33 964 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen)

Nr. 25 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2014

Donderdag 2 oktober heeft de 1e termijn van de behandeling van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo) plaatsgevonden (Handelingen II 2014/15, nr. 9, Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen). Conform uw verzoek stuur ik hierbij, voorafgaand aan de 2e termijn, mijn appreciatie van de verschillende amendementen die tot op heden zijn ingediend. Ik stuur deze brief mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie.

Daarnaast stuur ik u hierbij ook een nota van wijziging (Kamerstuk 33 964, nr. 26). Deze nota van wijziging bevat, naar aanleiding van mijn toezegging over een jaarlijkse rapportage tijdens mijn eerste termijn, een verplichting voor internationaal opererende banken en verzekeraars om aan de toezichthouder te rapporteren over het gebruik van het bonusplafond en de bijbehorende afwijkende plafonds.

Mijn reactie op de amendementen is als volgt.

Amendementen onder Kamerstuk 33 964, nrs. 8 en 23 van het lid Klaver (GL)

De amendementen onder Kamerstuk 33 964, nrs. 8 en 23 hebben beide betrekking op de verhouding tussen de laagste en hoogste beloning binnen de financiële onderneming. Amendement met Kamerstuk 33 964, nr. 8 strekt tot het opnemen van een verplichting tot het publiceren van de verhouding in het jaarverslag van een onderneming. Amendement met Kamerstuk 33 964, nr. 23 regelt dat de hoogste beloning in een financiële onderneming niet meer mag bedragen dan 20 maal de laagste beloning.

Zoals bekend heeft Nederland in het kader van de Richtlijn bevordering aandeelhoudersbetrokkenheid het belang onderschreven van het inzichtelijk maken van de verhouding van de beloning van bestuurders tot die van werknemers. Ik hecht er aan de uitkomsten van de onderhandelingen over deze richtlijn, die ziet op beursvennootschappen, af te wachten. Daarnaast hebben de amendementen betrekking op de hoogte van de vaste beloning. De Wbfo heeft echter tot doel het tegengaan van perverse prikkels die uit kunnen gaan van variabele beloningen. Gelet hierop ontraad ik beide amendementen.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 9 van het lid Tony van Dijck (PVV)

Dit amendement strekt er toe om financiële ondernemingen waarop het bonusverbod bij staatssteun van toepassing is en waarvan 100% van de aandelen in het bezit zijn van de Staat onder de Wet Normering Topinkomens (WNT) te brengen.

Het bonusverbod is van toepassing op ondernemingen die met het oog op stabiliteit van het financieel stelsel tijdelijk in handen van de Staat zijn gekomen. Het gaat om commerciële bedrijven die in een commerciële omgeving moeten kunnen functioneren, juist omdat het niet de doelstelling is om deze ondernemingen in handen van de Staat te houden. Er mag bij deze bedrijven sprake zijn van marktgerelateerde beloningen, binnen de kaders van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen. Hierom ontraad ik dit amendement.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 10 van het lid Klaver (GL)

Het amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 10 heeft tot gevolg dat financiële ondernemingen verplicht worden om het totaal aan variabele beloningen dat zij jaarlijks uitkeren te publiceren.

Dit zou tot gevolg hebben dat een onderneming aanvullend informatie over alle variabele beloningen die in de organisatie worden uitgekeerd moet verzamelen. Tegenover deze aanvullende verplichting staat een zeer beperkt nut. Het bonusplafond richt zich in beginsel op de hoogte van de variabele beloningen die aan een individu wordt toegekend. Het totaal aan uitgekeerde variabele beloningen heeft daarmee geen toegevoegde waarde voor het verminderen van perverse prikkels of het toezicht. Gelet hierop ontraad ik dit amendement.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 11 van het lid Tony van Dijck (PVV) en amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 16 van het lid Merkies (SP)

Deze amendementen strekken er toe het afwijkende bonusplafond van gemiddeld 20% voor personen die geheel of gedeeltelijk van de CAO afwijkende beloningsafspraken zijn overeengekomen te schrappen. Daarnaast beperkt het amendement van het lid Van Dijck de werking van het afwijkende plafond voor personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een holding waarop het vijfde lid van artikel 1:121 van de Wft van toepassing is.

In het voorstel zijn naar aanleiding van signalen uit de sector een aantal plafonds opgenomen. Het afwijkende plafond van gemiddeld 20% is hier een voorbeeld van. Dit plafond heeft tot doel ondernemingen de mogelijkheid te bieden om individuen die buitengewoon presteren incidenteel een hogere variabele beloning toe te kennen. Dit is mogelijk zolang het gemiddelde op 20% blijft en de variabele beloning van een individu niet hoger is dan 100%. Dit plafond heeft tot gevolg dat over de gehele groep gezien sprake is van een versobering.

Een rekenvoorbeeld kan deze versobering illustreren. Stel dat in een onderneming een groep van 500 personen met van de CAO afwijkende beloningsafspraken op dit moment in aanmerking komt voor een variabele beloning die hoger ligt dan 20%. Van die groep wil de onderneming jaarlijks ongeveer 50 personen een beloning van 100% toekennen. Dit betekent dat 450 personen in dat geval elk een variabele beloning van maximaal 11,1% kunnen ontvangen. Dat is een significante versobering ten opzichte van de situatie zoals die op dit moment is, namelijk waarbij 500 personen een variabele beloning kunnen ontvangen van meer dan 20%.

Hierbij merk ik op dat het «aandikken» van de groep personen die wat betreft de beloning geheel of ten dele van de CAO afwijkt niet is toegestaan en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is genoemd als voorbeeld van een sanctioneerbare ontwijkingsconstructie (met de hoogste boetecategorie: 3).

De door het lid Van Dijck voorgestelde aanpassing van het vijfde lid van artikel 1:121 heeft tot gevolg dat dit lid haar functie verliest. De aanpassing strekt er toe het afwijkende plafond voor personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een holding waarop het vijfde lid van toepassing is alleen van toepassing te laten zijn wanneer de persoon in hoofdzaak zijn werkzaamheden in het buitenland verricht. Dit is echter ook reeds bepaald in de leden drie en vier van artikel 1:121; wanneer een persoon in hoofdzaak werkzaam is buiten Nederland zijn de afwijkende plafonds opgenomen in die leden van toepassing. Het huidige vijfde lid heeft om die reden tot doel voor personen in hoofdzaak werkzaam in Nederland een afwijkend bonusplafond mogelijk te maken.

Gelet op het voorgaande ontraad ik deze amendementen.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 13 van het lid Nijboer (PvdA)

Het amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 13 strekt er toe het einde van het bonusverbod bij staatssteun te verplaatsen naar het moment dat de Staat geen enkel aandeel van die onderneming meer in bezit heeft.

In het wetsvoorstel wordt het huidige bonusverbod reeds aangescherpt. Op dit moment eindigt het bonusverbod namelijk op het moment dat de Staat één aandeel van de hand doet. In het wetsvoorstel wordt dit aangepast naar het moment dat de Staat niet langer de meerderheid van de aandelen in handen heeft. Dit sluit aan bij het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek waarin is geregeld dat de aandeelhouder zeggenschap heeft over het beloningsbeleid van de raad van bestuur van de onderneming. Op grond daarvan is het gepast om geen bonusverbod van toepassing te laten zijn op het moment dat sprake kan zijn van andere eigenaren die het merendeel van de aandelen in bezit kunnen hebben. Hiernaast geldt dat wanneer op de onderneming niet langer het bonusverbod van toepassing is de variabele beloningen van de bestuurders nog wel onder de andere regels over variabele beloningen (zoals het bonusplafond) zullen vallen. In een dergelijke situatie zijn de algemene regels met betrekking tot variabele beloningen mijns inziens afdoende. Gelet hierop ontraad ik dit amendement.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 14 van het lid Merkies (SP)

Dit amendement strekt er toe de groep personen die onder het bonusverbod bij staatssteun valt uit te breiden tot personen die behoren tot de groep die doorgaans wordt aangeduid als «senior management».

Bij de invoering van het bonusverbod is bewust gekozen voor de huidige reikwijdte. Zoals ook uit de memorie van toelichting van destijds blijkt is gekozen voor de reikwijdte van bestuurders en personen die het dagelijks beleid van de onderneming bepalen omdat deze personen eindverantwoordelijk zijn binnen de onderneming en daarmee ook een verantwoordelijkheid hebben voor het feit dat de onderneming staatssteun geniet. Voor het overige personeel gelden de reguliere regels met betrekking tot variabele beloningen, waaronder het bonusplafond. Deze regels zijn mijns inziens afdoende om perverse prikkels voor senior management tegen te gaan. Daarom ontraad ik dit amendement.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 15 van het lid Merkies (SP)

Dit amendement heeft tot gevolg dat drie typen ondernemingen niet langer uitgezonderd zijn van het bonusplafond.

Voor het uitzonderen van beheerders van beleggingsinstellingen (AIF en UCITS) en beleggingsondernemingen die handelen voor eigen rekening en risico is gekozen vanwege de effectiviteit van het voorstel. Deze ondernemingen zijn voor hun dienstverlening niet aan Nederland gebonden. De kans op vertrek van een substantieel deel van dit type ondernemingen is reëel. Een vertrek zou betekenen dat op deze ondernemingen geen bonusplafond van toepassing is én dat zij niet langer onder het Nederlands toezicht staan. Dat zou ik geen wenselijke ontwikkeling vinden. Met het oog daarop ontraad ik dit amendement.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 17 van het lid Merkies (SP)

Dit amendement strekt er toe de hoogte van de vaste beloning te normeren door de norm over de mediaan uit de code banken in het wetsvoorstel op te nemen.

Een van de doelen bij het vormgeven van de Wbfo was het harmoniseren van bestaande regels. Hierbij is ook gekeken naar beloningenparagraaf uit de code banken. De norm uit de code dat een beloning van een persoon onder de mediaan van vergelijkbare functies binnen en buiten de financiële sector moet liggen is om verschillende redenen niet opgenomen in het wetsvoorstel. In de eerste plaats is dit gedaan omdat deze norm betrekking heeft op de hoogte van de totale beloning, terwijl het voorstel zich richt op de variabele beloning en de perverse prikkels die daarmee samen kunnen gaan. Ten tweede geldt dat de norm in de code banken niet voldoende effectief is. Dit komt doordat een onderneming zelf een peer group van ondernemingen samen dient te stellen en daar haar mediaan op baseert. Het is voor een onderneming daardoor niet lastig om onder die mediaan te blijven. Het alternatief, namelijk dat de toezichthouder strikt toezicht houdt op de samenstelling van de mediaan, of deze vaststelt, is vanuit het oogpunt van toezichtlasten en het beperkte nut van de norm, niet wenselijk. Om deze redenen ontraad ik dit amendement.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 18 van het lid Schouten (CU)

Het amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 18 strekt er toe nader te specificeren dat een variabele beloning voor ten minste 50% moet zijn gebaseerd op niet-financiële criteria.

Ik kan mij vinden in de doelstelling van dit amendement. Het is van belang dat een variabele beloning gebaseerd is op een goede mix van verschillende typen prestatie-criteria. Het moet niet alleen gaan om financiële maar ook om niet-financiële criteria (zoals klanttevredenheidsscores). Ik merk op dat dit eventueel ook geregeld zou kunnen worden in de Regeling beheerst beloningsbeleid van DNB. Omdat ik de doelstelling van dit amendement onderschrijf laat ik het oordeel van dit amendement aan uw kamer.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 19 van het lid Koolmees (D66)

Dit amendement heeft tot gevolg dat in het wetsvoorstel een horizonbepaling wordt opgenomen die bepaalt dat de bepalingen met betrekking tot het bonusplafond en de retentievergoedingen na twee jaar vervallen tenzij wetgeving wordt opgesteld die dat voorkomt. Daarnaast strekt het amendement tot een verplichting tot het uitbrengen van verslag aan de Tweede Kamer over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk.

In mijn eerste termijn heb ik aangegeven open te staan voor een eventuele evaluatiebepaling. Het heeft echter niet mijn voorkeur om dit reeds na twee jaar na inwerkingtreding te doen. Omdat sprake is van overgangsrecht van één jaar bij het bonusplafond is de wetgeving voor de grootste groep van personen op dat moment effectief één jaar van kracht. Dat moment is daarom te vroeg om de daadwerkelijke effecten van de regels in kaart te brengen. Mijn voorstel zou zijn om een evaluatie niet eerder dan vijf jaar na inwerkingtreding te laten plaatsvinden. Op die manier kan een volledig beeld van de effecten en doeltreffendheid van de regels worden weergegeven. Vijf jaar is verder de algemene termijn voor evaluatie van wetgeving die in de aanwijzingen voor de regelgeving wordt geadviseerd.

Het opnemen van een horizonbepaling veronderstelt dat de praktijk na effectief één jaar bonusplafond dusdanig is veranderd (en structureel zo zal blijven) dat de regels niet langer noodzakelijk zijn. Deze veronderstelling is mijns inziens te optmistisch. Mede gezien de reacties vanuit de sector, onder andere tijdens de consultatie, heb ik niet de verwachting dat deze regels na twee jaar niet langer nodig zullen zijn. Daarom ontraad ik dit amendement.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 20 van het lid Aukje de Vries (VVD)

Het amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 20 strekt er toe de vervaldatum van de tijdelijke regeling, die middels de Wet aanpassing en terugvordering bonussen1 in artikel 2:135 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen, naar voren te halen naar 1 januari 2015. In deze regeling wordt bepaald dat de koerswinst die bestuurders van beursvennootschappen behalen bij een overname, wordt afgeroomd.

Een voorloper van deze regeling is bij amendement van de leden Tang en Irrgang in het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht terecht gekomen.2 De Minister van Veiligheid en Justitie heeft het amendement verplaatst naar artikel 2:135 lid 7 BW in de Wet aanpassing en terugvordering bonussen en het vervolgens in lijn gebracht met het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.3 Bij amendement van de leden Van der Steur en Van Toorenburg is geregeld dat artikel 2:135 lid 7 BW op 1 juli 2017 komt te vervallen.4

De Wet aanpassing en terugvordering bonussen is op 1 januari 2014 in werking getreden en is van toepassing op alle Nederlandse beursvennootschappen. De gedachte achter de tijdelijke regeling is om er eerst enkele jaren ervaring mee op te doen. Ik heb in gesprekken met beursvennootschappen vernomen dat men veel moeite heeft met de regeling, omdat het gevoelen is dat bestuurders worden «bestraft» voor het doen van een overname, ook als deze in het belang van het bedrijf is. Niettemin acht ik het nog te vroeg om een definitief oordeel over de regeling te kunnen uitspreken. Om die reden ontraad ik het amendement.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 21 van het lid Aukje de Vries

Dit amendement heeft tot gevolg dat bij vrijwillig vertrek van een persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van de financiële onderneming het voor de financiële onderneming mogelijk blijft een vertrekvergoeding uit te keren.

Het verbod om een vertrekvergoeding te geven wanneer een persoon uit eigen beweging vertrekt bij een financiële onderneming komt voort uit een conclusie van de Monitoring Commissie Corporate Governance. Een vertrekvergoeding kan wel worden uitgekeerd wanneer sprake is van vrijwillig vertrek door de natuurlijk persoon en dit het gevolg is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Wanneer het wel mogelijk is om bij vrijwillig vertrek een vertrekvergoeding te geven in tegenstelling tot bij disfunctioneren, zal dit leiden tot meer maatschappelijke discussies over de vraag of het vertrek al dan niet vrijwillig is. Gelet op het voorgaand ontraad ik dit amendement.

Amendement onder Kamerstuk 33 964, nr. 24 van de leden Aukje de Vries (VVD) en Van Hijum (CDA)

Dit amendement stelt voor een evaluatiebepaling op te nemen op grond waarvan evaluatie moet plaatsvinden drie jaar na inwerkingtreding van de wet.

Ik sta positief tegenover evaluatie van deze wetgeving. Zoals in de eerste termijn besproken, vergt een nuttige evaluatie wel enige ervaring met de toepassing van de wet. De indieners hanteren in dit amendement een termijn van 3 jaar. Drie jaar na inwerkingtreding is het naar mijn mening net mogelijk om zinvolle uitspraken te doen over de toepassing in de praktijk. Ik laat het oordeel over dit amendement daarom aan uw Kamer. In aanvulling daarop zal DNB, zoals toegezegd in mijn eerste termijn, tot de evaluatie jaarlijks, in lijn met de toezichtspraktijk, rapporteren over de naleving (en dus ook ontwijking) van de Wbfo. Daar valt ook het vermelden van opgelegde boetes onder. Ten behoeve van deze rapportage wordt daarom in bijgevoegde nota van wijziging een aanvullende informatieverplichting voor internationaal opererende banken en verzekeraars opgenomen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Stb. 2013, 563.

X Noot
2

Kamerstuk 31 058, nr. 24.

X Noot
3

Kamerstuk 32 512, nrs. 8 en 9.

X Noot
4

Kamerstuk 32 512, nr. 15.

Naar boven