33 566 Financieel en sociaaleconomisch beleid

Nr. 58 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 augustus 2013

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 2 juli 2013 overleg gevoerd met Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 27 mei 2013 inzake aanbieding Monitor Arbeidsmarkt april 2013 (Kamerstuk 26 448, nr. 495);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 29 mei 2013 over stand van zaken project duurzame inzetbaarheid (Kamerstuk 25 883, nr. 220);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 juni 2013 inzake aanbieding concept-adviesaanvraag SER: rol sociale partners bij de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur (Kamerstuk 33 566, nr. 43);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 17 juni 2013 met kabinetsreactie op de UWV-arbeidsmarktprognose 2013–2014 (Kamerstuk 29 544, nr. 460);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 juni 2013 inzake cijfers arbeidsparticipatie over eerste kwartaal 2013 i.v.m. kinderopvang (Kamerstuk 31 322, nr. 215);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 19 juni 2013 over Sociaal Akkoord: cofinanciering Sectorplannen (Kamerstuk 33 566, nr. 53);

  • de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 21 juni 2013 met de reactie op verzoek van het lid Karabulut over de beloning van topbestuurders in de private sector (Kamerstuk 30 111, nr. 62).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post

Voorzitter: Van der Burg

Griffier: Post

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van der Burg, Hamer, Heerma, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, Karabulut, Krol en Van Weyenberg,

en Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn Ministerie.

Aanvang 16.30 uur

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over arbeidsmarktbeleid en topinkomens. Ik heet de Minister en zijn staf en onze Kamerleden van harte welkom, en ik wens de mensen die dit debat volgen een plezierig debat toe. De spreektijd in eerste termijn is vijf minuten per fractie.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Hoe gaat het met de top en de basis van de grote Nederlandse bedrijven? De top van het bedrijfsleven zag zijn salaris in het afgelopen jaar met gemiddeld 7,5% stijgen naar een gemiddeld salaris van maar liefst vijf ton. Voor de gewone werkers aan de basis was de gemiddelde loonstijging nog geen 2%. Zojuist kwam het nieuws dat voor dit jaar de helft van de cao's op de nul staat, waardoor veel inkomens niet hoog genoeg zijn om te kunnen voorzien het levensonderhoud, dat steeds duurder wordt. Een deel van werkend Nederland zit al jaren op de nullijn of zit zwaar in de min door ontslag. De topman van AEGON, Alexander Wynaendts, kreeg, boven op zijn salaris van ruim 1 miljoen euro, € 100.000 extra vanwege de gestegen kosten van levensonderhoud in Nederland. Het is echt waar! Het is schandalig, maar dit is echt waar. De topman van Shell vertrok naar Groot-Brittannië met een vertrekpremie van 2,4 miljoen euro op zak – dat is 2 keer zijn jaarsalaris – als compensatie voor de waardedaling van zijn Wassenaarse woning. Zalm krijgt 1 miljoen aan salaris – een beetje veel – terwijl de Staat 30 miljard heeft neergeteld voor de redding van ABN AMRO. En wat te denken van mevrouw McKinstry, die honderden mensen ontslaat omdat er iets minder winst wordt gemaakt, maar zelf bijna een verdubbeling krijgt van haar salaris tot 6,5 miljoen euro? Kabelboer Ziggo strijkt maar liefst 15,7 miljoen op en zonet kwam het nieuws dat de top van Robeco 33 miljoen euro aan bonus heeft opgestreken, geheel tegen de regels van de Nederlandsche Bank, die dat toch heeft goedgekeurd. Dit is totale waanzin. De Minister schrijft in zijn brief: ik ga er niet over. Ik verzoek de Minister om ervoor te zorgen dat hij er wel over gaat. Het is niet alleen «een verkeerd signaal», zoals de Minister het noemt, het ís verkeerd. Het medicijn dat de Minister de patiënt voorschrijft, namelijk zelfregulering en uitleg in jaarverslagen, zal niet helpen. Dat doet het al jaren niet, zelfs niet in crisistijd. Daarom doe ik de volgende voorstellen, waarop ik graag een reactie krijg van de Minister.

Vindt de Minister het acceptabel dat in tijden van crisis, een tijd waarin heel veel mensen hun baan verliezen of op de nullijn staan, de inkomenskloof tussen bazen en werknemers groeit? Zo nee, vindt de Minister het dan niet eens tijd worden dat alle lonen onder de cao gaan vallen, dus ook die van bestuurders? De Minister schrijft in zijn brief dat het zeker tot de mogelijkheden behoort, maar gaat hij het ook regelen en bespreken met werkgevers en werknemers? Gaat hij alles doen om dit mogelijk te maken? Gaat de Minister ervoor zorgen dat werknemers, het belangrijkste kapitaal van ondernemingen, via de ondernemingsraad instemmingsrecht krijgen in salarissen van topbestuurders? Dat zal helpen. Het zal er ook voor zorgen dat er daadwerkelijk tegenmacht en -kracht komt voor de zichzelf verrijkende top. Is de Minister tot slot bereid om prestatiebeloning in de vorm van bonussen, aandelen en opties te verbieden? Er is een minimumloon en het wordt tijd dat er ook een maximumloon komt, en een einde aan de exorbitante beloningen van topmanagers.

We spreken vandaag ook over de arbeidsmarkt. De werkloosheidscijfers liegen er niet om: 660.000 werklozen, en 123.000 werklozen erbij sinds Rutte II. Het UWV verwacht dat het aantal werkzoekenden almaar zal oplopen tot maar liefst 739.000 eind 2014. We zijn van een zeer krappe naar een zeer ruime arbeidsmarkt gegaan. De conclusie van het UWV is kraakhelder: de matige ontwikkeling van de werkgelegenheid wordt veroorzaakt door bezuinigingsmaatregelen, en het economische herstel wordt geremd door de bezuinigingen. Het hele sociaal akkoord is hiermee van de baan. De FNV is ook helder: het kabinet heeft een krimpstrategie. De FNV wijst de extra bezuinigingen af: stop met slopen, start met bouwen. En wat doet het kabinet? Het negeert deze partijen, het negeert het volk, het accepteert het spreadsheetmanagement en het bezuinigingsfetisjisme van de Europese Unie en het staat toe dat Nederland naar de afgrond glijdt. Hoe kan het dat het kabinet naar niemand, maar dan ook niemand luistert en met 125 km/u afstevent op een betonnen muur? In tijden van afnemende werkgelegenheid, massawerkloosheid en een tekort aan vacatures moet je twee dingen doen, namelijk investeren en bestaand werk herverdelen. Het eerste doet het kabinet niet. Het tweede, de VUT 2.0, maakt de Minister nu wel mogelijk. Daar ben ik blij mee. Kan de Minister bevestigen dat dit geen dode letter is, zoals de VVD wenst?

Tot slot heb ik een aantal korte vragen over de Monitor Arbeidsmarkt. Het valt mij op dat het aantal dienstverbanden van arbeidsgehandicapte werknemers sterk is gedaald. Hoe moet dat nu met de gigantische bezuiniging op deze groep en met de 500.000 werkzoekenden met een arbeidshandicap? Gaan zij retour de bijstand in? En wat dan? Mijn volgende vraag gaat over de mobiliteitsbonussen, een belangrijk instrument in de handen van de Minister, dat hij wil uitbreiden. Een doel daarvan is om oudere werkloze uitkeringsgerechtigden aan het werk te helpen. Uit de monitor blijkt echter dat dit totaal niet werkt.

De voorzitter: Gaat u afronden?

Mevrouw Karabulut (SP): Ja.

Zo lees ik dat de inzet van de mobiliteitsbonussen ervoor heeft gezorgd dat het aantal nieuwe dienstverbanden van deze groep is gestegen van 2% in 2009 naar 7% in 2012. En dan weten ze nog niet of dit ligt aan de premiekorting. Wat nu, gezien alle plannen van de Minister?

Ik heb een allerlaatste, korte opmerking.

De voorzitter: U bent al ruim over uw tijd heen. Misschien kan het in tweede termijn?

Mevrouw Karabulut (SP): Ik rond af. Mijn opmerking gaat over de adviesaanvraag van aan de SER over de rol van de sociale partners bij de toekomstige arbeidsmarktinfrastructuur, met name over de WW en Van werk naar werk. Dat advies komt pas in mei 2014, terwijl het wetsvoorstel al eind 2013 komt. Dat snap ik niet. Neemt het kabinet dit advies nu serieus of niet? Dat zou namelijk betekenen dat het wetsvoorstel later moet worden behandeld.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. In aansluiting op collega Karabulut begin ik met de cijfers uit de Volkskrant. Herkent de Minister die cijfers uit zijn eigen bronmateriaal? Als de cijfers kloppen, is dat natuurlijk heel lastig uit te leggen. Consumenten kunnen ook hun eigen plan trekken. Zo ken ik iemand die zijn abonnement bij een groot kabelbedrijf gewoon heeft opgezegd omdat hij het niet eens was met het hoge salaris van de bestuurder. Er is echter ook een taak voor de wetgever. Die moet meer checks-and-balances inbouwen. Geef aandeelhouders meer zeggenschap over het beloningsbeleid, geef ondernemingsraden meer bevoegdheden en schep transparantie over de beloningen. Mijn D66-collega Gerard Schouw diende in december op al deze punten amendementen in op de clawbackwetgeving, maar die werden allemaal ontraden door Minister Opstelten. Nu lees ik tot mijn genoegen dat Minister Asscher juist op deze punten de wet wil gaan aanscherpen, maar hoe verhoudt die opstelling zich tot de zo afhoudende opstelling van Minister Opstelten? Zit er licht tussen hun opvattingen of is het kabinet toch van mening veranderd? Dat zou ik toejuichen. Hoe kijkt deze Minister op dit moment aan tegen de amendementen van collega Schouw?

Ik vraag de Minister ook om te reflecteren op de pensioenplannen van het kabinet. Het kabinet stuurt een wetsvoorstel over pensioenopbouw naar de Kamer dat iemand met minimumloon € 3 aanvullend pensioen laat opbouwen met belastingvoordeel en iemand die € 250.000 verdient, € 1.300 per jaar. Het wordt nu in de Eerste Kamer behandeld. Vindt de Minister dit passen met het oog op de scheefheid van de inkomensverdeling?

Ik ga nu in op de sectorplannen. Van dit soort tijdelijke stimuleringsmaatregelen moet je geen wonderen verwachten maar ik vind het wel goed dat ze er zijn, hoewel ik het nog steeds heel zuur vind dat we praten over een tijdelijke steun in de rug voor de arbeidsmarkt op hetzelfde moment dat blijkt dat het sociaal akkoord 23.000 banen kost. Op een aantal punten vond ik de voorstellen van de Minister echter teleurstellend. Zo las ik geen enkele waarborg dat een significant deel van het geld – de Minister weet wat ik nu ga zeggen – wordt besteed aan jeugdwerkloosheid. Ik blijf er elke keer maar naar vragen, maar ik vind het toch jammer dat ik op geen enkele wijze comfort uit de stukken kan halen. Ook zie ik niet de keiharde eis terug dat er alleen publiek geld naar de sectorplannen gaat als de O&O-fondsen van sociale partners ook intersectorale scholing financieren. Iemand die werkloos wordt in een sector met weinig arbeidsmarktperspectief moet zich ook mogen omscholen naar bijvoorbeeld techniek. En waarom mag iemand in de WW zich eigenlijk alleen omscholen naar een tekortsector als de techniek of de zorg als dat staat in het sectorplan? Waarom staat de Minister dat niet in het algemeen toe?

Het meest opvallende punt is wat mij betreft het belastinggeld voor vervroegd uittreden. Het kabinet kijkt in toenemende mate de kant op van collega Karabulut, en ik complimenteer haar daarmee. Ik heb ook gelezen dat het volgens de Minister geen VUT is, en dat geef ik graag toe. Het is niet het exacte systeem van de VUT, maar linksom of rechtsom komt het op één ding neer: als de Minister een totaalplan goed vindt, wil hij belastinggeld gebruiken om vervroegd uittreden minder duur te maken. Hij laat dus met belastinggeld mensen vervroegd uittreden. Hij begeleidt hen van de arbeidsmarkt af. Zou de Minister niet alles op alles moeten zetten om mensen met belastinggeld juist een kans op de arbeidsmarkt te geven? Elke oudere werkloze die ik spreek, wil aan de slag en wil niet thuis achter de geraniums zitten. Op dat punt zijn wij dus erg teleurgesteld. Ik hoop dat de Minister die kan wegnemen. Ik ben ook erg nieuwsgierig naar de opstelling van mijn collega van de VVD. Is dit een dode letter? Ik vraag de Minister om een reactie op dat statement.

Mevrouw Karabulut (SP): Het is inderdaad een gerichte maatregel. Veel ouderen die werkloos zijn en al 30 of 40 jaar hebben gewerkt, willen een stapje terug doen om gericht jongeren aan het werk te helpen. Dat is gewoon het herverdelen van bestaand, schaars werk. D66 is daar niet voor, maar blijkbaar wel voor het met belastinggeld betalen voor heel veel WW-uitkeringen en bijstandsuitkeringen.

De voorzitter: Wat is uw vraag?

Mevrouw Karabulut (SP): Wat zijn de oplossingen van D66?

De heer Van Weyenberg (D66): Die zijn heel duidelijk: geef mensen een kans op de arbeidsmarkt. We hebben nu een gouden kooi gecreëerd voor oudere werkzoekenden. Als je erbuiten valt, kom je er nauwelijks meer tussen. Moderniseer het ontslagrecht dus. Zorg ervoor dat mensen niet te lang vast blijven zitten in de WW. Investeer in een aannamebonus voor langdurig werkzoekenden. Kom tot een uitgebreidere no-riskpolis voor oudere werklozen. Volgens mij hebben wij daar in ons verkiezingsprogramma een uitbundig pakket voor, met heel andere oplossingen dan die van mevrouw Karabulut. Ik constateer echter, en dat zal haar plezier doen, dat het kabinet nu meer kiest voor haar aanpak.

Mevrouw Karabulut (SP): Zeker, en ik hoop dat dit steeds meer gaat gebeuren. We doen ons best. De mobiliteitsbonussen en kortingen waarover de heer Van Weyenberg spreekt, dragen echter niet bij aan het terugdringen van de werkloosheid. Dat blijkt uit de monitor.

De voorzitter: Mevrouw Karabulut, wat is uw vraag?

Mevrouw Karabulut (SP): Ook begrijp ik niet waarom juist D66 mensen in een tijd van oplopende werkloosheid nog meer rechten, zoals WW-rechten, afpakt en nog meer werklozen creëert. Dat begrijpen de mensen ook niet.

De heer Van Weyenberg (D66): Zo ken ik de SP. Mijn verkiezingsprogramma creëert aanzienlijk meer banen dan dat van mevrouw Karabulut, maar dat even terzijde. De kern is volgens mij overzichtelijk. Wij zetten alles op alles om mensen een kans op een baan te geven. Wij weten overigens ook, en dat blijkt uit alle studies, dat VUT-achtige maatregelen tot geen enkele baan voor jongeren hebben geleid in het verleden. Wij zien niet waarom dat nu anders zou zijn.

Dat brengt mij bij de concept-adviesaanvraag aan de SER over de uitvoering van de WW. Ik dank de Minister voor het toesturen van het concept, zodat we er nog over kunnen spreken. Ik heb er een aantal opmerkingen over en een vraag. Om te beginnen zou ik graag willen dat in de adviesaanvraag meer aandacht wordt besteed aan de lessen die wij van andere landen kunnen leren. Dat lijkt me een waardevolle toevoeging. Ook vind ik de adviesaanvraag nogal summier over scholing. Zou niet wat uitgebreider kunnen worden gevraagd naar de opvattingen van de sociale partners daarover, in het bijzonder over de intersectorale scholing en het gebruik van O&O-fondsen door mensen die net hun baan in een sector hebben verloren? Ik denk dat daar nog wel iets zinnigs over te zeggen is. Ook zou ik de SER graag expliciet willen laten ingaan op het effect van bovenwettelijke aanvullingen in de hoogte of in de duur van de WW, op de prikkels voor alle betrokken partijen, dus werkgevers en werknemers. Ik vind het mooi dat er een passage in staat over de parlementaire enquêtecommissie-Buurmeijer. Daarin staat echter dat zaken als claimbeoordelingen een overheidstaak «zouden moeten blijven». Zou de Minister daarvan gewoon willen maken «zijn en blijven een overheidstaak»? Ik maak mij er bijvoorbeeld zorgen over dat werkgevers straks een rol hebben bij het werkbedrijf, terwijl dat werkbedrijf tegelijkertijd de loonwaarde bepaalt, die voor de werkgevers van groot belang is. Hoe voorkomen we dubbele petten? Mijn laatste opmerking hierover is de volgende. Het kabinet vraagt advies aan de SER, en de SER wordt gedomineerd door sociale partners. Ik vind het prima dat zij adviseren, maar zij zijn ook belanghebbenden. Zou het niet heel waardevol zijn om ook aan een aantal onafhankelijke experts een advies te vragen over de toekomstige inrichting van de sociale zekerheid, bijvoorbeeld een aantal hoogleraren of het Centraal Planbureau? Is de Minister daartoe bereid?

De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Wat betreft de topinkomens sluit ik aan bij de vraag van collega Van Weyenberg of de Minister zich herkent in de cijfers in de Volkskrant.

Verder kan ik mij in grote lijnen vinden in de toon en de inhoud van de brief van de Minister. Bij dit onderwerp bekruipt mij wel eens het gevoel dat openbaarheid rond topinkomens soms een inflatoir effect lijkt te hebben in plaats van een matigend effect. Kan de Minister daarop reflecteren? Denkt hij dat deze ontwikkeling nog zal veranderen? Verder sluit ik mij aan bij de opmerkingen van de collega van D66 over deze brief.

Een onderdeel van het SER-advies betreft het vorstverlet. De STAR heeft een brief geschreven over die calamiteitenregeling met het verzoek om daarin geen maatregelen te nemen, maar dit mee te nemen in de adviesaanvraag. Deze commissie heeft dat verzoek breed ondersteund. Is de Minister voornemens dat te doen?

Ik ga nu in op de sectorplannen. Wat betreft de CDA-fractie zouden deze plannen erop gericht moeten zijn om het aantal banen te vergroten, dus de koek te vergroten en niet alleen te herverdelen. Vandaar dat wij er op verschillende momenten bij de Minister voor hebben gepleit om in te zetten op reshoring en op het vergroten van het aantal banen door productie naar Nederland terug te halen.

Wij zijn zeer kritisch over de herintroductie van de VUT, de VUT 2.0, waar de SP al lang voor pleit. De VUT was in het verleden ook bedoeld als tijdelijke crisismaatregel, maar de regeling heeft uiteindelijk 25 jaar standgehouden. De Minister is tot nu toe steeds afwijzend geweest over voorstellen van de SP hierover. In de brief over de sectorplannen benadrukt de Minister in de inleidende alinea's waarom het geen goed idee is, maar lijkt hij toch te eindigen met het openzetten van de deur. Het is terecht dat de collega van de SP hier blij mee is, want die partij heeft hier herhaaldelijk voor gepleit, maar ik zie ook de VVD-fractie afwijzend reageren en aangeven dat dit een dode letter is. Ook wij zijn hierover zeer kritisch. Het adagium «oud voor nieuw» heeft in het verleden ook niet gewerkt. Wij willen inzetten op echt nieuw werk. Ik ben benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris hierop. Is het inderdaad zijn bedoeling om de deur open te zetten naar een nieuwe VUT-regeling?

De voorzitter: Was dit het punt van de VUT? Mevrouw Karabulut heeft daar namelijk een vraag over.

Mevrouw Karabulut (SP): Nee, mijn vraag gaat over de topinkomens. De CDA-fractie vindt de cijfers ook schokkend. Eigenlijk zegt de heer Heerma ook dat openbaarheid alleen maar leidt tot nog hogere salarissen. Is de CDA-fractie er voorstander van dat er nu eindelijk maatregelen worden getroffen zoals het onder de cao brengen van ook deze lonen zodat er een natuurlijke verhouding komt tussen de top en de basis, en een instemmingsrecht voor de ondernemingsraad?

De heer Heerma (CDA): Ik vrees dat ik niet het antwoord ga geven waarnaar mevrouw Karabulut op zoek is. Ik steun deze voorstellen op dit moment niet. Ik steun wel de lijn die de Minister heeft uiteengezet in zijn brief, om goed te kijken naar de rol van ondernemingsraden in het beloningsbeleid voor bestuurders.

Mevrouw Karabulut (SP): Dan is mij niet duidelijk welke voorstellen de CDA-fractie doet, behalve dat zij pleit voor de openbaarheid die de Minister al in zijn brief noemt.

De heer Heerma (CDA): Ik heb zojuist in mijn eerste termijn aangegeven dat ik mij in grote lijnen kan vinden in de lijn die Minister in zijn brief heeft beschreven. Ik begrijp dat mevrouw Karabulut meer van mij wil horen, maar dat zit er op dit moment niet in. Het staat mevrouw Karabulut echter vrij om daar wel voor te pleiten.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog. U hebt nog twee minuten.

De heer Heerma (CDA): Ik zal snel praten, voorzitter.

Ik bedank de Minister voor zijn brief van vandaag over de gezinstop. Het zal hem niet verrassen dat ik daar tevreden over ben. Het zal hem ook niet verbazen dat ik het hard nodig vind dat die top er komt, juist door de keuzes die het kabinet maakt. Ik hoop dat de top iets zal opleveren. Ik wil nog iets zeggen over één specifiek punt dat niet helemaal op de agenda van dit overleg staat. Ik hoop dat de voorzitter daar enig begrip voor heeft, want dit is mijn laatste kans voor het reces. Dat punt betreft werkende alleenstaande ouders die hun vader of moeder in huis nemen en als gevolg daarvan kinderopvangtoeslag verliezen. Ik heb hierover dit voorjaar vragen gesteld samen met collega Omtzigt, die hiervoor al eerder aandacht gevraagd heeft. Het antwoord van de Minister is zeer afwijzend, maar ik hoop dat hij erop wil ingaan, omdat dit toch niet de bedoeling is geweest van de herdefiniëring van het fiscaal partnerschap. Ziet de Minister toch geen mogelijkheden om uitzonderingen te maken, bijvoorbeeld als het gaat om eerste- en tweedegraads familiebanden? Het is voor ons een belangrijk punt. Ik hoop dat de Minister wat verder wil gaan dan in de beantwoording tot nu toe, en anders overweeg ik hierover een motie in te dienen in het vervolg van dit overleg.

De heer Krol (50PLUS): Voorzitter. De werkgelegenheid neemt af. 50PLUS begrijpt dat het kabinet niet op stel en sprong de werkloosheid kan beteugelen, maar tot op de dag van vandaag heeft het kabinet geen duidelijke visie geformuleerd. Ja, er is geld beschikbaar, namelijk 2 keer 300 miljoen voor banenplannen. Mijn fractie is groot voorstander van het omscholen van mensen en het begeleiden van werk naar werk, maar dat werk moet er wel zijn. Dat is en blijft stap een. Deelt de Minister deze mening? En wat gaat het kabinet specifiek doen om die werkgelegenheid te creëren? Je zou bijvoorbeeld werkgelegenheid kunnen scheppen door het invoeren van deeltijdpensioen, iets waar 50PLUS een groot voorstander van is. Wij willen geen hernieuwde VUT; laat ik daar duidelijk over zijn.

De FNV kwam recentelijk met een voorstel, het Generatiepact, om zowel jeugd- als ouderenwerkloosheid te voorkomen en te bestrijden. In Frankrijk hebben ze hier ervaring mee en in België spreken ze over «tandembanen», een mooi fenomeen dat in ons land ook ingevoerd zou kunnen worden. Het Generatiepact van de FNV is een mix van maatregelen waarbij ouderen er zelf voor kunnen kiezen om iets minder te gaan werken en zo ruimte te geven aan jongeren. De oudere kan dan bovendien zijn kennis overdragen. Als ik de krantenberichten mag geloven, is dit kabinet terughoudend over het Generatiepact en over tandembanen. Het kabinet zou van mening zijn dat deze maatregelen de deelname van ouderen zouden belemmeren. Dat lijkt ons onzin; het gaat immers om een tijdelijke regeling. Het is niet logisch om mensen langer te laten doorwerken als we midden in een economische crisis zitten met een hoge werkloosheid. Het Generatiepact zou behulpzaam kunnen zijn om deze tijd te overbruggen. Dit kabinet geeft hoog op van flexibiliteit van arbeid, maar waarom dan niet op dit terrein? 50PLUS hoort graag wat de Minister werkelijk vindt van de voorstellen van de FNV. Ook vragen wij de Minister of hij bekend is met de ervaringen in Frankrijk met het «contrat de génération».

Naast het scheppen van werkgelegenheid moet je ook preventieve maatregelen nemen om te voorkomen dat de werkloosheid nog verder oploopt. Dat betreft de duurzame werkgelegenheid. Duurzame werkgelegenheid vereist ook duurzame inzetbaarheid van nog aan het werk zijnde werknemers, zeker gezien koers die dit kabinet vaart inzake het langer doorwerken. Over het project Duurzame Inzetbaarheid heeft de Kamer een brief ontvangen van de Minister. Er zijn goede initiatieven, met name van het midden- en kleinbedrijf, vertegenwoordigd door MKB-Nederland. De Minister schrijft dat zijn Ministerie het thema hoog op de agenda heeft staan maar dat het met name aan werkgevers zelf is om hiermee aan de slag te gaan. Dat werpt de vraag op hoe het Rijk in zijn rol als werkgever invulling geeft aan die taak. De politie is, op Defensie na, de grootste werkgever van Nederland. Van het Platform Bezorgde Dienders ontvingen wij een brandbrief over falend ouderenbeleid. Het platform schrijft dat de politieorganisatie daarop de laatste jaren onvoldoende heeft ingespeeld. Dat is in dit specifieke geval des te ernstiger, omdat het om een groep gaat die een functie vervult die om fysieke redenen simpelweg niet tot de pensioengerechtigde leeftijd te vervullen is. Men moet er op een bepaalde leeftijd uit om vervolgens in een pensioengat te vallen. Dat was door de betreffende dienders natuurlijk niet te voorzien.

Bezuinigingsmaatregelen waren vaak de oorzaak van onsamenhangend beleid ten aanzien van een duurzaam loopbaanbeleid. Nu zijn het de bezuinigingen die maken dat mensen langer moeten doorwerken, en wordt ineens wel de noodzaak ingezien van beleid dat is gericht op duurzame inzetbaarheid. Het kabinet kan de bal wel bij werkgevers leggen als het om duurzame inzetbaarheid gaat, maar in zijn eigen rol als werkgever laat het kabinet het in onze ogen behoorlijk afweten. 50PLUS is van mening dat de overheid in dit opzicht een voorbeeldfunctie heeft. Want wat zijn de notities over duurzame inzetbaarheid waard als de rijksoverheid zelf haar zaken niet op orde heeft?

Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Ik begin met te zeggen dat het buitengewoon zorgelijk en verontrustend, en vooral heel droevig voor de betrokkenen is dat de werkloosheid nog steeds zo hoog is. Het lijkt me dan ook topprioriteit voor het kabinet om dit aan te pakken. Ik hoop vandaag meer inzicht te krijgen in de manier waarop het kabinet dit gaat doen. Daarbij is het natuurlijk van groot belang dat het sociaal akkoord wordt uitgevoerd, met de plannen die daarbij horen. Ik heb even op mij laten inwerken wat de sprekers voor mij hebben gezegd, en ik wil hun eens een cijfer voorhouden. Er wordt namelijk vrij badinerend gedaan over de 600 miljoen die beschikbaar is voor de sectorplannen. Dat zou weinig zijn. Ik kan me herinneren dat we eerder een crisispakket hebben gemaakt, met de deeltijd-WW, waarbij een aantal partijen vond dat we te veel geld uittrokken. Dat ging om 400 miljoen. Nu is het anderhalf keer zo veel, dus het lijkt me de moeite waard om die 600 miljoen goed te besteden en er niet badinerend over te doen. Ik hoor vandaag graag van de Minister hoe het staat met de plannen en of er sectoren zijn waarin men daadwerkelijk aan de slag is.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb straks nog een inhoudelijke interruptie, maar nu een korte opmerking. Ik heb echt niemand badinerend horen doen. Sommigen maken andere keuzes, zoals collega Heerma. Ik herken mij echter niet in het woord «badinerend». Ik zie om mij heen ook iedereen wat vragend kijken bij deze woorden.

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik geloof dat het de heer Van Weyenberg zelf was die zei dat hij het weinig geld vond. Ik wil dat dus graag in perspectief plaatsen. Volgens mij is het een heleboel geld, en is het alleen van belang dat het goed wordt ingezet. Daar sloeg mijn opmerking op.

De heer Van Weyenberg (D66): Dan is het helemaal goed dat ik deze interruptie plaatste, want dan is er een misverstand. Ik heb gezegd dat je van dit soort tijdelijke maatregelen geen wonderen mag verwachten. Ik ga ervan uit dat mevrouw Hamer dat met mij eens is. Dat was mijn punt. Ik heb over het bedrag geen enkele opmerking gemaakt. Ik heb alleen gevraagd waar de waarborg is voor jongeren, en dus gezegd dat je van dit soort tijdelijke impulsen geen wonderen moet verwachten. Dat meen ik oprecht, en ik verwacht dat mevrouw Hamer dat met mij eens is.

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik hoorde de heer Van Weyenberg volgens mij steeds zeggen dat hij het geld te weinig vond voor de jongeren en ik probeer het in een context te plaatsen. Die deeltijd-WW was niet alleen voor jongeren maar voor heel veel mensen. Het was 400 miljoen en ik geloof dat de partij van de heer Van Weyenberg dat destijds te veel vond, maar daar wil ik van af zijn. Als hij het echter met mij eens is, dan is dat mooi meegenomen. Dan is dat extra reden om ervoor te zorgen dat die 600 miljoen zo goed en zo snel mogelijk wordt ingezet. Dat hebben we van de vorige keer kunnen leren. Het meest vervelende zou namelijk zijn als er geld zou zijn maar geen plannen.

Wat betreft de brief over de sectorplannen is een hoop gedoe ontstaan over de vraag: wel of geen VUT? We horen daar vandaag ook allerlei opmerkingen over. Wij hebben de brief en ook de voorstellen van de FNV zo gelezen dat er kansen moeten zijn om, zoals 50PLUS zo mooi zei, een alliantie te sluiten tussen ouderen en jongeren. Ik heb zelf het genoegen gehad om het Nationaal Jeugddebat in de Tweede Kamer voor te zitten. Daarin heb ik ook gezegd dat er een nadrukkelijke toezegging is gedaan aan de deelnemers, omdat zij zelf met dit soort ideeën kwamen. Volgens mij is het dus heel logisch dat de Minister op die plannen ingaat. Volgens mij is er geen sprake van het instellen van de volledige VUT; dat was niet de intentie van de jongeren in het debat en ook niet die van de FNV. Het idee is juist om zeer specifiek maatwerk te bieden waardoor jong en oud samen op kunnen trekken. Als het al ergens over gaat, lijkt mij de term «deeltijd-VUT» – de een groeit in en de ander groeit uit – veel beter op zijn plaats.

We behandelen vandaag ook de adviesaanvraag aan de SER. Wij zijn blij met die adviesaanvraag. Het is belangrijk dat die er komt. Over de brief zelf heb ik geen opmerkingen, maar we hebben wel van de Stichting van de Arbeid begrepen dat zij graag wil dat met de besluitvorming over het calamiteitenverlof, waarover de Kamer nog zou spreken, wordt gewacht tot na het SER-advies. Daar pleit ik ook voor.

De heer Heerma (CDA): Met dit laatste ben ik natuurlijk blij, maar ik wil toch nog even ingaan op de VUT. In de brief wordt toch niet gesproken over een deeltijd-VUT? En deelt mevrouw Hamer de visie die coalitiegenoot VVD vanmorgen heeft geuit dat het om een dode letter zou gaan?

Mevrouw Hamer (PvdA): Die term «deeltijd-VUT» is geheel voor mijn rekening. Dat heeft de heer Heerma mij eerder al horen zeggen tijdens een avond-AO. Toen heb ik al gezegd dat we het niet over de hele linie moeten uitvoeren, en dat we ook niet moeten suggereren dat ouderen meteen helemaal van de arbeidsmarkt af moeten. Ik kan mij echter heel goed allianties voorstellen waarin ouderen bijvoorbeeld minder dagen gaan werken, waardoor ruimte vrijkomt en jongeren kunnen instromen. Ook mentorschap past daarbij. Het moet gaan om heel specifiek, sectorgericht maatwerk, zoals dat nu overigens al in de bouw ontstaat. Daar gaat het om, en dat was ook het prachtige plan uit het jeugddebat. Ik pleit er dus voor om die ruimte voor deze periode te laten ontstaan. Laten we hopen dat de arbeidsmarkt zich zo ontwikkelt dat jong en oud daarop straks allebei weer terechtkunnen.

De heer Heerma (CDA): Ik stel nogmaals de vraag of mevrouw Hamer de opmerking van haar coalitiegenoot dus niet deelt dat het zou gaan om een dode letter.

Mevrouw Hamer (PvdA): Die heb ik al beantwoord.

De heer Heerma (CDA): Mevrouw Hamer bevestigt dus ook dat de brief niet alleen gaat over deeltijd-VUT, maar dat ook geheel uittreden mogelijk is.

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb uitgelegd hoe ik de brief heb gelezen en die interpreteer. Ik ben bezig met de inbreng van de Partij van de Arbeid, dus ik geef aan wat ik ervan vind. Dat heb ik overigens al eerder gemeld. Het is aan de Minister om straks zijn brief verder toe te lichten. Dat zou ik in ons dualistisch stelsel graag zo willen houden. Op de vraag of ik het een dode letter vind, had ik al geantwoord. Ik hoop dat het geen dode letter is.

De heer Van Weyenberg (D66): Haar uitspraken op NU.nl kan mevrouw Van Nieuwenhuizen dan vast zelf toelichten. Ik lees echter in de brief, en daaraan houd ik mij vast: als een sectorplan in zijn geheel duidelijk bijdraagt aan het behoud van werkgelegenheid – dat gaat een ambtenaar, denk ik, controleren – en zorgt voor kansen voor jongeren, kan als onderdeel de belasting op vervroegd uittreden van 52% door middel van cofinanciering van sectorplannen – lees: met belastinggeld – gedeeltelijk worden gecompenseerd. De clausuleringen van mevrouw Hamer, en zeker de meester-gezelconstructies, waarbij mensen gewoon blijven doorwerken, staan hier niet. Hier staat gewoon: als het totale plan door de ambtenaren van SZW en de Minister oké wordt bevonden, is het mogelijk om belastinggeld in te zetten voor het vervroegd stoppen met werken. Mevrouw Hamer specificeert dit in haar inbreng. Vraagt zij de Minister nu eigenlijk gewoon om deze passage te preciseren?

Mevrouw Hamer (PvdA): Nee, ik laat mijn fantasie werken over de vraag hoe dit zou kunnen uitpakken. Die fantasie is gebaseerd op voorstellen uit de praktijk. Daar geef ik een invulling aan en verder doe ik geen letter af aan wat er in de brief staat. Volgens mij zijn onze inbrengen hier bedoeld om de visies van onze partijen te geven, dus dat ben ik hier heel rustig aan het doen.

De heer Van Weyenberg (D66): Mevrouw Hamer is vast ook bekend met al het onderzoek dat is gedaan naar regelingen voor vervroegd uittreden en minder uren werken. Uit al het onderzoek van gerenommeerde instanties, tot en met de eigen Vrije Universiteit, blijkt dat dit soort regelingen in het verleden nog niet tot één extra baan voor jongeren heeft geleid. Je kunt dus mooi boekhouden, maar in de praktijk blijkt het geen extra werk te hebben opgeleverd. Het zou mevrouw Hamer zorgen moeten baren als we hiertegen belastinggeld gaan aangooien.

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik wil helemaal niets afdoen aan onderzoeken. Die zijn van belang en soms kunnen we ervan leren. Diezelfde onderzoeken voorspelden ons een paar jaar geleden echter ook dat we op dit moment met een tekort op de arbeidsmarkt zouden zitten. Dat heeft toenmalig Staatssecretaris De Krom ons ook telkenmale verteld. De situatie blijkt nu echt anders te zijn. Ik denk dat op dit moment alle creativiteit nodig is om de arbeidsmarkt in beweging te brengen. Ik vind het belangrijk dat het kabinet eraan bijdraagt dat oud en jong niet tegenover elkaar staan, maar met elkaar de strijd aangaan tegen de werkloosheid. Oplossingen daarvoor die worden gedragen in een sector, kunnen van mij alle kans krijgen.

Ik was gekomen bij het punt van de topinkomens. Ik dank de Minister voor zijn brief. Kortheidshalve sluit ik aan bij alle verontwaardiging die al over de topinkomens is geuit. Die leeft ook bij mijn partij. Mijn partijvoorzitter heeft ook een aantal voorstellen gedaan, en ik heb gelukkig in de brief van de Minister gelezen dat hij ook een aantal acties wil ondernemen. Ik bied hem graag de gelegenheid om daar straks meer over te vertellen.

Vorige week hebben wij in de postsector weer een goed voorbeeld gezien van hoe het uit de hand kan lopen met flexcontracten. We hebben daarover donderdagavond gesproken. Toen is het EZ-gedeelte afgehandeld. Wat mij opviel bij de wilde staking, is dat er veel gelijkenis is met wat destijds in de schoonmaakbranche gebeurde. Het gaat niet alleen om arbeidsvoorwaarden, maar ook om het gevoel van respect en om het kunnen krijgen van goede arbeid. De Minister gaat aan de slag met flexwerk in zijn totaliteit. Ik vraag hem om daarbij voorrang te geven aan deze sectoren waarin de schijnconstructies zo zichtbaar zijn, en met deze sectoren in gesprek te gaan. Ik denk namelijk dat hier veel problematiek achter schuilgaat.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik heb een vraag over de topinkomens. Ik vind het namelijk iets te gemakkelijk om te verwijzen naar de brief van de Minister over nog meer zelfregulering. In haar verkiezingsprogramma schrijft mevrouw Hamer dat zij voorstander is van instemmingsrecht voor ondernemingsraden bij het vaststellen van topbeloningen. Is dat nog steeds zo? Gaat mevrouw Hamer onze voorstellen op dat punt steunen, net als het onder de cao brengen van salarissen van deze mensen die zich topmanager noemen?

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb begrepen dat het onder de cao brengen op veel juridische bezwaren stuit. Het was eerder ook een voorstel van de FNV. Over het juridische aspect zou ik dus graag meer informatie willen krijgen. De intentie om dit aan te pakken, waar dat kan via de ondernemingsraden, wordt echter zeer door mijn partij gesteund. Dat heb ik ook altijd bepleit.

Mevrouw Karabulut (SP): De Partij van de Arbeid pleit dus in ieder geval voor een instemmingsrecht voor de ondernemingsraad.

Mevrouw Hamer (PvdA): Als dat juridisch kan. Ik hoor graag hoe de Minister daartegen aankijkt, maar alles wat we kunnen doen, moeten we doen.

De voorzitter: U vervolgt uw betoog en u bent door uw tijd heen.

Mevrouw Hamer (PvdA): Misschien mag ik nog een opmerking maken over de arbeidsparticipatie van vaders en moeders. Dat onderwerp staat ook op de agenda. Wij hebben eigenlijk vooral gehoord hoe groot de problemen zijn. Mijn collega van de VVD en ik hebben bij de begrotingsbehandeling een motie ingediend over de kinderopvang, en ik zou vandaag graag van de Minister horen hoe dit traject verdergaat.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Wat het laatste onderwerp betreft, sluit ik meteen bij mijn collega Hamer aan, want dan hoef ik die vraag niet meer te stellen.

Ik begin met de concept-adviesaanvraag aan de SER. Daarbij zijn twee dingen heel belangrijk voor de VVD. Ten eerste mag die aanvraag niet leiden tot vertraging in het afgesproken wetgevingstraject. Kan de Minister dat bevestigen? Ten tweede zijn wij heel blij dat uit de aanvraag duidelijk blijkt dat het Buurmeijer-proof moet gebeuren. Wij vinden het heel belangrijk dat het primaat van de vaststelling van de polisvoorwaarden bij de politiek blijft en dat financiële prikkels voor de individuele werkgevers en werknemers een belangrijke rol blijven spelen. Ook vinden wij het belangrijk, en dat zien we gelukkig ook terug in de brief, dat de recente ervaringen uit de pilots met van-werk-naar-werktrajecten, waarover we in het algemeen redelijk tevreden zijn, worden meegenomen. Het is ook belangrijk om daarbij de buitenlandse ervaringen mee te nemen. Collega Krol sprak daar ook al over. Laten we niet in ieder land het wiel opnieuw uitvinden als we van elkaar kunnen leren.

Door collega's is al veel gezegd over de topbestuurders. Ook ik behoorde tot de klanten van het genoemde kabelbedrijf die dachten: niet van mijn portemonnee! Ik ben dus ook gewisseld van aanbieder. Als je jezelf een dergelijk salaris toebedeelt, moet je jezelf in de spiegel kunnen aankijken, maar moet je het ook aan je aandeelhouders en je klanten kunnen uitleggen. Er moet dan wel een buitengewone omstandigheid of een heel bijzondere prestatie aan de orde zijn. Ik kan me dat niet direct voorstellen, dus ik kan mij helemaal vinden in de aanpak van de Minister, die gaat bekijken welke toegevoegde waarde de overheid kan hebben, terwijl iedereen natuurlijk a priori zijn eigen verantwoordelijkheid moet nemen. Iedereen moet hiermee zelf aan de slag gaan en moet zich kunnen verantwoorden. De corporate governance codes die we hebben afgesproken, moeten gewoon worden nageleefd. Punt.

Ik ga nu in op de sectorplannen. Wij vinden het positief dat we nu in ieder geval in de fase zijn gekomen waarin de sectorplannen ingevuld gaan worden. Natuurlijk moeten we geen plannen hebben, maar daden, want papier is geduldig. Een PvdA'er zei ooit: in gelul kun je niet wonen. In plannen kun je niet werken, dus die moeten echt worden omgezet. Wij vinden het ook fijn dat de toezegging gestand is gedaan van de Minister uit een eerder overleg, dat er SMART-geformuleerde doelstellingen zouden worden opgenomen. Niet geld uitgeven moet het doel zijn, maar de effectiviteit van de inzet op een zo efficiënt mogelijke wijze. Ik vind het prima dat dit op deze manier is opgenomen in de plannen. Ook de periodieke rapportages die de heer Heerts bij de technische briefing heeft toegezegd, komen nu via de Minister tot ons. De eerste komt al in de zomer. In de brief van de Minister staat «periodiek»; ik roep maar even in herinnering dat de heer Heerts heeft toegezegd om het per kwartaal te doen. Daar houd ik hem graag aan, want de urgentie is groot om hierin voortgang te boeken.

Wij zijn ook erg positief over het feit dat het behalve sectoraal ook regionaal wordt aangepakt, in de 35 arbeidsregio's. Daarbij hebben wij nog wel een punt van zorg. In Brabant, een van de voorlopers in het Techniekpact, zijn hiervan goede voorbeelden te zien. Juist vanuit Brabant komt echter het signaal dat de transfercentra mogelijk weer nationaal aangestuurd zullen worden. Ik denk dat je dan het kind met het badwater weggooit. Ik hoor dus graag dat dit zeker niet gaat gebeuren, ter geruststelling van mijzelf en van de mensen uit Brabant die dit bij mij hebben aangekaart.

Wat betreft de scholing stelt de Minister dat het ook zou kunnen gaan om een betere beheersing van de Nederlandse taal. Ik hoor graag van de Minister dat dit geen vervanging is van de verplichte inburgering, die mensen juist sinds kort zelf moeten gaan betalen.

En dan kom ik natuurlijk ook op het onderwerp van de VUT; ik zie iedereen al kijken. Gelukkig heeft de Minister zelf al heel snel in alle media te kennen gegeven dat het niet gaat om een herintroductie van de generieke VUT. We zijn met elkaar toch niet gek, dacht ik, want het is wetenschappelijk aangetoond dat die niet heeft gewerkt. Daarin sluit ik mij aan bij de collega's die dit eerder hebben gezegd. Het heeft niets opgeleverd en bovendien hebben we onze ouderen nog keihard nodig op de arbeidsmarkt. Ik heb het als volgt gelezen. Er moet worden voldaan alle voorwaarden uit het sociaal akkoord, dus moet het gaan om echte banen die structurele werkgelegenheid opleveren, en het moet gaan om mensen die niet meer van werk naar werk te begeleiden zijn. Dan zie ik niet voor wie dit zo aantrekkelijk zal zijn en wanneer dit dan toegepast zou worden. Natuurlijk mag collega Hamer er anders over denken. Op pagina 4 van het sociaal akkoord staan alle voorwaarden voor cofinanciering. De laatste daarvan is: «Maatregelen gericht op vervroegde uittreding, werktijdverkorting en reguliere/verplichte scholing komen niet voor cofinanciering in aanmerking». Ik zie het dus eerder als een soort hardheidsclausule voor een heel bijzondere situatie die ik nog niet kan bedenken, dan als weer een grootschalig opgetuigde regeling, zoals anderen het misschien willen doen voorkomen.

De heer Heerma (CDA): In de passage waarin de Minister de deur openzet, staan die waarborgen niet allemaal. De VVD-fractie heeft zich altijd verzet tegen een herintroductie van een door de overheid gefinancierd vervroegd uittreden. Dat doet mevrouw Van Nieuwenhuizen hier ook. Zij benadrukt ook dat net de stap is gezet dat mensen langer gaan doorwerken en dit dus een dubbel signaal is. In de media heeft zij aangegeven dat zij de garantie van de Minister wil dat dit niet leidt tot een herintroductie. Zij heeft het een dode letter genoemd. Ik zie dat niet als ik de brief lees, maar ik neem aan dat mevrouw Van Nieuwenhuizen van de Minister de bevestiging vraagt dat dit niet tot de VUT 2.0 leidt die de SP altijd heeft bepleit.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Zo kan de heer Heerma het ook formuleren. De voorwaarden op pagina 4 vormen de basis voor alle verdere voorstellen. Daar zal de uitwerking aan moeten voldoen. Vandaar dus mijn inschatting dat dit om heel bijzondere gevallen moet gaan. «Een dode letter» is natuurlijk wel heel erg dood, vandaar dat ik nu spreek over een hardheidsclausule. Je kunt altijd een geval bedenken waarin het zou kunnen voorkomen, hoewel ik dat zelf niet kan bedenken. Mijn inschatting is dus dat dit absoluut geen herintroductie, 2.0, 3.0 of VUT-plus zal worden, want het kabinet is niet gek.

De heer Heerma (CDA): In de tekst op pagina 4 staat volgens mij dat als een plan als geheel voldoet aan een aantal voorwaarden, het kabinet de deur openzet waar het dat eerder niet deed. De VVD-fractie heeft altijd heel duidelijk gemaakt dat die deur niet moet worden opengezet. Ik neem aan dat zij dat nog steeds vindt en zij deze passage in de brief dus niet steunt.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik steun de combinatie, vandaar dat ik van de Minister graag de bevestiging krijg dat hij zich houdt aan het sociaal akkoord. Als hij zich daaraan houdt, kan het namelijk nooit iets grootschaligs worden. Dat is precies de bevestiging die ik zoek, want dan is het geen selectief shoppen uit het sociaal akkoord. Het blokje «voorwaarden cofinanciering» moet in zijn geheel toegepast worden. Je kunt niet besluiten om dat in bepaalde gevallen maar laten zitten.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik begrijp eerlijk gezegd niet waarom mevrouw Van Nieuwenhuizen zich in zo veel bochten wringt. Er staat gewoon dat we, als een plan per saldo goed is, met belastinggeld vervroegd uittreden mogelijk gaan maken. Dat stond niet in het verkiezingsprogramma van de VVD, dat stond niet in het regeerakkoord en dat stond niet in het sociaal akkoord. Waarom houdt mevrouw Van Nieuwenhuizen nu haar rug niet recht, sluit zij zich niet aan bij ons en zegt zij niet gewoon tegen de Minister dat haar fractie dit niet wil? In 1999 diende Geert Wilders al als eerste een motie in waarin dat stond. Waarom wringt mevrouw Van Nieuwenhuizen zich in zo veel bochten en laat zij zich een hoek in drijven waarin zij helemaal niet terecht wil komen? Zij heeft het over dode letters en zij is duidelijk geen fan, dus waarom zegt zij niet gewoon dat zij het niet wil aangezien deze passage niet is gebaseerd op het regeerakkoord of op het sociaal akkoord? Waarom houdt de VVD niet haar rug recht?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): De heer Van Weyenberg vraagt naar de bekende weg. Hij vraagt mij namelijk waarom ik niet zeg dat dit niet is gebaseerd op het sociaal akkoord. Ik vraag de Minister juist om het sociaal akkoord te bevestigen. Dat komt toch op hetzelfde neer? Natuurlijk, ik heb klip-en-klaar aangegeven dat wij niet gaan voor een herintroductie van de VUT. Ik noemde alle varianten, maar misschien weet de heer Van Weyenberg er nog een te bedenken. Dat is niet aan de orde en die bevestiging wil ik van de Minister hebben. Ik neem aan dat hij die zal geven, anders handelt hij zelf in strijd met het sociaal akkoord en dat lijkt me raar.

De heer Van Weyenberg (D66): Dit wordt een beetje kafkaësk. Er staat geen letter over de VUT in het sociaal akkoord. Er staat een zin in de brief van de Minister waarin staat dat hij met belastinggeld vervroegd uittreden in bepaalde gevallen mogelijk wil maken. Dat kun je een goed idee vinden of geen goed idee, maar dit staat niet in het sociaal akkoord. Het staat hier wel. Mevrouw Van Nieuwenhuizen zegt vervolgens dat het in de praktijk nergens wordt gebruikt. Ik zou niet weten waarop zij dat vertrouwen baseert en ik herhaal dus mijn vraag. In de verkiezingscampagne was de heer Rutte heel bang voor socialisten. Op de dag van de verkiezingen was de VVD al vrienden met de sociaaldemocraten, inmiddels sluit het kabinet zich aan bij een plan van de socialisten en mevrouw Van Nieuwenhuizen zit erbij en kijkt ernaar! Kom op! Waar is het zelfvertrouwen van de VVD? Zeg gewoon: dit wil ik niet!

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik begrijp heel goed dat de heer Van Weyenberg alsnog probeert om er een nummertje van te maken, maar hij blaast het op tot niet bestaande proporties. Het is namelijk niet alleen dit stukje. Het is geen selectief shoppen uit het sociaal akkoord. De rest moet ook kloppen. Als de Minister alle regeltjes en voorwaarden toepast die erin staan, hoeft de heer Van Weyenberg zich echt geen zorgen te maken. Daar ben ik van overtuigd.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik kan bevestigen wat de heer Van Weyenberg zegt. Er staat echt dat het een mogelijkheid is, weliswaar gericht. Maar mijn vraag is de volgende. Wie is hier nu een beetje gek? Partijen schreeuwen moord en brand over het mogelijk maken om een groep ouderen die al heel lang werkloos is en/of heel lang heeft gewerkt, een stapje terug te laten doen om jongeren aan het werk te laten gaan. Ik denk echter dat dit heel logisch is, want ...

De voorzitter: Mevrouw Karabulut, stelt u uw vraag.

Mevrouw Karabulut (SP): Waar blijft de VVD nu met de banenmachine? Er zijn 123.000 werklozen bij gekomen en er zijn nog geen 100.000 vacatures. Er zijn 660.000 werklozen. Het UWV en de hele wereld, tot aan Wientjes toe, zegt: de bezuinigingspolitiek van de VVD en de Partij van de Arbeid maakt de economie kapot. Waar blijft de VVD met haar oplossingen?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Nu raken we in een heel ander debat verzeild, en in een herhaling van zetten. Dat gaat over de vraag waarom het kabinet doet wat het doet. Het op orde brengen van de overheidsfinanciën en het hervormen van de arbeidsmarkt zijn plannen die niet van vandaag op morgen resultaat opleveren. Dat weet mevrouw Karabulut ook. Er is geen knopje waaraan je kunt draaien opdat morgen de banenmachine weer gaat draaien. Mevrouw Karabulut weet ook heel goed dat haar verkiezingsprogramma niet bepaald uitblinkt in het creëren van banen. Andere collega's hebben haar daaraan ook helpen herinneren.

Mevrouw Karabulut (SP): Laat het nu de VVD zijn die op dit moment samen met de Partij van de Arbeid aan de knoppen zit, en laat het UWV in een laatste prognose keihard hebben opgemerkt dat de matige ontwikkeling en de teloorgang van de werkgelegenheid alles te maken hebben met de bezuinigingspolitiek. Er zijn 123.000 werklozen bij gekomen sinds Rutte II! En dan kan de VVD wel vooruitschuiven, of van mensen verlangen dat ze nog langer gaan werken in banen die er niet zijn, of hen straffen omdat ze werkloos zijn geworden, maar daar lost de VVD niets mee op. Zij maakt alleen maar banen kapot. Ik zou zo graag actie willen zien om het midden- en kleinbedrijf te redden en om het land vooruit te helpen. De VVD maakt het land alleen maar kapot!

De voorzitter: Mevrouw Karabulut, u hoort een vraag te stellen maar u houdt de hele tijd een betoog.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik ga zelf over de manier waarop ik mijn vragen stel, voorzitter.

De voorzitter: En ik ga erover of u uren de tijd neemt of niet.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Ik zou bijna vergeten wat de vraag precies was, maar ik zal hem proberen te reconstrueren. Mevrouw Karabulut vergeet het volgende. Als wij niet zouden doen wat wij nu doen, raken we bijvoorbeeld onze triple-A-status kwijt en dat doet veel met de rentepercentages. Eén procentpunt betekent een miljardenverslechtering, die wij dan weer ergens vandaan zouden moeten halen. Ik ben daarom heel blij dat wij in deze coalitie met de PvdA een heel prudent beleid voeren, hoe pijnlijk en naar dat ook is voor een heleboel mensen. We moeten echter door de zure appel heen bijten.

De voorzitter: We zijn gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer. De Minister heeft gevraagd om zes minuten schorsing.

De vergadering wordt van 17.24 uur tot 17.30 geschorst.

Minister Asscher: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun vragen. Op de agenda staat een mooie combinatie van onderwerpen, maar het belangrijkste onderwerp is natuurlijk de werkloosheid. We praten daar vaker over en dat is terecht, want de werkloosheid is opgelopen tot 8,3%. Dat is een hoog percentage en het Centraal Planbureau verwacht dat het verder zal oplopen als gevolg van de slechte economie. Het is dus goed om ons af te vragen of we de instrumenten die we hebben, goed inzetten en of er meer zou moeten gebeuren. We moeten ons ook telkens de vraag stellen wat we kunnen bereiken met de schaarse middelen die we vrijmaken ondanks de crisis. Wat dat betreft, ben ik heel blij met de misschien wel onnodige tik op de vingers die mevrouw Hamer uitdeelde aan haar collega's. Zij zei dat 600 miljoen niet weinig is. Gelukkig vindt niemand dat weinig, maar laten we ook benoemen dat het véél is. In een tijd waarin we zo enorm moeten bezuinigen, trekken we 600 miljoen uit om in twee jaar de crisis te bestrijden. Dat is veel geld en het schept de verplichting voor ons allemaal om daar zo veel mogelijk mee te bereiken. Dat is ook de rode draad in de inbreng van de verschillende Kamerleden. Niet iedereen heeft er dezelfde ideeën bij, maar iedereen wil dat we woekeren met de middelen die we hebben. Zo kijk ik er ook naar.

Het is goed om op te merken dat de jeugdwerkloosheid in de afgelopen maand niet verder is gestegen. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de aanpak van mevrouw Sterk, maar niet uitsluitend daarmee. De jeugdwerkloosheid is nog wel op een zorgelijk hoog niveau. Ik ga straks naar Berlijn om daarover op Europees niveau te praten. Mochten daar ideeën uit voortkomen die we in Nederland kunnen toepassen, dan zal ik niet schromen om die hier te introduceren. Tegen mevrouw Van Nieuwenhuizen, die terecht pleit voor een regionale aanpak, zeg ik dat we van alle 35 arbeidsmarktregio's inmiddels plannen binnen hebben om de jeugdwerkloosheid te bestrijden. Die plannen gaan we in de zomer met de ambassadeur doornemen. Al die regio's zijn dus in de benen gekomen om iets te doen aan de stijgende jeugdwerkloosheid, en dat is bemoedigend. Ik ga straks vanzelfsprekend in op het debat dat de leden zojuist onderling voerden over vervroegde uittreding. Ik zal trachten om daarover in een keer helderheid te geven. Het is belangrijk dat we vasthouden aan de randvoorwaarden voor de inzet van de extra middelen. Ik voeg daar nog aan toe dat we in december vorig jaar al 100 miljoen hebben vrijgemaakt om met name gericht op de ouderenwerkloosheid maar ook gericht op de jeugdwerkloosheid alvast activiteiten te ondernemen. Ook daarbij horen concrete, afrekenbare plannen. Bij de jongeren gaat het vooral om het bevorderen van de regionale aanpak, maar ook om het langer op school houden van jongeren, en het laten kiezen van de juiste studierichting. Bij ouderen gaat het vaak om effectief gebleken re-integratieactiviteiten zoals bijeenkomsten waarbij werkgevers met vacatures gekoppeld worden aan ouderen die een baan zoeken. We hebben gezien dat dit in sommige gevallen een veel hogere slagingskans geeft dan de schrijverij van sollicitatiebrieven.

Het is ook goed om stil te staan bij de lange termijn. Het dreigt soms ondergesneeuwd te raken door de problemen van nu, maar in het sociaal akkoord is het kabinet met sociale partners overeengekomen dat de arbeidsmarkt grondig veranderd wordt, in de richting van meer mobiliteit en meer flexibiliteit. Dat is wel een ander soort flexibiliteit. Het gaat namelijk niet om het afnemen van zekerheden en het duwen van mensen in contracten met slechte voorwaarden. We willen ervoor zorgen dat mensen, terwijl het werk verandert en niemand meer dezelfde baan heeft met hetzelfde pensioen als op zijn eerste werkdag, op een gezonde en productieve manier aan het werk kunnen blijven, van werk naar werk worden begeleid en worden omgeschoold, en dan niet op het moment waarop het al te laat is. Er moet een permanente inzet zijn om mensen fit te houden in alle betekenissen van het woord. Daarop is het sociaal akkoord gericht, en daarvoor is ook de sterkere rol van sociale partners bedoeld. Dat is ook terug te zien in de adviesaanvraag aan de SER. Het gaat ons erom dat de arbeidsmarkt op die manier gaat functioneren. Dat doen we niet om een nieuwe deur open te zetten naar het afschuiven van risico's. Het gaat juist om een veel eerlijkere verdeling van risico's. Daarom vind ik de hervorming van het ontslagrecht ook een stap vooruit. Er komt een transitievergoeding en het moet veel meer gaan over de vraag wat een werkgever doet om te investeren in een werknemer wiens huidige werk ophoudt te bestaan, in plaats van over een vorm van uitgesteld inkomen of loon.

Ik zeg wel de heer Van Weyenberg na dat je geen wonderen moet verwachten van 600 miljoen. Ik denk dat hij het op zijn beurt met mij eens is dat je in de komende twee jaar ook geen wonderen zou moeten verwachten van harder of scherper hervormen, zoals zijn partij voorstelt. Als je nu zou aankondigen dat de WW drastisch wordt verkort of dat de uitkeringen worden verlaagd, zijn mensen niet plotseling volgend jaar aan een baan geholpen. Ik vind dat wij die precisie moeten betrachten, zeker wanneer wij spreken over het verlies van 23.000 banen, zoals de heer Van Weyenberg zonet deed. In de modellen van het CPB wordt ingeschat dat de toename aan werkgelegenheid op de lange termijn structureel kleiner is. De komende twee jaar zitten wij in een crisis, en daarin gaan we met die 600 miljoen proberen om zo veel mogelijk mensen aan het werk te helpen en te houden. Iedereen die wonderen belooft, liegt. We hebben geen wonderen, maar we moeten wel proberen om zo veel mogelijk te bereiken met de middelen die we hebben.

Mevrouw Karabulut (SP): Dat is waar, ware het niet dat dit kabinet voor volgend jaar, naast de bezuiniging van tientallen miljarden, nog eens 6 miljard wil gaan bezuinigen. Dat hoor ik niet terug in het betoog van de Minister. Dat plaatst die 600 miljoen in een totaal andere context. Wat is de reactie van de Minister op de bevinding die in zijn eigen rapportage naar voren komt, namelijk dat dit de werkgelegenheid en het investeringsvermogen drastisch beperkt en daarmee ook de banenkansen doet afnemen? Ik bewonder de Minister altijd om zijn optimisme, maar inmiddels bestaat het sociaal akkoord natuurlijk ook niet meer.

Minister Asscher: Ik dacht dat we bij interruptie nu alsnog wonderen beloofd kregen, maar dat gebeurt niet! Wel stelt mevrouw Karabulut twee vragen. De ene vraag is: bestaat het sociaal akkoord nog? Welzeker. De handtekeningen eronder, staan. Is het altijd makkelijk? Nee. Hadden we graag gezien dat de economie weer aan het groeien was? Ja. Het sociaal akkoord gaat ons echter in de komende jaren enorm helpen. De andere vraag is: is 600 miljoen niet een peulenschil als je tegelijkertijd 6 miljard bezuinigt? Je kunt het ook anders zeggen. Als het kabinet in een tijd waarin we inderdaad gedwongen worden om toch weer meer maatregelen te nemen, die 600 miljoen nog steeds overeind houdt, blijkt daaruit hoe belangrijk het kabinet het vindt om extra geld uit te geven aan werkgelegenheid. Je kunt het dus negatief duiden, maar je kunt ook zeggen dat het voortreffelijk is dat het kabinet die 600 miljoen beschikbaar houdt voor de arbeidsmarkt, ondanks de barre tijden en met steun van de SP, hoewel we het misschien niet eens zijn over de begrotingsdoelstellingen.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik wil beslist niet negatief doen. Ik wil ook niet doen voorkomen alsof je met een toverstokje de crisis zou kunnen oplossen, integendeel. Ik wijs de Minister echter op alles wat in zijn eigen monitor en rapportage staat, namelijk dat de 6 miljard en de verdere extra bezuinigingen ten koste gaan van het aantal banen. De werkloosheid zit hem juist in de bezuinigingen. Dat zeggen de sociale partners ook. Ik snap wel dat de Minister nu volhoudt dat het akkoord overeind staat, maar de FNV zegt: stop met slopen, start met bouwen. Wientjes heeft vorige week ook een statement gemaakt. Mijn vraag is dus: wanneer gaan de leden van het kabinet luisteren naar de rest van de wereld in plaats van naar elkaar te staren?

Minister Asscher: Ik zal hier kort op ingaan, anders wordt het een te algemeen debat en dat hebben we vorige week al gevoerd in de Tweede Kamer. Zeker, als je bezuinigt heeft dat negatieve effecten op de werkgelegenheid. Daarover bestaat geen misverstand. We hebben echter, als land en als kabinet, meer te doen. We hebben een ongelooflijk ingewikkelde opdracht, die bestaat uit het versterken van de economie om ervoor te zorgen dat we in de toekomst ons brood kunnen verdienen, en uit het bestrijden van de huidige werkloosheid. Daar hoort echter ook bij het op orde brengen van de overheidsfinanciën. Dat moet allemaal met maatvoering en op een verstandige manier gebeuren, maar je kunt dat niet altijd blijven uitstellen. We willen het ook doen op een manier waarbij de mensen die het al heel zwaar hebben, daarvoor niet de volle rekening gepresenteerd krijgen. Deze drie doelen maken de opgave niet makkelijker, maar het is wel de opgave waarmee we als land geconfronteerd worden. Ik ben het met mevrouw Karabulut niet eens dat de werkloosheid geheel veroorzaakt wordt door de bezuinigingen. Dat is al te simpel. Ik ben haar er erkentelijk voor dat zij zegt: er is geen toverstokje voor; zo simpel is het allemaal niet. We zullen moeten roeien met de riemen die we hebben. Dat betekent dat we ieder jaar moeten kijken naar de begrotingsdoelstellingen. In 2013 hebben we niet krampachtig vastgehouden aan de 3%-norm. Ook hebben we ons voor 2014 voorgenomen om de structurele opgave van 1% van het bruto nationaal product aan te gaan, maar die niet nog eens te zullen opvoeren als de economie verder verslechtert. Het is echter ook de verantwoordelijkheid van een regering en van een Kamer om iets verder naar de toekomst te kijken en het niet uit te stellen om de tering naar de nering te zetten. Daarnaast denken we na over het vormgeven van de begroting. In augustus nemen we daar besluiten over, die op Prinsjesdag aan de Kamer worden gepresenteerd. Er is ons natuurlijk veel aan gelegen om een pakket samen te stellen dat recht doet aan de doelen die we met elkaar hebben: zo veel mogelijk werkgelegenheid behouden, waar mogelijk investeren en proberen te zorgen voor een eerlijke verdeling. Dat is de opgave. Die is niet eenvoudig – dat zeg ik mevrouw Karabulut na – maar je kunt hem ook niet zomaar wegpoetsen. Het is net als bij de werkloosheid. Je kunt ook deze opgave niet wegtoveren.

Net als mevrouw Van Nieuwenhuizen ben ik zeer onder de indruk van een aantal initiatieven in Brabant die ik heb bezocht. Ik ben daar de laatste tijd een aantal keren geweest. Ik ben in Etten-Leur bij een transfercentrum geweest en ik heb het werkgeversnetwerk bezocht aan de andere kant van Brabant. Het is absoluut niet de bedoeling om dat allemaal over te nemen of te nationaliseren. Integendeel. In onze visie op de arbeidsmarkt moet je regionale initiatieven juist laten bloeien. Ik wil wel bezien of elementen daarvan landelijk kunnen worden toegepast, maar ze worden dus niet weggehaald. Voor een deel doen ze in West-Brabant al wat wij met het sociaal akkoord beogen te bereiken. Als we dat sneller kunnen toepassen in andere stukken van het land en anderen daarvoor kunt enthousiasmeren, doen we iets heel goeds.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Versta ik de Minister goed dat er dus geen initiatief is om de transfercentra weer landelijk te gaan aansturen? Daar was men daar namelijk bang voor. Dan haal je juist de kracht van de regionale korte lijntjes weg.

Minister Asscher: Meestal overkomt het mij als Noord-Hollander niet dat ik niet duidelijk genoeg ben als ik in Brabant op bezoek ben. Ik heb gezegd dat ik wat ik daar goed vind, graag op andere plekken zou willen doen, maar dat we vooral niet moeten kapotmaken wat werkt. Dit werkt, en ik wil bekijken hoe ik dat kan steunen en de schaal ervan kan vergroten, maar niet door de aansturing daar weg te halen.

Tegen de heer Heerma zeg ik dat we de arbeid-en-zorgtop goed gaan organiseren. Ik realiseer me terdege dat veel gezinnen onder druk staan als gevolg van de crisis maar deels ook als gevolg van het kabinetsbeleid. Er is ons veel aan gelegen om mensen in staat te stellen, arbeid en zorg op een goede manier te combineren. Ik ben overtuigd geraakt van het nut van zo'n bijeenkomst, die de heer Heerma voorstelde.

Ik ga nu in op de brief over de topinkomens. Ik heb in mijn brief de cijfers uit de Volkskrant niet tot de mijne gemaakt, maar voor zover ik kan nagaan, kloppen de gegevens waarop die zijn gebaseerd wel. De Volkskrant heeft zich op openbare bronnen gebaseerd. Ik houd geen register bij van inkomens, vandaar dat ik heb gezegd dat het het kabinet in algemene zin niet bevalt dat in een tijd als deze de beloning van topbestuurders recht omhooggaat, en bij niet nader te noemen voormalige overheidsbedrijven zelfs kaarsrecht, terwijl mensen werkloos raken en van anderen loonoffers worden gevraagd. Dat zijn loonoffers in de vorm van loonmatiging, nullijnen en soms zelfs teruggang in loon. Dat is niet gepast. Vervolgens is het de vraag of de overheid het moet verbieden. Moeten we ingrijpen? Ik denk dat je dan moet oppassen om niet een weg over te gaan die ook veel nadelen meebrengt. Het is aan private partijen om met elkaar afspraken te maken over beloning. De overheid heeft wel een rol in het ervoor zorgen dat de top van een bedrijf ook in het bedrijf tekst en uitleg geeft over het beloningsbeleid. Zij kan die rol sterker invullen. Daarop zijn de suggesties aan het einde van mijn brief ook gericht. Door de top de beloningsverschillen te laten verantwoorden, maak je de discussie transparant. Je maakt zo de discussie ook los binnen het bedrijf. Het is belangrijk dat je kunt uitleggen waarom de baas van het bedrijf 300 keer zo veel moet verdienen als de gemiddelde werknemer. Als je daar een goede uitleg voor hebt, zullen de werknemers dat ongetwijfeld accepteren. Het kan ook zijn dat die uitleg bij nader inzien niet zo sterk blijkt te zijn en dat dit leidt tot matiging. Dat zou zomaar kunnen.

De Kamer heeft een aantal suggesties gedaan voor de invulling van de voorstellen. Die neem ik allemaal mee en daar kom ik in het najaar op terug. Ik wil dat op een nette manier doen. De suggestie om het salaris onder de cao te brengen, is natuurlijk een suggestie aan de cao-partijen zelf. Het zou heel merkwaardig zijn als wij nu wettelijk zouden afdwingen hoe cao-partijen hun werk moeten doen. Ik heb vertrouwen in de betrokken partijen bij een cao, dus de werkgevers en de werknemers. Het zou heel goed zijn als in het gesprek tussen hen de vraag aan de orde zou komen of dit niet onder de cao gebracht moet worden. Het zou echter ver ingrijpen in de rol van sociale partners om dat wettelijk op te leggen. Ik ben daar niet voor, en dat was ook niet de portee van de zin daarover in mijn brief.

De voorzitter: Mijnheer Van Nieuwenh... Pardon, mijnheer Van Weyenberg.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter, u herkent liberaal geluid als u het ziet!

De Minister zegt: ik zal alle suggesties meenemen. Mag ik daaruit opmaken dat hij dus ook de wetswijzigingen serieus zal bezien die mijn collega Gerard Schouw vorig jaar heeft voorgesteld en die toen voor het kabinet en de PvdA mogelijk nog een brug te ver waren? Zo heb ik namelijk de Minister wel begrepen toen hij zei: ik zal al uw suggesties goed bekijken.

Minister Asscher: Het is altijd gevaarlijk om te zeggen: ik zal alle suggesties bekijken. Ik had al één markeringslijn aangegeven, namelijk dat ik niet wil ingrijpen in de loonvorming, omdat ik de nadelen daarvan groter vind. Ook ben ik niet van plan om de vrijheid van cao-partijen te beperken door hen te verplichten om dit in de cao op te nemen. Ik kom zo terug op de vraag over de clawbackbepaling, die in een specifiek kader aan de orde is geweest. Wat ik bedoelde is het volgende. Verschillende leden hebben een aantal dingen gezegd over de rol van de ondernemingsraad. In mijn brief blijf ik daar bewust nog wat vaag over. Ik schrijf daarin dat ik de rol van ondernemingsraden en de rol van jaarverslaggeving wil bekijken om meer transparantie te bereiken. Daarop moet ik in het najaar bij de Kamer terugkomen, en dan wil ik bekijken wat de voordelen en de nadelen zijn van de verschillende elementen van de ondernemingsraad en de jaarverslaggeving. Dat bedoelde ik zojuist met de opmerking dat ik alle suggesties zou meenemen.

De voorzitter: Mevrouw Karabulut heeft ook een vraag. Ik wil een echte vraag en geen heel betoog van u, mevrouw Karabulut. U hebt al heel veel interrupties gehad.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter, ik overhandig u bij dezen zes voorstellen voor de Minister, waarop ik dan graag in het najaar zijn inhoudelijke reactie krijg. Mijn vraag is de volgende. De Minister blijft hangen op het spoor van openbaarheid en zelfregulering. Ik ben hiermee in de Kamer al heel wat jaren bezig, ook met de voorganger en partijgenoot van de Minister, Wouter Bos. Hij volgde hetzelfde spoor. Het heeft allemaal niet geholpen en het gaat van kwaad tot erger. Erkent de Minister dat meer maatregelen, zo mogelijk wettelijke, noodzakelijk zijn en kan hij in ieder geval inhoudelijk ingaan op het voorstel om de ondernemingsraad instemmingsrecht te geven?

De voorzitter: Wilt u dat dit ook onder de collega's wordt verspreid of kan ik het rechtstreeks aan de Minister doorgeven?

Mevrouw Karabulut (SP): Ik deel graag, en zeker met collega's!

Minister Asscher: Ik hoop niet dat het openbaar maken van de voorstellen een averechts effect heeft, want dat is de portee van de vraag van mevrouw Karabulut en die van de opmerking van de heer Heerma. Ik denk dat er in sommige gevallen inderdaad zoiets ontstaat van: als die stumper 3 ton verdient, moet ik 4 ton! Dat komt vast voor. Ik denk alleen dat die trend op de lange termijn weer de andere kant op gaat als er een maatschappelijk debat ontstaat over wat acceptabel is, ook op de werkvloer. Ook dat hebben we de afgelopen tijd kunnen zien. We zien bijvoorbeeld wat er in de publieke sector inmiddels is geregeld, en wat er nog komt op voorstel van dit kabinet en van collega Plasterk. We zien ook de verandering in de bonuscultuur die nu plaatsvindt. Daarin treedt soms vast het bizarre effect op dat bijvoorbeeld andere kabelboeren denken: nu ben ik aan de beurt! Ik ben er echter van overtuigd dat men in verreweg de meeste bedrijven er ook gevoelig voor is hoe de klant en de werkvloer erover denken. De mogelijke nadelen op de korte termijn van openbaarheid neem ik dus op de koop toe, omdat ik denk dat het uiteindelijk goed is als de beloningsverschillen in de openbaarheid wordt besproken, ook in de morele oordeelsvorming van de mensen die deze verschillen voor hun rekening nemen.

Mevrouw Karabulut vraagt ook of ik bereid ben om nu al toe te zeggen dat een en ander zal leiden tot een verplicht instemmingsrecht voor de ondernemingsraad. Daarover heb ik zojuist gezegd dat ik de verschillende elementen van de rol van de ondernemingsraad ga bekijken en daarop in het najaar zal terugkomen. Ik sluit het dus niet uit, maar ik kan het ook niet toezeggen. Dat zou ook vreemd zijn. Vind ik dat er meer maatregelen nodig zijn? Ja, en daarom eindigde ik mijn brief daarmee.

Mevrouw Karabulut (SP): De Minister zegt precies het juiste. Hij noemt de topsalarissen in de publieke sector. Zelfs nu er binnenkort wettelijke maatregelen ingaan, zie je die salarissen stijgen. Wettelijk ingrijpen en wettelijke maatregelen zijn dus wel degelijk noodzakelijk, en al helemaal in de private sector. Dat het lastiger is, erken ik volmondig. Zou de Minister in ieder geval het gesprek willen aangaan met werkgevers en werknemers over het idee om de salarissen onder de cao te brengen zodat er een natuurlijke verhouding kan ontstaan tussen top en basis?

Minister Asscher: Op het moment dat de SP-fractie zegt dat ik precies het juiste zeg, ben ik geneigd om daarna te zwijgen, want dan kan het alleen maar minder worden! Natuurlijk heb ik de brief over de topinkomens ook onder de aandacht gebracht van werkgevers en werknemers, met de suggestie dat het dienstig zou kunnen zijn om dit onderdeel in de cao's op te nemen. Dat zal ongetwijfeld aan de orde komen in de vele contacten die ik met hen heb, maar het staat hun vrij om het te doen. Ik ben blij dat de SP niet meer pleit voor een wettelijke verplichting om het op te nemen. Zo klonk de vraag van mevrouw Karabulut in eerste termijn althans in mijn oren. Ik denk dat het veel beter is om het aan cao-partijen zelf over te laten. Het zou mooi zijn als het vaker gebeurt.

Ik kom bij de vragen over de clawback, want ik heb natuurlijk een verwachting gewekt bij de heer Van Weyenberg. Ik heb met de collega's in het kabinet gesproken over de maatregelen rond excessieve beloningen. We zijn het dus eens over de wenselijkheid daarvan. De heer Schouw heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel over clawback voorgesteld dat de algemene vergadering met tweederdemeerderheid moet instemmen met het beloningsbeleid als de or een negatief standpunt heeft ingenomen. Het is de vraag of dat op zichzelf een toegevoegde waarde heeft, omdat het niets verandert aan het recht van de or zelf. Ik wil het amendement er dus wel degelijk bij pakken als ik de rol van de or bekijk, maar ik ben niet met de heer Van Weyenberg van mening dat ik met deze brief zou afwijken van het begrijpelijk negatieve preadvies van collega Opstelten ten aanzien van dit amendement van de heer Schouw.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb een vervolgvraag. Er waren nog drie amendementen. Met die amendementen werd bijvoorbeeld geregeld dat bonussen voor de vennootschap niet onredelijk en onbillijk mogen zijn en dat de aandeelhouders zich mogen uitspreken als een vergoeding het maximum volgens de good practice code overschrijdt. Ik duid het de Minister niet euvel dat hij daarop nu niet ingaat, maar ik vraag hem om bij het vervolg van zijn plannen een solide blik op deze amendementen te werpen. Ik begrijp namelijk dat het kabinet nu een actie gaat ondernemen waarvoor het tot nu toe niet heeft gekozen. Dat werpt mogelijk nieuw licht op de zaak.

Minister Asscher: Als wij het erover eens kunnen zijn dat ik met deze brief op zichzelf niet ben afgeweken van de lijn van collega Opstelten, ben ik op mijn beurt graag bereid om ook de andere argumenten van de heer Schouw er nog eens bij te pakken bij het voorbereiden van de brief in het najaar. Dat zeg ik graag toe.

Ik ga nu in op de discussie rond de sectorplannen. Ik heb de Kamer daar heel goed in verstaan. Ik begin met op te merken dat ik degenen die zeiden dat er niets over in het sociaal akkoord staat, moet corrigeren. Zowel in de brief over de sectorplannen als in het sociaal akkoord staat namelijk de zin: «Als een sectorplan in zijn geheel echter duidelijk bijdraagt aan het behoud van werkgelegenheid en zorgt voor kansen voor jongeren kan – als onderdeel van een dergelijk plan en als maatwerk in individuele gevallen – de RVU belasting van 52% op vervroegd uittreden door middel van cofinanciering van sectorplannen gedeeltelijk worden gecompenseerd.» Die zin staat letterlijk in de brief die ik de Kamer heb gestuurd en in de brief van 11 april.

Dat is precies de zin waarnaar mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga zonet verwees en waar in ieder geval drie van de vier sloten op de deur in zitten. Ben ik van plan om mij aan het sociaal akkoord te houden? Jazeker, want ik ben trots op dat sociaal akkoord. Ik zeg niet dat ik alle zinnen van het sociaal akkoord zelf bedacht zou hebben – dat zou verdacht zijn – maar ik ben van plan om het uit te voeren, omdat ik denk dat dat goed is voor Nederland. Die garantie krijgt de Kamer dus van mij. Zo kijkt het kabinet ernaar. Is het dan een dode letter? Nee, want dan hadden we het niet opgeschreven. Het zijn kleine lettertjes; het is niet een deur die opengaat maar een mogelijkheid die heel duidelijk geclausuleerd is. Waarom is die mogelijkheid geclausuleerd? Omdat we met de schaarse overheidsmiddelen moeten werken aan echt werk. Het probleem met de regelingen uit de jaren tachtig is dat die werden gebruikt om op overheidskosten afscheid te nemen van mensen in het arbeidsproces, zonder dat daar banen tegenover stonden. Met deze 600 miljoen moeten wij ervoor zorgen dat mensen worden omgeschoold, dat jongeren een kans krijgen, dat er van sector naar sector verplaatst kan worden, dat er binnen bedrijven wordt doorgestroomd, dat er mobiliteit ontstaat en dat middelen van de sector zelf gecofinancierd worden. Er moet geen goedkope afvloeiingsregeling door ontstaan. Daarom zijn al die voorwaarden opgenomen, waarover we het overigens eens zijn met de sociale partners. De sociale partners willen er ook voor zorgen dat het gaat werken. Er komt dus geen nieuwe VUT. Er zijn wel mogelijkheden voor maatwerk voor individuele gevallen in het kader van een goed beargumenteerd plan.

Dat brengt mij op de vragen over de sectorplannen en de jongeren, van onder anderen de heer Van Weyenberg. We hebben daarover eerder van gedachten gewisseld en ik stel het op prijs dat hij daarin zo consistent is en iedere keer dezelfde vragen stelt. Ik hoop op mijn beurt dat hij het op prijs stelt dat ik aan mijn antwoord vasthoud. Het is een voorwaarde om iets voor jongeren te doen en we gaan geen bedragen oormerken. We willen goede plannen zien voor werkgelegenheid. Ik kan mij niet voorstellen dat de sectorplannen geen onderdelen voor jongeren zullen bevatten, want het is voor de toekomst van alle sectoren van belang dat er plaats wordt ingeruimd voor jongeren. Ik vind echter dat we voldoende clausules hebben opgenomen. Ik noem bijvoorbeeld het feit dat het cofinanciering betreft en er dus ook zelf gefinancierd moet worden, of het feit dat het geld alleen beschikbaar is voor echt werk, voor omscholing en voor structurele banen. Dat moet vertrouwen geven. Het geeft althans het kabinet het vertrouwen dat het de moeite waard is om daarin met publieke middelen te cofinancieren. Dat is de reden waarom ik niet verder wil gaan met het bij voorbaat oormerken van bedragen of doelstellingen. Ik heb de rotsvaste overtuiging dat, zodra een aantal van die sectorplannen in werking zijn, ook de heer Van Weyenberg zal zeggen dat de jongeren daarin een goede plek hebben.

De heer Van Weyenberg (D66): Dat wacht ik af, maar het blijft mij zorgen baren dat men niet aan alle zeven thema's, waar de jongeren ook als randvoorwaarde bij staan, hoeft te voldoen om toch in aanmerking te komen voor cofinanciering. Ik had dat liever wel gezien, maar de Minister is inderdaad consistent. Ik zal dat ook blijven.

Ik wil nog even terug naar de RVU-belasting. De Minister heeft helemaal gelijk over de kabinetsbrief. Die heb ik er even bij gepakt – lang leve de moderne technologie – en daarin staat dat er werd gekeken door een actieteam en om welke zaken het kon gaan, maar in de brief van de Minister staat het toch echt een stuk steviger. Natuurlijk moet het totale sectorplan aan alle randvoorwaarden voldoen. Mevrouw Van Nieuwenhuizen zegt dat het bijna nooit kan voorkomen, aangezien aan alle eisen moet worden voldaan. Maar in zo'n sectorplan, dat de Minister verder positief beoordeelt, kan men toch gewoon opnemen «x personen maken plaats en daarom hebben wij geld nodig om de RVU-belasting van 52% deels te verminderen via de cofinancieringsgelden»? Dat kan dan toch gewoon? De opmerking van mevrouw Van Nieuwenhuizen dat er extra waarborgen zouden zijn waardoor dit in de praktijk nooit zal gebeuren, is dus niet op feiten gebaseerd.

Minister Asscher: Dat laatste heeft zij ook niet gezegd en haar opmerking was wel op feiten gebaseerd. Zij citeerde namelijk uit het sociaal akkoord. De heer Van Weyenberg kan wel spijkers op laag water zoeken en zeggen dat het hier steviger staat dan daar, maar het zijn dezelfde woorden. Volgens mij doet hij hiermee geen recht aan de inbreng van zijn collega. Het is een inschatting of het uiteindelijk veel gebruikt zal worden of dat een dode letter zal blijken te zijn, maar er staat precies hetzelfde als in de brief van 11 april. Het blijft dus aan dezelfde voorwaarden onderhevig.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben het helemaal met de Minister eens dat we geen tekstexegese moeten doen tussen de twee documenten, maar het beeld blijft bestaan dat als het sectorplan per saldo aan alle randvoorwaarden voldoet, het specifieke element geen additionele toetsen meer ondergaat. En zo heb ik mevrouw Van Nieuwenhuizen wel begrepen. Stel dat ik een sectorplan heb dat de Minister positief beoordeelt, en waarin staat dat 100 mensen vervroegd uittreden. Ik heb daar ook nog allerlei andere dingen in staan, anders komt het sectorplan niet in aanmerking voor cofinanciering. Als de Minister dat plan per saldo goed vindt, dan kan voor die 100 mensen toch gewoon een deel van de RVU-belasting worden betaald? Kijk, er is nu de zeldzame omstandigheid dat zelfs collega Karabulut zit te knikken als ik iets zeg! Dan moet het bijna wel waar zijn!

Minister Asscher: Die conclusie lijkt mij voorbarig! D66 is een partij die is opgericht om niet te zeggen «het beeld is toch ...?», maar om te zeggen «wat is de nuance?». Volgens mij zijn we het met elkaar eens dat in het sociaal akkoord hetzelfde staat als in die andere brief. Nu zegt de heer Van Weyenberg: maar het beeld is ... Dat beeld heeft hij zojuist zelf gecreëerd door te zeggen: het gáát toch in een groot aantal gevallen gewoon zo? Nee, het gaat om individuele gevallen en om maatwerk, onder voorwaarden. Er staat wat er staat, niet meer en niet minder. Ik ga dat verder niet kwalificeren en er ook geen voorspellingen over doen, want in de brief staat precies hetzelfde als in de brief van 11 april.

De heer Heerma (CDA): Vanochtend heeft de VVD-collega in de media gezegd dat het om een dode letter gaat. De Minister zegt hier: nee, het is geen dode letter. Zojuist heeft de collega van de VVD haar woorden wat aangepast en gesteld dat het een hardheidsclausule is waarvan nauwelijks gebruik zal worden gemaakt. Herkent de Minister zich wel in de uitspraak dat het om een hardheidsclausule gaat? Of zegt hij dat er, conform de brief, mogelijkheden zijn als de plannen voldoen? Ik heb daarover mijn eigen mening, maar is er een hardheidsclausule of kan de brief breder worden uitgelegd?

Minister Asscher: Ik vind het geen taak van het kabinet om recensies te geven van uitlatingen in welke media dan ook. Ik heb gezegd wat ik erover heb gezegd. Ik heb mevrouw Van Nieuwenhuizen laten weten dat het kabinet zich zal houden aan het sociaal akkoord, waar inderdaad een aantal strikte voorwaarden in staan voor deze mogelijkheid. De reden waarom die voorwaarden erin staan, is dat wij vinden dat we met de 600 miljoen in deze tijd zo veel mogelijk moeten bereiken. Die moet echte banen opleveren en kansen voor jongeren. Daar houden we aan vast. Iemand zegt: wat doen ze toch moeilijk met die sectorplannen; het is zo weinig geld en er worden nog eisen gesteld ook. Dan zeg ik: inderdaad, er worden eisen gesteld, want we gaan het geld niet zomaar weggeven of over de balk smijten; we willen er iets voor terug. Dat geldt dus ook voor deze passage, die ik zojuist op toon heb voorgelezen. Dat zou ik best nog een keer willen doen, maar dat vind ik niet fair ten opzichte van de heer Krol, wiens vragen ik nog steeds niet heb beantwoord. Ik kan niet oordelen over de woorden die de verschillende partijen kiezen. Ik kan wel bevestigen dat de voorwaarden die in het sociaal akkoord zijn gesteld, onverkort zijn overgenomen in de brief over de sectorplannen.

De heer Heerma (CDA): Ik heb ook nooit beweerd dat het nergens in heeft gestaan. Overigens stond er in de brief uit april wel tussen haakjes achter dat het een van de mogelijkheden was en dat er ook andere voorstellen zouden kunnen komen.

De voorzitter: En uw vraag is?

De heer Heerma (CDA): Is de zin die er nu staat slechts een hardheidsclausule of kan wel degelijk vaker gebruikgemaakt worden van de regeling en geeft de Minister hier dus niet de garantie dat dit zeer zelden zal gebeuren?

Minister Asscher: Ik geef hier de garantie dat de voorwaarden die zijn opgenomen, onverkort zullen worden toegepast.

De heer Krol spreekt over de mogelijkheden van deeltijdpensioen, een generatiepact en afspraken om gedeeltelijk terug te gaan in arbeidstijd ten behoeve van jongeren. Die mogelijkheden zijn er en daar kan gebruik van worden gemaakt. Ze komen echter niet in aanmerking voor cofinanciering, omdat wij die financiën meer willen richten. Dit soort afspraken kan echter heel goed tot stand komen. Daar zijn ook een aantal voorbeelden van geweest. Dit kan vormen van solidariteit tussen oud en jong opleveren. Dat juichen wij op zichzelf toe, maar door te cofinancieren zouden we waarschijnlijk weer de perverse prikkel in het leven roepen dat het wordt gezien als een door de overheid gesubsidieerde afvloeiingsregeling. Dat wil de heer Krol niet en dat wil het kabinet ook niet. Het zou ook niet goed zijn voor de arbeidsmarktpositie van oudere werknemers. Ik begrijp echter heel goed dat dit gesprek binnen bedrijven en sectoren wordt gevoerd. Ik sta daar ook positief tegenover, alleen niet op kosten van de belastingbetaler.

De heer Krol (50PLUS): Weet de Minister hoeveel mensen van 63 of 64 jaar nog aan het werk zijn? Ik heb geprobeerd om dat op te zoeken, maar ik zie heel verschillende aantallen voorbijkomen.

Minister Asscher: Die getallen heb ik, maar ik ken ze niet uit het hoofd. Dat moment van eerlijkheid wil ik de heer Krol niet onthouden. Ik kan die getallen echter in tweede termijn zeker geven. We weten dat de gemiddelde uittreedleeftijd in de afgelopen jaren sterk gestegen is. Dat is echt de kracht van de Nederlandse economie. Ik meen dat die leeftijd nu ruim boven de 60 jaar ligt. Hoeveel mensen van 64 er nu nog aan het werk zijn, dat gaan we eens even opzoeken.

De heer Krol heeft ook gevraagd hoe ik aankijk tegen het Franse generatiepact. Dat lijkt mij in de Franse context een heel verstandige afspraak. Ook dat behoort tot de mogelijkheden in Nederland. Als sectoren of bedrijven dit soort afspraken maken of als dat op grotere schaal gebeurt, staat daaraan niets in de weg. Een andere vraag is of de overheid daarin een rol zou moeten spelen. Meestal verpest je het dan bij zo'n soort afspraak. Het is dus wel mogelijk dat oudere werknemers een deel van hun productieve uren inzetten om jongeren te begeleiden. Mits goed geclausuleerd met alle sloten op de deur is het denkbaar dat het dan tot cofinanciering kan leiden, maar dan heb je het niet over een grootschalige regeling of een pact. Het zou echter een element kunnen zijn, omdat het echte banen voor jongeren creëert. De suggesties van de heer Krol zijn mij dus best dierbaar, maar we moeten wel precies bekijken wat de rol daarin is van de overheid.

De heer Van Weyenburg was teleurgesteld omdat O&O-fondsen niet genoemd zijn. We hebben het over cofinanciering. De manier waarop sectoren hun deel van de financiering leveren, is aan die sectoren zelf. Het zal in heel veel gevallen via de O&O-fondsen gaan. Op zichzelf gaan wij natuurlijk niet over het geld van anderen, maar het zou heel mooi zijn als de O&O-fondsen ruimer gebruikt zouden worden en daaruit meer intersectorale scholing mogelijk zou zijn. Die wens deel ik met de heer Van Weyenberg, maar hij zal het als liberaal met mij eens zijn dat de overheid alleen eisen kan stellen aan de cofinanciering en niet aan de portemonnee waaruit de gesprekspartner het geld zou moeten halen. Dat is de reden waarom het er niet scherper in staat.

De Partij van de Arbeid vraagt terecht hoe het nu staat met de sectorplannen. We hebben het nu wel over de voorwaarden, maar wat gebeurt er in de praktijk? Er gebeurt heel veel. Een aantal sectoren is achter de schermen hard aan het werk. Ik weet dat in de bouw inmiddels overeenstemming is bereikt over de intentie om een sectorplan te maken, en over de grote lijnen van dat plan. Ik werk heel hard aan mijn kant daarvan, want de voorwaarden moeten in een subsidieregeling terechtkomen. Ik heb in de Kamer gezegd dat ik niet hoef te wachten tot 2014. Ik heb met de collega van Financiën afgesproken dat als een sectorplan op tijd klaar is en voldoet, de uitvoering daarvan in 2013 al kan beginnen. Ik denk dat we dat met elkaar heel graag willen. Ik werk dus hard door aan mijn kant van de streep. Inmiddels is er het actieteam, dat aan de slag is gegaan. Wat mij betreft gebeurt het dus liever vandaag dan morgen. Zodra hierover nieuws te melden is, deel ik dat vanzelfsprekend met de Kamer.

Een betere beheersing van de Nederlandse taal komt toch niet in de plaats van de inburgering, waarvoor mensen een eigen verantwoordelijkheid hebben? Dat vroeg mevrouw Van Nieuwenhuizen. Dat klopt. Het gaat hier over de beheersing van de taal als onderdeel van duurzame inzetbaarheid. Als werknemers hun taalbeheersing verder verbeteren, zijn ze op meer plekken inzetbaar. Dat element kan in bijna alle sectoren een rol spelen. Het staat dus los van de inburgeringsverplichting, en het kan gelden zowel voor autochtoon als voor allochtoon als voor mensen die hier al generaties lang wonen. Het gaat over scholing, en daarbij kan taalbeheersing een rol spelen om breder inzetbaar te zijn.

Mijn volgende punt is de SER-adviesaanvraag. Ik ben heel blij dat ik destijds in het debat over het sociaal akkoord met de Kamer heb afgesproken om die aanvraag nog even aan de commissie voor te leggen. Ik begrijp namelijk heel goed dat er zorgen zijn ontstaan over wat we precies gaan doen. Ik heb zojuist al iets gezegd over het langetermijndoel voor de arbeidsmarkt met het sociaal akkoord. Ik heb intussen ook met Flip Buurmeijer zelf gepraat, om gebruik te maken van zijn ervaringen in de enquêtecommissie, vandaar dat het er duidelijk in is opgenomen. Ik trek voorzichtig de conclusie dat de Kamer op hoofdlijnen begrijpt waarom de adviesaanvraag zo in elkaar zit. Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om ook te vragen naar internationale ervaringen. Die vraag ga ik gewoon toevoegen aan de aanvraag. Wat ik minder goed begrijp, is het verzoek om eens een paar onafhankelijke hoogleraren en het Centraal Planbureau om advies te vragen, want dat zijn nu net de kroonleden van de SER. Zij zijn ook de toegevoegde waarde ten opzichte van het STAR-rapport. Ik verwacht hier veel van. Ik heb inmiddels een apart gesprek met de kroonleden gevoerd, niet over deze adviesaanvraag maar over de manier waarop zij hun taak en hun toegevoegde waarde zien. Dat sluit naadloos aan bij de bedoeling achter de vraag van de heer Van Weyenberg.

De prikkelstructuur zit er vrij duidelijk in, omdat Van werk naar werk een hoofdrol speelt in het sociaal akkoord maar ook in de adviesaanvraag. Ik zal bekijken of die vraag nog aan scherpte kan winnen, maar hij zit er zeker in, omdat we de positieve experimenten willen versterken met de nieuwe rol van de sociale partners. Mevrouw Van Nieuwenhuizen zei daar terecht iets over. Dan gaat het werken. Dan komen er minder mensen in de WW en blijven mensen langer aan het werk.

Ik ben het er zeer mee eens dat intersectorale scholing van groot belang is, vooral ter voorkoming van werkloosheid en voor de bemiddeling van werk naar werk. Daarom vraag ik de SER specifiek op welke manier O&O-fondsen en individuele cao-afspraken worden benut ten behoeve van het versterken van sectorale en intersectorale mobiliteit. Dat ziet precies op die vraag en die suggestie.

De VVD vraagt nog of ik individuele prikkels voor werkgevers en werknemers van belang acht. Dat doe ik zeer zeker. De onafhankelijkheid van de uitvoering en het toezicht en het primaat van de polisvoorwaarden bij de politiek zijn glashelder als randvoorwaarde opgenomen in de aanvraag. Ik ben benieuwd hoe de SER aankijkt tegen deze beweging, en welke aanvullende adviezen de SER daarbij heeft, ook over de inrichting van de prikkels.

Mevrouw Karabulut vroeg nog naar het gebruik en de effectiviteit van de mobiliteitsbonussen. De bonussen zijn in 2013 verhoogd. Werkgevers die een uitkeringsgerechtigde van 50 jaar of ouder in dienst nemen, mogen gedurende een periode van 3 jaar een premiekorting van € 7.000 toepassen. In 2012 zijn in totaal 277.000 dienstverbanden aangegaan door personen van 50 jaar of ouder. In circa 7% van de gevallen betrof het een uitkeringsgerechtigde en kon premiekorting worden toegepast. Uit recent onderzoek van SEO Economisch Onderzoek blijkt dat de mobiliteitsbonus leidt tot 13% extra banen in de groep uitkeringsgerechtigden ouder dan 50 jaar. Dat zijn er dus circa 5.000 extra, en daarom houd ik vast aan de mobiliteitsbonus. Die kan net het extra duwtje in de rug zijn om deze mensen een kans te geven. Ook voor arbeidsgehandicapten bestaat de mobiliteitsbonus. In 2011 waren er ruim 14.000 nieuwe dienstverbanden en maakten 27.000 arbeidsgehandicapte werknemers gebruik van de regeling.

Mevrouw Karabulut vroeg ook naar het dalende aantal dienstverbanden. Wij zijn van mening dat we de arbeidsmarktpositie van arbeidsgehandicapten moeten verbeteren. Daarover staat een belangrijke passage in het sociaal akkoord. Er moeten afspraken worden gemaakt met werkgevers over meer plaatsen voor arbeidsgehandicapten, wat moet leiden tot meer dienstverbanden. De trend moet de andere kant op gaan. Wat mij betreft komt er in de sectorplannen ook aandacht voor deze doelgroep. Daarom hoeven niet alle doelgroepen verplicht te worden opgenomen, maar moeten ten minste een aantal groepen worden opgenomen, die worden genoemd in de voorwaarden. Dit is ook een heel belangrijke groep, en als werkgevers daarover in een sectorplan afspraken over maken, is dat een goede start.

De CDA-fractie vroeg naar het partnerbegrip in de discussie over de Omtzigtpartners. Zo heet die regeling; dat heb ik niet bedacht. Ik ben terughoudend geweest om daar eigenstandig wijzigingen in aan te brengen, juist omdat dit onderdeel is geweest van de wetgeving die de Kamer zelf heeft veranderd. Ik voel echter mee met de heer Heerma en met andere sprekers, bijvoorbeeld mevrouw Voortman in een eerder overleg, die zeiden dat dit kan leiden tot ongewenste gevolgen. Partners die samenwonen worden gezien als toeslagpartner als een van de twee een minderjarig inwonend kind heeft, ongeacht de vraag of ze daadwerkelijk een duurzame relatie hebben en ongeacht de situatie. Iemand kan bijvoorbeeld 90 jaar zijn en zwaar ziek. Dat kan leiden tot heel verkeerde effecten, terwijl het kabinet juist graag ziet dat mensen arbeid en zorg combineren. We hadden het er zojuist al even over naar aanleiding van de te organiseren top. Het heeft dus grote gevolgen voor het recht op kinderopvangtoeslag voor sommige ouders, met name voor de alleenstaande ouder die zijn of haar hulpbehoevende ouder in huis heeft genomen, niet kan werken en daardoor geen recht meer heeft. Ik ga het partnerbegrip zelf niet aanpassen, want dat is in de wetgeving opgenomen. Ik kan dus ook geen ander partnerbegrip hanteren. Ik ben wel bereid om te bekijken of ik de eis om te werken kan aanpassen voor deze groep, waardoor alleenstaande ouders hun recht op kinderopvangtoeslag niet verliezen als zij een hulpbehoevende ouder in huis nemen. Volgens mij is dat de kern van de vraag. Ook daarbij zullen er randgevallen zijn, want iedere regeling kent grensgevallen en dus ook onrecht. Als je net over de grens kukelt, kan dat onrechtvaardig zijn. Ik denk echter dat aan deze wens op die manier tegemoetgekomen kan worden. Er is alleen kinderopvangtoeslag als beide partners werken. Het partnerbegrip zelf kan ik niet eigenhandig wijzigen, maar ik zal kijken naar de arbeidsverplichting voor de hulpbehoevende in huis genomen ouders. Daarop kom ik dan terug in een brief aan de Kamer. Ik denk dat ik daarmee tegemoetkom aan de wens van de Kamer, die ik heel goed begrijp.

De heer Heerma (CDA): Ik moest wat zuchten bij de term «Omtzigtpartners», omdat er al enige tijd discussie wordt gevoerd, onder anderen door de heer Omtzigt, over de vraag of dit een wenselijk effect was van de wijziging. Ik ben echter heel blij met de toezegging van de Minister. Op welke termijn kunnen we de nadere uitwerking daarvan verwachten? Dit speelt namelijk, voor een zeer beperkte groep, al enige tijd, en het leidt tot veel frustratie en vragen. Als dit snel zou kunnen gebeuren, zou mij dat dus een lief ding waard zijn.

Minister Asscher: Het zal zeker op korte termijn zijn, want we hebben dat natuurlijk bekeken voordat ik de toezegging durfde te doen. In het AO Kinderopvang dat gepland staat voor na het reces zal de brief er zijn. Dat is de kortst mogelijke termijn.

Ik ben de Kamer nog het antwoord schuldig op de vraag over de calamiteitenregeling. Ik zal eerst schetsen waarom ik daarin zo afhoudend ben geweest. Dat is omdat afspraak, afspraak is. In de bijlage bij het sociaal akkoord staat de termijn van drie weken genoemd. Dat heb ik niet bedacht, want ik werkte met vier weken. Vervolgens kwamen de motie-Heerma en de behandeling in de Eerste Kamer. Ook kwam er het overleg dat leidde tot het sociaal akkoord. Daarna zeiden onderdelen van sectoren dat er met hen niet was gepraat. Ik ben ervan uitgegaan dat ik, op het moment dat werkgevers en werknemers hun handtekening zetten, mag veronderstellen dat er voldoende overleg is geweest. Nu vragen echter niet alleen de heer Heerma maar ook andere Kamerleden en de STAR of ik de maatregel toch kan uitstellen, op weg naar het SER-advies. Dat is niet gratis; dat kost geld, hoewel geen bergen. Ik ben echter bereid om toch aan die wens tegemoet te komen. Ik krijg voor deze wijziging van het sociaal akkoord nu niets terug van de sociale partners, maar omdat de sector heel zware problemen kent en ik gevoelig ben voor het argument dat hierdoor met name sommige kleinere bedrijven in de problemen komen, ben ik bereid om de invoering van deze maatregel uit te stellen. Ik doe dat echter met lange tanden, omdat ik vind dat afspraak, afspraak is. Daar kan men op terugkomen, maar daar moeten we geen gewoonte van gaan maken. Er zijn wel meer dingen die je niet bevallen in zo'n sociaal akkoord. Ik ben hier echter toe bereid.

Ik ga nu in op de eigen rol van de overheid inzake duurzame inzetbaarheid. Ik ben het eens met de heer Krol dat wij daarin het goede voorbeeld moeten geven, met beleid gericht op scholing van medewerkers, gezond en veilig werken en mobiliteit van werk naar werk. Ook daarin is vanzelfsprekend ruimte voor verbetering. Minister Blok, die verantwoordelijk is voor de rijksdienst, is bezig om hieraan op allerlei manieren aandacht te besteden. De suggestie van de heer Krol is echter zeer terecht.

Mevrouw Hamer vroeg naar de pakketbezorgers. Ik ben bijgepraat door Minister Kamp over de gang van zaken in het AO over de postsector. Hij is van plan om te gaan onderzoeken in hoeverre sprake is van schijnconstructies. Hij heeft een goed trackrecord wat dat betreft. Ik ondersteun hem daarin en help daaraan mee. Ook de inspectie is hiervoor beschikbaar. Ik ben het namelijk zeer met mevrouw Hamer eens. Ik heb in de WML niet voor niets het voorstel gedaan over werken onder een overeenkomst van opdracht. Dat geldt vaak voor pakketbezorgers. Ook het bestaan van schijn-zzp'ers kan heel wel aan de orde zijn. Dat is een voorbeeld van een ongewenste schijnconstructie. We houden dit dus zeer nauw in de gaten. Ook houd ik de sector zeer nauw in de gaten. Minister Kamp is hier op de goede manier mee bezig.

Ik heb hier nog de participatiecijfers. 42% van degenen die met pensioen gaan, is 65 jaar of ouder. 6% is jonger dan 60 jaar. 53% is tussen de 60 en de 65 jaar bij pensionering. Ik heb hier nog wat meer informatie, maar die ga ik nu niet voorlezen.

De voorzitter: Dank u wel. We zijn gekomen aan het eind van de eerste termijn. In tweede termijn hebben de sprekers elk één minuut spreektijd.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Ik begin met een vraag die onbeantwoord is gebleven, namelijk de vraag over het SER-advies over de rol van de sociale partners dat pas komt in mei 2014, terwijl de Minister voornemens is om het wetsvoorstel al eind 2013 in te dienen. Ik denk dat het advies dan niet serieus genomen wordt, maar misschien klopt dit niet en zit het anders. Dat hoor ik graag.

Verder vind ik het bijzonder jammer dat een redelijk intelligente Minister van Sociale Zaken toch met 150 km/u afstevent op een betonnen muur. De Minister krijgt een schouderklopje want het is heel goed dat hij 600 miljoen heeft weten vrij te maken, maar dat verhoudt zich nog altijd niet tot de megamiljardenbezuinigingen, waar niemand aan wil. Dit wordt echter vervolgd in de komende maanden.

Wat betreft de effectiviteit van de mobiliteitsbonussen refereert de Minister aan een onderzoek van SEO Economisch Onderzoek, waaruit een grotere effectiviteit zou blijken. Uit zijn eigen arbeidsmarktmonitor blijkt echter iets totaal anders. Omdat dit voor de Minister zo'n belangrijk instrument is, krijg ik hierop graag een nadere toelichting. Wellicht kan de Minister ons hierover berichten in een brief.

Wat betreft de topinkomens vind ik het teleurstellend dat de Minister nog niet inhoudelijk wil reageren en dat hij vooralsnog feitelijk niet afwijkt van zijn lijn dat er geen wettelijke maatregelen moeten komen. Ik zie graag zijn reactie tegemoet op onze zes voorstellen, want nogmaals, het gaat niet vanzelf. We kunnen doen alsof het niet onze zaak is, maar uiteindelijk moeten ook bedrijven een maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen en hun belangrijkste kapitaal, dus de werknemers, koesteren.

Tot slot zeg ik dat ik blij ben met een klein lichtpuntje. De Minister heeft bekeken wat er in Nederland aan de hand is met de megawerkloosheid en maakt de VUT 2.0 mogelijk, zij het onder strikte voorwaarden en heel gericht en sectoraal, waarbij oud plaatsmaakt voor jong. Ik ben benieuwd welke plannen hieruit zullen voortkomen.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn antwoorden in eerste termijn en voor zijn toezegging om bij het nadenken over de topinkomens niet alleen te kijken naar de rol van de ondernemingsraad, maar ook naar een aantal eerdere voorstellen van mijn collega Gerard Schouw.

Ik bedank de Minister ook voor het toevoegen van de door mij genoemde elementen aan de adviesaanvraag aan de SER. Ik blijf mij wel zorgen maken over de werkbedrijven. De aparte Participatiewet komt al eerder in de Kamer dan dat deze adviesaanvraag zal zijn geland in een echt advies van de SER, maar ik geef de Minister toch mee dat een situatie waarin werkgevers straks meebetalen aan een werkbedrijf en zij tegelijkertijd verantwoordelijk zijn voor het bepalen van de loonwaarde, op zijn minst vragen oproept. Hoe voorkomen we problemen door dubbele petten? Ik hoop dat de Minister dit meeneemt en het doorgeeft aan de Staatssecretaris voor het vervolg van de Participatiewet. Dit gaat namelijk qua tijd knellen met de SER-adviesaanvraag.

De Minister en ik verschillen echt van mening over de wenselijkheid van de passage in zijn brief over het met belastinggeld subsidiëren van vervroegd uittreden. Daar mogen clausuleringen in staan, maar uiteindelijk is de tekst van de brief die hij ons stuurde, klip-en-klaar: als het plan wat de Minister betreft goed is, biedt hij ook de ruimte om een deel van de «VUT-belasting» met publieke middelen te betalen. Ik vind het jammer dat de VVD daarvan niet duidelijke afstand neemt, en ik kondig alvast aan dat mijn fractie hierdoor behoefte heeft aan een VAO.

De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording in eerste termijn en specifiek voor de toezeggingen over de Omtzigtpartners en de calamiteitenregeling. De discussie over de uitwerking van het partnerbegrip voor deze specifieke gevallen wordt al enige tijd gevoerd, en ik ben heel blij dat de Minister voor het AO over de kinderopvang met een brief komt. Ik hoop dat daarin concrete voorstellen staan, hoewel ik er bij voorbaat begrip voor heb dat er altijd een grensdiscussie blijft bestaan. Dat heb ik goed gehoord, maar de uitwerking die er nu is, is echt onwenselijk.

Ik snap dat de Minister zijn toezegging over de calamiteitenregeling met lange tanden doet. Die lange tanden hebben werkgevers en werknemers echter ook al vanaf het moment van het sluiten van het sociaal akkoord. Vandaar dat de STAR daarover een brief heeft gestuurd. Ik ben blij met de toezegging van de Minister hierover.

Wij verschillen van mening over de wenselijkheid van het openzetten van de deur naar het met belastinggeld financieren van vervroegd uittreden, en over de mate waarin dat zal gaan gebeuren. Ook ik wil hierover graag een Kameruitspraak. Ik heb begrepen dat collega Karabulut ook een VAO wil, dus er zullen verschillende moties worden ingediend.

De heer Krol (50PLUS): Voorzitter. Ook ik heb behoefte aan een VAO. Ik wil ook als hartenkreet meegeven dat we niet moeten zeggen dat ouderen de WW kunnen zien als een gouden kooi. Daarmee doe je mensen onrecht aan.

Ik dank de Minister voor de positieve woorden die hij sprak over het Franse pact. Ik stel hem daar nog een aanvullende vraag over. Als het helpt, kan het toch wel interessant zijn om te cofinancieren? Dan besparen we namelijk juist op de WW. Ik krijg de indruk dat de Minister hier ook niet negatief over denkt, dus die vraag leg ik graag nog bij hem neer.

Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn toezeggingen. Lange tanden of niet, ik ben in ieder geval blij dat de besluitvorming over de calamiteitenregeling wordt uitgesteld tot na het SER-advies. Dat is een belangrijke toezegging van vandaag. Ik ben ook blij dat we nogmaals bevestigd hebben gekregen dat de brief over de sectorplannen conform het sociaal akkoord is. Zo heb ik de brief ook gelezen. Er wordt echter wel een kans gegeven aan het maatwerk, dat zo hard nodig is. Ik hoop dat de Kamer ook steeds meer gaat kijken naar de mogelijkheden van allianties tussen jong en oud op allerlei dossiers, in plaats van naar de tegenstellingen tussen jong en oud. Zo vat ik de opmerkingen van de Minister ook op. Het is nu aan de sectoren om met inventieve plannen te komen.

Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag over de kinderopvang en ik ben daar toch erg nieuwsgierig naar.

Ten slotte noem ik nog de post. Ik heb geprobeerd, maar misschien ben ik daarin niet helemaal geslaagd, om de post als voorbeeld te gebruiken van een sector waarin schijnconstructies aan de orde van de dag zijn en die constructies mensen erg dwarszitten. Ik ken het trackrecord van de Minister van Economische Zaken zeer goed, omdat hij hierover in de vorige periode als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vele debatten met ons heeft gevoerd. Ik geloof dus dat hij daarin goed werk kan verrichten, maar juist omdat ik de postsector zie als voorbeeld van een sector waarin de onvrede oploopt, vind ik het van groot belang dat de Minister van Sociale Zaken zich ook in een breder verband in deze problematiek verdiept. Daarom legde ik ook het verband met huishoudelijk werk.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Voorzitter. Net als in de eerste ronde sluit ik aan bij de vraag van collega Hamer over de stand van zaken rond onze motie over de kinderopvang. Verder heb ik nog wat kleine dingen.

Ik hoor graag nog van de Minister dat de concept-adviesaanvraag aan de SER niet zal leiden tot vertraging in het afgesproken wetgevingstraject.

De periodieke rapportage vanuit de STAR is per kwartaal toegezegd door de heer Heerts, en ik zou graag bevestigd zien door de Minister dat hij die ook per kwartaal aan ons gaat doorgeven. De situatie op de arbeidsmarkt is dusdanig ernstig dat we echt ieder kwartaal op de hoogte gesteld moeten worden van de voortgang.

Ik ben blij met de opheldering over de transfercentra en over de beheersing van de Nederlandse taal. Ik begrijp dat het in ieder geval gaat over niveaus hoger dan niveau B1 van de inburgering. Daar kunnen wij prima mee leven.

Tot slot maak ik nog een opmerking over de semantiek rondom de VUT. Ik ben heel blij dat de Minister heeft toegezegd dat hij zich strak zal houden aan alle voorwaarden, want dan wordt het geen herintroductie van de VUT. Als ik alle voorwaarden in aanmerking neem waaraan moet worden voldaan, en ook de fiscale regelgeving rondom de eindheffing, dan maak ik mij daar geen zorgen over. Maar goed, we zullen zien wat het uiteindelijk wordt.

De heer Van Weyenberg (D66): Dan moet ik toch gewoon constateren dat mevrouw Van Nieuwenhuizen zich, ondanks alle woorden die zij heeft gesproken, helemaal kan vinden in de brief van de Minister en dat zij het dus prima vindt. De partij die altijd zegt dat we heel zorgvuldig moeten zijn met belastinggeld, en die al helemaal een broertje dood heeft aan dingen die niet effectief zijn, legt zich hier gewoon bij neer. Na 25 jaar zijn we eindelijk af van het met belastinggeld subsidiëren van vervroegd uittreden en vindt de VVD het dus prima dat hardwerkende Nederlanders hiervoor weer belasting gaan betalen. Dat is nieuws.

De voorzitter: En uw vraag is?

De heer Van Weyenberg (D66): Heb ik mevrouw Van Nieuwenhuizen goed begrepen?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Nee. Het zal de heer Van Weyenberg niet verrassen dat hij mij helemaal niet goed heeft begrepen. Natuurlijk leek het in de media even anders te gaan, vandaar dat ik heel helder bevestigd wilde hebben dat de voorwaarden – de Minister noemde het «clausules» – allemaal van toepassing zijn. Het moet dus gaan om echte banen en structurele werkgelegenheid, en om mensen die niet op een andere manier van werk naar werk te begeleiden zijn. Als ik dit allemaal bij elkaar optel, denk ik dat het zo specifiek en bijzonder moet zijn dat het dus nooit schadelijk kan zijn of veel kan voorstellen. Daarom kunnen wij ermee leven. Er is dus in onze ogen absoluut geen risico voor een heropleving van de VUT. De heer Van Weyenberg hamert er terecht op dat we die nooit meer terug moeten willen. Wat de VVD betreft komt die ook nooit meer terug. Ik zie dat ook niet terug in dit voorstel.

De voorzitter: Mijnheer Van Weyenberg, wel een vraag graag.

De heer Van Weyenberg (D66): Zeker, voorzitter. Ik constateer dat mevrouw Van Nieuwenhuizen ermee instemt dat met belastinggeld vervroegd uittreden mogelijk wordt gemaakt. Zij verwacht dat het niet veel zal voorstellen. Aan hoeveel mensen denkt zij?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD): Gezien mijn eerdere uitlatingen dacht ik aan nul, maar we zullen zien waar we uitkomen.

De heer Van Weyenberg (D66): Dat lijkt mij heel helder.

De voorzitter: Het woord is aan de Minister voor zijn antwoord in tweede termijn.

Minister Asscher: Voorzitter. Er staat nog een overzichtelijk aantal vragen open.

Ik begin met de SP-vragen. Ik ben niet van plan om te wachten op het SER-advies met het indienen van de wetgeving rond WW, ontslag en flexwerk. Ik heb de Kamer beloofd dat ik dat niet zal doen, dus het zou heel raar zijn om het wel te doen. Het advies gaat over de inrichting op de lange termijn. De wetgeving komt zo snel mogelijk naar de Kamer.

Het debat over de begrotingsdoelstellingen zal ongetwijfeld nog vaker worden gevoerd, of dat nu met mij is of met andere vertegenwoordigers van het kabinet. Dat lijkt mij ook belangrijk.

Ik zal mij zeker verdiepen in de voorstellen die ik zojuist heb gekregen. Ik kan daar nu nog niet op reageren, want ik heb ze nog niet gelezen. Ik ben bereid om in de eerstvolgende monitor in te gaan op de effectiviteit van de mobiliteitsbonus. Ik ga daarover geen aparte brief schrijven, want het is veel verstandiger om hieraan specifiek aandacht te besteden in de reguliere monitoren.

Ten slotte ben ik heel blij dat de SP lichtpunten ziet.

De zorg over de dubbele petten in de werkbedrijven is de Staatssecretaris zeer wel bekend. Zij volgt dit debat ook nauwgezet, dus zij heeft die zorg ongetwijfeld ook uit de mond van de heer Van Weyenberg vernomen.

Ik deel niet de manier waarop D66 de passage in de brief en het sociaal akkoord kenschetst, maar het is geheel aan de heer Van Weyenberg om zijn woorden te kiezen. Iedere vogel zingt zoals hij is gebekt.

Ja, ik zal de toezegging over de Omtzigtpartners snel uitwerken en op papier zetten, vóór het algemeen overleg.

Ik zal ook een brief sturen over de calamiteitenregeling. Die zal niet leiden tot afstel, maar tot uitstel tot aan het SER-advies. Mocht dat leiden tot wijzigingen, dan kunnen we die aanbrengen.

Waarom ben ik niet bereid om op grote schaal te cofinancieren in het kader van een generatiepact? Dat vroeg de heer Krol.

De heer Krol (50PLUS): «Op grote schaal» heb ik niet gezegd.

Minister Asscher: Dan begrijp ik de vraag niet. Het Franse voorbeeld gaat nu juist over grootschalige afspraken. Ik heb de clausules die we zojuist met elkaar hebben gedeeld, niet voor niets opgenomen. Die zijn er omdat ik beducht ben voor de mogelijke perverse effecten van het op grote schaal inrichten van zo'n regeling. Sommige leden hebben een deel van hun spreektijd gebruikt om op dat soort perverse effecten te wijzen. Daarom ben ik niet van plan om het op grote schaal te doen. Ik ben best voorstander van dat soort generatieafspraken. Het staat bedrijven vrij om die te maken. Met onze schaarse cofinancieringsmiddelen moeten we echter steeds proberen om zo veel mogelijk te bereiken. Dat is de reden waarom we al in het sociaal akkoord hebben aangegeven dat de regeling daar niet voor openstaat.

Ik heb zowel mevrouw Van Nieuwenhuizen als mevrouw Hamer tekortgedaan, en dat is niet de bedoeling, door hun vraag over de motie niet te beantwoorden. Het is niet de bedoeling om wie dan ook tekort te doen, zeg ik voor de goede orde! In mijn eerdere brief, waarvan ik best begrijp dat die door sommigen als teleurstellend is ervaren, heb ik in ieder geval deels op de motie gereageerd. Een ander deel houdt de Kamer nog van mij tegoed. Mijn reactie ging over de financiële ruimte die wij op dit moment zien. Die is er niet. Dat komt omdat ik ben geconfronteerd met tegenvallers op mijn begroting, met name in de sfeer van de WW en de bijstand. Daardoor heb ik geen ruimte gezien om meevallers in de kinderopvangtoeslag terug te geven aan de ouders die er gebruik van maken. Het andere deel van de motie ging over de toekomst van de infrastructuur van de sector, over de passages in het regeerakkoord over hervorming van de peuterspeelzalen, over de samenvoeging met vve en over de kwaliteitsverbetering die daarmee gepaard gaat. Daar werkt het kabinet hard aan. Ik kan niet beloven dat wij hierop nog voor het reces kunnen reageren, want dat treedt zeer binnenkort in. Onze reactie zal wel spoedig na het reces naar de Kamer komen.

Is de post een voorbeeldsector? Ik probeer de mensen die werken aan de aanpak van schijnconstructies niet weer allerlei dingen mee te geven, maar ik weet zeker dat zij de postsector, net als de transportsector, de land- en tuinbouw en de bouw, scherp voor ogen hebben bij het zoeken naar schijnconstructies. De land- en tuinbouw is met de champignons en de asperges een algemeen bekend voorbeeld. In de post is de beweging gaande naar overeenkomsten van opdracht en zzp. In de transportsector wordt bijvoorbeeld gebruikgemaakt van Filipijnse chauffeurs onder Portugese vlag via een Poolse constructie in Nederland. Het zijn allemaal voorbeelden van schijnconstructies. We hebben het actieplan naar aanleiding van de motie-Kerstens/Azmani, waarin een hele reeks acties is opgenomen. Ik ga mijn mensen daarop extra alerteren naar aanleiding van de situatie in de postsector, maar ik denk niet dat we nu sectoren moeten aanwijzen. We moeten gewoon zo snel en zo effectief mogelijk achter de schijnconstructies aan. Als we daarmee succesvol kunnen zijn in de postsector, moeten we daar vooral mee beginnen.

Ik kan mevrouw Van Nieuwenhuizen zeker toezeggen dat ik de kwartaalrapportage van de STAR naar de Kamer doorstuur en dat we die dan kunnen bespreken in een AO.

Volgens mij ben ik aan het eind gekomen van mijn tweede termijn, voorzitter, ware het niet dat de heer Heerma nog een vraag heeft.

De heer Heerma (CDA): Ik heb nog een vraag over de kinderopvang. Begrijp ik goed dat de Minister zegt dat zijn reactie op het deel van de motie van de coalitie dat hij nog gaat uitwerken, een nadere uitwerking zal zijn van wat al is afgesproken in het regeerakkoord? Interpreteert hij de motie daarmee dus als een verzoek om het regeerakkoord uit te voeren?

Minister Asscher: Nee.

De heer Heerma (CDA): Dus waar de Minister aan werkt in antwoord op de motie is meer dan alleen het uitvoeren van wat er al in het regeerakkoord staat over peuterspeelzalen en vve.

Minister Asscher: Ja.

De voorzitter: We zijn gekomen aan het eind van dit debat. Ik dank de Minister voor de beantwoording. In dit debat zijn de volgende toezeggingen gedaan.

  • De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid komt in het najaar in een brief terug op de verschillende suggesties ten aanzien van de topinkomens, bijvoorbeeld over de bevoegdheden van de ondernemingsraad en over clawback.

  • De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid komt voor het algemeen overleg over de kinderopvang van 6 september met een brief over de toepassing van de kindertoeslag en het in huis nemen van hulpbehoevende ouderen, kortom de Omtzigtpartners.

  • In de eerstvolgende monitor wordt aandacht besteed aan de effectiviteit van de mobiliteitsbonus.

  • Spoedig na het reces komt er een reactie op de motie-Hamer/Van Nieuwenhuizen over de kinderopvang.

  • De kwartaalrapportages van de STAR worden doorgezonden aan de Kamer.

Ik zie dat de heer Krol een toezegging mist, maar wij noteren alleen toezeggingen waarover nog iets terugkomt naar de Kamer.

De heer Krol (50PLUS): Ik meende gehoord te hebben dat de Minister ook een inventarisatie wil maken van goede voorbeelden uit het buitenland, maar misschien heb ik het niet goed gehoord.

Minister Asscher: Nee, ik heb toegezegd om in de SER-adviesaanvraag over de toekomstige inrichting van de arbeidsmarkt dat element aan de vraagstelling toe te voegen. Dat was een verzoek van de heer Van Weyenberg.

De voorzitter: Tot slot wens ik mevrouw Karabulut een heel goede periode toe. Dit is het laatste overleg voor haar verlof. Wij zien haar terug in november. We hopen dat het – mag ik dat zeggen? – een mooie dochter wordt.

Ik sluit dit algemeen overleg.

Sluiting 18.40 uur.

Naar boven