33 625 Hulp, handel en investeringen

Nr. 250 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2017

Tijdens het Algemeen Overleg van 22 juni 2016 (Kamerstuk 33 625, nr. 221) is het Actieplan en de Jaarrapportage Beleidscoherentie voor Ontwikkeling (Kamerstuk 33 625, nr. 219) besproken. Deze brief presenteert de jaarrapportage voor de periode mei 2016 tot en met juni 2017, in lijn met de motie van het lid van Laar (Kamerstuk 33 625, nr. 209). Met deze brief wordt tevens opvolging gegeven aan de toezegging in het Algemeen Overleg van 22 juni 2016 om een aantal casussen op te nemen die belangentegenstellingen tussen verschillende beleidsterreinen inzichtelijk kunnen maken. In de brief worden allereerst relevante internationale ontwikkelingen geschetst, gevolgd door een blik naar de toekomst. Daarna volgt een beschouwing van de voortgang op hoofdlijnen. In bijlage 1 is een gedetailleerde rapportage per thema opgenomen. In bijlage 2 wordt voor drie thema’s dieper ingegaan op belangentegenstellingen en hoe een gemeenschappelijke Nederlandse inzet verkregen wordt.

Ontwikkelingen in internationaal en Europees verband

Beleidscoherentie voor ontwikkeling en de SDGs

Beleidscoherentie staat centraal in de 2030 agenda voor duurzame ontwikkeling van de VN. Coherent beleid gaat in deze context over een evenwichtige implementatie van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDGs), waarbij een balans gevonden moet worden tussen economische, sociale en milieuaspecten van duurzame ontwikkeling, en rekening wordt gehouden met de belangen van toekomstige generaties en andere landen, met name ontwikkelingslanden. Beleidscoherentie voor ontwikkeling streeft ernaar voor deze laatste groep landen schade van beleid op andere terreinen dan hulp zoveel mogelijk te verminderen en positieve effecten te maximaliseren. Beleidscoherentie voor ontwikkeling pakt specifieke belemmeringen aan, zoals op het gebied van handel en belastingen, die ontwikkelingslanden hinderen bij de benodigde financiering en realisering van de SDGs. Beleidscoherentie voor ontwikkeling is van vitaal belang voor het behalen van de SDGs.

Nederland besteedt in de nationale implementatie van, en rapportage over, de SDGs specifieke aandacht aan de acht thema’s van het Actieplan («Eerste Nederlandse Rapportage: Nederland ontwikkelt duurzaam», 24 mei 2017). Mede dankzij Nederland wordt het fundamentele belang van beleidscoherentie voor ontwikkeling voor het behalen van de SDGs erkend in de nieuwe EU Consensus on Development (aangenomen op 19 mei door de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking) en de Raadsconclusies over de Commissie Mededeling «Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst» (aangenomen op 20 juni door de Raad Algemene Zaken).

Beleidscoherentie voor ontwikkeling in de EU

De Europese aanpak op beleidscoherentie voor ontwikkeling wordt mede vormgegeven als onderdeel van de Better Regulation Agenda waarbij alle nieuwe beleidsinitiatieven, waar relevant, worden getoetst op effecten voor ontwikkelingslanden. Het kabinet heeft, in reactie op de vraag van de PvdA-fractie over het opnemen van een «Eerlijkste Wet» in de nieuwe EU Consensus on Development (schriftelijk overleg informele RBZ/OS, 16 maart 2017, Kamerstuk 21 501-04, nr. 194)1, navraag gedaan bij de Europese Commissie voor welke nieuwe beleidsinitiatieven impact assessments zijn of nog worden uitgevoerd voor ontwikkelingslanden. De Commissie geeft aan dat de effecten op derde landen in meer dan twintig procent van de impact assessments die in 2016 zijn uitgevoerd, worden meegenomen (Annual Report 2016, Regulatory Scrutiny Board). De Commissie kan nog niet zeggen voor welke toekomstige beleidsinitiatieven impact assessments voor ontwikkelingslanden zullen worden uitgevoerd. Het kabinet blijft de uitvoering van de Better Regulation Agenda, en met name het toetsen op effecten voor ontwikkelingslanden, kritisch volgen. De Nederlandse beoordeling van nieuwe EU-beleidsvoorstellen wordt met de Kamer gedeeld via de fiches van de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC), waarbij ook de effecten op ontwikkelingslanden worden benoemd. Nederland kijkt uit naar de evaluatie van beleidscoherentie voor ontwikkeling in EU-beleid voor de periode 2009–2016, die in maart 2018 verwacht wordt.

Beleidscoherentie voor (duurzame) ontwikkeling: hoe verder?

Nederland verwelkomt de verdere ontwikkeling en concretisering van het hierboven beschreven brede concept van beleidscoherentie voor duurzame ontwikkeling (SDG target 17.14). Nederland financierde daartoe een door ECDPM opgesteld discussiepaper.2 Dat concept moet voortbouwen op de ervaringen in de EU en in Nederland met de actiegerichte aanpak van beleidscoherentie voor ontwikkeling, die wettelijk en politiek verankerd is. Deze aanpak biedt de garantie dat de belangen van ontwikkelingslanden worden benoemd en verdedigd.

Nederland is voorloper op het terrein van beleidscoherentie voor ontwikkeling en oogst lof met het Actieplan (zie OESO/DAC Peer Review 2017, 28 juni). Per thema zijn doelen vastgesteld (gekoppeld aan de SDGs), worden concrete acties uitgevoerd om deze doelen te bereiken, en wordt de voortgang jaarlijks gemonitord en gerapporteerd. Nederland blijft zich sterk maken voor de belangen van de armsten bij de formulering van beleid, en zoekt steun voor deze aanpak bij andere landen en in internationale fora, zoals de OESO, EU en VN.

Beschouwing van de voortgang op hoofdlijnen

Nederland boekt voortgang op het Actieplan Beleidscoherentie voor Ontwikkeling:

  • Nederland heeft met tien ontwikkelingslanden overeenstemming bereikt om antimisbruikbepalingen op te nemen in bilaterale belastingverdragen. Nederland steunt het voorstel van de Europese Commissie om belastingparadijzen, die een toevluchtsoord zijn voor illegale geldstromen uit onder meer ontwikkelingslanden, op een zwarte lijst te plaatsen.

  • In 2016 is het convenant Duurzame Kleding & Textiel afgesloten, waarin is afgesproken om in de textiel- en kledingketen kinder- en gedwongen arbeid en negatieve milieueffecten tegen te gaan. Daarnaast zijn sindsdien de convenanten voor het Bankwezen, Plantaardige Eiwitten, Hout en recentelijk Goud (19 juni) ondertekend, waarin is afgesproken om misstanden in de waardeketens van aangesloten bedrijven tegen te gaan.

  • Eén van de door Nederland medegefinancierde Product Development Partnerships (PDPs) heeft in 2016 een nieuw product op de markt gebracht voor de behandeling van tuberculose bij kinderen. Verder zijn sinds 2006 twaalf nieuwe diagnostische testen (onder andere voor tuberculose en malaria) op de markt gebracht.

  • Het kabinet heeft in de Nederlandse Energieagenda vanuit coherentieperspectief opgenomen dat de rijksoverheid een besluit zal gaan nemen over of zij in de toekomst nog bedrijven of overheden zal steunen bij de exploratie van nieuwe voorraden fossiele brandstoffen in ontwikkelingslanden. Dit besluit is van belang voor het bereiken van de internationaal afgesproken klimaatdoelen, en zal in het najaar van 2017 genomen worden in het kader van de nadere uitwerking van de energie agenda.

  • Onder Nederlands voorzitterschap van de EU in 2016 is een doorbraak bereikt voor plantenveredelaars die een belangrijke rol spelen in de wereldvoedselvoorziening, namelijk dat het octrooirecht niet van toepassing is op de klassieke veredeling. Plantenmateriaal mag altijd vrij worden gebruikt voor het ontwikkelen en exploiteren van nieuwe rassen. Dit is van groot belang voor kleine boeren in ontwikkelingslanden.

Er zijn ook terreinen waar voortgang moeizaam is en die extra aandacht behoeven:

  • Zo blijft, ondanks het groeiende besef dat toegang tot betaalbare medicijnen een wereldwijd probleem is, onverminderd aandacht nodig voor het behouden van de beleidsruimte voor ontwikkelingslanden die het TRIPS-verdrag biedt om de volksgezondheid te beschermen. Daarnaast blijft het lastig de discussie over toegang tot betaalbare medicijnen in internationaal verband verder te brengen, gezien de grote verschillen tussen de belangen van landen met een grote farmaceutische industrie en landen met problemen op het terrein van toegang.

  • Ook verloopt de voortgang in de onderhandelingen met een aantal regio’s over Economic Partnership Agreements (EPAs) traag.

De praktijk wijst uit dat ontwikkelingslanden niet altijd de ruimte benutten om ook zelf coherent beleid te voeren, zoals ook de EU-delegaties constateren.

In sommige gevallen ontbreekt het landen aan capaciteit. Een voorbeeld is dat de door multinationals gebruikte interne verrekenprijzen lastig te controleren zijn vanwege onvoldoende opgeleide staf en gebrekkige opsporingscapaciteit bij belastingdiensten. Hierdoor kunnen overheden van ontwikkelingslanden belastinginkomsten mislopen die cruciaal zijn voor investeringen in duurzame economische ontwikkeling. In andere gevallen kunnen binnenlands-politieke overwegingen een rol spelen. Een voorbeeld daarvan is dat sommige landen de import van voedingsmiddelen, die onder EPAs mogen worden geweerd om lokale producenten te beschermen, toestaan om de voedselprijzen voor de stedelijke bevolking laag te houden en politieke onrust te voorkomen. Dit kan ten koste gaan van de lokale voedselproductie en economische ontwikkeling van een land.

Coherent beleid door landen zelf op de thema’s waar Nederland aan werkt blijft een punt van aandacht.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Bijlage 1: Rapportage per thema

Hieronder volgen de belangrijkste resultaten die in de periode mei 2016 tot en met juni 2017 zijn bereikt op de thema’s van het Actieplan voor Beleidscoherentie (Kamerstuk 33 625, nr. 219). Per thema worden beknopt de doelen (gekoppeld aan de relevante SDGs) en subdoelen uit het actieplan weergegeven. Waar nodig zijn deze aangescherpt als gevolg van ontwikkelingen in de internationale context.

Handelsverdragen

Ontwikkelingsgerichte Economic Partnership Agreements en een zo positief mogelijke impact van overige handelsakkoorden op ontwikkelingslanden (SDG 17.10, 17.11, 17.12) *

Knelpunten in nog lopende onderhandelingen zijn opgelost en ondertekening en ratificatie van (interim-) EPAs door betrokken partijen.

Voor de EPAs die (voorlopig) in werking zijn getreden, is een institutioneel raamwerk voor effectieve monitoring van de implementatie van de EPAs opgezet.

Kwalitatieve en adequate evaluaties van de implementatie van de in werking zijnde EPAs zijn uitgevoerd.

In onderhandelingsmandaten van nieuwe handelsakkoorden is het belang van de effecten op ontwikkelingslanden opgenomen.

Er zijn impactstudies gedaan voor alle nieuwe handelsakkoorden naar de impact op lage inkomenslanden, en met name minst ontwikkelde landen.

Handelsakkoorden bevatten een ruimhartig oorsprongsregime ten bate van minst ontwikkelde landen.

  • Het Economische Partnerschapsakkoord (EPA) tussen EU en zuidelijk Afrika (SADC) is op 16 oktober 2016 voorlopig in werking getreden. Omdat voortgang in de onderhandelingen met sommige andere EPA-regio’s moeizaam verloopt, zijn tijdelijke EPAs tussen de EU en Ivoorkust en de EU en Ghana op 3 september en 15 december 2016 voorlopig in werking getreden.

  • Nederland blijft in onderhandelingen en besprekingen aandacht vragen voor de gevolgen van de EPAs op de landen in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen). Het gaat hierbij om de vraag in hoeverre de EPA het beoogde doel van toenemende export en diversifiëring van de betrokken Afrikaanse economieën bereikt. Nederland volgt actief het werk van evaluatiecommissies en andere instellingen die toezien op de uitvoering en impact van de EPAs. Nederland roept in Brussel op tot betere monitoring en waar mogelijk deelname van maatschappelijk middenveld. In Europees verband zet Nederland zich in om de implementatie van huidige EPAs te verbeteren.

  • Het kabinet zet zich ervoor in dat handelsakkoorden aan de principes van de reset van het handelsbeleid voldoen. Handelsakkoorden moeten bijdragen aan internationaal afgesproken doelstellingen zoals de SDGs, de afspraken uit het klimaatakkoord van Parijs, het respecteren van de fundamentele ILO-verdragen en de naleving van de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Daarnaast moeten de onderhandelingsprocessen transparant zijn en moeten zo veel mogelijk mensen profiteren van de akkoorden. Flankerende maatregelen kunnen nodig zijn voor groepen die dreigen te verliezen.

  • Het kabinet heeft voor zes nieuwe EU-handelsakkoorden een impactstudie uitgevoerd waarin, onder andere, het effect van deze nieuwe handelsakkoorden op ontwikkelingslanden zijn onderzocht. Deze studie (Kamerstuk 31 985, nr. 48) is op 6 februari 2017, naar uw Kamer gestuurd.

Investeringsbescherming

Herzien van het Nederlandse investeringsbeschermingsbeleid dat voorziet in een eerlijker en gebalanceerd systeem voor het promoten en beschermen van duurzame investeringen ten behoeve van ontwikkeling (SDG 17.15)

Herzien van alle bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s).

Opnemen van de nieuwe EU-inzet in lopende en toekomstige onderhandelingen over investeringsverdragen.

Oprichten van een multilateraal investeringshof.

  • Nederland werkt aan een nieuwe model tekst voor zijn bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) op basis waarvan alle bestaande en toekomstige bilaterale investeringsverdragen zullen worden (her)onderhandeld. Daarbij is het doel om tot een stabiele, toekomstbestendige tekst te komen voor het bevorderen en beschermen van wederzijdse duurzame investeringen en het voorkomen en depolitiseren van conflicten.

  • De Nederlandse positie is dat wanneer er in EU-verband afspraken over investeringsbescherming gemaakt worden, deze overeenkomen met de op 16 september 2015 gepresenteerde EU-positie voor investeringsbescherming, waarin het Investment Court System is opgenomen. Deze positie is opgenomen in de EU-verdragen met Vietnam en Canada (CETA) en in alle lopende onderhandelingen ingebracht. Nederland kan niet instemmen met een akkoord dat het oude systeem voor investeringsbescherming bevat.

  • Nederland werkt, samen met de Europese Commissie en andere landen, aan de oprichting van een permanent internationaal investeringshof dat de geschillenbeslechtingsmechanismen in bestaande IBO’s op termijn zal vervangen.

Toegang tot medicijnen in relatie tot het WTO/TRIPS verdrag

Bevorderen van toegang tot betaalbare medicijnen in relatie tot WTO/TRIPS (Trade-Related aspects of Intellectual Property rights) Verdrag (SDG 3, 5, 10, 17)

In lopende onderhandelingen met ontwikkelingslanden over vrijhandelsakkoorden vraagt de EU geen TRIPS+ bepalingen die de flexibiliteit t.b.v. gezondheid onnodig inperken.

Opties zijn uitgewerkt om toegang tot betaalbare medicijnen te waarborgen in ontwikkelingslanden en in Nederland.

TRIPS raad geeft minst ontwikkelde landen (MOL’s) verlenging van de ontheffing voor farmaceutische producten voor onbeperkte tijd. Dit doel is bereikt door besluit in TRIPS Raad van 6 november 2015, zij het dat de verlenging beperkt is tot 17 jaar.

  • Nederland bepleit actief dat de EU in handelsverdragen met ontwikkelingslanden geen bepalingen vraagt die verder gaan dan het TRIPS-verdrag (TRIPS+ bepalingen) en die de mogelijkheden van ontwikkelingslanden om gebruik te maken van flexibiliteit ten behoeve van volksgezondheid inperken. Nederland heeft opheldering gevraagd over de TRIPS+ bepalingen die zijn opgenomen in EU-tekstvoorstellen voor verdragen met de Filippijnen en Indonesië, en volgt de ontwikkelingen in de onderhandelingen met Mexico en MERCOSUR.

  • Nederland verwelkomt de inwerkingtreding van het amendement van het TRIPS-verdrag op 23 januari 2017. Het amendement creëert ruimte om toegang tot goedkope generieke medicijnen voor armere WTO-leden te vergroten. Importerende ontwikkelings- en minst ontwikkelde landen die bepaalde medicijnen nodig hebben maar deze niet zelf kunnen produceren kunnen deze nu via een dwanglicentie importeren.

  • Nederland heeft van 10-11 mei 2017 in samenwerking met de WHO het Fair Pricing Forum georganiseerd. Deze conferentie richtte zich met name op het vraagstuk van eerlijke geneesmiddelenprijzen, die zowel de houdbaarheid van gezondheidsstelsels waarborgen als voldoende stimulans geven aan fabrikanten om met nieuwe innovatieve producten te komen. Gedurende het Forum zijn ook de opties verkend van 1) nieuwe benaderingen voor R&D en business modellen om innovatie te stimuleren, 2) het faciliteren van meer vrijwillige samenwerking tussen landen of andere partijen bij het inkopen van, en onderhandelen over, geneesmiddelen 3) het bevorderen van informatie-uitwisseling, bijvoorbeeld om de waarde van nieuwe producten te beoordelen, 4) het gezamenlijk tegengaan van geneesmiddelentekorten, en 5) het stimuleren van transparantie over betaalde prijzen, R&D kosten, productie kosten en winstmarges.

  • Tijdens de 70ste World Health Assembly (WHA) die plaatsvond van 22 tot en met 31 mei 2017 stond het vraagstuk van toegang tot medicijnen als belangrijk onderwerp op de agenda. Nederland heeft aangegeven dat landen zelf ook maatregelen kunnen nemen om toegang tot betaalbare medicijnen te vergroten. Gewezen is onder meer op het Nederlandse initiatief om met een aantal andere Europese landen samen te werken op het terrein van geneesmiddelenprijzen. Ook is kort gerefereerd aan het door Nederland samen met de WHO georganiseerde Fair Pricing Forum waar de zoektocht naar een eerlijke geneesmiddelenprijs, zowel voor overheden/patiënten als voor fabrikanten, centraal stond. Ten slotte is tijdens de WHA ook het Nederlandse standpunt inzake zogenoemde TRIPS+ bepalingen benadrukt.

  • Eén van de door Nederland medegefinancierde Product Development Partnerships (PDPs) – gericht op het ontwikkelen van nieuwe geneesmiddelen, diagnosetechnieken en vaccins, waarbij uiteindelijke prijzen worden losgekoppeld van R&D kosten om toegang te waarborgen – heeft in 2016 een nieuw product op de markt gebracht voor de behandeling van tuberculose bij kinderen. Verder zijn sinds 2006 twaalf nieuwe diagnostische testen (onder andere voor tuberculose en malaria) op de markt gebracht. Een bijkomend positief effect van PDPs is dat voor het doen van klinische test in lage en- middeninkomenslanden extra wordt geïnvesteerd in het versterken van capaciteiten en infrastructuur in lokale gezondheidssystemen. Nederland heeft ook bijgedragen aan de oprichting van een PDP op het terrein van nieuwe antibiotica, het Global Antimicrobial R&D Partnership (GARDP). De verwachting is dat dit initiatief ook producten op de markt zal brengen die relevant zijn voor de westerse wereld. Het GARDP-initiatief is gestart met projecten om nieuwe antibiotica te ontwikkelen tegen sepsis bij baby’s, gonorroe, en antibiotica voor kinderen.

  • Nederland verwelkomt het nieuwe vijfjarenplan van WIPO RE:search, een samenwerkingsverband tussen verschillende organisaties die door middel van kennisdeling en partnerschappen medicijnen voor tuberculose, malaria en tropische ziekten probeert te ontwikkelen.

  • De Ministeries van VWS en EZ laten momenteel een onderzoek uitvoeren naar de gewenste en ongewenste effecten van aanvullende beschermingsmechanismen voor intellectueel eigendom van geneesmiddelen die specifiek in de EU gelden. De studie richt zich onder meer op de effecten die deze mechanismen hebben op het innovatieklimaat, beschikbaarheid van geneesmiddelen en kosten van de geneesmiddelenzorg in Nederland. De resultaten worden eind dit jaar verwacht.

Belastingontwijking en -ontduiking

Beter belastingbeleid en betere belastingdiensten in ontwikkelingslanden om tot hogere belastinginning te komen en effectievere internationale samenwerking (SDG 10, 17)

Bevorderen van expertise van fiscale beleidmakers, belastingdiensten en douanes in ontwikkelingslanden, onder meer om uitholling van belastinggrondslag te voorkomen.

Herziening van belastingverdragen met ontwikkelingslanden om misbruik ervan te voorkomen; langs bilaterale weg en via het multilateraal instrument dat in juni 2017 wordt getekend. Einddoel: alle 23 ontwikkelingslanden waarmee Nederland een verdrag heeft.

Nederland implementeert het pakket maatregelen van het OESO BEPS-project om belastingontwijking wereldwijd aan te pakken, waar nodig met verdere afstemming (en aanvullende maatregelen) in de EU dan wel in breder verband, en onderwerpt zich aan een effectief multilateraal monitoringsproces, waarin ook ontwikkelingslanden participeren.

Nederland implementeert andere internationaal overeengekomen maatregelen die bijdragen aan bestrijding van belastingontwijking en -ontduiking in ontwikkelingslanden

Voor nieuwe projecten wordt sinds 2016 geen vrijstelling van lokale invoerrechten en BTW meer gevraagd.

Dit deel van de brief komt tevens tegemoet aan motie 32 605, nr. 201 lid Kuzu c.s. over blijvend aandacht besteden aan de invloed van belastingontwijking op ontwikkelingslanden.

  • De belastinginkomsten in ontwikkelingslanden zullen de komende jaren minstens op een niveau van twintig procent van het bruto nationaal product moeten komen. Anders zullen zij de vereiste publieke investeringen voor het behalen van de SDGs niet kunnen halen. Ontwikkelingslanden zullen hun belastingbeleid tegelijkertijd eerlijker en efficiënter moeten maken. Ook moeten zij hun vermogen om belastingen te innen versterken.

  • Internationaal is er veel bereidheid om ontwikkelingslanden te assisteren. In de eerste plaats onder regionale en multilaterale instellingen zoals African Tax Administration Forum, IMF, OESO, Wereldbank en VN en in de tweede plaats onder individuele donoren, waaronder Nederland.

  • Mede op Nederlands initiatief werd tijdens de Financing for Development Conferentie in 2015 het Addis Tax Initiative (ATI) gelanceerd met als hoofddoelen: het verdubbelen van de beschikbare middelen voor technische assistentie op belastinggebied, het committeren van partnerlanden aan inzet van extra belastinginkomsten voor de SDGs en het nastreven van beleidscoherentie. Inmiddels zijn twintig donorlanden en negentien partnerlanden bij ATI aangesloten. Nederland wil de totale inzet op technische assistentie laten toenemen van € 2,8 miljoen in 2015 naar ongeveer € 8 miljoen in 2018.

  • Het aanbod aan 23 ontwikkelingslanden om antimisbruikbepalingen op te nemen in de bilaterale belastingverdragen heeft tot nu toe tot overeenstemming met tien ontwikkelingslanden geleid. Met vrijwel alle andere ontwikkelingslanden is Nederland in gesprek. Daarbij bespreekt Nederland ook de optie van het multilateraal instrument (MLI) om beoogde opname zo snel mogelijk te regelen. Dit op 7 juni 2017, door zeventig landen inclusief Nederland, ondertekende multilaterale verdrag maakt het mogelijk wereldwijd in één keer meer dan tweeduizend belastingverdragen aan te passen met de antimisbruikbepalingen die in het OESO/G20 BEPS (Base Erosion and Profit Shifting) project zijn overeengekomen.

  • Het OESO/G20 BEPS-project heeft ook andere internationale fiscale standaarden opgeleverd die moeten zorgen voor meer eenvormigheid van de nationale fiscale stelsels om daarmee belastingontwijking tegen te gaan. De EU heeft diverse uitkomsten van het BEPS-project nader uitgewerkt in recente EU-antibelastingontwijkingsrichtlijnen. Nederland maakt goede voortgang met omzetting van de afspraken van EU en OESO/G20 in nationale wetgeving.

  • Nederland is inmiddels gestart met de uitwisseling van informatie over door de Belastingdienst afgegeven rulings waarmee bedrijven vooraf duidelijkheid krijgen over toepassing van belastingregels. De informatie gaat onder andere naar de ontwikkelingslanden waarmee daarvoor een juridische basis is.

  • Recente internationale afspraken over transparantie en gegevensuitwisseling zorgen er ook voor dat de belastingdiensten belastingontwijking en -ontduiking makkelijker op het spoor kunnen komen. Zo worden multinationals verplicht om aan de verschillende belastingdiensten onder meer hun winst en afgedragen belasting op te geven per land waarin zij actief zijn. Ontwikkelingslanden die deze afspraak van het OESO/G20 BEPS-project implementeren, krijgen ook de beschikking over deze country-by-country rapportages. Nederland heeft deze verplichting inmiddels wettelijk geregeld.

  • Nederland heeft ook de automatische uitwisseling tussen belastingdiensten van financiële gegevens van personen en organisaties volgens de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS) wettelijk geregeld. De Belastingdienst zal vanaf september a.s. beginnen de gegevens van buitenlandse rekeninghouders bij Nederlandse financiële instellingen automatisch door te geven aan belastingdiensten in andere landen waar deze klanten belastingplichtig zijn.

  • Nederland steunt het voorstel van de Europese Commissie om een lijst van landen/jurisdicties op te stellen die niet meewerken met de uitwisseling van financiële informatie of zich schuldig blijven maken aan schadelijke belastingconcurrentie. Ook laksheid bij de opvolging van de afspraken van het OESO/G20 BEPS-project kan een reden zijn tot plaatsing op de «zwarte lijst». Ontwikkelingslanden zijn ook gebaat bij dit EU-initiatief omdat het een stuk lastiger zal worden om omvangrijke illegale financiële stromen (illicit financial flows) vanuit ontwikkelingslanden naar faciliterende jurisdicties te sluizen.

  • Belastingontwijking en -ontduiking kunnen alleen in mondiaal verband goed worden bestreden. Het Inclusive Framework on BEPS voor monitoring van de implementatie van de uitkomsten van het OESO/G20 BEPS-project dat vorig jaar is opgericht, telt 96 leden waaronder Nederland en 41 lage- en middeninkomenslanden. Het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes dat toezicht houdt op implementatie van internationale afspraken over transparantie en gegevensuitwisseling op fiscaal gebied, telt 142 leden waaronder Nederland en veel ontwikkelingslanden.

Verduurzaming waardeketens

Verduurzaming productieketens – textiel, palmolie en andere agrogrondstoffen en metalen en mineralen, in het bijzonder goud (SDG 2, 8, 12, 15)

Verbeteren van arbeidsomstandigheden en voorwaarden in producerende textiellanden: onder meer Bangladesh, Pakistan, Ethiopië, Vietnam.

Nederlands textielbedrijfsleven treedt op tegen IMVO-risico’s in de productieketen conform OESO-richtlijnen en Nederlandse overheid creëert gelijk speelveld hiervoor binnen de EU.

Binnen EU wordt een multi-stakeholder approach gebruikt om duurzame handel te realiseren.

100% duurzame palmolie sourcing in Nederland en Europa in 2020, en andere grote (Aziatische) consumerende landen betrokken in ketenverduurzaming palmolie.

Sociale en milieuomstandigheden zijn ook in andere ketens verbeterd, zoals in koffie, thee en cacao.

Mineralen en metalenketens, in het bijzonder goud, zijn duurzamer (van mijn tot eindproduct) en due diligence mechanismen worden in de keten toegepast

Capaciteit maatschappelijke organisaties in productielanden versterkt voor duurzame productie en nationale dialoog.

  • Nederland heeft ook in 2016 en 2017 de arbeidsomstandigheden in textiel-producerende landen weer volop op de kaart gezet, onder andere door een leefbaar loon conferentie in Pakistan, een textiel rondetafel in Turkije, blijvende betrokkenheid bij Global Sustainability Compact in Bangladesh en een onderzoek naar leefbaar loon benchmarks in groot aantal landen.

  • Op 4 juli 2016 is het convenant Duurzame Kleding & Textiel door 55 (inmiddels 62) bedrijven getekend. Hierin is afgesproken om bij de productie van kleding en textiel te werken aan het tegengaan van onder andere kinderarbeid, gedwongen arbeid, het bevorderen van het recht op vrije onderhandelingen door onafhankelijke vakbonden en vermindering van de negatieve milieu-impact van grondstoffen.

  • Sindsdien zijn ook de convenanten voor het Bankwezen, Plantaardige Eiwitten, Hout en recentelijk Goud (19 juni) ondertekend, waarin is afgesproken om misstanden in de waardeketens van aangesloten bedrijven tegen te gaan.

  • De verduurzaming van palmolie verloopt positief. In 2016 werd negentig procent van de palmolie voor voedingsmiddelen in Nederland duurzaam ingekocht. Ook sloten afgelopen jaar drie nieuwe landen zich aan bij de Amsterdam verklaring voor duurzame palmolie, te weten Noorwegen, Frankrijk en Italië. Hiermee dekt de Amsterdam Verklaring nu circa zeventig procent van de Europese palmolie importen af, op weg naar honderd procent duurzame palmolie inkoop in Europa in 2020 (zie ook kamerbrief verduurzaming palmolie, 27 februari 2017, Kamerstuk 30 196, nr. 539).

  • Ondertussen wordt ook met de Europese Commissie gesproken over Europees beleid voor de verduurzaming van waardeketens en is er aanhoudende interesse onder het Chinees bedrijfsleven over vraagstukken omtrent de inkoop van duurzame palmolie.

  • Nederland heeft bijgedragen aan een ambitieuze G20 Labour and Employment-verklaring omtrent decent work in mondiale waardeketens, door haar ervaringen met en aanbevelingen rondom dit onderwerp te delen. De Duitse uitnodiging aan Nederland om gast te zijn bij de G20 kwam mede voort uit de inzet op ketenverduurzaming tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap (eerste helft 2016).

  • Naast een beleidsinzet op de verduurzaming van de vraag naar palmolie in Nederland en Europa, werkt het kabinet ook met palmolie-producerende landen, alsook andere grote palmoliekopers aan verduurzaming. Tijdens de handelsmissie naar Indonesië heeft het kabinet daarom een succesvolle Rondetafel over duurzame palmolie georganiseerd. Hierbij waren ook grote Chinese palmolie inkopers aanwezig.

  • Via partnerschappen met Solidaridad, Initiatief Duurzame Handel (IDH), de Fair Wear Foundation en UTZ werkt het kabinet ook in producerende landen aan verbetering van de sociale- en milieuomstandigheden. In de periode 2011–2016 wist Solidaridad onder het door Buitenlandse zaken medegefinancierde Farmer Support Programme de arbeidsomstandigheden van 847.000 boeren en arbeiders te verbeteren.

  • Deze partners werken ook aan het verduurzamen van wet- en regelgeving rondom diverse agrogrondstoffenketens en het creëren van een gelijk speelveld. Zo lanceerde IDH in 2016 het Global Coffee Platform met als doel de duurzaamheidsactiviteiten van 300 publieke en private stakeholders op één lijn te brengen, en samen te werken aan een internationale verduurzamingsagenda voor de hele koffiesector.

  • Het European Partenership for Responsible Minerals (EPRM) is in 2016 opgericht en zal als multistakeholder initiatief bedrijven aanzetten om meer verantwoord mineralen en metalen te winnen, te verhandelen en te gebruiken. Het EPRM heeft de eerste twee projecten gestart die zich richten op duurzame goudwinning. Via het goudconvenant van 19 juni 2017 hebben onder meer juweliers, goudsmeden, elektronicabedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid in Nederland afgesproken om misstanden in de waardeketens van de aangesloten bedrijven tegen te gaan en gezamenlijk te werken aan het tegengaan van kinderarbeid in en rond kleinschalige mijnen. Verder is het Scaling up Traceability project in de Democratische Republiek Congo en Rwanda succesvol in zo veel mogelijk gevalideerde conflictvrije mijnen aan te sluiten op een traceerbaarheidssysteem voor tin, tantalum en wolfraam. Momenteel valt bijna negentig procent van de export van deze metalen uit DRC onder dit traceerbaarheidssysteem.

Kosten van geldovermakingen door migranten

Reduceren van kosten van geldovermakingen in Nederland (SDG 10c)

Reduceren van kosten voor geldovermakingen door migranten (remittances) in Nederland door Europese PSD2-regelgeving

  • Nederland heeft de Europese richtlijn PSD2 (Payment Services Directive 2) regelgeving ingevoerd. Deze richtlijn heeft drie doelstellingen:

    • 1. het versterken van een interne markt op het terrein van betalingsverkeer.

    • 2. het stimuleren en faciliteren van innovaties, onder meer door het reguleren van verschillende betaaldiensten die zijn ontstaan na de publicatie van PSD1 (Payment Services Directive 1).

    • 3. PSD2 beoogt gesignaleerde problemen van PSD1, zoals achterhaalde of vage begrippen, te verhelpen.

  • Dit betekent dat de reikwijdte van de richtlijn is vergroot. Zo vallen onder de richtlijn ook betaaltransacties waarbij slechts een van de betaaldienstverleners zich in de EU bevindt. Ook betaaltransacties die worden verricht in een valuta van een land dat geen EU-lidstaat is, vallen onder de richtlijn.

  • De verwachting is dat de invoering van PSD2 (Payment Services Directive 2) tot verlaging van de kosten van overmakingen zal leiden.

  • Via het Financial Inclusion Support Framework draagt Nederland bij aan verbeteringen in landen op het gebied van «financial inclusion», dit is inclusief de problematiek rond remittances. Het programma verschilt van land tot land en is gebaseerd op «country ownership».

Klimaatverandering

Implementatie van het Klimaatakkoord van Parijs op een wijze die de armste landen en bevolkingsgroepen ten goede komt (SDG 7, 13)

Een ambitieus klimaatakkoord met een balans tussen mitigatie en adaptatie, dat de armste landen en bevolkingsgroepen helpt de gevolgen van klimaatverandering te dragen. Doel is bereikt met het op 12 december 2015 in Parijs afgesloten klimaatakkoord.

Een multilaterale financiële architectuur voor de financiering van klimaatprojecten die ten goede komt aan de allerarmsten, inclusief vrouwen.

Vergroening van de investeringen in ontwikkelingslanden

In OS-landen zijn de klimaatplannen geïntegreerd in nationale ontwikkelingsplannen en strategieën.

OS-activiteiten houden rekening met de gevolgen van klimaatverandering en dragen bij aan de stabilisatie van broeikasgassen in de atmosfeer zodat OS-resultaten duurzaam zijn.

Nederland reduceert emissie van broeikasgassen conform de afspraken in het Akkoord van Parijs.

  • Nadat in december 2015 een ambitieus akkoord in Parijs werd bereikt om klimaatverandering beheersbaar te houden, zet Nederland nu in op de uitvoering van de afspraken. Voor de armste landen en bevolkingsgroepen is dit van essentieel belang, aangezien zij het hardst getroffen worden door de gevolgen van klimaatverandering.

  • Met ontwikkelingsactiviteiten op het terrein van water, landbouw en bossen draagt Nederland bij aan versterking van de weerbaarheid tegen klimaatverandering. Aan de stabilisatie van broeikasgassen in de atmosfeer draagt Nederland bij door te investeren in toegang tot hernieuwbare energie voor de armsten en door ontbossing en landdegradatie tegen te gaan op een wijze die de armsten ten goede komt. In 2016 werd € 472 miljoen publieke en € 209 miljoen private financiering voor klimaatprojecten gemobiliseerd. Dit geld werd ingezet in driehonderd activiteiten. Een voorbeeld van nieuwe activiteit die in 2016 werd gestart is de inzet van expertise uit Nederland om het Nationaal Waterinstituut in Benin te ondersteunen bij de formulering van een deltaplan om de bevolking langs de kust en in het stroomgebied van de Ouémé minder kwetsbaar voor overstromingen te maken. Een ander voorbeeld is het Funding Leadership Opportunities for Women programma van Action Aid dat werkt aan vergroting van de inkomsten van vrouwen in Ghana, Rwanda, Pakistan en Bangladesh, onder andere door klimaatbestendige landbouwmethoden te bevorderen.

  • Ook internationaal zet Nederland zich in om synergie tussen klimaat- en ontwikkelingsdoelstellingen te bevorderen. In de UNFCCC-onderhandelingen pleit de Nederlandse delegatie voor een goede integratie van de Nationale Klimaatplannen in nationale ontwikkelingsplannen en strategieën. In het Groene Klimaatfonds en andere fondsen, zoals de Global Environment Facility, het Access to Energy Fund en de Climate Investment Funds, zet Nederland zich onverminderd in om de financiering ten goede te laten komen aan de armsten met bijzondere aandacht voor de positie van vrouwen en meisjes.

  • Voor een maximale vergroening van energie-investeringen in ontwikkelingslanden, dringt Nederland in het bestuur van multilaterale banken nadrukkelijk aan op de keuze voor hernieuwbare energie en verzet Nederland zich tegen CO2-intensieve energieprojecten.

  • Het kabinet heeft in de Nederlandse Energieagenda vanuit coherentieperspectief opgenomen dat de rijksoverheid een besluit zal nemen over of zij in de toekomst nog bedrijven of overheden zal steunen bij de exploratie van nieuwe voorraden fossiele brandstoffen in ontwikkelingslanden. Dit besluit is van belang voor het bereiken van de internationaal afgesproken klimaatdoelen, en zal in het najaar van 2017 genomen worden in het kader van de nadere uitwerking van de energie agenda.

Voedselzekerheid

Beleid gericht op bevordering van handel en investeringen, beleid ten aanzien van klimaat en mondiale agro-ecologie draagt positief bij aan voedsel- en voedingszekerheid (SDG 2, 8, 12, 13, 15)

Handelsbeleid draagt bij aan versterking regionale markten, vergroten van de economische weerbaarheid en capaciteit van ontwikkelingslanden (met name minst

ontwikkelde landen, MOL’s) en een gelijk speelveld op de internationale voedselmarkt.

Uitvoerders instrumentarium voor internationaal ondernemen implementeren internationale richtlijnen van het VN-comité voor voedselzekerheid (CFS) ten aanzien van landrechten (VGGT) en sociale en ecologische randvoorwaarden voor investeringen in landbouw en voedselsystemen (RAI Principles), cq passen de OESO/FAO Due diligence guidance toe.

Agrobiodiversiteit, en toegang daartoe voor kleinschalige boeren/vissers, wordt niet

ondermijnd en zo mogelijk maximaal bevorderd.

Klimaatmitigatiedoelen worden gerealiseerd zonder negatieve effecten op voedselproductie en -voorziening.

  • In samenwerking met Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is het instrumentarium voor internationaal ondernemen vergeleken met de huidige toetsingskaders zoals we die hanteren voor investeringsprogramma’s. Conclusie is dat het huidige kader van het instrumentarium voor internationaal ondernemen een gedegen basis biedt voor toetsing op de effecten op landgebruik en voedselzekerheid. De door de Committee on World Food Security en de door OESO/FAO opgestelde richtlijnen voor voedselzekerheid worden voldoende door de bestaande toetsingskaders afgedekt.

  • Op diverse manieren is geïnvesteerd in behoud van agrobiodiversiteit. Zo dragen de Ministeries van EZ en BZ gezamenlijk bij aan de Access to Seeds Index. Deze index geeft inzicht in wat veredelingsbedrijven doen om de toegang tot goed zaaizaad voor kleine boeren te verbeteren. Ook dragen de Ministeries van EZ en BZ bij aan de Crop Diversity Trust. Deze trust investeert in wereldwijde verzameling, opslag en conservering van genetisch plantenmateriaal van voedselgewassen.

  • Tijdens het afgelopen Nederlandse EU-voorzitterschap heeft Staatssecretaris Van Dam zich ingezet om ervoor te zorgen dat veredelaars van groente en fruit vrij kunnen beschikken over biologisch materiaal om nieuwe gewassoorten te kunnen kweken. Het besluit van de Europese Commissie, dat het octrooirecht niet van toepassing is op de klassieke veredeling, is het directe gevolg van een EU-symposium dat Nederland tijdens het EU-voorzitterschap heeft georganiseerd. Het betekent dat plantenmateriaal altijd vrij mag worden gebruikt voor het ontwikkelen en exploiteren van nieuwe rassen. Dit is van groot belang voor kleine boeren in ontwikkelingslanden en de wereldvoedselvoorziening.

  • Nederland investeert in klimaatslimme voedsellandbouw, primair gericht op adaptatie en met als neveneffect reductie van CO2-uitstoot. Jaarlijks worden ongeveer vijf tot tien miljoen kleine boeren ondersteund met kennis, technologie en maatregelen die hun productiviteit verbeteren en tegelijkertijd hun weerbaarheid tegen klimaatverandering vergroten.

Bijlage 2: Casussen van belangentegenstellingen

Hieronder volgt een drietal casussen die illustreren hoe de doelen op coherentiethema’s worden gerealiseerd, welke belangen er spelen, en hoe een gemeenschappelijke inzet verkregen wordt. Kern van de kabinetsaanpak is om te erkennen dat er verschillende belangen zijn, die voor een deel tegengesteld zijn, maar ook voor een deel overlappend, en op basis van die gedeelde belangen te komen tot oplossingen. Deze oplossingen zorgen voor synergiën tussen de verschillende beleidsterreinen, waardoor incoherenties worden aangepakt in plaats van versterkt.

Casus 1: toegang tot medicijnen in relatie tot het WTO/TRIPS-verdrag

Coherent beleid vanuit ontwikkelingsperspectief betekent bij dit thema dat medicijnen betaalbaar zijn voor arme mensen in ontwikkelingslanden én dat voldoende (betaalbare) medicijnen ontwikkeld worden door de farmaceutische industrie.

Het ontwikkelen van een nieuw geneesmiddel of medicijn vraagt veel tijd en geld, en brengt hoge investeringsrisico’s met zich mee omdat vele producten de eindstreep niet halen. Een robuust intellectueel eigendomsstelsel is vanuit innovatieperspectief essentieel om investeerders in staat te stellen deze kosten terug te verdienen en investeringsrisico’s te verminderen. Zo worden bedrijven en kennisinstellingen gestimuleerd om te blijven investeren in kostbare innovaties die de komst van nieuwe geneesmiddelen en behandelmethoden mogelijk maken. Een octrooi (patent) geeft de ontwikkelaar gedurende twintig jaar een exclusief eigendomsrecht om een geneesmiddel te exploiteren. De octrooihouder kan besluiten het middel zelf te produceren en te verhandelen of anderen daarvoor tegen betaling toestemming te verlenen (licenties). Kennisverspreiding en onderzoekssamenwerking wordt daarmee gefaciliteerd. Na afloop van de patentperiode, en eventuele aanvullingen op deze periode via aanvullende beschermingsmechanismen, mogen andere bedrijven zonder toestemming van de octrooihouder generieke varianten van de oorspronkelijke medicijnen op de markt brengen. Deze zijn doorgaans lager geprijsd omdat er geen sprake meer is van ontwikkelkosten en er meer ruimte is voor concurrentie. Een mogelijk probleem is dat een octrooi investeringsrisico’s verlaagt en innovatie stimuleert, maar ook een (tijdelijke) monopoliepositie creëert die kan leiden tot hoge medicijnprijzen. Ook worden voor veel ziektes geen nieuwe medicijnen ontwikkeld en op de markt gebracht, omdat er vanwege gebrek aan koopkracht onvoldoende markt voor is. Hierbij dient aangetekend te worden dat het gebrek aan toegang tot betaalbare medicijnen in ontwikkelingslanden ook andere, bijvoorbeeld logistieke, oorzaken kan hebben. Met name het eerste probleem speelt echter in toenemende mate ook in rijke landen, zoals Nederland, en verdient wereldwijd de aandacht. Hierdoor ontstaat een spanning tussen het belang van arme mensen in ontwikkelingslanden (en in toenemende mate ook van mensen in rijke landen) én het belang van de farmaceutische industrie. Dit spanningsveld wordt in het TRIPS-verdrag erkend en heeft nadere uitwerking gekregen in de Doha Verklaring over TRIPS en volksgezondheid (2001).

Gezien het belang van patenten voor innovatie en dus het ontwikkelen en beschikbaar komen van nieuwe geneesmiddelen zoekt het kabinet naar oplossingen binnen het internationale patentsysteem, waarvoor de minimumstandaarden zijn vastgelegd in het WTO/TRIPS-verdrag, langs de volgende twee lijnen. Allereerst zet Nederland – de Ministeries van BZ, VWS en EZ gezamenlijk – zich in om de ruimte (flexibiliteiten) te waarborgen die het TRIPS-verdrag biedt aan landen om de volksgezondheid te beschermen en toegang tot medicijnen voor iedereen te bevorderen. Zo vraagt Nederland de EU in handelsverdragen met ontwikkelingslanden geen bepalingen op te nemen die verder gaan dan het TRIPS-verdrag (TRIPS+ bepalingen) en toegang tot medicijnen kunnen beperken. Daarnaast werkt Nederland opties uit om toegang tot betaalbare medicijnen in ontwikkelingslanden en in Nederland zeker te stellen. Hieronder valt het doen van onderzoek naar de haalbaarheid en het ontwikkelen van nieuwe business modellen zoals bijvoorbeeld een model waar de prijs wordt losgekoppeld van onderzoek- en ontwikkelkosten (delinkage), en het bevorderen van de discussie en vervolgstappen in nationale en internationale fora over zaken als transparantie over ontwikkelkosten en prijzen, prikkels voor de industrie om te innoveren en rol van overheden om transparantie en prikkels te vergroten. Het huidige intellectueel eigendomsstelsel is niet alleen van groot belang voor een aantrekkelijk innovatieklimaat maar biedt ook voldoende flexibiliteit om ervoor te zorgen dat innovaties ook betaalbaar en toegankelijk blijven. Het is de uitdaging voor alle actoren om deze flexibiliteiten optimaal te beschermen en te benutten.

Casus 2: kosten van geldovermakingen

Coherent beleid vanuit ontwikkelingsperspectief betekent bij dit thema dat de kosten voor geldovermakingen door migranten (remittances) in Nederland worden verlaagd. Het probleem hierbij is dat de controle op witwassen en terrorisme-financiering de kosten van internationale geldovermakingen verhogen. Hierdoor ontstaat de tegenstelling dat maatregelen om in het belang van ontwikkelingslanden de kosten te verlagen een deel van de effectiviteit verliezen als gevolg van controlemaatregelen in het algemeen (inter)nationaal belang van veiligheid. Het kabinet – de Ministeries van BZ en Financiën gezamenlijk – zoekt oplossingen in technologische ontwikkelingen in de markt die uiteindelijk beide belangen kunnen dienen. De verwachting is dat SDG target 10c voor 2030 is bereikt, dat wil zeggen dat de kosten van geldovermakingen door migranten minder zijn dan drie procent.

Casus 3: belastingontwijking

Coherent beleid vanuit ontwikkelingsperspectief betekent bij dit thema een beleid op gebied van vennootschapsbelasting en bronheffingen over dividenden, rente en royalty’s dat bedrijvigheid en belastingopbrengsten in zowel Nederland als ontwikkelingslanden ondersteunt.

Hierbij is sprake van een complexe problematiek. Er zijn multinationals die hun wereldwijde belastingdruk zo laag mogelijk proberen te houden via agressieve belastingplanning. De nu nog uiteenlopende fiscale regels van landen kunnen onvoldoende garanderen dat daardoor geen belastingen worden misgelopen. Tegelijkertijd willen landen omwille van een gelijk speelveld voor hun eigen multinationals dubbele belastingheffing over hun bedrijfsinkomsten voorkomen waarvoor zij belastingverdragen afsluiten. Hierbij moeten tegengestelde belangen worden verzoend. Het Nederlandse beleid op belastingverdragen is er in principe op gericht om met andere landen zo laag mogelijke bronheffingen af te spreken, aangezien hoge bronheffingen wederzijdse investeringen ontmoedigen (het vennootschapsbelastingtarief blijft nationaal bepaald). Voor ontwikkelingslanden zijn overheidsinkomsten een cruciaal element voor investeringen in duurzame economische ontwikkeling. Zij kunnen de opbrengsten uit bronheffingen moeilijker missen dan ontwikkelde landen, zoals Nederland, en hebben ter vervanging van bronheffingen veelal beduidend minder alternatieve belastinginstrumenten voorhanden.

Op de volgende wijzen worden oplossingen bereikt. In de verdragen met ontwikkelingslanden accepteert Nederland doorgaans hogere bronheffingen dan in verdragen met meer ontwikkelde landen. Wel moet ervoor worden gewaakt dat Nederlandse bedrijven hierdoor niet achtergesteld worden. Dit betekent dat Nederland bij de onderhandelingen over de hoogte van de bronheffingen vanuit het ontwikkelingsland ook kijkt welke afspraken het ontwikkelingsland heeft gemaakt met andere landen c.q. jurisdicties. Al met al wijken de Nederlandse verdragen met ontwikkelingslanden weinig af van de verdragen van die ontwikkelingslanden met andere landen. Om treaty shopping via Nederland in de toekomst te voorkomen is aan 23 ontwikkelingslanden aangeboden het bilaterale belastingverdrag uit te breiden met antimisbruikbepalingen, zodat ontwikkelingslanden zelf kunnen toetsen of overmakingen van dividenden, rente of royalty’s naar in Nederland gevestigde bedrijven voor toepassing van het verdrag in aanmerking komen. Nederland loopt met dit initiatief internationaal voorop. Inmiddels is in de OESO als standaard overeengekomen om een antimisbruikbepaling in belastingverdragen op te nemen. Met volle Nederlandse steun zijn de afgelopen tijd tevens andere internationale afspraken gemaakt over meer eenvormigheid van fiscale stelsels en transparantie/gegevensuitwisseling. Ook ontwikkelingslanden kunnen bij de uitvoering van hun belastingwetten gebruik maken van een verbeterde informatiepositie. Overigens vergt een effectief belastingbeleid in ontwikkelingslanden nog veel capaciteitsopbouw en betere wetgeving, waarvoor onder meer Nederland hen technische assistentie beschikbaar stelt.


X Noot
1

Over de invoering van een nationale «Eerlijkste Wet», oftewel SDG-toets, wordt de kamer geïnformeerd door het nieuwe kabinet via een contourenbrief (toezegging AO, 25 januari 2017, Kamerstukken 26 485 en 33 625, nr. 239). Ter voorbereiding is de kamer geïnformeerd over de voor- en nadelen van de invoering van een SDG-toets (kamerstuk 26 485, nr. 250, 5 september 2017).

X Noot
2

Mackie, J., Ronceray, M. en E. Spierings. 2017. Policy Coherence & the 2030 Agenda: Building on the PCD experience. Maastricht: ECDPM.

Naar boven