33 942 Rapporten van de Algemene Rekenkamer bij de jaarverslagen 2013 en bij de Nationale verklaring 2014

Nr. 10 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 juni 2014

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 21 mei 2014 bij het jaarverslag over het Ministerie van Economische Zaken 2013, onderdeel Economie en Innovatie (Kamerstuk 33 942, nr.1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 juni 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

Adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

1.

Op welke manier kan de transparantie over de effectiviteit en de resultaten van de uitgaven aan innovatiebeleid verbeterd worden? Op welke manier gaat dit gebeuren en wanneer?

De effectiviteit van innovatie-instrumenten wordt gemeten met evaluaties. De evaluaties van de innovatie-instrumenten van het Ministerie van Economische Zaken worden gepresenteerd op de website volginnovatie.nl van RVO.nl. Die website geeft ook inzicht in projecten waar innovatiegelden naar toe zijn gegaan en resultaten die met individuele projecten zijn bereikt. Daarmee wordt een hoge mate van transparantie bereikt over de bestemming van innovatiegelden en de effectiviteit van regelingen volgens uitgevoerd evaluatieonderzoek. Het Ministerie van Economische Zaken heeft op dit moment geen concrete plannen om de transparantie nog verder te vergroten. De Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport voorgesteld om op volginnovatie.nl ook informatie over WBSO- en RDA-gebruik op individueel bedrijfsniveau op te nemen. In mijn reactie op het rapport heb ik aangegeven daar bezwaar tegen te hebben, vanwege de privacy- en concurrentiegevoeligheid van die informatie.

2.

Waarom is het begrip «innovatie» niet duidelijk door de regering gedefinieerd zodat dit in de verschillende begrotingen consistent gebruikt kan worden, waarmee onduidelijkheid over investeringen in innovatie kan worden weggenomen?

Het begrip «innovatie» wordt verschillend gebruikt in de begrotingen, afhankelijk van het betreffende beleidsdoel. De Algemene Rekenkamer licht dit toe in het verantwoordingsonderzoek. In artikel 12 van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken is gedefinieerd dat innovatie het komen tot nieuwe producten, diensten en processen is en de overheid stimuleert dit omdat dit bijdraagt aan de concurrentiekracht van Nederland. Bij andere begrotingen en artikelen is innovatie een middel om andere beleidsdoelen te bereiken. In het topsectorenbeleid maakt het Kabinet zichtbaar wanneer inspanningen van andere ministeries bijdragen aan zowel hun specifieke beleidsdoelen als versterking van het innovatievermogen.

Om te zorgen voor duidelijkheid over investeringen vanuit het Rijk aan innovatie en goede informatievoorziening hierover aan de Tweede Kamer hebben de Staatssecretaris van OCW en de Minister van Economische Zaken het Rathenau Instituut verzocht het jaarlijkse overzicht Totale Onderzoekfinanciering uit te breiden met innovatie investeringen. Dit voorjaar is het resultaat daarvan gepubliceerd in de Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie (Kamerstuk 29 338, nr. 135).

In de bestuurlijke reactie op het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer heb ik aangegeven zorg te dragen voor een eenduidig begrippenkader voor innovatie. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 9 naar aanleiding van het jaarverslag (Kamerstuk 33 930 XII, nr. 6).

3.

Waarom is de fiscale wetgeving te beperkt om inzichtelijk te maken wie geld uit de innovatieregelingen ontvangt?

Ten aanzien van fiscale innovatieregelingen is de geheimhoudingsplicht zoals vastgelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing. Bij de fiscale regelingen vermelden bedrijven hun totale inspanningen van speur- en ontwikkelingswerk hetgeen privacy- en concurrentiegevoelig is. Het is daarom ook onwenselijk de informatie over de fiscale regelingen te detailleren tot op bedrijfsniveau.

4.

Op welke wijze wordt het succes van het investeren in innovatie gemeten als er geen totaal overzicht beschikbaar is van alle investeringen van de verschillende ministeries?

De effectiviteit en efficiency van publieke investeringen in innovatie wordt op verschillende manieren gemeten. Op maatregelniveau, artikelniveau en Rijksbreed in relatie tot het bedrijvenbeleid.

Voor het verbeteren van de evaluaties vroeg ik de Commissie Theeuwes te adviseren op welke manier dit het beste kan. Dit rapport (Durf te meten, 2012) leverde bruikbare adviezen op voor te hanteren evaluatiemethodes. Deze worden inmiddels toegepast bij de instrumenten van het bedrijvenbeleid, zoals in 2013 bij het Innovatiekrediet. De uitkomst van de evaluatie is ronduit positief. De administratieve lasten zijn laag (ca 1% van het gemiddeld kredietbedrag), de uitvoeringskosten zijn laag (1,5% per jaar als aandeel van de kredietportefeuille) en het krediet leidt tot extra private R&D uitgaven: 1 Euro krediet levert 1,82 Euro extra private R&D. Kortom: zowel doelmatig als doeltreffend.

Op artikelniveau worden beleidsdoorlichtingen uitgevoerd. Voor artikel 12 en 13 van de EZ begroting worden deze beleidsdoorlichtingen gecombineerd. Medio 2014 wordt hiermee gestart en in maart 2015 afgerond.

Het Kabinet heeft het bedrijvenbeleid gelanceerd met daarbinnen de topsectorenaanpak. Het gaat om integraal en Kabinetsbreed beleid: gericht op alle relevante vestigingscondities en gericht op maatschappelijke opgaven. Over de volle breedte van het bedrijvenbeleid bestaat sinds 2012 een monitor. Daarmee krijgen het parlement, ondernemers, bestuurders, onderzoekers en andere geïnteresseerden inzicht in de stand van zaken. Dit draagt bij aan de transparantie over wat de overheid doet. De tweede monitor is als bijlage van de voortgangsrapportage «bedrijvenbeleid in volle gang» op 2 oktober 2013 gepubliceerd (Kamerstuk 32 637, nr. 82). Dit najaar verschijnt de Monitor Bedrijvenbeleid 2014.

5.

Welke stappen dienen nog genomen te worden om in 2020 tot de top vijf van de kenniseconomieën te behoren?

Dat Nederland al geruime tijd onderdeel uitmaakt van de top 10 geeft aan dat er een stevig fundament ligt onder ons concurrentievermogen. Ook waar dit fundament sterk is, en waar het dus goed gaat, ben ik erop gebrand deze goede uitgangspositie te behouden en waar mogelijk nog verder uit te bouwen.

Daarnaast geeft de Global Competitiveness Index (GCI) aandachtspunten mee waar ruimte ligt voor verbetering. De kapitaalmarkt en de macro-economische stabiliteit springen daarbij het meest in het oog. Ook is er verbetering mogelijk als het gaat om arbeidsmarktinstituties en de beschikbaarheid van technisch personeel. Binnen de kaders van het bedrijvenbeleid neem ik diverse maatregelen om deze punten aan te pakken: denk aan de Vroege Fase Financiering en het Dutch Venture Initiative. Met het Techniekpact pakken we het tekort aan technici aan. Buiten het bedrijvenbeleid werkt het Kabinet verder aan het verbeteren van de macro-economische condities door het terugdringen van het begrotingstekort. En met de hervorming van de WW en modernisering van het ontslagrecht werkt het kabinet aan een betere werking van de arbeidsmarkt.

6.

Kunt u aangeven of door het ontbreken van het totaaloverzicht van innovatiesubsidies mogelijk is dat bedrijven voor dezelfde innovatie een meer dan kostendekkende bijdrage ontvangen vanuit de verscheidene overheden?

De Europese staatssteunregels op het gebied van onderzoek en innovatie geven aan tot welk percentage van de kosten van activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie de nationale en regionale overheden steun mogen verlenen aan bedrijven.

Bedrijven en nationale en regionale overheden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het juist hanteren van de Europese staatssteunregels. Vaak wordt daartoe in subsidieregelingen ook een anti-cumulatiebeding opgenomen.

7.

Kunt u aangeven of u tijdens uw onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid bent gestuit op overlap door subsidies vanuit de verscheidene overheidslagen en om welke specifieke innovatie programma’s dat gaat?

De verschillende overheidslagen (EU, Rijk, decentraal) zijn primair verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en de doelmatigheid van hun eigen instrumenten. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 22 naar aanleiding van het Jaarverslag EZ voor de focus van de instrumenten in de verschillende overheidslagen. Uiteraard wisselen de verschillende overheden informatie over hun instrumenten uit. Dat gebeurt bijvoorbeeld tussen het Rijk en de EU bij Horizon 2020 en tussen de decentrale overheden en het Rijk bij de MIT-regeling en MKB-stimulering in het algemeen. In het algemeen hebben verschillende overheidslagen complementaire doelstellingen met hun beleid en ben ik niet gestuit op directe overlap. Niettemin kan het systematisch samenbrengen van informatie hier extra inzicht over verschaffen. In de bestuurlijke reactie op het AR-rapport heb ik al toegezegd met de decentrale overheden te bespreken of hun informatie over innovatiemiddelen beschikbaar kan komen en hoe deze informatie dan ontsloten kan worden.

8.

Kunt u aangeven welke regelingen bedrijven bedoelen als ze het hebben over «administratief ingewikkelde subsidietrajecten» en dat «de verantwoordingslasten niet in balans zijn met het subsidiebedrag»?

Alle subsidieregelingen ter stimulering van innovatie hebben relatief lage administratieve lasten, onder de 5%; dit wordt tevens weergegeven in de memorie van toelichting. Zoals aangegeven in mijn brief (Kamerstuk 32 637, nr. 91) als reactie op het bericht «Nieuwe subsidiebureaucratie drijft innovatieve ondernemers tot wanhoop» betreft het topsectorenbeleid in essentie geen subsidiebeleid voor ondernemers. Zo is de TKI-toeslagregeling in 2013 vormgegeven met als doel de publiek-private samenwerking binnen de topsectoren te versterken. Op basis van de eerste ervaringen in 2013 is de regeling voor 2014 vereenvoudigd. Ook voor 2015 wordt in overleg met de Topconsortia voor Kennis en Innovatie gekeken hoe een verdere vereenvoudiging kan worden gerealiseerd.

9.

Kunt u aangeven of ook bij andere vormen van duurzame energie mogelijk ten onrechte subsidies zijn uitgekeerd of zijn deze wel goed controleerbaar?

Subsidie in het kader van de SDE(+) wordt pas uitgekeerd als het project is gerealiseerd en duurzame energie produceert. Subsidie wordt uitbetaald in de vorm van maandelijkse voorschotten. Aan de hand van meetwaarden, waarvoor ter controle een certificerende instantie garanties van oorsprong afgeeft, monitort RVO of de hoogte van de voorschotten moet worden aangepast of stopgezet. Als blijkt dat de productie lager is geweest dan de opgave van de producent, dan worden de reeds verstrekte voorschotten verrekend met toekomstige productie.

10.

Welke mogelijkheden heeft u om ten onrechte uitgekeerde subsidies terug te vorderen, zeker indien op basis van die subsidies bepaalde investeringen zijn gedaan?

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen ten onrechte uitgekeerde subsidies teruggevorderd worden. De bevoegdheden zijn dus op orde. Voor de mogelijkheden om terug te vorderen maakt het juridisch gezien geen verschil of er reeds investeringen zijn gedaan, er zal terugbetaald moeten worden. Bij grote investeringen is niet uitgesloten dat de terugvordering leidt tot faillissement van de ontvanger. In dat geval is niet gegarandeerd dat het hele teruggevorderde bedrag ook daadwerkelijk teruggehaald kan worden.

11.

Kunt u aangeven hoe vaak er in 2013 informatie is gelekt vanuit het Ministerie van Economische Zaken en welke stappen u daartegen heeft ondernomen?

Er is in 2013, voor zover bekend, één keer sprake geweest van het mogelijk lekken van informatie vanuit het Ministerie van Economische Zaken. Na een intern onderzoek kon niet vastgesteld worden hoe het lek was ontstaan en ook niet wie verantwoordelijk was voor het lek. Er zijn dan ook geen disciplinaire maatregelen getroffen. Naar aanleiding van het incident zijn de procedures ten aanzien van de informatiebeveiliging aangescherpt en is aandacht voor dit incident meegenomen in het lopende Security Awareness programma binnen EZ.

12.

Kunt u nader verklaren hoe het mogelijk is dat maar liefst 25 medewerkers toegang hebben tot gevoelige informatie of integere zaken, terwijl zij niet over de vereiste Verklaring van Geen Bezwaar beschikken?

In januari 2014 is op basis van aangescherpte criteria de lijst met vertrouwensfuncties EZ vastgesteld. Gevolg was dat de functies van 25 medewerkers vanaf dat moment als vertrouwensfunctie zijn aangemerkt. Voor deze medewerkers is direct het proces voor aanvragen en uitvoeren van een veiligheidsonderzoek gestart. Inmiddels beschikken op het kerndepartement alle medewerkers waarvan de functie als een vertrouwensfunctie is aangemerkt over de vereiste Verklaring van Geen Bezwaar (VGB). De werkzaamheden voor medewerkers met een vertrouwensfunctie bij de onderdelen buiten het kerndepartement die nog niet over een VGB beschikken verkeren in de afrondende fase. Voor deze medewerkers geldt dat zij in afwachting van hun VGB geen werkzaamheden mogen verrichten die verband houden met het vertrouwelijke karakter van hun functie.

13.

Kunt u aangeven hoe uw conclusie over onvolledige risicoanalyses bij subsidieregelingen zich verhoudt tot het verstrekken van 4,5 miljard euro subsidie aan organisaties als bijvoorbeeld Typhoon met dubieuze eigenaren die door de curatoren beschuldigd worden van praktijken als megalomanie, geldsmijterij, manipulatie van jaarrekeningen, onbegrijpelijk domme besluiten en omkoping?

Voor de subsidieverlening aan instellingen, zoals Typhoon verwijs ik naar mijn reactie van 2 april 2014 (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1718) op vragen die zijn gesteld door mevrouw Klever van de PVV fractie. Uit mijn reactie blijkt dat subsidie alleen wordt betaald als volledig aan de geldende wet- en regelgeving is voldaan.

14.

Kunt u aangeven of de risicoanalyse voor subsidieregelingen zich beperkt tot de bedrijven waar de subsidies aan verstrekt worden of dat ook leidinggevende personen van deze bedrijven onderdeel uitmaken van de risicoanalyse?

De risicoanalyse waar het hier over gaat richt zich op de risico’s van voorgenomen regelingen. Deze analyse richt zich op alle aspecten van de regeling inclusief de doelgroep en het financieel belang. Een ministeriele commissie Aanpak fraude kijkt momenteel naar de doeltreffendheid van de rijksbrede aanpak van fraude, verwoord in een brief van de Minister van V&J aan de Tweede Kamer (20 december 2013, Kamerstuk 17 050/29 911, nr. 450).

15.

Waarom heeft u geen gebruik gemaakt van de begrotingsreserve om tegenvallers op de regeling Borgstelling MKB-kredieten op te vangen?

De begrotingsreserve bij de BMKB is, zoals ook is beschreven in de TK-brief van 24 oktober 2012 (Kamerstuk 31 311 nr. 93), ingesteld zodat «per saldo meevallende premieopbrengsten worden gereserveerd en [...] de conjunctuurgevoeligheid van de uitgaven over de tijd budgettair [kan] worden opgevangen». Daarmee is de reserve niet per definitie de eerste bron die wordt aangesproken als er meer schades zijn dan geraamd. Aanvankelijk leek in 2013 de reserve ingezet te moeten worden voor de tegenvallende schadebetalingen, maar naderhand kon alsnog dekking binnen de reguliere begroting worden gevonden. Hiermee kon de reserve in tact gehouden worden voor eventuele tegenvallende schadebetalingen in de toekomst.

16.

Komt het halen van de duurzaamheidsdoelstelling van 14% duurzame energie in 2020 in gevaar nu gehonoreerde projecten in het kader van Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE, SDE+) en Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) alsnog niet doorgaan? Wat zijn mogelijke oplossingsrichtingen hiervoor in het SDE systeem?

Nee, het behalen van de doelstelling komt niet in gevaar doordat gehonoreerde projecten in het kader van SDE+ (of SDE of MEP) alsnog niet doorgaan. Indien de uitval van projecten leidt tot een lager doelbereik 2020 dan wordt het budget dat door het niet realiseren van deze projecten vrijkomt opnieuw ingezet voor nieuwe vervangende projecten via de SDE+.

Naar boven