33 199 Beleidsdoorlichting Veiligheid en Justitie

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 april 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over de brief van 16 december 2014 inzake de Kabinetsreactie beleidsdoorlichting art.33 Veiligheid en Criminaliteitsbestrijding (Kamerstuk 33 199, nr. 5).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 21 april 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

1

Zijn er consequenties te verbinden aan het bericht «Korten op veiligheid taboe»? (AD, 2 februari 2015)?

Antwoord:

Het debat met woordvoerders van politieke partijen voer ik bij voorkeur in het parlement en niet via uitlatingen in de media. Maar in algemene zin kan ik er het volgende over zeggen. Veiligheid is en blijft een prioriteit van dit kabinet. Dat blijkt onder andere uit de Veiligheidsagenda 2015–2018, waarin de prioriteiten voor de komende jaren zijn opgenomen. De verantwoordelijke organisaties en diensten beschikken over voldoende capaciteit om deze prioriteiten te kunnen uitvoeren. Verder verwijs ik naar de brief die de Minister President op 27 februari jl. aan uw Kamer heeft gestuurd inzake «versterking veiligheidsketen» (Kamerstuk 29 754, nr. 302).

2

Waarom heeft het bijna vijf maanden geduurd voordat de beleidsdoorlichting naar de Tweede Kamer is gestuurd? Is deze beleidsdoorlichting intern betrokken bij mogelijke beleidswijzigingen voor 2015 en het opstellen bij de begroting van 2015? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De rapportage over de beleidsdoorlichting is vlak voor het aanbreken van de vakantieperiode gereed gekomen. De kabinetsreactie was eind september in concept gereed en is eind oktober door mij goedgekeurd. In de daarna volgende periode is het consultatie- en (inter)departementale afstemmingstraject gestart. De beleidsdoorlichting en de kabinetsreactie is op 12 december in de ministerraad geaccordeerd. Op 16 december zijn de stukken naar de Tweede Kamer verzonden. De vakantieperiode, de in acht genomen zorgvuldigheid en de diverse benodigde afstemmingsmomenten hebben er uiteindelijk toe geleid dat bespreking in de ministerraad en verzending naar de Tweede Kamer medio december heeft kunnen plaatsvinden. Dit is binnen de afgesproken termijn met de Kamer.

In zijn algemeenheid blijkt uit de doorlichting dat het goed gaat met de veiligheid in Nederland. De intensieve aanpak van criminaliteit en onveiligheid van de afgelopen jaren werpt zijn vruchten af. Ik heb aangegeven dat deze aanpak met kracht wordt voortgezet. Hierbij gaan preventie en repressie hand in hand, en is behalve voor politie en OM ook een actieve rol weggelegd voor het lokaal bestuur. Voor 2015 komt het dan ook vooral aan op uitvoering en implementatie van datgene wat de afgelopen jaren op diverse terreinen in gang is gezet. Bij het opstellen van de begroting 2015 is hiermee rekening gehouden. Belangrijke thema’s als de aanpak van High Impact Crimes, cybercrime, kinderporno en kindersekstoerisme, versterking van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit (en de rol van de RIEC’s en het LIEC daarbij), en de fraudebestrijding blijven ook voor het jaar 2015 gelden als speerpunt.

3

Hebben de belangrijkste conclusies uit de beleidsdoorlichting in de periode tussen het verschijnen van de beleidsdoorlichting en de publicatie van de kabinetsreactie al geleid tot concrete acties? Zo ja, welke concrete acties zijn er sinds juli 2014 genomen?

Antwoord:

Bij de beleidsdoorlichting zijn op basis van de verrichte evaluatieonderzoeken zowel op het terrein van de facilitering van het lokaal bestuur als bij de opsporing en vervolging enkele verbeterpunten gedestilleerd. Hierover heb ik u in de meegestuurde kabinetsreactie geïnformeerd. In hoeverre acties en verbetermaatregelen voor of na juli 2014 genomen zijn is sterk afhankelijk van de publicatiedatum van de desbetreffende evaluatieonderzoeken. Sommige onderzoeken zijn alweer van enige tijd geleden en getroffen verbetermaatregelen zijn dan ook reeds enige tijd geleden genomen (bijv. genomen verbetermaatregelen inzake het proces van melding en aangifte van criminaliteit n.a.v. het rapport van de Inspectie VenJ uit 2012). Op ander dossiers zijn genomen acties en verbetermaatregelen van recentere datum (zie o.a. een vrij recent onderzoek naar de informatiepositie van de burgemeesters van het WODC uit 2013, en de na juli 2014 getroffen verbetermaatregelen).

4

Zullen de gepresenteerde resultaten op het gebied van opsporing teniet gedaan worden door het terugdringen van de operationele capaciteit bij de politie?

Antwoord:

De vorming van de nationale politie is er op gericht om het presterend vermogen van de politie verder te vergroten. Dit uit zich ook in de afspraken die ik met de vertegenwoordigers van de gezagsdragers en de politie heb gemaakt in de Veiligheidsagenda voor de periode 2015–2018. Dit is een ambitieuze veiligheidsagenda waarin over de gehele linie afspraken staan om tot verbeterde resultaten te komen. Ik heb er alle vertrouwen in dat de politie tot goede resultaten zal komen.

5

Hebben de genomen verbetermaatregelen effect gehad op het proces van melding en aangifte van criminaliteit? Zo ja, welke?

Antwoord:

De politie is volop bezig met het ten uitvoering brengen van de maatregelen voor het verbeteren van het aangifteproces met als doel het verhogen van de kwaliteit van de intake en het verhogen van de kwaliteit van de afhandeling van de aangifte. Dit moet de kwaliteit van de aangiften verbeteren. Aangezien de verbeterslag nog volop gaande is, acht ik het te vroeg om daar al een oordeel over te geven.

6

Zijn de verbetermaatregelen toegepast zoals die uit de evaluatieonderzoeken ten aanzien van geweld tegen hulpverleners naar voren kwamen? Zo ja, met welk effect? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak is een van de speerpunten van dit kabinet. Gezagsdragers en hulpverleners verdienen respect. Een stevig lik op-stukbeleid is een van de belangrijkste uitgangspunten bij de aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (VPT). Daartoe zijn in 2010 de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) voor politie en OM opgesteld. Het doel van de ELA is een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van deze zaken. De ELA bevatten tal van afspraken voor politie en OM die gericht zijn op een hoge prioriteit van de opsporing en vervolging van VPT-zaken, aandacht voor kwaliteit van de onderzoeken en processen-verbaal, lik-op-stukbeleid (waaronder snelrecht, Aanhouden en Uitreiken), schadeverhaal, informeren van slachtoffers en een actief communicatiebeleid. Om na te gaan of de ELA goed zijn geïmplementeerd en worden nageleefd door politie en OM heeft een evaluatie plaatsgevonden in 2011 en 2012.

De verbetermaatregelen naar aanleiding van de evaluatie van de ELA (2011 en 2012) zijn opgepakt, uitgevoerd en daar waar nodig/mogelijk uitgebreid. Voor politie zijn de maatregelen gericht op het verbreden van de aanpak (verbeteren van de communicatie, informeren slachtoffers, benoeming van speciale portefeuillehouders, het opstellen van uniforme werkinstructies voor het operationele niveau en eenduidige registratie VPT zaken). Voor het OM ging het met name om het centraal stellen van het slachtoffer en verbeteren van de communicatie. De verbetermaatregelen voor de werkgever zien toe op het nemen van de eigen verantwoordelijkheid (investeren in normstelling en handhaving daarvan en intern registreren van aantal meldingen en aangiften van incidenten)

In 2013 is de ELA op een aantal onderdelen aangepast (breder dan de verbetermaatregelen naar aanleiding van de evaluatie) en opnieuw uitgebreid onder de aandacht gebracht van politie en OM. Per brief van 14 januari 2013, is de Kamer geïnformeerd over de genomen en te nemen maatregelen naar aanleiding van de evaluatie. Daarna is de Kamer via de voortgangsrapportage Veilige Publieke Taak, die 2 per jaar wordt verzonden, geïnformeerd over de voorgang van de ingezette maatregelen en de effecten.

7

Welke concrete voorstellen kan de Tweede Kamer de komende maanden verwachten ter verbetering van het inzicht in de doelmatigheid van het gevoerde beleid?

Antwoord:

Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat het accent bij de bestudeerde evaluaties vooral ligt op de doeltreffendheid van het beleid. Bij bijna alle in beschouwing genomen onderzoeken stond steeds de vraag centraal of beleidsdoelen zijn gerealiseerd door de inzet van genomen maatregelen (ex post), dan wel wat de uitwerking zou kunnen zijn van in te zetten beleidsmaatregelen (ex ante).

De prioritaire aandacht voor doeltreffendheid van beleid moet zich ook meer richten op doelmatigheid. In mijn reactie op de doorlichting heb ik u in dit verband gemeld dat het doelmatigheidsaspect bij komende evaluaties dan ook nadrukkelijker aan de orde zal komen. Met het WODC is overeengekomen om bij de onderzoeksprogrammeringsrondes met de beleidsdirecties de vraag naar de doelmatigheid van het beleid te betrekken bij de vraagstelling van zelf uit te voeren cq. uit te besteden wetenschappelijk onderzoek. Bij het onderzoek naar de doelmatigheid van beleid zal tevens aandacht worden besteed aan het effect van het weghalen van financiële middelen op de doelmatigheid van beleid. Dit is inherent aan het doelmatigheidsvraagstuk.

8

Waarom is de Tweede Kamer nog niet geïnformeerd over het traject dat de uitwisseling van analytische informatie tussen burgemeester en het Openbaar Ministerie (OM) zou moeten verbeteren, terwijl het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) al sinds 2014 een handreiking klaar heeft? Wanneer wordt de Tweede Kamer in algemene zin geïnformeerd tot welke verbeteringen dit traject zou moeten leiden?

Antwoord:

Met de voortgangsbrief Vorming nationale politie van 6 november 2014 is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de Commissie Bandell (Kamerstuk 29 628, nr. 474 ). De commissie Bandell heeft haar werkzaamheden in de zomer van 2014 afgerond en mij haar aanbevelingen in de vorm van een handreiking en een draaiboek op 22 september 2014 overhandigd. In de bijlage bij de brief van 6 november heb ik in algemene termen aangegeven welke vervolgstappen daarop worden genomen.(zie ook antwoord op vraag 9).

9

Wat is de stand van zaken van de samenwerking tussen de gemeenten, de politie en het OM over de verbetering van de toelevering van analytische informatie aan burgemeesters en de versoepeling van de informatie-uitwisseling tussen burgemeester en het OM?

Antwoord:

De handreiking en het draaiboek, dat door de commissie Bandell zijn uitgebracht, heb ik ter beschikking gesteld aan het CCV met het verzoek om de gemeenten bij de implementatie van de handreiking te ondersteunen. Het CCV heeft daartoe een ondersteuningsprogramma opgenomen in haar jaarplan 2015. Tevens is de handreiking onder de aandacht gebracht van alle burgemeesters, de chefs van de basisteams, de beleidsofficieren van het Openbaar Ministerie en de Vereniging van gemeentesecretarissen. Van de zijde van het Genootschap van burgemeesters is in het burgemeestersblad aandacht besteed aan de handreiking en is toegezegd de aanbevelingen uit de handreiking in het cursusprogramma voor nieuwe burgemeesters op te nemen.

10

Zijn de doelstellingen om minimaal 950 criminele samenwerkingsverbanden per jaar door middel van strafrechtelijk onderzoek aan te pakken en de aanpak gericht op met name de criminele kopstukken en sleutelfiguren en op het terugdringen van de vermogensposities van criminele organisaties aangepakt door middel van onderzoek? Is een crimineel samenwerkingsverband al aangepakt als er een onderzoek is gestart of pas als dat onderzoek ook heeft geleid tot een veroordeling? Zal ook inzicht worden gegeven in de vraag of het criminele samenwerkingsverband na te zijn aangepakt ook daadwerkelijk niet meer bestaat? Kan worden aangegeven of er niet zogenaamde kleinere vissen in de rij staan om het stokje over te nemen en verder te gaan al dan niet in gewijzigde samenstelling nu de focus ligt op de kostukken en sleutelfiguren?

Antwoord:

Het doel van de geïntegreerde aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit is om de criminele samenwerkingsverbanden en criminele processen te ontwrichten en op alle fronten dwars te zitten. Binnen de geïntegreerde aanpak werpen de partners gezamenlijk effectieve barrières op, om de georganiseerde misdaad in den brede de voet dwars te zetten. Zo wordt Nederland onaantrekkelijk gemaakt voor misdaadondernemers en wordt georganiseerde criminaliteit niet alleen aangepakt, maar ook effectiever teruggedrongen. Per jaar moeten 950 criminele samenwerkingsverbanden worden aangepakt door middel van strafrechtelijk onderzoek. Deze onderzoeken resulteren in samenwerking met de partners in een combinatie van strafrechtelijke, bestuurlijke en fiscale interventies. Met deze combinatie van sancties wordt een effectieve aanpak opgezet. In het ene geval wordt ingezet op het oprollen van de volledige criminele organisatie, inclusief de top. In het andere geval kan ontwrichting van de groepering of het criminele proces juist worden gerealiseerd door gerichte acties: sleutelfiguren worden uit het criminele proces getrokken, bijvoorbeeld wanneer door ingrijpen van de overheid een cruciale facilitator zijn diensten niet meer levert. Denk bijvoorbeeld aan een financieel adviseur die niet langer kan helpen witwasconstructies op te zetten. Bij de beoordeling van de meest effectieve interventiemogelijkheid wordt daarbij gekeken naar de opbouw van het betreffende criminele netwerk, en eventuele risico’s dat andere spelers binnen dit netwerk de rol van een kopstuk of facilitator zouden kunnen overnemen. Om de kern van de georganiseerde criminaliteit zo effectief mogelijk te raken wordt daarnaast actief ingezet op het ontnemen van crimineel vermogen: hun criminele investeringskapitaal wordt weggenomen. OM, politie en de partners in de geïntegreerde aanpak beoordelen per geval welke interventie het grootste effect sorteert. Dat hoeft dus niet per sé een strafrechtelijke veroordeling te zijn. Alle genoemde interventies dragen bij aan de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden. «Aanpakken» betekent in dit verband dan ook dat een gerichte interventie is gepleegd die daadwerkelijk bijdraagt aan het in de eerste zin van dit antwoord geformuleerde doel. In de verantwoordingsrapportage aanpak georganiseerde criminaliteit van het Openbaar Ministerie en de politie wordt dit inzichtelijk gemaakt.

11

Wanneer wordt het wetsvoorstel computercriminaliteit III naar de Tweede Kamer gestuurd? Is de verkorting van de bewaartermijnen voor de opslag van data (dataretentie) een belemmering voor de aanpak van (cyber)crime, de bestrijding van kinderporno met als doel een stijging van het aantal interventies en meer focus op complexe zaken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De planning is aan de Tweede Kamer gemeld, nl. dat dit wetsvoorstel de eerste helft 2015 bij het parlement zal worden ingediend. (Kamerstuk 26 643, nr. 341). Inderdaad is het zo dat voor de aanpak van (cyber) crime en in het bijzonder de bestrijding van kinderporno, het achteraf kunnen opvragen van data zoals verkeersgegevens en IP-adressen een wezenlijk onderdeel is. Bij kinderporno onderzoeken die bijvoorbeeld in het buitenland plaatsvinden is het vaak zo dat de Nederlandse politie informatie krijgt over Nederlandse IP-adressen die in de onderzoeken naar voren zijn gekomen. Het niet meer kunnen opvragen van gegevens over het gebruik van deze vaak dynamisch IP-adressen zal er toe bijdragen dat er geen daadwerkelijke opsporing kan plaatsvinden naar de achter het IP adres zich bevindende verdachten van bezit, verspreiding of in het ergste geval productie van kinderpornografie en of seksueel misbruik van minderjarigen. Juist bij de opsporing van die laatste delicten die conform afspraken tussen de Minister van Venj en de Kamer meer prioriteit hebben gekregen is toegang tot data uit het verleden vaak onmisbaar. In het algemeen geldt dat het toenemende gebruik van het internet door criminelen, de kansen voor de opsporing afnemen als het aan de nodige bevoegdheden (wet Cybercrime III) en op te vragen data zoals die via de dataretentie verkrijgbaar waren ontbreekt.

12

Wat wordt bedoeld met een forse onderliggende dynamiek die een voortdurende inspanning en aanpassing vergt om het bereikte peil in stand te houden? Welke concrete acties dienen hiertoe te worden genomen?

Antwoord:

De prestaties van de opsporing en vervolging zijn vooral gericht op de aanpak van delicten met een grote maatschappelijke impact. Om deze delicten effectief aan te kunnen pakken is het van belang dat de door de overheid gehanteerde aanpak zich continue aanpast en ontwikkelt. Afhankelijk van – bijvoorbeeld – maatschappelijke ontwikkelingen en genoemde overheidsaanpak zullen de aard en omvang van deze ernstige delicten en de actieve daderpopulatie zich namelijk ook voortdurend wijzigen en aanpassen. Onder meer door het stellen en wijzigen van prioriteiten en het uitvoeren en toepassen van innovatieve en nieuwe maatregelen wordt aan deze voortdurende «inspanning en aanpassing» gevolg gegeven.

13

Kunnen ten aanzien van de totaaluitgaven in de tabellen 3.1.3 en 3.2.1 de meeste cijfers worden gegeven (zoals gewijzigd in de begrotingsstaten 2015 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) met betrekking tot de jaren 2014–2018?

Antwoord:

Onderstaande tabel betreft een actualisatie op basis van de VenJ-begroting 2015 van tabel 3.1.3 uit de beleidsdoorlichting.

Uitgaven Bestuur en Veiligheid

in mln €

art.

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

begr BZK 2011

25.1

22,4

48,2

41

41

41

     

begr VenJ

2015

33.2

     

14,5

16,9

16,9

16,2

13,2

In de tabel hieronder zijn de uitgaven onder artikel 33.1 en 33.3 weergegeven (tabel 3.2.1), op basis van de begroting 2015.

Uitgaven Opsporing en Vervolging

in mln € uitgaven

artikel

2014

2015

2016

2017

2018

totaal

33.1/3

690,3

645,8

630,9

616,8

606,0

OM

33.1

475,0

454,8

440,1

430,4

421,7

NFI

33.1

66,6

65,3

63,1

60,4

59,2

Overig

33.3

148,7

125,7

127,6

126,0

125,0

14

Kan er meer gedetailleerde en uitgesplitste informatie verschaft worden over de uitgaven op de artikelen 33.1 en 33.3? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Onderstaande tabel bevat een nadere uitsplitsing van de meerjarige uitgaven op de artikelen 33.1 en 33.3. Voor een nadere toelichting bij deze posten verwijs ik u naar de VenJ-begroting 2015. In de beleidsdoorlichting is uitgegaan van de begroting 2014, aangezien de begroting 2015 ten tijde van opstellen van de doorlichting nog niet vastgesteld was. In de tabel hieronder zijn de cijfers geactualiseerd en nader uitgesplitst, op basis van de begroting 2015.

 

Uitgaven art. 33.1 en 33.3

2014

2015

2016

2017

2018

33.1 OM

         
 

Personeel

361.785

352.440

343.400

337.241

330.845

 

waarvan eigen personeel

330.138

320.988

313.033

308.301

302.481

 

waarvan externe inhuur

31.647

31.452

30.367

28.940

28.364

 

Materieel

113.173

102.367

96.706

93.202

90.847

 

waarvan ICT

41.803

39.686

38.344

36.580

35.864

 

waarvan SSO's

28.765

28.747

28.648

28.516

28.463

             

33.3 Opsporing en vervolging

         
 

Bijdrage Agentschappen

       
 

Nederlands Forensisch Instituut

66.596

65.320

63.121

60.358

59.197

 

Domeinen Roerende Zaken

12.772

0

0

0

0

 

Bijdrage ZBO/RWT

         
 

College gerechtelijk deskundigen

1.726

1.723

1.665

1.591

1.564

 

Bijdrage aan (inter)n'tl org, medeoverheden

     
 

PV-vergoedingen Bestuurlijke strafbeschikking

13.363

0

0

0

0

 

Staatkundige hervorming Nederlandse Antillen

3.911

3.912

3.912

3.913

3.912

 

FIU-Nederland

4.051

4.052

3.918

3.748

3.681

 

Overig opsporing en vervolging

2.379

2.393

2.439

2.439

2.438

 

Subsidies

         
 

Overig opsporing en vervolging

2.156

2.712

2.913

2.913

2.912

 

Opdrachten

         
 

Schadeloosstellingen

19.988

17.395

19.991

19.989

19.979

 

Keten Informatie Management

5.799

764

753

10

13

 

Onrechtmatige Detentie

11.179

11.180

11.180

11.180

11.178

 

Herontwerp Strafrechtketen

582

0

0

0

0

 

Gerechtskosten OM

29.533

25.537

25.537

25.535

25.535

 

Innovatieagenda

2.523

0

0

0

0

 

Verkeershandhaving OM

28.709

33.543

32.333

30.939

30.397

 

Afpakken

9.931

10.531

10.184

9.739

9.566

 

Bewaring, verkoop en vernietiging inbeslaggenomen goederen

0

11.959

11.745

11.434

11.311

 

Overig opsporing en vervolging

127

0

1.074

2.596

2.586

15

Kan er meer gedetailleerde informatie worden verschaft over de ontvangsten op begrotingsartikel 33? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

In onderstaande tabel vindt u meer gedetailleerde informatie over de ontvangsten op begrotingsartikel 33.

ontvangsten art. 33

2014

2015

2016

2017

2018

waarvan Boeten en Transacties

959.038

966.338

960.738

969.138

1.004.038

WAHV-zaken

851.503

864.172

862.174

870.917

906.179

Transacties/ strafbeschikkingen

82.330

80.400

80.400

80.400

80.400

Geldboetevonnissen

23.605

20.166

16.564

16.221

15.859

Overige

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

waarvan Afpakken

70.060

90.560

100.560

110.560

110.560

Overige Ontvangsten

11.817

10.000

10.000

10.000

10.000

Totaal

1.040.915

1.066.898

1.071.298

1.089.698

1.124.598

16

Waarom is ervoor gekozen de beleidsdoorlichting uit te laten voeren door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), aangezien 68% van de betrokken evaluaties van het WODC zelf zijn?

Antwoord:

De beleidsdoorlichting is in 2014 uitgevoerd onder de werkingssfeer van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) van 31 augustus 2012 (Staatscourant Nr. 18352, 11 september 2012). In artikel 3 lid 5 van de RPE staat vermeld dat de beleidsdoorlichting beoordeeld dient te worden door tenminste één onafhankelijke deskundige, die niet afkomstig mag zijn uit de kring van departementen. Uitzondering hierop vormen medewerkers van inspectiediensten, de Auditdienst Rijk en departementale onderzoeksinstellingen met een onafhankelijke status. Het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum is al decennia lang hèt gezaghebbende en onafhankelijke onderzoeksinstituut voor het beleidsveld van VenJ. Dit beeld vindt zijn bevestiging in een recent visitatierapport1 waarin o.a. wordt geconcludeerd dat het WODC «gerespecteerd, gedegen en betrouwbaar is», «zijn taak als onafhankelijk instituut voor de ontwikkeling van kennis ten behoeve van het justitiële en veiligheidsdomein naar behoren uitvoert» en «een belangrijke baken is voor een «feiten gedreven» justitieel- en veiligheidsbeleid». Op basis van het gestelde in de RPE en op grond van bovenstaande kwalificaties heb ik de externe beoordeling door het WODC laten uitvoeren. Ik heb niet overwogen om een andere instantie als externe beoordelaar aan te zoeken. Het feit dat een groot aantal onderzoeken door het WODC zelf dan wel via uitbesteding door het WODC is verricht doet m.i. niets af aan de objectiviteit van het WODC als professionele, onafhankelijke externe beoordelende instantie. Overigens heeft het WODC ook al bij eerdere beleidsdoorlichtingen (o.a. m.b.t. preventiemaatregelen en slachtofferzorg) de rol van externe beoordelaar op zich genomen. Gelet op het onderwerp van de beleidsdoorlichting (Veiligheid en criminaliteitsbestrijding) lag het in de rede om als onafhankelijke externe WODC-expert het hoofd van de afdeling Criminaliteit, Rechtshandhaving en Sancties te laten fungeren. Het WODC werd betrokken bij het opstellen van het plan van aanpak voor de beleidsdoorlichting en heeft verschillende versies van het concepteindrapport ter becommentariëring ontvangen. Vanuit het WODC zijn alle stukken mondeling en schriftelijk voorzien van vragen, opmerkingen en suggesties. Het commentaar van het WODC concentreerde zich op de vraagstelling en de aanpak van de beleidsdoorlichting, op de selectie en duiding van de beschikbare bronnen en op de structuur en verslaglegging van het rapport.

17

Is er overwogen om een externe beoordelaar te raadplegen niet zijnde een vertegenwoordiger van het WODC? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 16.

18

Kan er meer inzicht worden geboden in de aard en expertise van de interne en externe beoordelaars die geraadpleegd zijn bij deze beleidsdoorlichting en op welke wijze zij aan de beleidsdoorlichting hebben bijgedragen?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 16.

19

Waarom is er weinig eigen onderzoek gedaan naar doelmatigheid van beleid? Zal bij het WODC-onderzoek naar het doelmatigheidseffect ook worden onderzocht wat het effect is van het weghalen van financiële middelen op de doelmatigheid van beleid?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 7.

20

Kan een korte toelichting worden gegeven op de wijze waarop in de praktijk prioriteiten voor opsporing en vervolging worden bepaald, gegeven de genoemde onduidelijkheid rond de toerekening van opsporingstaken?

Antwoord:

Er is geen sprake van onduidelijkheid waar het de prioriteiten voor de opsporing betreft. Op landelijk niveau heeft de Minister van Veiligheid en Justitie tezamen met de voorzitter van het college van procureurs-generaal, de regioburgemeesters en de korpschef de Veiligheidsagenda 2015–2108 opgesteld. Hierin zijn 5 prioritaire thema’s benoemd waaraan – op landelijk niveau – ook doelstellingen zijn verbonden. Het betreft de aanpak van criminele samenwerkingsverbanden, cybercrime, kinderporno, fraude, High Impact Crimes en (door de vijf thema’s heen) «integraal afpakken» Uitgaande dat er altijd schaarste is aan capaciteit, worden er in de dagelijkse praktijk professionele keuzes gemaakt over de inzet van politie, zowel in het openbare-ordedomein als bij de opsporing. Op strategisch niveau worden in de lokale driehoeken (burgemeester, officier van justitie, chef van politie) afspraken gemaakt over de inzet van de politie (op welke lokale fenomenen). In de opsporing vervolgens worden in de integrale stuur- en weegploegen onder leiding van het OM keuzes gemaakt welke «zaken» strafrechtelijk worden opgepakt.

21

Wat behelst de analytische informatie waarvan burgemeesters aangeven te weinig voorhanden te hebben?

Antwoord:

Als gesproken wordt over analytische informatie moet gedacht worden aan ontwikkelingen en trends. Bijvoorbeeld een overzicht van het aantal inbraken dat in een bepaalde periode in een gemeente of een wijk is gepleegd of het percentage van de bevolking van een gemeente dat in een bepaalde periode slachtoffer is geweest van een overval.

22

Waaruit bestaat het onderzoek naar de verbetering van de toelevering van analytische informatie aan burgemeesters en versoepeling van de informatie-uitwisseling tussen burgemeester en het OM? Waar richt het zich op? Wanneer kunnen conclusies en een concreet plan van aanpak dat ziet op de verbetering ervan worden verwacht?

Antwoord:

Nadat het WODC het rapport «Weten wat er speelt» had uitgebracht in het najaar van 2013, heb ik oud burgemeester Bandell gevraagd of hij in samenwerking met vertegenwoordigers van het OM, politie en het bestuur, concrete verbeterpunten wil opstellen. De commissie Bandell heeft dit gedaan in de vorm van een handreiking met concrete verbeterpunten die burgemeesters en andere leden van de driehoek kunnen gebruiken om afhankelijk van de problematiek en de informatiebehoefte de informatiepositie van het bestuur te verbeteren. De commissie Bandell heeft inmiddels haar werkzaamheden afgerond en ik heb inmiddels de resultaten onder de aandacht van alle betrokken gebracht (u zie ook de antwoorden op de vragen 8 en 9).

23

Welke conclusies en aanbevelingen uit het rapport «Weten wat er speelt. De informatiepositie van burgemeesters met betrekking tot sociale veiligheid» (Kamerstuk 29 628, nr. 474) zijn door de regering overgenomen en/of vertaald in concrete acties?

Antwoord:

Het is in de eerste plaats aan het lokaal bestuur met name de burgemeesters zelf om met behulp van de handreiking hun informatiepositie te verbeteren. Van mijn kant heb ik aan de korpschef van de nationale politie gevraagd om in het volgende beheersplan de informatiedeling zo in te richten dat deze – binnen de grenzen van de wet – naar de behoefte en tevredenheid van het gezag geschiedt.

24

Kunnen voorbeelden worden gegeven van wat analytische informatie in bepaalde gevallen is en waarom dat te weinig werd verstrekt, gelet op het feit dat analytische informatie ten behoeve van de informatiepositie van de burgemeester vaak niet overeenkomt met diens behoefte?

Antwoord:

Zoals ik in antwoord op vraag 21 heb aangegeven gaat het om overzichten/tabellen van bepaalde ontwikkelingen, zoals aantallen woninginbraken, overvallen, in een bepaalde periode, eventueel afgezet tegen eenzelfde periode een jaar eerder. Soms komt het omdat heldere afspraken ontbreken tussen het bestuur en de politie over welke overzichten periodiek aangeleverd zullen worden, maar soms komt het ook omdat een burgemeester de benodigde ondersteuning mist die voor hem de overzichten verzamelt, analyseert en van duiding voorziet.

25

Is onderzoek gedaan of het lokale bestuur voldoende middelen heeft tot het moment van aannemen van een nieuwe wet om misstanden in de seksbranche te bestrijden?

Antwoord:

Gemeenten voeren in de huidige situatie de regie op het beleid in de prostitutiebranche en blijven dat ook na inwerkingtreding van de voorgestelde wetgeving doen. De voornaamste componenten van de gemeentelijke taak zijn vergunningverlening, toezicht en handhaving. Uit onderzoek is gebleken dat vrijwel in alle gemeenten waar seksuele dienstverlening voorkomt, thans reeds beleid is vastgesteld. Gemeenten kunnen de middelen uit het Gemeentefonds, bestemd voor veiligheid, aanwenden voor de aanpak van misstanden in deze branche.

26

Kan een overzicht gegeven worden van het aantal gemeenten dat middels de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) eigenstandig de minimumleeftijd voor prostituees heeft verhoogd?

Antwoord:

Voor zover mij bekend hebben 3 gemeenten eigenstandig de minimumleeftijd voor prostituees verhoogd (Amsterdam, Utrecht en Leeuwarden).

27

Hoe wordt verklaard dat van de bestuurlijke boete overlast door geen enkele gemeente gebruik is gemaakt?

Antwoord:

Om overlast tegen te gaan kunnen gemeenten kiezen uit de bestuurlijke boete overlast óf de bestuurlijke strafbeschikking overlast. Dat geen gemeente gebruik maakt van de bestuurlijke boete overlast is te verklaren doordat een groot aantal gemeenten gebruik maakt van de bestuurlijke strafbeschikking overlast. Indien een gemeente kiest voor de bestuurlijke boete draagt de gemeente de volledige verantwoordelijkheid voor het handhavingsbeleid. Zij zijn dan ook zelf verantwoordelijk voor de afhandeling, zoals het innen van de bedragen en eventuele bezwaarprocedures. Bij de bestuurlijke strafbeschikking draagt het Centraal Justitieel Incassobureau hiervoor zorg. Een andere verklaring is dat de bestuurlijke boete voor minder feiten kan worden toegepast dan de bestuurlijke strafbeschikking. Daarnaast kregen gemeenten tot 1 januari 2015 een vergoeding van het Rijk voor de bestuurlijke strafbeschikking. Een gemeente hoeft overigens geen gebruik te maken van het instrumentarium. Er zijn bijvoorbeeld gemeenten die aangeven geen gebruik te maken, omdat zij geen of onvoldoende overlast ervaren. Gemeenten die er wel voor hebben gekozen hun positie te versterken in de uitvoering van de handhaving van de openbare orde en veiligheid hanteren tot op heden dus de bestuurlijke strafbeschikking. Om voor gemeenten een alternatief te behouden heeft deze constatering vooralsnog niet geleid tot intrekking van de bestuurlijke boete overlast.

28

Wanneer is de verwachting dat alle gemeentes aangesloten zullen zijn bij de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s)? Hoe wordt ervoor gezorgd dat ook kleinere gemeenten goed zicht krijgen op ondermijnende criminaliteit in hun gemeente?

Antwoord:

Bijna alle gemeenten hebben zich op een RIEC aangesloten, inmiddels is het percentage 99%. Ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat op niet afzienbare tijd alle gemeenten in Nederland zijn aangesloten op een RIEC. De RIEC’s zetten zich onverminderd in om de laatste gemeenten te laten aansluiten.

Het is ook met name aan de RIEC’s om de kleinere gemeenten te ondersteunen in het verkrijgen van zicht op ondermijnende criminaliteit. Zij hebben hiervoor diverse instrumenten zoals quickscans en bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses (BCBA’s). Bij een quickscan wordt de huidige informatiepositie van een gemeente en de mate waarin zij haar bestuurlijke instrumentarium benut in kaart gebracht. De uitkomst van de scan geeft een zeer goed beeld van bestuurlijke gelegenheden die de gemeente al dan niet onbewust biedt aan criminelen. Tevens geven bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses (BCBA’s) het bestuur zicht op aanwezige criminaliteitsvormen. Naast het bieden van zicht op de criminaliteit geven RIEC’s ook awareness-trainingen die het bewustzijn van ondermijnende criminaliteit bij gemeenten vergroten.

29

Wat kan het CCV betekenen voor particulieren, ondernemers en gemeentes in het kader van fraudebestrijding?

Antwoord:

Het CCV verricht in het kader van de toebedeelde taak diverse activiteiten op het terrein van fraude. Deze lopen uiteen van praktische informatie en voorlichting over (het voorkomen van) fraude en verwijzing naar relevante organisaties tot de inzet van CCV-expertise voor de ontwikkeling en inzet van instrumenten voor de integrale publiek-private aanpak van fraude. Het CCV participeert met het oog op die integrale aanpak actief in netwerken voor publiek-private samenwerking.

Informatie over fraude voor bedrijven en burgers is te vinden via de CCV-website ( www.hetccv.nl) én via de thema-website voor ondernemers (www.veiligondernemenbeginthier.nl). In de rubriek «Fraude en afpersing» staan actueel nieuws en informatie over relevante ontwikkelingen en praktische tools opgenomen.

Verder maakt fraude – waar relevant – onderdeel uit van de algemene voorlichtingsinstrumenten van het CCV, zoals de scan veiligheid kleine bedrijven (VKB) en de in ontwikkeling zijnde E-learning module, die is gericht op ondernemers en tot doel heeft om diverse doelgroepen te attenderen op hun handelingsperspectief zodat men niet of minder snel slachtoffer wordt van fraudepraktijken.

Bij de versterking van de integrale publiek-private aanpak van horizontale fraude wordt gebruik gemaakt van de expertise van het CCV op het gebied van de ontwikkeling van zogenaamde barrièremodellen. Zo heeft het CCV in 2014 in samenwerking met de publieke en private partijen bijgedragen aan de ontwikkeling van barrièremodellen op het gebied van faillissementsfraude, identiteitsfraude, fraude met nepwebwinkels en acquisitiefraude. De ontwikkeling en implementatie van effectieve barrières ter preventie van fraude lopen door in 2015.

30

Welk verband bestaat er tussen de dalende budgeten van het OM en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in de periode 2014–2018 enerzijds en de conclusie dat aan opsporing en vervolging juist nu weer een grote maatschappelijke betekenis wordt toegekend anderzijds?

Antwoord:

De dalende budgetten van het OM en het NFI zijn o.a. het gevolg van de rijksbrede taakstelling uit het regeerakkoord Rutte-II. Ik zie geen verband tussen de dalende budgetten en de toekenning van een grote maatschappelijke betekenis aan opsporing en vervolgen. De budgetdaling bij het OM vergt efficiencybesparingen die ten doel hebben dat het OM slimmer zal werken. Hiermee wordt bereikt dat het OM steeds beter in staat is om interventies op maat te plegen (niet alleen strafzaken, maar ook ZSM, OM-afdoening) en dat doorlooptijden worden teruggedrongen. Het OM bezuinigt primair op huisvesting, overhead en ICT. Het primaire proces mag niet lijden onder de taakstellingen.

Voor wat betreft het NFI geldt zij de taakstelling heeft aangegrepen om vanuit de missie te kijken naar de kerntaken van de organisatie en de inrichting en uitvoering daarvan. De taakstelling wordt vooral gevonden in de bedrijfsvoering, het automatiseren van werkprocessen en ontdubbeling van taken tussen het NFI en de Politie. Het NFI van 2018 blijft de preferred supplier voor het Openbaar Ministerie (OM), Nationale Politie (NP) en Zittende Magistratuur (ZM) en staat – in gepaste mate – open voor werkzaamheden voor andere nationale en internationale partners die zich inzetten voor vrede, recht en veiligheid, mits die werkzaamheden in het verlengde liggen van het werk voor de strafrechtketen.

31

Wat gaat er naast het verbeterde aangifteproces gedaan worden om ervoor te zorgen dat criminaliteit wordt opgespoord, vervolgd en bestraft waardoor burgers ook meer aangifte gaan doen?

Antwoord:

Het verbeteren van de kwaliteit van opsporing en vervolging heeft bijzondere aandacht. De politie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in het vergroten van de kennis en expertise bij de politie. Zo is er geïnvesteerd in de zijinstroom met betrekking tot de financieel economische en digitale expertise. Daarnaast hebben politie en OM hebben het initiatief genomen om gezamenlijk het proces van opsporing en vervolging van misdrijven te verbeteren. In het plan van aanpak ligt in eerste instantie de nadruk op het terugdringen van «rework» bij veelvoorkomende criminaliteit. Werk dat extra of over moet worden gedaan (dit speelt bij de door de politie ingezonden processen-verbaal die door het OM retour worden gezonden omdat de kwaliteit niet toereikend is en/of eisen aan het proces-verbaal niet eenduidig zijn), leggen een fors beslag op politie- en OM capaciteit. Binnen de scope van het plan ligt ook het tijdig aanleveren van de strafzaken aan het OM ten behoeve van de afdoening en (daaropvolgend) het door het OM tijdig afhandelen van strafzaken en de monitoring van – en sturing op het opsporingsproces.

32

Heeft de mogelijkheid om via internet aangifte te doen er ook toe geleid dat er meer aangifte werd gedaan en deze aangiftes tevens door de politie zijn opgepakt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Internetaangifte is sinds haar introductie mogelijk voor een beperkt aantal delicten waarbij de dader niet bekend is, zoals (poging tot) diefstal (m.u.v. inbraken en diefstal met geweld), beschadiging en vernieling. De Veiligheidsmonitor 2014 laat zien dat het slachtofferschap van dit soort criminaliteit (m.n. vandalisme) de afgelopen jaren sterk afgenomen is. In dezelfde periode is de aangiftebereidheid van burgers niet toegenomen. Door de afname van dit type delicten de afgelopen jaren, zal de introductie van de internetaangifte in 2007 (sinds 2012 is dit een landelijk uniforme faciliteit op politie.nl) niet hebben geleid tot meer aangiftes.

Inherent aan de categorie delicten waarvoor het op dit moment mogelijk is om via internet aangifte te doen, is dat deze in veel gevallen geen aanknopingspunten biedt voor verdere opsporing. Alle aangiften (dus ook internetaangiften) worden door een politiemedewerker bekeken. Mocht na deze «check» blijken dat de internetaangifte wél aanknopingspunten biedt voor verdere behandeling, dan wordt deze uiteraard opgepakt. Het aantal opsporingsonderzoeken dat wordt gestart na een digitale aangifte is om de hiervoor genoemde reden naar verhouding beperkt. Dat wil niet zeggen dat internetaangifte geen zin heeft. Ook indien geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, zijn aangiften een bron van informatie voor de politie waarmee zij criminaliteit nog beter kan aanpakken. Zo kan de politie gerichter acties ondernemen, zoals extra surveillances of het inzetten van opsporingsmiddelen. Daar gaat een preventieve werking van uit. Ook kunnen maatregelen op basis van de hierop gebaseerde analyses ertoe leiden dat de politie alsnog een gericht vervolgonderzoek kan starten.

De politie bereidt zich voor op de uitbreiding van het aantal delicten waarvoor internetaangifte mogelijk is. Ik faciliteer deze uitbreiding met een wetswijziging. Het voorstel tot «Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten in verband met het gebruik van elektronische processtukken (digitale processtukken Strafvordering)» is op 25 november jl. aan Uw Kamer gezonden. De uitbreiding van de internetaangifte past binnen de multichannel-aanpak, die erop gericht is het doen van aangifte voor de burger toegankelijker te maken en aldus de aangiftebereidheid verder te vergroten. De politie zal de uitbreiding naar andere delicten gefaseerd en gecontroleerd doorvoeren zodat een goede balans wordt gevonden tussen enerzijds het bieden van ruimere mogelijkheden voor het doen van elektronische aangifte door de burger – en anderzijds het kunnen garanderen van een adequate inrichting met betrekking tot het reageren op meldingen of aangiften.

33

Zijn er gevallen bekend waarbij er sprake is geweest van identiteitsdiefstal vanwege de mogelijkheid via politiewebsites de DigiD-logingegevens van gebruikers te verkrijgen? Zo ja, hoeveel?

Antwoord:

Criminelen die identiteitsdiefstal willen plegen kunnen zich op internet voordoen als politie en door bijvoorbeeld het plaatsen van een nep-DigiD-inlogportaal persoonsgegevens verkrijgen van burgers. Het genoemd mediabericht gaf aan dat criminelen voor dat doel oude domeinnamen van politie zouden kunnen gebruiken en dat sommige politiemedewerkers het risico op misleiding van de burger, onbedoeld, vergroten doordat zij in bijvoorbeeld Twitter-berichten nog steeds naar deze oude websites verwijzen. Dit bericht hebben politie en ik zeer serieus genomen en een aantal maatregelen getroffen. Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat het gedemonstreerde misbruik daadwerkelijk plaats heeft gevonden. Politie maakt richting de burger enkel nog gebruik van de website www.politie.nl. De politie maakt daarbij geen gebruik van DigiD. Na de komst van de Nationale Politie zijn andere websites van politie uitgefaseerd. Daarbij heeft politie per website op grond van een risicoanalyse gekozen of de domeinnaamregistratie voorlopig aangehouden zou moeten worden om misbruik te voorkomen of niet.

Naar aanleiding van de berichtgeving in de media heeft politie deze beslissingen opnieuw beoordeeld en tevens als extra waarborg een afkoelingsperiode ingevoerd. Gedurende deze afkoelingsperiode houdt de politie de betreffende domeinnaam aan zonder daarvan gebruik te maken. Na deze periode wordt beoordeeld op grond van een risicoanalyse of de betreffende domeinnamen langer dienen te worden aangehouden. De politie heeft bovendien nogmaals duidelijk gemaakt aan haar medewerkers dat zij in hun communicatie met derden uitsluitend nog kunnen verwijzen naar de website politie.nl. Tot slot controleert de politie extra of medewerkers nog verwijzingen maken naar de oude websites. Waakzaamheid van de burger blijft echter geboden. Niet kan worden voorkomen dat kwaadwillenden websites maken die suggereren dat het politiewebsites betreffen.

34

Aan welke voorwaarden moeten lichtere feiten voldoen alvorens de politie besluit om hierin te investeren? Wat gebeurt er met de zaken waarvan de politie vindt dat deze het investeren niet waard zijn?

Antwoord:

De politie werkt conform de aanwijzing voor de opsporing van het OM (2014). Hierin is bepaald dat OM het gezag heeft over de opsporing. Dat laat onverlet dat de politie, zeker bij veel voorkomende criminaliteit (VVC) zaken, in beginsel in individuele zaken, binnen het kader van deze aanwijzing en de gemaakte afspraken in de driehoek, zelf bepaalt of in een zaak tot opsporing wordt overgegaan. Dat is aan de orde bij zaken waarbij is vastgesteld dat er onvoldoende indicatie voor verder opsporingsonderzoek is, zoals het geval is wanneer er geen verdachte kan worden geïdentificeerd. Het vroegtijdig beëindigen («opleggen») van een zaak door de politie is geen sepotbeslissing; er is sprake van een beslissing om niet (verder) op te sporen, en dus niet van een beslissing om niet (verder) te vervolgen. In bijzondere gevallen kan het OM de beslissing van de politie heroverwegen. Ook een aangever die het niet eens is met een dergelijke politiebeslissing kan het OM vragen om heroverweging daarvan.

35

Kan nader worden gespecificeerd wat bedoeld wordt als wordt gesproken over het investeren in kwaliteit, doelmatigheid, rechtmatigheid en nieuwe mogelijkheden tot opsporing? Gaat dit om financieel investeren? Zo ja, waar komen de financiële middelen vandaan als er de afgelopen jaren is bezuinigd bij onder andere het OM? Zo nee, waar gaat het dan wel om?

Antwoord:

Zie antwoord op vraag 36

36

Kan er blijvend geïnvesteerd worden in kwaliteit, doelmatigheid, rechtmatigheid en nieuwe mogelijkheden tot opsporing als de politie, het OM en het NFI de komende jaren moeten bezuinigen? Zo ja, op welke manier?

Antwoord:

In het regeerakkoord is opgenomen dat de nationale politie structureel 105 miljoen per jaar extra krijgt. Dat maakt meer blauw op straat en meer capaciteit voor opsporing mogelijk. De middelen uit de investeringsenveloppe Veiligheid zijn gedeeltelijk overgeheveld van de aanvullende post naar de begroting van VenJ2. Deze intensiveringsgelden voor de politie dragen bij aan de uitvoering van de veiligheidsagenda 2015–2018 op bijvoorbeeld de fenomenen HIC, jeugd, Fraude, Ondermijning en Cybercrime. De intensiveringsgelden dragen daarnaast bij aan versteviging van het fundament van de politie door het nemen van maatregelen ter verbetering van de efficiëntie en de kwaliteit van de politie. Denk hierbij aan de invoering van Mobiel Effectiever op Straat (MEOS). Dit leidt tot zowel blauw meer op straat als meer productiviteit in de opsporing.

In de tweede plaats is in het kader van de begrotingsonderhandelingen 2015 tussen het Kabinet en de fracties van SGP, D66 en CU besloten tot een intensivering van € 20 mln. voor het OM. De middelen kunnen ingezet worden om de aanpak van criminaliteit met een internationale dimensie te versterken, zoals jihadisme, kinderporno, en internationaal afpakken. Deze middelen worden ingezet om te zorgen dat het OM meer, en kwalitatief betere zaken voor de rechter brengt. Voor de jaren 2015 t/m 2017 gaat het om respectievelijk € 5,0 mln., € 10,0 mln. en meerjarig € 20,0 mln.

Deze intensiveringen staan los van de besparingen die door VenJ gerealiseerd moeten worden.

37

Wat is het oplossingspercentage in de ons omringende landen? Zijn eventuele verschillen met het oplossingspercentage in Nederland van ongeveer 25% te verklaren?

Antwoord:

Het is zeer lastig om cijfers op het gebied van de aanpak van criminaliteit van verschillende landen met elkaar te vergelijken. Zo hanteren landen ieder hun eigen definities (voor bijvoorbeeld misdrijven) en zijn er verschillen in de gehanteerde registratiemethoden. Desondanks is in het rapport «Criminaliteit en rechtshandhaving 2013» van het CBS, WODC en de Raad voor de Rechtspraak3een meerjarige trendvergelijking gemaakt tussen Nederland en het gemiddelde van de landen in Noordwest Europa. Hieruit blijkt dat Nederland sinds 2001 boven genoemd gemiddelde scoort. Nederland scoort echter weer lager als het met het gemiddelde van alle landen in Europa wordt vergeleken. Mede gelet op genoemde kanttekeningen zijn de verschillen moeilijk te verklaren.

38

Hoe wilt u bewerkstelligen dat het oplossingspercentage in de toekomst boven de 25% zal stijgen?

Antwoord:

In het kader van het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) zijn en worden diverse maatregelen genomen om de kwaliteit van het opsporingsproces te verbeteren. Zoals in de meest recente voortgangsrapportage VPS4is toegelicht wordt onder meer gewerkt aan het opstellen van een eenduidige richtlijn voor het opnemen en afhandelen van aangiften en werken politie en OM samen aan de verbetering van het proces van opsporing en vervolging van misdrijven. Daarnaast wordt in het kader van de Veiligheidsagenda5gewerkt aan de versterking van de aanpak van onder meer georganiseerde criminaliteit, cybercrime, horizontale fraude en high impact crimes. Al deze maatregelen hebben mede tot doel om meer strafbare feiten succesvol af te ronden en zullen naar verwachting een positief effect hebben op het ophelderingspercentage.

39

Waarom daalt het ophelderingspercentage?

Antwoord:

Volgens «Criminaliteit en rechtshandhaving 2013»schommelde het ophelderingspercentage in de periode van 2007–2012 rond de 25%. Het voorlopige ophelderingspercentage van 2013 komt uit op 22,4%. Dit percentage zal naar verwachting nog stijgen, omdat sommige zaken uit 2013 ook in de jaren hierna kunnen worden opgehelderd. Pas bij de publicatie van «Criminaliteit en rechtshandhaving 2014» zal duidelijk zijn of er sprake is van een significante daling en kan zo nodig meer gefundeerd een uitspraak worden gedaan over mogelijke oorzaken.

40

Wat is de stand van zaken ten aanzien van het BOSZ (zaakvolgsysteem) bij de politie en het OM? Is dit inmiddels volledig geïmplementeerd bij de betrokken diensten?

Antwoord:

Zoals in de hiervoor genoemde voortgangsrapportage VPS is vermeld is BOSZ inmiddels bij politie en OM ingevoerd. Er wordt gewerkt aan de optimalisering van het zaakvolgsysteem.

41

Bestaat er verschil in de wijze waarop woninginbraak in de onderzochte jaren gedefinieerd is? Valt onder deze definitie van inbraak ook de inbraak in schuurtjes en tuinhuisjes?

Antwoord:

Er is geen verschil in de wijze waarop woninginbraak in de onderzochte jaren is gedefinieerd en waarover is gerapporteerd. Het betreft steeds het aantal geslaagde inbraken in een woning incl. het aantal pogingen daartoe, alsmede diefstal in en uit de woning door middel van insluiping. Kelderboxen, garages, schuren en tuinhuizen worden niet als woning gekwalificeerd en derhalve ook niet in dit cijfer meegenomen.

42

Gaat u algemene doelen formuleren voor het minimaal noodzakelijke niveau van het ophelderingspercentage in het algemeen of bij specifieke delicten in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De ophelderingspercentages van de verschillende misdrijven verschillen sterk. Zo is het ophelderingspercentage bij rijden onder invloed zeer hoog, omdat de politie bij de constatering van het strafbare feit de verdachte voor zich heeft staan. Bij fietsendiefstal is dit percentage relatief laag omdat bij dit delict over het algemeen sprake is van weinig opsporingsindicaties. Door deze grote verschillen is het stellen van een algemeen wenselijk niveau weinig zinvol. Bij specifieke delicten kan dit echter wel zinvol zijn en gebeurt dit ook. Zo is in het kader van de hiervoor genoemde Veiligheidsagenda de doelstelling geformuleerd om het ophelderingspercentage bij overvallen te laten stijgen tot 50,8% in 2018.

43

In hoeveel gevallen was de verdachte daadwerkelijk de pleger van het delict? In hoeveel gevallen, waarin de aangeleverde verdachte de daadwerkelijke pleger bleek van het delict, volgde een politiesepot, OM-afdoening, vrijspraak of een veroordeling?

Antwoord:

Uit het hiervoor genoemde rapport «Criminaliteit en rechtshandhaving 2013» blijkt dat in 2013 209.000 misdrijven met een verdachte zijn ingeschreven bij het OM. Hiervan deed het OM er zelf 112.000 af, waarvan 42.000 met een strafbeschikking. Er werden 49.000 zaken door het OM6 geseponeerd en 5.000 zaken gevoegd bij een andere zaak. In 13.000 zaken werd de verdachte een transactie aangeboden. De rechter deed in eerste aanleg in 2013 93.000 misdrijfzaken af, waarvan in 90% van de zaken (ruim 83.000) een schuldigverklaring volgde. In 10% van de zaken volgen een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging.

44

Klopt het dat het vervolgingspercentage ook bestaat uit zaken die uiteindelijk niet aan de rechter zijn voorgelegd? Zal er ook een splitsing worden gemaakt in zaken die door het OM zelf zijn afgedaan en zaken die voor de rechter zijn gebracht? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Ja, in de beleidsdoorlichting wordt het vervolgingspercentage gedefinieerd als het aandeel zaken dat door OM en ZM is afgedaan met een strafbeschikking(voorheen transactie) of schuldigverklaring. Zie voor de absolute cijfers het antwoord op vraag 43.

45

Is het aantal politiesepots gedaald nu de beslissing daarover aan het OM wordt overgelaten?

Antwoord:

In het kader van het programma VPS wordt een strafrechtketenmonitor ontwikkeld die inzicht geeft in de zaakstromen in de strafrechtketen. Uit de cijfers van deze monitor blijkt inderdaad dat het aantal politiesepots daalt. In de voortgangsrapportage VPS die medio 2015 aan de Kamer wordt gezonden wordt de uitkomst van de monitor over het jaar 2014 toegelicht.

46

Kloppen de verwijzingen in de tekst van de beleidsdoorlichting naar de verrichte evaluatieonderzoeken vervat in bijlage 2 nu de verwijzing op pagina 32 opgenomen bij de tekst over fraude niet lijkt te kloppen? Zo ja, kan de tekst nogmaals gecontroleerd worden op de juiste verwijzingen naar de relevante evaluaties?

Antwoord:

Uw constatering dat de verwijzing op pagina 32 bij de tekst over fraude niet lijkt te kloppen is juist. De lijst met verrichte evaluatieonderzoeken was in eerste instantie op publicatiejaar geordend. Bij de definitieve versie is gekozen voor ordening op alfabet. Bij de omnummering zijn enkele omissies opgetreden.

Nadere controle heeft geleid tot de volgende lijst met errata:

Errata

Pag. 19: regel 7, verwijzing naar [5] schrappen

Pag. 26: paragraaf 5.1.7, regel 18, [3] vervangen door [53]

Pag. 32: regel 11, [15] vervangen door [24]

Pag. 32: paragraaf «Ophelderingspercentage», regel 13, [34] vervangen door [32]

Pag. 36: paragraaf «Strafmaat», regel 12, [22] vervangen door [51].

47

Kunnen de belangrijkste bevindingen uit de onderzoeken van de 71 uitgevoerde evaluaties alsnog op een overzichtelijke en samenhangende wijze worden gepresenteerd en aan de Kamer worden gezonden, nu het nuttig is de bevindingen om te zetten in concrete vervolgstappen? Zo nee, waarom niet? Kan het in dat geval in ieder geval worden meegenomen bij volgende op te stellen beleidsdoorlichtingen?

Antwoord:

Bij de rapportage over de beleidsdoorlichting is er voor gekozen om de voornaamste bevindingen en conclusies samengevat op te nemen in de bijlage met bestudeerde evaluatieonderzoeken. In de doorlichtingsrapportage zijn relevante passages hieruit in de hoofdtekst verwerkt onder verwijzing naar de desbetreffende onderzoeken. Bevindingen en vervolgstappen zijn op die manier naar mijn mening in voldoende samenhang gepresenteerd.

48

Is de conclusie dat buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) in veel gevallen duurder zijn dan surveillanten ten en agenten juist? Is het in dat licht niet beter de boa’s onder te brengen bij de politie en/of op te leiden tot surveillant? Kan dat ook een oplossing zijn voor de samenwerkingsproblemen?

Antwoord:

Ik neem aan dat uw conclusie verwijst naar de publicatie «Op weg naar een nieuwe gemeentepolitie?» die mij in het Algemeen Overleg van 11 februari jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 512) door mevrouw Kooiman (SP) is aangeboden. Inmiddels heb ik mijn reactie op de publicatie per brief aan de Kamer doen toekomen (Kamerstuk 29 628, nr. 509). Zoals in de brief staat beschreven, functioneert het huidige boa-bestel in de basis goed. Politie en gemeenten dragen samen de verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving in de openbare ruimte. Hun samenwerking wordt onder meer geoptimaliseerd door een duidelijke taakafbakening. De in de publicatie gemaakte vergelijking van de kosten tussen boa’s en surveillanten en agenten kan ik bovendien niet volgen. Het is nu zaak om het huidige stelsel te versterken. Voor verdere toelichting in dit verband verwijs ik naar bovengenoemde brief.

49

Hoe komt het dat de inzet van winkelboa’s niet gelukt is? Hoe kan het dat van de verwachte taakverlichting geen sprake is geweest? Doen de ervaren problemen met winkelboa’s namelijk dat de politie bij veel handelingen moet assisteren zich ook voor bij de inzet van de boa’s in de openbare ruimte?

Antwoord:

In de brief aan de Kamer van 1 juli 2013 (Kamerstuk 28 684, nr. 384) is aangegeven dat uit de evaluatie van de pilot winkelboa naar voren komt dat het toekennen van opsporingsbevoegdheden aan boa’s om op te treden bij een misdrijf als eenvoudige winkeldiefstal geen bijdrage levert aan de lokale leefbaarheid en zelfs kan leiden tot taakverzwaring bij de politie. De gemeentelijke winkelboa’s hebben maar zeer beperkt de afhandeling van winkeldiefstallen kunnen overnemen van de politie: het merendeel van de gemelde zaken vielen buiten de krijtlijnen van eenvoudige winkeldiefstal. Daarnaast moest de politie bij zaken die wel door de winkelboa zijn afgehandeld bij dusdanig veel handelingen assisteren (o.a. het insluiten of voorgeleiden van verdachten) dat er geen sprake is geweest van een vermindering, maar eerder van een verzwaring van de werklast. De bij de pilot ervaren problemen doen zich bij de reguliere inzet van boa’s in de openbare ruimte niet voor, omdat als uitgangspunt geldt dat zij zelfstandige taken – het bestrijden van kleine ergernissen, overlast en andere feiten die de leefbaarheid aantasten – en bevoegdheden hebben die zij zonder assistentie van politie kunnen uitvoeren.


X Noot
1

Het WODC als baken in feiten-gedreven Justitieel en Veiligheidsbeleid; naar een nieuwe balans tussen wetenschap, beleid en uitvoering voor de toekomst?; visitatiecommissie WODC, 8 april 2014

X Noot
2

De eerste tranche betreft een aflopende reeks van 40 mln voor 2014 naar structureel 29,4 mln vanaf 2017. De tweede tranche betreft de periode 2015 tot en met 2017. In 2015 betreft het 10,2 mln, in 2016 90 mln en in 2017 97,75 mln.

X Noot
3

Kamerstuk 33 173, nr. 8

X Noot
4

Kamerstuk 29 279, nr. 215

X Noot
5

Kamerstuk 28 684, nr. 412

X Noot
6

In 2013 is het nieuwe sepotbeleid van het OM vastgesteld. Kern van het nieuwe beleid is dat in zaken waarin een verdachte is geïdentificeerd, de beslissing over al dan niet vervolgen wordt genomen door het OM. De politie seponeert dus zelf niet.

Naar boven