33 619 Aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en enkele

33 811 Oprichting Stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg

B1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 december 2013

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 heeft kennis genomen van de mededeling inzake de oprichting van de stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg3 en van de daarmee samenhangende voorhang van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg4. Naar aanleiding daarvan heeft zij de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 6 december 2013 een brief gestuurd.

De Staatssecretaris heeft op 16 december 2013, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Den Haag, 6 december 2013

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft kennis genomen van de mededeling inzake de oprichting van de stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg5 en van de daarmee samenhangende voorhang van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg6. Naar aanleiding daarvan bericht zij u als volgt.

Hoewel de commissie VWS doordrongen is van het belang van verdere professionalisering van de jeugdzorg, is zij ernstig ontstemd over de door u gevolgde procedure op dit beleidsterrein en de gevolgen daarvan; in het bijzonder de gevolgen voor de parlementaire betrokkenheid.

Het professionaliseringsbeleid jeugdzorg berust in hoofdzaak op de thans geldende Wet op de jeugdzorg en het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. Zowel de wet als het uitvoeringsbesluit behoeven aanpassing in verband met dit beleid. Tevens is in het nieuwe beleid een rol weggelegd voor de door een aantal beroepsverenigingen op- en in te richten kwaliteitsregister jeugd (stichting Kwaliteitsregister Jeugd). De Ministers van VWS en Veiligheid en Justitie kunnen de stichting erkennen zodra zij voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, eerst dan is de stichting volledig operationeel. De positie van het erkende kwaliteitsregister jeugd zal in het uitvoeringsbesluit gebaseerd op de toekomstige Jeugdwet7 opnieuw moeten worden geregeld.

Volgens u is de vroegtijdige oprichting van de stichting Kwaliteitsregister Jeugd in maart 2013 ingegeven door de overweging de stichting als kwartiermaker in de gelegenheid te stellen voorbereidingen te treffen om tijdig de beroepsregistratie in de jeugdzorg mogelijk te maken. De commissie stelt vast, evenals de Algemene Rekenkamer8, dat de oprichting van de stichting dient te worden aangemerkt als het «doen oprichten» in de zin van artikel 34, eerste lid, Comptabiliteitswet 2001 (CW 2001) en dat daarbij geen toepassing is gegeven aan de in de in artikel 34 CW 2001 voorgeschreven voorafgaande parlementaire betrokkenheid. Door de gevolgde procedure is de mogelijkheid ontnomen om desgewenst voorafgaand aan de oprichting inlichtingen te vragen of om een voorafgaande machtiging bij wet te verzoeken. Uw brief van 22 november jl. is echter niet meer dan een mededeling achteraf. De commissie acht dit een ontoelaatbare ontwikkeling en verzoekt u om een verklaring. Zij behoudt zich het recht voor na ontvangst van uw verklaring een nadere reactie te geven op dit onderwerp.

Daarnaast stelt zij vast dat door het «doen oprichten» van de stichting, nog vóór de indiening op 25 april 2013 van het wetsvoorstel inzake professionalisering van de jeugdzorg9 bij de Tweede Kamer en eveneens vóór de formulering en vaststelling van de erkenningsvoorwaarden voor de stichting in het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg, een gecompliceerde situatie is ontstaan.

Naar aanleiding van kritiek van de Algemene Rekenkamer op de statuten van de inmiddels opgerichte stichting zijn de erkenningsvoorwaarden in het voorgehangen ontwerpbesluit aangepast. Op dit moment voldoen de statuten van de opgerichte stichting derhalve nog niet aan de eisen zoals die zijn opgenomen in het voorgehangen besluit. De stichting kan haar statuten pas aanpassen nadat de erkenningsvoorwaarden definitief zijn. Vervolgens kan eerst tot erkenning van de stichting worden overgegaan.

In verband hiermee verzoekt de commissie u om de toezending van zowel de versie van de statuten van de stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg zoals die in maart 2013 zijn vastgesteld, alsmede van de conceptversie van de statuten zoals die zullen komen te luiden na aanpassing aan de in het voorgehangen ontwerpbesluit wijziging Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg opgenomen erkenningsvoorwaarden.

Het voorgehangen ontwerpbesluit is gebaseerd op drie reeds geldende bepalingen10 van de Wet op de jeugdzorg, alsmede op het nog niet in werking getreden artikel 47, tiende lid, van de Wet op jeugdzorg. Met laatstgenoemd artikel, dat is opgenomen in het momenteel nog bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel professionalisering van de jeugdzorg wordt vooruitgelopen op toekomstige wetgeving. Een ontwikkeling die door de Eerste Kamer blijkens correspondentie11 tussen Eerste Kamer en regering als onwenselijk wordt aangemerkt.

Overigens is bij herhaling12 door u benadrukt dat het thans voorgehangen ontwerpbesluit aansluit bij het wetsvoorstel professionalisering van de jeugdzorg en een «nadere invulling» vormt van dat wetsvoorstel. Gelet op de juridische en beleidsmatige connexiteit tussen het ontwerpbesluit en het momenteel nog bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel, wenst de commissie zich het recht voor te behouden op het ontwerpbesluit te reageren, tot uiterlijk twee weken nadat de Eerste Kamer de finale besluitvorming over dat wetsvoorstel heeft afgerond en in het kader van de behandeling van dat wetsvoorstel met de regering van gedachten heeft kunnen wisselen over de professionalisering van de jeugdzorg.

De commissie ziet uw reactie met belangstelling tegemoet en verzoekt u uiterlijk vrijdag 13 december a.s. een reactie aan de Kamer te doen toekomen.

Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport T.M. Slagter-Roukema

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2013

Op uw verzoek ontvangt u een reactie op uw brief van 6 december 2013 betreffende «Mededeling oprichting Stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg en voorhang wijziging Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg». Uw Kamer betoont zich ernstig ontstemd over de gevolgde procedure, in het bijzonder de gevolgen voor de parlementaire betrokkenheid. U verzoekt mij onder andere om een verklaring over het gevolgde proces met betrekking tot de oprichting van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg (hierna: de Stichting). In deze brief zal ik, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, op de bezwaren ingaan en het gevolgde proces nader toelichten.

Proces artikel 34 Comptabiliteitswet 2001

Doordat de Stichting reeds is opgericht, is uw Kamer van mening dat haar de mogelijkheid is ontnomen om desgewenst voorafgaand aan de oprichting inlichtingen te vragen of om een machtiging bij wet te verzoeken. Ik wil voorop stellen dat het niet mijn bedoeling is om iets af te doen aan de parlementaire betrokkenheid bij het oprichten van de Stichting. Het feit dat de Stichting reeds door de veldpartijen is opgericht, betekent geenszins dat door u gevraagde inlichtingen of geplaatste opmerkingen niet tot de nodige aanpassingen kunnen leiden.

De betrokken veldpartijen hebben met het oog op de destijds nog beoogde inwerkingtreding van de wetgeving per 1 januari 2014 de Stichting in maart 2013 opgericht. De regering en veldpartijen zijn na overleg tot de gezamenlijke conclusie gekomen dat door de oprichting van een Stichting inhoud kan worden gegeven aan het professionaliseringsbeleid. Het streven is erop gericht dat het register operationeel is op het moment dat de wetgeving in werking treedt. Door oprichting van de Stichting werd het mogelijk dat een kwartiermaker namens de Stichting hiertoe voorbereidingen kan treffen. Het gaat daarbij onder meer om activiteiten ten behoeve van de bedrijfsvoering, zoals het opzetten van ICT-voorzieningen. Dergelijke activiteiten, die geheel in het teken staan van de voorbereiding van de praktijk op de inwerkingtreding van de wettelijke regelingen, konden pas plaatsvinden nadat de Stichting was opgericht.

Vorenbedoelde handelwijze door de veldpartijen heeft de steun van het kabinet, mede vanwege de versnellingsambitie uit het regeerakkoord. Het is het voornemen van de regering, ook in reactie op het rapport van de Commissie Samson, volop door te gaan met de verdere professionalisering in de jeugdzorg, vooruitlopend op de decentralisatie. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de motie Dijsselbloem-Kooiman waarin de regering wordt verzocht de professionalisering van de jeugdzorg vooruitlopend op de stelselwijziging met kracht voort te zetten (Kamerstukken II 2011/12, 31 839, nr. 212).

Overigens heb ik steeds het voorbehoud genoemd van het nog te doorlopen wetgevingsproces. De Stichting heeft de statuten van maart 2013 dan ook beschouwd als «oprichtingsstatuten», waarbij het van het begin af aan de intentie is geweest om de statuten aan te passen aan de uiteindelijke regelgeving om eventueel voor erkenning door de Ministers van VWS en VenJ in aanmerking te kunnen komen.

Hoewel de Stichting formeel is opgericht, zullen de in het professionaliserings-traject beoogde gevolgen daarvan pas kunnen intreden ná dat de regelgeving in werking is getreden en nadat het kwaliteitsregister is erkend. Bij de erkenning zal beoordeeld moeten worden of de statuten uiteindelijk in overeenstemming zijn met de erkenningsvoorwaarden. De erkenningsvoorwaarden zijn onderwerp van de voorhangprocedure.

Statuten Stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg

U wijst er verder op dat de Stichting is opgericht voor indiening van het wetsvoorstel en voorhang van het ontwerpbesluit en dat daardoor de statuten van de opgerichte Stichting nog niet voldoen aan de eisen zoals die zijn opgenomen in het voorgehangen besluit. U wijst verder op de gecompliceerde situatie die is ontstaan. In verband hiermee verzoekt uw Kamer mij om toezending van de statuten van de Stichting van 13 maart 2013 en een conceptversie van de statuten zoals deze zullen komen te luiden na aanpassing aan de erkenningsvoorwaarden zoals opgenomen in het voorgehangen ontwerpbesluit.

Met u ben ik van oordeel dat de situatie gecompliceerd is. Die complexiteit is naar mijn oordeel echter niet te vermijden, er van uitgaande dat de professionalisering van de jeugdzorg met voortvarendheid dient plaats te vinden. Door de gekozen weg werd bereikt dat de voorbereidingen door de veldpartijen zo veel mogelijk kunnen samenvallen met de ontwikkeling van de regelgeving en daarmee samenhangende procedures, zoals die van het doen oprichten van de Stichting.

De statuten van 13 maart 201313 treft u bij deze brief aan. In deze «oprichtingsstatuten» is zoveel mogelijk geanticipeerd op voorgenomen regelgeving zoals toen bekend was. Het bestuur van de Stichting heeft evenals uw Kamer op 22 november 2013 kennis kunnen nemen van het ontwerpbesluit zoals dat nu is voorgehangen en beziet of aanpassing van de statuten hierop nodig is. In welke mate de statuten nog wijziging behoeven, zal mede afhangen van de uitkomst van de voorhangprocedure.

Ontwerpbesluit gebaseerd op nog in Tweede Kamer aanhangige wetgeving

Tot slot geeft u aan dat het voorgehangen ontwerpbesluit gebaseerd is op drie reeds geldende bepalingen van de Wet op de jeugdzorg, alsmede op het nog niet

inwerking getreden artikel 47, tiende lid. Dit laatste artikel is opgenomen in het momenteel bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel professionalisering. Uw commissie behoudt zich daarom het recht voor om op het ontwerpbesluit te reageren, tot uiterlijk twee weken nadat uw Kamer de finale besluitvorming over dat wetsvoorstel heeft afgerond en met de regering hierover van gedachten heeft kunnen wisselen.

Gezien het ook door u in uw brief genoemde belang van verdere professionalisering van de jeugdzorg spreek ik de hoop uit dat mijn toelichting voor u aanleiding is de voorhangprocedure toch niet afhankelijk te maken van de behandeling van het wetsvoorstel. Door het ontwerpbesluit en het wetsvoorstel los van elkaar te behandelen, kan een maximale versnelling van het professionaliseringstraject bereikt worden. De advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State kan dan al plaatsvinden als het wetsvoorstel nog in behandeling is.

Het oordeel is vanzelfsprekend aan uw Kamer.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

De letter B heeft alleen betrekking op 33 619

X Noot
2

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Dupuis (VVD) (vice-voorzitter), Linthorst (PvdA), Slagter-Roukema (SP) (voorzitter), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Barth (PvdA), Martens (CDA), vac. (CDA), Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Bruijn (VVD), Koning (PvdA)

X Noot
3

33 619, A

X Noot
4

33 811, A/1

X Noot
5

33 619, A

X Noot
6

33 811, A/1

X Noot
7

Wetsvoorstel 33684

X Noot
8

Zie brief Algemene Rekenkamer d.d. 2 oktober 2013 (kenmerk: 13005889 R)

X Noot
9

Aanpassingen van de Wet op de jeugdzorg en enkele andere wetten ten behoeve van de professionalisering van de jeugdzorg (33 619)

X Noot
10

Het betreft de artikelen 13, zevende lid, 25, vijfde lid, (in de aanhef van het ontwerpbesluit staat abusievelijk «tweede lid») en 28, eerste lid. Artikel II van het ontwerpbesluit ziet op de mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding.

X Noot
11

33 400 VI, E en 33 750 VI, C. Naar aanleiding van deze briefwisseling is het Draaiboek voor de regelgeving aangevuld met de volgende tekst: Het kabinet betracht met het oog op de staatsrechtelijke positie van de Kamers als medewetgever terughoudendheid in de voorbereiding van de uitvoering van wetsvoorstellen die nog in behandeling zijn bij het parlement. Indien het kabinet ondanks de vereiste terughoudendheid een noodzaak ziet uitvoering voor te bereiden, voorziet de betrokken Minister de Kamers voordat de uitvoeringshandelingen gestart worden van een motivering van de noodzaak, van de aard van de uitvoeringshandelingen en de door het kabinet beoogde inwerkingtreding van het voorstel.

X Noot
12

33 619, 6 en blz. 1 van de ontwerp nota van toelichting bij het voorgehangen besluit (33 619, A)

X Noot
13

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 154047.01

Naar boven