33 414 Goedkeuring van het op 6 juni 2012 te Brussel tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Overeenkomst van 14 januari 1964 ter uitvoering van artikel 37, lid 2, van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Trb. 2012, 108)

D /Nr. 15 BRIEF VAN DE DELEGATIE NAAR DE RAADGEVENDE INTERPARLEMENTAIRE BENELUXRAAD

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 februari 2014

Op 4 april 2013 is tijdens een debat in de Tweede Kamer over het voorstel van wet tot goedkeuring van het op 6 juni 2012 te Brussel tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Overeenkomst van 14 januari 1964 ter uitvoering van artikel 37, lid 2, van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Handelingen II 2012/13, nr. 71, item 4, blz. 7–23) door de leden Verheijen en Van Bommel een motie ingediend (Kamerstuk 33 414, nr.10) waarvan het dictum luidt:

  • spreekt uit om in overleg met de Eerste Kamer en de overige betrokken parlementen de activiteiten van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad te beëindigen en de parlementaire controle weer via de nationale parlementen te laten verlopen;

  • verzoekt de regering, de overeenkomst van 5 november 1955 nopens de instelling van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad niet te verlengen.

De Tweede Kamer heeft deze motie aanvaard op 9 april 2013 (Handelingen II 2012/13, nr. 72, item 27, blz. 43–44).

De Nederlandse delegatie in de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad (hierna: het Beneluxparlement) heeft zich naar aanleiding van deze motie beraden op de wijze waarop aan deze motie – voor zover deze haar regardeert – uitvoering zou moeten worden gegeven. In een delegatievergadering, gehouden op 23 april 2013, heeft zij haar voorzitter verzocht te bevorderen dat het Beneluxparlement op korte termijn zou komen met een concept-notitie ten behoeve van een plenair debat in het Beneluxparlement in de maand juni van 2013. Die notitie zou een beperkt aantal scenario’s moeten bevatten, alle uitgaande van het feit dat de Tweede Kamer de motie-Verheijen/ Van Bommel heeft aanvaard. Op basis van de uitkomsten van het in juni 2013 te voeren debat zou het Beneluxparlement vervolgens een advies kunnen uitbrengen aan het Comité van Ministers van de Benelux Unie in het kader van de lopende onderhandelingen over de herziening van de Instellingsovereenkomst van het Beneluxparlement.

Nadat de conclusies en bevindingen van de Nederlandse delegatie waren overgebracht aan de Belgische en Luxemburgse delegaties in het Beneluxparlement hebben deze hun reactie op de Nederlandse boodschap in de tweede helft van de maand mei 2013 kenbaar gemaakt: het voortbestaan en de meerwaarde van het Beneluxparlement wensten zij niet ter discussie te stellen. Zij wezen er voorts op dat het in 2008 vernieuwde Benelux Unie-verdrag, dat gedurende 10 jaren na zijn inwerkingtreding (2012) niet kan worden opgezegd, het Beneluxparlement expliciet als één van de Beneluxinstellingen erkent. Binnen de bestaande Beneluxinstellingen zal derhalve tot ten minste 1 januari 2022 een vorm van parlementair toezicht moeten blijven bestaan. Beide delegaties stelden daarop voor te komen tot de instelling van een werkgroep, die de taak zou krijgen op korte termijn een conceptnotitie op te stellen met enkele neutrale scenario’s voor het Beneluxparlement die moet leiden tot reflecties over de interne werking van het parlement. Als voorwaarde voor de vorming van de werkgroep werd gesteld dat afgevaardigden uit de drie Beneluxlanden zouden deelnemen.

De Nederlandse delegatie heeft zich vergewist van de verdragsrechtelijke verplichtingen van Nederland die voortvloeien uit het Verdrag tot herziening van het op 3 februari 1958 gesloten verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie. Dit verdrag is voor onbepaalde tijd gesloten en bepaalt in artikel 39, tweede lid dat elke verdragsluitende partij het verdrag kan opzeggen met een termijn van drie jaar. In het vijfde lid van hetzelfde artikel is bepaald dat het tweede lid geen toepassing vindt gedurende een periode van tien jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het verdrag.

Tijdens een vergadering van het Permanent Comité, het bestuursorgaan van het Beneluxparlement, op 17 mei 2013, heeft de voorzitter van de Nederlandse delegatie zijn collega-voorzitters toegezegd te zullen nagaan of en zo ja, welke Nederlandse leden in de werkgroep zitting zouden willen nemen.

Het Permanent Comité kon op 24 mei 2013 constateren dat van Nederlandse zijde aan de werkzaamheden van de werkgroep zou worden deelgenomen door de leden Postema (PvdA, EK, delegatievoorzitter), De Caluwé (VVD,TK), Oosenbrug (PvdA, TK) en Quik-Schuijt (SP, EK). Het oud-lid van de Tweede Kamer en oud-voorzitter van het Beneluxparlement, de heer Biskop, CDA, heeft de werkgroep tijdens twee vergaderingen bijgestaan als adviseur.

De werkgroep heeft de uitkomsten van haar beraadslagingen neergelegd in een aantal conclusies die zij eind september 2013 heeft aangeboden aan het Permanent Comité (zie bijlage 11). Samengevat luidden deze conclusies dat de samenwerking in het Beneluxparlement wordt voortgezet mits:

  • een betere politieke sturing en optimalisering van de rol van het Beneluxparlement

  • een verbetering van de inhoudelijke ondersteuning en informatievoorziening en

  • een efficiëntere communicatie

worden gerealiseerd. Aan het einde vaan het Luxemburgse voorzitterschap per ultimo 2014 zal de werking van het parlement worden geëvalueerd.

De Nederlandse delegatie heeft daarbij aangetekend dat zij een verdere Nederlandse betrokkenheid bij het Beneluxparlement afhankelijk wil maken van het daadwerkelijk realiseren van de in de conclusies neergelegde veranderingen in de werkwijze en de taakopvatting van het parlement.Zij deelde tevens mee over die veranderingen een open en constructief gesprek te willen aangaan met de collega’s uit de parlementen van de andere landen.

Met het oog op de in december 2013 te houden plenaire vergadering is het voorstel van de werkgroep door het secretariaat van het Beneluxparlement omgevormd tot een voorstel van een aanbeveling (zie bijlage 22), waarover de Nederlandse delegatie op 19 november 2013 een standpunt heeft bepaald. Dat standpunt is vervolgens op 13 december 2013 in de plenaire vergadering naar voren gebracht, waarna het Beneluxparlement de aanbeveling heeft aanvaard.

De voorzitter van de Nederlandse delegatie heeft op diezelfde dag de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken ingelicht over de besluitvorming in het Beneluxparlement om deze in de gelegenheid te stellen het te betrekken bij het verdere ministeriële overleg over de vernieuwing van de zgn. Instellingsovereenkomst met betrekking tot de Benelux Interparlementaire Assemblee.

De voorzitter van de delegatie naar het Beneluxparlement, Postema

De griffier van de delegatie naar het Beneluxparlement, Nieuwenhuizen


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven