33 826 Mensenrechten in Nederland

Nr. 36 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 december 2020

Graag bied ik u hierbij de kabinetsreactie aan op de nationale baseline assessment «Bedrijfsleven & mensenrechten – Een onderzoek naar de stand van de implementatie van de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights in Nederland» die is uitgevoerd door het College voor de Rechten van de Mens. Het onderzoek is als bijlage bij deze brief gevoegd1.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Achtergrond onderzoek

In juni 2011 nam de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) aan. De UNGP’s zijn ontwikkeld onder leiding van VN-Speciaal Vertegenwoordiger John Ruggie en bestaan uit drie pilaren. De eerste pilaar van de UNGP’s herbevestigt de plicht van staten om mensenrechten te respecteren, ook in relatie tot het bedrijfsleven. De tweede pilaar is gericht op de verantwoordelijkheid die bedrijven hebben om mensenrechten te respecteren, ook wanneer de staat zijn beschermingsplicht niet nakomt. De derde pilaar betreft de noodzaak om slachtoffers van mensenrechtenschendingen door activiteiten van bedrijven mogelijkheden te geven tot herstel.

De UNGP’s vragen staten om de richtlijnen in de praktijk te vertalen door middel van een Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten (NAP). Nederland was in 2014 één van de eerste Europese landen die dit heeft gedaan. Zes jaar later zijn de actiepunten uit dat plan uitgevoerd of vormen zij doorlopende verplichtingen. Ons werk op bedrijfsleven en mensenrechten is echter nooit af. De COVID-19 pandemie heeft wereldwijd laten zien hoe kwetsbaar mensenrechten nog steeds zijn, en bedreigt de voortgang die hier de afgelopen jaren op geboekt is. Deze zorgelijke omstandigheden vragen om een duidelijk actieplan voor het Nederlandse beleid op het terrein van bedrijfsleven en mensenrechten, in lijn met onze waarden en een uitgesproken ambitieniveau. Het NAP is aan herziening toe, en dat is ook gevraagd door de Kamer.2 Dit herzieningsproces is in het najaar van 2019 gestart.

De UNGP’s raden aan om een national baseline assessment (NBA) uit te voeren alvorens een (nieuw) NAP op te stellen. Een NBA dient om de stand van zaken wat betreft de implementatie van de UNGP’s in een land te beschrijven. Hierbij wordt aangegeven wat goed gaat en wordt geïdentificeerd waar wetgeving en beleid, indien nodig, aangescherpt kunnen worden. Het College voor de Rechten van de Mens (hierna: College) heeft, in samenwerking met het Deense Mensenrechteninstituut en de Universiteit Utrecht, in de periode januari 2020 tot september 2020 voor Nederland een onafhankelijke NBA uitgevoerd.

Voor het NBA is gekeken naar drie zaken. Ten eerste beschrijft het College de nationale en internationale ontwikkelingen op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten sinds 2014. Ten tweede is het Nederlandse NAP uit 2014 geëvalueerd. Hierbij is gekeken naar de impact van het NAP en de uitvoering van de actiepunten. Ten derde gaat het NBA op basis daarvan in op de huidige staat van de implementatie van de UNGP’s in Nederland. In deze kabinetsreactie wordt ingegaan op de belangrijkste bevindingen van het NBA.

Het NBA heeft zich vooral gericht op de eerste en derde pilaar van de UNGP’s. De tweede pilaar, de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren, is volgens het College namelijk ruimschoots onderzocht als onderdeel van de gelijktijdige herziening van het IMVO-beleid.3 In het NBA zijn de conclusies uit de betreffende studies voor deze herziening overgenomen.

Ontwikkelingen sinds eerste NAP 2014

Sinds de UNGP’s in 2011 unaniem werden aangenomen, zijn zij in een breed scala aan internationale standaarden opgenomen. Voorbeelden zijn de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de standaarden van de International Finance Corporation, de private tak van de Wereldbank.4 Hiermee hebben de UNGP’s brede erkenning gekregen als de gezaghebbende internationale standaard inzake bedrijfsleven en mensenrechten.

Ook op Europees niveau hebben de UNGP’s een plaats gekregen in het beleid. Zo is in 2018 de Europese richtlijn voor niet-financiële rapportage in werking getreden, die bedrijven met meer dan 500 werknemers verplicht om bekend te maken hoe zij omgaan met sociale uitdagingen en milieu.5 Daarnaast treedt in 2021 de EU-richtlijn Conflictmineralen in werking, die Europese importeurs van mineralen uit conflict- en risicogebieden verplicht tot gepaste zorgvuldigheid.6

Verder heeft de Europese Commissie onlangs aangekondigd met een initiatief, mogelijk wetgevend, op Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te komen. Gepaste zorgvuldigheid is hier onderdeel van. Met het oog op een gelijk speelveld en een grotere impact in productielanden is Nederland voorstander van maatregelen op Europees niveau. Het kabinet kijkt dan ook uit naar het aangekondigde initiatief van de Commissie.

In Nederland vinden de UNGP’s onder andere hun weg binnen de Wet zorgplicht kinderarbeid die in 2019 is aangenomen en ondernemingen verplicht gepaste zorgvuldigheid toe te passen om te voorkomen dat zij goederen en diensten leveren die met kinderarbeid tot stand zijn gekomen. De wet vraagt om gepaste zorgvuldigheid in de (internationale) keten en is daarmee een voorbeeld van een verplichting op het gebied van IMVO. Een aantal elementen uit de wet moet nog worden uitgewerkt, voordat zij in werking kan treden.7

Verder is op 1 januari 2020 de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) in werking getreden.8 Deze wet maakt het mogelijk schadevergoedingen in een gezamenlijke procedure collectief af te handelen. In potentie vergroot de wet de toegang tot herstel voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen door toedoen van Nederlandse bedrijven, aangezien het niet meer noodzakelijk is individueel te procederen om schadevergoeding te vorderen. Vanwege de korte termijn waarop de wet van kracht is, is het evenwel nog te vroeg om de effecten van de wet te evalueren.

Samenvatting NBA

Het NBA concludeert dat over het algemeen, beleid en wet- en regelgeving met betrekking tot bedrijfsleven en mensenrechten in Nederland goed ontwikkeld zijn. Zo wordt benoemd dat Nederland een breed scala aan mensenrechtenverdragen heeft geratificeerd en de bestaande Nederlandse wetgeving voorziet in een brede bescherming tegen schendingen van mensenrechten. Door als één van de eerste landen een NAP te publiceren gaf Nederland ook als één van de eerste landen invulling aan de UNGPs.

Het NBA benoemt ook dat de toegankelijkheid van informatie over de UNGP’s en de OESO-richtlijnen via (semi-)overheidsorganen sterk is toegenomen sinds 2014, wat een belangrijk actiepunt was in het NAP van 2014. Zo bieden de sites van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Ondernemersplein informatie over de UNGP’s, de OESO-richtlijnen en hoe gepaste zorgvuldigheid kan worden toegepast. Ook is er door MVO-Nederland een MVO-risicochecker ontwikkeld waar ondernemingen gebruik van kunnen maken.

Het onderzoek signaleert evenwel een aantal aandachtspunten. Bij pilaar 1 wordt benoemd dat de inzet van de overheid kan worden versterkt door de beleidscoherentie te vergroten. Een bevinding hierbij is een gebrek aan bredere integratie van mensenrechten en de UNGP’s in beleidsinstrumenten, zoals het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie.

In relatie tot pilaar 2 wordt geconcludeerd dat een minderheid (35 procent) van de grote bedrijven in Nederland voldoet aan de verwachting dat zij de UNGP’s en OESO-richtlijnen onderschrijven.9 Mede in navolging van deze conclusie wordt een voorstel gedaan voor een vernieuwde mix van bindende en niet-bindende maatregelen. Deze voorstellen zijn in lijn met de IMVO-beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap».10

Bij pilaar 3 wordt benoemd dat er nog een aantal barrières lijkt te bestaan voor een effectieve toegang tot herstel, zowel juridisch als niet-juridisch. De onderzoekers raden aan om onder andere te kijken naar juridische hervormingen en het uitbreiden van niet-juridische klachtenmechanismen. Deze aandachtspunten worden verderop in deze brief in meer detail behandeld.

Daarnaast concluderen de onderzoekers dat het vorige NAP vooral descriptief was. Met het oog op de benoemde behoefte aan meer beleidscoherentie, stellen zij dat het nieuwe NAP een ambitieuzere beleidsagenda mag vormen met duidelijkere actiepunten, doelstellingen en monitoring. Daarmee kan het NAP richting geven aan het Rijksbrede beleid over bedrijfsleven en mensenrechten.

De bevindingen van het NBA zijn op 24 september jl. besproken in een multi-stakeholderdialoog met deelnemers uit het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en kennisinstituten. De belangrijkste punten die naar voren kwamen waren: het belang van beleidscoherentie, meer en concretere informatievoorziening vanuit de posten op gebied van mensenrechtenrisico’s, en goede samenwerking met lokale organisaties met betrekking tot toegang tot herstel. Deze uitkomsten komen overeen met de bevindingen in het NBA en neemt het kabinet graag ter harte. Het kabinet onderschrijft het belang van beleidscoherentie en deelt de analyse dat een goede samenwerking met lokale stakeholders een effectieve inzet van beleidsinstrumenten op gebied van mensenrechten en bedrijfsleven kan versterken en mogelijke toegang tot herstel kan bevorderen.

Kern kabinetsinzet

Op basis van de bevindingen van het NBA en de multi-stakeholderdialoog zal het kabinet de volgende zaken incorporeren in het nieuwe NAP:

Pilaar 1

  • Het nieuwe NAP zal functioneren als een Rijksbrede, coherente beleidsagenda op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten. Hiermee wordt beoogd de relevante beleidsinstrumenten optimaal in te zetten.

  • Het kabinet streeft ernaar dat het nieuwe NAP duidelijke tijdslijnen zal bevatten voor de implementatie van haar actiepunten, en concrete meetpunten die gebruikt kunnen worden om de voortgang te monitoren.

  • Het kabinet zal lokale partijen afdoende horen bij de herziening van het NAP.

  • Het kabinet zal kijken naar mogelijkheden om zowel de Rijksinkoop als aanbestedings- en subsidiekaders meer in lijn te brengen met de verplichtingen en verantwoordelijkheden die passen bij IMVO.

  • Er zal geïnventariseerd worden of er bij Nederlandse bedrijven de behoefte bestaat aan aanvullende specifieke instrumenten voor het ondernemen in conflictgebieden.

Pilaar 2

  • De maatregelen die volgen uit de herziening van het Nederlandse IMVO-beleid zullen worden opgenomen in het nieuwe NAP. Het NAP sluit dan ook aan bij de uitkomsten van het IMVO-traject.

Pilaar 3

  • Het kabinet beoogt in het nieuwe NAP een accuraat beeld te schetsen van het landschap voor de toegang tot herstel (d.w.z. de verschillende juridische en niet-juridische mechanismen en hun complementariteit).

  • Het kabinet zal meer informatie ophalen over de omvang van de behoefte aan rechtsbijstand bij internationale aansprakelijkheidszaken.

  • Het kabinet zal zich op Europees niveau inzetten voor een gepaste zorgvuldigheid verplichting, waarvan toegang tot herstel en verhaal, waar gepast, één van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid vormt.

  • Daarnaast zal het voorziene IMVO-steunpunt zorgen voor informatie voor bedrijven, specifiek ook MKB, over het onderdeel klachten- en geschillenmechanismen van gepaste zorgvuldigheid.

Uitwerking

Pilaar 1 en beleidscoherentie

Het NBA sluit zich aan bij recente adviezen van de AIV en de SER om een integrale visie op mensenrechten te incorporeren in alle relevante beleidsinstrumenten.11 Binnen het NBA worden hier diverse concrete punten onder gevat, zoals de aanpak van mensenrechtenschendingen binnen Nederland, het toetsings- en inkoopbeleid van de overheid en de rol van het Nederlandse postennetwerk bij het voorkomen van schendingen door Nederlandse ondernemingen en hun partners. Door een duidelijke, mensenrechtelijke beleidsagenda op te stellen, kunnen bestaande en nieuwe beleidsinstrumenten elkaar versterken. Deze beleidsagenda en integrale visie moet van toepassing zijn op mensenrechten in de internationale context evenals mensenrechten binnen Nederland. Volgens de onderzoekers gebeurt dit op het moment nog te weinig.

Een integrale mensenrechtenvisie (nationale en internationale context)

Het is belangrijk te benoemen dat het bij bovengenoemde beleidscoherentie niet zozeer gaat om het conformeren van nationale wet- en regelgeving aan mensenrechtelijke normen. Dit vindt namelijk al plaats via de toetsing aan het Integraal Afwegingskader. De onderzoekers stellen echter dat ook in Nederland, ondanks de bestaande beleidsinstrumenten, duidelijke schendingen van mensenrechten door ondernemingen plaatsvinden. Hierbij kan gedacht worden aan vormen van arbeidsuitbuiting of discriminatie. Waar dit bij het Nederlandse buitenlandbeleid wordt gezien als mensenrechtelijk vraagstuk, wordt dergelijke problematiek binnen Nederland zelden in de context van mensenrechten geplaatst, maar eerder gezien als onderdeel van arbeidswetgeving en Collectieve Arbeidsovereenkomsten.

Het NBA noemt als voorbeeld de Actieplannen Arbeidsmarktdiscriminatie uit 2014 en 2018.12 Deze documenten zouden geen verwijzing maken naar andere beleidsterreinen of relevante mensenrechtenkaders. Een integrale blik op de vraag hoe andere beleidsterreinen samenhangen met de bescherming van mensenrechten zou volgens de onderzoekers meer recht doen aan de implementatie van de UNGP’s en voorkomen dat verschillende regelgeving elkaar tegenspreekt of dat er afzonderlijke kaders worden gecreëerd. Dit zou ook de effectieve inzet van al bestaande beleidsinstrumenten kunnen versterken. Als positief voorbeeld noemen de onderzoekers de integrale programma-aanpak «Samen tegen Mensenhandel», waarin er interdepartementaal wordt samengewerkt en expliciet wordt verwezen naar relevante kaders voor bedrijfsleven en mensenrechten, zoals de OESO-richtlijnen.13

Het kabinet neemt deze aandachtspunten over een integrale mensenrechtenvisie graag ter harte. De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het integreren van mensenrechten in zijn beleid. Voorbeelden die ook worden genoemd in het NBA zijn de integratie van de UNGP’s en OESO-richtlijnen bij uitvoeringsinstanties zoals de RVO en Atradius, de opname van deze richtlijnen in het internationale sociale voorwaarden (ISV)-kader voor duurzaam Rijksinkoopbeleid en de cursus Business and Human Rights voor rijksambtenaren. Ook is in december 2019 het «Nationaal Actieplan Mensenrechten 2020» gepubliceerd, waarin wordt beschreven hoe het kabinet de mensenrechten in Nederland wil beschermen en bevorderen, wat daarbij de doelstellingen en prioriteiten zijn en welke rol andere organen, instellingen en burgers daarbij hebben.14

Mensenrechtenperspectief in nationale context – Rijksinkoop

Desalniettemin deelt het kabinet de analyse dat het mensenrechtenperspectief nog in grotere mate meegenomen kan worden in het Nederlandse beleid. Voor wat betreft inkoop en subsidies verschilt de mate waarin en de wijze waarop overheden via deze instrumenten op (I)MVO sturen. Voor Rijksinkoop is de Rijksinkoopstrategie Inkopen met Impact het uitgangspunt. Hierin zijn concrete doelen bepaald voor het maken van impact op verschillende thema’s zoals duurzaamheid, innovatie en mensenrechten. Voor het thema ISV, dat zich richt op het voorkomen of aanpakken van misstanden op het gebied van arbeidsomstandigheden, mensenrechten en milieu in de toeleveringsketen, is aansluiting gezocht bij de OESO-richtlijnen en wordt gepaste zorgvuldigheid gevraagd van opdrachtnemers. Dit Rijksbeleid geldt verplicht binnen tien Rijksinkoopcategorieën, maar wordt ook door medeoverheden vrijwillig toegepast. Het kabinet zal kijken naar mogelijkheden om zowel de Rijksinkoop als aanbestedings- en subsidiekaders meer in lijn te brengen met de verplichtingen en verantwoordelijkheden die passen bij IMVO.15

Mensenrechtenperspectief in nationale context – EZK-instrumentarium

RVO is op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) dit jaar een onderzoek gestart naar manieren waarop een IMVO-kader uitgaande van de OESO-richtlijnen (en eventueel aanvullende richtlijnen) kan worden gehanteerd bij de verschillende EZK-instrumenten waarvoor dit nog niet het geval is. EZK zal op basis van de resultaten van dit onderzoek starten met het stapsgewijs en proportioneel invoeren van dergelijke kaders.16

Mensenrechtenperspectief in internationale context

Op internationaal vlak wordt het Nederlandse postennetwerk in het NBA genoemd. Als kenniscentra voor de landen waar zij zijn gevestigd, kunnen ambassades en consulaten belangrijke schakelpunten zijn voor Nederlandse bedrijven en organisaties bij het ondernemen in het buitenland. Nederlandse posten kunnen bedrijven ondersteunen in het voorkomen van mensenrechtenschendingen door hen te informeren over risicofactoren. Zoals is opgemerkt in het NBA, zijn de IMVO-richtlijnen voor de posten in 2019 aangepast. Het kabinet heeft tijdens de behandeling van de BHOS-begroting van 2020 toegezegd dat zij aan de Kamer zal rapporteren hoe de implementatie van de richtlijnen verloopt. Om hier meer inzicht in te krijgen wordt momenteel een pilot uitgevoerd met een aantal posten.17

Mensenrechtenperspectief in internationale context – informatiewinning lokale partijen

Een ander internationaal aspect is de informatiewinning bij lokale partijen in internationale waardeketens voor Nederlands beleid dat (potentieel) grensoverschrijdende implicaties heeft. Het NBA benoemt dat de expertise en visie van lokale NGO’s, bedrijven, stakeholders en kwetsbare groepen, zoals inheemse bevolkingen en vrouwen, te weinig wordt meegenomen in beleidsafwegingen van de Nederlandse overheid die hen mogelijk raken. Dit geldt volgens de onderzoekers ook voor de betrokkenheid van rechthebbenden bij bilaterale investeringsakkoorden. Terwijl de onderzoekers positief zijn over de integratie van duurzaamheid, mensenrechten, de UNGP’s en OESO-richtlijnen in de modeltekst voor investeringsakkoorden uit 2018, stellen zij dat de belangen van lokale rechthebbenden en stakeholders hier verder in betrokken zouden moeten worden om mogelijke negatieve effecten van investeringen en bedrijfsprocessen te voorkomen.18

Het kabinet deelt de analyse dat een goede inbreng van lokale stakeholders een effectieve inzet van beleidsinstrumenten op gebied van mensenrechten en bedrijfsleven kan versterken. De Nederlandse posten werken hierom al veelvuldig samen met lokale organisaties. Hierbij gaat het niet alleen om wederzijdse informatievoorziening, maar ook om het uitvoeren of ondersteunen van lokale projecten die uitvoering geven aan het bredere Nederlandse buitenland-, handels- en ontwikkelingsbeleid gerelateerd aan bedrijfsleven en mensenrechten. Als onderdeel van de herziening van het IMVO-beleid is ook gesproken met lokale belanghebbenden en organisaties. Het kabinet heeft als voornemen om deze groepen ook te betrekken bij de herziening van het NAP. Hiermee zal de Nederlandse inzet op bedrijfsleven en mensenrechten worden versterkt en worden mogelijke negatieve nevengevolgen meegenomen in de beleidsafweging.

Mensenrechtenperspectief in internationale context – investeringsakkoorden

De stelling uit het NBA dat investeringsbeschermingsakkoorden een barrière kunnen vormen voor effectieve bescherming door staten tegen mensenrechtenschendingen, onderschrijft het kabinet niet. Investeringsakkoorden beknotten overheden niet om regelgeving in te voeren en te handhaven in het publieke belang. Dat geldt ook voor mensenrechten. Dit zogenaamde «right to regulate» heeft een sterke rechtsbasis in het internationaal publiekrecht, namelijk het principe van staatssoevereiniteit. Op basis van dit principe hebben staten het inherente recht om wet- en regelgeving vast te stellen binnen hun landsgrenzen ten behoeve van de openbare orde. Dit geldt ook voor mensenrechten. Handels- en investeringsakkoorden vormen geen inbreuk op dit recht. In investeringsakkoorden en handelsakkoorden met investeringsbeschermingsbepalingen van de nieuwe generatie, zoals degenen die recentelijk door de EU met derde landen als Singapore en Canada zijn gesloten, wordt dit recht daarbovenop juist nadrukkelijk geëxpliciteerd. Daarmee wordt gewaarborgd dat overheden hun beleidsruimte behouden. Ook de Nederlandse modeltekst op basis waarvan Nederland (her)onderhandelt met derde landen over bilaterale investeringsakkoorden, bevat een dergelijk clausule

De onderzoekers stellen voorts dat de belangen van lokale rechthebbenden en stakeholders beter zouden moeten worden vertegenwoordigd, om mogelijke negatieve effecten van investeringen en bedrijfsprocessen te voorkomen. Sinds inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon vallen directe buitenlandse investeringen onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie (EU). Een deel van de investeringsakkoorden waar Nederland partij bij is, loopt daarom via de EU. Nederland zet zich in Brussel in voor het monitoren en handhaven van afspraken rondom bedrijfsleven en mensenrechten. Het kabinet ziet deze waarden ook terug bij de onderhandelingen van Europese handels- en investeringsverdragen. Wat betreft reeds uitonderhandelde investeringsakkoorden, en handelsakkoorden met investeringsbeschermingsbepalingen, is het kabinet van mening dat de Europese inzet op het gebied van investeringsbescherming (het zogenoemde Investment Court System, ICS) op adequate wijze ruimte geeft voor de inbreng van belanghebbenden door middel van de «amicus curiae» procedure. Dit geldt ook voor de Nederlandse modeltekst voor bilaterale investeringskoorden. Deze geeft ruimte voor de inbreng van lokale belanghebbenden, en weegt deze mee.

Mensenrechtenperspectief in internationale context – ondernemen in conflictgebieden

Als laatste benoemt het NBA dat er in Nederlandse beleidsinstrumenten geen speciale aandacht wordt besteed aan de hogere risico’s op mensenrechtenschendingen bij het ondernemen in conflictgebieden. De onderzoekers concluderen dat er geen specifieke instrumenten bestaan in Nederland om bedrijven hierin te begeleiden.

Het kabinet herkent zich ten dele in deze analyse. De afgelopen 15 jaar is een groot aantal internationale standaarden en richtlijnen ontwikkeld op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten. Een belangrijk deel van deze richtlijnen is gericht op conflictgebieden, zoals de OESO-richtlijnen voor verantwoorde handel in mineralen uit conflictgebieden.19 De eerder al genoemde EU-richtlijn Conflictmineralen is een ander, recent voorbeeld. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er wel degelijk richtlijnen bestaan die bedrijven kunnen gebruiken om verantwoord te ondernemen in conflictgebieden.

Het kabinet erkent echter wel dat deze internationale richtlijnen niet geëxpliciteerd zijn in de Nederlandse Leidraad Geïntegreerde Benadering of andere Nederlandse beleidsinstrumenten gericht op conflictgebieden.20 Alhoewel de gepaste zorgvuldigheid-processen zoals beschreven in de UNGP’s en de OESO-richtlijnen niet fundamenteel anders zijn voor conflictgebieden, stelt het kabinet dat er logischerwijs aanvullende risico’s kunnen bestaan voor mensenrechtenschendingen. Het kabinet zal inventariseren of er behoefte is bij Nederlandse bedrijven voor specifieke instrumenten bij het ondernemen in conflictgebieden. Als dit het geval is, zal het opstellen of expliciteren van dergelijke instrumenten in bestaande en nieuwe beleidsinstrumenten een actiepunt zijn van het nieuwe NAP.

Mensenrechtenperspectief in internationale context – VN-verdrag Bedrijfsleven en Mensenrechten

Naast maatregelen op nationaal en Europees niveau blijft Nederland zich ook constructief inzetten voor een mondiale aanpak in het kader van de VN. Zoals het kabinet al schreef in de brief aan uw Kamer op 12 november 201921 staat het open voor gesprekken over een VN Verdrag Bedrijfsleven en Mensenrechten. Het benadrukt hierbij dat een dergelijk instrument geschikt moet zijn voor het na te streven doel, effectief moet kunnen worden geïmplementeerd en gehandhaafd, en voldoende draagvlak moet hebben. Een eerste stap hierbij is een juridische analyse en gezamenlijke visie op EU-niveau, met aandacht voor een EU-onderhandelingsmandaat en op de Europese mogelijkheden voor toegang tot herstel.

Proces en tijdspad

Het kabinet beoogt dat het nieuwe NAP een omvattende en coherente beleidsagenda vormt, dat richting kan geven aan het Nederlandse overheidsbeleid op bedrijfsleven en mensenrechten. Om deze reden vindt de herziening van het NAP plaats met hulp van een interdepartementale werkgroep. In het nieuwe NAP zullen ook duidelijke actiepunten en monitoringsmogelijkheden worden opgenomen, waarmee gevraagd aanscherpingen worden doorgevoerd ten opzichte van het eerste NAP. In lijn met de BHOS nota «Investeren in perspectief», waarin het werken aan gendergelijkheid en de versterking van de positie van vrouwen en meisjes een dwarsdoorsnijdend doel is, zal de herziening van het NAP door een genderlens worden bekeken en zal er gebruikt worden gemaakt van de beschikbare tools zoals de Gender dimensions van de Guiding Principles on Business and Human Rights.22 Het kabinet verwacht het herziene NAP najaar 2021 naar de Kamer te sturen.

Pilaar 2

De onderzoekers stellen vast dat al voldoende onderzoek is gedaan naar de verantwoordelijkheden van bedrijven, als onderdeel van het herzieningsproject «IMVO-maatregelen in perspectief». Zodoende hebben zij zich in het NBA voornamelijk gericht op de pilaren 1 en 3. Voor pilaar 2 zijn de inzichten uit de eerdere onderzoeken overgenomen.

Uit de aangehaalde onderzoeken komt onder andere naar voren dat een minderheid (35 procent) van de grote bedrijven in Nederland de UNGP’s en de OESO-richtlijnen onderschrijft als referentiekader voor hun internationale activiteiten.23 Het kabinet heeft de afgelopen jaren voornamelijk ingezet op een vrijwillig IMVO-beleid, waarbij bedrijven op hun eigen verantwoordelijkheden werden aangesproken en de benodigde informatie en ondersteuning werd geboden.24 In de nota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap», concludeert het kabinet dat aanvullende maatregelen nodig zijn en worden de hoofdlijnen van nieuw IMVO-beleid aangekondigd.25 Kern hiervan is een brede gepaste zorgvuldigheid verplichting, op Europees niveau, aangevuld met een IMVO-steunpunt voor bedrijven. Wanneer dwingende maatregelen worden geïntroduceerd, dient echter wel goed rekening te worden gehouden met de regeldruk voor bedrijven en de proportionaliteit. In het nieuwe NAP zal de uitwerking van de maatregelen uit het nieuwe IMVO-beleid nader worden toegelicht. Het NAP schetst daarmee een integraal samenhangend beeld van het hele kabinetsbeleid op bedrijfsleven en mensenrechten.

Pilaar 3

Op het gebied van de toegang tot herstel concludeert het NBA dat er verschillende verbeteringen mogelijk zijn. Het vorige NAP uit 2014 was beperkt tot het recht op een effectieve remedie en bevatte weinig actiepunten, op het laten uitvoeren van een onderzoek naar de stand van het Nederlandse recht in het licht van de UNGP’s na.26 Het NBA concludeert dat hierdoor een overkoepelende visie op een «landschap» van verschillende vormen van remedie en rechtsherstel ontbreekt. Een nieuw NAP zou volgens de onderzoekers dieper kunnen ingaan op de verhoudingen tussen de verschillende mechanismen onderling en tussen klachtenmechanismen en andere maatregelen op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven. Tegen deze achtergrond benoemt het NBA een aantal mogelijke barrières voor de toegang tot herstel voor slachtoffers van mensenrechtendingen, zowel juridisch als niet-juridisch.

Juridisch mechanismen – grensoverschrijdende zaken

Het NBA signaleert mogelijke juridische barrières in grensoverschrijdende zaken, waarbij het schadeveroorzakende handelen in het buitenland plaatsvond en deels verweten werd aan een Nederlandse vennootschap en deels aan een in het buitenland gevestigde dochteronderneming. Het Nederlandse procesrecht voorziet in bevoegdheidsgronden voor de Nederlandse rechter om dit soort zaken in behandeling te nemen. Het NBA uit evenwel de zorg dat op het geschil inhoudelijk buitenlands recht van toepassing is, met mogelijk minder remedies voor slachtoffers dan het Nederlandse recht. Dit komt omdat, volgens de Rome II-verordening, het recht van de plaats waar de schade zich voordeed, van toepassing is op een onrechtmatige daad. Volgens het NBA is het voor de toepassing van gepaste zorgvuldigheid verplichtingen van belang dat Nederlands recht van toepassing is. De Rome II-verordening kent uitzonderingen als gevolg waarvan Nederlands recht wel van toepassing kan zijn, wat volgens de NBA de hiervoor gesignaleerde zorg nuanceert. De NBA noemt de uitzondering die geldt wanneer het toepasselijke buitenlandse recht kennelijk onverenigbaar is met de Nederlandse openbare orde. Het kabinet onderschrijft de nuancering van deze zorg en voegt daar de uitzondering aan toe, dat in geval van milieuschade het recht van toepassing kan zijn van het land waarin de onrechtmatige daad is gepleegd. In dat geval kan bij Nederlands recht worden uitgekomen, als bijvoorbeeld een Nederlandse moedermaatschappij wordt verweten onzorgvuldig te hebben gehandeld door in besluitvorming en toezicht op de dochtermaatschappij onvoldoende te hebben gezorgd dat de dochter milieuschade voorkwam.

Daarnaast signaleert het NBA een mogelijke barrière in het kader van de tenuitvoerlegging van vonnissen in niet-EU-landen (buiten het toepassingsbereik van de EEX-verordening27), die zijn gewezen tegen buitenlandse dochterondernemingen van Nederlandse vennootschappen. Deze zorg wordt door het kabinet en ook andere landen gedeeld. Op 2 juli 2019 is tijdens de 22ste diplomatieke sessie van de Haagse Conferentie het Verdrag inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in civiele en handelszaken aangenomen.28 Dit verdrag beoogt meer eenheid en zekerheid te creëren over onder meer de tenuitvoerlegging van vonnissen wereldwijd. Het verdrag is nog niet in werking getreden. De Europese Commissie houdt zich bezig met de voorbereiding van aansluiting bij dit verdrag.

Juridisch mechanismen – bewijsrecht

Het NBA benoemt daarnaast een aantal praktische barrières voor de juridische toegang tot herstel. Een van deze mogelijke barrières is de potentieel ongelijke informatiepositie tussen partijen, waarbij interne bedrijfsinformatie noodzakelijk kan zijn voor slachtoffers om te kunnen procederen. Een gerelateerd aspect hierin is de bewijslast in aansprakelijkheidszaken, waarbij het voor slachtoffers lastig kan zijn om de bewijzen te verkrijgen die nodig zijn voor hun proces. Ook benoemt het NBA dat de hoge kosten die gepaard gaan met complexe internationale zaken een obstakel kunnen vormen voor het aanspannen van een proces.

Het kabinet heeft recent een wetsvoorstel gedaan voor de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht.29 Partijen zijn verplicht om voorafgaand aan een procedure de relevante informatie zoveel als mogelijk te verzamelen en met elkaar te delen. Als een partij niet beschikt over documenten die voor haar procespositie van belang zijn, kan zij hiervan inzage vragen bij de wederpartij of een derde, eventueel door tussenkomst van de rechter. De verbetering van dit inzagerecht is een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel. Door de toegankelijkheid tot informatie waarop recht op inzage bestaat te verduidelijken, zou het zo moeten zijn dat er ten aanzien van de relevante feiten geen ongelijke informatiepositie tussen partijen bestaat die inbreuk maakt op het beginsel van een eerlijk proces. Het kabinet is er tegelijkertijd waakzaam voor dat met het inzagerecht documenten worden verstrekt die niet relevant zijn voor de procedure of waarbij geen concreet belang bij de informatievragende partij aanwezig is. Aan het recht op inzage zijn daarom noodzakelijke voorwaarden verbonden die er vooral toe strekken te voorkomen dat er wordt gevist naar informatie waarbij geen concreet belang bestaat of waarvan het bestaan niet bekend is (zogeheten fishing expeditions). De informatievragende partij zal haar verzoek om inzage daarom voldoende concreet moeten onderbouwen. Met deze eis wordt voorzien in een passend evenwicht tussen de belangen van de informatievragende partij en die van de informatiebezitter.

Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen aan in de bepalingen van het bewijsrecht over de bewijslast of de bewijslastverdeling. Het is op het moment zo geregeld dat de partij die de feiten stelt, daarvan ook de bewijslast (en het bewijsrisico) draagt. Echter kan de rechter al op verschillende manieren rekening houden met een ongelijke informatiepositie tussen de partijen, bijvoorbeeld door zwaardere eisen te stellen aan de partij zonder kennisachterstand of door de sterkere partij een feitelijk vermoeden te laten ontkrachten, in plaats van dat de partij met een kennisachterstand deze moet bewijzen. Het kabinet concludeert op basis daarvan dat tegemoet wordt gekomen aan de geuite zorg dat de bewijslast een potentiële barrière vormt voor de toegang tot herstel.

Juridisch mechanismen – rechtsbijstand

Voor de procedurekosten bestaat in Nederland de rechtsbijstand, waarop buitenlandse gedupeerden onder bepaalde voorwaarden bij zaken in Nederland ook aanspraak kunnen maken. De ervaring toont aan dat buitenlandse gedupeerden van dochterondernemingen van Nederlandse moederbedrijven in Nederland via de Raad voor de Rechtsbijstand hier in de praktijk gebruik van hebben gemaakt.30 Zoals eerder aangegeven is het door het aannemen van de WAMCA ook mogelijk geworden om collectief te procederen en zo mogelijke procedurekosten onderling te verdelen.

De Raad voor de Rechtsbijstand heeft in dit verband aangegeven dat het adequaat financieren van complexe en veelomvattende procedures een zware belasting vormt voor het beschikbare budget.31 Het kabinet heeft de afgelopen jaren de nadruk gelegd op het verduurzamen van de rechtsbijstand binnen Nederland om haar toekomstbestending te maken.32 Gezien de potentieel hoge kosten van onder andere internationale aansprakelijkheidszaken wil het kabinet meer informatie ophalen over de omvang van het probleem dat in het NBA geconstateerd is, alvorens hier maatregelen aan te verbinden.

Niet-juridische mechanismen

Een met juridische mechanismen verbonden instrument is de toegang tot niet-juridische remediemechanismen, die een kostenbesparend, complementair onderdeel kunnen vormen voor de toegang tot herstel. Het NBA benoemt in dit opzicht het Nederlandse Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (het NCP) en een klachtenmechanismen bij bedrijven zelf. Daarnaast benoemt het NBA de wens voor een toegankelijk centraal informatiepunt waartoe potentiële slachtoffers zich kunnen wenden om te achterhalen welke (niet-juridische) mechanismen beschikbaar zijn om herstel of verhaal te halen.

Niet-juridische mechanismen – NCP

Het NBA concludeert dat het NCP functioneert in lijn met internationale richtlijnen en internationaal wordt gewaardeerd. Het NBA constateert echter wel een «onderbezetting en een gebrek aan financiële middelen» bij het NCP, wat «in contrast [staat] met de uitbreiding van het takenpakket van het NCP zoals aangekondigd in het NAP»33.

Het kabinet erkent het belang van een goed functionerend NCP, maar herkent zich niet in de conclusie dat er een sterke onderbezetting is. De afgelopen jaren is de werkdruk weliswaar toegenomen, maar zoals bevestigd in de Kamerbrief inzake de IOB-evaluatie van het NCP is de capaciteit versterkt door een extra beleidsmedewerker te plaatsen bij het NCP-secretariaat, een «flexibele schil» met consultants op te bouwen die tijdelijk in kunnen springen en een verhoging van het aantal uren van de onafhankelijke NCP-leden.34 Binnen de bedrijfsvoering van het NCP wordt het afstemmen van de middelen op de werklast doorlopend getoetst.

Niet-juridische mechanismen – klachten- en geschillenmechanismen op bedrijfsniveau

Met betrekking tot de klachten- en geschillenmechanismen op bedrijfsniveau stelt het NBA dat slechts een klein deel van de Nederlandse bedrijven hun toegang tot herstel op orde hebben.35 De overheid zou volgens de onderzoekers nadere (minimum-)eisen kunnen stellen aan klachtenmechanismen op bedrijfsniveau en/of bedrijven meer begeleiding kunnen bieden bij het inrichten van deze mechanismen, dan wel bij het aansluiten bij een mechanisme. Bijvoorbeeld door middel van het verbeteren van handvatten voor bedrijven en door kennisuitwisseling tussen bedrijven te bevorderen. Extra aandacht voor het midden- en klein bedrijf (MKB) is hierbij belangrijk. Het opzetten van klachtenmechanismen, toegankelijk voor derden, in sectoraal of multi-stakeholderverband, bijvoorbeeld via de IMVO-convenanten, wordt gesuggereerd als aanvulling op klachtenmechanismen op bedrijfsniveau.

Het kabinet onderschrijft dat klachten- en geschillenmechanismen op bedrijfsniveau een belangrijke element vormen van toegang tot herstel. Daarom verwacht het kabinet van in Nederland gevestigde bedrijven dat zij, in lijn met de UNGP’s, zorgen voor, of deel nemen aan, effectieve klachtenmechanismen ten behoeve van mogelijk benadeelde personen en gemeenschappen. Het zorgen voor toegang tot herstel en verhaal, waar gepast, is één van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid, en zou daarom onderdeel uit moeten maken van de gepaste zorgvuldigheid verplichting waarop Nederland op Europees niveau inzet. Als onderdeel van de uitwerking van de maatregelen uit het nieuwe IMVO-beleid, verkent het kabinet hoe de zes stappen van de OESO-richtlijnen, inclusief zorgdragen voor of bijdragen aan herstel en verhaal, het beste gewaarborgd kunnen worden binnen deze gepaste zorgvuldigheid verplichting.36 Daarnaast zal het voorziene IMVO-steunpunt zorgen voor informatie voor bedrijven, specifiek ook MKB, over het onderdeel klachten- en geschillenmechanismen van gepaste zorgvuldigheid.37


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Motie van de leden Van Ojik en Karabulut, Kamerstuk 32 735, nr. 252.

X Noot
3

André Nijhof et al., IMVO-maatregelen in markttransformatieperspectief (Nyenrode Business Universiteit, 15-03-2020); EY, Monitoringsproject onderschrijving OESO-richtlijnen en UNGP’s (2020); The Terrace, IMVO maatregelen in Bedrijfsperspectief, Bedrijfsperspectief op overheidsinstrumenten (maart 2020); Anderssons Elffers Felix, Dwingende en vrijwillige IMVO-maatregelen. Op zoek naar een ideale verhouding (26-03-2020); IOB, IOB Evaluatie: Mind the governance gap, map the chain. Evaluation of the Dutch government’s policy on international responsible business conduct (2012–2018) (IOB-evaluatie no. 433, Den Haag, september 2019).

X Noot
4

OECD, OECD Guidelines for Multinational Enterprises (2011); OECD, OECD Due Diligence Guidance for Responsible Business Conduct (2018); International Finance Corporation, UN Guiding Principles on Business and Human Rights and IFC Sustainability Framework (2012), https://www.ifc.org/wps/wcm/connect/topics_ext_content/ifc_external_corporate_site/sustainability-at-ifc/publications/un_guidingprinciplesbusinesshumanrights.

X Noot
5

EU Directive 2014/95/EU, ook wel de non-financial reporting directive (NFRD). In Nederland is deze omgezet in het Besluit bekendmaking niet-financiële informatie en Besluit bekendmaking diversiteitsbeleid.

X Noot
6

EU Regulation 2017/821 van het Europese Parlement en de Europese Raad.

X Noot
7

Kamerstuk 26 485, nr. 323.

X Noot
8

Koninkrijk der Nederlanden, «Wet van 20 maart 2019 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken (Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie)», Stb. 2019, nr. 130, Kamerstuk 34 608.

X Noot
9

Ministerie van Buitenlandse Zaken, Monitoringproject onderschrijving OESO-richtlijnen en UNGPs, Kamerstuk 26 485, nr. 326.

X Noot
10

Ministerie van Buitenlandse Zaken, IMVO-beleidsnota, Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, Kamerstuk 26 485, nr. 337.

X Noot
11

AIV, Duurzame Ontwikkelingsdoelen en Mensenrechten. Een noodzakelijk verbond, AIV-advies nr. 110 (02-07-2019); SER, Kansen pakken en risico’s beheersen, SER-advies nr. 13.

X Noot
12

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Kamerbrief Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie en kabinetsreactie SER advies «Discriminatie werkt niet! (Bijlage bij Kamerstuk 29 544, nr. 523); Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Kamerbrief met hoofdlijnen Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–2021 (Bijlage bij Kamerstuk 29 544, nr. 1018).

X Noot
13

Samen tegen mensenhandel: Een integrale programma-aanpak van seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en criminele uitbuiting, bijlage 3 bij: Ministerie van Justitie en Veiligheid, Kamerbrief Aanbieding van het programma «Samen tegen Mensenhandel» (Bijlage bij Kamerstuk 28 638, nr. 176).

X Noot
14

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Nationaal Actieplan Mensenrechten 2020 Toegankelijkheid van voorzieningen (Bijlage bij Kamerstuk 33 826, nr. 33).

X Noot
15

Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kabinetsreactie op SER-advies «Kansen pakken en risico’s beheersen; Over de samenhang tussen de SDG’s en IMVO» (Kamerstuk 26 485, nr. 332).

X Noot
16

Ministerie van Economische Zaken, Kamerbrief Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, Kamerstuk 26 485, nr. 320.

X Noot
17

Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kamerbrief Maatschappelijk verantwoord ondernemen Kamerstuk 26 485, nr. 323.

X Noot
18

Zie: Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kamerbrief Modeltekst investeringsakkoorden Kamerstuk 34 952, nr. 32.

X Noot
19

Zie voor een overzicht: International Dialogue on Peacebuilding and Statebuilding, International Standards for Responsible Business in Conflict Affected and Fragile Environments (2015).

X Noot
20

Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Veiligheid en Justitie, Leidraad geïntegreerde benadering. De Nederlandse visie op een samenhangende inzet op veiligheid en stabiliteit in fragiele staten en conflictgebieden, Kamerstuk 31 787, nr. 11.

X Noot
21

Kamerstuk 32 735, nr. 270.

X Noot
22

Ministeries van Buitenlandse Zaken, Investeren in perspectief. Goed voor de wereld, goed voor Nederland. (Bijlage bij Kamerstuk 34 952, nr. 1).

X Noot
23

Ministerie van Buitenlandse Zaken, Monitoringproject onderschrijving OESO-richtlijnen en UNGPs, Kamerstuk 26 485, nr. 326.

X Noot
24

Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Beleidsbrief Maatschappelijk verantwoord ondernemen loont, Kamerstuk 26 485, nr. 164.

X Noot
25

Ministerie van Buitenlandse Zaken, IMVO-beleidsnota, Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, Kamerstuk 26 485, nr. 337.

X Noot
26

Utrecht Centre for Accountability and Liability Law in opdracht van het WODC van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Zorgplichten van Nederlandse Ondernemingen inzake Internationaal Maatschappelijk Verantwoord ondernemen. Een rechtsvergelijkend en empirisch onderzoek naar de stand van het Nederlandse recht in het licht van de UN Guiding Principles (Utrecht, december 2015).

X Noot
27

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

X Noot
28

Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, Verdrag betreffende de erkenning en de ten uitvoerlegging van buitenlandse vonnissen in burgerlijke en handelszaken (’s-Gravenhage, 02-07-2019).

X Noot
29

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht), Kamerstuk 35 498, Nr. 2.

X Noot
30

Utrecht Centre for Accountability and Liability Law in opdracht van het WODC van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Zorgplichten van Nederlandse Ondernemingen, P113.

X Noot
31

J.P. De Poorter, D. Van den Brule (MMG Advies), «Een Nederlands rechtsbijstandsfonds voor vermeende gedupeerden van milieu en mensenrechtenschendingen», addendum bij Kamerstuk 26 485, nr. 105.

X Noot
32

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Kamerbrief contouren herziening stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand, Kamerstuk 31 753, nr. 155.

X Noot
33

College voor de Rechten van de Mens (2020), Bedrijfsleven & mensenrechten: Een onderzoek naar de stand van de implementatie van de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights in Nederland, P45.

X Noot
34

Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kamerbrief inzake IOB-evaluatie NCP.

X Noot
35

EY, Monitoringsproject onderschrijving OESO-richtlijnen en UNGP’s (2020); IOB, IOB Evaluatie: Mind the governance gap, map the chain. Evaluation of the Dutch government’s policy on international responsibile business conduct (2012–2018) (IOB-evaluatie no. 433, Den Haag, september 2019).

X Noot
36

Ministerie van Buitenlandse Zaken, Kamerbrief over Nota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap», (Kamerstuk 26 485, nr. 337).

X Noot
37

Ministerie van Buitenlandse Zaken, IMVO-beleidsnota, Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap, Kamerstuk 26 485, nr. 337.

Naar boven