33 576 Natuurbeleid

Nr. 271 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2022

Hierbij informeer ik de Tweede Kamer over een aantal onderwerpen uit mijn portefeuille natuur, waaronder de stand van zaken met betrekking tot door uw Kamer aangenomen moties en aan de Tweede Kamer gedane toezeggingen.

Voordat ik toekom aan de specifieke deelonderwerpen, onderstreep ik graag ten algemene dat er veel gebeurt om de natuur te beschermen, te verbeteren en te ontwikkelen. Veel aandacht gaat begrijpelijkerwijs uit naar de stikstofproblematiek, maar het is goed om te benadrukken dat het natuurbeleid van het kabinet veel breder en veelomvattender is dan het beperken van de stikstofdepositie. Dat is ook hard nodig om de doelen, waaraan we ons onder andere in Europees en internationaal verband hebben gecommitteerd, te bereiken.

Mijn natuurbeleid geef ik vorm via twee sporen, die we parallel aan elkaar bewandelen:

  • 1) Meer en betere natuur;

  • 2) De transitie naar een natuurinclusieve samenleving.

Uiteraard doe ik dat in nauwe samenspraak met provincies en een veelheid aan andere partijen die onontbeerlijk zijn voor het voeren van een succesvol natuurbeleid.

Ad 1) Meer en betere natuur

Hieronder versta ik het beter en sneller doorvoeren van reeds ingezet en beoogd beleid om de natuur te beschermen en nieuwe natuur te ontwikkelen. Te denken valt hierbij aan het afmaken van het Natuurnetwerk Nederland in 2027, het beheer van de Natura 2000-gebieden, het uitvoeren programmatische aanpak grote wateren, het Noordzee-akkoord, de Bossenstrategie, Nationale Parken, het Programma Natuur en het verder vergroten van het natuurareaal (niet-Natura 2000), conform het coalitieakkoord (onderdeel Transitiefonds).

Ad 2) De transitie naar een natuurinclusieve samenleving

Uit onderzoek, zowel nationaal als internationaal (onder meer het IPBES-rapport uit 2019, Kamerstuk 26 407, nr. 130) wordt steeds meer duidelijk dat het beschermen van de bestaande natuur en het uitbreiden van het areaal beschermde natuur niet voldoende is om de natuur en biodiversiteit duurzaam te versterken. Daarvoor is een transitie nodig naar een natuurinclusieve samenleving. Natuur moet een vanzelfsprekend onderdeel worden van alle maatschappelijke domeinen en ook het landschap buiten beschermde natuurgebieden natuurinclusief worden ingericht. Denk hierbij aan de veranderingen in de landbouw naar kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw. Maar ook aan natuurinclusief bouwen en wonen, het vergroenen van infrastructuur en bedrijventerreinen en onze consumptie-en productiemechanismen (ecologische voetafdruk). Dit is een veelomvattende en fundamentele transitie, waarin inmiddels de eerste stappen worden gezet. Denk hierbij aan het Deltaplan biodiversiteitsherstel (een brede maatschappelijke coalitie) en het concept basiskwaliteit natuur (waarmee we de komende jaren gaan experimenteren). Op 17 juni a.s. presenteer ik, op de Natuurtop, samen met de provincies de Agenda Natuurinclusief.

Natura 2000: aanmelding otter en brede geelrandwaterroofkever

In december 2021 heeft de voormalige Minister van LNV de otter en de brede geelrandwaterroofkever bij de Europese Commissie aangemeld als te beschermen soorten in bestaande Natura 2000-gebieden. Deze twee soorten staan op Bijlage II van de Habitatrichtlijn; dat is de lijst van soorten waarvoor de Europese gebiedsbescherming van Natura 2000 geldt. Er waren nog niet eerder Habitatrichtlijngebieden voor deze soorten aangemeld in Nederland. Nu het vaststaat dat de otter en de brede geelrandwaterroofkever bestendig in Nederland voorkomen, dienen ze ook in Nederlandse Natura 2000-gebieden beschermd te worden. Met de aanmelding is uitvoering gegeven aan een reguliere verplichting van de Habitatrichtlijn, namelijk het aanmelden van gebieden voor nieuwe (of opnieuw ontdekte) soorten.

Beide soorten zijn toegevoegd aan bestaande Habitatrichtlijngebieden waar ze bestendig voorkomen. De brede geelrandwaterroofkever is in 2005 herontdekt in één gebied (Holtingerveld), nadat deze sinds 1967 als uitgestorven werd beschouwd. De otter is na herintroductie in 2002 nu succesvol gevestigd in tien gebieden in Friesland, Overijssel en Gelderland. De otter komt in méér gebieden voor, maar daar is het voorkomen nog niet bestendig en is de soort daarom nog niet aangemeld.

De aanmelding betekent dat er bij deze gebieden vanaf nu in het beheer en in de vergunningverlening in het kader van Natura 2000 met deze soorten rekening gehouden moet worden. Voor meer informatie over de wijzigingen die afgelopen jaar zijn doorgevoerd in de Natura 2000-database (SDF): https://cdr.eionet.europa.eu/nl/eu/n2000/envyzyzcw

Motie-Beckerman/Smeulders over de aanleg van natuur en bos

De motie van de leden Beckerman en Smeulders (SP/GroenLinks; Kamerstuk 35 309, nr. 6) verzoekt de regering om bij de verdere ontwikkeling van nationale strategische plannen in te zetten op een breed pakket aan maatregelen voor de aanleg van natuur en bos. Deze motie is uitgevoerd met het gereedkomen van het concept-Nationaal Strategisch Plan (NSP) in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (Kamerstuk 28 625, nr. 320). In het NSP is door het kabinet en stakeholders in het totstandkomingsproces geen ruimte gezien om natuur en bosaanleg een plek te geven, omdat ervoor gekozen is het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid zo veel mogelijk voor agrarische doelen te behouden. Via de grote ontwikkelingen binnen het natuurdomein met onder meer het Programma Natuur en de middelen die beschikbaar worden gesteld via het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), wordt aan bos- en natuurontwikkeling ook via andere wegen dan het NSP veel aandacht geschonken. Wel wordt in het nieuwe NSP de definitie van landbouwgrond aangepast; hiermee wordt meer ruimte geboden voor landschapselementen en agroforestry. Ook worden vergoedingen voor beheer en aanleg in het NSP voorzien voor landschapselementen en agroforestry.

Motie-Boswijk over de bijdrage van boeren aan natuurbeheer

De motie van het lid Boswijk (CDA; Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 15) verzoekt de regering om een nadere verkenning te doen naar juridische mogelijkheden (naast het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL), die rendabel zijn om boeren aan natuurbeheer te laten doen. In gesprek met diverse organisaties zijn mogelijkheden hiertoe verkend. Hieronder licht ik de uitkomsten van deze verkenning toe, waarmee ik de motie als afgedaan beschouw.

Het SNL is een belangrijke basis onder ons natuurbeheer en geeft eigenaren van natuurterreinen de mogelijkheid om een vergoeding te ontvangen voor de kosten die zij maken om aan natuurbeheer te doen. Hierbij wordt in de SNL-vergoeding rekening gehouden met de pachtprijs die boeren betalen op basis van de verwachte opbrengsten uit productie. Boeren kunnen ook zelf particulier natuurbeheer doen zonder de tussenkomst van een van de terreinbeherende organisaties. Hierbij wordt het afwaarderen en inrichting van beoogde natuurpercelen gesubsidieerd via de provinciale Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL) en daarna kunnen ze meedoen aan SNL (via natuurcollectieven) Deze optie wordt momenteel nog beperkt benut, vanwege onbekendheid van deze regeling, maar biedt de mogelijk aan boeren om zelf direct de SNL-subsidie te kunnen ontvangen waardoor het interessanter kan worden voor boeren om aan natuurbeheer te gaan doen. Indien boeren zich gezamenlijk zouden willen organiseren bijvoorbeeld rondom natuurgebieden, dan bieden deze regelingen de mogelijkheid om een vergoeding voor de natuurbeheerwerkzaamheden te kunnen ontvangen. Ik zal hier meer aandacht voor vragen.

Naast het SNL zijn momenteel al andere instrumenten beschikbaar die boeren kunnen belonen voor natuurbeheer. Zo wordt in het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) ingezet op de ecoregelingen waarmee boeren worden vergoed voor vergroeningsmaatregelen die ze uitvoeren op hun bedrijf. Het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) biedt de mogelijkheid om vergoedingen te krijgen voor agrarisch natuurbeheer. De Catalogus Groenblauwe Diensten bevat een grote hoeveelheid mogelijke maatregelen gericht op onder andere natuur en landschap die provincies, gemeenten en waterschappen kunnen inzetten bij subsidieregelingen. Dit betreffen alle instrumenten die betaald worden uit publieke middelen, waarbij altijd rekening gehouden moet worden met het verbod op staatssteun. Hierdoor zullen vergoedingen die betaald worden uit publieke middelen zich beperken tot het vergoeden van opbrengstderving en extra kosten.

Met terreinbeherende organisaties is ook gesproken over de mogelijkheid om rechtstreeks opdrachten uit te zetten voor natuurbeheerwerkzaamheden. Als aanbestedende dienst en vanwege de algemene beginselen van behoorlijk bestuur ervaart Staatsbosbeheer (als zelfstandig bestuursorgaan) belemmeringen om opdrachten één op één uit te kunnen zetten bij boeren. Voor Natuurmonumenten en andere natuurbeheerders geldt dit niet. Staatsbosbeheer voert momenteel een opdracht uit om met 40 boeren langjarige pachtovereenkomsten aan te gaan en waarbij de boeren geholpen worden in de omschakeling naar natuurinclusieve landbouw. In dit project komen deze belemmeringen ook regelmatig naar voren. Ik zal daarom Staatsbosbeheer een aanvullende opdracht geven om te onderzoeken hoe binnen de geldende wet- en regelgeving, gunning van beheerwerk, aanvullend op grondgebruiksrechten, gegund kan worden aan geselecteerde partners, waaronder boeren. In de overeenkomsten met boeren kan vervolgens getoetst worden of dit werkbaar is in de praktijk. Hiertoe zal het aantal pachtovereenkomsten van 40 naar 80 bedrijven worden uitgebreid en zal de looptijd van dit project worden verlengd tot 2025. Daarnaast wil ik Staatsbosbeheer de mogelijkheid geven in deze opdracht om de samenwerking tussen natuurorganisatie en boer verder te versterken, zodat op termijn natuurinclusieve landbouw standaard ingezet kan worden bij de ingebruikgeving van pachtgronden.

Voor het belonen van natuurbeheer zijn niet alleen de huidige instrumenten vanuit publieke middelen noodzakelijk, maar voor het stapelen van beloningen voor biodiversiteit zijn ook de vergoedingen vanuit marktpartijen interessant. Met alleen publieke middelen zijn de mogelijkheden beperkt om de vergoedingen te verhogen voor natuurbeheer vanwege de al eerder genoemde staatssteun en het gelimiteerde overheidsbudget. Via de Agenda Natuurinclusief en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, waarbij mijn ministerie is aangesloten, werk ik samen met tal van maatschappelijke partijen aan de transitie naar een natuurinclusieve kringlooplandbouw waarbij ook veel aandacht is voor een goed verdienmodel. De Biodiversiteitsmonitor melkveehouderij is een goed voorbeeld van een initiatief van private partijen. Ook het project «Valuta voor Veen» laat zien dat de markt interesse heeft in betalen voor natuur- en klimaatmaatregelen.

Naast vergoeden van natuurbeheer kan ook de nieuwe tussencategorie landschapsgrond bijdragen aan het stimuleren van natuurbeheer op landbouwgrond. Dit instrument kan mogelijk de boer meer ruimte bieden om een perceel natuurinclusiever te gebruiken en binnen een gebied om ook buiten natuurgronden aan (agrarisch) natuurbeheer te kunnen doen. Zoals aangegeven in de brief van mijn ambtsvoorganger van 23 november 2021 (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21) wil ik uw Kamer medio 2022 nader informeren over de verkenning naar landschapsgrond.

Motie-Thijssen/Bouchallikh over het realiseren van gezonde buurten

De motie van de leden Thijssen en Bouchallikh (PvdA/GroenLinks; Kamerstuk 35 742, nr. 12) verzoekt de regering, om een inschatting te maken wat nodig is om zo veel mogelijk gezonde buurten te realiseren en de Kamer hierover te informeren.

Er zijn op dit moment dertien buurten in Nederland met het predicaat «gezonde buurt». In die buurten werken Jantje Beton, IVN Natuureducatie en Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG) samen met bewoners om een groene plek te creëren. Een gezonde buurt is een plek waar kinderen creatief kunnen spelen, waar bewoners kunnen bewegen, elkaar ontmoeten en tot rust komen. Een gezonde buurt draagt daarnaast bij aan het vergroenen van wijken, omdat natuur een plek krijgt in een gebouwde omgeving. Het initiatief gezonde buurten is een actie uit het Nationaal Preventieakkoord en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport financiert het project. De rijksoverheid wil ook in de rest van Nederland gezonde buurten realiseren, zodat iedereen de kansen krijgt om een gezond leven te leiden en met prioriteit kinderen veilig en gezond naar school kunnen fietsen en lopen. Naast het programma gezonde buurten wordt ook via andere instrumenten ingezet op een gezondere leefomgeving. Bijvoorbeeld door middel van afspraken van gemeenten met lokale partijen, en door onder de Omgevingswet gezondheid aan te merken als een expliciet belang dat wordt meegenomen bij het maken van omgevingsvisies en omgevingsplannen.

Moties over (zwerf)katten

Vorig jaar heeft uw Kamer moties van de leden Moorlag (PvdA) en De Groot (D66) ingediend die vragen om het bevorderen van projecten om schade en overlast door (zwerf)katten te verminderen en om in overleg te treden met medeoverheden over de vraag hoe afschot van katten in de regelgeving zo veel mogelijk voorkomen kan worden (Kamerstuk 28 286, nrs. 1153 en 1154).

Om aan deze moties uitvoering te geven hebben de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en ik, in samenwerking met betrokken dierenwelzijnsorganisaties, op 4 april jl. het landelijk zwerfkattencongres georganiseerd. Doel van dit symposium was om kennis en ervaringen uit te wisselen over oplossingen om schade en overlast door (zwerf)katten te beperken op een diervriendelijke manier. Het symposium richtte zich op gemeente- en provincieambtenaren, terreinbeheerders en andere belanghebbenden. Tijdens het symposium is onder andere stilgestaan bij verantwoord huisdierbezit, de effecten van (zwerf)katten op en de werking van Trap-Neuter-Return-Care (TNRC)-programma’s. In werksessies is aan de hand van een aantal verhalen uit de praktijk discussie gevoerd over een diervriendelijke aanpak van (zwerf)katten in beschermde natuurgebieden, het belang van monitoring en inventarisatie en de samenwerking tussen natuurorganisaties en gemeenten.

Het symposium bood een goede gelegenheid om de diervriendelijke aanpak van de (zwerf)kattenproblematiek onder de aandacht te brengen van provincies, gemeenten en terreinbeheerders en om ervaringen uit te wisselen op het gebied van TNRC. Eén van de conclusies van het symposium is dat het (zwerf)kattenprobleem vraagt om een geïntegreerde aanpak is waarbij aandacht is voor de belangen van de mens, de kat en het ecosysteem. Predatie door (zwerf)katten kan in het huidige systeem, in combinatie met andere drukfactoren, een aanzienlijk effect hebben op weidevogels. Het onderzoek dat in gang is gezet naar aanleiding van de motie van het lid Van den Anker (CDA; Kamerstuk 35 616, nr. 5, invulling aan gegeven via de brief met Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21) zal dit kwantificeren en de effectiviteit van ingrijpen in de aantallen toetsen. Het ministerie blijft aandacht besteden aan verantwoord huisdierbezit en zal als vervolg in gesprek gaan met een aantal organisaties om te bekijken of beter inzicht kan worden verkregen in de omvang van het probleem en welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn om de predatie van (zwerf)katten op weidevogels te verminderen. Ik beschouw beide moties hiermee als afgedaan.

Motie-Bromet/Thijssen over het toevoegen van effecten van natuurherstelmaatregelen als meetdoel aan het Netwerk Ecologische Monitoring

De motie van de leden Bromet en Thijssen (GroenLinks/PvdA; Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 47) verzoekt de regering om bijvoorbeeld de Radboud Universiteit te vragen op korte termijn een integrale aanpak voor het monitoren van natuurherstelmaatregelen te ontwikkelen, middelen daarvoor te zoeken en de Kamer hierover te informeren voor de Voorjaarsnota van 2022.

Het is een goed streven om te onderzoeken of het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM), naast de landelijke monitoring, kan worden benut voor het monitoren van effecten van natuurherstelmaatregelen op gebieds- of zelfs lokaal niveau, door de effecten van deze maatregelen als meetdoel aan het NEM toe te voegen. De uitvoering van deze motie past daarom naar mijn mening goed in het voorgenomen traject van de natuurdoelanalyses in de stikstofaanpak en in de uitwerking van het Programma Natuur, waarin veel natuurherstelmaatregelen zullen worden uitgevoerd en waarin ook geïnvesteerd wordt in monitoring. In het kader van het Programma Natuur wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een plan van aanpak voor de ontwikkeling en de uitvoering van een nieuw, landelijk, gezamenlijk monitoring- en rapportagesysteem voor natuurmaatregelen. Het plan van aanpak richt zich daarbij op de natuurherstelmaatregelen zelf, op de omgevingscondities en op het uiteindelijke doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR) op gebiedsniveau.

Voor de monitoring van het doelbereik komt het NEM in beeld, maar ook de samenhang met de monitoring die provincies (laten) uitvoeren in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) gesubsidieerde natuurbeheer is hiervoor relevant. Beide (NEM en SNL-monitoring) kunnen bijdragen aan de monitoring van de effecten van natuurherstelmaatregelen op gebiedsniveau.

Het NEM is goed toegerust om landelijke trends van de populaties en de verspreiding van soorten planten en dieren te monitoren en daarmee het landelijke doelbereik te bepalen. De meetprogramma’s en meetnetten van het huidige NEM zijn echter onvoldoende toereikend voor het VHR-doelbereik op gebiedsniveau. In het kader van het Uitvoeringsprogramma Natuur zal daarom voor de langere termijn een ontwikkeltraject in gang worden gezet voor een verbeterde monitoring van het doelbereik op gebiedsniveau. In dat traject zullen de verschillende meetprogramma’s en meetnetten voor de afzonderlijke soortgroepen worden getoetst op geschiktheid voor het monitoren van de gebiedsdoelen. Daarbij zal als eerste stap van het ontwikkeltraject worden verkend wat nodig is om de huidige meetnetten van het NEM en de monitoring in het kader van het SNL, uit te breiden en geschikt te maken voor het effect en doelbereik van de natuurherstelmaatregelen op gebiedsniveau. Onderdeel van deze eerste stap is ook het in beeld brengen van de benodigde middelen en de haalbaarheid van de uitvoering van de monitoring op gebiedsniveau. In het ontwikkeltraject zal ik verkennen in hoeverre wetenschappelijke instellingen zoals de Radboud Universiteit zullen worden betrokken.

Zoals gezegd is deze doorontwikkeling van de monitoring ook van belang voor de natuurdoelanalyses in het kader van de stikstofaanpak. De natuurdoelanalyses maken inzichtelijk of getroffen en geplande maatregelen leiden tot het realiseren van (de condities voor) instandhoudingsdoelen voor stikstofgevoelige habitattypen en soorten voor het betreffende Natura 2000-gebied, en of aanvullende maatregelen nodig zijn. De natuurdoelanalyses maken daarbij gebruik van beschikbare informatie die onder andere vanuit monitoring afkomstig is. Omdat de monitoring op gebiedsniveau zoals beschreven nog een doorontwikkeling behoeft, zullen de natuurdoelanalyses eerst nog met de nodige kennislacunes te maken hebben waar, met het oog op het trekken van conclusies over gebieden, op een verantwoorde manier mee om moet worden gegaan. Daarom is het van belang dat de ecologische autoriteit de natuurdoelanalyses wetenschappelijk gaat toetsen. Vooruitlopend op de natuurdoelanalyses zal de quick scan een eerste, voorlopige indicatie geven. Met het ontwikkeltraject voor verbeterde monitoring wordt mede uitvoering gegeven aan de motie. Aan het eind van dit jaar zal ik uw Kamer nader informeren over de stand van zaken met betrekking tot het ontwikkeltraject en de uitvoering van de motie.

Toezegging openbaar en gratis beschikbaar maken van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF)

Tijdens het hoofdlijnendebat van 19 april jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 74, Tweeminutendebat LNV) heb ik de Tweede Kamer toegezegd in een brief nader te expliciteren waarom de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) nog niet voor iedereen openbaar en gratis beschikbaar is.

Momenteel is het zo dat de natuurdata van de NDFF voor iedereen via het Natuurloket1 tegen betaling beschikbaar zijn. Voor een beperkt aantal natuurdata geldt echter dat die niet voor iedereen of slechts «vervaagd» beschikbaar zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de vindplaatsen van heel zeldzame en kwetsbare soorten, waarvoor zo veel mogelijk het risico van misbruik van deze gegevens dient te worden vermeden. Weliswaar loopt er momenteel een transitieproces om de natuurdata van de NDFF gratis digitaal beschikbaar te stellen. Maar ook dan zullen gevoelige natuurdata niet voor iedereen toegankelijk zijn.

De NDFF bestaat in zijn huidige vorm sinds 2005. Sindsdien zijn de wensen van gebruikers en dataleveranciers van de NDFF veranderd en toegenomen. Ook het aantal natuurdata in de NDFF is enorm toegenomen. De ICT van de NDFF is daardoor dringend aan vernieuwing toe.

Daarnaast is het denken over de financiering van de NDFF veranderd. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de kosten «door de markt» opgebracht zouden worden. Dat bleek echter niet haalbaar waardoor een overheidsbijdrage van circa 40–50% nodig bleek te zijn om de NDFF operationeel te houden. Vanwege het opendatabeleid van de overheid is het echter mijn voornemen om de natuurdata voor iedereen gratis digitaal beschikbaar te maken, zonder tussenkomst van het Natuurloket. Ook dit vergt een grondige aanpassing van de ICT van de NDFF. Bovendien brengt het extra kosten voor de overheid met zich mee, omdat «gratis» in dit geval inhoudt dat de kosten voor de overheid zijn. Vooruitlopend hierop worden, naar aanleiding van de motie-Schalk (SGP, Eerste Kamer), sinds 2020 geen kosten meer in rekening gebracht voor stikstof gerelateerde vergunningaanvragen door particulieren.

Het gratis beschikbaar maken van de natuurdata en de vernieuwing van de ICT maken deel uit van een transitie van de NDFF naar een toekomstbestendig register van natuurdata, met voldoende kwaliteitswaarborgen, optimale gebruiksmogelijkheden, duurzame financiering en een vernieuwde governance. Voor de transitie van de NDFF als geheel is een periode van 4 jaar uitgetrokken. De transitieperiode loopt van 2021 t/m 2024 en is nu in volle gang. Afhankelijk van de voortgang van dit proces zal uiterlijk in 2024 worden omgeschakeld naar het openbaar en gratis beschikbaar stellen van de natuurdata van de NDFF.

Motie-Van der Plas c.s. over monitoring van nieuwe soorten

De motie van het lid Van der Plas c.s. (BBB; Kamerstuk 35 788, nr. 156) verzoekt de regering of monitoring van nieuwe soorten een bijdrage kan leveren aan het inzicht in de stand van de natuur. Monitoring van nieuwe soorten kan inderdaad een bijdrage leveren aan het inzicht in de stand van de natuur. Nieuwe soorten worden in het algemeen door de betreffende soortenorganisaties gesignaleerd en gevolgd via de bestaande meetprogramma’s. Als het nieuwe soorten zijn die hier uit zichzelf zijn gekomen of die volgens de geldende richtlijnen in hun oorspronkelijke verspreidingsgebied geherintroduceerd zijn (en daarmee inheems zijn) en die vermeld staan op de bijlagen van de Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR), zoals de otter, de wolf en de zeearend, bestaat de verplichting om deze soorten te monitoren en erover te rapporteren. De monitoring wordt dan uitgebreid en geborgd door deze soorten toe te voegen aan de bestaande monitoringprogramma’s van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Zodoende blijft de monitoring actueel en wordt daar later gebruik van gemaakt bij de rapportages over de stand van de natuur.

Nieuwe soorten kunnen ook betrekking hebben op niet inheemse soorten (exoten) waarvoor geen monitor- of rapportageverplichting geldt in het kader van de VHR. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de halsbandparkiet. In het algemeen worden dergelijke nieuwe soorten wel gevolgd in de bestaande monitorprogramma’s en via meldingen op Telmee.nl en Waarneming.nl.

Nieuwe (inheemse) soorten kunnen een verrijking zijn van de natuur, maar nieuwe soorten kunnen ook een bedreiging vormen voor de inheemse natuur, zoals met een aantal invasieve exoten, bijvoorbeeld de Amerikaanse rivierkreeft, het geval is. Deze invasieve soorten van de Unielijst worden daarom ook gemonitord in het kader van het NEM.

Toezegging om met de provincie Gelderland in gesprek te gaan over het initiatief GraanGeluk

Tijdens het commissiedebat Mestbeleid van 15 september 2021 (Kamerstuk 33 037, nr. 403) heeft het lid Grinwis (CU) de situatie van het project GraanGeluk in Bennekom onder de aandacht van mijn ambtsvoorganger gebracht. In de brief over de voortgang van de motie van het lid Boswijk (CDA) (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 17) over landbouwgrond in natuurlijk beheer (nu landschapsgrond genoemd) heb ik de relatie gelegd tussen deze motie en de casus Graangeluk (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 21). Ik ben in gesprek gegaan met de provincie Gelderland over de casus GraanGeluk en het creëren van zachte overgangen tussen landbouw en natuur. GraanGeluk wil akkers in de Veluwezoom herstellen door granen op een natuurlijke, agro-ecologische wijze te telen en pacht daartoe percelen van diverse grondeigenaren, onder anderen de provincie Gelderland. Graangeluk is ook betrokken bij het Platform Natuurinclusieve Landbouw waarin de provincie Gelderland met verschillende partners samenwerkt om de transitie naar natuurinclusieve landbouw mogelijk te maken. GraanGeluk heeft de mogelijkheid gekregen om gedurende één jaar een perceel in Bennekom (10 ha) te pachten. Dat daarna natuur zou worden gerealiseerd op dit perceel was bekend bij GraanGeluk.

De provincie Gelderland werkt aan de realisatie van verschillende opgaven zoals de realisatie van het GNN (Gelders natuurnetwerk) zoals afgesproken in het Natuurpact 2013 en de verandering naar natuurinclusieve kringlooplandbouw met een duurzaam verdienmodel. De provincie Gelderland ziet daarbij steeds meer dat de harde grens tussen natuur en landbouw kleiner gaat worden zodat we gaan naar een natuurinclusieve landbouw buiten het GNN en een landbouwinclusieve natuur op natuurlijke graslanden en natuurakkers. Ik wil bij de uitwerking van het concept landschapsgrond, zoals geïntroduceerd in het coalitieakkoord, de praktijkervaringen, zoals in Gelderland, benutten.

Toezegging over de bevordering van stilte en stiltegebieden

Mijn ambtsvoorganger heeft bij de behandeling van de LNV-begroting 2021, naar aanleiding van vragen van de SP-fractie, aan uw Kamer toegezegd in gesprek te gaan met de provincies over de bevordering van stilte en stiltegebieden, ook in het kader van de Omgevingswet, en hoe we daarmee rekening zouden kunnen houden bij de ruimtelijke ordening. Ik onderken het belang van stilte voor mens, dier en natuur. Geluidshinder kan gezondheid van mensen en dieren en het woongenot schaden. Voor de bescherming van de gezondheid van mensen is bestaande wetgeving van kracht die gericht is op beheersing van het geluid aan de bron en op het zo veel mogelijk tegengaan van gezondheidseffecten bij omwonenden en verstoring van geluidgevoelige diersoorten. Het verankeren van regels ten aanzien van stilte is primair een verantwoordelijkheid van provincies. Het signaal van uw Kamer is dan ook overgebracht aan provincies. De aanpak van provincies bestaat onder andere uit het uitvoeren van saneringsprogramma’s voor hoogbelaste locaties en uit het aanwijzen van stiltegebieden. Deze bescherming zal worden voortgezet onder de Omgevingswet en is onder andere verankerd in artikel 7.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), dat van kracht zal worden met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Stilte kan onder andere van belang zijn voor een Natura 2000-gebied, waarbij het bevoegd gezag (meestal de provincie) instandhoudingsmaatregelen neemt en geluidshinder deel uitmaakt van de effectenindicator die gebruikt wordt voor natuurtoetsen. Ik verwijs u ten slotte naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op de schriftelijke vragen van de leden Vestering en Van Esch (beiden PvdD) over duisternis en stilte (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1251).

Uitbreiding van Unielijst invasieve uitheemse soorten

Op 19 mei jongstleden heeft het Europees Comité invasieve exoten gestemd over uitbreiding van de Europese Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (verder: Unielijst) die onder de Exotenverordening (EU Verordening nr. 1143/2014) valt.

In mijn brief van 28 februari 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1382) heb ik toegelicht wat mijn inzet is ten aanzien van de plant Celastrus orbiculatus (boomwurger). Verder was ik geen voorstander van het plaatsen van een aantal mariene soorten op de Unielijst, omdat deze vanwege het geringe handelingsperspectief niet voldeden aan het criterium van artikel 4 lid 3 onderdeel e van de Exotenverordening2. Het is vrijwel niet mogelijk om eenmaal gevestigde niet-inheemse mariene soorten kosteneffectief en zonder aanzienlijke schade aan het ecosysteem te bestrijden. Preventie van nieuwe introducties is dan ook het voornaamste doel. Via andere (internationale) afspraken wordt al gewerkt aan preventieve maatregelen tegen verspreiding van invasieve mariene soorten (IMO- richtlijn, ballastwaterverdrag, beleidsregel schelpdierverplaatsingen). Tot slot blijft focus op een selectieve Unielijst met meest prioritaire soorten belangrijk voor Nederland.

Het voorstel van de Europese Commissie (EC) bevatte aanvankelijk 30 plant- en diersoorten, maar hier bleek geen meerderheid voor te zijn onder de lidstaten. De EC heeft vervolgens een gewijzigd voorstel met 22 soorten in stemming gebracht en dat is aangenomen met een meerderheid van stemmen. Naar verwachting wordt de uitbreiding op de Unielijst in juli 2022 van kracht. De exacte datum van inwerkingtreding wordt bekend zodra de Europese Commissie de wetstekst op hun website publiceert. Voor Nederlandse burgers en bedrijven zal informatie over de Unielijst en de regels beschikbaar worden gesteld via de websites van NVWA en RVO.NL.

Voor een aantal soorten is een overgangstermijn afgesproken. Voor deze soorten treden de bepalingen van de Exotenverordening pas in werking twee jaar respectievelijk vijf jaar nadat de uitbreiding van de Unielijst van kracht wordt. Voor de soorten Pistia stratiotes, Fundulus heteroclitus en Xenopus laevis is een termijn van twee jaar afgesproken. Voor de soort Celastrus orbiculatus is een termijn van vijf jaar afgesproken. De overgangstermijnen voor Pistia stratiotes en Celastrus orbiculatus zijn met veel moeite voor elkaar gekregen. We moeten constateren dat er bij de EC en onder andere lidstaten weinig begrip of draagvlak bestaat voor de Nederlandse wens om rekening te houden met (mogelijke) financiële impact op bedrijven. De invasieve eigenschappen van een soort en de schadelijkheid en ecologische impact op natuur en eco-systemen zijn doorslaggevend voor plaatsing op de Unielijst.

Incidentele bijvangst van beschermde soort, waaronder de bruinvis

Op 30 november 2021 is het EU LIFE-voorstel CIBBRiNA (Coordinated Development and Implementation of Best Practice in Bycatch Reduction in the North Atlantic Region) ingediend. Dit project beoogt om incidentele bijvangsten van bedreigde soorten zeezoogdieren, vogels, schildpadden, haaien en roggen te verminderen. Een van de belangrijkste doelen is de samenwerking met de visserijsector en tussen landen bij oplossingen tegen bijvangst. Het project richt zich enerzijds op het nemen van zinvolle mitigerende maatregelen en anderzijds op het verbeteren van de monitoring. Het Ministerie van LNV is de initiator en coördinator van het project, dat is ingediend met 58 partners uit 13 landen, waaronder IJsland, Noorwegen en het Vereningd Koninkrijk. In het Stakeholder Advisory Board zitten 20 organisaties, waaronder vijf visserijadviesraden. Het totaalbudget is 24,4 miljoen euro, waarvan 18,3 miljoen aan subsidie wordt gevraagd. Op korte termijn wordt de uitslag verwacht.

Op 9 februari 2022 is de Europese Commissie een inbreukprocedure gestart tegen Nederland vanwege het niet nakomen van haar verplichtingen ten aanzien van Habitatrichtlijn betreffende de bescherming van de bruinvis, specifiek op het gebied van bijvangst. De brief kwam als een verrassing, met name vanwege de inspanningen die Nederland als initiator van het CIBBRiNA-project de afgelopen twee jaar heeft gepleegd. Nederland heeft deze brief op 8 april 2022 beantwoord. In het antwoord lichten wij toe dat Nederland – binnen de kaders van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) – wel voldoet aan de verplichtingen op grond van de Habitatrichtlijn ten aanzien van de bruinvis.

Tevens benadrukken we dat er verbeteringen mogelijk zijn en dat mede daarom ook het EU LIFE-voorstel CIBBRiNA is ingediend.

De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink


X Noot
2

Artikel 4 lid 3 onderdeel e) het is waarschijnlijk dat het opnemen van de soort in de Unielijst de nadelige gevolgen ervan daadwerkelijk zal voorkomen, tot een minimum beperken of matigen.

Naar boven