie is betrokken geweest bij de voorbereidingen op het proefverlof en de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. en was op de hoogte van de mogelijkheid van het arrangeren van een foto.

In de bijlage bij de brief wordt voorzien in een weergave van de momenten waarop het scenario van een foto besproken is, alsook welke partijen betrokken waren bij de uiteindelijke totstandkoming van de foto. Ten aanzien van het informeren van mijn voorganger, zie het antwoord op vraag 3 van de VVD-fractie. In mijn brief ga ik verder in op de informatieverstrekking aan mij en mijn voorganger.

3.

Klopt het dat in de maanden voor de invrijheidstelling veelvuldig overleg is geweest tussen advocaat Franken, kantoorgenote Croes, het OM, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de landsadvocaat en andere overheidsinstanties en dat in die gesprekken bij herhaling is gesproken over de optie dat een foto van Van der G. zou worden gemaakt?

Dat klopt.

Vanaf wanneer is het Ministerie van Veiligheid en Justitie hierbij betrokken geraakt, dan wel hierover geïnformeerd? Kortom, wie was op welk moment op de hoogte van het plan de foto in scene te zetten? Met welke instantie is wanneer gesproken over dit plan?

In de loop van de eerste helft van 2014 waren diverse VenJ-instanties (de betrokken directoraten-generaal van het ministerie, de NCTV, de DJI, het OM, de reclassering en de DBB) op de hoogte van de mogelijkheid van publicatie van een foto. Voor een weergave van de preciezere momenten waarop gesproken werd over de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. verwijs ik u naar de tijdlijn.

Is er ook van de zijde van de overheid gesuggereerd dat het goed zou zijn het fotomoment in scene te zetten? Door wie is hier op welk moment op aangedrongen?

Ja. Het idee omtrent het arrangeren van een foto is ontstaan in gesprekken tussen de overheid, de advocaten van Van der G. en met hemzelf. Door publicatie van een foto van Van der G. zou een adequate inschatting gemaakt kunnen worden van de risico’s van zijn veiligheid. Ik verwijs u naar de tijdlijn in de bijlage van de brief voor de momenten waarop deze gesprekken plaatsvonden.

4.

Wat kunnen redenen zijn om bepaalde informatie niet ter kennisgeving aan u voor te leggen?

Er zijn geen redenen om relevante informatie niet te delen met de politiek verantwoordelijken, behoudens privacygevoelige informatie die opgedaan wordt in het kader van bewaken en beveiligen.

Wat is de afweging in deze zaak geweest van het OM dan wel ambtenaren binnen het Ministerie van Veiligheid en Justitie om informatie over de foto niet aan u of uw voorganger voor te leggen?

Na de aanvang van de voorwaardelijke invrijheidstelling lag – vanwege de beslissing om de beveiliging van Van der G. in het Rijksdomein te beleggen – waar het de veiligheid betreft de verantwoordelijkheid in handen van de NCTV. Het OM is verantwoordelijk voor de handhaving van de voorwaarden die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn gesteld. Medewerkers van het OM, de reclassering en de NCTV waren op de hoogte van het maken van de foto, zij het niet in alle gevallen van de specifieke datum. Zij informeerden ook elkaar. De ambtelijke leiding van de betrokken instanties werd niet geïnformeerd. Daaruit volgt dat zij de Minister niet konden informeren. Gezien de voortdurende gevoeligheid van alles wat met de zaak Van der G. te maken had, moet dit als een inschattingsfout worden gekwalificeerd.

5.

Waarom hebben zowel het OM als uzelf op dinsdag 22 september slechts openbaar gemaakt dat het OM pas de dag van tevoren op de hoogte werd gebracht van het maken van een foto van Van der G., terwijl dit al veel eerder het geval was? Waarom is hiermee maar een fractie van het hele verhaal naar buiten gebracht? Wat was hiervan het doel?

Zie mijn antwoord op vraag 2 van de PvdA-fractie.

6.

Kunt u tot slot reageren op de suggestie van de Volkskrantjournalist, in het interview met mr. Franken van 23 september 2015, dat de kwestie bestempeld zou zijn als staatsgeheim?

Zie mijn antwoord op vraag 9 van de VVD-fractie.

CDA-fractie

1.

Is de beslissing om toestemming te geven dat Van der G. via zijn advocaat met een fotograaf contact mocht leggen, genomen door de Centrale Voorziening Voorwaardelijke Invrijheidstelling (CVVI), welke afdeling van het OM is ondergebracht bij het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden? Op welke datum heeft de CVVI formeel deze beslissing genomen?

Nee, op 16 juni 2014 heeft de advocaat telefonisch contact opgenomen met het OM. Door het OM wordt dan bevestigd dat het publiceren van een foto geen strijd oplevert met het aan Van der G. opgelegde mediaverbod. Het verzoek medio april aan de DBB om publicatie van een foto voor te bereiden was overigens afkomstig van de NCTV.

2.

Heeft (fysiek) overleg plaatsgevonden? Zo ja, hoe vaak? Kunt u per overlegmoment aangeven op welke data, op wiens initiatief dit was, op welke locatie en tussen welke gesprekspartners? (mr. Franken en/of mevrouw Croes, het OM, het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de landsadvocaat en andere overheidsinstanties?

Ja, er heeft in de zaak Van der G. doorlopend (fysiek) overleg plaatsgevonden. Ik verwijs u voor een weergave van de gang van zaken naar de brief en de bijgevoegde tijdlijn.

3.

Kunt u aangeven welke andere overheidsinstanties bij deze overleggen betrokken zijn geweest? Klopt het dat de politie een actieve rol heeft gehad en suggesties heeft gedaan om een eerste foto van Van der G. te laten nemen? Klopt het dat de politie een actieve rol heeft gehad en suggesties heeft gedaan om een eerste foto van Van der G. te laten nemen?

Bij de overleggen voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, van Van der G. waren de betrokken directoraten-generaal van het ministerie, De NCTV, de DJI, de reclassering, het OM en de DBB betrokken. Zie de tijdlijn in de bijlage bij de brief voor een nadere weergave van de verschillende contactmomenten en de samenstelling waarin gesprekken plaatsvonden.

De DBB kreeg medio april 2014 van de NCTV het verzoek om publicatie van een foto voor te bereiden. De DBB heeft vanuit zijn reguliere taken in het bewaken en beveiligen meegedacht over een fotomoment, namelijk ten aanzien van de datum waarop, de locatie waar de foto genomen zou kunnen worden en de mate van herkenbaarheid van Van der G. De DBB heeft haar reguliere beveiligingstaken zo ingevuld dat de foto op een veilige manier kon worden gemaakt.

4.

Indien er elektronisch overleg (bijvoorbeeld email) heeft plaatsgevonden, hoe vaak is dat het geval geweest, op welke data en op wiens initiatief?

In de aanloop naar en tijdens voorwaardelijke invrijheidstelling is veelvuldig contact geweest, zowel fysiek als per e-mail en telefonisch. Ik verwijs u naar de tijdlijn in de bijlage bij de brief.

5.

Kunt u, gelijktijdig met de beantwoording van de door de commissie gestelde vragen, ten aanzien van bovengenoemd overleg tussen genoemde personen en partijen, alle aanwezige onderliggende stukken en correspondentie op uw ministerie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?

Ik verwijs u naar de tijdlijn in de bijlage bij de brief.

6.

In hoeverre is en was er ten aanzien van (overleg voorafgaand aan de) de fotosessie rondom Van der G. sprake van staatsgeheim, hetgeen in het interview in de Volkskrant van 23 september wordt gesuggereerd?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 9 van de VVD-fractie.

7.

Hoeveel ambtenaren zijn namens het Ministerie van Veiligheid en Justitie bij deze overleggen betrokken geweest en welke functie bekleden zij?

Bij de overleggen met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. zijn diverse medewerkers betrokken geweest:

  • van het bestuursdepartement: de algemene leiding, het directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving, het directoraat-generaal Jeugd en Sanctietoepassing, de NCTV, de DJI;

  • van het Openbaar Ministerie;

  • van Reclassering Nederland (geen ambtenaren);

  • van de politie: medewerkers van DBB.

8.

Was de destijds verantwoordelijke bewindspersoon van alle overleggen op de hoogte? Had hij hiervoor toestemming gegeven aan de betrokken ambtenaren? Zo ja, was dat voor- of achteraf de overleggen?

In de periode voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling was een stuurgroep op hoog ambtelijk niveau verantwoordelijk voor de gehele regie van de zaak Van der G. De Minister en Staatssecretaris werden geïnformeerd over de gang van zaken. De toenmalige Minister bevestigt het beeld uit het onderzoek dat hij voorafgaand aan de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is geïnformeerd over de optie van publicatie van een foto. De toenmalige Staatssecretaris kan dit niet bevestigen.

9.

Indien de destijds verantwoordelijke bewindspersoon niet op de hoogte was gesteld van de overleggen, hoe beoordeelt u dit dan? Hadden de betreffende ambtenaren en/of het OM dat wel moeten doen volgens u? Wat zegt dit over het handelen van de ambtelijke top binnen uw ministerie? Welke consequenties verbindt u op het ministerie aan het nalatig informeren van een bewindspersoon?

Zoals uit het voorgaande blijkt werden de toenmalige bewindspersonen via briefings op de hoogte gehouden. Waar het de genomen foto betreft, heb ik geconstateerd dat mijn voorganger op 16 juni 2014 niet werd geïnformeerd over de op handen zijnde publicatie. Voorts is gebleken dat ik niet ben geïnformeerd over het feit dat Brandpunt Reporter op 23 juli 2015 een aantal vragen had over de op 17 juni 2014 in De Telegraaf verschenen foto van Van der G. Beide voorvallen beschouw ik als een inschattingsfout. Voor de lessen voor de toekomst verwijs ik u naar de brief.

10.

Wanneer bent u zelf op de hoogte gesteld van het feit dat overleg heeft plaatsgevonden tussen mr. Franken en/of mevrouw Croes, het OM, uw eigen Ministerie van Veiligheid en Justitie, de landsadvocaat en andere overheidsinstanties over de genoemde fotosessie? Indien dat pas na de uitzending van Brandpunt was, kunt hierbij dan de aspecten genoemd in de vorige vraag betrekken?

Ik raakte op de hoogte van het fotomoment naar aanleiding van de uitzending van Brandpunt Reporter op 20 september 2015. Voor een uitgebreide reflectie hierop verwijs ik u naar de brief.

11.

Klopt het dat vanuit de overheid geïnitieerd is dat er een fotosessie met Van der G. zou plaatsvinden? Wat vindt u hiervan?

Zie mijn antwoord op vraag 3 van de VVD-fractie.

12.

Wat is het belang vanuit de Staat geweest om zich actief te bemoeien met het (in overleg) schenden/doorbreken van één van de voorwaarden van het proefverlof van Van der G, in casu het mediaverbod?

Door het OM is geoordeeld dat van schending van de voorwaarden uit het mediaverbod geen sprake zou zijn. Reden van de NCTV en de DBB om destijds positief te oordelen over publicatie van een foto was gelegen in de veiligheid van Van der G. Voor nadere onderbouwing van deze conclusie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de door de VVD-fractie gestelde vragen.

13.

Heeft u kennisgenomen van hetgeen door uw ministerie in de avond van 22 september aan de Volkskrant is gemeld namelijk dat «Het klopt dat er al voor de voorwaardelijke invrijheidstelling contact is geweest tussen overheidsinstanties en Van der G.»s advocaten, omdat dit een gevoelige zaak is.» (Volkskrant, 22 september). Waarom heeft u dit niet gemeld in de Kamerbrief van 22 september, in het mondelinge vragenuur diezelfde middag en/of in de Kamerbrief van 23 september?

Zie mijn antwoord op vraag 2 van de PvdA-fractie.

14.

Waarom heeft u in het vragenuur gesteld dat «Het OM werd de dag ervoor door de advocaat van Van der G. telefonisch ervan in kennis gesteld dat er een foto werd gemaakt van betrokkene.»? Hoe komt u bij deze informatie en door wie is deze informatie u aangereikt?

Hierbij heb ik mij gebaseerd op het aan mij op 22 september 2015 verstrekte ambtsbericht van het OM. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van de PvdA-fractie.

15.

Waarom heeft u niet in één dag binnen uw ministerie kunnen vaststellen of er vanuit uw ministerie wel of geen overleg heeft plaatsgevonden over de fotosessie, gelet op uw uitspraak in het vragenuur van 22 september dat «Voor zover ik in één dag onderzoek heb kunnen vaststellen, zijn de Minister en de Staatssecretaris niet geïnformeerd.»? Is het niet mogelijk om binnen één dag van uw ambtenaren dergelijke belangrijke informatie boven tafel te krijgen? Wat zegt dat over de werkwijze binnen uw ministerie en communicatielijnen met de ambtelijke top?

In de voorbereiding op het vragenuur ben ik summier en met een beperkte focus mondeling op de hoogte gesteld dat rond de voorwaardelijke invrijheidstelling over het eventueel maken van een foto gesproken was. Ik realiseerde mij niet de aard en de omvang van deze gesprekken. De complexiteit van de casus en het aantal betrokken instanties en medewerkers maakten dat het niet mogelijk was om binnen een dag een volledig beeld te verkrijgen.

In mijn brief heb ik geconcludeerd dat het verstandiger was geweest ofwel mededeling te doen van het feit dat ik van gesprekken had vernomen en dat dit verder precies zou moeten worden uitgezocht, ofwel de mondelinge vragen van uw Kamer alleen te beantwoorden met de mededeling dat de gang van zaken precies zou moeten worden uitgezocht en dat ik uw Kamer daarover nader zou informeren. In mijn brief geef ik ook aan welke lessen voor de toekomst zie.

16.

Heeft u na de uitzending van Brandpunt zondagavond contact gehad met de reclassering en het OM om hun reactie te vragen op deze berichtgeving? Wat is daaruit voort gekomen?

Ja, na de uitzending is zowel met de reclassering als met het OM contact geweest. Hierop heb ik van het OM een ambtsbericht ontvangen. Met het OM en de reclassering heb ik afgesproken dat de reclassering voor het OM inzichtelijk zal maken of en hoe Van der G. zich aan alle voorwaarden houdt die aan hem zijn opgelegd. Hierbij wordt naar de gehele periode vanaf de feitelijke voorwaardelijke invrijheidstelling gekeken.

17.

Wat is in het meest recente en (reguliere) overleg dat u heeft gehad met de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal (College van PG) besproken (en afgesproken) ten aanzien van de kwestie die door Brandpunt naar voren is gebracht? Wanneer heeft dit overleg plaatsgevonden? Is door de voorzitter van het College van PG informatie naar voren gebracht waar u nog niet van op de hoogte was?

Na de uitzending van Brandpunt Reporter is met de voorzitter van het college van PG’s overleg geweest. In dat korte, mondelinge contact ben ik met een te beperkte focus geïnformeerd, namelijk alleen over de vraag of naar beoordeling van het OM sprake was van schending van het mediaverbod en over het telefonisch contact op 16 juni 2014 tussen de toenmalige advocaat en de CVvi.

18.

Wanneer kan de Kamer de resultaten van het onderzoek dat de reclassering momenteel uitvoert naar het mogelijk schenden van de voorwaarden van het proefverlof van Van der G. verwachten? Bent u bereid om behalve uw reactie hierop ook de onderzoeksresultaten tegen die tijd zelf aan de Kamer te zenden?

Het onderzoek van de reclassering wordt medio oktober opgeleverd aan het OM, waarop het OM oordeelt over het al dan niet naleven van de voorwaarden. Zo spoedig mogelijk daarna zal ik uw Kamer de uitkomsten en mijn reactie hierop toezenden.

19.

Heeft de reclassering niet de taak om het eventueel schenden van de voorwaarden onmiddellijk te melden aan het OM? Kunt u garanderen dat direct actie wordt ondernomen indien de reclassering deze mening is toegedaan? Welke partij heeft op dit moment volgens u eigenlijk de regie in het controleren van het naleven van de voorwaarden door Van der G. en in het algemeen? Is dat het OM of de reclassering?

Het is de taak van de reclassering om aan het OM te rapporteren indien sprake is van feiten, gedragingen en/of omstandigheden die leiden tot het schenden van de voorwaarden en daar adviezen over te geven aan het OM. Indien de reclassering een dergelijke rapportage richt aan het OM, beoordeelt het OM inhoudelijk of de bevindingen van de reclassering zodanig zijn dat er actie moet worden ondernomen ten aanzien van degene die voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Het OM kan daarnaast tussentijds een rapportage van de reclassering vragen zodat het OM de gelegenheid krijgt om te toetsen of de voorwaarden worden nageleefd.

20.

Klopt het dat de reclassering pas de dag voor de fotosessie is geïnformeerd door het OM hierover? Tussen welke vertegenwoordigers van beide organisaties is contact geweest en welke afspraken zijn daarbij concreet gemaakt?

Een medewerker van de CVvi heeft op 16 juni 2014 een medewerker van Reclassering Nederland op de hoogte gesteld van de gemaakte foto. Dit was direct nadat het OM hier zelf kennis van genomen had.

21.

Kon de reclassering de fotosessie nog tegenhouden indien zij van mening verschilde met het OM of stond zij voor een voldongen feit?

Nee, daar is de reclassering niet toe bevoegd.

22.

Heeft de reclassering ingestemd met het mediacontact dat Van der G. via zijn advocaat met een fotograaf van De Telegraaf heeft gelegd, op de wijze waarop deze afspraak ook is opgenomen in het vonnis van het Gerechtshof Den Haag: «Als er zich omstandigheden voordoen waarin mediacontact geen belemmering voor zijn re-integratie vormt of zelfs voordelen met zich meebrengt, dan is er met de toevoeging «zolang de reclassering dit noodzakelijk acht» ruimte om (in overleg met de bij de VI betrokken partijen) een uitzondering te maken.»? (Gerechtshof Den Haag, 14 oktober 2015)

De reclassering was voorafgaand aan de feitelijke voorwaardelijke invrijheidstelling betrokken bij de voorbereidingen van de voorwaardelijke invrijheidstelling en is in die periode ook geïnformeerd over het scenario van een mogelijke foto. De reclassering heeft niet ingestemd met de foto; dat is ook niet haar taak of verantwoordelijkheid. De reclassering heeft geen bezwaar gehad tegen de beoordeling van het OM dat met het publiceren van de foto geen sprake is van het overtreden van het mediaverbod. Daarnaast zijn in zijn algemeenheid afspraken gemaakt met Van der G. over de wijze van handelen op het moment dat hij zou worden benaderd door de media. Daarbij is duidelijk gemaakt dat hij indien hij zou worden benaderd door media kon verwijzen naar Reclassering Nederland.

23.

Hoe beoordeelt u vanuit uw rol als stelselverantwoordelijke dat de reclassering pas een dag van tevoren werd geïnformeerd door het OM? Wat zegt dat volgens u over het gebrek aan adequate uitwisseling van informatie in de strafrechtketen?

Uit het onderzochte volgt niet dat de reclassering buiten de gang van zaken gehouden is, zie ook mijn antwoord op uw vorige vraag.

24.

Wat is de reden dat pas zo laat contact is gelegd door het OM met de reclassering?

Uit het onderzochte volgt niet dat de reclassering buiten de gang van zaken gehouden is, zie ook mijn antwoord op vraag 22 van uw fractie.

25.

Hoe kan volgens u van de reclassering gevergd worden dat zij zorgvuldig toezicht houdt op de voorwaarden als ze klaarblijkelijk pas zo laat wordt betrokken bij beslissingen over doorbreking van voorwaarden van het proefverlof?

Zie mijn antwoorden op de voorgaande vragen.

26.

Kunt u de uitleg van de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de uitzending van Brandpunt bevestigen, dus dat het Ministerie van Veiligheid en Justitie niet op de hoogte was van de in scène gezette fotosessie, hier ook geen toestemming voor zou hebben gegeven en dit graag had willen weten?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3 van de VVD-fractie.

Heeft u hierover contact gehad met de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie? Zo ja wanneer?

Ja, voorafgaand aan deze brief is met beide toenmalige bewindspersonen contact geweest over de inhoud van deze brief.

27.

Kunt u bij het OM nagaan waarom zij destijds (maar klaarblijkelijk nog steeds) van mening is dat met het gelegde contact geen sprake is van het schenden van het mediaverbod? (Persbericht OM 22 september)

Het OM heeft mij daarover voorafgaand aan het vragenuur van 22 september als volgt geïnformeerd. De reden om een mediaverbod aan Van der G. als bijzondere voorwaarde op te leggen is enerzijds ingegeven om te voorkomen dat nabestaanden, slachtoffer en maatschappij geconfronteerd zullen worden met eventuele kwetsende uitlatingen van Van der G. Anderzijds is oplegging van het mediaverbod gelegen in het feit dat deskundigen van het NIFP en de reclassering zeggen dat zijn resocialisatie niet gediend is wanneer hij voortdurend in de media verschijnt. Het mediaverbod heeft derhalve betrekking op de relatie met de gepleegde strafbare feiten waarvoor betrokkene veroordeeld was. Daarom is door het OM geconcludeerd dat er door het laten maken en publiceren van de foto geen sprake geweest van overtreding door betrokkene van het mediaverbod. Het ging immers niet om een interview of (zelfstandige) publicatie in relatie tot de door betrokkene gepleegde delicten maar om publicatie van een foto ten dienste van de veiligheid van Van der G. De strekking van het verbod betreft inhoudelijke uitlatingen van betrokkene met betrekking tot de door hem gepleegde feiten. Het OM is van oordeel dat de publicatie van de foto daar niet onder valt.

28.

Op welke wijze en in hoeverre is bij de beslissing om toestemming te verlenen contact te leggen met de fotograaf rekening gehouden met de belangen van nabestaanden van Pim Fortuyn, de openbare orde en gevoelens in de samenleving over beslissingen omtrent de voorwaarden die Van der G. zijn opgelegd?

Zoals hiervoor is aangegeven, dient het mediaverbod als bijzondere voorwaarde onder andere ter voorkoming van eventuele kwetsende uitlatingen van Van der G. Er is geen toestemming verleend om contact te leggen met de desbetreffende fotograaf. De overheid is niet bij het contact tussen de toenmalige advocaat en de fotograaf betrokken geweest.

Bij het hiervoor geschetste scenario van het nemen en publiceren van een foto zijn alle in de vraag genoemde belangen tegen elkaar afgewogen.

Deelt u deze mening? Zo ja, waarom? Zo nee, kunt u dit toelichten en gaat u hier gevolg aan geven door het OM een aanwijzing op te leggen? Waarom wilt u hiermee wachten tot het onderzoek van de reclassering is afgerond? Bent u zich ervan bewust dat een Kamermeerderheid momenteel vraagt om een andere – directere – keuze van u?

Ik neem aan dat u doelt op het oordeel van het OM ten aanzien van het mediaverbod. Het beoordelen of sprake is van overtreding van voorwaarden is voorbehouden aan het OM. Het OM heeft voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. geoordeeld dat publicatie van een foto van Van der G. geen schending van het mediaverbod zou betekenen. Het OM heeft dit daarna enkele malen bevestigd aan de toenmalige advocaat van Van der G. Het OM heeft ook de NCTV en de reclassering daarover geïnformeerd. Nu ik na mijn onderzoek de feiten ken deel ik dit standpunt van het OM. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van de VVD-fractie.

29.

Herinnert u zich in de discussie begin 2014 over het proefverlof van Van der G. dat de CDA-fractie naar voren bracht dat Van der G. niet wilde instemmen met een van de voorwaarden van de reclassering, namelijk dat hij het niet eens was met een van de passages in het programma Terugdringen Recidive? Deelt u de mening dat dit destijds ook een wettelijke grond was geweest voor het OM om voorwaardelijke invrijheidsstelling te verhinderen? Waarom heeft uw ambtsvoorganger destijds nagelaten het OM op dit punt een aanwijzing te geven?

Voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling stemde Van der G. in met de algemene en bijzondere voorwaarden die hem werden opgelegd. Hierdoor bestond destijds geen aanleiding om de voorwaardelijke invrijheidstelling te verhinderen of om het OM daartoe een aanwijzing te geven.

30.

Deelt u de mening dat uit de uitzending van Brandpunt blijkt dat Van der G. in het algemeen niet wil meewerken aan zijn terugkeer in de samenleving, onder meer door niet te willen werken of überhaupt te solliciteren en alleen staat ingeschreven in Apeldoorn voor het ontvangen van een uitkering?

Het college van B&W toetst of aan de voorwaarden van de bijstandsverlening wordt voldaan. Het Rijk treedt niet in de besluitvorming over individuele gevallen. Ik verwijs daarom naar de openbare uitspraken van de gemeente Apeldoorn over deze zaak.

31.

Heeft u uw toezegging in het vragenuur van 22 september al gestand gedaan om contact op te nemen met uw collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zodat in overleg met het UWV en de gemeente Apeldoorn gekeken kan worden naar het verlagen dan wel stopzetten van de uitkering van Van der G.? Zo nee, waarom nog niet, ziet u zelf het belang hiervan in en wilt u dit alsnog zo spoedig mogelijk doen? Zo ja, Wat zijn hiertoe de wettelijke mogelijkheden?

Naar aanleiding van mijn toezegging tijdens het vragenuur op 22 september jl. om contact op te nemen met mijn ambtgenoot van SZW kan ik u het volgende meedelen. Ik heb inmiddels contact gehad met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het is niet aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om te treden in individuele zaken. Dit is uitsluitend een bevoegdheid van het college van B&W. De burgemeester van Apeldoorn heeft desgevraagd laten weten naar deze specifieke casus te willen kijken. Het college van B&W van de gemeente besluit over de toekenning van een bijstandsuitkering en toetst of aan de daaraan verbonden voorwaarden wordt voldaan. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan niet treden in de besluitvorming over individuele gevallen.

32.

Op welke wijze wordt er actief op toegezien dat Van der G. de bijzondere voorwaarden naleeft? (Los van de wekelijkse meldplicht bij de reclassering.) Wordt Van der G. ook in Harderwijk hierop gecontroleerd

Informatie over de manier waarop in individuele gevallen het toezicht wordt vormgegeven geldt als privacygevoelig. In algemene zin kan het volgende over toezicht worden gemeld. De reclassering voert toezicht uit op de naleving van bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd. De invulling en intensiteit van een toezicht zijn afgestemd op de bijzondere voorwaarden en de onder toezicht gestelde (o.a. zwaarte van het delict en recidiverisico).

De reclassering onderscheidt daarbij drie niveaus van toezicht, waarbij niveau 3 het meest intensief is. Daarnaast heeft de reclassering een aanwijzingsbevoegdheid. Dat betekent dat een onder toezicht gestelde zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering geeft. Binnen reclasseringstoezicht onderhoudt de reclassering, afhankelijk van de opgelegde bijzondere voorwaarden, contacten met de behandelaar, de (sociale) omgeving en ketenpartners om de voortgang te bespreken en eventuele risico’s te signaleren. De uitvoering van een reclasseringstoezicht is niet locatieafhankelijk. Het OM heeft inmiddels opdracht gegeven om grondig naar het verloop van de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling van Van der G. te kijken, mede naar aanleiding van de uitlatingen van Van der G. in de uitzending van 20 september jl.

33.

Zijn u signalen bekend dat Van der G. (naar aanleiding van zijn inschrijving voor een marathon onder een andere naam) vaker gebruik maakt van een valse identiteit? Kunt u bevestigen dat indien mogelijk, Justitie Van der G. zal vervolgen wegens valsheid in geschrifte en/of oplichting?

In het belang van de veiligheid van betrokkene kunnen hier geen mededelingen over worden gedaan.

34.

Herinnert u zich het in de Kamer aangenomen amendement-Van Toorenburg (Kamerstuk 33 816, nr. 10) dat het mogelijk maakt dat de proeftijd van ex-gevangenen die zijn veroordeeld wegens zware gewelds- en zedendelicten iedere twee jaar moet kunnen worden verlengd, ook als de rechter daar in het oorspronkelijke vonnis niet toe besloten heeft?

Ja.

35.

Waarom laat de beantwoording door u op de door de EK-commissie bij dit wetsvoorstel gestelde vragen zo lang op zich wachten? Klopt het dat de commissie Veiligheid en Justitie in de Eerste Kamer u al herhaaldelijk heeft verzocht de openstaande vragen te beantwoorden? Bent u bereid hier haast mee te maken, zodat het wetsvoorstel spoedig plenair kan worden behandeld in de Eerste Kamer?

De beantwoording van de vragen van de EK-commissie neemt veel tijd in beslag gegeven het aantal vragen en de complexiteit. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de memorie van antwoord. De beantwoording van de vragen van de EK-commissie wordt in oktober van dit jaar ingediend.

36.

Kunt u bevestigen dat indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, de constructie in het genoemde amendement kan worden toegepast op huidige gevallen en dus ook op Van der G. zolang hij zich nog in zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling bevindt?

Dit kan ik bevestigen. Er is niet voorzien in overgangsrecht en die constructie ziet dus ook op huidige gevallen. Dat was ook de bedoeling van de indieners van het amendement. Het ontbreken van overgangsrecht is tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is besproken. In de memorie van antwoord die de EK-commissie in oktober 2015 ontvangt, wordt hier nader op ingegaan.

37.

Kunt u bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?

De vragen zijn – behoudens (onderlinge) verwijzingen zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord.

D66-fractie

1.

Klopt het dat het idee voor een foto niet van Van der G. zelf of van diens advocaat afkomstig was, maar de uitkomst was van een lang proces van overleg tussen alle betrokken partijen zoals door de advocaat wordt aangegeven?

Dat klopt, zie ook mijn antwoord op vraag 3 van de VVD-fractie.

2.

Klopt het dat politiemedewerkers behulpzaam zijn geweest met het vrijhouden van het trottoir waarop Van der G. de camera «spontaan» tegemoet wandelde? In wiens opdracht hebben de politiemedewerkers deze hulp verleend?

Op 16 juni 2014 is Van der G. gefotografeerd voor het kantoor van zijn toenmalige advocaten. De DBB heeft zijn reguliere beveiligingstaken zo ingevuld dat de foto op een veilige manier kon worden gemaakt.

3.

Hoe verhoudt uw uitspraak dat het OM de dag voordat een foto werd gemaakt van de betrokkene, door de advocaat van Van der G. telefonisch ervan in is kennis gesteld, zich tot de bewering van de advocaat in de Volkskrant van 23 september dat de foto de uitkomst was van een lang proces van overleg tussen alle betrokken partijen?

Zie mijn antwoord op vraag 2 van de PvdA-fractie.

4.

Welk nut heeft uw verzoek aan het OM om opnieuw te onderzoeken of sprake was van overtreding van het mediaverbod als u tegelijkertijd vaststelt dat het OM er vooraf van op de hoogte was dat de foto zou worden gemaakt en gepubliceerd en het OM zelfs vooraf inhoudelijk heeft geoordeeld of sprake zou zijn van een overtreding van het opgelegde mediaverbod en dat het OM vervolgens aan de advocaat van Van der G. heeft medegedeeld dat het OM van oordeel was dat er geen sprake was van overtreding van het mediaverbod?

Het nut is gelegen in de uitzending van Brandpunt Reporter van 20 september jl. waarin Van der G. uitlatingen doet over onder andere zijn voorwaardelijke invrijheidstelling en de daarbij geldende voorwaarden. Aan de reclassering is verzocht om voor het OM inzichtelijk te maken of en hoe Van der G. zich aan alle voorwaarden houdt die aan hem zijn opgelegd. Op basis van die evaluatie zal het OM een definitieve beoordeling doen. Het OM zal mede in het licht van de uitlating van Van der G. zich dan ook uitlaten over het mediaverbod.

5.

Zijn de Minister en de Staatssecretaris niet geïnformeerd zoals door u gesteld? Op grond van welke afspraken had dat wel gemoeten?

Dat klopt, zie ook mijn antwoord op vraag 3 van de VVD-fractie.

6.

Klopt het dat de verantwoordelijke Staatssecretaris vorig jaar niet is ingelicht over de mediastrategie rond de vrijlating van Van der G., waaronder ook het voorliggende fotomoment en waar blijkt dat uit?

De toenmalige Minister bevestigt het beeld uit het onderzoek dat hij voorafgaand aan de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is geïnformeerd over de optie van publicatie van een foto. De toenmalige Staatssecretaris kan dit niet bevestigen. Uit het onderzoek blijkt dat besluiten over het al dan niet doorzetten van de optie een foto te publiceren niet aan hen zijn voorgelegd en niet door hen zijn genomen.

7.

Wat klopt er feitelijk van de bewering van de advocaat van Van der G., dat het fotomoment «uitvoerig is besproken en door de verantwoordelijke instanties op touw is gezet»? Wanneer was het eerste contact tussen het OM en de advocaat van Van der G., over een eventueel fotomoment?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2 van de PvdA-fractie.

8.

Klopt het dat afspraken zijn gemaakt met de overheid over geheimhouding met de fotograaf en over de plaats en datum? Zo ja, wanneer zijn die afspraken gemaakt en wie waren daar precies bij betrokken?

De toenmalige advocaat heeft mij laten weten dat het contact met de fotograaf en de overeenkomst met de fotograaf een aangelegenheid is geweest tussen hem en de fotograaf. De overheid is niet bij het contact en de totstandkoming van de overeenkomst betrokken geweest.

Klopt het relaas van de advocaat van Van der G., dat hij door «mensen die werken voor de overheid» naar de plaats van de foto is gebracht? Zo ja, wie waren die «mensen die werken voor de overheid»? Betreft het de politie zoals door Van der G. wordt gesteld?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3 van de VVD-fractie.

9.

Beschikt u over de email van medio april 2014 waarnaar de advocaat van Van der G. verwijst en waaruit blijkt dat de politie enkele weken voor de vrijlating van Van der G. heeft aangeraden en erop aangedrongen een eerste foto te laten maken en vervolgens ook eisen stellen over het juiste moment om dit in scene te zetten, zoals de advocaat van Van der G. stelt? Zo ja, kunt u een kopie van die mail bijvoegen aan het feitenrelaas dat u de Kamer zal doen toekomen?

De toenmalige advocaat heeft ons ten behoeve van het onderzoek naar de gang van zaken voorzien van een chronologisch overzicht op basis van materiaal van zijn kantoor. Hierin is onder andere de betreffende e-mail verwerkt. De door u bedoelde e-mail was niet bijgesloten omdat deze meer informatie bevatte vallend onder de geheimhoudingsplicht van de toenmalige advocaat.

10.

Hoe beoordeelt u de suggestie van de advocaat van Van der G., dat hij geen inzage kan geven in de mails en stukken die zijn beweringen onderbouwen vanwege «een door de overheid bedachte kwalificatie»? Kunt u aangeven waar de advocaat precies op doelt? Is sprake van geheimhouding over de gang van zaken rond dit fotomoment? Zo ja, waarom?

Zie mijn antwoord op vraag 9 van de VVD-fractie.

11.

Waarom is naar aanleiding van de uitzending van Brandpunt door het OM (dan wel door u) niet meteen aangegeven dat er geen sprake is van overtreding van het mediaverbod, zoals u zelf aanhaalt dit reeds als zodanig door het OM was beoordeeld ten tijde van het fotomoment in 2014?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2 van de PvdA-fractie.

GroenLinks-fractie

1.

Kunt u aangeven wie, wanneer en waarover op het Ministerie van Veiligheid en Justitie door het OM is geïnformeerd aangaande de zaak Van der G., en dan met name over de kwestie van de mogelijke enscenering van het fotomoment van juni 2014?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3 van de VVD-fractie.

2.

Wie was betrokken bij deze mogelijke enscenering en van wie ging het initiatief daartoe uit?

Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2 van de PvdA-fractie. Niet herleidbaar is welke instantie het eerst opperde dat een al dan niet gearrangeerde foto nuttig zou kunnen zijn.

3.

Wisten de toenmalige bewindspersonen wat er precies afspeelde in de zaak Van der G.? Zo nee, hadden zij dat niet moeten weten?

In de periode voorafgaand aan de voorwaardelijke invrijheidstelling was een stuurgroep op hoog ambtelijk niveau verantwoordelijk voor de gehele regie van de zaak Van der G. De Minister en Staatssecretaris werden geïnformeerd over de gang van zaken. De toenmalige Minister bevestigt dat hij voorafgaand aan de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is geïnformeerd over de optie van publicatie van een foto. De toenmalige Staatssecretaris kan dit niet bevestigen. Uit het onderzoek blijkt dat besluiten over het al dan niet doorzetten van de optie een foto te publiceren niet aan hen zijn voorgelegd en niet door hen zijn genomen.

Van het feit dat een foto zou worden gemaakt waren medewerkers van het OM, de reclassering en de NCTV op 16 juni 2014 op de hoogte. Zij informeerden ook elkaar. De ambtelijke leiding van de betrokken instanties werd niet geïnformeerd. Daaruit volgt dat zij de Minister niet konden informeren. Voorts is gebleken dat ik niet ben geïnformeerd over het feit dat Brandpunt Reporter op 23 juli 2015 een aantal vragen had over de op 17 juni 2014 in De Telegraaf verschenen foto van Van der G. Gezien de voortdurende gevoeligheid van alles wat met de zaak Van der G. te maken had, moet dit als een inschattingsfout worden gekwalificeerd.

4.

Zijn er op enig moment in andere zaken soortgelijke (foto)afspraken gemaakt, of is dit een uniek geval?

De situatie rondom Van der G. is zeer uitzonderlijk. Mij zijn geen vergelijkbare gevallen bekend.

Groep Bontes/Van Klaveren

1.

Welke afspraken zijn er door het OM met advocaat Franken gemaakt over de foto van Van der G.

De toenmalige advocaat heeft mij laten weten dat het contact met de fotograaf en de overeenkomst met de fotograaf een aangelegenheid is geweest tussen hem en de fotograaf. De overheid is niet bij het contact en de totstandkoming van de overeenkomst betrokken geweest.

2.

Kunt u alle correspondentie tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het OM, de reclassering, de politie en de advocaat over de totstandkoming van de foto in De Telegraaf openbaar maken? Zo nee, waarom niet?

Ik ga er van uit dat de brief met bijlagen en de antwoorden op de door uw Kamer gestelde vragen volstaan.

3.

Klopt het dat Justitie/de politie zelfs (een deel van) de straat hebben afgezet voor de foto van Van der G.?

Zie mijn antwoord op vraag 3 van de VVD-fractie en vraag 2 van D66. Van een straatafzetting is geen sprake geweest.

4.

Kunt u bevestigen dat voormalig Staatssecretaris Teeven niet over de totstandkoming van de foto in De Telegraaf is geïnformeerd?

Dat kan ik bevestigen, zie ook mijn eerdere antwoorden.

5.

In de reportage van Brandpunt zegt Van der G. dat hij «die (foto) ook in scene heeft gezet?» Heeft u een idee wat Van der G. bedoelt met «ook»? Zijn er signalen dat Van der Graaf nog andere zaken in scene heeft gezet?

Het is mij niet bekend wat Van der G. hiermee bedoelde.

Bijlage 2: Tijdlijn

In deze bijlage wordt de tijdlijn beschreven die op basis van het onderzoek naar voren is gekomen. Wat betreft telefonische besprekingen en periodieke overleggen tussen bewindspersonen en topambtenaren kon alleen uit het geheugen worden geput omdat daarvan geen verslagen worden gemaakt.

Verantwoordelijkheid DJI7: Feitelijke uitvoering detentie

Verantwoordelijkheid OM: Uit- of afstel VI, stellen bijzondere voorwaarden en proeftijd eindverantwoordelijk voor toezicht en naleving van algemene en bijzondere voorwaarden. Aanvullen bijzondere voorwaarden en geheel of gedeeltelijk herroepen VI

Verantwoordelijkheid Reclassering (RN): Feitelijk toezicht naleving algemene en bijzondere voorwaarden

Verantwoordelijkheid NCTV: Bevoegd gezag Rijksdomein

Verantwoordelijkheid DBB (NP): Feitelijke uitvoering beveiliging in context Rijksdomein

18 december 2013

Overleg tussen MVenJ, SVenJ, SG, voorzitter college PG’s, de NCTV, de DGRR, pDGS, HDJI over verlof Van der G. Besluit om stuurgroep in te richten voor ambtelijke coördinatie verloven. In de stuurgroep zijn vertegenwoordigd DGJS (pDG voorzitter), OM (HAG), DJI (pHDJI), en NCTV (DDB3). Daarnaast besluit MVenJ om Van der G. tijdens verloven in Rijksdomein beveiliging op te nemen.

21 december 2013

Eerste bijeenkomst stuurgroep.

13 januari 2014

Gesprek tussen toenmalige advocaten Van der G., pDGJS en een beleidsmedewerker DGJS, over de verloffase en de invulling van de naderende VI.

15 januari 2014

Briefing bewindslieden over Van der G. Aanwezig: SG, de NCTV, voorzitter college PG’s, pHDJI, pDGJS, Beleidsmedewerker DGJS.

16 januari 2014

Overleg tussen toenmalige advocaat Van der G. en OM (CVvi) over VI Van der G.

De advocaat geeft aan dat het over het volgende is gegaan: organisatie, voorwaarden, veiligheid; in dat kader is ook gesproken over de foto. Toenmalige advocaat geeft aan dat niet duidelijk is wie dat onderwerp ter sprake heeft gebracht en dat er in dat kader verwezen is naar stelsel bewaken en beveiliging. (*de toenmalige advocaat geeft aan dat uit het dossier, door het ontbreken van een datum, niet blijkt of de optie van een foto op 16 januari of 5 maart 2014 is besproken).

18/19 januari 2014

Eerste verlof Van der G.

20 januari 2014

Brief SVenJ aan TK met daarin een toelichting op de uitspraak van de RSJ van 10 december 2013. In deze brief meldt de SVenJ dat uitvoering is gegeven aan de uitspraak en dat het eerste verlof inmiddels heeft plaatsgevonden.

23 januari 2014

Tweede bijeenkomst stuurgroep.

29 januari 2014

Plenair debat TK over het verlof van Van der G.

6 februari 2014

Derde bijeenkomst stuurgroep.

8/9 februari 2014

Tweede verlof Van der G.

12 februari 2014

Briefing bewindslieden over Van der G. Aanwezig: SG, de NCTV, voorzitter college PG’s, pHDJI, pDGJS, beleidsmedewerker DGJS).

17 februari 2014

pDGJS belt met toenmalige advocaten van Van der G en meldt dat scenario’s VI niet gedeeld kunnen worden tot na de bekendmaking van OM standpunt over al dan niet indienen vordering af- of uitstel VI.

24 februari 2014

Vierde bijeenkomst stuurgroep.

5 maart 2014

Overleg tussen toenmalige advocaat van Van der G. en OM over VI. De advocaat geeft aan dat het over het volgende is gegaan: organisatie, voorwaarden, veiligheid; in dat kader is ook gesproken over de foto. Toenmalige advocaat geeft aan dat niet duidelijk is wie dat onderwerp ter sprake heeft gebracht en dat er in dat kader verwezen is naar stelsel bewaken en beveiliging. (*de toenmalige advocaat geeft aan dat uit het dossier, door het ontbreken van een datum, niet blijkt of de optie van een foto op 16 januari of 5 maart 2014 is besproken).

8/9 maart 2014

Derde verlof Van der G.

12 maart 2014

Briefing bewindslieden. Aanwezig: SG, de NCTV, voorzitter college PG’s, pHDJI, pDGJS, beleidsmedewerker DGJS.

24 maart 2014

Overleg in PI tussen toenmalige advocaat van Van der G. en OM over de VI (met name rapporten PI, RN en NIFP m.b.t. VI).

26 maart 2014

Brief SVenJ aan TK (conform toezegging plenair debat proefverlof) over het al dan niet verlenen van VI aan Van der G.

3 april 2014

Vijfde bijeenkomst stuurgroep, voor het eerst inclusief RN.

7 april 2014

RN belt met toenmalige advocaten van Van der G. over VI.

8 april 2014

Besluit MVenJ om beveiliging van Van der G. na start VI in Rijksdomein te beleggen.

8 april 2014

Brief toenmalige advocaten van Van der G. aan SVenJ over behoefte aan concrete invulling VI.

9 april 2014

Overleg tussen RN en OM over samenwerking na start VI.

10 april 2014

Zesde bijeenkomst stuurgroep.

11 april 2014

Overleg tussen de toenmalige advocaat van Van der G. mdws NCTV, de landelijk HAG en de Landsadvocaat over de voorbereidingen rondom de feitelijke VI en beveiliging na VI.

12/13 april 2014

Vierde verlof Van der G.

14 april 2014

Briefing MVenJ en SVenJ over VI Van der G. door Voorzitter college PG’s en de NCVT.

15 april 2014

Overleg met Van der G. in de PI. Verder aanwezig: mdws NCTV, mdw DBB, toenmalige advocaat van Van der G. Gesproken wordt over een te publiceren foto.

15 april 2014

Overleg met Van der G. in PI. Verder aanwezig: advocaat van Van der G., RN en CVvi.

16 april 2014

Telefonisch contact mdw NCTV met mdw DBB over uitvoering van het fotomoment en wijze van afstemming fotomoment met toenmalige advocaten van Ven der G. ter voorbereiding op overleg 24 april 2014.

17 april 2014

Telefonisch contact toenmalige advocaat van Van der G. met mdw DBB over scenario van een foto.

18 april 2014

Overleg tussen RN en mdws NCTV over samenwerking na VI Van der G.

22 april 2014

Brief pDGJS aan advocaten van Van der G. in antwoord op brief van 8 april 2014 aan SVenJ.

22 april 2014

Periodiek overleg landelijk HAG met mdws NCTV over de veiligheidsaspecten rondom de VI. Mdw NCTV meldt dat met de raadsman is gesproken over de mogelijkheid van een foto van Volkert van der G. OM geeft aan dat dit geen overtreding zou mogen meebrengen van het mediaverbod.

23 april 2014

Briefing MVenJ en SVenJ over VI Van der G. door Voorzitter college PG’s en de NCTV.

24 april 2014

Overleg met Volkert van der G. in de PI. Verder aanwezig: mdw NCTV, mdw DBB, toenmalige advocaat van Van der G. Gesproken is onder meer over beveiliging, dreigingsbeeld en foto.

25 april 2014

Zevende bijeenkomst stuurgroep, inclusief DV en RN. Onder meer gesproken over belang van publicatie van een foto na 9 mei.

25 april 2014

Telefonisch contact toenmalige advocaat met mdw DBB over onder andere een specifiek fotomoment en met OM over foto en mediaverbod. OM geeft aan dat een foto geen strijd met mediaverbod oplevert.

30 april 2014

Besluit OM inzake VI en algemene en bijzondere voorwaarden.

30 april 2014

Schriftelijke vastlegging tussen mdw NCTV en toenmalige advocaat en Van der G. van afspraken over bewaken en beveiligen, inclusief afspraak over vertrouwelijkheid.

1 mei 2014

Telefonisch contact tussen toenmalige advocaat van Van der G. en mdw NCTV over onder andere over datum fotomoment.

1 mei 2014

Toenmalige advocaat van Van der G. belt met fotograaf.

2 mei 2014

Start VI Van der G.

7 mei 2014

Overleg met Volkert van der G. Verder aanwezig: mdws NCTV, mdw DBB, toenmalige advocaat van Volkert van der G.

8 mei 2014

Overleg mdws NCTV en RN over Van der G.

9 mei 2014

Start wekelijkse meldplicht gesprekken tussen toezichthouder RN en Van der G.

In het eerste meldplicht gesprek meldt Van der G. dat na 10 mei een «paparazzi journalist» benaderd zal worden om een eerste foto van hem te maken.

14 mei 2014

Overleg OM/HAG en mdws NCTV over Van der G.

14 mei 2014

Telefonisch contact toenmalige advocaat van Van der G. met CVvi over VI en met mdw DBB over uitvoering fotomoment.

14 mei 2014

Overeenkomst tussen toenmalige advocaat van Van der G. en fotograaf (inclusief geheimhoudingsverklaring).

15 mei 2014

Achtste en laatste bijeenkomst stuurgroep (terugblik op voorbereiding VI en borging overdracht aan OM en NCTV).

15 mei 2014

Telefonisch contact toenmalige advocaat en mdw DBB over uitstel fotomoment tot mogelijk 26 mei.

20 mei 2014

CVvi informeert mdw RN telefonisch over uitstel publicatie foto.

22 mei 2014

Telefonisch contact OM en toenmalige advocaat van Van der G. OM meldt toenmalige advocaat van Van der G. over inmiddels geregelde huisvesting. Fotomoment wordt ook besproken.

28 mei 2014

Verhuizing Van der G. naar Apeldoorn.

4 juni 2014

Vierhoek (Driehoek + NCTV). Rustig beeld rond Van der G.

11 juni 2014

Bewonersbrief aan buurtbewoners Van der G. Persbericht gemeente Apeldoorn over Van der G. ’s Avonds bewonersbijeenkomst.

11 juni 2014

Monitoring reacties: geen aanleiding om veranderingen in de dreiging tegen Van der G. aan te nemen.

16 juni 2014

Van der G. wordt gefotografeerd voor het kantoor van de toenmalige advocaten van Van der G.

16 juni 2014

Telefonisch contact toenmalige advocaat van Van der G. met mdw CVvi.

Toenmalige advocaat van Van der G meldt dat foto is genomen.

CVvi bevestigt dat geen sprake is van overtreding mediaverbod bij publicatie.

Telefonisch contact mdw CVvi met mdw NCTV met vraag naar oordeel NCTV over wenselijkheid foto. NCTV ziet op dat moment geen «heksenjacht» en meldt dat bewaken en beveiligen beter gaat als niemand hem herkent.

Mdw CVvi informeert ook mdws RN over publicatiemoment de volgende dag en dat OM/CVvi dit niet als overtreding van het mediaverbod beoordeelt.

Vanuit NCTV wordt geen contact opgenomen met toenmalige advocaten Van der G.

17 juni 2014

De Telegraaf publiceert foto van Volkert van der G.

14 juli 2014

Zitting in kort geding: Van der G. vordert schorsing voorwaarden.

21 juli 2015

Brandpunt Reporter benadert RN telefonisch met vragen over foto Van der G. RN verwijst door naar persvoorlichting OM.

23 juli 2015

Brandpunt Reporter stuurt OM/CVvi mail met vragen over de foto. Onder andere over toestemming verlening en overtreding mediaverbod.

23 juli 2015

Mailcontact mdw CVvi met persvoorlichter OM over vragen van Brandpunt Reporter.

28 juli 2015

Mdw CVvi informeert mdw NCTV mailgewijs over vragen van Brandpunt Reporter. CVvi en NCTV stemmen concept-reactie OM af.

30 juli 2015

Persvoorlichter OM legt concept-reactie OM voor aan persvoorlichter VenJ. Persvoorlichter VenJ stemt in.

20 september 2015

Tv-uitzending Brandpunt Reporter. Van der G. laat zich voor verborgen camera uit over voorwaarden VI, in het bijzonder maakt hij melding van de op 17 juni 2014 in de Telegraaf geplaatste foto. In de uitzending meldt persvoorlichter RN abusievelijk dat RN niet op de hoogte was van publicatie foto.

21/22 september 2015

Telefonisch contact tussen OM en toenmalige advocaat van Van der G. De advocaat verzoekt om de juiste en volledige informatie publiek te maken omdat hij zich anders genoodzaakt ziet de publiciteit te zoeken.

21 september 2015

RN informeert departement beknopt over verloop toezicht Van der G.

22 september 2015

Ambtsbericht OM naar aanleiding van tv-uitzending Brandpunt Reporter over foto Van der G.

22 september 2015

Brief MVenJ aan TK naar aanleiding van tv-uitzending Brandpunt Reporter over Van der G.

22 september 2015

OM informeert MVenJ kort over signaal van de toenmalige advocaat van Van der G.

22 september 2015

Mondeling vragenuur over uitzending Brandpunt Reporter en VI van Van der G.

24 september 2015

Melding OM over ongelukkige uitlating AG over rol OM rondom publicatie foto van Van der G.

Afkortingenlijst:

MVenJ

= Minister van Veiligheid en Justitie

SVenJ

= Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

SG

= Secretaris-generaal

DGJS

= Directeur-Generaal Jeugd en Sanctietoepassing

DGRR

= Directeur-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

pDGJS

= Plaatsvervangend directeur-generaal Jeugd en Sanctietoepassing

HDJI

= Hoofd Dienst justitiële Inrichtingen

OM

= Openbaar Ministerie

HAG

= Hoofd Advocaat-Generaal

PG’s

= Procureurs-generaal

CVvi

= Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling

RN

= Reclassering Nederland

NCTV

= Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid

DDB3

= Directeur Bewaking, Beveiliging, Burgerluchtvaart

DBB

= Dienst Bewaken en Beveiligen, Landelijke Eenheid Politie

VI

= Voorwaardelijke invrijheidstelling

TK

= Tweede Kamer

Sr

= Strafrecht

Mdw

= Medewerker

DV

= Directie Voorlichting


X Noot
1

Kamerstuk 33 750 VI, nr. 115

X Noot
2

Kamerstuk 34 300 VI, nr. 4

X Noot
3

Zodra de evaluatie van de reclassering en het oordeel hierover van het OM bekend zijn, informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk.

X Noot
4

De aanvullende vragen zijn raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
5

Kamerstuk 34 300 VI, nr. 4.

X Noot
6

Zodra de evaluatie van de reclassering en het oordeel hierover van het OM bekend zijn, informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk.

X Noot
7

Zie afkortingenlijst onder deze tijdlijn.

Naar boven