33 869 EU-trendrapport

Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 maart 2014

De commissie voor de Rijksuitgaven heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 11 februari 2014 inzake het rapport van de Algemene Rekenkamer «EU-trendrapport 2014; Ontwikkelingen in het financieel management van de Europese Unie» (Kamerstuk 33 869, nr. 1).

De vragen zijn op 24 februari 2014 voorgelegd. Bij brief van 19 maart 2014 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Harbers

De adjunct griffier van de commissie, Maas

Vraag 1.

Hoe gaat u de transparantie vergroten als het gaat om de fouten die lidstaten maken? Bent u voorstander van «naming & shaming»? Bent u van mening dat meer transparantie leidt tot het effectiever kunnen oplossen van fouten die gemaakt worden?

Antwoord

Het kabinet is inderdaad een sterk voorstander van meer «naming&shaming» en meer transparantie over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestedingen van EU fondsen per lidstaat. Op die manier kan gericht gewerkt worden een oplossingen voor probleemgebieden. Momenteel is er helaas geen integraal overzicht beschikbaar van foutenpercentages per lidstaat of per regio die door een onafhankelijke auditor zijn vastgesteld. Zolang dit niet het geval is zal ik de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer aanmoedigen om vergelijkbare gegevens per lidstaat beschikbaar te stellen. Met dit doel heb ik met het Verenigd Koninkrijk en Zweden, via onze gezamenlijke stemverklaring bij de jaarlijkse Dechargeprocedure, nadrukkelijk opgeroepen om nationale controlerapportages openbaar te maken. Het kabinet pleit daarnaast voor betere verantwoording door lidstaten, voor betere rapportages over de effecten van EU-subsidie en voor strikte handhaving van de subsidie- en controleregels door de Europese Commissie. Dit doet het kabinet via de hiertoe strekkende EU-wetgevingstrajecten en via de jaarlijkse Dechargeprocedure. Ook verloopt dit via voorkomende contacten met relevante EU-instellingen en lidstaten. Goed nieuws is dat de Europese Commissie de laatste jaren transparanter bericht over prestaties per lidstaat. Zo heeft de Commissie onlangs via een speciaal rapport1 inzicht gegeven in de door haar opgelegde financiële correcties per lidstaat over de afgelopen jaren. Ook wordt in de Annual Activity Reports2 van de Commissie steeds meer «man en paard» genoemd, hoewel dit (nog) niet tot gevolg heeft dat er systematische en vergelijkbare cijfers per lidstaat beschikbaar zijn.

Vraag 2.

Bij het EU-trendrapport 2013 heeft het kabinet de meeste aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over genomen. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering de overgenomen aanbevelingen?

Antwoord

De uitvoering van de overgenomen aanbevelingen is inmiddels afgerond conform toezeggingen in de kabinetsreactie bij het EU Trendrapport 2013.

Vraag 3.

Hoe wordt de Kamer op de hoogte gehouden van de voortgang van de overgenomen aanbevelingen?

Antwoord

Het kabinet rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de kwaliteit en verbeteringen in het financieel beheer in Nederland via de Nationale Verklaring. Ook komt het voor dat uw Kamer separaat wordt geïnformeerd over de voortgang van een bepaalde aanbeveling via het desbetreffende EU-relevante proces (zoals de MFK-onderhandelingen of de onderhandelingen over het Financieel Reglement) danwel via reguliere nationale parlementaire processen zoals de behandeling van de ontwerpbegroting Financiën of het Jaarverslag Financiën (zie vraag 11 voor een voorbeeld hiervan).

Vraag 4.

Een van de hoofdconclusies van het EU-trendrapport is dat de rechtmatigheid van de uitgaven die de Europese Commissie doet niet is verbeterd. Bovendien is het geschatte foutenpercentage gestegen. Wat gaat u, anders dan afgelopen jaren, hieraan doen?

Antwoord

De Algemene Rekenkamer baseert zich op de conclusies van de Europese Rekenkamer. Een gedetailleerde kabinetsreactie op het meest recente jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de EU-begroting is u eind januari 2014 toegezonden (Kamerstuk 24 202, nr. 29). In deze brief ga ik gedetailleerd in op de bevindingen van de Europese Rekenkamer en op de maatregelen die volgens het kabinet voor de toekomst relevant zijn, zoals meer transparantie en een tijdige implementatie van de nieuwe verantwoordingsverplichtingen voor lidstaten (zoals in antwoord op vraag 7 geconcretiseerd).

Vraag 5.

De aanbevelingen in het EU-trendrapport aan de Ministers van Financiën en Buitenlandse Zaken zijn gelijkluidend aan die van vorig jaar. Wat is het afgelopen jaar met de aanbevelingen van het EU-trendrapport 2013 gedaan? Welke concrete acties heeft het kabinet afgelopen jaar ondernomen en welke vorderingen zijn geboekt? Verwacht u in het EU-trendrapport 2015 wederom dezelfde aanbevelingen?

Antwoord

De door het kabinet overgenomen aanbevelingen van het EU-trendrapport 2013 zijn inmiddels uitgevoerd (zie ook het antwoord op vraag 2). Ik herken mij niet in de conclusie dat de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer in het EU-trendrapport van 2014 gelijkluidend zijn aan die van 2013. Twee van de twaalf aanbevelingen uit 2014 kwamen in vergelijkbare bewoordingen ook aan de orde in de vorige jaargang. Het kabinet onderschrijft genoemde twee aanbevelingen. Het gaat om de inzet om te komen tot een verplichte Nationale Verklaring in Europa en om het verplicht openbaar maken van de zogenoemde «annual summaries» van audits die lidstaten uitvoeren. Het kabinet maakt hier al enkele jaren werk van (Kamerstuk 24 202, nr. 29), maar vanwege gebrek aan draagvlak binnen de EU is dit vooralsnog niet gerealiseerd. Of het EU-trendrapport 2015 dezelfde aanbevelingen zal bevatten als het EU-trendrapport 2014 kan ik niet beoordelen. Wel kan ik bevestigen dat het kabinet zich blijft inzetten voor betere verantwoording van EU-subsidies in Europa, zoals geconcretiseerd in het antwoord op vraag 7 hieronder.

Vraag 6.

Aan de inkomstenkant loopt de EU, zo blijkt uit een recente studie van de Europese Commissie, veel geld mis op importheffingen. Om hoeveel geld gaat het? En wat is daarvan de oorzaak? En hoe kan dit worden voorkomen?

Antwoord

Indien de verwijzing betrekking heeft op de studie «Administrative performance differences between Member States recovering Traditional Own Resources of the European Union», die ingesteld is op verzoek van het Europees Parlement, kan ik u het volgende melden. De Commissie heeft bij de behandeling van deze studie in het Europees Parlement afstand genomen van de conclusies uit het studierapport. De reden hiervoor was dat men vond dat de gebruikte methodiek te beperkt was en dat daarmee geen recht gedaan werd aan de inspanningen geleverd door de lidstaten. In beantwoording op Kamervragen van het lid Omtzigt (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 241) is uitgebreid ingegaan op deze studie en de daarin genoemde cijfers. Om letterlijke herhaling te voorkomen wil ik bij de beantwoording van deze vraag dan ook graag verwijzen naar de antwoorden op deze Kamervragen.

Vraag 7.

In het nieuwe Financieel Reglement is niet een verplichte nationale lidstaatverklaring opgenomen. Welke mogelijkheden ziet u om daar op termijn wel naar toe te werken? En welke mogelijkheden ziet u om de programmalanden wel een verplichte nationale lidstaatverklaring op te laten nemen?

Antwoord

Het kabinet blijft streven naar een verplichte Nationale Verklaring voor alle Europese lidstaten, maar gezien het zeer beperkte draagvlak hiervoor is het niet de verwachting dat dit op korte termijn is te realiseren (zie ook Kamerstuk 24 202, nr. 29). Het kabinet zet nu concreet in op een zo optimaal mogelijke invulling van de vrijwillige Nationale Verklaring die mede op aandringen van Nederland is opgenomen in het Financieel Reglement. Nederland is een actief lid van de recentelijk opgerichte werkgroep die naar verwachting in 2014 een eindrapportage zal produceren met handvatten voor het opstellen en publiceren van een dergelijke verklaring. Hoewel er geen verplichte Nationale Verklaring is gekomen zijn een aantal elementen daarvan wel een verplicht onderdeel geworden van EU-recht, te weten het afgeven (door uitvoerende instanties in lidstaten) van een verklaring over de werking van de controlesystemen («beheersverklaring») vergezeld van een rapportage over de foutenpercentages tot op het niveau van de eindbegunstigden door een onafhankelijke auditor («onafhankelijke audit opinie»). Ook moet daarbij een overzicht van corrigerende maatregelen gegeven worden, zoals ook gebeurt in de Nederlandse Nationale Verklaring. Ik zie het als een positieve ontwikkeling dat deze nieuwe verantwoordingsverplichtingen onderdeel zijn geworden van Europese wetgeving. Lidstaten zullen de komende jaren moeten overgaan tot implementatie hiervan. Ik zal dit nauwgezet volgen.

Ten aanzien van uw vraag over het opnemen van een verplichte lidstaatverklaring door de programmalanden herhaalt het kabinet (zoals verwoord in Kamerstuk 33 523 nr. 4 en Aanhangsel Handelingen 2013 /14, nr.1441) dat het geen voorstander is van een koppeling van ESM-steun aan een niet-verplicht instrument dat bedoeld is voor EU-subsidies uit de EU-begroting.

Vraag 8.

De Algemene Rekenkamer adviseert wederom om in de nationale lidstaatverklaring ook de afdrachten op te nemen. Hoe wordt dit op dit moment in Nederland vastgesteld? Hoe wordt het in andere landen berekend en vastgesteld? Zijn er signalen dat hier onrechtmatigheden dan wel onzuiverheden in zijn in Nederland dan wel in andere lidstaten? Zijn er signalen dat de berekeningsmethodes van elkaar verschillen? Wat zou voor Nederland het voordeel zijn eenzijdig dit punt op te nemen in de lidstaatverklaring? En wat de nadelen?

Antwoord

Ik verwijs graag naar de brief die op uw verzoek recentelijk over deze materie aan uw Kamer is verzonden: Kamerstuk 33 523 nr. 12. Hierin treft u een analyse aan van de afweging van het kabinet om de afdrachten niet op te nemen in de Nederlandse Nationale Verklaring. Ook treft u in het antwoord op vraag 14 nader informatie aan over de op het BNI-cijfer gebaseerde afdrachten.

Ter aanvulling op deze informatie wil ik voor wat betreft de douanerechten aangeven dat zowel in Nederland als in andere lidstaten sprake kan zijn van onrechtmatigheden dan wel onzuiverheden bij de inning van Europese Douanerechten. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 241) is Nederland voor de periode 2006–2013 aansprakelijk gesteld dan wel heeft Nederland zelf betaald voor een bedrag van € 43,2 miljoen (inclusief correctie voor perceptiekosten van 25%). Dit bedrag van € 43,2 miljoen is 0,27% van het totaal aan traditioneel eigen middelen. Hiervan betreft ongeveer de helft van het bedrag (€ 21,3 mln) aansprakelijkheid als gevolg van controles door Europese toezichthouders en juridische procedures.

Vraag 9.

Hoe heeft u zich in de afgelopen periode ingezet voor een verplichte nationale verklaring voor alle EU-lidstaten?

Antwoord

Het kabinet heeft zich sterk gemaakt voor een verplichte nationale verklaring tijdens de heronderhandeling van het Financieel Reglement van de EU-begroting (hetgeen plaatsvond tussen 2010 en eind 2012). Ondanks weerstand van een meerderheid der lidstaten is als resultaat geboekt – mede na aandringen van Nederland – dat er voortaan een juridische basis bestaat voor een vrijwillige Nationale Verklaring. Het kabinet zet nu concreet in op een zo optimaal mogelijke invulling van deze vrijwillige Nationale Verklaring. In antwoord op vraag 7 treft u hierover meer details aan.

Vraag 10.

Vorig jaar waren er vier lidstaten die een nationale verklaring afgaven en dit jaar nog maar drie. Daarnaast is het foutenpercentage bij de besteding van EU gelden fors gestegen en geeft de rekenkamer bovendien aan dat de publieke verantwoording bij ECB, EIB, EFSF en ESM onvoldoende is gebleven. Kunt u dan bevestigen dat het algemene oordeel over de financiële controle en verantwoording het afgelopen jaar eerder is verslechterd dan verbeterd?

Antwoord

Ik ben van mening dat per genoemd instrument een gedifferentieerd oordeel gepast is. Ten aanzien van EU-begrotingsmiddelen is inderdaad sprake van een verslechtering van de foutenpercentages. Het kabinet streeft ernaar om de controlesystemen en verantwoordingsrapportages van lidstaten over EU-middelen te verbeteren en de resultaten van controles en audits openbaar te maken (zie antwoord op vraag 1).

Voor wat betreft het ESM is het kabinet van mening dat er een stevige governance-structuur is neergelegd voor (publieke) controle op het ESM, zoals verwoord in de Nota naar aanleiding van het verslag voorafgaand aan de parlementaire goedkeuring van het ESM-verdrag (Kamerstuk 33 221 nr. 6). Ook voor wat betreft het EFSF is het kabinet van mening dat de controle afdoende is geborgd, onder verwijzing naar vraag 11 en 15 hieronder alsmede Kamerstuk 33 523 nr. 4.

Ten aanzien van de controle op de kwaliteit van het toezicht van de ECB verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 12. Ten aanzien van de EIB concludeert de Algemene Rekenkamer dat er maar beperkte mogelijkheden zouden zijn om te controleren in hoeverre de crisisgerelateerde bestedingen van deze bank rechtmatig en doeltreffend zijn omdat het mandaat van de Europese Rekenkamer niet ver genoeg strekt. Ik wil daarbij graag benadrukken dat de interne auditfunctie van de Europese Investeringsbank reeds jarenlang goed functioneert naast een onafhankelijke externe accountant. Het onafhankelijke audit committee rapporteert rechtstreeks aan de Raad van Gouverneurs van de Bank (oftewel de EU Ministers van Financiën). Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat er tekortkomingen zijn in de controle op de bestedingen van de EIB.

Vraag 11.

Vorig jaar heeft de Algemene Rekenkamer in de beantwoording van de vragen over het EU-trendrapport aangegeven, dat de publieke externe controle op het EFSF en de Greek Loan Facility, ondergebracht zouden kunnen worden bij het ESM-auditcomité. U heeft toegezegd de mogelijkheden hiertoe verkennen. Wat is de status van deze toezegging?

Antwoord

Zoals het kabinet in september 2013 aan uw Kamer heeft gemeld via de Memorie van toelichting op de begrotingsstaten van Financiën voor 2014 (Kamerstuk 33 750 IX, nr. 2) is deze toezegging inmiddels uitgevoerd. In 2013 zijn de mogelijkheden verkend om de publieke externe controle op het EFSF onder te brengen bij het auditcomité van het ESM. Deze verkenning heeft uitgewezen dat het niet mogelijk is de publieke externe controle op het EFSF te laten verrichten door het auditcomité van het ESM; het EFSF kan als private onderneming onder Luxemburgs recht niet worden gecontroleerd door een gremium dat niet bestaat uit leden van de Board of Directors. Tegelijkertijd gaf het kabinet aan dat op korte termijn een EFSF-auditcomité zou worden ingesteld, bestaande uit een aantal leden van de Board of Directors van het EFSF. Op 17 december 2013 heeft de Board of Directors formeel besloten tot instelling van dit EFSF-auditcomité. Naar het oordeel van het kabinet is hiermee de controle op het EFSF op een gewenste manier versterkt.

Vraag 12.

De Europese Rekenkamer heeft geen expliciete bevoegdheid als het gaat om de ECB in het kader van de bankenunie. Wat is uw visie daarop?

Antwoord

In mijn ogen moet controle op zowel de toezichthoudende taken van de Nederlandse als van de Europese financiële toezichthouders geborgd zijn. Om die reden ben ik blij dat in de Europese verordening die het toezicht opdraagt aan de ECB, is opgenomen dat de Europese Rekenkamer haar in het EU-verdrag, en het daar bijbehorende protocol aangaande de ESCB-statuten, toegekende bevoegdheden niet alleen voor de monetaire rol van de ECB maar ook ten aanzien van de nieuwe toezichtrol kan inzetten3. Bovendien is in diezelfde verordening de mogelijkheid opgenomen dat de ECB informatie uitwisselt met nationale organen zoals de Algemene Rekenkamer en het parlement4. Tot slot zij opgemerkt dat de nieuwe taken voor de ECB alleen betrekking hebben op prudentieel toezicht op met name significante banken, dus de toezichttaken voor andere sectoren en het gedragstoezicht blijven rusten bij DNB en de AFM.

Vraag 13.

Als de externe controle op de crisis gerelateerde maatregelen van de ECB en de EIB, het bankentoezicht van de ECB en op het EFSF allemaal tekortschieten en men tegelijkertijd ziet dat het foutenpercentage bij de EU-gelden toeneemt en lidstaatverklaringen uitblijven, dan kan toch gesteld worden dat de (controle)gaten groter zijn dan het (controle)bereik?

Antwoord

Het kabinet is terughoudend om een oordeel over het functioneren van controlesystemen louter en alleen te verbinden aan de hoogte van de foutenpercentages die worden geconstateerd. Hoewel dit een indicator kan zijn, kan men ook stellen dat fouten pas aan het licht komen als controlesystemen goed functioneren. Uiteraard deelt het kabinet met de Algemene Rekenkamer en uw Kamer het belang van het borgen van adequate controle op publieke lichamen, of dit nu gaat om instellingen zoals het EFSF of om nationale instellingen. Indien daarin tekortkomingen worden geconstateerd na onafhankelijk onderzoek neemt het kabinet dit serieus en zet zich waar nodig in voor verbeteringen. Bij het antwoord op vraag 10 (ESM en EIB), vraag 11 (EFSF) en vraag 12 (ECB) treft u een meer gedetailleerde uiteenzetting aan over de specifieke invulling van de controle op genoemde instellingen.

Vraag 14.

Het kabinet noemt de onafhankelijke rol van het CBS als reden om de afdrachten aan de EU niet op te willen nemen in de nationale verklaring. Maar dit argument houdt alleen stand als het kabinet een vergelijkbaar vertrouwen heeft in alle Europese tegenhangers van het CBS in andere lidstaten. Kunt u dit vertrouwen uitspreken?

Antwoord

Op verzoek van uw Kamer is onlangs een brief verzonden met daarin uitgebreide informatie over de overwegingen van het kabinet ten aanzien van het opnemen van de afdrachten in de Nationale Verklaring (Kamerstuk 33 523, nr. 12). De argumentatie ten aanzien van de BNI-afdrachten en het waarborgen van de onafhankelijkheid van het CBS wordt niet aangetast door het al dan niet politiek vertrouwen hebben in de Europese tegenhangers van het CBS. Het relevante punt is juist dat deze instellingen onafhankelijk van de politiek kunnen opereren. De eurostat-grondslag voor de berekening van BNI-cijfers is daarnaast voor alle lidstaten gelijk.

Vraag 15.

Wat vindt u van het voorstel van de Algemene Rekenkamer om het ESM-auditcomité uit te bouwen tot een volwaardig instrument voor onafhankelijke externe controle?

Antwoord

Het kabinet heeft zich vanaf het begin sterk gemaakt voor een onafhankelijk en publiek auditcomité voor het ESM met verreikende bevoegdheden (Kamerstuk 33 221, nr. 6) en acht de controle op het ESM momenteel goed geborgd en volwaardig.

16.

Het kabinet neemt een aantal aanbevelingen over als het gaat om de EFRO-subsidies. Wat zijn de extra administratieve lasten die daaruit voort vloeien? Welke vereenvoudigingen zijn er mogelijk als het gaat om EFRO-subsidies? Zou het in concurrentie toekennen van projectgelden extra administratieve lasten met zich meebrengen? Sommige EFRO-projecten zijn vooral gericht op langetermijneffecten, hoe moet dit gezien worden in verhouding tot de resultaten en resultaatindicatoren die een belangrijk beoordelingscriterium vormen? Komt het nog voor dat er meerdere accountantsverklaringen nodig zijn voor één project bij meerdere projectsubsidies? Indien dit het geval is, welke mogelijkheden ziet u dan om dit op te lossen?

Antwoord

In het algemeen kan gesteld worden dat de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer geen extra administratieve lasten met zich meebrengen. Bij een enkele aanbeveling is sprake van vermindering van administratieve lasten: de aanbeveling om bij het verstrekken van subsidies standaarden te ontwikkelen voor terugkerende kostencomponenten, is overgenomen voor wat betreft de loonkosten. Dit zal naar verwachting resulteren in een vermindering van de administratieve lasten.

Rijk en regio hebben voor de MFK-periode 2014–2020 een systematiek voor onafhankelijke projectselectie op kwaliteit ontwikkeld (zie vraag 38 voor een toelichting). Het voorziet onder meer in een plan om meer te werken met tenders en calls. De verwachting is dat uit deze nieuwe systematiek geen extra administratieve lasten voortvloeien.

Voor wat betreft uw vraag over resultaatindicatoren het volgende. De Europese Commissie schrijft twee soorten indicatoren voor. Ten eerste prestatie-indicatoren: deze zijn gericht op het korte termijn resultaat van het project. EFRO-projecten moeten dus ook bijdragen aan korte termijn effecten. Het niet halen van deze indicatoren op programmaniveau heeft financiële consequenties voor het programma. Ten tweede schrijft de Europese Commissie resultaatindicatoren voor: deze zijn gericht op lange termijn resultaten en op veranderingen in het gehele programmagebied.

Tot slot uw vraag over meerdere accountantsverklaringen: in de uitvoeringswet EFRO voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 is de mogelijkheid opgenomen dat ook andere subsidieverleners via het EFRO-loket hun subsidie verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat één beschikking kan worden afgegeven zodat ook met één accountantsverklaring kan worden volstaan. Dit heeft de voorkeur van het kabinet omdat het een administratieve lastenverlichting voor begunstigden oplevert.

17.

Het kabinet gaat stimuleren dat de managementautoriteiten een «uitvoeringsovereenkomst» invoeren. Waarom wordt ervoor gekozen om dit te «stimuleren» en niet te verplichten? Welke voordelen ziet u van een dergelijke uitvoeringsovereenkomst?

Antwoord

De Europese en nationale regelgeving biedt geen mogelijkheid om een dergelijke uitvoeringsovereenkomst verplicht te stellen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van EFRO is in Nederland gedecentraliseerd naar vier landsdelige managementautoriteiten. Met de landsdelen zijn wel afspraken gemaakt over een uniforme werkwijze. Een onderdeel van de werkwijze kan zijn dat managementautoriteiten besluiten om een uitvoeringsovereenkomst af te sluiten met een projectbegunstigde, zoals de managementautoriteit voor het programma West dit nu reeds in de praktijk brengt. Het belangrijkste voordeel van een dergelijke uitvoeringsovereenkomst is dat er niet alleen afspraken gemaakt worden over de besteding van de middelen, maar ook over de resultaten die gerealiseerd dienen te worden en de tijdsplanning. Indien blijkt dat de subsidieontvanger zijn verplichtingen niet nakomt, kan de managementautoriteit een deel van de beschikbaar gestelde middelen terugvorderen en deze inzetten voor andere projecten. Om bovengenoemde redenen zal het kabinet stimuleren dat de managementautoriteiten deze werkwijze overnemen.

18.

Vijf van de twaalf onderzochte DG’s (directoraten-generaal) maakten in hun verslag voorbehouden in verband met mogelijke reputatieschade voor de Europese Commissie. Ook dit aantal is gestegen ten opzichte van vorig jaar. Hoe gaat de Europese Commissie de geconstateerde problemen oplossen?

Antwoord

De Algemene Rekenkamer citeert de Annual Activity Reports van de Europese Commissie. Vijf van de twaalf onderzochte DG’s maakten reputationele voorbehouden. Vorig jaar waren dit er vier. De Europese Commissie maakt deze voorbehouden openbaar als onderdeel van haar reguliere controleactiviteiten. De voorbehouden krijgen follow-up waarover de Commissie vervolgens rapporteert in het daarop volgende Annual Activity Report. Zo is te lezen in het Annual Activity Report van DG Regio dat de Commissie in 2012 een «rigoreus» beleid heeft gevoerd met betaalstops en financiële correcties in lidstaten waar bleek dat controlesystemen niet goed werkten. De cijfers staven dit. Ten aanzien van het reputationele voorbehoud van DG Regio is de Commissie zeer transparant: het benoemt specifieke probleemsituaties in het financieel beheer van Griekenland, Hongarije en Roemenie. Na het implementeren van actieplannen is dit voorbehoud voor Griekenland opgeheven. Voor meer details over specifieke voorbehouden en de aanleidingen hiertoe verwijs ik u graag naar het rapport zelf.5 DG Regio geeft daarin ook aan hoeveel voorbehouden er per land zijn gemaakt. Ik ben van mening dat de Europese Commissie op deze wijze een adequate invulling geeft aan zijn controletaken alsmede transparant rapporteert over de bevindingen en gewenste verbeteringen.

19.

Hoe ziet u de rol van OLAF (European Anti-Fraud Office) bij het bestrijden van fraude en onregelmatigheden in Europese bestedingen? Hoe kan die rol versterkt worden?

Antwoord

De wettelijke basis voor de strijd tegen fraude is artikel 325 van het Werkingsverdrag van de EU. In dit verdrag is vastgelegd dat de EU en de lidstaten fraude en alle andere onwettige activiteiten, waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, zullen bestrijden. Hiervoor dienen, aldus lid 1 van artikel 325, afschrikwekkende maatregelen genomen te worden die doeltreffende bescherming moeten bieden aan de lidstaten, de instellingen, organen en instanties van de EU. Ook bepaalt het verdrag dat de Commissie elk jaar in samenwerking met de lidstaten verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de antifraude maatregelen beschreven in artikel 325. OLAF heeft de taak om fraude, corruptie en onregelmatigheden die de financiële belangen van de Europese Unie bedreigen te bestrijden, en geeft daarmee invulling aan artikel 325. OLAF is bevoegd krachtens Besluit 1999/352/EC om zowel intern als extern onderzoek te verrichten om aan deze bestrijding uiting te geven. Het interne onderzoek richt zich op de instellingen, organen en instanties van de EU zelf. Zo doet OLAF intern onderzoek naar onregelmatigheden in de werkzaamheden van het personeel van de EU-instanties, zoals belangenverstrengeling.

Het externe onderzoek richt zich op de bestrijding van fraude in lidstaten. Zo worden er na meldingen van vermoedens van fraude controles en verificaties verricht om de ernst van de melding vast te stellen, en waar nodig opent OLAF een onderzoek. Daarnaast verleent OLAF de bijstand van de Commissie in het kader van samenwerking met de lidstaten op het gebied van fraudebestrijding. Ook kan OLAF zelf onderzoeken initiëren zonder dat er sprake is van een melding met vermoeden van fraude. OLAF doet haar onderzoeken in volledige onafhankelijkheid van de Commissie. Naast de onderzoeksrol dient OLAF bij te dragen aan het ontwerpen en uitwerken van methoden voor bestrijding van fraude die ook door lidstaten gebruikt worden.

OLAF heeft in 2012 een reorganisatie doorgevoerd en maatregelen genomen om haar rol te versterken. Zo geeft OLAF aan het personeel efficiënt te hebben herverdeeld, waardoor meer personeel kan worden ingezet op onderzoek en beleid. Daarnaast doet OLAF aanbevelingen aan EU-instanties en lidstaten voor het bestrijden van fraude, en is de efficiëntie en consistentie in de selectie van fraudezaken bevorderd6.

Nederland is van mening dat de rol van OLAF versterkt kan worden door «naming and shaming» van lidstaten waar veel fraude voorkomt toe te passen. Daarnaast kunnen ook «good practices» beter worden uitgewisseld, en kan OLAF meer gebruik maken van de jaarlijkse auditrapporten (van de audit autoriteiten in de lidstaten) die in hun onderzoek fraude van een zekere omvang zouden moeten ontdekken. Ten slotte kan de rol van OLAF versterkt worden door meer guidance op het gebied van fraudepreventie. Hierin worden stappen gemaakt door Europese werkgroepen met betrekking tot fraude onderwerpen in te stellen. Ook Nederland neemt deel aan twee Europese werkgroepen: (1) internationale vergelijking van fraudestrategieën en (2) de rol van auditors bij fraudepreventie en repressie.

20.

Wat is uw standpunt met betrekking tot de ondertekening van het syntheseverslag door de Europese Commissie?

Antwoord

Het syntheseverslag is een bundeling van de belangrijkste conclusies uit de jaarlijkse activiteitenverslagen van de DG’s van de Commissie ten aanzien van EU-begrotingsmiddelen. De Commissie is verplicht dit verslag te publiceren. In deze publicatie verklaart de Commissie dat zij hiermee de politieke verantwoordelijkheid op zich neemt voor het beheer van de begroting van de EU. Hoewel er geen sprake is van handtekeningen, wordt hiermee dus op politiek niveau verantwoording afgelegd. Ook inventariseert de Commissie de prioritaire beleidskwesties en bepaalt hoe de vastgestelde zwakke punten moeten worden aangepakt. Het kabinet steunt de Commissie in deze transparante invulling van het syntheseverslag. Mede op grond van dit verslag en de jaarlijkse activiteitenverslagen legt de Commissie ieder jaar verantwoording af over de besteding van EU-begrotingsmiddelen via de jaarlijkse Dechargeprocedure die in het Werkingsverdrag van de EU en in het Financieel Reglement van de EU is vastgelegd. De Commissie legt daarbij tevens verantwoording af over de EU fondsen die door lidstaten worden besteed (in zogenoemd gedeeld beheer).

21.

Het aantal onregelmatigheden is in 2012 toegenomen. Als lidstaten een ten onrechte gedane betaling tijdig melden en voldoende inspanningen verrichten om het geld terug te vorderen, legt de Europese Commissie geen boete op. Wanneer heeft een lidstaat voldoende inspanningen verricht?

Antwoord

In principe dient een lidstaat, meer specifiek de verantwoordelijke uitvoeringsinstantie binnen een lidstaat, de ten onrechte gedane betalingen terug te vorderen bij de begunstigden. Als dat niet mogelijk blijkt, speelt de vraag of de lidstaat voldoende inspanningen heeft verricht. Indien de Europese Commissie daar aanleiding toe ziet zal zij vragen om aan te tonen dat de lidstaat de ten onrechte gedane betaling niet te verwijten valt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien het project niet ten onrechte is geselecteerd of als de lidstaat tijdig actie heeft ondernomen om het geld terug te vorderen. Wanneer de lidstaat wel iets te verwijten is, zal het verlies van de EFRO-middelen voor rekening van de lidstaat komen. De «boete» is in dat geval het bedrag van de ten onrechte betaalde Europese subsidie, die de instantie immers als verloren moet beschouwen en niet opnieuw kan inzetten. Wanneer de Commissie beoordeelt of zij een sanctie toepast, zal zij in haar onderzoek naar de verwijtbaarheid van de lidstaat een mate van proportionaliteit toepassen. Voor nadere informatie over de regelgeving ten aanzien van financiële correcties verwijs ik u graag naar de antwoorden op de vragen van uw Kamer inzake het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de EU begroting 2012 (Kamerstuk 24 202, nr. 29).

22.

Als lidstaten een ten onrechte gedane betaling tijdig melden en voldoende inspanningen verrichten om het geld terug te vorderen, legt de Europese Commissie geen boete op. Hoe sterk acht u dit sanctiemechanisme? Waarom legt de Europese Commissie niet sowieso een boete op bij ten onrechte gedane betalingen en laat de Europese Commissie het terugvorderen daarvan over aan de lidstaten zelf?

Antwoord

Het terugvorderen door de lidstaat is onderdeel van het principe van gedeeld beheer, waar de Europese Structuur- en investeringsfondsen onder vallen. Door lidstaten zelf verantwoordelijk te maken voor het terugvorderen, maakt dat lidstaten meer eigenaarschap ervaren. Dit moet leiden tot meer maatregelen om de fouten te beperken omdat de lidstaat zelf opdraait voor de niet teruggevorderde middelen. Voor een toelichting op de bestaande EU regelgeving voor financiële correcties en sancties bij de uitvoering van EU-fondsen verwijs ik graag naar de antwoorden op de vragen van uw Kamer inzake het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de EU begroting 2012 (Kamerstuk 24 202, nr. 29). Ik ben voorstander van het onverwijld en strikt toepassen van de handhavingsmogelijkheden die Europese wetgeving biedt. De Europese Commissie volgt momenteel dezelfde lijn en wordt hierin geholpen door een stringenter wettelijk kader voor de nieuwe MFK-periode: in bepaalde omstandigheden is er geen marge van beoordelingsvrijheid meer voor de Commissie bij het nemen van beslissingen over financiële correcties, waardoor het opleggen van financiële correcties de standaard (automatische) reactie wordt bij bepaalde tekortkomingen in controlesystemen. Dit moet als prikkel fungeren om lidstaten ertoe te bewegen fouten tijdig op te sporen en te corrigeren. Het kabinet is verheugd met deze aanscherping van de regels.

23.

Het aantal fraudezaken is in 2012 ten opzichte van 2011 flink toegenomen. Is dit het gevolg van meer controle (waardoor meer fraude aan het licht komt) of het gevolg van een toename in frauduleus gedrag? Welke verandering heeft plaatsgevonden in de controle op fraude?

Antwoord

In het EU-trendrapport worden cijfers van de toename van nieuwe OLAF-dossiers weergegeven. Deze cijfers betreffen de bij OLAF ontvangen meldingen (informatie) die mogelijk tot een onderzoek kunnen leiden (in het OLAF jaarverslag 2012: incoming information items) en daaronder inbegrepen ook de vermoedens van fraude. Uit deze informatie wordt door de DG van OLAF besloten of de informatie gebruikt kan worden voor een OLAF-onderzoek, of dat de informatie hier geen aanleiding toe geeft. OLAF noemt in zijn jaarverslag 2012 oorzaken voor de toename van deze meldingen. Zo stelt OLAF dat er een groeiend besef is om de financiële belangen van de EU te beschermen, waardoor onregelmatigheden (en vermoedens van fraude) eerder gemeld worden. Verder stelt OLAF dat zij meer zichtbaar is geworden als onafhankelijk antifraude bureau, waardoor er vaker wordt gemeld bij OLAF. Daarnaast is er een betere samenwerking met de instellingen van de Commissie als gevolg van het implementeren van de antifraude strategie van de Commissie. Ook is de communicatie van OLAF verbeterd: OLAF dient binnen 2 maanden na ontvangst van de melding aan de melder te laten weten waarom er wel of niet op grond van de melding een zaak geopend wordt, hetgeen het vertrouwen in OLAF vergroot, aldus OLAF. Het is niet bekend of de toename van het aantal meldingen het gevolg is van meer controle of het gevolg van toename aan frauduleus gedrag. Wel laat genoemd jaarverslag 2012 een stijging van het aantal meldingen in zowel private als publieke sector zien. Het aantal toegenomen geopende zaken waarbij een vermoeden van fraude onderzocht wordt is te verklaren door de toename van meldingen, maar ook door de reorganisatie van OLAF. Bij de reorganisatie in 2012 werd voor alle op dat moment lopende meldingen een zaak geopend (in totaal 419 van de 718 zaken). Dit verklaart een gedeelte van het toegenomen aantal geopende zaken.

In de nieuwe programmaperiode 2014–2020 wordt de aandacht voor fraudepreventie vergroot doordat naast de DG’s van de Commissie ook de Managementautoriteiten (MA’s) een antifraude strategie moeten opstellen. De Auditautoriteit controleert bij de MA’s of deze strategie voldoet aan de Europese eisen en of deze wordt nageleefd.

24.

Het aantal fraudezaken is in 2012 ten opzichte van 2011 flink toegenomen. Welke acties worden erop gezet om de fraude te verminderen en aan te pakken?

Antwoord

De toename die geschetst wordt in het EU-Trendrapport betreft niet het aantal fraudezaken, maar het aantal geopende onderzoeken naar vermoedens van fraude. Er zijn zowel op Europees als op nationaal niveau maatregelen genomen om fraude te bestrijden en aan te pakken. Op Europees niveau is in 2011 de nieuwe fraudebestrijdingstrategie van de Commissie goedgekeurd. Deze strategie bevat de verplichting voor de directoraten-generaal om voor 2013 een fraudebestrijdingstrategie te ontwikkelen. In een aantal Annual Activity Reports van de DG’s over 2013 is hierover gerapporteerd. In de toekomst zal dit worden veralgemeend voor alle jaarlijkse activiteitenverslagen. Daarnaast ontwikkelen werkgroepen (waar lidstaten experts voor leveren, zie vraag 19) «guidance» die gebruikt kan worden bij het ontdekken, de preventie en repressie van fraude. Naast de werkgroepen waarin Nederland participeert, hebben eerdere werkgroepen aanbevelingen gedaan over bijvoorbeeld het voorkomen van belangenverstrengeling bij aanbestedingsprocedures, en het herkennen van vervalste documenten. Verder heeft de Commissie een start gemaakt met een veelomvattende database (Arachne) die gebruikt kan worden ten behoeve van fraudepreventie. De Europese Commissie heeft afgelopen jaar voor het eerst een anticorruptie rapport gepresenteerd. Onder andere de kosten van corruptie, de maatregelen die lidstaten nemen en de resultaten van deze maatregelen worden in dit rapport beschreven. Van het rapport is een samenvatting per land gemaakt, waarin de Nederlandse geïntegreerde aanpak om corruptie te voorkomen en op te sporen als «best practice» wordt genoemd.

Op nationaal niveau zal de verplichte antifraudestrategie van de Managementautoriteiten (zie antwoord op vraag 23) en controle daarop door de Auditautoriteit bijdragen aan fraudepreventie. In 2012 is de Wet op de verlening van bijstand aan de Europese Commissie bij controles en verificaties ter plaatse in werking getreden (Stb. 2012, 467). Wanneer de Commissie een verzoek om bijstand aan Nederland doet, is Nederland conform deze wet verplicht medewerking te verlenen. De wet is uitgewerkt in een procedure die gevolgd wordt bij een OLAF-melding. Op deze manier wordt er efficiënt tussen verschillende ministeries samengewerkt om effectief fraude aan te pakken.

25.

In 2012 hebben veertien van de 27 lidstaten hun annual summary over 2010 op de website van het Europees Parlement laten plaatsen. De meeste van deze documenten (twaalf van de veertien) waren in de eigen taal opgesteld, waardoor ze praktisch gesproken nog steeds niet breed toegankelijk waren. Verder waren de stukken niet voorzien van een analyse, noch van de Europese Commissie, noch van het Europees Parlement. Welke conclusie trekt u hieruit? Gaat u inzetten op een verplichte openbaarmaking?

Antwoord

Zoals verwoord in de kabinetsreactie op zowel het EU Trendrapport 2013 als het EU Trendrapport 2014 blijft het kabinet zich inzetten voor openbaarmaking van relevante auditrapportages van lidstaten. Voor de nieuwe MFK-periode betekent dit niet alleen dat de publicatie van de annual summaries gewenst is, maar ook de publicatie van de zogenoemde «beheersverklaringen» met bijbehorende «onafhankelijke audit opinie» (zie ook het antwoord op vraag 1 en 7). Publicatie is helaas geen wettelijke verplichting voor lidstaten. Niettemin nodigt het Financieel Reglement de lidstaten er wel expliciet toe uit. De uitnodigende passage is op aandringen van Nederland opgenomen in het Financieel Reglement (waarbij een verplichting helaas niet voldoende draagvlak had). Tijdens de behandeling van de Dechargeprocedure door de Ecofin van februari jongstleden heb ik samen met het Verenigd Koninkrijk en Zweden in ons Joint Statement opgeroepen tot publicatie van nationale verantwoordingsrapportages.

26.

Voor de Nederlandse annual summaries 2012 is alleen een voorbehoud geconstateerd bij het Europees Visserijfonds (EVF). Wat is de reden van het voorbehoud?

Antwoord

De reden van dit voorbehoud is gelegen in het feit dat de Auditautoriteit een verklaring met beperking heeft afgegeven voor wat betreft het functioneren van de door Nederlands opgezette systemen en de daarin vervatte controlemaatregelen voor het Europees Visserijfonds (EVF). De beperking wordt veroorzaakt door het gedeeltelijk functioneren van managementverificaties en de informatiebeveiliging van de automatisering.

27.

Slechts drie van de 27 EU-lidstaten geven vrijwillig een nationale lidstaat verklaring af, te weten Denemarken, Zweden en Nederland. In het verleden dat het Verenigd Koninkrijk dat ook. Wat is de reden dat het Verenigd Koninkrijk dat niet meer doet?

Antwoord

Momenteel heroverweegt de regering van het Verenigd Koninkrijk de precieze vorm waarin men op nationaal niveau verantwoording wenst af te leggen over EU-subsidies. Het is niet bekend welke redenen ten grondslag liggen aan deze heroverweging.

28.

In hoeverre dragen de veranderde processen voor het verlenen van subsidies op veel terreinen naar aanleiding van de nieuwe meerjarenbegroting bij aan het verbeteren van de rechtmatigheid van de bestedingen?

Antwoord

De meest belangrijke vernieuwing is een herziening van de inrichting van nationale verantwoordingsrapportages en controlesystemen. Naar verwachting zullen deze bijdragen aan een verbetering van de rechtmatigheid van de bestedingen. Het gaat daarbij om het volgende (zie ook vraag 7). Hoewel er geen verplichte Nationale Verklaring is gekomen zijn een aantal elementen daarvan wel een verplicht onderdeel geworden van EU-recht, te weten het afgeven (door uitvoerende instanties in lidstaten) van een verklaring over de werking van de controlesystemen («beheersverklaring») vergezeld van een rapportage over de foutenpercentages tot op het niveau van de eindbegunstigden door een onafhankelijke auditor («onafhankelijke audit opinie»). Ook moet daarbij een overzicht van corrigerende maatregelen gegeven worden, zoals ook gebeurt in de Nederlandse Nationale Verklaring. Daarnaast is een belangrijke vernieuwing dat voortaan in EU wetgeving is vastgelegd dat lidstaten verantwoordelijk zijn voor het toezicht (samen met de Commissie) op nationale instanties die EU-subsidies uitgeven en de instanties die de controles uitvoeren. Dit gebeurt via de systematiek van het aanwijzen van verantwoordelijke instanties, vergelijkbaar met een accreditatie, waarbij deze aanwijzing ingetrokken kan worden als niet aan bepaalde voorwaarden van adequaat financieel beheer wordt voldaan.

29.

Gaat u informatie over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de besteding van EU-subsidies opnemen in de nationale verklaring?

Antwoord

Zoals reeds aangegeven in de kabinetsreactie op het AR-rapport bij de Nationale verklaring 2013 is het kabinet voorstander van een goede verantwoording over de doeltreffendheid en doelmatigheid van EU subsidies. Op grond van EU-regelgeving is het al verplicht periodiek de doeltreffendheid en doelmatigheid van EU-subsidies te evalueren en daarover te rapporten. De bewindspersonen van EZ, V&J en SZW zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van deze evaluaties. Zij rapporteren daarover aan de Commissie en aan de Tweede Kamer. Daarom is er geen aanleiding de thans geldende informatie- en verantwoordingsstructuur voor evaluaties van EU-uitgaven te veranderen en deze evaluaties ook in de NV op te nemen.

Omdat de huidige programmaperiode over enkele jaren afloopt en in de komende programmaperiode 2014 – 2020 de voorwaarden, regels en systematiek ten aanzien van doeltreffendheid en de verantwoording daarover wijzigen en worden aangescherpt, staat het kabinet uiteraard open om op basis van de nog te verschijnen normen en guidance van de Commissie te komen tot goede evaluaties in de nieuwe programmaperiode en dan ook eventuele opname bij de NV te bezien.

30.

Hoe kan de informatie over de effectiviteit van het EU-beleid worden verbeterd, want de Algemene Rekenkamer constateert dat daar nu geen zicht op is?

Antwoord

Een positieve ontwikkeling is dat in de EU-wetgeving voor de nieuwe programmaperiode (2014–2020) een aantal nieuwe verplichtingen is opgenomen ten aanzien van resultaatgerichtheid en het rapporteren daarover. Zo moet het cohesiebeleid zich in de nieuwe programmaperiode 2014–2020 meer richten op concrete en meetbare resultaten. Landen en regio’s moeten in elk programma duidelijke en meetbare doelstellingen en indicatoren vastleggen en hierover rapporteren. De Europese Commissie zal het programma alleen accepteren als er ambitieuze en realistische doelstellingen en indicatoren zijn opgenomen, die voldoen aan de SMART criteria. Programma’s worden beloond voor het behalen van vooraf gestelde doelen via de zogenoemde «prestatiereserve» (6% van het toegekende budget per lidstaat). Het programma ontvangt deze reserve alleen als de vooraf gedefinieerde doelen en indicatoren van het programma worden behaald. Naast de positieve prikkel van de prestatiereserve is er ook een negatieve prikkel. Wanneer de Europese Commissie constateert dat een programma significant te kort schiet bij het behalen van de doelen en indicatoren, kan de Europese Commissie betalingen opschorten of terugvorderen van de lidstaat.

31.

U heeft beloofd dat er op korte termijn een eigen auditcomité wordt ingesteld voor het EFSF op basis van Luxemburgs recht. Wanneer is dit feitelijk ook geregeld?

Antwoord

Op 17 december 2013 heeft de Board of Directors van het EFSF formeel besloten tot instelling van een EFSF-auditcomité. De inaugurele vergadering van dit comité heeft op 27 februari 2014 plaatsgevonden.

32.

Gaat u zich inzetten om de selectie van de leden van het EFSF-auditcomité te wijzigen?

Antwoord

Het kabinet wacht nu eerst de ervaringen met het nieuwe EFSF-auditcomité af. Indien hiertoe aanleiding ontstaat kan in een later stadium eventueel bezien worden of en in hoeverre aanpassing wenselijk en noodzakelijk is.

33.

De Algemene Rekenkamer constateert een controlegat wat betreft bancair toezicht. Deelt u deze constatering en wat kan eraan gedaan worden?

Antwoord

Gezien de overlappende vraagstelling verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 12.

34.

Wat is uw reactie op de constatering van de Algemene Rekenkamer dat de Europese Rekenkamer geen bevoegdheden heeft gekregen om de kwaliteit van het toezicht van de ECB te toetsen? Bent u bereid zich in te spannen om alsnog controlebevoegdheden voor de Europese Rekenkamer op het toezicht door de ECB te introduceren?

Antwoord

Gezien de overlappende vraagstelling verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 12.

35.

Inclusief de bijdrage van Nederland zelf, is er in totaal 1,7 miljard euro besteed aan EFRO-programma’s in de periode 2007–2013. Volgens de streefwaarden zou dat 6600 banen hebben moeten opleveren, hetgeen neerkomt op 258.000 euro per arbeidsplaats. Is dat doel bereikt? Vindt u 258.000 euro per gecreëerde arbeidsplaats een effectieve score in vergelijking met nationale werkgelegenheidsprogramma’s?

Antwoord

De EFRO-programma’s zijn geen werkgelegenheidsprogramma’s en hebben niet primair als doel het creëren van banen. Er wordt getracht de concurrentiepositie van de regio te verbeteren. Een verbeterde concurrentiepositie moet uiteindelijk leiden tot meer welvaart en meer banen. Het direct creëren van banen kan hier onderdeel van zijn. Het programma ondersteunt echter ook projecten die niet direct arbeidsplaatsen creëren, zoals innovatieve oplossingen voor een efficiënter productieproces of het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijf en mens. Dit maakt dat de geciteerde rekensom geen juiste weergave schetst van de werking van het programma. Overigens is het doel inmiddels gehaald. Er zijn meer dan 12.0007 banen gerealiseerd. Positief is dat dit aantal nog aanzienlijk hoger kan worden. De programma’s hebben namelijk nog tot eind 2015 om projecten af te ronden.

36.

Wat zijn de voor- en nadelen van het stellen van brede doelstellingen?

Antwoord

Brede doelstellingen kunnen er voor zorgen dat resultaten en doelstellingen gemakkelijker kunnen worden behaald. Dit kan vanuit een uitvoeringsperspectief als voordeel worden gezien: er is namelijk weinig risico op het niet halen van de doelen. Het niet halen van doelen kan in de nieuwe programmaperiode financiële gevolgen hebben. Nadeel van brede doelstellingen is dat ze minder zeggen over daadwerkelijk behaalde resultaten (effectiviteit). Voor de nieuwe MFK-periode heeft de Europese Commissie eisen gesteld aan de resultaatgerichtheid van de programma’s. Om de resultaten te kunnen meten is het van belang dat de doelstellingen SMART zijn geformuleerd. Als gevolg hiervan zullen deze doelen daarom minder breed gesteld zijn. Dit kan bijdragen aan meer effectiviteit (zie ook het antwoord op vraag 30 over SMART criteria).

37.

Kunnen minder breed gestelde doelstellingen bijdragen aan meer effectiviteit?

Antwoord

Vanwege overlap in de vraagstelling wordt verwezen naar het antwoord op vraag 36 en 38.

38.

Hoe gaan de managementautoriteiten volgens u projecten beter selecteren op effectiviteits- en efficiëntiecriteria?

Antwoord

Rijk en regio hebben in voorbereiding op de nieuwe EFRO periode 2014–2020 in goed partnerschap gewerkt aan een systeem voor onafhankelijke projectselectie op kwaliteit. De vier managementautoriteiten hebben afgesproken dat projecten een vooraf vastgestelde kwaliteitsdrempel moeten halen. Alle projectvoorstellen worden door onafhankelijke experts uit bedrijfsleven en kennisinstellingen beoordeeld. Deze experts kennen punten toe voor criteria als mate van innovativiteit en marktpotentieel. Alleen projecten die de drempel halen worden geselecteerd. Deze minimumscore zal per call of tender of bij (deel) opening van het programma worden vastgelegd.

39.

Waarom geldt een inspanningsplicht en niet een medefinanciering bij het aantoonbaar bereiken van het gestelde doel?

Antwoord

In de huidige programmaperiode 2007–2013 stellen de managementautoriteiten bij de vaststelling en afrekening van de projectsubsidie geen extra eisen aan het daadwerkelijk realiseren van de geprognosticeerde resultaten. Het merendeel van de EFRO projecten is gericht op innovatie en kennisontwikkeling. Het resultaat van deze projecten is vooraf op projectniveau moeilijk te voorspellen. Bij het innovatieproces kunnen en mogen immers ook ideeën falen. Dit zijn redenen voor de managementautoriteiten om niet op projectniveau de medefinanciering afhankelijk te stellen van het al dan niet realiseren van de doelstelling. Op programmaniveau kan wel worden gemeten op resultaat.

40.

Gaat u in alle EFRO-regio's een «uitvoeringsovereenkomst» verplicht stellen?

Antwoord

Vanwege overlap in de vraagstelling verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 17.

41.

Hoe komt het dat Nederland «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» toepast. Waarom wordt niet gekeken naar de meest efficiënte/effectieve projecten?

Antwoord

Binnen de huidige EFRO-programma’s worden voorstellen voor het overgrote deel op volgorde van binnenkomst beoordeeld, met uitzondering van enkele pilots voor tenders. Bij aanvang van de programmaperiode 2007–2013 was de verwachting dat, door een kleiner budget en sterkere inhoudelijke focus ten opzichte van de voorafgaande programma’s, het aantal aanvragen beperkt zou zijn. Voor alle programma’s bleek het aantal aanvragen echter boven verwachting. Gaandeweg is de behoefte gegroeid om meer te kunnen selecteren in projecten, zoals door middel van een tenderprocedure. Voor de nieuwe meerjarenperiode wordt daarom meer op kwaliteit gestuurd (zie antwoord vraag 38) en is gekozen voor een selectiemethode die garandeert dat alleen de beste projecten in aanmerking komen voor EFRO subsidie.

42.

Hoe groot acht u de kans dat een aanscherping van de controle alleen in Nederland ertoe leidt dat de Nederlandse regio’s in de toekomst relatief minder EFRO-middelen zullen ontvangen? Hoe wilt u dit voorkomen?

Antwoord

Ik verwacht niet dat meer aandacht besteden aan de selectie en monitoring van effectiviteit en efficiëntie van projecten er toe zal leiden de Nederlandse regio’s in de toekomst minder EFRO-middelen zullen ontvangen. Door die aanscherping zullen in meer gevallen de betere projecten de subsidie ontvangen.

43.

De Algemene Rekenkamer doet de suggestie om de EFRO-middelen binnen Nederland meer in competitie te verdelen tussen de aanvragers door de afrekenbaarheid van de verschillende projecten te vergroten. Op welke wijze worden deze aanbevelingen opgevolgd?

Antwoord

Voor alle projecten geldt voor de periode 2014–2020 een uniforme landelijke kwaliteitsbeoordeling door onafhankelijke experts op basis van een eenduidige set van beoordelingscriteria en een gelijke beoordelingssystematiek (zie antwoord vraag 38). De set van criteria die hiervoor is opgesteld maakt het mogelijk om juist die projecten te selecteren die een substantiële bijdrage leveren aan het programma en de daarin gestelde indicatoren en doelstellingen. De systematiek in de nieuwe periode voorziet onder meer ook in een plan om meer te werken met tenders en calls.


X Noot
1

Communication on the protection of the EU budget; COM(2013) 682.

X Noot
3

Artikel 20, lid 7 Verordening 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU L287).

X Noot
4

Artikel 27, lid 2, Verordening 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PbEU L287) jo. artikel 59, lid 2 Richtlijn nr. 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176) (richtlijn kapitaalvereisten).

X Noot
5

European Commission, Annual Activity Report DG Regio, pagina 57 en 58. Toegankelijk via de link: http://ec.europa.eu/atwork/synthesis/aar/doc/regio_aar_2012.pdf

X Noot
6

OLAF jaarrapport 2012: p. 10

X Noot
7

Peildatum: 1 oktober 2013.

Naar boven