33 931 EU-voorstel: Herziening van de richtlijn over regels voor bedrijfspensioenfondsen (IORP) COM (2014) 167

Nr. 16 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2016

Op 15 juni jl. heeft uw Kamer mij een vertrouwelijke brief gestuurd in het kader van de onderhandelingen over de IORP-richtlijn waarop ik vervolgens op diezelfde dag nog vertrouwelijk richting uw Kamer per brief heb gereageerd (Kamerstuk 33 931, nr. 14). Ik kan uw Kamer mededelen dat er vandaag in COREPER door de lidstaten unaniem is ingestemd met het onderhandelingsresultaat van de triloogfase en dat het daarmee een hamerstuk wordt op een eerstvolgende Raad. De vertrouwelijke brieven kunnen daarmee openbaar worden gemaakt1. In de bijlage vindt u de brief van het kabinet2. Tevens ga ik in deze brief in op enkele vragen die opkwamen in uw Kamer tijdens het VSO over de IORP-richtlijn op 29 juni jl. over de betrokkenheid van uw Kamer bij de herziening van de richtlijn en over de regels rond collectieve waardeoverdracht naar een pensioenfonds in een andere lidstaat.

Betrokkenheid Tweede Kamer bij herziening IORP-richtlijn

Vanaf het moment dat de Europese Commissie op 29 april 2014 het voorstel tot herziening van de richtlijn heeft uitgebracht, is uw Kamer zeer nauw betrokken geweest.

In het Algemeen Overleg van 10 juni 2014 zijn duidelijke afspraken gemaakt over de betrokkenheid van uw Kamer. Uw Kamer zou regelmatig geïnformeerd worden over de voortgang in de onderhandelingen, met name over de zorgen zoals geformuleerd door uw Kamer. Ook werd afgesproken dat het conceptstandpunt van de Raad tijdig voorafgaand aan de besluitvorming in de Raad inclusief een waardering van het kabinet aan uw Kamer zou worden toegezonden. Daarmee verviel het behandelvoorbehoud bij het voorstel.

Op 11 december 2014 is in COREPER de «general approach» in de Raad vastgesteld, wat het onderhandelingsmandaat gaf voor de Raad richting de triloogfase, de onderhandelingen met het Europees Parlement en de Europese Commissie. Voorafgaand aan de vaststelling van de general approach is de Kamer per brief geïnformeerd op 17 oktober 2014 (Kamerstuk 33 931, nr. 7) over de tussenstand in de onderhandelingen en op 4 december 2014 (Kamerstuk 33 931, nr. 8) over het conceptstandpunt van de Raad inclusief een waardering van het kabinet.

Nadat ook het Europees Parlement op 25 januari 2016 haar positie had bepaald is de triloogfase gestart, onder Nederlands voorzitterschap van de Raad. Op 2 februari jl. (Kamerstuk 33 931, nr. 11) is uw Kamer geïnformeerd over de positie van het Europees Parlement. Op 25 april jl. (Kamerstuk 33 931, nr. 12) heb ik uw Kamer de beantwoording gestuurd van aanvullende schriftelijke vragen. Bovendien is uw Kamer geïnformeerd via een vertrouwelijke technische briefing op 14 juni jl. over de laatste stand van zaken van de onderhandelingen. Daarop heeft u mij een vertrouwelijke brief gestuurd op 15 juni, waarop ik uw Kamer nog dezelfde dag een reactie (Kamerstuk 33 931, nr. 13) heb gestuurd.

Zodra er een definitief onderhandelingsresultaat was, heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 931, nr. 14). Dat was op 24 juni jl. In de brief heb ik uw Kamer verwezen naar de site van de Raad (Extranet) waarop u de definitieve tekst zou kunnen inzien. De definitieve tekst is op 27 juni jl. beschikbaar gekomen op Extranet. Ik heb de tekst toen direct aan uw Kamer toegezonden.

Uw Kamer is zeer nauw aangesloten geweest en via de vertrouwelijke briefing op 14 juni en de brieven van 15 en 24 juni op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van het akkoord. Daarmee heeft het kabinet voldaan aan de gemaakte afspraken over de betrokkenheid van uw Kamer bij de herziening van de IORP-richtlijn en kon het onderhandelingsresultaat worden voorgelegd in COREPER van 30 juni.

Collectieve waardeoverdracht naar een pensioenfonds in een andere lidstaat

In de vertrouwelijke brief van 15 juni jl. gaven de leden van uw Kamer aan dat zij er zeer aan hechten dat de nationale toezichthouder te allen tijde een uitgaande collectieve waardeoverdracht effectief moet kunnen tegenhouden indien zij dat nodig acht voor de bescherming van de rechten van de potentieel vertrekkende deelnemers en/of de potentieel achterblijvende deelnemers en riep u het kabinet op om dit goed te borgen in een eventueel compromis.

Met het uiteindelijke akkoord is de toetsing door de nationale toezichthouder of de rechten van de deelnemers bij een collectieve waardeoverdracht naar het buitenland gewaarborgd zijn op Europees niveau geregeld. Naar het oordeel van het kabinet en DNB is de herziening van de richtlijn daarmee een verbetering ten opzichte van de huidige situatie omdat op Europees niveau wordt vastgelegd dat de nationale toezichthouder bij collectieve waardeoverdracht naar een pensioenfonds in een andere lidstaat een verbod kan opleggen en dat een meerderheid van de deelnemers en pensioengerechtigden of hun vertegenwoordigers moet instemmen met deze overdracht. Deze meerderheid wordt bovendien gedefinieerd in overeenstemming met nationaal recht.

Ten aanzien van de aanvullende vragen die opkwamen in het VSO van 29 juni jl. kan ik het volgende melden. Op dit moment is het al mogelijk dat er collectieve waardeoverdracht plaatsvindt van een pensioenfonds in Nederland naar een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. DNB toetst dit op basis van de artikelen 83, 84 en 90 van de Pensioenwet. Deze artikelen geven niet specifiek aan op welke gronden DNB een verbod zou mogen opleggen. In de praktijk zal een verbod echter altijd redelijk, gemotiveerd en passend bij het doel moeten zijn. Het is een belangrijk verbeterpunt dat er nu ook op Europees niveau wordt vastgelegd op basis van welke gronden DNB een verbod kan opleggen. Dit geeft meer helderheid en maakt DNB minder afhankelijk van een goede samenwerking met de toezichthouder uit een andere lidstaat. De criteria die in artikel 13 van de herziene IORP-richtlijn zijn opgesteld zijn in lijn met de Nederlandse praktijk, zoals ook is te vinden in de factsheet (http://www.toezicht.dnb.nl/2/50–228852.jsp) en de Q&A’s (http://www.toezicht.dnb.nl/3/50–228854.jsp) die DNB hierover heeft opgesteld.

Wanneer er sprake is van een collectieve waardeoverdracht naar een andere lidstaat kan het per casus verschillen welke rechter bevoegd is ten aanzien van een bepaalde beslissing. Daarbij geldt ten alle tijden dat er tegen een besluit van een rechter in beroep kan worden gegaan waarbij doorprocederen uiteindelijk leidt tot een eindoordeel van het Europese Hof van Justitie.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een emailprocedure op 30 juni 2016 besloten tot openbaarmaking van de vertrouwelijke commissiebrief (met bijlage).

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven