33 400 VIII Vaststelling van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2013

Nr. 17 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 november 2012

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden over de onderdelen cultuur en media. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie, Wolbert

De griffier van de commissie, De Kler

1

Is het technisch en logistiek mogelijk om de bestaande database «gestolen kunst» van de politie en Interpol toegankelijk te maken voor publiek?

De database van Interpol voor gestolen kunst is toegankelijk voor het publiek. Eenmalig moet een gebruiker zich aanmelden, waarna toegangscodes ontvangen worden voor het gebruik. De Nederlandse gegevens over gestolen kunst worden aangeleverd aan de database van Interpol.

Zoals vermeld in de brief van 13 juli 2012 (Kamerstuk 31 255, nr. 13) heeft de politie een register voor gestolen kunst en antiek opgezet onder beheer van de groep Kunst- en antiekcriminaliteit van de Dienst Internationale Politiesamenwerking van het KLPD, die gevuld is met informatie over gestolen voorwerpen in Nederland vanaf 2009. Deze nationale database dient ter ondersteuning van de coördinatie voor de registratie, het verzamelen van de benodigde statistische gegevens en opsporing van de in Nederland gestolen kunstvoorwerpen ter ondersteuning van de politie en is niet toegankelijk voor publieke raadpleging.

2

Welke financiële ruimte is er voor reguliere programmering van popmuziek in het Fonds Podiumkunsten? Hoeveel is er in 2012 gebruik van gemaakt?

In 2011 is € 740 000, – besteed aan programmering popmuziek (Podia Popmuziek, Incidentele Concerten Popmuziek en Festivals Popmuziek). In 2012 is de prognose voor de bestedingen vergelijkbaar. De exacte cijfers over het jaar 2012 zijn begin 2013 bekend, omdat deze subsidies achteraf op basis van werkelijke tekorten worden toegekend.

3

Hoeveel middelen trekt de rijksoverheid uit voor popmuziek?

In 2011 heeft het Fonds Podiumkunsten de volgende bedragen aan popmuziek besteed (in €).

Programmering Popmuziek (Podia popmuziek, Incidentele Concerten Popmuziek, Festivals Popmuziek)

740 000,-

Popmuziekpodia gehonoreerd binnen de SRP (subsidie Reguliere Programmering)

412 500,-

Popmuziekpodia gehonoreerd binnen de SKIP (subsidie Incidentele en Kleinschalige Programmering)

36 138,-

Popmuziek gehonoreerd binnen de programmeringssubsidie Bestaande Festivals *

690 000,-

Popmuziek gehonoreerd binnen de programmeringssubsidie Nieuwe Festivals

   75 000,-

Via de projectenregeling (producerende instellingen)

222 745,

Via de vierjarige subsidies voor producerende instellingen

242 910,-

Reiskosten buitenlandse voorstellingen/concerten (snelloket)

  220 972,-

Internationale projecten (export/import/uitwisseling)

  159 500,-

Compositie (werkbeurzen)

    18 000,-

Totaal popmuziek 2011

2 817 765,-

* inclusief € 312 500, – voor multidisciplinaire en wereldmuziekfestivals waar popmuziek een belangrijk onderdeel van uitmaakt.

De nieuwe regelingen en budgetten die vanaf 2013 zullen gelden voor het Fonds Podiumkunsten worden dit najaar ter goedkeuring aan de minister voorgelegd. Welk deel hiervan voor popmuziek bestemd wordt, is nog niet bekend.

4

Hoeveel middelen trekt de rijksoverheid uit voor klassieke muziek?

Voor de periode 2013–2016 is per jaar in totaal € 47,7 miljoen beschikbaar voor de symfonieorkesten inclusief de orkesten met een begeleidingstaak voor opera en dans.

5

Wat is de reden dat er geen directe subsidie mogelijk is voor popmuzikanten en loopt alles via podia?

Uit het overzicht bij vraag 3 blijkt dat er ook sprake is van directe subsidie voor popmuzikanten via de reguliere regelingen voor productie, compositie en internationalisering.

6

Hoe wordt de toegankelijkheid, bereikbaarheid en kwaliteit van bibliotheken gewaarborgd?

Op grond van de bestaande wetgeving ligt de verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid, bereikbaarheid en kwaliteit van de lokale openbare bibliotheken bij de gemeenten. Daarnaast hebben de provincies en de rijksoverheid een verantwoordelijkheid voor respectievelijk bovenlokale ondersteuning en het stelsel als geheel. Het bestaande wettelijke kader dateert van meer dan 25 jaar geleden en is als gevolg van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen sterk verouderd. Bij brief van 7 december 2011 is daarom een actualisering van de bibliotheekwetgeving aangekondigd (Tweede Kamer 2011–2012, 28 330, nr. 51). Verschillende onderwerpen uit deze hoofdlijnenbrief zijn nader besproken in het verslag van een schriftelijk overleg van 10 april 2012 (Tweede Kamer 2011–2012, 28 330, nr. 53) en in het verslag van een schriftelijk overleg van 21 juni 2012 (Tweede Kamer 2011–2012, 28 330, nr. 54). Mede op basis daarvan wordt een wetsvoorstel voorbereid. De bibliotheekwetgeving beoogt de samenhang in het bibliotheekstelsel te verbeteren en biedt tevens een wettelijk kader voor de landelijke digitale bibliotheek.

7

Waarom is er geen aparte post «bibliotheken»? Wat is de rol van de rijksoverheid in de financiering van de bibliotheken? Hoe loopt de geldstroom naar bibliotheken, en hoe groot is het aandeel rijksmiddelen hierin?

Uitgaven van het rijk ten behoeve van het openbare bibliotheekwerk zijn onder beleidsartikel 14 vermeld onder de post «Letteren en bibliotheken». Voor de indeling onder deze gezamenlijke post is gekozen vanwege de samenhang tussen de twee onderwerpen: bibliotheken spelen een belangrijke rol bij de bevordering van het lezen en de leescultuur en bij de brede verspreiding van literatuur. Partijen uit het letteren- en bibliotheekveld werken daarom bijvoorbeeld ook nauw samen in de stichting CPNB die onder andere de Boekenweek en Nederland Leest organiseert. Het lokale bibliotheekwerk wordt door gemeenten bekostigd vanuit de algemene uitkering gemeentefonds, de bovenlokale ondersteunende taken door de provincies vanuit het provinciefonds. De uitgaven van de rijksoverheid hebben betrekking op de bouw en het beheer van de landelijke digitale bibliotheek, op de landelijke voorziening voor leesgehandicapten en op het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken. In 2012 is de financiële structuur van het openbare bibliotheekwerk onderzocht. Uit dit onderzoek (Basismeting financiële structuur openbare bibliotheken, Tweede Kamer 2011–2012, 28 330, nr. 52) kan worden afgeleid dat de totale overheidsuitgaven voor het openbare bibliotheekwerk in 2009 € 533 mln. bedroegen. Voor 84% worden deze uitgaven gedragen door gemeenten, voor 9% door provincies en voor 7% door het rijk.

8

Hoe verhouden de bezuinigingen van € 200 miljoen zich tot de algemene doelstelling «het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed»?

Met invulling van de bezuinigingen heeft voormalig staatssecretaris Zijlstra gekozen voor een kleinere, maar sterke cultuursector die minder afhankelijk is van de overheid. De inrichting van de nieuwe basisinfrastructuur is gebaseerd op kwaliteit, publiek, ondernemerschap, participatie en educatie, (inter)nationale positie en focus op kernpunten. Deze criteria dienen als basis om de algemene doelstelling, ontleend aan de wettelijke taak van de minister, te verwezenlijken. De basisinfrastructuur en de cultuurfondsen samen geven uitvoering aan deze doelstelling.

9

Hoe wordt gestuurd op talentontwikkeling?

De maatregelen op het gebied van talentontwikkeling richten zich op een drietal gebieden: kunstvakonderwijs, grote instellingen en fondsen. Ten eerste is het rijk vanuit het onderwijsbeleid verantwoordelijk voor goede beroepsopleidingen in het kunstvakonderwijs. Die bieden een goede startkwalificatie om op de culturele arbeidsmarkt aan de slag te gaan. Ten tweede is er een belangrijke rol weggelegd voor grote instellingen. Grote instellingen moeten vernieuwing en jong talent ruimte bieden. Ten derde hebben de cultuurfondsen een rol op het gebied van talentontwikkeling. Zij zijn bij uitstek geschikt de dynamiek en vernieuwing in de cultuursector op de voet te volgen en hierop in te spelen. Daarnaast worden via de culturele basisinfrastructuur nog minimaal 50 plekken gesubsidieerd voor bewezen talent op het gebied van beeldende kunst. Deze plekken worden verzorgd door postacademische instellingen.

10

Hoe stuurt u aan op «het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen»? Hoe verhoudt deze verantwoordelijkheid zich tot het verdwijnen van instellingen en gezelschappen buiten de Randstad? Kan dit ook specifiek worden toegelicht met betrekking tot de bezuinigingen op de drie regionale rijksmusea?

Aan deze, in de wet neergelegde, verantwoordelijkheid geef ik invulling binnen het gedifferentieerd systeem van subsidieverstrekking zoals dat sinds de subsidieperiode 2009–2012 bestaat. Kern van dit gedifferentieerd systeem is dat, scherper dan voor die periode, is gemarkeerd bij welke subsidiebeslissingen naast artistieke ook beleidsmatige overwegingen een rol spelen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij subsidieverlening waarin ook andere overheden deelnemen. In zo’n geval wordt het besluit bestuurlijk afgestemd. Subsidiebesluiten waar beleidsmatige of bestuurlijke afwegingen een voorname rol spelen zijn een bevoegdheid van de minister, besluiten op basis van louter artistieke kwaliteit worden door de fondsen genomen. Het gedifferentieerd systeem betekent dus ook dat voor de geografische spreiding niet alleen relevant is welke instellingen rechtstreeks door de minister worden gesubsidieerd, maar ook hoe de verdeling van middelen door de cultuurfondsen uitpakt.

De subsidie aan musea is gebaseerd op het advies van de Raad voor Cultuur over de subsidieaanvragen binnen het gestelde financieel kader. Regionale spreiding is geen criterium op grond waarvan de Raad tot zijn oordeel is gekomen.

11

Waarom is vooruitgelopen op de stelselherziening met betrekking tot musea, dit gezien de daling in het budget voor huisvesting en de musea die geen of een vermindering in subsidie krijgen?

Dit is niet het geval. Er is geen sprake van een daling in het budget voor huisvesting van musea. De component voor de huisvesting in de subsidie is bij het toepassen van de korting buiten beschouwing gelaten. Een viertal musea ontvangt alleen subsidie voor het beheer en behoud van de collectie en de huisvesting, maar niet voor de publieksfunctie. Ook deze musea kunnen onderdeel zijn van de stelselherziening.

12

Waaruit bestaan de investeringen in de huisvesting rijksgesubsidieerde musea?

De investeringen in de huisvesting van rijksgesubsidieerde musea bestaan uit een aantal zaken. Allereerst investeringen die nodig zijn om de huisvesting van de musea op een voldoende niveau te houden zodat het behoud en beheer van de rijkscollectie is gewaarborgd. Bijvoorbeeld de zorg voor een voldoende binnenklimaat en de daarbij vereiste kwaliteit van de aanwezige installaties. Daarnaast is een belangrijke component de investeringen in veiligheid, zowel brand-, inbraak- als arbo-voorzieningen.

Soms zijn grotere investeringen nodig om een museum weer up to date te krijgen, zoals de renovatie van het Scheepvaartmuseum en de nog in uitvoering zijnde renovatie van het Rijksmuseum en het Mauritshuis.

13

Hoe passen de uitgaven die worden gedaan om de collectie van musea te behouden binnen de bezuinigingen die er juist voor zorgen dat deze collecties niet meer voor het publiek toegankelijk zijn? Is een museum openhouden voor het publiek niet te verkiezen boven geld uitgeven aan een collectie die niemand ziet?

De besluitvorming is gebaseerd op het advies van de Raad voor Cultuur. De keuze is gemaakt om het behoud en beheer van de rijkscollectie te garanderen voor de komende vier jaar, zodat er tijd is om een besluit te nemen over de toekomst van collectie en het museum. Naast een herziene begroting zijn de instellingen gevraagd, als de beschikking daar aanleiding toe biedt, om een herzien activiteitenplan. Het museum heeft een eigen verantwoordelijkheid bij het maken van keuzes over exploitatie en openstelling. OCW wil niet vooruit lopen op de wijze waarop een museum haar activiteiten, zoals het presenteren van haar collectie aan het publiek, herziet.

14

Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om musea via een «ontschot» budget zelf tot een optimale besteding te laten komen, door middel van verschuivingen tussen posten?

Deze mogelijkheden hebben de musea reeds. Het is aan de instellingen om te besluiten tot herschikking binnen het beschikbare bedrag. Wel moet het behoud en beheer van de collectie gewaarborgd zijn. Momenteel wordt de haalbaarheid en wenselijkheid van de overdracht van het eigendom van de gebouwen aan de musea nagegaan.

15

Bent u bereid om met een aantal musea dat daar behoefte aan heeft één contract met het rijk aan te gaan, zodat deze musea niet meer met meerdere departementen te maken hebben?

In het kader van de herziening van het museumbestel is de Raad voor Cultuur gevraagd om oog te hebben voor de aspecten waarop u doelt.

16

Kan worden toegelicht waarom is gekozen voor een verlaging van het budget voor de fondsen, terwijl deze als gevolg van de bezuinigingen meer aanvragen te verwerken hebben gekregen?

Om een kwalitatief hoogstaand en gespreid cultuuraanbod te behouden en eveneens ruimte te blijven bieden aan talentontwikkeling, experiment en vernieuwing, zijn door voormalig staatssecretaris Zijlstra scherpe keuzes gemaakt bij de invulling van de bezuinigingen. Er is niet alleen bezuinigd op vierjarige instellingen in de culturele basisinfrastructuur, maar ook op de fondsen om een balans in het cultuurstelsel te behouden.

17

Wat veroorzaakt de stijging van de post «specifiek cultuurbeleid» in 2017, na afloop van de huidige agenda? Wat zijn de effecten van de bezuiniging op de post specifiek cultuurbeleid?

De stijging van deze post wordt veroorzaakt doordat de middelen van het Programma ondernemerschap vanaf 2017 zijn geboekt onder specifiek cultuurbeleid.

De effecten van de bezuiniging op deze post zijn het stopzetten van een aantal instrumenten zoals het flankerend beleid WWIK, subsidies aan instellingen buiten de basisinfrastructuur en projectsubsidies.

18

Wat is de reden dat de subsidie «Verbreden inzet cultuur» met 76% daalt, van € 17 miljoen naar € 4 miljoen? Kan deze daling van het budget nader worden toegelicht?

De daling van deze post wordt veroorzaakt door de veranderingen die zijn doorgevoerd in de presentatie van de Rijksbegroting (verantwoord begroten). Een deel van het budget (€ 10 miljoen) voor Cultuureducatie is vanaf 2013 overgeheveld naar de post Cultuureducatie met Kwaliteit. Het overige verschil betreft ombuigingen.

19

Kunnen de uitgaven «Internationaal cultuurbeleid» verder worden toegelicht/gespecificeerd?

De uitgaven internationaal cultuurbeleid zijn toegelicht in de kamerbrief Visie internationaal cultuurbeleid van 24 april 2012 (Kamerstuk 31 482, nr.84). De bedragen betreffen de subsidieperiode 2013–2016. Het gaat voor de OCW begroting om de volgende bedragen. Voor marktverruiming op het gebied van de creatieve industrie is € 1,2 miljoen per jaar beschikbaar. Voor marktverruimende filmactiviteiten is € 0,3 miljoen per jaar beschikbaar. € 0,75 miljoen per jaar is beschikbaar voor grote, sectoroverstijgende manifestaties. In 2013 wordt dit bedrag voor een deel ingezet om de motie over de financiering van de Cultuurkaart in schooljaar 2012–2013 uit te kunnen voeren. Voor de fondsen is € 1,8 miljoen per jaar beschikbaar voor strategische inzet in de focuslanden. Voor gemeenschappelijk cultureel erfgoed beleid is € 1 miljoen per jaar beschikbaar. En voor een aantal vaste internationale verplichtingen, zoals biënnales, is € 0,55 miljoen per jaar beschikbaar.

20

Waaruit bestaan de internationale contributies?

De verplichte internationale contributies bestaan uit de contributies in verband met het UNESCO Werelderfgoed verdrag, het UNESCO Verdrag voor bescherming van het immaterieel erfgoed (samen € 75 000, -), de intergouvernementele organisatie voor beheer en behoud van cultureel erfgoed ICCROM (€ 70 000, -) en de bijdrage aan Eurimages ad € 883 000, -.

21

Waarom is gekozen voor het «Programma ondernemerschap» en is niet de keuze gemaakt deze middelen beschikbaar te stellen aan de instellingen en gezelschappen, zodat zij zelf in staat worden gesteld een goede omslag te maken naar een ander verdienmodel?

Het programma richt zich vooral op zaken die door de cultuursector als prioriteit zijn aangeduid. Vanwege de beperkte omvang van het budget is er voor gekozen om enkele prioriteiten aan te pakken, zoals leiderschap en ondersteuning fondsenwerving. Met een centrale aanpak is het mogelijk om sectoroverstijgend ondersteuning op het gebied van ondernemerschap te bieden.

22

Is het budget voor de «Regeling frictie- en transitiekosten» afdoende om de kosten van de gedupeerde instellingen te dekken? Zo nee, hoe wordt er dan aan de instellingen tegemoet gekomen om verdere (onnodige) schade te voorkomen?

De aankondiging van de subsidiekorting heeft al in een vroegtijdig stadium plaatsgevonden. Dit heeft instellingen in staat gesteld zich op de veranderingen voor te bereiden. In die zin bestaat er geen verplichting om eventuele kosten te vergoeden. Gezien de omvang van de korting is besloten instellingen toch tegemoet te komen. Bij het ministerie zijn geen instellingen bekend die met de beschikbaar gestelde middelen de juridisch verplichte kosten niet kunnen dekken. Om de instellingen en de sector verder te ondersteunen vinden tussen de Federatie Cultuur en het ministerie gesprekken plaats (in een vergevorderd stadium) over de inrichting van enkele mobiliteitscentra om (toekomstige) werklozen die verband houden met de recente bezuinigingen op cultuur te ondersteunen bij de begeleiding naar een nieuwe baan. De planning is dat nog dit jaar wordt gestart met deze dienstverlening.

23

Waar wordt de daling in budget voor Europese samenwerking door veroorzaakt?

In 2012 was eenmalig een extra bedrag van € 206 000, – begroot voor de ontwikkeling van het Europees Erfgoedlabel in Nederland.

24

Is er, met de dreigende sluiting voor het publiek van vier rijksmusea, sprake van een verschraling van het culturele klimaat in de betreffende regio's?

De keuze is gemaakt om het behoud en beheer van de collecties te garanderen. Het is nu aan de instellingen om gegeven het financiële kader van de beschikking te bezien welke mogelijkheden er zijn en welke keuzen men maakt. OCW wil hier niet op vooruit lopen.

25

Hoe verhoudt de aangekondigde bezuiniging zich tot de miljoenen kostende verbouwing van rijksmusea?

De aangekondigde bezuiniging betreft niet de huisvesting. De verbouwingen worden gefinancierd met middelen die beschikbaar zijn binnen het rijkshuisvestingsstelsel, door de overheid extra beschikbaar gestelde middelen en door de musea extra beschikbaar gekregen sponsor middelen. Veelal zijn verbouwingen nodig om de huisvesting van de musea op een voldoende niveau te houden zodat het behoud en beheer van de rijkscollectie is gewaarborgd. Bijvoorbeeld de zorg voor een voldoende binnenklimaat en de daarbij vereiste kwaliteit van de aanwezige installaties. Daarnaast is een belangrijke component de investeringen in veiligheid, zowel brand-, inbraak- als arbo-voorzieningen.

26

Bent u bereid de budgetten van rijksmusea te ontschotten, zodat de gelden flexibeler ingezet kunnen worden? Zo ja, verwacht u dat sommige musea hiermee geholpen zijn?

Zie het antwoord op vraag 14.

27

Kunt u de Kamer van een overzicht voorzien hoeveel rijkssubsidie er per rijksmuseum aan huisvesting wordt gespendeerd?

Van de subsidie die de Rijksgesubsidieerde musea ontvangen in de periode 2013–2016, te weten bijna € 600 miljoen, is ruim € 251 miljoen geoormerkt als instellingssubsidie huisvesting.

Naam instelling

Totaal Subsidie periode 2013 -2016

Waarvan Huisvesting voor 2013–2016

Afrika Museum

6 394 364

93 724

Museum Volkenkunde

41 101 580

17 128 480

Rijksmuseum van Oudheden

25 605 060

11 470 088

Teylers Museum

10 811 952

1 277 268

Paleis Het Loo

48 988 156

31 616 064

Museum Catharijneconvent

18 399 548

5 096 952

Geldmuseum

2 213 416

351 840

Rijksmuseum Twenthe

10 052 052

6 597 124

Mauritshuis

17 834 292

10 378 620

Van Gogh Museum

30 409 663

22 078 351

Het Scheepvaartmuseum

36 497 260

23 055 072

Museum Boerhaave

19 006 512

7 667 020

Kröller-Müller Museum

28 490 852

13 820 096

Joods Historisch Museum

12 765 652

0

Nederlands Openluchtmuseum

45 464 564

12 531 292

Rijksmuseum

106 982 448

47 325 628

Huis Doorn

1 175 812

312 876

Zuiderzeemuseum

30 377 544

8 798 360

Keramiekmuseum Het Princessehof

5 767 032

300 408

Muiderslot

1 847 844

381 744

Museum De Gevangenpoort

1 461 444

377 912

Museum Slot Loevestein

1 800 520

1 038 396

Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie

20 795 360

6 518 392

NCB Naturalis

64 586 172

20 942 684

Museum Meermanno-Westreenianum

5 670 144

2 571 936

Digitaal Erfgoed Nederland

2 319 164

0

Amstel 218

1 679 584

0

Nationaal Glasmuseum Leerdam

638 484

0

     

Totaal exploitatie

599 136 475

251 730 327

28

Kunt u aangeven hoe ver de implementatie van de Archiefvisie inmiddels is gevorderd en wanneer de Kamer resultaten tegemoet kan zien?

Medio dit jaar is in nauw overleg met de beoogde partners in het archiefconvenant, te weten: de VNG, het IPO en de UvW, de innovatieagenda opgesteld. Deze agenda heeft in navolging van de visie vijf programmalijnen: duurzaam beheer, openbaarheid en selectie, toegankelijkheid van de Archiefcollectie NL, collectievorming en kwaliteitszorg en bestelversterking. De agenda dient als leidraad voor de concrete acties die in samenwerking met de andere overheden en de archiefsector zullen worden uitgevoerd. De andere overheden zullen zich naar verwachting voor het eind van dit jaar definitief uitspreken over het gezamenlijke convenant en de innovatieagenda, zodat alsdan tot bestuurlijke bekrachtiging en ondertekening kan worden overgegaan. Het Nationaal Archief werkt inmiddels aan een voorstel voor het uitvoeringsprogramma dat samen met de partners en de sector in 2013 van start kan gaan. De Tweede Kamer zal over de vorderingen en resultaten van de uitvoering geïnformeerd worden.

29

Wat is uw prognose over de hoeveelheid studenten die in de toekomst zullen starten met hbo- en wo-opleidingen archivistiek, nu blijkt dat deze studenten vaak al een bachelor of master voltooid hebben en hierdoor het verhoogde instellingscollegegeld moeten betalen?

Hierover is geen prognose beschikbaar. OCW heeft namelijk geen directe invloed op het aantal professionals dat wordt opgeleid voor de archivistiek. Dat neemt niet weg dat belangrijk is dat er voldoende professionals zijn. Op grond van het Archiefbesluit zijn de Universiteit van Amsterdam (UvA), de Hogeschool van Amsterdam (HvA) en sinds 2011 ook de Reinwardt Academie aangewezen als opleiding ter verkrijging van het diploma archivistiek A resp. B. Verder zijn bij de fusie van de voormalige Stichting Archiefschool met de HvA bestuurlijke afspraken gemaakt met de onderwijsinstelling ten behoeve van de continuering van onderzoek en onderwijs met betrekking tot de archivistiek.

In het Regeerakkoord van 29 oktober 2012 is opgenomen dat voor het compenseren van onbedoelde effecten van het vrijgeven van het collegegeld voor een tweede studie is € 20 miljoen beschikbaar is. Er wordt een verkenning uitgevoerd hoe dit het beste gedaan kan worden. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de opleidingen archivistiek.

OCW vindt dat aan de voorwaarden is voldaan om voldoende archiefprofessionals te kunnen opleiden.

30

Vreest u met het oog op het hogere instellingscollegegeld voor veel studenten archivistiek een terugval in de kwaliteit van archiefbeheer in Nederland? Zo nee, waarom niet?

Nee, zie het antwoord op vraag 29 en het verslag van een schriftelijk overleg van 22 december 2011 (Kamerstuk 26 643, nr. 219). Overigens is opleiding niet de enige factor die de kwaliteit van het archiefbeheer in Nederland bepaalt. Het gaat er ook om dat binnen de instellingen en de beroepsgroep aan kwaliteitszorg wordt gewerkt. Uitgaande van de Archiefvisie komt kwaliteitszorg op langere termijn voor een belangrijk deel neer op specifieke deskundigheidsbevordering, die de archiefsector voldoende toerust om te kunnen omgaan met duurzaam beheer van digitaal archief en digitale dienstverlening aan het publiek. In het kader van de innovatieagenda zal daarom binnen de programmalijn kwaliteitszorg en bestelversterking samen met de sector worden gekeken welke voorzieningen en instrumenten kunnen worden ontwikkeld om dat te ondersteunen.

31

Hoe wordt een «eigentijdse invulling aan het begrip openbaarheid» van archieven vormgegeven?

Dit kan door gebruik te maken van de mogelijkheden die de digitalisering van de informatiehuishouding van de overheid biedt om informatie eerder en sneller dan voorheen openbaar en voor burgers toegankelijk te maken. Digitale overbrenging naar een archiefwettelijk e-depot maakt hier deel van uit en tevens het hanteren van een nieuwe selectiemethodiek die geschikt is voor de omgang met informatie in het digitale tijdperk, alsmede het invoeren van een strategisch informatieoverleg (SIO) bij de overheid, waartoe het Archiefbesluit inmiddels is gewijzigd (Kamerstuk, 29 362, nr. 186). In dat kader zoekt het Nationaal Archief samen met de zorgdragers aansluiting op de ontwikkeling van het open data beleid bij de rijksoverheid. Nadere vormgeving in concrete projecten zal deel uitmaken van de uitvoering van de programmalijn openbaarheid en selectie op de innovatieagenda (zie ook het antwoord op vraag 28).

32

Hoe ontwikkelt de instandhoudingssubsidie voor rijksmonumenten zich? Klopt de prognose tot dusver dat eigenaren hun verantwoordelijkheid nemen en een groter aandeel van de kosten voor restauratie op zich nemen?

Het nieuwe Brim (Besluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten) gaat in per 1 januari 2013. Tussen 1 februari en 1 april 2013 kunnen eigenaren een Brim-aanvraag indienen. Het is dus nog niet bekend of de verlaging van het rijkssubsidiepercentage gevolgen heeft voor het aantal aanvragen of de mate waarin eigenaren een groter aandeel van de kosten van instandhouding op zich willen nemen. Wel is uit de evaluatie van het Brim gebleken dat eigenaren liever meer zekerheid hebben en een kleiner bedrag aan subsidie, dan meer subsidie met minder zekerheid.

33

Waarom is gekozen voor de beperking tot het verzorgen van cultuureducatie binnen alleen het primair onderwijs? Kan worden toegelicht waarom de overheid zich niet ook structureel inzet voor cultuureducatie op het voortgezet onderwijs? Hoe verhoudt dit zich tot het belang dat de overheid zegt te hechten aan cultuur en cultuureducatie?

Het programma «Cultuureducatie met Kwaliteit» richt zich op het primair onderwijs omdat daar de basis wordt gelegd voor de culturele ontwikkeling van kinderen. Naast het principe «jong geleerd is oud gedaan» heeft de beperkte omvang van de financiële middelen bij de keuze voor een focus op het primair onderwijs een rol gespeeld. In het regeerakkoord van 29 oktober 2012 is de ambitie uitgesproken dat het onderwijs en de cultuursector de krachten bundelen ten behoeve van cultuureducatie in het basis- en het voortgezet onderwijs. Verder staat in het regeerakkoord dat de Cultuurkaart voor jongeren behouden blijft.

34

Welke prognose hanteert u voor het aantal leerlingen dat gebruik zal maken van het programma «cultuureducatie met kwaliteit»?

De acties van programma Cultuureducatie met kwaliteit worden ondersteund met drie stromen van stimuleringsmiddelen. Alleen bij het budget binnen de «Prestatiebox» (18 miljoen per jaar) is sprake van een relatie met het aantal leerlingen in het primair onderwijs (circa 1,65 miljoen). De bedragen per leerling en per school zullen jaarlijks worden vastgesteld in de Regeling bekostiging personeel PO.

35

Wordt het bedrag dat beschikbaar is gesteld voor het programma «cultuureducatie met kwaliteit» verhoogd als het aantal deelnemende leerlingen toeneemt of daalt in dit geval het bedrag per leerling?

Nee, dat is niet het geval.

36

Kunt u bevestigen dat de private doorstart van de CJP-pas1 wordt betaald door voor 2013 het budget voor het cultuurprogramma van het Ruslandjaar te halveren? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doorstart? Is CJP in staat zelf de rest van de kosten volledig bijeen te brengen?

De motie Klijnsma/ Van der Werff (33 000, VIII, nr. 211) verzoekt om een eenmalige bijdrage van € 0,6 miljoen voor de financiering van de Cultuurkaart voor het schooljaar 2012–2013. Voor 2013 gaat het om een bedrag van € 0,35 miljoen. In de motie wordt verzocht hiervoor dekking te vinden in de Voorjaarsnota en/ of de regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur en/ of middelen voor internationaal cultuurbeleid. Uiteindelijk is dekking gevonden uit nog onbestede middelen voor het Ruslandjaar, waarvan het programma nog in ontwikkeling is. Voorwaarde voor de bijdrage was dat CJP de overige benodigde middelen bijeen gebracht had; CJP is hierin geslaagd. Het totaalbedrag is inmiddels beschikt aan CJP.

37

Kunt u weergeven wat de totale kosten zijn van het project Rusland 2013? Kunt u tevens toelichten wat de onderbouwing is om € 0,6 miljoen ten behoeve van de Cultuurkaart hier weg te halen? Kunt u uiteenzetten welke onderdelen van het oorspronkelijke programma hierdoor worden geschrapt? Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die in het kader van het Ruslandjaar in Nederland georganiseerd worden, inclusief de bijdrage van de rijksoverheid?2

Zie ook het antwoord op vraag 36.

De dekking voor de motie over de Cultuurkaart bestond uit nog onbestede middelen voor het Ruslandjaar, waarvan het programma nog in ontwikkeling is. Er zijn dus geen onderdelen uit het programma geschrapt. OCW draagt voor het cultuurprogramma € 0,4 miljoen bij uit het budget voor grote internationale culturele manifestaties. De cultuurfondsen zullen hiervoor nog dit jaar voorstellen indienen. Bij het ministerie van BZ is een bedrag van € 1,5 miljoen gereserveerd (een bedrag van € 0,75 miljoen voor het cultuurprogramma en eenzelfde bedrag voor communicatie). De SICA coördineert het gehele cultuurprogramma. Het ministerie van EZ ondersteunt uit reguliere middelen de organisatie van de economische piekmomenten, zoals deelname aan het St. Petersburg International Economic Forum en een aantal sectorale handelsmissies.

38

Waaruit zal de viering van het Ruslandjaar bestaan? Welke activiteiten worden met de overblijvende € 600 000 ontplooid?

Het budget voor het Ruslandjaar in 2013 is € 0,4 miljoen. Zie ook het antwoord op vraag 37.

39

Welk departement is eindverantwoordelijk voor het internationale cultuurbeleid? Beschouwt u het geschetste internationale cultuurbeleid in de brief aan de Kamer van 24 april 2012 3 als eindstation?

De ministeries van BZ en OCW werken nauw samen op het gebied van het internationaal cultuurbeleid. Het ministerie van BZ coördineert bilaterale jaren en manifestaties en stuurt de diplomatieke vertegenwoordigingen aan. Het ministerie van OCW stuurt de fondsen en ondersteunende instellingen aan, is verantwoordelijk voor het sectoraal cultuurbeleid en stelt via de culturele basisinfrastructuur instellingen in staat internationale activiteiten te ontplooien. In de uitvoering, onder meer op het topgebied creatieve industrie, werken BZ en OCW samen met andere departementen, onder andere bij het opstellen van de strategische reisagenda. Het in de brief (Kamerstuk 31 482, nr 84) beschreven beleid is geen «eindstation». De ontwikkelingen staan, net zoals op andere beleidsterreinen, niet stil.

40

Waarom is ervoor gekozen de subsidie stop te zetten aan Manifesta, de Europese Biënnale voor Hedendaagse Kunst? Kan dit worden toegelicht met betrekking tot de uitgangspunten van het internationaal cultuurbeleid, met name gezien het relatief lage subsidiebedrag in verhouding met de eigen opbrengsten en bereik van Manifesta?

Voor de functie festival beeldende kunst, zoals Manifesta die vervult, is geen aanvraagmogelijkheid geweest in de ministeriële regeling voor de Basisinfrastructuur. Zoals reeds opgemerkt in de brief Meer dan kwaliteit van 10 juni 2011 (Kamerstuk 32 820, nr. 42) presenteren hedendaagse kunstmusea kunst van internationale kwaliteit al voldoende. Het Mondriaanfonds ondersteunt de presentatie van Nederlandse beeldende kunst op internationale biënnales en festivals.

41

Is er reeds aanspraak gedaan op de frictiekostenregeling door instellingen? Zo ja, kunt u de Kamer een overzicht sturen van de aanvragen, inclusief de aangevraagde, de eventueel toegezegde, dan wel de verwachte bedragen?

Aan alle daarvoor in aanmerking komende instellingen zonder de zogenoemde B3-status is zonder voorafgaande aanvraag een vergoeding voor frictiekosten verleend. Deze wordt begin 2013 aan de betreffende instellingen bevoorschot. Instellingen hebben daarnaast onder voorwaarden ook de mogelijkheid om al in 2012 bevoorschot te worden. Daartoe moet de instellingen een verzoek indienen. De aanvragen worden op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen. Per instelling zal een besluit worden genomen of kan worden overgegaan tot bevoorschotting in 2012. Dat is mede afhankelijk van de beschikbaarheid van budget dit jaar. Verschillende instellingen hebben al een verzoek ingediend tot bevoorschotting van de frictiekosten in 2012. Deze zijn momenteel in behandeling. Met alle B3-instellingen zijn gesprekken gevoerd en bij een aantal zijn de onderhandelingen in een afrondend stadium.

42

Waarom is gekozen voor de aparte post CRISP4? Hoe onderscheidt dit programma zich van het uitgangspunt van het internationaal cultuurbeleid dat op precies hetzelfde gericht is?

CRISP is een meerjarig onderzoeksprogramma voor de Creatieve Industrie dat in het kader van de aanvragen Fonds Economische Structuurversterking (FES) is beoordeeld en gehonoreerd. Dit programma is in 2010 gefinancierd uit het FES. Het FES werd vervolgens bij het regeerakkoord van 2010 opgeheven en de betrokken middelen werden naar de departementale begrotingen overgeheveld. Om inzichtelijk te houden dat het hier gaat om een meerjarige investeringsimpuls en een meerjarige verplichting uit het FES, is voor een aparte post gekozen.

CRISP is een nationaal onderzoeksprogramma op het gebied van de creatieve industrie. CRISP is specifiek gericht op de samenwerking (binnen Nederland) tussen bedrijfsleven, ontwerpers en onderzoekers. Het internationaal cultuurbeleid richt zicht o.a. op het versterken van de internationale marktpositie van de creatieve industrie in Nederland en heeft daarmee een bredere doelstelling.

43

Hoe is de start van het programma ondernemerschap verlopen? Zijn hierover al voorlopige cijfers te geven?

Het programma ondernemerschap bestaat uit verschillende onderdelen en gaat gefaseerd van start. De eerste stappen zijn gezet door deze zomer te starten met de geefcampagne. In samenspraak met de sector wordt de campagne verder uitgewerkt. Op dit moment zijn er verschillende instellingen die actief met de campagne aan de slag zijn. Daarnaast zijn ook diverse intermediaire organisaties geïnformeerd. De voorbereiding voor de volgende fase van het programma, de aanbesteding van het leiderschapsprogramma en de makelaar cultuurmecenaat, is in volle gang. Voor draagvlak, inhoudelijke betrokkenheid en bewaking van samenhang van het programma is een stuurgroep ingesteld bestaande uit experts uit het veld.

44

Op welke wijze draagt de branche de verantwoordelijkheid voor ondersteuning op het gebied van ondernemerschap?

Een afvaardiging van brancheverenigingen heeft zitting in de stuurgroep en de campagne is in samenspraak met de branche vormgegeven.

45

Kunt u een compleet kostenoverzicht geven van Nederlandse bijdragen aan (inter)nationale organisaties of verdragen met betrekking tot cultuur? Hoeveel van de middelen voor bijdragen aan (inter)nationale organisaties zijn juridisch verplicht en op basis van welke verdragen is deze verplichting aangegaan? Tot wanneer lopen deze verplichtingen door?

Overzicht van Nederlandse bijdragen aan (inter)nationale organisaties en verdragen met betrekking tot cultuur:

Unesco

€ 75 000

Lidmaatschap

Wereld Erfgoed Verdrag en Immaterieel Erfgoed Verdrag

Unesco Werelderfgoed Verdrag

€ 760 000

Verdrag

Implementatie in Nederland en Fund in Trust

Unesco

Immaterieel erfgoed Verdrag Unesco

€ 492 000

Verdrag

Implementatie in Nederland en vrijwillige bijdrage Fonds (zie Kamerstuk 33 206 (R1979), nr.2)

Unesco

€ 75 000

Verdrag

Vrijwillige bijdrage in uitvoeringskosten Haags Verdrag Unesco voor de bescherming van cultureel erfgoed tijdens gewapend conflict en Verdrag inzake de bestrijding van de illegale in- en uitvoer van cultuurgoederen Unesco

ICCROM

€ 70 000

Lidmaatschap

Verdeling landenbijdragen naar rato

Europa

€ 50 000

 

Europese samenwerking

Eurimages

€ 883 000

Lidmaatschap

Verdeling landenbijdragen naar rato

Nederlandse Taalunie

€ 1 337 000

Taalunieverdrag 1980

 

Wat betreft de vraag tot wanneer verplichtingen doorlopen: contributies lopen door zolang Nederland lid is van de desbetreffende verdragen. De andere bijdragen zijn semi-verplicht of vrijwillig en dragen bij aan de uitvoering van internationale afspraken voor het behoud van het erfgoed.

46

Welke instrumenten hanteert u om de onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de lokale en regionale omroepen te waarborgen? Welke instrumenten hanteren deze omroepen zelf?

De opdracht en taak van de publieke omroep, zowel op landelijk, regionaal als lokaal niveau, is vastgelegd in de Mediawet 2008 (artikel 2.1). De publieke omroepen hebben tot taak het verzorgen van mediadiensten door het verzorgen van media-aanbod op het terrein van informatie, cultuur, educatie en verstrooiing. De wet bepaalt dat het aanbod moet voldoen aan democratische, sociale en culturele behoeften van de samenleving doordat het media-aanbod:

evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand is;

op evenwichtige wijze een beeld geeft van de samenleving en de pluriformiteit in overtuigingen, opvattingen en interesses weerspiegelt;

gericht is op zowel een breed en algemeen publiek als op bevolkings- en leeftijdsgroepen van verschillende omvang en samenstelling met in het bijzonder aandacht voor kleine doelgroepen;

onafhankelijk is van commerciële en overheidsinvloeden;

voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen;

voor iedereen toegankelijk is.

Specifiek voor lokale en regionale publieke omroepen bepaalt de Mediawet 2008 (artikel 2.70) dat minimaal 50% van het informatieve, culturele en educatieve aanbod gericht moet zijn op de gemeente of de provincie en dat 50% van het aanbod door de lokale of regionale omroep zelf of in eigen opdracht geproduceerd moet zijn.

Verder regelt de Mediawet 2008 (artikel 2.170) dat provinciebesturen en gemeentebesturen moeten zorg dragen voor bekostiging van de regionale respectievelijk lokale omroep op zodanige wijze dat een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod mogelijk is en continuïteit van bekostiging is gewaarborgd.

Ten aanzien van de onafhankelijkheid bepaalt de Mediawet 2008 verder specifiek (artikel 2.88) dat elke publieke omroep zelf verantwoordelijk is voor zijn media-aanbod. Als eigen instrument voor onafhankelijkheid moeten de publieke omroepen een redactiestatuut opstellen (artikel 2.88). Daarin moeten waarborgen zijn opgenomen voor de journalistieke rechten en plichten van de programmamakers, normen inzake journalistiek gedrag en kwaliteit en waarborgen voor onafhankelijkheid ten opzichte van sponsors en adverteerders. Verder bepaalt de Mediawet 2008 (artikelen 2.170 en 2.170a) dat provincie- en gemeentebesturen geen voorwaarden aan de financiering mogen stellen die in strijd zijn met de Mediawet 2008. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij niet via de band van bekostigingsvoorwaarden de inhoud van het media-aanbod mogen beïnvloeden.

Uit dit samenstel van wettelijke waarborgen voor het publieke karakter van de publieke omroepen, samen met het grondwettelijke verbod van overheidsbemoeienis met de inhoud van media-aanbod (artikel 7 Grondwet), volgt dat er geen overheidssturing of regie mag zijn. De omroepen zijn zelf verantwoordelijk voor hun media-aanbod. Het toezicht op de specifieke verplichtingen van de publieke omroepen is opgedragen aan een onafhankelijk toezichthouder, het Commissariaat voor de Media (een zbo).

Ten aanzien van de toegankelijkheid bepaalt de Mediawet 2008 (artikel 2.1) dat de algemene programmakanalen van de lokale en regionale omroepen via omroepzenders naar alle huishoudens in het verzorgingsgebied worden verspreid (free to air). Op grond van de Telecommunicatiewet worden daar etherfrequenties voor beschikbaar gesteld. Verder bepaalt de Mediawet 2008 (artikel 6.13) dat de aanbieders van kabelnetwerken in elk geval de regionale omroep en de lokale omroep in het basiszenderpakket opnemen.

47

Hoe worden de publieke belangen geborgd? Kan worden toegelicht hoe hier op wordt gestuurd?

Zie het antwoord op vraag 46.

48

Gelden de waarborgen die de minister stelt ten aanzien van toegankelijke media ook voor de voorzieningen van de publieke omroep op internet en teletekst?

Ja, die waarborgen gelden ook voor de voorzieningen van de publieke omroep op internet en teletekst. De taakopdracht van de publieke omroep is multimediaal; de publieke omroep moet met zijn aanbod daar zijn waar het publiek ook is. Dat kan op radio zijn, op televisie, maar ook op internet of op mobiele platforms. Ook daar moet het publieke aanbod toegankelijk zijn voor alle lagen van de bevolking.

49

Is onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor het uitzenden van Radio 1 als vervanging van de Wereldomroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst?

De NPO heeft vanaf 1 januari 2013 de taak «het verspreiden van media-aanbod voor Nederlandstaligen in het buitenland». De NPO vult deze taak specifiek in met BVN-tv en met een Nederlandstalige voorziening voor het Koninkrijk overzee. Daarnaast is Radio 1 binnen en buiten Nederland goed te ontvangen via internet. Voor nieuws en actualiteiten van Nederlandse bodem hoeft derhalve geen kostbaar alternatief voor de Wereldomroep te worden gezocht.

50

Is er meer duidelijkheid te geven over de verantwoordelijkheden van het ministerie van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de Wereldomroep?

Vanaf 1 januari is de minister van BZ verantwoordelijk voor de Wereldomroep. De Wereldomroep heeft bij de subsidieaanvraag aan BZ gezorgd voor een «charter» waarin de journalistieke onafhankelijkheid is geregeld. De vaste Kamercommissie van OCW heeft de minister van BZ gevraagd de Kamer te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de overdracht. Daarnaast zal ik u vanuit mijn verantwoordelijkheid bij de overdracht in de mediabegrotingsbrief informeren over de laatste stand van zaken over de afronding van de Wereldomroep, in het bijzonder in relatie tot de mediawet.

51

Wat zijn de besparingen als het derde landelijk publiek net wordt afgeschaft? Klopt het dat in Vlaanderen een derde net is opgericht, zonder dat daar extra investeringen voor nodig waren?

Omdat de besparing van het opheffen van een derde landelijke publieke net sterk afhankelijk is van het aanbod op de landelijke publieke netten, is het op voorhand niet mogelijk om precies aan te geven wat de besparingen zouden zijn als een derde net wordt opgeheven. Tevens moet rekening gehouden worden met een derving van reclame-inkomsten bij het afschaffen van een televisienet.

Voor het derde net van de VRT is, afgezien van de reguliere index, 4 tot 8 miljoen euro extra middelen beschikbaar gesteld door de Vlaamse Gemeenschap. Het aanbod op het derde net zal daarom voor het grootste deel gefinancierd moeten worden uit het bestaande budget en eventuele extra inkomsten uit reclame. Overigens is er in 1988 met de komst van het derde net in Nederland geen extra budget toegekend aan de publieke omroep.

52

Hoe staat het met het verzelfstandigen van het Metropole Orkest?

Voormalig minister Van Bijsterveldt heeft het Metropole Orkest perspectief geboden op verzelfstandiging op voorwaarde dat er een realistisch ondernemingsplan zou zijn. Voor de verzelfstandiging is het budget beschikbaar dat bestaat uit de frictiekosten die gereserveerd zijn voor het Metropole orkest. Om de verzelfstandiging te steunen heeft voormalig minister Van Bijsterveldt toegezegd daarbovenop nog circa € 1 miljoen euro beschikbaar te stellen. Het aangevraagde budget in het eerste en tweede (aangepaste) ondernemingsplan van het Metropole orkest is echter veel hoger dan de gereserveerde frictiekosten. Dit komt met name omdat in dit plan de frictiegelden volledig aan de werknemers worden uitgekeerd en dus niet worden gebruikt voor een doorstart. De reactie van het Metropole Orkest heb ik op 9 november ontvangen. OCW is zich hierop aan het beraden.

53

Kunt u aangeven waarom het Mediafonds en het Stimuleringsfonds voor de Pers worden samengevoegd?

In het regeerakkoord van 29 oktober 2012 is aangekondigd dat de fusie van de fondsen wordt heroverwogen.

54

Kunt u toelichten of de samenvoeging van het Mediafonds en het Stimuleringsfonds voor de Pers budgettaire gevolgen heeft voor de fondsen?

Zie antwoord bij vraag 53.

55

Kan van de toebedeelde middelen aan het Mediafonds ook de pers worden gesubsidieerd en andersom, zodra beide fondsen wordt samengevoegd?

Zie antwoord bij vraag 53.

56

Kunt u toelichten waarom de financiering voor de minderhedenprogrammering wordt stopgezet per 2015?

De structurele investering in specifieke minderhedenprogrammering wordt vanaf 2013 afgebouwd en per 2015 stopgezet omdat de algemene media-instellingen zelf in dit aanbod moeten voorzien. Zo zijn er met de landelijke publieke omroep afspraken gemaakt om het bereik onder en de representatie van doelgroepen te verbeteren.

57

Kunt u toelichten of het stopzetten van de subsidiëring van de minderhedenprogrammering gevolgen heeft voor de diversiteit van het aanbod?

Voor het aanbod van de landelijke publieke omroep heeft het stopzetten van de bijdrage aan de minderhedenprogrammering in principe geen gevolgen. Zo zal de NPO in een samenwerkingsconstructie met FunX de landelijke FunX-editie gaan verzorgen, en blijven ook de prestatieafspraken gelden die met de publieke omroep zijn gemaakt over de diversiteit van het aanbod en de representatie van doelgroepen.

58

Welk deel van de bijdrage aan internationale organisaties is juridisch verplicht en op basis van welk verdrag/welke afspraken? Hoe lang loopt deze verplichting?

Het volledige bedrag is juridisch verplicht en betreft de bijdrage aan het Europees Audiovisueel Observatorium. Deze organisatie houdt zich bezig met het monitoren van de ontwikkelingen op het terrein van televisie, omroep en film in Europa. Dit is een «partial agreement» in het kader van de Raad van Europa. Nederland is partij bij dit «agreement» en uit dien hoofde deze jaarlijkse bijdrage verschuldigd. Deze bijdrage vloeit voort uit het lidmaatschap en is derhalve juridisch verplicht. Dit «agreement» bestaat dit jaar 20 jaar en is voor onbepaalde tijd aangegaan.

59

Waaruit bestaat de post «dotaties, bijdragen publieke omroep» van € 30 miljoen?

De post «dotaties, bijdragen publiek omroep» van € 30 miljoen bestaat uit de 6 posten, die onder de totaalregel zijn vermeld. Dit zijn het Stimuleringsfonds voor Nederlandse culturele mediaproducties ad. € 17,9 miljoen, het Stimuleringsfonds voor de Pers ad. € 2,3 miljoen, het Filmfonds van de omroep en Telefilm ad € 7,4 miljoen, het Mediawijsheid Expertisecentrum ad € 2 miljoen, de Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland ad. € 0.5 miljoen en de Stichting Kabelraden ad. € 0,4 miljoen.

60

Waarom wordt de overige bekostiging van de media structureel gedekt uit de (rente van de) Algemene Mediareserve? Is het wettelijk toegestaan de rente van de mediareserve op deze wijze te gebruiken als structurele financiering?

Op grond van artikel 2.168 van de Mediawet zijn renteopbrengsten uit het beheer van de algemene mediareserve bestemd voor door Onze Minister te bepalen mediadoeleinden in brede zin. De overige bekostiging van de media wordt dus structureel gedekt uit de mediareserve, maar betreft altijd het financieren van incidentele projecten.

61

Wordt het budget voor de Kabelraden mede om bezuinigingstechnische redenen geschrapt? Wat zijn de mogelijkheden om een ander orgaan op te richten dat de belangen van de kijker behartigt?

Het landelijk steunpunt Kabelraden.nl is enkele jaren geleden opgericht ter professionalisering en ondersteuning van de programmaraden. Op 5 oktober 2012 is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend over omroepdistributie.5 Als dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking treedt, verdwijnen de programmaraden en is er geen rol meer voor Kabelraden.nl. Het vrijkomende budget van circa 0,4 miljoen euro wordt gebruikt om de bezuinigingstaakstelling op het mediabudget van 200 miljoen euro in te vullen. Het beëindigen van de bekostiging van Kabelraden.nl is dus geen pure bezuinigingsoperatie maar draagt wel bij aan het realiseren van de totale bezuinigingen op het mediabudget.

Het voorliggende wetsvoorstel voorziet in een systeem waarbij geen apart orgaan wordt opgericht door de overheid of in stand blijft voor de belangen van de kijker. Het staat kijkers vrij om zich te organiseren voor belangenbehartiging of zich aan te sluiten bij bestaande instellingen.

62

Is het waar dat door de korting op het budget van het Muziekcentrum voor de Omroep het Metropole Orkest haar middelen verliest om nog te kunnen opereren als zelfstandig functionerend orkest?

Bij de bezuiniging op grond van het regeerakkoord Rutte I op het Muziekcentrum van de Omroep is besloten dat het Metropole Orkest geen structurele bekostiging meer krijgt. Wel heeft voormalig minister Van Bijsterveldt toegezegd het orkest te willen steunen met een eenmalige bijdrage van circa € 1 miljoen, bovenop het beschikbare budget voor frictiekosten om zo zelfstandig verder te kunnen gaan.

63

Hoe beoordeelt u de kansen van het Metropole Orkest om een doorstart te maken met het budget van ongeveer € 1 miljoen dat hiervoor beschikbaar zou komen?

Zie antwoord op vraag 52.

64

Als het Metropole Orkest de haar toebedeelde frictiekosten zou gebruiken voor een doorstart, betekent dit dan dat de organisatie in het geval van een mislukte doorstart geen ontslagkosten kan vergoeden? Hoe beoordeelt u deze situatie?

Frictiekosten zijn bedoeld om de rechten van de werknemers op te vangen bij een beëindiging van een arbeidsovereenkomst. Tijdens het debat over de Mediabegroting 2012 is gesproken over de mogelijkheid om de frictiegelden in te zetten voor een eventuele doorstart. Deze vraag is ook bij het Metropole Orkest neergelegd om als mogelijkheid in hun ondernemingsplan mee te nemen. In hetzelfde debat is ook aangegeven dat de voorwaarde van deze inzet een of/of discussie is. Er vindt dus slechts één maal een vergoeding van frictiekosten plaats, ongeacht het feit of deze worden ingezet voor een eventuele doorstart. De keuze voor de inzet van de frictiekosten als doorstartkapitaal ligt bij het Metropole Orkest.

65

Kunt u bevestigen dat er eerder sprake van was dat het Metropole Orkest een begeleider toegewezen zou krijgen in het proces richting zelfstandigheid? Hoe is dat nu geregeld?

In het debat met de Tweede Kamer over de Mediabegroting 2012 is aangegeven dat onderzocht wordt of het orkest kan worden begeleid naar zelfstandigheid. Daarbij is niet gesproken over een (toegewezen) begeleider. Deze is er ook niet. Het gesprek over zelfstandigheid vindt plaats tussen de directie van het Muziekcentrum van de Omroep en mijn ministerie. Een belangrijke voorwaarde voor het faciliteren van een verzelfstandiging is een realistisch ondernemingsplan. Als dit plan er is en het past binnen het beschikbare budget, dan kunnen in overleg met het MCO de volgende stappen naar verzelfstandiging gefaciliteerd worden, zoals de afsplitsing van het MCO.

66

Hoe beoordeelt u de gedane suggestie dat het Metropole Orkest ondergebracht zou kunnen bij de cultuurbegroting?

Instellingen uit de cultuurbegroting worden gefinancierd op basis van de Basisinfrastructuur en na advisering door de Raad voor Cultuur. Er is in de huidige constellatie geen mogelijkheid om het Metropole Orkest vanuit de cultuurbegroting te financieren.

67

Waarom wordt er onderscheid gemaakt tussen het Metropole Orkest en de symfonieorkesten qua financieringsvorm, als het Metropole Orkest wordt gefinancierd uit de mediabegroting en de symfonieorkesten uit de cultuurbegroting?

De financiering van het Metropole Orkest vindt zijn oorsprong in het feit dat dit orkest een omroeporkest is, net als het Radio Symfonie Orkest en het Groot Omroepkoor. Ook deze ensembles worden gefinancierd vanuit de Mediabegroting. Daarbij hoort de taak om de publieke omroep van levende muziek te voorzien. Symfonieorkesten vallen onder de cultuurbegroting en hebben een andere taak.

68

Zijn de inhoudelijke criteria die de Raad van Cultuur hanteert bij de toekenning van subsidies aan de symfonieorkesten ook toegepast op het bepalen van de subsidie aan het Metropole Orkest? Zo nee, welke criteria zijn wel toegepast?

De bezuiniging op het Metropole Orkest is een uitwerking van het regeerakkoord Rutte I waarin ter invulling van de bezuiniging op de Publieke Omroep van € 200 miljoen het totale Muziekcentrum van de Omroep wordt opgeheven. Voormalig minister Van Bijsterveldt heeft besloten deze opheffing deels ongedaan te maken door het Radio Symfonie Orkest en het Groot Omroepkoor onder te brengen bij de NPO. De structurele subsidie voor het Metropole Orkest wordt beëindigd en er wordt onderzocht of het orkest kan worden verzelfstandigd.

69

Is er bij het bepalen van de subsidie aan het Metropole Orkest ook een commissie van cultuurdeskundigen geraadpleegd te vergelijken met de Raad van Cultuur? Zo nee, waarom niet?

Nee, niet bij het besluit tot beëindiging van de structurele subsidie van het Metropole Orkest en het faciliteren van verzelfstandiging. Zie verder het antwoord op vraag 68.

70

Hoe geeft u inhoud aan uw toezegging dat u het voorbestaan van het Metropole Orkest mogelijk zal maken?

Voormalig minister Van Bijsterveldt heeft de wens uitgesproken dat – conform de wens van de Tweede Kamer – het orkest wordt begeleid naar zelfstandigheid en was bereid daar onder voorwaarden een extra bedrag voor te reserveren. Daarmee is het voortbestaan van het Orkest niet op voorhand geborgd. De ingeleverde ondernemingsplannen bieden binnen de gestelde voorwaarden geen perspectief op zelfstandig voortbestaan.

71

Kunt u toelichten of lokale en regionale omroepen vanuit de overheid worden gesubsidieerd?

De regionale omroepen worden bekostigd door de provincies. Artikel 2.170 Mediawet bepaalt dat Gedeputeerde Staten zorgen voor de bekostiging van het functioneren van ten minste één regionale publieke media-instelling in de provincie. De gelden hiervoor komen uit de eigen middelen van de provincie, die gevoed worden uit het Provinciefonds en eventuele eigen inkomsten. In het regeerakkoord van 29 oktober 2012 is opgenomen dat de regionale omroepen vanaf 2014 niet langer gefinancierd worden door de provincies, maar door het rijk. Daarvoor wordt het budget (142 miljoen euro) overgeheveld van het provinciefonds naar de mediabegroting.

De lokale omroepen worden bekostigd door de gemeenten. Artikel 2.170a Mediawet bepaalt dat het College van Burgemeester en wethouders zorgt voor de bekostiging van het functioneren van de lokale publieke media-instelling.

72

Hoe ziet het voortbestaan van het Muziekcentrum voor de Omroep eruit? Is er sprake van een toekomstbestendig plan?

Het kabinet Rutte I heeft gekozen voor het in stand houden van twee ensembles van het MCO. Dit zijn het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor. Deze twee ensembles worden ondergebracht in een nieuwe stichting: Stichting Omroep Ensembles. Met deze stichting worden deze ensembles per 1 augustus 2013 overgedragen aan de NPO en geïntegreerd met de activiteiten rond levende muziek bij de publieke omroep. Het budgettaire kader uit het mediabudget voor de twee ensembles bedraagt € 14,3 miljoen per jaar (behoudens een eventuele index). Dit is exclusief de bijdrage van de NPO aan de SOE. Voorwaarde voor de bekostiging van de ensembles is wel dat de NPO jaarlijkse een begroting indient die inzicht geeft in de activiteiten en organisatie van de SOE.

73

Kunt u toelichten of er op lokaal en regionaal niveau een gevarieerd aanbod van media is voor de burger en kunt u in uw antwoord ingaan op de regisserende rol van de overheid?

Zie het antwoord op vraag 46.

74

Kunt u specificeren waaruit de afbouw- en frictiekosten in 2013 en 2014 inzake beëindiging van de structurele financiering van de Minderhedenprogrammering bestaan?

De instellingen die uit het budget voor Minderhedenprogrammering worden bekostigd, zijn MTNL en FunX.

Van MTNL heeft OCW deze zomer een aanvraag voor een vergoeding van frictiekosten voor 2011 en 2012 ontvangen. In deze jaren maakt MTNL (de werkmaatschappij van de Stichting Centrale Programma Organisatie) naar verwachting de meeste frictiekosten. Het betreft vooral personeelskosten. Daarnaast zijn er kosten voor het ontbinden van contracten en een bijzonder waardeverminderingsverliezen op vaste activa. Het Commissariaat voor de Media beoordeelt of de gedeclareerde kosten direct en onvermijdelijk het gevolg zijn van de overheidsmaatregel om het budget voor Minderhedenprogrammering te beëindigen. Het advies over de hoogte van de vergoeding van frictiekosten is nog niet ontvangen. De afbouwkosten voor 2013 en 2014 betreft de lopende verplichtingen van de Stichting Centrale Programma Organisatie met betrekking tot de verzorging van de minderhedenprogrammering.

Van FunX is tot op heden geen aanvraag voor een vergoeding van frictiekosten 2011 of 2012 ontvangen. Vanwege de samenwerkingsconstructie tussen de NPO en FunX is de verwachting dat de frictiekosten voor FunX niet substantieel zijn in 2013 en 2014.

75

Welke producties hebben ondersteuning gekregen van het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) en hoe worden deze getoetst/ geëvalueerd?

De producties die ondersteuning hebben gekregen van het Mediafonds kunt u vinden in het jaarverslag van het fonds. Dit is digitaal beschikbaar via de volgende link: http://www.mediafonds.nl/nieuws/86479/jaarverslag-2011.

Deze producties worden getoetst en geëvalueerd door middel van een afgewogen adviesprocedure, die plaats vindt met behulp van externe adviseurs: specifieke deskundigen op het gebied van het maken van radio- en televisie programma’s, zoals filmregisseurs, makers van radiodrama, scenarioschrijvers, dramaturgen, musicologen, musici en regisseurs van televisie- of radiodocumentaires, van e-cultuurspecialisten en van algemene deskundigen. Op basis van het advies van deze personen, neemt het bestuur van het fonds vervolgens een besluit over de aanvragen. De besluiten van het bestuur staan open voor bezwaar. Deze bezwaarprocedure is ingericht volgens de eisen van de Algemene Wet Bestuursrecht. Na afloop worden de projecten door het fonds zelf geëvalueerd.

76

Waarom is een paar jaar geleden de «tax shelter» afgeschaft in Nederland met betrekking tot de filmindustrie? Wat is het effect daarvan en zijn er plannen om weer tot een «tax shelter» te komen?

In 2004 is besloten om de speciale fiscale regeling ter stimulering van de speelfilmproductie met ingang van 2006 te beëindigen en de verantwoordelijkheid voor het filmbeleid geheel in handen van OCW te leggen. Ter compensatie van deze maatregel is met ingang van 2007 de zgn. Suppletieregeling bij het Nederlands Filmfonds in het leven geroepen. Er is op dit moment onvoldoende ruimte voor het introduceren van maatregelen om investeringen van buitenlandse partijen in de Nederlandse filmproductie te bevorderen met behulp van een fiscale faciliteit.

77

Hoe verhoudt de subsidie op het Filmfonds zich tot het advies van de Raad van Cultuur dat het Filmfonds in stand gehouden kan worden, mits er een «tax shelter» wordt ingevoerd in Nederland?

OCW ziet geen rechtstreekse relatie tussen het beschikbare budget voor het Nederlands Filmfonds en het al dan niet introduceren van een «tax shelter» constructie in Nederland. Het tax shelter onderwerp heeft vooral te maken met de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse speelfilmindustrie. Bij de behandeling van het Belastingplan 2013 is een motie in stemming gebracht om te onderzoeken hoe een tax shelter voor de Nederlandse filmindustrie moet worden ingericht om een maximale positieve bijdrage te leveren aan het vestigingsklimaat voor films in Nederland. Deze motie is niet aangenomen. Het budget van het Nederlands Filmfonds raakt vooral het volume aan filmproducties. Ook na de bezuinigingen blijven er middelen bij het Nederlands Filmfonds beschikbaar om Nederlandse (speel-) filmproducties te ondersteunen.

78

In welke mate maakt de popmuziek gebruik van subsidiefondsen? Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?

Van het totale budget van het Fonds Podiumkunsten in 2011 (€ 58,8 miljoen) werd in dat jaar via de verschillende regelingen een bedrag van € 2,8 miljoen besteed aan popmuziek, dat is ca. 5 %. Op het totaal aan subsidies dat specifiek aan de discipline muziek wordt besteed neemt popmuziek ca. 20 % in.

79

Hoe worden hoogwaardige mediaproducties, gefinancierd uit het Mediafonds dan wel CoBO6, ingezet als (economisch) exportproduct? Heeft dit prioriteit in het beleid?

Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties heeft als doel het verhogen van de artistieke kwaliteit van elektronische, audiovisuele producties van de landelijke en regionale publieke mediadiensten. Concreet gaat het om het produceren en verspreiden van programma’s op het gebied van kunst en cultuur. De Nederlandse documentaires zijn ruim vertegenwoordigd op internationale festivals en winnen daar geregeld prijzen. Ook op het terrein van jeugddocumentaires doet Nederland het goed en vinden veel documentaires hun weg naar het buitenland en winnen internationale prijzen. Nederlandse dramaproducties worden, vanwege de taal, vooral verkocht aan Nederlandstalig België. In 2011 werden 9 titels verkocht. Verder worden van dramaproducties steeds vaker ook scenario’s verkocht aan buitenlandse omroepen en producenten.

80

Kunt u toelichten hoe het functioneren van het Mediawijsheid Expertisecentrum wordt geëvalueerd?

Jaarlijks wordt getoetst hoe de beschikbaar gestelde middelen aan het expertisecentrum zijn besteed. De activiteiten van het centrum lopen door tot en met 2014. In dat licht is er een evaluatietraject voorzien in de afspraken die zijn gemaakt met het Mediawijsheid Expertisecentrum. Ik heb met het expertisecentrum afgesproken dat deze in het najaar van 2013 (met een doorloop naar 2014) evalueert in hoeverre aan de verleende opdracht is voldaan en welke resultaten daarbij zijn geboekt.

81

Wat is de stand van zaken van de fusie van het Mediafonds en het Stimuleringsfonds van de Pers?

Zie antwoord op vraag 53.

82

Hoe is het positieve resultaat van € 0,3 miljoen waarmee het Nationaal Archief het jaar heeft afgesloten tot stand gekomen? Hoe is vervolgens met dit positieve resultaat omgegaan?

Bij het Nationaal Archief is het positieve resultaat over het boekjaar 2011 ontstaan doordat in het verleden opgenomen verplichtingen niet tot uitgaven hebben geleid en daarom moesten vrijvallen in het resultaat.

Het resultaat is toegevoegd aan de algemene reserve van het Nationaal Archief. De algemene reserve mag conform de regeling baten en lastendienst 2011 maximaal 5% van de gemiddelde jaaromzet berekend over drie jaar bedragen. De omvang van het eigen vermogen van het Nationaal Archief blijft onder deze norm.

83

Waarom is de post «subsidies» niet nader uitgewerkt? Wat bepaalt of een subsidie onder deze post valt of onder een specificatie in de bijlage? Hoeveel subsidies zijn in de afgelopen vijf jaar achteraf teruggevorderd, omdat niet aan voorwaarden is voldaan of geen goede verantwoording is afgelegd?

In de beleidsartikelen zijn de politiek relevante en grootste subsidieregelingen in de budgettaire tabel opgenomen. Dit is conform de afspraken van de minster van Financiën met de Tweede Kamer over de omvang van de budgettaire tabel (niet groter dan 1 A4). In bijlage 4 is een uitgebreid overzicht van de subsidies opgenomen.

De post «subsidies» is niet nader uitgewerkt, omdat het enerzijds om een relatief klein bedrag gaat (€ 0,9 miljoen) en er anderzijds geen specifieke regelingen zijn, op grond waarvan deze subsidies worden verstrekt.

In de afgelopen 5 jaar zijn geen subsidies teruggevorderd, omdat niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden of omdat geen goede verantwoording zou zijn afgelegd.


X Noot
1

CJP: Cultureel Jongeren Paspoort

X Noot
2

Zie ook de feitelijke vragen bij Kamerstuk 32 820, nr. 65

X Noot
3

Kamerstuk 31 482, nr 84

X Noot
4

CRISP: Creative Industry Scientific Programme

X Noot
5

Kamerstukken II, 2012–2013, 33 426, nr. 2.

X Noot
6

CoBO: Co-productiefonds Binnenlandse Omroep

Naar boven