34 040 Instelling van een vast college van advies op het terrein van volksgezondheid en samenleving (Wet op de Raad voor volksgezondheid en samenleving)

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 7 mei 2014 en het nader rapport d.d. 19 september 2014, aangeboden aan de Koning door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 19 maart 2014, no. 2014000564, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende instelling van een vast college van advies op het terrein van volksgezondheid en samenleving (Wet op de Raad voor volksgezondheid en samenleving), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel beoogt de instelling van een nieuwe strategische adviesraad, de Raad voor volksgezondheid en samenleving (RVS). Deze dient ter vervanging van de huidige Raad voor volksgezondheid en zorg (RVZ) en de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO). De huidige Wet op de Raad voor de volksgezondheid en zorg en de Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling worden ingetrokken.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert de meerwaarde van de samenvoeging van de RVZ en de RMO toereikend te motiveren en te verzekeren dat het huidige werkterrein van de RMO in voldoende mate terugkeert in de taak van de nieuwe raad.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 19 maart 2014 no. 2014000564, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 mei 2014, no. W13.14.0067/III, bied ik U hierbij aan.

De kern van het advies van de Afdeling is de meerwaarde van de beoogde samenvoeging van de Raad voor de volksgezondheid en zorg (RVZ) en de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling (RMO) tot een nieuwe strategische adviesraad, de Raad voor volksgezondheid en samenleving (RVS), toereikend te motiveren en te verzekeren dat het huidige werkterrein van de RMO in voldoende mate terugkeert in de taak van de nieuwe raad.

1. Inleiding

De kabinetsnotitie «De kwaliteit van de verbinding» ligt ten grondslag aan de laatste herstructurering van het adviesstelsel.2 Over deze notitie heeft de Raad van State opmerkingen gemaakt bij het advies over het wetsvoorstel tot instelling van de Raad voor leefomgeving en infrastructuur.3 In het kort komen die opmerkingen erop neer dat in de kabinetsnotitie een analyse van de problemen met het bestaande adviesstelsel ontbreekt en dat niet duidelijk is aan welke kennis de ministeries behoefte hebben en welke functies strategische adviesraden daarbij hebben. Voorts dient aandacht besteed te worden aan de neveneffecten van samenvoeging van adviesraden die afbreuk kunnen doen aan de kwaliteit en de effectiviteit van de advisering.

Gelet op het streven van de regering om terughoudend te zijn met het instellen van nieuwe afzonderlijke adviescolleges en ervan uitgaande dat bij de herschikking van adviesraden het creëren van meerwaarde voorop staat, moet naar het oordeel van de Afdeling helder uit de toelichting blijken waaruit die meerwaarde bestaat.4 Voorts is met het oog op de versterking van de kwaliteit en de effectiviteit van de advisering van belang dat voldoende differentiatie in het adviesstelsel gewaarborgd blijft. De Afdeling gaat in het onderstaande hierop nader in.

2. Meerwaarde

Met de instelling van de nieuwe RVS vindt feitelijk een samenvoeging plaats van de RVZ en de RMO tot een nieuwe strategische adviesraad. Daarbij worden de bestaande taken ineengeschoven.5

Artikel 2 van het wetsvoorstel formuleert de taak van de nieuwe RVS als volgt:

«adviseren over het te voeren beleid op het gebied van volksgezondheid en samenleving waarbij alle aspecten die van invloed zijn op de volksgezondheid, het welbevinden en het functioneren van burgers in de samenleving worden betrokken, met bijzondere aandacht voor de rol van de decentrale overheden en veranderingen in het aanbod van zorg en welzijn.»

Tot het domein van de nieuwe RVS behoren, aldus de toelichting, de terreinen van publieke gezondheid, gezondheidsbescherming, gezondheidszorg in volle breedte, gezondheid en maatschappelijke participatie (waaronder arbeid en het voorkomen van maatschappelijke uitsluiting) jeugd (met name zorg, opvoeding en ondersteuning), zorggerelateerde dienstverlening en maatschappelijke ondersteuning (inclusief alle vormen van technologische ondersteuning), gezondheid gerelateerde ethische en sociale vraagstukken, zoals het tegengaan van eenzaamheid, de instrumenten zoals verzekeringen, planning, financiering en opleiding en de betaalbaarheid van collectieve zorg.6

De regering is blijkens de toelichting van oordeel dat zij na samenvoeging van RMO en RVZ een uitstekend instrument ter beschikking heeft dat met integrale en intersectorale adviezen met bijzondere aandacht voor de positie van de decentrale overheden bijdraagt aan het vormgeven van het beleid om de beoogde integraliteit te realiseren en helpt de nationale beleidskaders zo vorm te geven dat ook de decentrale actoren optimaal in de positie worden gebracht bij te dragen aan goede zorg en diensten. Voorts zal de nieuwe raad veranderingen die optreden in het palet van instellingen die zorg aanbieden, kunnen duiden en signaleren wat mogelijke consequenties van die veranderingen zijn. Er is daarmee ook ruimte voor specifieke sectorale advisering. Verder kan met de samenvoeging een doelmatige en efficiënt georganiseerde overheid worden bereikt, aldus de regering.7

De toelichting volstaat met de vermelding dat de samenvoeging van de RVZ en de RMO in overeenstemming is met de kabinetsnotitie «De kwaliteit van de verbinding» en wijst daarbij in het bijzonder op de informatiefunctie en de richtinggevende functie.8

De Afdeling merkt op dat de samenvoeging leidt tot een adviesorgaan met een brede adviestaak die evenwel als richtpunt de volksgezondheid in brede zin (daaronder begrepen het «welbevinden») heeft. De door de regering gesignaleerde behoefte aan strategische advisering met een intersectoraal karakter en aandacht voor de positie van decentrale overheden vormt mede reden voor de samenvoeging.

De Afdeling tekent hierbij aan dat de advisering van de huidige RMO per definitie intersectoraal is. Zij is immers gericht op een breed palet van thema’s als armoede en sociale uitsluiting, jeugd, vereenzaming, integratie en culturele diversiteit.9 Voorts merkt de Afdeling op dat bij de instelling van de RVZ in 1997 reeds is onderkend dat zijn beleidsterrein zich ook tot andere beleidsterreinen als dat van arbeid en werkloosheid kan uitstrekken.10 Aandacht in dit verband voor de positie van decentrale overheden, mede gelet op de plaatsvindende decentralisatie in de zorg, lijkt de Afdeling voor zich te spreken en past evenzeer binnen de taakopdracht van de huidige RMO en RVZ. Dat door de decentralisatie in de zorg de beleidsterreinen van beide adviesorganen bij elkaar komen en er overlap ontstaat («Met name op het lokale niveau ontmoeten de bestaande adviesterreinen van RMO en RVZ elkaar»11) is zonder nadere motivering niet duidelijk.

De stelling in de toelichting dat samenvoeging kan leiden tot onderkenning van wezenlijke verbeteringen in beleidsprocessen en systemen en daarmee tot een duidelijk aanbod van handelingsperspectieven is niet nader gemotiveerd en maakt niet duidelijk waarom de beide huidige raden hierin onvoldoende zouden voorzien.

Ten slotte is de stelling dat de samenvoeging past in het streven naar een doelmatige en efficiënt georganiseerde overheid, waarvan de verschillende onderdelen een heldere taakomschrijving kennen, niet gemotiveerd. De Afdeling is er vooralsnog niet van overtuigd dat de beide bestaande adviesraden niet zouden passen binnen het streven van een doelmatige en efficiënt georganiseerde overheid.

De Afdeling concludeert dat uit de toelichting de meerwaarde van de samenvoeging van de RMO en de RVZ onvoldoende blijkt. De Afdeling adviseert om in het licht van de kabinetsnotitie «De kwaliteit van de verbinding» de meerwaarde van de voorgenomen samenvoeging toereikend te motiveren.

1. en 2. Inleiding en Meerwaarde

Waar de Afdeling in haar advies verwijst naar haar eerdere opmerkingen bij de kabinetsnotitie «De kwaliteit van de verbinding» aangaande het ontbreken van een analyse van problemen met het bestaande adviesstelsel, merk ik op dat het beleidsvoornemen de RMO en RVZ te integreren in een nieuwe strategische adviesraad niet zozeer is ingegeven vanuit de behoefte een probleem op te lossen, als wel vanuit de overtuiging dat integratie kansen biedt tot versterking van de strategische advisering op het in het wetsvoorstel opgenomen brede integrale adviesdomein.

De behoefte aan het samenvoegen van de huidige RMO en RVZ tot één adviescollege hangt nauw samen met de ontwikkelingen op het terrein van volksgezondheid en samenleving en daarmee met de kennis- en adviesbehoefte over dit domein. De essentie van de argumentatie voor de instelling van een nieuwe raad waarin de adviesterreinen van de twee bestaande raden worden samengevoegd, is dat zorg, gezondheid en participatie tot voor kort als aparte domeinen werden gezien en als zodanig konden worden benaderd, maar dat dit thans niet langer het geval is. Er bestaat behoefte aan een meer integrale advisering vanuit het brede domein. Het kabinet is ervan overtuigd dat een samengaan van de beide raden leidt tot adviesproducten waarin en waarmee de beoogde integraliteit meer wordt geborgd. Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling dat het met het oog op de versterking van de kwaliteit en de effectiviteit van de advisering van belang is dat er voldoende differentiatie in het adviesstelsel gewaarborgd blijft, merk ik op dat, gezien de ontwikkelingen op het betrokken brede adviesterrein, de kwaliteit, herkenbaarheid en de effectiviteit van de advisering juist gebaat zijn bij een samenvoeging. Het laten bestaan van twee afzonderlijke, elkaar deels overlappende, adviescolleges voor één beleidsterrein alleen omdat hiermee de differentiatie gediend zou zijn, lijkt niet opportuun. Ik zie het uiteraard wel als een belangrijke taak om te zorgen voor voldoende diversiteit aan deskundigheden bij de leden van de nieuwe adviesraad.

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is in de memorie van toelichting de meerwaarde van de nieuwe raad nader gemotiveerd. Ook zijn de passages over de functie van de nieuwe adviesraad uit een oogpunt van kenbaarheid verplaatst naar paragraaf 3 van de memorie (onder aanvulling van de titel van die paragraaf). Samen met de toevoegingen in de memorie van toelichting naar aanleiding van de punten 3, 4 en 6 van het advies van de Afdeling, heeft dit geleid tot een herziening van een groot deel van de paragrafen 1 en 3 van de memorie.

De Afdeling merkt in het kader van de vraag naar de meerwaarde van de samenvoeging van de RMO en de RVZ op dat de advisering van de huidige RMO per definitie intersectoraal is en dat bij de instelling van de RVZ reeds is onderkend dat zijn beleidsterrein zich ook tot andere beleidsterreinen kan uitstrekken. De RMO hanteert inderdaad vanaf zijn oprichting een multisectoraal en multidisiplinair perspectief op maatschappelijke vraagstukken. De RVZ doet dat in toenemende mate en zoekt daarbij ook de samenwerking met andere adviesraden zoals de RMO. Bij beide raden is dus inderdaad al sprake van grensoverschrijdend adviseren, doch dit geschiedt vanuit verschillende kerncompetenties. De kerncompetenties van de RMO hebben betrekking op het duiden van brede maatschappelijke ontwikkelingen en voor de RVZ liggen de kerncompetenties op het terrein van de organisatie van de gezondheidszorg. Het samenvoegen van deze competenties leidt tot een raad die het VWS-domein in de volle breedte omspant, inclusief de raakvlakken met relevante beleidsdomeinen van de Ministeries van BZK, IenM, OCW, SZW en VenJ. Een verwachte meerwaarde van het samenvoegen van de RMO en de RVZ is dat dit bijdraagt aan adviesproducten waarin en waarmee de integraliteit beter wordt geborgd.

Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling dat de samenvoeging leidt tot een adviesorgaan dat als richtpunt de volksgezondheid in brede zin heeft, hecht ik eraan op te merken dat het richtpunt zich niet beperkt tot de volksgezondheid in brede zin, maar uitdrukkelijk mede het terrein van de samenleving omvat en dat met name ook alle aspecten die van invloed zijn op het functioneren van burgers in de samenleving, door de nieuwe raad bij de advisering moeten worden betrokken.

3. Decentralisatie in de zorg

In de taakopdracht van de nieuwe RVS komt tot uitdrukking de bijzondere aandacht voor de rol van de decentrale overheden. De Afdeling merkt hierbij op dat uit de toelichting niet blijkt hoe gewaarborgd wordt dat de ervaringen en dilemma’s die zich na de decentralisatie in de zorg op decentraal niveau voordoen, een weg vinden naar de nieuwe raad. Zowel in de samenstelling als programmering van die raad zou dit zichtbaar moeten worden.

De Afdeling adviseert in de toelichting hierop in te gaan.

3. Decentralisatie in de zorg

Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling is in paragraaf 3 van de memorie van toelichting aangegeven hoe gewaarborgd wordt dat de ervaringen en dilemma’s die zich na de decentralisaties in de zorg op het decentrale niveau voordoen, een weg vinden naar de nieuwe raad. Zoals de Afdeling terecht opmerkt zijn hierbij onder meer de samenstelling en de programmering van de nieuwe adviesraad van belang.

4. Differentiatie; werkterrein RMO

Zoals hierboven opgemerkt, leidt de samenvoeging van de RMO en de RVZ tot een adviesorgaan met een brede adviestaak, zij het gericht op de volksgezondheid en het welbevinden van de burger. Gelet op de voorgestelde taakopdracht rijst de vraag of het werkterrein van de huidige RMO in voldoende mate wordt bestreken door de nieuwe raad.

De taak van de RMO omvat het adviseren over de hoofdlijnen van het te voeren beleid inzake de gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen voor zover deze van invloed zijn op de participatie van burgers en de stabiliteit van de samenleving.12

Tot het werkterrein van de RMO behoren vraagstukken die verband houden met maatschappelijke participatie en stabiliteit vanuit de invalshoek: voorkomen van maatschappelijke uitsluiting. Bepalend voor deze vraagstukken zijn grotendeels autonome ontwikkelingen, zoals op het terrein van demografie (vergrijzing, ontgroening en migratie) en normen en waarden (individualisering, emancipatie en culturele diversiteit).

Uit het voorgestelde artikel 2 van de Wet op de RVS noch uit de toelichting blijkt op welke wijze verzekerd is dat het werkterrein van de RMO in voldoende mate terugkeert in de samengevoegde raad. Maatschappelijke ontwikkelingen brengen mee dat sociale vraagstukken waarover de RMO adviseert, blijvend aandacht zullen vragen, ook los van de meer zorggerichte invalshoek van de RVS. Bij wijze van voorbeeld wijst de Afdeling op het grotere accent dat wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burger. Ook los van de volksgezondheid vergt een dergelijke accentverschuiving in de samenleving als vraagstuk aandacht. Strategische advisering, los van het terrein van volksgezondheid en «welbevinden» van de burger, blijft daarom van belang.13

De Afdeling adviseert daarom in de taakopdracht van de RVS en in de toelichting te verzekeren dat het werkterrein van de RMO in voldoende mate terugkeert in de nieuwe raad.

4. Differentiatie: werkterrein RMO

Het oordeel van de Afdeling dat het huidige werkterrein van de RMO blijvend aandacht zal vragen, wordt geheel onderschreven. Het adviesterrein van de RVS is dan ook geenzins beperkt tot volksgezondheid, maar omvat het hele terrein van de samenleving, waarbij uitdrukkelijk alle aspecten die van invloed zijn op onder meer het functioneren van burgers in de samenleving dienen te worden betrokken. Hiermee is het hele terrein van de huidige RMO, te weten adviseren over de «gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen voor zover die van invloed zijn op de participatie van burgers en de stabiliteit van de samenleving», onderdeel van de adviestaak van het nieuwe adviescollege. Het is dan ook niet nodig om, teneinde te verzekeren dat het werkterrein van de RMO deel uitmaakt van het werkterrein van de nieuwe raad, de in artikel 2 van het wetsvoorstel opgenomen taakomschrijving aan te passen. Wel is naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling in de memorie van toelichting duidelijker tot uitdrukking gebracht dat het werkterrein van de RMO prominent deel uitmaakt van het werkterrein van de nieuwe raad. In de in paragraaf 3 van de memorie opgenomen beschrijving van het adviesterrein van de RVS zijn de huidige werkgebieden van de RMO duidelijker en herkenbaarder opgenomen.

5. «Welbevinden»

De taak van de beoogde raad ziet mede op het aspect «welbevinden» van de burgers, omdat, zoals de toelichting stelt, gezondheid in hoge mate wordt bepaald door «welbevinden». Het begrip wordt in tekst noch toelichting van het voorstel nader omschreven. Naar het oordeel van de Afdeling voegt het begrip «welbevinden» weinig toe aan het in de taakopdracht ook genoemde aspect van het functioneren van burgers in de samenleving. De term «welbevinden» kan daarom zonder probleem in de taakopdracht gemist worden. De Afdeling adviseert tot schrapping.

5. «Welbevinden»

Conform het advies van de Afdeling is de term «welbevinden» geschrapt. Bij nadere overweging voegt die term in het onderhavige kader niets toe aan de aspecten «het functioneren van burgers in de samenleving» en «volksgezondheid».

6. Evaluatie

De toelichting stelt dat de beide raden die opgaan in de RVS zijn geconsulteerd en dat zij zich goed kunnen vinden in de overwegingen, de voorgestelde naam en de formulering van het adviesterrein.14 Van de wettelijk verplichte vierjaarlijkse evaluaties van de adviesraden, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Kaderwet adviescolleges, die kunnen worden benut om verbeteringen in het stelsel te realiseren, wordt geen melding gemaakt. Verder is geen aandacht besteed aan de brief «Toekomst adviesstelsel» van de Minister van BZK waarin hij duidelijkheid heeft verschaft over de clustering van adviescolleges.15

De Afdeling adviseert in de toelichting op de evaluaties en de genoemde brief in te gaan.

6. Evaluatie

Overeenkomstig het advies van de Afdeling wordt in paragraaf 1 van de memorie van toelichting ingegaan op de wettelijk verplichte vierjaarlijks evaluaties van de RMO en de RVZ alsmede op de brief «Toekomst adviesstelsel» van de Minister van BZK (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 III, nr. 11).

7. Ambtelijke ondersteuning

De samenvoeging van beide raden is niet ingegeven door financiële of budgettaire overwegingen, maar door inhoudelijke overwegingen, te weten de combinatie van expertise en het versterken van het integrale perspectief. De samenvoeging gaat niet gepaard met een financiële taakstelling, maar mogelijke besparingen als gevolg van het combineren van vergelijkbare ondersteunende functies zijn wel denkbaar, aldus de Minister.16

Verder wordt ook beoogd het aantal jaarlijks uit te brengen adviezen te beperken.17 Tenslotte merkt de Minister op dat reductie van het aantal adviezen het waarschijnlijk maakt dat die adviezen meer aandacht zullen krijgen en beter kunnen worden benut in het beleidsproces, maar dat dat niet noodzakelijkerwijs een beperking van raadsleden en stafleden betekent.18

De toelichting gaat niet in op de mogelijke gevolgen van de samenvoeging van de RMO en de RVZ voor de omvang van het personeelsbestand.19

De Afdeling adviseert naar aanleiding van het voorgaande de toelichting aan te vullen met een beschouwing over de gevolgen van de samenvoeging van de beide raden voor het personeelsbestand.

7. Ambtelijke ondersteuning

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling is in paragraaf 7 van de memorie van toelichting ingegaan op de gevolgen van de samenvoeging van de RMO en RVZ voor het personeelsbestand. Onder verwijzing naar het verslag van een schriftelijk overleg met de Tweede Kamer is in de memorie van toelichting vermeld dat de samenvoeging van de raden niet is ingegeven door financiële budgettaire overwegingen en dat ontslagen als gevolg van de samenvoeging niet aan de orde zijn (Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XVI, nr. 159, blz. 5).

8. Redactionele kanttekeningen

De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

8. Redactionele kanttekeningen

De redactionele opmerking is verwerkt door in paragraaf 2 van de memorie van toelichting in te gaan op de rol van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de memorie van toelichting op een aantal punten te actualiseren.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

J.P.H. Donner

Ik moge U, mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W13.14.0067/III

  • In de toelichting ingaan op de rol van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid, dat thans een samenwerkingsverband vormt tussen de Gezondheidsraad en de RVZ.


X Noot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
2

De kwaliteit van de verbinding. Advies & kennis voor de rijksoverheid in de 21ste eeuw (notitie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Kamerstukken I 2008/09, 31 201, D. Zie ook paragraaf 1 («Aanleiding instelling van de Raad voor volksgezondheid en samenleving») van de toelichting.

X Noot
3

Kamerstukken II 2009/10, 32 314, nr. 4, blz. 1–13. Zie voorts ook Kamerstukken II 2013/14, 33 743, nr. 4, blz. 2–3 en het advies van de Afdeling van 11 april 2012 (nr. W15.11.0536/IV) inzake de instelling van het permanente Adviescollege toetsing regeldruk (Wet instelling Actal; Stcrt. 2014, 135).

X Noot
4

Kamerstukken II 2010/11, 32 500 III, nr. 11 en de brief van de Eerste Kamer aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 februari 2009, kenmerk 143141.01u, inzake de herinrichting van het adviesstelsel.

X Noot
5

Verder wordt het aantal raadsleden teruggebracht tot negen. De (gezamenlijke) ambtelijke ondersteuning blijft voorshands gehandhaafd.

X Noot
6

Paragraaf 3 («Adviesterrein Raad voor volksgezondheid en samenleving») van de toelichting.

X Noot
7

Paragraaf 1 («Aanleiding instelling van de Raad voor volksgezondheid en samenleving») van de toelichting.

X Noot
8

De informatiefunctie betreft het vergaren van kennis. Om tot effectieve beleidskeuzes te komen moet zoveel mogelijk relevante informatie beschikbaar zijn over alternatieve keuzemogelijkheden en behoren ook de te verwachten consequenties van verschillende alternatieven in kaart te worden gebracht. Bij de richtinggevende en agenderende functie gaat het om de inventarisatie van alternatieve middelen, procedures en technieken waarbij gebruik wordt gemaakt van nieuwe inzichten en reflectie op (tekorten van) bestaand beleid.

X Noot
9

Kamerstukken II 1995/96, 24 628, nr. 3, blz. 2–4; nr. 5, blz. 2.

X Noot
10

Kamerstukken II 1995/96, 24 627, nr. 3, blz. 2.

X Noot
11

Paragraaf 1 («Aanleiding instelling van de Raad voor volksgezondheid en samenleving») van de toelichting.

X Noot
12

Artikel 2 Wet op de Raad voor maatschappelijke ontwikkeling. Deze wet is inwerking getreden met ingang van 1 januari 1997.

X Noot
13

Verwezen zij ook naar Kamerstukken II 2008/09, 31 490, nr. 19, blz. 1 en de hierbij behorende bijlage «Rapport van de Evaluatiecommissie Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling», dec 2008, blz. 15, 24 en 34. Zie voorts ook Kamerstukken I 2008/09, 31 201, E, blz. 14.

X Noot
14

Paragraaf 5 («Consultatie RMO en RVZ») van de toelichting.

X Noot
15

Kamerstukken II 2010/11, 32 500 III, nr. 11, blz. 2 en bijlage 2. Zie voorts ook Kamerstukken II 2011/12, 28 101, nr. 11, blz. 3.

X Noot
16

Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XVI, nr. 159, blz. 5. Zie ook: Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 13, blz. 32.

X Noot
17

Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XVI, nr. 149, blz. 2.

X Noot
18

Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XVI, nr. 159, blz. 7.

X Noot
19

Paragraaf 6 («Financiële gevolgen en ondersteuning») van de toelichting.

Naar boven