33 206 (R1979) Verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed; Parijs, 17 oktober 2003

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 april 2012

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 2 maart 2012 over het verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed; Parijs, 17 oktober 2003, vergezeld van een nota van toelichting ondertekend door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 32 206 (R1979), nr. 1).

Bij brief van 12 april 2012 heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Bochove

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoudsopgave

blz.

   

I. Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

   

1. Inleiding

2

2. De doelstellingen van het Verdrag

2

3. Werking en verplichtingen van het Verdrag

3

4. Artikelsgewijze toelichting op het Verdrag

4

   

II. Reactie van de staatssecretaris

4

I. Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister van Buitenlandse Zaken. Zij zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met grote tevredenheid kennisgenomen van de toelichtende nota bij het Verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed. Nederland verplicht zich met de ratificatie van dit verdrag om het eigen immaterieel erfgoed in kaart te brengen, te documenteren en om maatregelen te nemen voor bescherming (safeguarding) ervan. Organisaties die hun immaterieel erfgoed op de lijst willen plaatsen moeten nadenken over maatregelen om hun immaterieel erfgoed levensvatbaar te houden. De voornoemde leden zijn tevreden over deze bottom-up-benadering. Zij hebben wel nog enkele verhelderende vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende brief. Het is een goede zaak dat er aandacht is voor immaterieel erfgoed. Veel wat voor een cultuur en de geschiedenis van een volk of land van waarde is, is niet in concrete zaken te vatten. Dat er wereldwijd wordt gepoogd deze culturele geschiedenis voor verdwijning te behoeden, is een positieve stap. De genoemde leden hebben wel enkele vragen bij de brief.

2. De doelstellingen van het Verdrag

De leden van de VVD-fractie vragen naar het nut en de noodzaak van het Verdrag voor Nederland. Volgens de brief van de minister voldoet Nederland al aan alle eisen. Ook indien dat niet het geval zou zijn, kan Nederland de bescherming van immaterieel erfgoed op nationaal niveau regelen. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is immers bezig om een topinstituut voor immaterieel erfgoed te vormen door bestaande instituten samen te voegen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de algemene doelstellingen terecht wordt opgemerkt dat immaterieel erfgoed een dynamische vorm van erfgoed is. Eén van de belangrijkste verplichtingen uit het Verdrag is het identificeren en vastleggen van de verschillende elementen van immaterieel cultureel erfgoed die aanwezig zijn op het grondgebied van de lidstaat. De genoemde leden vragen of het vastleggen van immaterieel erfgoed op lijsten niet ten koste gaat van de dynamiek van deze vorm van erfgoed.

De leden van de SP-fractie merken op dat het probleem van het beschermen van toch meer abstracte begrippen zoals traditie, cultuur, gewoonten en gebruiken, nu juist gelegen is in het feit dat het om immateriële zaken gaat. Zij vragen hoe niet-concrete zaken voor de toekomst kunnen worden behouden. De voorstellen om zaken, die behouden dienen te blijven aandacht te geven in lesprogramma’s en bestaande verenigingen te ondersteunen, is een goede stap, maar werkt deze methode afdoende voor alle vormen van immaterieel erfgoed, die beschermd dienen te worden? Met andere woorden, zijn de initiatieven die in de brief worden genoemd voldoende, of bestaat het gevaar dat dit uiteindelijk verzandt in vage beleidslijnen, zo vragen de genoemde leden.

3. Werking en verplichtingen van het Verdrag

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de ogen van de genoemde leden de positieve advisering van de Nationale UNESCO commissie over de bekrachtiging, geen reden is om het Verdrag te ratificeren. Nederland kan immers ook het belang van immaterieel erfgoed erkennen zonder dit Verdrag te ratificeren. Zij ontvangen graag de reactie van het kabinet hierop. Tevens vragen zij of het kabinet voorts kan aangeven wat de financiële consequenties zijn voor Nederland. Is het budget dat de Kamer heeft vastgesteld voldoende om aan het Verdrag te voldoen? Is er na ratificatie van het Verdrag nog voldoende ruimte om dit budget door de Kamer te wijzigen, zo vragen de genoemde leden. En wat betekent het voor de Nederlandse belastingbetaler als bepaalde immaterieel culturele instellingen het hoofd niet meer boven water kunnen houden door, bijvoorbeeld, een teruglopend ledental. Zij vragen of de overheid dan dient bij te springen. Graag horen de voornoemde leden ook of er wetgeving is die moeten worden aangepast naar aanleiding van dit Verdrag. Zo ja, om welke wetgeving gaat het en welke consequenties hebben deze wetswijzigingen, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de begrippen wordt vermeld dat het immaterieel erfgoed zich manifesteert in onder andere het domein van de mondelinge tradities en uitdrukkingen, waaronder taal als vehikel van het immateriële erfgoed. Later wordt echter wel gemeld dat het beschermen van individuele talen geen onderdeel uitmaakt van dit verdrag en dat dit onder een ander verdrag valt. De genoemde leden vragen of het niet verstandiger is om de beschermde talen ook een plek op de lijsten van immaterieel erfgoed te geven. Deze leden vragen of het voor de bescherming van die talen meerwaarde heeft om deze ook onder dit Verdrag te laten vallen, zodat voor deze talen ook geldt dat ze «levend gehouden» moeten worden (safeguarding). Ten slotte vragen deze leden hoe andere landen, die het Verdrag hebben geratificeerd, dit hebben aangepakt.

De verschillende elementen van immaterieel cultureel erfgoed die aanwezig zijn op het grondgebied van de lidstaat moeten worden vastgelegd. De leden vragen welke verplichtingen er ontleend kunnen worden aan plaatsing op deze lijst. Kan er spanning ontstaan tussen het opnemen van een bepaalde uiting van immaterieel erfgoed in een lijst en de verplichtingen die hier tegenover staan, zo vragen deze leden. Het kabinet geeft aan dat er gekozen is voor het samenstellen van een brede inventaris, die via een bottom-up-benadering tot stand komt. De voornoemde leden spreken hun complimenten uit voor het gekozen proces. Wel vragen deze leden of er een deadline is voor het voltooien van de inventaris (voor bijvoorbeeld het rapporteren naar UNESCO) en of de gekozen bottom-up-benadering kan betekenen dat er een risico is dat men in de knel komt met een dergelijke deadline.

Het kabinet geeft aan dat het Verdrag een stimulans betekent voor bijvoorbeeld cultuureducatie. De leden onderschrijven deze gedachte, maar vragen nog wel of er een toelichting gegeven kan worden bij de opmerking dat in het geval van ambachten, verkend zal moeten worden hoe kennis en vaardigheden kunnen worden overgedragen aan volgende generaties. Hebben we daar het mbo1 niet voor, zo vragen deze leden.

Als gevolg van het Verdrag worden er twee lijsten opgesteld, waaronder een lijst van immaterieel cultureel erfgoed waarvan het behoud dringend gewaarborgd moet worden. Het kabinet geeft aan dat voor de elementen die op deze lijst staan internationale bijstand kan worden gevraagd. De genoemde leden vragen waaruit deze bijstand kan bestaan, en onder welke voorwaarden deze aangevraagd kan worden. Is het kabinet al voornemens om voor bepaalde zaken bijstand te vragen in de vorm van het inzetten van experts, studies naar aspecten van bescherming en het oprichten van infrastructuren, zoals bepaald in artikel 20 van het Verdrag? Voornoemde leden kunnen zich voorstellen dat Nederland met zijn expertise op dit gebied ook zelf actief kan bijdragen aan het in stand houden van immaterieel erfgoed in andere lidstaten. De leden vragen of hier al initiatieven op worden ondernomen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe deze voorstellen gezien moet worden in verhouding tot de bezuinigingen op culturele instellingen. Verschillende gemeentelijke musea, bij uitstek de bewaarplaats voor immaterieel erfgoed en plek voor educatie van plaatselijke geschiedenis en folklore, dreigen door de combinatie van landelijke, provinciale en lokale bezuinigingen de deuren te moeten sluiten. Plaatselijke verenigingen kunnen het hoofd amper boven water houden nu subsidies dreigen te vervallen. Zij vragen of deze tegenstrijdigheid kan worden toegelicht. De beschikbare budgetten genoemd in de brief lijken erg beperkt en vooral gericht op het tot stand komen van de lijst en niet afdoende voor het geven van gevolg aan die lijst.

4. Artikelsgewijze toelichting op het Verdrag

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de artikelen 25 t/m 28 van het Verdrag is opgenomen dat lidstaten tweejaarlijks 1% van hun bijdrage aan de gewone begroting van UNESCO in het Fonds dienen te storten. Zij vragen hoeveel dit voor Nederland is. Ten slotte vragen zij of deze 1% af gaat van de bijdrage aan de gewone begroting of dat het bedrag erbij komt.

II. Reactie van de staatssecretaris

2. De doelstellingen van het Verdrag

De leden van de VVD-fractie vragen naar het nut en de noodzaak van het Verdrag voor Nederland. Nederland voldoet aan de eisen van het Verdrag en kan de bescherming van immaterieel erfgoed op nationaal niveau regelen, aldus de leden. De leden merken op dat het kabinet immers bezig is een topinstituut voor immaterieel erfgoed te vormen. Onder paragraaf 3 merken de leden van de VVD-fractie op dat Nederland het belang van immaterieel erfgoed kan erkennen zonder het verdrag te ratificeren. De leden van de VVD-fractie vernemen graag de reactie van het kabinet hierop.

Er is de laatste jaren veel belangstelling voor immaterieel erfgoed ontstaan, zowel in de maatschappij als in de politiek. In het huidige regeerakkoord is opgenomen dat volkscultuur (dat voor een groot deel overlapt met het begrip immaterieel erfgoed) van belang blijft voor actieve cultuurparticipatie. De Tweede Kamer heeft meerdere malen erop aangedrongen dat het Koninkrijk partij zou worden bij het Verdrag. Alleen door bekrachtiging van het Verdrag heeft het Koninkrijk de mogelijkheid in de toekomst voordrachten te doen voor de Representatieve Lijst van het Verdrag. Deze internationale lijst heeft als doel de diversiteit van het immaterieel erfgoed wereldwijd zichtbaar te maken.

Het kabinet heeft besloten om het Verdrag als een belangrijk beleidsinstrument in te zetten voor het ontwikkelen van immaterieel erfgoedbeleid. Zowel op nationaal als op internationaal niveau wil Nederland het belang van immaterieel erfgoed zichtbaar maken, mensen bewust maken van de waarde ervan en de overdracht van generatie op generatie veiligstellen. Binnen het internationale referentiekader van het Verdrag kan Nederland leren van de ervaringen van andere landen die al eerder partij zijn geworden. Het uitwisselen van kennis en delen van expertise met andere lidstaten levert op dit nieuwe beleidsterrein meerwaarde op voor Nederland en een verrijking van het nationale beleid. Uitwisseling van kennis op nationaal en internationaal niveau is één van de taken van het te vormen topinstituut Immaterieel Erfgoed en Volkscultuur. Het is de bedoeling dat dit kennisinstituut de implementatie van het Verdrag uitvoert, in samenwerking met andere erfgoedinstellingen en wetenschappelijke organisaties. Het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed (VIE) dat samen zal gaan met het Nederlands Openluchtmuseum om het topinstituut te vormen, is al geaccrediteerd bij het Verdrag van UNESCO en kan als NGO een internationale rol gaan spelen bij de uitvoering van het Verdrag.

De leden van de CDA-fractie merken op dat immaterieel erfgoed een dynamische vorm van erfgoed is. De genoemde leden vragen of het identificeren en vastleggen van immaterieel erfgoed op lijsten, een verplichting van het Verdrag, niet ten koste gaat van de dynamiek van deze vorm van erfgoed.

De belangrijkste verplichting van het Verdrag op nationaal niveau is dat het land een of meerdere inventarissen aanlegt van het immaterieel erfgoed op zijn grondgebied. Dit betekent dat met een inventaris het immaterieel erfgoed in kaart wordt gebracht. Nederland wil met een dergelijke inventaris het immaterieel erfgoed zichtbaar maken en de erfgoedgemeenschappen (de «dragers» van dit erfgoed) stimuleren hun erfgoed veilig te stellen. Daarmee is de inventaris een instrument in het levend en dynamisch houden van dit erfgoed. Immaterieel erfgoedbeleid is daarmee meer dan alleen aandacht voor lijsten en registers.

Het is niet de bedoeling dat de inventaris als een stolp over het immaterieel erfgoed fungeert. In de UNESCO-definitie van immaterieel erfgoed wordt gesproken over «erfgoed dat steeds opnieuw wordt gecreëerd door gemeenschappen en groepen in reactie op hun omgeving, hun interactie met de natuur en hun geschiedenis». Het immaterieel erfgoed op de inventaris zal en mag zich dus ontwikkelen. Het zal steeds nieuwe betekenissen krijgen en het gebruik of de functie kan veranderen door interactie met de omgeving en evolutie in de tijd. Het is aan de groepen die de dragers van het erfgoed zijn, om het erfgoed in alle opzichten levend te houden. De overheid wil dit proces van doorgeven faciliteren. Als het immaterieel erfgoedelement niet meer levensvatbaar is, kan het van de inventaris verdwijnen.

De inventaris zal de vorm van een interactieve website krijgen waar erfgoedgemeenschappen hun immaterieel erfgoed kunnen aanmelden, waar kennis over safeguarding kan worden uitgewisseld en waar het brede publiek informatie kan halen.

Het VIE stelt, samen met het Meertens Instituut, het Nederlands Openluchtmuseum en het Fonds voor Cultuurparticipatie een Plan van Aanpak op voor de uitvoering van de inventaris.

De leden van de SP-fractie vragen hoe niet-concrete meer abstracte zaken, zoals tradities, gewoonten en gebruiken, kunnen worden beschermd.

Het beschermen van niet-tastbaar erfgoed betekent het doorgeven van kennis en vaardigheden behorend bij dit erfgoed. Dat wil zeggen het «levend houden» van immaterieel erfgoed, inclusief activiteiten als identificeren, inventariseren, documenteren, zichtbaar maken, promoten en onderwijzen. Het Verdrag onderscheidt domeinen waarop het immaterieel erfgoed zich manifesteert, zoals mondelinge tradities, feesten en rituelen, traditionele ambachten etc. Het gaat daarbij in de definitie van UNESCO om «de praktijken, voorstellingen, uitdrukkingen, kennis, vaardigheden – met inbegrip van de bijbehorende instrumenten, voorwerpen, artefacten en culturele ruimtes – die gemeenschappen, groepen en, in sommige gevallen, individuen erkennen als deel van hun cultureel erfgoed». Dat betekent dat het de erfgoedgemeenschappen zijn die bepalen of zij hun praktijken en kennis voldoende belangrijk achten om deze als immaterieel erfgoed te beschouwen en over te dragen aan toekomstige generaties. In feite gaat het daarbij vaak om (concrete) technieken, vaardigheden en de daarbij horende kennis. De nadruk ligt op het proces van het doorgeven door erfgoedgemeenschappen de kans te geven het immaterieel erfgoed te herkennen, te benoemen en over te dragen.

De leden van de SP-fractie vragen of initiatieven, zoals het aandacht geven aan immaterieel erfgoed in lesprogramma’s en het ondersteunen van verenigingen, een afdoende methode vormt voor het beschermen van alle vormen van immaterieel erfgoed.

Het is niet de taak van de rijksoverheid het immaterieel erfgoed te beschermen. Wel wil het kabinet de bescherming van immaterieel erfgoed faciliteren. Het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed (VIE), dat in 2013 opgaat in het topinstituut Immaterieel Erfgoed en Volkscultuur, zal uitvoering geven aan de inventaris van immaterieel erfgoed die open staat voor allerlei vormen van immaterieel erfgoed. De diversiteit van het erfgoed moet daar zichtbaar worden. Het VIE ondersteunt en begeleidt erfgoedgemeenschappen bij het aanmelden voor de inventaris. Ook andere erfgoedinstellingen zoals provinciale erfgoedhuizen of lokale musea kunnen de erfgoedgemeenschappen helpen bij het identificeren en veilig stellen van hun erfgoed. Omdat het vaak om lokaal en regionaal erfgoed gaat, zal het VIE gemeenten en provincies betrekken bij de implementatie van het Verdrag. Door kennisopbouw over elementen van immaterieel erfgoed in de inventaris kunnen nieuwe methoden van «bescherming» worden ontwikkeld. Door aandacht te geven aan promotie, educatie, kennisuitwisseling en de opbouw van een netwerk van erfgoedinstellingen kunnen erfgoedgemeenschappen worden geholpen om hun erfgoed levend te houden.

Het Fonds voor Cultuurparticipatie zal vanaf 01-01-2013 financiële ondersteuning bieden aan goede voorbeeldprojecten van het beschermen van immaterieel erfgoed.

3. Werking en verplichtingen van het Verdrag

De leden van de VVD-fractie vragen of het door de Kamer vastgestelde budget voldoende is om aan het Verdrag te voldoen. Is er na ratificatie nog voldoende ruimte om dit budget te wijzigen? Dient de overheid bij te springen als immaterieel culturele instellingen het hoofd niet boven water kunnen houden? Ook horen de leden graag of er wetgeving moet worden aangepast naar aanleiding van het Verdrag.

Het budget voor implementatie van het Verdrag bedraagt ca. € 500 000,– per jaar. Dit bedrag is achtereenvolgens bedoeld voor: € 42 000,– verplichte bijdrage aan het Fonds van het Verdrag, € 300 000,– voor het opzetten en uitvoeren (o.a. website) van de inventaris immaterieel erfgoed en € 150 000,– als additionele bijdrage aan internationale ondersteuning via het Fonds van het Verdrag. Deze bedragen zijn nodig om aan de bepalingen van het Verdrag te voldoen.

Indien immaterieel erfgoedorganisaties, zoals heemkundekringen, volksculturele organisaties of gildeverenigingen onvoldoende belangstelling voor hun erfgoedpraktijken kunnen genereren of onvoldoende ledenaanwas hebben, is het niet aan de rijksoverheid deze verenigingen financieel te ondersteunen. Het is de verantwoordelijkheid van de verenigingen zelf om hun erfgoed over te dragen aan volgende generaties. Wel wil de overheid randvoorwaarden creëren om dit erfgoed veilig te stellen voor de toekomst. Erfgoedgemeenschappen kunnen door het VIE en andere organisaties worden ondersteund bij het identificeren, documenteren en formuleren van beschermingsmethoden.

De bestaande wetgeving behoeft niet te worden aangepast.

De leden van de CDA-fractie vragen of het beschermen van individuele talen niet kan worden ondergebracht bij het Verdrag en of deze niet een plaats kunnen krijgen op de lijsten van het verdrag, zodat deze talen ook levend kunnen worden gehouden. Vervolgens vragen deze leden hoe andere landen daarmee zijn omgegaan.

Het beschermen van talen is uitgesloten van het Verdrag. Het juridische instrument van het Verdrag voorziet niet in het beschermen van talen op zich. Wel onderstreept het Verdrag het belang van taal in de uitdrukkingen en de overdracht van immaterieel erfgoed. In die vorm wil het Verdrag talige uitdrukkingen beschermen.

Overigens wil UNESCO wel aandacht besteden aan bedreigde talen. Binnen de activiteiten van UNESCO’s Intangible Heritage Section bestaat het programma Safeguarding Endangered languages, dat wil bijdragen aan de promotie en bescherming van linguistische diversiteit in de wereld. UNESCO’s Wereldatlas van bedreigde talen geeft een volledige lijst van alle talen die met uitsterven worden bedreigd. Door bewustwordingsprocessen op gang te brengen in de media en door publicaties, door locale initiatieven voor het documenteren van de talen te stimuleren en goede voorbeelden te verspreiden werkt UNESCO aan safeguarding van deze talen.

De leden van de CDA-fractie vragen vervolgens of er verplichtingen kunnen worden ontleend door plaatsing op de lijst, dat wil zeggen op de inventaris van het immaterieel erfgoed Verdrag.

De rijksoverheid heeft geen verplichtingen voor de erfgoedgemeenschappen en het immaterieel erfgoed op de inventaris. Andersom hebben de erfgoedgemeenschappen ook geen verplichtingen aan de rijksoverheid. Opname in de landelijke inventaris is een voorwaarde voor internationale voordrachten voor de lijsten van het Verdrag. Indien een immaterieel erfgoedelement is opgenomen op een van de lijsten van het Verdrag heeft de rijksoverheid de verplichting om de implementatie van beschermingsmaatregelen voor het immaterieel erfgoedelement te ondersteunen.

De leden van de CDA-fractie vragen of er een deadline is voor het voltooien van de inventaris en of de gekozen bottom-up benadering een risico vormt voor een eventuele deadline.

Er is geen deadline voor het voltooien van de inventaris. De inventaris kan worden gezien als een levend organisme waar nieuwe elementen aan worden toegevoegd en waaruit andere verdwijnen. UNESCO vraagt niet naar een voltooide inventaris, ook niet in de verplichte rapportage naar UNESCO.

De leden van de CDA-fractie vragen of het mbo er niet voor is om op het terrein van ambachten vaardigheden en kennis door te geven aan volgende generaties.

In het mbo worden weliswaar ambachten onderwezen, echter bij dit verdrag gaat het met name om traditionele ambachten, waarvoor specifieke kennis en vaardigheden vereist zijn, die elders niet worden onderwezen. Als voorbeelden kunnen genoemd worden het Hindelooper schilderen of het molenaarsvak.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de internationale bijstand die kan worden gevraagd voor elementen op de Lijst van immaterieel erfgoed waarvan het behoud dringend gewaarborgd moet worden. Zij vragen waaruit deze bijstand kan bestaan en onder welke voorwaarden deze kan worden aangevraagd.

De Lijst van immaterieel cultureel erfgoed waarvan het behoud dringend gewaarborgd moet worden is een van de lijsten van het Verdrag waarvoor de lidstaten nominaties kunnen indienen. Een criterium is dat de levensvatbaarheid van de elementen op deze lijst wordt bedreigd ondanks de beschermingsinspanningen van de erfgoedgemeenschap en de staat. Lidstaten kunnen internationale bijstand, dat wil zeggen financiële ondersteuning, aanvragen voor het levend houden van dit immaterieel erfgoed. UNESCO geeft daarbij prioriteit aan verzoeken voor de bescherming van immaterieel erfgoed dat staat ingeschreven op de Lijst van immaterieel erfgoed waarvan het behoud dringend gewaarborgd moet worden, alsmede voor het voorbereiden van een dossier voor deze lijst. Maar ook voor het voorbereiden van inventarissen en projecten in het kader van safeguarding kan financiële ondersteuning worden aangevraagd. UNESCO verleent prioriteit aan de behoeften van ontwikkelingslanden.

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet voornemens is om voor bepaalde zaken bijstand te vragen in de vorm van het inzetten van experts, studies naar aspecten van bescherming en het oprichten van infrastructuren, zoals bepaald in artikel 20 van het Verdrag.

Nederland overweegt niet internationale bijstand aan te vragen voor een van bovengenoemde zaken.

De leden vragen of er al initiatieven worden ondernomen waarmee Nederland zelf actief bijdraagt aan het instandhouden van immaterieel erfgoed in andere lidstaten.

Het kabinet stelt jaarlijks € 150 000,– aan het Fonds van het Verdrag beschikbaar om, in overleg met UNESCO, projecten te ondersteunen in landen waar dat dringend nodig is op het gebied van capaciteitsopbouw, bewustmaking en het levend houden van immaterieel erfgoed.

Experts uit Nederland leveren via NGO’s of als onderzoekers reeds bijdragen aan de uitvoering van het Verdrag bij UNESCO. Het is de bedoeling dat dit in de toekomst zal toenemen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de voorstellen voor ratificatie gezien moeten worden in verhouding tot de bezuinigingen op culturele instellingen op landelijk, provinciaal en lokaal niveau.

Het kabinet beschouwt het beschermen van erfgoed als een kerntaak. Immaterieel erfgoed maakt daar deel van uit. Het faciliteren van de bescherming, dat wil zeggen het levend houden, van immaterieel erfgoed ziet het kabinet als zijn verantwoordelijkheid. Maar door bekrachtiging van het Verdrag is Nederland niet verplicht de volksculturele verenigingen of vrijwilligersorganisaties die het immaterieel erfgoed beoefenen, in stand te houden. Ook heeft de rijksoverheid geen taak om gemeentelijke of provinciale musea of andere instellingen te ondersteunen voor het levend houden van immaterieel erfgoed.

Het gaat om het zichtbaar maken van immaterieel erfgoed via een inventaris en ondersteunen van erfgoedgemeenschappen met begeleiding en kennisuitwisseling over het doorgeven van immaterieel erfgoed. Daarvoor wordt het topinstituut voor Immaterieel Erfgoed opgericht (nu nog VIE) dat in samenwerking met het Meertens Instituut en het Fonds voor Cultuurparticipatie uitvoering zal geven aan het verdrag.

4. Artikelsgewijze toelichting op het Verdrag

De leden van de VVD-fractie vragen naar het bedrag dat Nederland dient te storten in het Fonds van het Verdrag, te weten 1% van de bijdrage aan de gewone begroting van UNESCO en of dit bedrag afgaat van de bijdrage aan de gewone begroting of dat het bedrag erbij komt.

De verplichte bijdrage van Nederland aan het Fonds van het Verdrag bedraagt € 42 000,– per jaar en valt niet onder de contributie aan UNESCO. Dit bedrag maakt onderdeel uit van het budget voor de implementatie van het Verdrag in Nederland.


X Noot
1

mbo: middelbaar beroepsonderwijs.

Naar boven