34 300 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2016

Nr. 28 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 september 2016

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 27 mei 2016 over uitvoering fiscale moties en toezeggingen Tweede Kamer (Kamerstuk 34 300 IX, nr. 26).

De vragen en opmerkingen zijn op 23 juni 2016 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 16 september 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën over de uitvoering van fiscale moties en toezeggingen. De leden van de fractie van de VVD heeft daarover nog wel een aantal vragen.

Behoud werkgelegenheid Belastingdienst in regio’s met krimpende en/of lage werkgelegenheid

De leden van de VVD-fractie zijn blij te lezen dat als er weer keuzes worden gemaakt met gevolgen voor de werkgelegenheid bij de Belastingdienst in regio’s met krimpende en/of lage werkgelegenheid er rekening wordt gehouden met de motie om voorrang te geven aan het behoud van banen in die regio’s.

Publiek private samenwerking bij onderwijs en onderzoek en de btw

Wanneer is de inventarisatie van de Ministeries van Financiën, van Economische Zaken en van Onderwijs gereed?

In hoeverre komen veel problemen bij die soort vormen van samenwerking niet vooral voort uit het feit dat sommige sectoren zijn vrijgesteld van btw (en daarmee ook btw niet kunnen verrekenen/aftrekken)? Waarom wordt er dan niet meer fundamenteel gekeken of dit een oplossing voor veel problemen is?

Administratieve lastenverlichting door achterwege laten inhouding dividendbelasting overheidslichamen

Onderzoek naar de precieze ICT – impact van deze maatregel is nog gaande en zal worden meegenomen bij de IV – portfolioanalyse. Wanneer is deze gereed?

Ontnemen van ANBI-status aan instellingen die geweldspredikers een podium bieden of deze faciliteren

Na het zomerreces 2016 vindt er een separaat overleg plaats over ANBI, waar ook de initiatiefnota van het lid Van Klaveren (Kamerstuk 34 259) zal worden geagendeerd. Daar zullen de leden van de fractie van de VVD uitgebreider ingaan op de initiatiefnota. Maar deze leden hebben hier nog wel een aantal technische c.q. feitelijke vragen over.

Er wordt aangegeven dat de huidige wet de Belastingdienst de mogelijkheid biedt om op basis van een weging van feiten en omstandigheden aan instellingen die uitingen van haat of geweld mogelijk maken de ANBI-status te ontnemen. In hoeveel gevallen is er onderzoek gedaan naar deze mogelijkheid? In welk deel heeft dit geleid tot het ontnemen van de ANBI-status? In hoeveel gevallen is de ANBI-status op basis hiervan ontnomen in de afgelopen tien jaar?

In hoeverre is het voorstel van de initiatiefnemer niet uitgebreider, sterker en/of makkelijker toe te passen dan de huidige wet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën inzake fiscale moties en toezeggingen. Zij danken de Staatssecretaris voor de uitgebreide uiteenzettingen. Zij hebben hierbij nog één vraag. De advocaat-generaal heeft conclusie getrokken in een zaak over de btw-behandeling van het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen in relatie tot bedrijfspensioenfondsen. Wanneer wordt de definitieve uitspraak van de Hoge Raad verwacht? Voor welke begrotingsjaren gaat deze uitspraak eventueel gevolgen hebben? Is de reactie van Staatssecretaris die naar de Hoge Raad is gestuurd naar aanleiding van de conclusie openbaar?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

Behoud werkgelegenheid bij Belastingdienst in regio’s met krimpende en/of lage werkgelegenheid

Is er momenteel en in de nabije toekomst in het geheel geen sprake van gedwongen ontslagen bij de Belastingdienst, vragen de leden van de SP-fractie?

Kan de Staatssecretaris aangeven wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot het aantal medewerkers dat in het kader van de investeringsagenda vrijwillig wil uittreden? Voorziet de Staatssecretaris problemen wanneer erg veel mensen hiervan gebruik willen maken? Kan worden uitgesloten dat de Belastingdienst als geheel minder gaat functioneren als gevolg van een groot aantal mensen dat vrijwillig wil uittreden?

Dubbele belastingheffing onder het verdrag met de VS

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris aan te geven wanneer de besprekingen over de modernisering van het bestaande belastingverdrag zullen aanvangen. Kwam het initiatief voor deze besprekingen van de VS of van Nederlandse zijde? Welke overwegingen zijn hierbij kenbaar gemaakt? Om welke reden willen de VS het verdrag moderniseren?

Evaluatie administratieve lastenverlichting Wet uniformering loonbegrip

De leden van de SP-fractie zijn zeer geïnteresseerd in de evaluatie van de Wet uniformering loonbegrip. Zij vragen de Staatssecretaris hierbij in te gaan op de volgende vragen:

  • 1. welk budgettair beslag deze wet heeft gehad en zal hebben;

  • 2. of de gewenste vereenvoudiging plaats heeft gevonden;

  • 3. wat de koopkrachtgevolgen zijn.

Kan de Staatssecretaris toezeggen deze vragen te zullen meenemen bij de evaluatie?

Coöperaties

De leden van de SP-fractie hebben enkele vragen over de behandeling door de Belastingdienst van coöperaties. Zij hebben meermaals signalen ontvangen dat het in de praktijk niet gemakkelijk is om een coöperatie aan te gaan. Herkent de Staatssecretaris deze signalen? Klopt het dat het aangaan van een coöperatie in de praktijk vaak gepaard gaat met het inhuren van fiscaal experts en dat het aangaan van een coöperatie hiermee kan worden ontmoedigd?

De leden van de SP-fractie juichen toe dat de Staatssecretaris het verschil in fiscale behandeling ten aanzien van de dividendbelasting gaat onderzoeken. Zij vragen de Staatssecretaris dit onderzoek niet alleen toe te spitsen op de dividendbelasting maar ook op andere fiscale wetgeving. Is de Staatssecretaris hiertoe bereid?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën over de afgedane en moties en toezegging en de planning van de nog te behandelen moties en toezeggingen. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om de Staatssecretaris hierover vragen te stellen.

Vermogenstoets toeslagen

De leden van de CDA-fractie zien een soort patstelling ontstaan als het gaat om letselschadevergoedingen en de vermogenstoets bij de toeslagen. Toen letselschadevergoedingen niet meetelden als vermogen was er geen probleem. Nu ze wel meetellen zou de uitkering hoger moeten zijn, maar we weten allemaal dat dat niet gebeurt. De Staatssecretaris noemt dat zorgelijk, maar ziet geen noodzakelijk verband met de wetgeving van toeslagen. Hoe kunnen slachtoffers met letselschade ervoor zorgen dat de verzekeraar rekening houdt met verlies aan toeslagen? Wordt door de rechter rekening gehouden met het verlies aan toeslagen bij het vaststellen van de hoogte van een letselschade-uitkering? Wat kan het kabinet doen om een oplossing voor dit probleem te bespoedigen nu de Staatssecretaris van mening is dat de fiscale oplossing niet de meest voor de hand liggende oplossing is?

Publiek private samenwerking bij onderwijs en onderzoek en de btw

De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet een informatiekaart «pps en btw» op aan het stellen is. Dat is op zich een leuk begin van de uitvoering van de motie Mulder, maar daarmee heeft het kabinet zich nog niet tot het uiterste ingespannen om btw geen belemmerende factor meer te laten zijn bij samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek. Kan de Staatssecretaris aangeven welke acties nog meer ondernomen zijn of zullen worden ondernomen om de belemmering weg te nemen? Is de Staatssecretaris ook voornemens om te kijken naar verruiming van wet- en regelgeving? En deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de CDA-fractie dat het actieplan van de Europese Commissie over de herziening van de btw hier een mogelijkheid voor zou kunnen bieden?

Dubbele belastingheffing onder het verdrag met de VS

De leden van de CDA-fractie danken de Staatssecretaris dat hij de problematiek van de dubbele belasting voor Nederlanders met banden met Amerika, waaronder de Amerikaanse nationaliteit, met de Amerikaanse fiscale autoriteiten besproken heeft en bij de verdragsonderhandelingen zal blijven bespreken. Deze leden vinden het onbestaanbaar dat de ene Nederlander een hogere belastingdruk heeft dan de andere Nederlander alleen vanwege het hebben van de Amerikaanse nationaliteit. Daarbij speelt mee dat het niet gemakkelijk noch goedkoop is om van de Amerikaanse nationaliteit af te komen. De Staatssecretaris zei tijdens het plenaire debat over de FATCA-wetgeving van Curaçao dat «de echte accidental Americans deze problematiek zouden zien verdwijnen» als het voorstel van het Amerikaanse Congres wordt aangenomen. De leden van de CDA-fractie zien echter als grote onvolkomenheid van het Amerikaanse voorstel dat het niet geldt als iemand op vakantie is geweest naar de Verenigde Staten, want dan moet een Amerikaans staatsburger op een Amerikaans paspoort reizen. Dit geldt ook voor personen die als kind op vakantie zijn geweest naar de Verenigde Staten, want kinderen moeten op een eigen (Amerikaans) paspoort reizen. Deelt de Staatssecretaris deze constatering?

Overleg Benelux over accijnstarieven

De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de Staatssecretaris blijft overleggen met onze buurlanden over de accijnstarieven. Kan de Staatssecretaris ook bevestigen dat hij de mening deelt dat het zeer belangrijk is om qua accijnstarieven niet uit de pas te lopen met de buurlanden? Het is dan ook goed nieuws dat de accijnstarieven in België omhoog gaan. Zeker omdat de tarieven in Luxemburg niet omhoog gaan en dat is voor België een belangrijk buurland als het om brandstoffen gaat. Kan de Staatssecretaris al aangeven welke accijnstarieven België voornemens is de komende twee jaar te verhogen? Heeft de Staatssecretaris ook overleg gehad met Duitsland over de accijnstarieven?

Onderzoek naar gelijke btw-behandeling voor de beheerkosten voor DC- en DB-regelingen

De leden van de CDA-fractie constateren dat het kabinet blijft uitstellen om de btw-heffingsproblematiek over beheerdiensten aan pensioenfondsen die DB-regelingen uitvoeren, op te lossen. Eerst gaf het kabinet aan de conclusie van de Advocaat-Generaal af te wachten. Nu is die conclusie er, en die pakt niet goed uit voor het kabinet, en dan wacht het kabinet op de beslissing van de Hoge Raad. Wanneer gaat het onderzoek, zoals gevraagd in de motie Oomen c.s. (Kamerstuk 34 117, H), nu verricht worden? Kan het kabinet de Tweede Kamer, op gelijke wijze als zij doet richting de Eerste Kamer, blijven informeren over de uitvoering van de motie Oomen?

Coöperaties

De leden van de CDA-fractie zijn verrast dat de Staatssecretaris aankondigt het verschil tussen coöperaties en BV’s/NV’s voor de dividendbelasting op te lossen. Kan de Staatssecretaris aangeven welke kant dit opgaat? Worden BV’s/NV’s ook vrijgesteld of worden coöperaties inhoudingsplichtig? Kan de Staatssecretaris wat de oorspronkelijke reden geweest is dat coöperaties nooit inhoudingsplichtig geweest zijn voor de dividendbelasting?

Verdeling vermogensbestanddelen tussen partners onderling

De leden van de CDA-fractie kunnen het antwoord van de Staatssecretaris over de verdeling van de vermogensbestanddelen tussen partners niet helemaal plaatsen. De vraag van de CDA-fractie zag niet op het wettelijk kader, maar op een praktische invulling van de digitale aangifte. Wanneer fiscale partners nu meerdere rekeningen hebben, bijvoorbeeld allebei betaalrekeningen, allebei spaarrekeningen, gezamenlijke rekeningen en rekeningen voor de kinderen, is een aparte Excel-sheet nodig om de verdeling in te vullen conform de juridische gerechtigdheid. Partners schuiven dan dus niet onderling. Zou het niet eenvoudiger zijn als fiscale partners gemakkelijk aan kunnen geven van wie (of van beiden bij helfte) een rekening is? Of bijvoorbeeld dat je met een vinkje kan kiezen voor een verdeling conform de juridische gerechtigdheid. Dit dus zonder dat wettelijk onmogelijk wordt gemaakt om met het saldo naar wens te schuiven. De leden van de CDA-fractie zijn namelijk van mening dat de verdeling conform de werkelijkheid makkelijk in de aangifte zou moeten kunnen worden ingevuld zonder uitgebreide eigen berekening.

II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP en het CDA. Hieronder beantwoord ik de gestelde vragen. Ik houd bij de beantwoording van de vragen zo veel mogelijk de volgorde van de vragen en opmerkingen aan zoals die aan mij zijn voorgelegd, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord. Voor zover de vraag in een andere paragraaf is beantwoord, is op de oorspronkelijke plaats van de vraag in het verslag een verwijzing opgenomen naar het onderdeel waar die vraag is beantwoord.

1. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Publiek-private samenwerking bij onderwijs en onderzoek en de btw

De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer de inventarisatie gereed is van de Ministeries van Financiën, Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de onduidelijkheden en knelpunten die zich in de praktijk voordoen. Daarnaast vragen zij in hoeverre de problemen bij publiek-private samenwerking voornamelijk voorkomen bij onderwijs en onderzoek vanwege het feit dat sommige sectoren zijn vrijgesteld van btw en waarom er niet meer fundamenteel wordt gekeken naar een oplossing voor deze problemen. De leden van de fractie van het CDA vragen of ik kan aangeven welke acties nog meer zijn ondernomen om de belemmerende werking van de btw weg te nemen en of ik bereid ben om te kijken naar verruiming van wet- en regelgeving. Voorts vragen deze leden of ik de mening deel dat het actieplan van de Europese Commissie over de herziening van de btw hier een mogelijke oplossing voor zou kunnen bieden. Bij publiek-private samenwerking (PPS) op het gebied van onderwijs en onderzoek bestaat in de praktijk behoefte aan duidelijkheid over de btw-gevolgen van die samenwerking. In dat kader is door het Ministerie van Economische Zaken met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een «Informatiekaart PPS en btw» gemaakt. In deze informatiekaart wordt ingegaan op onduidelijkheden en knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd met betrekking tot de heffing van btw bij PPS op het gebied van onderwijs en onderzoek. De informatiekaart beoogt waar mogelijk helderheid te verschaffen over de toepassing van de (Europese) btw-regels, zodat belanghebbenden een (eerste) inschatting kunnen maken van de btw-aspecten van PPS. De informatiekaart zal ook binnen de Belastingdienst worden verspreid, zodat de verschillende situaties die bij PPS voorkomen bekend zijn. De informatiekaart is een «levend» document dat naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen, zoals (Europese) jurisprudentie en nieuwe samenwerkingsvormen kan worden aangepast. De Minister van Economische Zaken heeft deze informatiekaart op 30 juni aan uw Kamer gestuurd.1

De geconstateerde onduidelijkheden over de btw-gevolgen worden deels veroorzaakt door het feit dat sommige sectoren zijn vrijgesteld van btw (en daarmee btw ook niet kunnen verrekenen of aftrekken). Fundamentele oplossingen zijn hiervoor binnen het dwingende kader van de BTW-richtlijn niet mogelijk. Het is ook geen onderwerp dat zich goed leent om aan te kaarten bij de wijziging van de BTW-richtlijn in het kader van het actieplan van de Europese Commissie over de herziening van de btw. Bij dit actieplan gaat het om andere onderwerpen. Een fundamentele discussie binnen de EU over de reikwijdte van vrijstellingen, het recht op aftrek of belastingheffing over diensten (bij PPS) vindt momenteel niet plaats. Het is ook geen onderwerp dat ik op dit moment op de EU-agenda zou willen plaatsen. Ik beschik niet over een onderzoek naar de precieze aard, omvang en ernst van de problemen die worden ervaren. Ik blijf hier wel over in gesprek met de bewindspersonen van Economische Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, zodat ik mede op basis daarvan in voorkomende gevallen kan beoordelen of en in hoeverre de fiscaliteit positief kan bijdragen aan het wegnemen van belemmeringen bij PPS.

Administratieve lastenverlichting door achterwege laten inhouding dividendbelasting overheidslichamen

De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer het onderzoek naar de ICT-impact van de invoering van de inhoudingsvrijstelling bij overheidslichamen in de dividendbelasting gereed is. Uit het onderzoek naar de ICT-impact is naar voren gekomen dat invoering van de inhoudingsvrijstelling en aanpassingen ten behoeve van het toezicht hierop naar verwachting in de loop van 2018 mogelijk zal zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Fiscale verzamelwet 2015 heb ik al geschreven dat de Belastingdienst een inhoudingsvrijstelling als wenselijk ziet.2 Ik zal daarom hiervoor een voorstel opnemen bij het Belastingplan 2017.

Ontnemen van ANBI-status aan instellingen die geweldspredikers een podium bieden of deze faciliteren

In de brief van 27 mei over fiscale moties en toezeggingen heb ik namens het kabinet een reactie gegeven op de initiatiefnota van het lid Van Klaveren over het ontnemen van de ANBI-status van instellingen die geweldpredikers faciliteren.3 In reactie hierop vragen de leden van de fractie van de VVD in hoeveel gevallen onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid om de ANBI-status te ontnemen van instellingen die uitingen van haat of geweld mogelijk maken en in hoeverre dit bij een deel ook daadwerkelijk heeft geleid tot het ontnemen van de ANBI-status. Verder vragen deze leden in hoeveel gevallen de ANBI-status op deze grond is afgenomen in de afgelopen tien jaar. Daarnaast vragen deze leden in hoeverre het voorstel in de initiatiefnota van het lid Van Klaveren uitgebreider, sterker of gemakkelijker toe te passen is dan de huidige wet.

Sinds 2008 kunnen instellingen als ANBI worden aangemerkt door middel van een beschikking. Sindsdien kan een ANBI-status derhalve worden ingetrokken of niet worden verleend. Sinds de wetgeving per 1 januari 20134 de mogelijkheid biedt om bij haat zaaien of aanzetten tot geweld de ANBI-status in te trekken, heeft de Belastingdienst zo’n 200 instellingen vanwege die reden onderzocht. Bij ongeveer 20% van deze instellingen is de ANBI-status ingetrokken. Het intrekken van de ANBI-status om de enkele reden dat een organisatie aanzet tot haat, geweld of het in gevaar brengen van de algemene veiligheid van personen of goederen heeft echter niet plaatsgevonden. In de onderzochte gevallen bestonden namelijk ook andere argumenten om de ANBI-status in te trekken. Een reden die vaak doorslaggevend was voor intrekking van de ANBI-status bleek het ontbreken van een volledige administratie, waardoor onvoldoende zicht was op de financiële stromen binnen de betreffende organisaties.

Op basis van de huidige wetgeving toetst de inspecteur of een instelling statutair en feitelijk het algemeen belang dient. Indien een ANBI een prediker uitnodigt die tijdens een bijeenkomst van deze ANBI oproept tot haat of geweld of die erom bekend staat dat hij dit zal doen, kan de Belastingdienst nader onderzoek instellen bij de betreffende ANBI. Het propageren van haat en geweld is uiteraard niet als algemeen nuttig aan te merken en kan daarom reden zijn om een instelling de ANBI-status te ontnemen. Dit vergt altijd een weging van feiten en omstandigheden. Hier gaat een uitgebreid feitenonderzoek aan vooraf. Het is van belang dat de Belastingdienst een juridisch houdbaar standpunt inneemt, waarbij alle overwegingen worden meegenomen. Verder wordt ook onderzocht of de instelling, een bestuurder van de instelling, een persoon die feitelijk leiding geeft aan de instelling of een voor die instelling gezichtsbepalende persoon in de afgelopen vier jaar door een Nederlandse rechter onherroepelijk is veroordeeld wegens het opzettelijk plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hieronder valt onder andere het aanzetten tot haat of geweld. Een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling is in dit kader een objectief criterium waarmee de regeling op dit punt goed uitvoerbaar is.

Het lid Van Klaveren stelt in zijn initiatiefnota voor dat van een instelling de ANBI-status geweigerd of ingetrokken wordt na een signaal van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aan het ANBI-team, dat de instelling een geweldprediker of een aan een terreurorganisatie gelieerde prediker uitnodigt of faciliteert. Het voorstel in de initiatiefnota lijkt weliswaar de positie van de Belastingdienst te versterken als het gaat om het in beeld krijgen van haatpredikers, maar roept juridische bezwaren op. Tegen de intrekking van een ANBI-beschikking is bezwaar en beroep mogelijk. De weigering of intrekking van de ANBI-status moet gemotiveerd en onderbouwd worden door de inspecteur. Hiervoor zou dan in een fiscale procedure verwezen moeten worden naar het signaal van organisaties als de NCTV. Dat signaal is echter niet vatbaar geweest voor bezwaar en beroep, zodat dat in een mogelijke procedure over de ANBI-status niet als vaststaand of bindend kan worden beschouwd. Daarnaast merk ik nog op dat ook onder de huidige wet informatie-uitwisseling tussen overheidsdiensten kan plaatsvinden, zodat signalen en gegevens over haat- en geweldpredikers door de Belastingdienst kunnen worden meegewogen bij de vraag of de ANBI-status dient te worden ontnomen.

2. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

Onderzoek naar gelijke btw-behandeling voor de beheerkosten voor DC- en DB-regelingen

De leden van de fractie van de PvdA vragen wanneer de definitieve uitspraak van de Hoge Raad in een zaak over de btw-behandeling van het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen in relatie tot pensioenfondsen wordt verwacht. Ook vragen deze leden voor welke begrotingsjaren deze uitspraak eventueel gevolgen heeft en of mijn reactie die naar aanleiding van de conclusie naar de Hoge Raad is gestuurd openbaar is. De Hoge Raad heeft mij geïnformeerd dat de zaak over de btw-behandeling van het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen in relatie tot bedrijfspensioenfondsen naar verwachting wordt afgedaan voor 31 december 2016. Deze uitspraak heeft vanaf de datum van het arrest budgettaire gevolgen als de Hoge Raad zou oordelen dat sprake is van vrijgesteld vermogensbeheer. De reactie die namens mij naar aanleiding van de conclusie van Advocaat Generaal Ettema naar de Hoge Raad is gestuurd, wordt door de Hoge Raad niet openbaar gemaakt. Dit geldt bijvoorbeeld wel voor het beroepschrift in cassatie. In dit geval heb ik er geen bezwaar tegen dat mijn reactie op de conclusie van de A-G openbaar wordt. Deze heb ik daarom bijgevoegd.

De leden van de fractie van het CDA vragen wanneer het onderzoek verricht zal worden dat is gevraagd in de motie Oomen-Ruijten c.s. over de btw-behandeling van de kosten van beheer van DC- en DB-regelingen. Ik heb uit de toelichting van de indiener tijdens het debat over de motie begrepen dat de motie Oomen-Ruijten c.s. zo moet worden uitgelegd dat de motie bedoeld is om de mening van de Eerste Kamer duidelijk te maken, alvorens in de boezem van het kabinet een mening wordt gevormd over de kwestie.5 De indiener heeft daarbij ook de woorden «rekening houdend met ontwikkelingen in de jurisprudentie» benadrukt en aangegeven dat geen apart onderzoek meer hoeft te worden gedaan.6 Het kabinet heeft vervolgens gehandeld, zoals in de mondelinge toelichting van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de ingediende motie uiteengezet is. In de brief van 27 mei jl. ben ik hier uitgebreid op ingegaan. Het kabinet zal de Tweede Kamer gelijktijdig met de Eerste Kamer informeren over de uitvoering van de motie Oomen-Ruijten c.s. nadat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in de zaak over het vermogensbeheer voor een pensioenfonds dat DB-pensioenregelingen uitvoert.

3. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

Behoud werkgelegenheid bij Belastingdienst

De leden van de fractie van de SP vragen of er gedwongen ontslagen bij de Belastingdienst te verwachten zijn. De Belastingdienst hanteert bij de uitvoering van de reorganisaties die volgen uit de uitvoering van de investeringsagenda het Van-Werk-Naar-Werk-beleid (VWNW). Uitgangspunt daarbij is dat medewerkers die (dreigen) boventallig (te) raken, worden begeleid naar ander werk. Daarbij is Rijksbreed afgesproken dat reorganisatieontslag niet past bij dit uitgangspunt en daarom gedurende de werkingsduur van het VWNW-beleid de grondslag voor reorganisatieontslag buiten werking is gesteld.

Voorts is in de investeringsagenda opgenomen dat medewerkers die niet meer passen in de nieuwe werkwijze niet worden ontslagen, maar uitstromen naar een afzonderlijke tijdelijke transitieorganisatie (Switch) die zal functioneren gedurende een periode van zes tot acht jaar en daar tijdelijk zinvol werk krijgen op het niveau dat voor hen passend is en daarnaast, indien noodzakelijk, actief medewerkers zal begeleiden naar ander werk binnen of buiten de Belastingdienst. Gedwongen reorganisatieontslagen zijn daarbij dus niet aan de orde. Ik heb de Kamer hierover geïnformeerd bij brief van 20 mei 2015.7

De leden van de fractie van de SP vragen tevens naar de vrijwillige uitstroom bij de Belastingdienst. Zoals ik op 14 september jl. ook in reactie op schriftelijke Kamervragen8 heb aangegeven, heeft op 1 september jl. 7.280 fte (7.820 medewerkers) belangstelling getoond door zich aan te melden voor een gesprek over de regeling. Dat betekent niet dat al deze mensen automatisch zullen besluiten daadwerkelijk gebruik te maken van de vertrekregeling. Op genoemde datum hebben 4.960 fte (5.300 medewerkers) de keuze gemaakt voor een van de varianten binnen de regeling. In overgrote meerderheid wordt gekozen voor de uitstroomvarianten. 1.263 fte (1.372 medewerkers) hebben nog geen keuze gemaakt en 1.057 fte (1.148 medewerkers) hebben na de gesprekken besloten geen gebruik te maken van de regeling.

De leden van de SP vragen vervolgens of deze uitstroom tot problemen leidt en of kan worden uitgesloten dat de Belastingdienst als gevolg daarvan minder gaat functioneren. Op dit moment bestaat hier nog geen zicht op. De Belastingdienst treft maatregelen om de continuïteitsrisico’s die onvermijdelijk aan een verandering van deze omvang zijn verbonden, te beheersen. Het gaat hierbij onder andere om gefaseerde uitstroom van medewerkers (2016–2023) en om de werving van nieuwe kennis en ervaring, ongeveer 700 fte in 2016. De werving is bestemd voor de IA, waarvoor over de hele looptijd 1.500 fte nodig zijn, en voor gedeeltelijke vervanging van de sneller dan voorziene uitstroom. Medewerkers die de komende jaren gaan vertrekken, zullen met het oog op de continuïteit waar nodig worden ingezet in hun huidige rol.

Dubbele belastingheffing onder het verdrag met de VS

De leden van de fractie van de SP vragen om aan te geven wanneer de besprekingen over de modernisering van het bestaande belastingverdrag met de VS zullen aanvangen, of het initiatief voor deze bespreking van de VS of van Nederlandse zijde kwam en welke overwegingen hierbij kenbaar zijn gemaakt. Tevens vragen de leden om welke reden de VS het verdrag willen moderniseren. Met de VS is de intentie uitgesproken om op korte termijn te gaan onderhandelen over de modernisering van het belastingverdrag, dat voor het laatst is gewijzigd per 2004. De verwachting is dat deze onderhandelingen aan het einde van 2016 dan wel begin 2017 zullen aanvangen. De wens van de VS om het bestaande verdrag te moderniseren vloeit voort uit het vaststellen van een nieuw modelbelastingverdrag door de Verenigde Staten. Onder andere zijn daarin maatregelen opgenomen om zogeheten corporate inversions tegen te gaan.

Evaluatie administratieve lastenverlichting Wet uniformering loonbegrip

De leden van de fractie van de SP vragen of bij de toegezegde evaluatie van de administratieve lastenverlichting van de Wet uniformering loonbegrip naast de realisatie van de beoogde vereenvoudiging ook kan worden ingegaan op het budgettair beslag en de koopkrachtgevolgen. De door deze leden genoemde andere elementen dan de vereenvoudiging, zullen geen onderdeel uitmaken van de toegezegde evaluatie. Deze elementen zijn al eerder geëvalueerd in 20139 en besproken tijdens een Algemeen Overleg op 4 september 2013.10 Verder rapporteert het kabinet naar aanleiding van de motie Groot11 bij de evaluatie jaarlijks over de loonstrookjeseffecten en de relatie met het koopkrachtbeeld. Een overzicht van de loonstrookjeseffecten en koopkrachtgevolgen voor 2015 op basis van de Decemberraming van het CPB zijn aan de orde gekomen in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van december 2015.12

Coöperaties

De leden van de fractie van de SP geven aan dat zij meermaals signalen hebben ontvangen dat het in de praktijk niet gemakkelijk is om een coöperatie aan te gaan en vragen of ik deze signalen herken. Deze leden vragen of het klopt dat het aangaan van een coöperatie in de praktijk vaak gepaard gaat met het inhuren van fiscaal experts en dat het aangaan van een coöperatie hiermee kan worden ontmoedigd. De signalen waar de fractie van de SP op doelt, hebben mij niet bereikt. Voor het oprichten van een coöperatie is, net zoals voor de oprichting van bijvoorbeeld een nv of een bv, een notariële akte vereist. De oprichting van een coöperatie vereist dus in elk geval de betrokkenheid van een notaris. De beoordeling van nut en noodzaak van betrokkenheid van een fiscaal expert is aan de oprichters zelf.

De leden van de fractie van de SP vragen of ik bereid ben het onderzoek naar het verschil in fiscale behandeling niet alleen toe te spitsen op de dividendbelasting maar ook op andere fiscale wetgeving. In de brief van 27 november 2015 heeft het kabinet een aantal initiatieven genoemd die het wil ontplooien voor de aanpak van belastingontwijking.13 In dat kader geeft met name de dividendbelasting aanleiding om het gebruik van de coöperaties nader te bekijken. Het kabinet richt zich op diverse aspecten van de heffing van dividendbelasting van coöperaties en hanteert daarbij als randvoorwaarde dat het reële coöperatieve bedrijfsleven niet wordt geraakt.

4. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Vermogenstoets toeslagen

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe slachtoffers met letselschade ervoor kunnen zorgen dat de verzekeraar rekening houdt met het verlies aan toeslagen, of de rechter ook met dit verlies rekening houdt en wat het kabinet kan doen om een oplossing te bespoedigen. Het verlies aan toeslagen ten gevolge van de letselschade-uitkering is aan te merken als schade als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van het slachtoffer en diens belangenbehartiger om het verlies aan toeslagen als schadepost te becijferen en te melden bij de verzekeraar. Voor de berekening van de schade kan desgewenst een adviseur worden ingeschakeld. Hetzelfde geldt wanneer er sprake is van een gerechtelijke procedure. Voert het slachtoffer deze schade op in zijn schadestaat en is duidelijk dat hij deze schade ook daadwerkelijk heeft, dan zal de rechter de aansprakelijke partij tot vergoeding hiervan veroordelen.

Publiek-private samenwerking bij onderwijs en onderzoek en de btw

De leden van de fractie van het CDA vragen of ik kan aangeven welke acties nog meer zijn ondernomen om de belemmerende werking van de btw weg te nemen, of ik bereid ben om te kijken naar verruiming van wet- en regelgeving en of ik de mening deel dat het actieplan van de Europese Commissie over de herziening van de btw hier een mogelijkheid voor zou kunnen bieden zijn beantwoord in paragraaf 1, tegelijkertijd met de vergelijkbare vragen van de leden van de fractie van de VVD.

Dubbele belastingheffing onder het verdrag met de VS

De leden van de fractie van het CDA vragen of ik kan bevestigen dat het voorstel van het Amerikaanse Congres niet geldt voor iemand die op vakantie is geweest naar de VS of voor personen die als kind op vakantie zijn geweest in de VS, omdat in deze situaties alleen met een Amerikaans paspoort gereisd zou kunnen worden. Ik heb deze vraag betrokken bij de brief van 6 september 2016,14 waarin ik onder andere een reactie geef op de motie van het lid Omtzigt c.s.15

Overleg Benelux over accijnstarieven

De leden van de fractie van het CDA vragen of ik hun mening deel dat het belangrijk is om qua accijnstarieven niet uit de pas te lopen met de buurlanden. Verder vragen deze leden welke accijnstarieven België voornemens is de komende twee jaar te verhogen en of ik ook overleg heb gehad met Duitsland over de accijnstarieven. Vanzelfsprekend is het van belang om bij besluitvorming over voorgenomen accijnsverhogingen ook de tarieven in buurlanden in ogenschouw te nemen om eventuele grenseffecten als gevolg van een tariefverhoging te kunnen beoordelen. België heeft aangekondigd in de komende twee jaar in elk geval de accijnzen op diesel en tabaksproducten verder te zullen verhogen, maar de precieze bedragen zijn nog niet bekend. Ik heb geen overleg gehad met Duitsland over accijnstarieven maar ik ben wel voornemens om bij toekomstige overleggen op expertniveau in Beneluxverband zo mogelijk ook Duitsland te betrekken.

Coöperaties

De leden van de fractie van het CDA vragen wat de oorspronkelijke reden is geweest dat de coöperatie niet inhoudingsplichtig is gemaakt voor de dividendbelasting en vragen welke kant het opgaat bij het oplossen van het verschil tussen coöperaties en bv’s/nv’s voor de dividendbelasting. Een coöperatie kan worden getypeerd als een samenwerkingsverband van ondernemers waarbij een of meer taken of functies worden samengebracht, terwijl deze ondernemers voor het overige zelfstandig blijven. In tegenstelling tot een nv/bv staat bij een coöperatie de samenwerking voorop en niet de kapitaaldeelname. Een nv/bv oefent het bedrijf uit voor haar aandeelhouders / kapitaalverschaffers en niet zoals een coöperatie doet voor haar leveranciers / afnemers. De coöperatie is vanwege dit onderscheid altijd fiscaal anders behandeld dan de nv/bv. Hierbij wordt enerzijds steeds uitgegaan van de gedachte dat de coöperatie een verlengstuk van de leden / ondernemers vormt en anderzijds zelfstandig een bedrijf uitoefent. Bij dit onderscheid past dan ook dat coöperaties op de winstuitkeringen aan hun leden van oudsher niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting. Alleen wanneer sprake is van misbruik (het ontgaan van belasting) is de coöperatie sinds 2012 inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Met de implementatie van de wijzigingen in de Moeder-dochterrichtlijn is deze bepaling sinds 1 januari 2016 verder aangescherpt.

In de brief van 27 mei 201616 heb ik aangegeven dat de coöperatie, ook als die niet voor haar oorspronkelijke doel wordt benut maar als houdstercoöperatie in internationale structuren wordt gebruikt, al bij voorbaat uitgezonderd is van de inhoudingsplicht (behalve in misbruiksituaties). De coöperatieve gedachte is bij dergelijke houdstercoöperaties in internationale structuren niet meer leidend voor de keuze voor een coöperatie. Het kabinet heeft daarom in de eerdergenoemde brief aangegeven dat er geen grond bestaat voor deze bijzondere fiscale behandeling. Daarnaast heb ik in dezelfde brief aangegeven dat ik bij de uitwerking van oplossingen het internationale uitgangspunt wil betrekken dat er op is gericht om geen dividendbelasting te heffen in deelnemingsverhoudingen, mits sprake is van een ondernemingsketen. Een randvoorwaarde voor mij is voorts dat het reële coöperatieve bedrijfsleven niet geraakt wordt. Op Prinsjesdag zal het kabinet een brief aan uw Kamer sturen met voorstellen. Later zal een wetsvoorstel volgen.

Verdeling vermogensbestanddelen tussen partners onderling

De leden van de fractie van het CDA vragen of het mogelijk is om het voor belastingplichtigen in de aangifte gemakkelijker te maken de verdeling van vermogensbestanddelen conform de werkelijkheid in te vullen. Sinds 1 januari 2010 is het wettelijk niet meer mogelijk om per vermogensbestanddeel een verdeling tussen partners te maken, zoals een verdeling op basis van de juridische gerechtigdheid. Slechts het saldo kan vrijelijk worden verdeeld tussen de partners. Met deze wijziging is beoogd een belangrijke vereenvoudiging voor de praktijk te bewerkstelligen en voorinvulling gemakkelijker te maken.17 De Belastingdienst heeft overigens geen informatie over de onderlinge juridische verhoudingen van partners en kan daarom in de aangifte niet voorinvullen conform de juridische gerechtigheid van elke partner tot een bepaald vermogensbestanddeel.


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 32 637, nr. 249.

X Noot
2

Kamerstuk 34 220, nr. 6, blz. 10.

X Noot
3

Kamerstuk 34 259, nr. 2.

X Noot
4

Met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012.

X Noot
5

Kamerstukken 34 117 en 34 320, H.

X Noot
6

Handelingen I 2015/16, nr. 15, item 13.

X Noot
7

Kamerstuk 31 066, nr. 236.

X Noot
8

Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 65.

X Noot
9

Bijlage bij Kamerstuk 33 682, nr. 1.

X Noot
10

Kamerstuk 33 682, nr. 2.

X Noot
11

Kamerstuk 33 682, nr. 11.

X Noot
12

Kamerstuk 33 682, nr. 14.

X Noot
13

Kamerstuk 31 066, nr. 113.

X Noot
14

Kamerstuk 34 371 (R 2066), nr. 8.

X Noot
15

Kamerstuk 34 371 (R 2066), nr. 7.

X Noot
16

Kamerstuk 34 300 IX, nr. 26.

X Noot
17

Kamerstuk 32 130, nr. 3 blz. 20.

Naar boven