31 066 Belastingdienst

Nr. 113 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 september 2011

Naar aanleiding van de berichtgeving over een aantal toeslagfraudezaken in de media heb ik uw Kamer op 15 september 2011 geïnformeerd over de maatregelen die de Belastingdienst tot nu toe heeft genomen (kamerstuk 31 066, nr. 112). Ook ben ik in mijn brief ingegaan op de wijze waarop slachtoffers van (pogingen tot) fraude door de Belastingdienst worden geholpen.

In zijn brief van 20 september 2011 verzoekt de commissie van Financiën aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij om in te gaan op een viertal vragen. Daarnaast verzoekt de commissie om de vragen die door de individuele leden van de Kamer zijn gesteld te beantwoorden.

Mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ga ik in de brief in op de gestelde vragen. Tevens treft u in de bijlage de antwoorden aan op de door de leden gestelde vragen.1

De commissie wil weten hoe lang deze vorm van fraude mogelijk was. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, lag bij de introductie van de verschillende Toeslagen de nadruk op een snelle verwerking en uitbetalingen van de verschillende aanvragen en wijzigingen. Immers bijna 8 miljoen mensen krijgen maandelijks een toeslag. In april 2011 heb ik in mijn Fiscale Agenda2 aangekondigd maatregelen te nemen om fraude te bestrijden en te voorkomen. In essentie betekent dit een omslag naar een situatie waarin dienstverlening en controle meer in balans worden gebracht.

In beginsel was deze vorm van fraude vanaf eind 2007 mogelijk. De eerste grote fraudezaak waarbij deze vorm van fraude werd gepleegd dateert van eind 2010. In dat geval was er sprake van een zodanige omvang dat de zaak voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking kwam.

De commissie wil verder weten hoeveel burgers gedupeerd zijn en om welk schadebedrag het gaat bij deze vorm van fraude. In onderstaande tabel is een overzicht van de aantallen en bedragen bij toeslagfraudes opgenomen. Omdat het hier gaat om zaken waarbij het strafonderzoek nog loopt, kan ik niet concreet op deze zaken ingaan.

Jaar

Aantal gedupeerden

Fraudebedrag

Tegengehouden

2010

200

€ 1 mln

€ 0,7 mln

2011

2 500

€ 3 mln

€ 2,2 mln

Het schadebedrag bij de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting wordt geschat op ongeveer € 4,5 miljoen.3

De leden van de commissie willen weten hoe de gedupeerden schadeloos worden gesteld. Zodra de fraude is vastgesteld krijgen gedupeerden van de Belastingdienst een brief waarin wordt aangegeven dat zij slachtoffer zijn van een fraude. In de brief wordt verder aangegeven wat dit voor hen betekent. De terugvorderingen die gedupeerden naar aanleiding van de fraude hebben ontvangen, worden uiteraard teruggedraaid. Deze bedragen worden verhaald op de fraudeur.

Gedupeerden die wel recht op een toeslag hadden, maar die de toeslag als gevolg van de fraude niet hebben gekregen, krijgen dit alsnog.

De leden van de commissie willen verder weten op welke wijze deze fraude nu echt onmogelijk is gemaakt. Zoals ik in mijn brief van 15 september 2011 heb aangegeven kan deze vorm van fraude bij de toeslagen niet meer voorkomen, omdat de Belastingdienst bij aanvragen en wijzigingen nu eerst controleert of de DigiD waarmee die aanvragen/wijzigingen worden gedaan ook bij de betreffende rechthebbende hoort. Klopt dit, dan wordt de aanvraag/wijziging verwerkt. Anders niet. Daarnaast is de bevestigingsbrief bij rekeningnummerwijzigingen geïntroduceerd. Zodra de Belastingdienst een verzoek tot wijziging van een rekeningnummer ontvangt wordt naar het bij de Belastingdienst bekende adres van de burger een brief gezonden met het verzoek de wijziging te bevestigen. Pas als de burger de bevestiging terug stuurt, wordt het rekeningnummer gewijzigd en uitbetaling gestart.

Ten slotte verzoekt de commissie in te gaan hoe deze vorm van fraude zich verhoudt tot de eerder gegeven antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zoals in die antwoorden is aangegeven, is er bij deze vorm van fraude geen sprake van DigiD-fraude, in die zin dat de fraudeurs de DigiD van de slachtoffers niet hebben gebruikt, en ook niet hebben gekraakt. Zij hebben met eigen DigiD's of die van katvangers de frauduleuze handelingen verricht. De fraude heeft kunnen plaatsvinden omdat de Belastingdienst – vanuit dienstverleningsoogpunt – niet controleerde of de DigiD waarmee de aanvraag werd ondertekend, bij de getroffen rechthebbende hoorde. Zoals ik hierboven en in mijn brief van 15 september 2011 uiteen heb gezet kan deze vorm van fraude zich niet meer voordoen.

Overigens hebben zich ook gevallen voorgedaan waarin het «slachtoffer» zijn DigiD en overige identiteitsgegevens vrijwillig of tegen betaling ter beschikking stelde van criminelen. Dit is in zekere zin te vergelijken met het afgeven van pinpas met pincode. Deze «slachtoffers» komen niet in aanmerking voor de hiervoor genoemde compensatie. Afgezien van waarschuwingen om dat vooral nooit te doen zijn er geen mogelijkheden om dit tegen te gaan.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nrs. 33, 34 en 35.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2010/11, 32 740, nr. 1

X Noot
3

Zie ook het antwoord op vraag 4, van het lid Omtzigt (2011Z18010).

Naar boven