33 523 EU-trendrapport 2013

Nr. 4 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 april 2013

De commissie voor de Rijksuitgaven en de vaste commissies voor Europese Zaken en Financiën hebben een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Financiën over de brief en het rapport van 7 februari 2013 van de Algemene Rekenkamer «EU-trendrapport 2013» (Kamerstuk 33 523, nrs. 1 en 2)

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 april 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Harbers

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken, Knops

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

Adjunct-griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Van de Wiel

1. Kan het Europees Parlement de Europese Rekenkamer verzoeken een bepaalde uitgavencategorie of financiële beleidskwestie te onderzoeken?

Antwoord

Ja. Op grond van het EU Werkingsverdrag artikel 287(4) kan de Europese Rekenkamer op verzoek van één van de overige instellingen van de Unie adviezen uitbrengen. Dit heeft de Rekenkamer bijvoorbeeld gedaan inzake Europese Agentschappen. De Rekenkamer is echter niet verplicht in te gaan op een dergelijk verzoek omdat zij als onafhankelijke opererende rekenkamer over de invulling van haar eigen werkprogramma gaat. De Rekenkamer wordt wel verplicht geacht een toelichting te geven op onderzoeken die zij publiceert, mocht om een dergelijke toelichting door het Europees Parlement gevraagd worden in het kader van de jaarlijkse Dechargeprocedure.

2. Op welke gronden kunnen EU-betalingen aan lidstaten (gedeeltelijk) worden opgeschort of geannuleerd?

Antwoord

Voor het opleggen van een betalingsonderbreking (schorsing) bij de Structuur- en Cohesiefondsen moet voldaan zijn aan de bepalingen van artikel 92 van Verordening (EG) Nr. 1083/2006. Voor het Europees Visserijfonds zijn de bepalingen opgenomen in artikel 88 en 89 van Verordening (EG) Nr. 1198/2006.

De Commissie kan de betalingen geheel of gedeeltelijk schorsen als: a) de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen en er in dat verband geen correctiemaatregelen zijn genomen; of b) uitgaven verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of c) een lidstaat ernstig tekort schiet in het nakomen van zijn verplichting om ervoor te zorgen dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren en dat onregelmatigheden worden voorkomen, opgespoord, gecorrigeerd en teruggevorderd.

De lidstaat in kwestie heeft gelegenheid tot hoor en wederhoor gedurende twee maanden. De Commissie heft de schorsing op als de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen. Als de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie besluiten de bijdrage van de EU-begroting aan het operationele programma geheel of gedeeltelijk in te trekken (annuleren) overeenkomstig de procedure voor financiële correcties in artikel 99 en 100 van eerstgenoemde verordening. Overigens mogen lidstaten de gecorrigeerde middelen hergebruiken (artikel 100 lid 4) indien zij voldoen aan de door de Commissie – gerelateerd aan de individuele onderliggende problematiek van de betalingsonderbreking – gestelde eisen en conclusies.

De systematiek voor het opleggen van betalingsonderbrekingen (schorsen) bij de EU-landbouwfondsen is vergelijkbaar en staat beschreven in de artikelen 17, 17 bis, 27 en 27 bis van Verordening 1290/2005. Gedeclareerde betalingen kunnen definitief aan communautaire financiering worden onttrokken op grond van artikel 31 van dezelfde verordening. Dit kan de Commissie doen wanneer zij constateert dat de uitgaven niet volgens de communautaire voorschriften zijn verricht.

3. Op welke wijze wordt bij de beoordeling van nieuwe projecten door de Europese instellingen of de lidstaten rekening gehouden met het trackrecord ten aanzien van het financieel beheer van de indienende instantie?

Antwoord

Bij de fondsen waarvan het management in zogenoemd «gedeeld beheer met de lidstaten» wordt uitgevoerd (Cohesie/structuurfondsen en Landbouw) wordt de selectie en beoordeling van nieuwe projecten door de autoriteiten in de lidstaten uitgevoerd. De Europese Commissie ontvangt een declaratiestaat van de betreffende autoriteiten uit de lidstaat en controleert of de uitgaven conform de regels zijn gedaan. Daarbij kan de Commissie indien nodig betalingsonderbrekingen of financiële correcties opleggen en afdwingen dat maatregelen worden genomen om tekortkomingen te verhelpen (zie vraag 2). Dergelijke sancties nemen niet weg dat door dezelfde autoriteiten nieuwe projecten kunnen worden opgestart. Echter, zolang de betalingsonderbreking niet is opgeheven kan een instantie geen kosten declareren bij de Europese Commissie. De declaratie van deze kosten zijn bovendien wederom onderworpen aan genoemde ex-post controle en sanctie-instrumenten. Daarnaast zijn lidstaten verplicht om over te gaan tot terugvordering van onrechtmatige middelen.

4. Op welke wijze kan een lidstaat nu aansprakelijk worden gesteld door de Europese Commissie voor fouten in de financiële rapportage en welke sanctionerende instrumenten zijn er?

Antwoord

De Europese Commissie kan bij de Cohesie- en structuurfondsen via financiële correcties afdwingen dat in geval van fouten in de financiële rapportages of in geval van geconstateerde onregelmatigheden, het financiële risico gedragen wordt door de lidstaat in kwestie en niet door de EU-begroting. Ook bij de landbouwfondsen kan de Commissie financiële correcties opleggen wanneer deze constateert dat de communautaire voorschriften niet zijn nageleefd. Voor de sanctionerende instrumenten verwijs ik u graag naar de antwoorden op vraag 2 en 3.

5. Op welke wijze is het mandaat van de Europese Rekenkamer vastgelegd en is voor wijziging van het mandaat een verdragswijziging nodig of kan dit middels secundaire wetgeving?

Antwoord

Het mandaat van de Europese Rekenkamer is neergelegd in het Werkingsverdrag van de EU (artikelen 285 t/m 287) en in de bijbehorende verdragsprotocollen, waaronder de bevoegdheden van de Rekenkamer ten aanzien van de ECB. Dit mandaat kan niet veranderd worden door secundaire wetgeving, daarvoor is een verdragswijziging nodig. Wel kan het werkterrein van de ERK uitgebreid worden naar bepaalde organisaties via secundaire EU-wetgeving. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Europese Scholen en Joint Undertakings (waar EU middelen aan te pas komen), waarbij de ERK de audit uitvoert.

6. Waarom ziet het kabinet geen aanleiding voor een opname van de afdrachten (zoals invoerrechten) aan de Europese Unie (EU) in de Nederlandse lidstaatverklaring?

7. In het rapport van de Algemene Rekenkamer bij de EU-lidstaatverklaring wordt geconstateerd dat er weinig aandacht is voor verantwoording over de afdrachten aan de EU, waarom ziet u geen aanleiding om een onderzoek naar de mogelijkheden om zekerheid te krijgen over de basisgegevens voor de statistieken over het Bruto Nationaal Inkomen uit te voeren?

Antwoord vraag 6 en 7

Het kabinet constateert dat de Europese Rekenkamer reeds jaren een positief oordeel geeft over het systeem van de afdrachten Eigen Middelen. Ook gelet op de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie om de betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en juistheid van de Eigen Middelen te bewaken, ziet het kabinet geen aanleiding om haar eerdere besluit te herzien, te weten om de Eigen Middelen niet op te nemen in de Nederlandse Nationale Verklaring.

De Europese Commissie is verantwoordelijk voor het systeem voor de afdrachten van de Eigen Middelen door de lidstaten en baseert zich hierbij op het Besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de EU. De Commissie werkt hierbij samen met de in de lidstaat betrokken instanties. Zij geeft lidstaten zo nodig aanwijzingen om de nationale uitvoering conform de communautaire voorschriften te maken. De controles zijn effectief ingericht hetgeen wordt bevestigd door de Europese Rekenkamer die jaarlijks het financieel beheer van de Eigen Middelen beoordeelt.

Ongeveer driekwart van de Eigen Middelen bestaat uit het BNI-middel. Er bestaat ten aanzien van het BNI een controletoren op Europees niveau alsmede Europese wetgeving waarin de berekeningswijze van het BNI is vastgelegd. In Nederland is het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verantwoordelijk voor de BNI-berekeningen van Nederland, die door Eurostat worden beoordeeld.

Het is de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie om via Europese regelgeving – zo nodig – aanvullende zekerheden te verlangen. In het geval van Nederland is daarvoor geen aanleiding geweest. De kwaliteit van de cijfers van het CBS staat hoog aangeschreven in de EU.

Tot slot is het van belang te constateren dat het kabinet geen bevoegdheden heeft om (politieke) invloed uit te oefenen op de (totstandkoming van) de statistieken van het CBS, vanwege de onafhankelijke positie van deze instantie. Er is geen sprake van een hiërarchische relatie tussen het ministerie van Economische Zaken en het CBS, maar uitsluitend een systeemverantwoordelijkheid. Dat wil zeggen dat de minister van EZ politiek verantwoordelijk is voor relevante wetgeving en voor het budget van het CBS, alsmede voor het in stand houden van de voorwaarden voor een onafhankelijke en publieke productie van kwalitatief goede en betrouwbare statistieken. Deze onafhankelijkheid is voor het kabinet een belangrijke pijler om te waarborgen dat de BNI-cijfers zonder politieke inmenging tot stand komen.

8. De Algemene Rekenkamer constateert dat er in Nederland nog relatief weinig gebruikt wordt gemaakt van de vereenvoudigde procedures voor de structuurfondsen, kunt u toelichten of het kabinet van mening is dat betere voorlichting over deze procedures gewenst is?

Antwoord

Het kabinet heeft een ambtelijke werkgroep opgericht met als doel om beter gebruik te maken van de beschikbare vereenvoudigingen. Voor de voortgang verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 14.

9. Het kabinet blijft zich inzetten voor meer transparantie en betere verantwoording over EU-begrotingsmiddelen, welke actie wordt daartoe ondernomen en hoe wordt dat gedaan?

Antwoord

Voor wat betreft EU-begrotingsmiddelen pleit het kabinet voor betere verantwoording door lidstaten, voor betere rapportages over de effecten van EU-subsidie, voor strikte handhaving van de subsidie- en controleregels door de Europese Commissie en voor meer transparantie over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestedingen per lidstaat. Dit wordt gedaan via de hiertoe strekkende EU-wetgevingstrajecten en via de jaarlijkse Dechargeprocedure. Ook verloopt dit via voorkomende contacten met relevante EU-instellingen en lidstaten. Een voorbeeld daarvan is mijn recente brief aan Eurocommissaris Semeta waarin Nederland aandringt op guidance aan lidstaten bij de invulling van de niet-verplichte Verklaring (zoals opgenomen in het recentelijk herziene Financieel Reglement van de EU-begroting), waarbij Nederland zijn diensten heeft aangeboden aan de Europese Commissie.

10. Om procedurele en inhoudelijke redenen wordt de aanbeveling niet overgenomen dat EU-lidstaten die gelden uit noodfondsen ontvangen een jaarlijkse lidstaatverklaring moeten opstellen. De Algemene Rekenkamer is van mening dat er een oplossing moet komen voor evidente controle-gat bij het Griekse leningenprogramma en stelt voor dit te bespreken in de Eurogroep, bent u hiertoe bereid en welke oplossing ziet u voor het controle-gat?

Het kabinet heeft eerder aangegeven dat de nationale parlementen en nationale rekenkamers via de nationale rijksbegroting over een bilaterale lening zoals de Greek Loan Facility controle kunnen uitoefenen. Het Griekse parlement en de Griekse rekenkamer zijn ook belangrijk bij de controle van de Greek Loan Facility, hoe is dit geregeld in Griekenland en is dit voldoende? Hoe kan in Nederland het parlement en de rekenkamer goed controle uitoefenen op dit specifieke punt?

Antwoord

De Algemene Rekenkamer geeft in het EU-trendrapport 2013 aan dat er voor wat betreft de Griekse Leningfaciliteit en het EFSF geen onafhankelijk onderzoek kan plaatsvinden door een nationale of Europese rekenkamer dan wel een speciaal daartoe opgericht auditcomité (zoals dit bij het ESM het geval is). Dit betekent echter niet dat deze middelen niet zouden worden gecontroleerd en verantwoord. De steun die lidstaten hebben aangevraagd en gekregen via bilaterale leningen onder de Greek Loan Facility of via het EFSF gaat vergezeld met strikte conditionaliteiten. De zogenaamde Trojka (Commissie, ECB en IMF) stelt samen met de lidstaat die steun aanvraagt een Memorandum of Understanding (MoU) op waarin de beleidscondities en maatregelen staan beschreven waar de lidstaat aan moet voldoen om in aanmerking te komen voor financiële steun. Zo zijn diverse tranches bestemd voor de herkapitalisatie van de banken en voor schuld- en tekortfinanciering. Vervolgens gaat de Trojka minimaal ieder kwartaal op missie naar de lidstaat om de voortgang van het leningenprogramma te beoordelen. De Trojka beoordeelt of voldaan is aan de beleidscondities voor die periode uit het MoU. Deze MoU’s en rapporten worden na besluitvorming openbaar gemaakt. Het kabinet is van mening dat de controle van de Europese Commissie, de ECB en het IMF op de besteding van de financiële steun van bilaterale leningen en het EFSF een voldoende waarborg is voor het bereiken van de gewenste beleidscondities. Ik zie daarom geen aanleiding om dit in de Eurogroep te bespreken.

In reactie op uw vragen over de controle van het Nederlandse parlement en de Nederlandse Algemene Rekenkamer het volgende: het Nederlandse parlement kan controle uitoefenen op het Nederlandse aandeel in de Griekse leningfaciliteit en het EFSF via de reguliere bevoegdheden die het parlement heeft ten behoeve van de uitoefening van zijn controlerende taak ten aanzien van de rijksbegroting (op basis van Grondwet artikel 105 lid 3). Relevant voor de Griekse Leningfaciliteit en het EFSF is (het jaarverslag over) de begroting van het departement Financiën. Concreet betekent dit dat het Nederlandse parlement op dit punt controle kan uitoefenen via het goedkeuren van de begroting, waaronder de suppletoire wetten en de slotwet. Anderzijds kan het parlement controle uitoefenen door de dechargeverlening over het gevoerde financieel beheer mede aan de hand van het (departementale) jaarverslag en de rapportage over de verantwoordingsonderzoeken van de Algemene Rekenkamer. Uitoefening van controle op specifieke beleidsuitgaven – zoals een bilaterale lening of garanties aan het EFSF – loopt daarnaast ook via informatie die de regering daarover incidenteel, al dan niet op verzoek, aan het parlement verstrekt. Zo wordt uw Kamer regulier geïnformeerd over de hierboven genoemde kwartaalrapportages van de Trojka.

Een ander deel van uw vragen ziet op de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer. Deze is belast met het onderzoek van de ontvangsten en uitgaven van het Rijk en kan daardoor (via de Rijksbegroting) controle uitoefenen over het Nederlandse aandeel in de Griekse Leningfaciliteit en het EFSF, te weten op grond van de Grondwet (artikel 76) en de Comptabiliteitswet (artikelen 82 en 83). Voor het EFSF onderzoekt de Algemene Rekenkamer bijvoorbeeld de garantiestelling van Nederland. Zij heeft geen bevoegdheden om te controleren wat in Griekenland met het geld gebeurt omdat de Nederlandse Comptabiliteitswet aldaar geen gelding heeft.

Nederland heeft voorts de Griekse rekenkamer benaderd met vragen over hun bevoegdheden en de bevoegdheden van het Griekse parlement ten aanzien van controle op de Griekse Leningfaciliteit en is in afwachting van de beantwoording.

11. Het kabinet wil voldoende inzicht in de continuïteit van de bestedingen en zal zich inzetten voor een conversietabel die daarvoor nodig is, wanneer kan deze tabel gereed zijn?

Antwoord

Het meerjarig financieel kader (MFK) en de diverse uitgavenprogramma’s voor deze nieuwe periode kunnen pas definitief worden vastgesteld nadat de onderhandelingen daarover met het Europees Parlement zijn afgerond. Naar verwachting zal dat in de loop van dit jaar het geval zijn. Daarna zal het kabinet de Europese Commissie verzoeken om in een conversietabel inzichtelijk te maken hoe de uitgavenprogramma’s in het MFK 2014–2020 zich verhouden tot die in het huidige MFK.

12. Het kabinet zal zorgen voor specifiek en meetbaar geformuleerde doelstellingen, maatregelen en indicatoren voor Europees visserijbeleid in Nederland, wanneer is dit gereed?

Antwoord

Voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 wordt in 2013 door Nederland gewerkt aan een Operationeel Programma (OP) en op Europees niveau is er een werkgroep die een aantal uniforme effectindicatoren gaat uitwerken. Naar verwachting zullen uiterlijk in de eerste helft van 2014 de doelen, maatregelen en indicatoren in het OP geformuleerd zijn.

13. Het kabinet wil financiële risico’s wegnemen, die zich voordoen bij Europese visserijprogramma’s, door voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren voor begunstigden, is dit voldoende en welke andere mogelijkheden heeft het kabinet nog meer?

Antwoord

Naast het geven van voorlichtingsbijeenkomsten zal er ook meer ingezet worden op het monitoren van de projecten. Dit zal leiden tot intensiever contact met begunstigden onder andere wanneer zij vertraging oplopen in de uitvoering. Het gaat dus om bewustwording vooraf en om signalering en herinnering tijdens de uitvoering van het project.

14. De bestaande mogelijkheden voor vereenvoudiging worden nog onvoldoende benut en er is een ambtelijke werkgroep aan de slag om te kijken naar bestaande en toekomstige mogelijkheden, wanneer rapporteert deze ambtelijke werkgroep? En hoe worden de begunstigden van de Europese subsidies in Nederland daarbij betrokken?

Antwoord

Doordat de Europese Commissie de vereenvoudigingen pas tijdens de looptijd van de huidige periode heeft geïntroduceerd, is de toepasbaarheid beperkt gebleken. De Nederlandse ambtelijke werkgroep richt zich daarom vooral op de programmaperiode 2014–2020. Gelijktijdig wordt beoordeeld of het mogelijk is om die ook nog in te passen in de huidige periode. De werkgroep heeft gerapporteerd dat er bepaalde vereenvoudigingen in de subsidievoorwaarden mogelijk zijn die tot een veel groter gebruik hiervan zullen leiden. Deze zullen in de nationale subsidiabiliteitsregels worden geïmplementeerd. Bij deze werkgroep zijn geen begunstigden betrokken omdat de benodigde praktijkexpertise reeds vertegenwoordigd was door de regionale managementautoriteiten.

15. Het kabinet neemt heel veel aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over, hoe gaat het kabinet aan de Kamer rapporteren over de voortgang en opvolging van de overgenomen aanbevelingen?

Antwoord

Het kabinet rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer over de kwaliteit en de verbeteringen in het financieel beheer via de Nationale Verklaring. Daarnaast zal de Algemene Rekenkamer in mei 2013 in haar rapportage over de Nationale Verklaring beoordelen of haar aanbevelingen zijn opgevolgd.

16. Is er een maximale geldigheidsduur of verplichte evaluatie van het nieuw aangenomen Financieel Reglement voor de Europese Unie en wijkt de wetgevingsprocedure voor een wijziging van het Financieel Reglement af van de normale Europese wetgevingsprocedure?

Antwoord

Artikel 211 van het huidige Financieel Reglement bepaalt dat de verordening wordt herzien telkens wanneer zulks nodig is en in elk geval uiterlijk twee jaar voor afloop van het eerste meerjarig financieel kader na 2013. Dit betekent dat in ieder geval een herziening moet plaatsvinden ultimo 2018, twee jaar voor afloop van het meerjarig financieel kader 2014–2020. Overigens duurde de heronderhandeling van het huidige Financieel Reglement ongeveer twee jaar (najaar 2010-najaar 2012). Wijziging van het Financieel Reglement geschiedt via de gewone EU-wetgevingsprocedure dus met medebeslissingsbevoegdheid van het Europees Parlement en gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad na een voorstel van de Europese Commissie.

Naar boven