33 182 Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere wijzigingen (Wet versterking bestuur pensioenfondsen)

M VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 oktober 2018

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 juni jl., ter beantwoording van de vragen van de leden van de fracties van D66, PvdA en ChristenUnie inzake de evaluatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, zoals gesteld per brief van 10 april 2018.2 Naar aanleiding hiervan is op 10 juli 2018 een brief gestuurd aan de Minister.

De Minister heeft op 28 september 2018 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 10 juli 2018

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 12 juni jl., ter beantwoording van de vragen van de leden van de fracties van D66, PvdA en ChristenUnie inzake de evaluatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, zoals gesteld per brief van 10 april 2018.3 De leden van de fractie van D66 maken graag van de gelegenheid gebruik nog enkele vragen aan u voor te leggen naar aanleiding van uw brief van 12 juni 2018. De leden van de fractie van de PvdA constateren dat enkele van hun eerdere vragen nog niet door u beantwoord zijn en leggen deze daarom nogmaals aan u voor.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 leiden uit uw brief af dat u vertegenwoordiging van deeltijders in pensioenbesturen niet nodig acht. U verwijst hierbij naar de Pensioenwet die naar rato gelijke behandeling dicteert voor deeltijders en voltijders. Hoe verhoudt dit argument zich tot de (in de ogen van deze leden terechte) wens meer vrouwen in de pensioenbesturen te benoemen?

Immers, ook hun gelijke behandeling is wettelijk geregeld, aldus deze leden.

Verder vragen de leden van de D66-fractie of het klopt dat de nieuwe CAO van de universiteiten4 werknemers in de vijf jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd de mogelijkheid geeft 20 tot 40 procent minder te werken, maar voltijds pensioen op te bouwen, met ingang van 2019. Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot naar rato gelijke behandeling?

Ten slotte vragen deze leden u tegen deze achtergrond te onderzoeken in hoeverre de naar rato aftopping van deeltijders zich verhoudt tot gelijke behandeling, gegeven dat afgetopte deeltijders minder tweede pijler pensioen opbouwen dan collega’s met hetzelfde inkomen die fulltime in dienst zijn. Zij vragen of dit te repareren is, zeker als de universitaire CAO fulltime-senioren die in deeltijd gaan werken een voltijdse pensioenopbouw aanbiedt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA brengen onder uw aandacht dat circa 40 procent van de pensioenfondsen geen enkele vrouw in het bestuur heeft. Kunt u specifiek aangeven welke fondsen dit betreft? Is onlangs hierover van regeringswege met deze fondsen gesproken? Deelt u het oordeel van de leden van de PvdA-fractie dat een bestuur van een pensioenfonds dat louter uit mannen bestaat volstrekt onacceptabel is?

Deze leden voegen hier nog de volgende vraag aan toe. In de beantwoording spreekt u uit te willen bezien hoe een podium kan worden geboden voor pensioenfondsen die wel een divers samengesteld bestuur hebben. Bent u het met deze leden eens dat ook een podium voor achterblijvende fondsen wenselijk is, zodat deze fondsen kan worden gevraagd zich hierover te verantwoorden?

De leden van de vaste commissie voor SZW zien de beantwoording van bovenstaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken u deze antwoorden uiterlijk 1 september 2018 aan de Eerste Kamer aan te bieden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rinnooy Kan

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2018

De fracties van D66 en de PvdA hebben nog enkele vragen gesteld dan wel verzocht om een nadere beantwoording van vragen bij de evaluatie van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Hier ga ik in deze brief op in.

De leden van de D66-fractie vragen waarom ik een vertegenwoordiging van deeltijders niet nodig acht, gezien ook voor mannen en vrouwen gelijke behandeling wettelijk geregeld is en hier wel de wens wordt geuit meer vrouwen in het bestuur te benoemen.

Ik heb in mijn eerdere antwoord reeds aangegeven dat bestuursleden in de evenwichtige besluitvorming rekening dienen te houden met de belangen van alle risicodragers, inclusief de actieve voltijds en deeltijds werkende deelnemers. Bestuurders mogen hierin deeltijders en voltijders, evenals mannen en vrouwen, niet anders behandelen. Een wettelijke vertegenwoordiging van deeltijders is niet nodig. Mijn wens om meer vrouwen in het bestuur terug te zien is niet ingegeven vanuit het perspectief van gelijke behandeling. Ik vind diversiteit binnen pensioenfondsbesturen in geslacht én leeftijd, vooral van groot belang omdat dit een positief effect heeft op het afwegings- en besluitvormingsproces. Tot slot, voor de volledigheid vind ik het belangrijk te benadrukken dat bestuursdeelname door werknemers die deeltijd bij een organisatie werken, niet is uitgesloten.

De leden van de D66-fractie vragen naar de nieuwe CAO bij universiteiten. Zij vragen hoe de mogelijkheid tot deeltijdwerken met behoud van pensioenopbouw in de vijf jaar voor het bereiken van de AOW leeftijd, zich verhoudt tot de gelijke behandeling van voltijders en deeltijders.

In Boek 7, artikel 648 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat er geen onderscheid mag worden gemaakt in arbeidsvoorwaarden op grond van het verschil in contracturen, tenzij er sprake is van een objectieve rechtvaardiging. In artikel 8 lid 3 van de Pensioenwet is opgenomen dat pensioenaanspraken van deeltijders naar evenredigheid van de pensioenaanspraken van voltijders moeten worden verleend. In de CAO bij universiteiten is expliciet opgenomen dat een werknemer met een dienstverband van minder dan de volledige arbeidsduur naar evenredigheid kan deelnemen aan de regeling. Dus voor zowel deeltijders als voltijders geldt dat de pensioenopbouw op grond van deze regeling, direct voorafgaand aan de vermindering van de contracturen, wordt behouden. Dit leidt er toe dat de deeltijder naar evenredigheid van voltijders pensioenaanspraken blijven opbouwen. Daarmee wordt voldaan aan het gestelde in de Pensioenwet. Daarnaast gelden voor zowel voltijders als deeltijders dezelfde voorwaarden voor de regeling. Er wordt daarmee geen verschil gemaakt in deze arbeidsvoorwaarde tussen deeltijders en voltijders. Mijn inziens is er dan ook geen sprake van ongelijke behandeling bij deze regeling, die in de CAO bij universiteiten is opgenomen. Tot slot, het onderscheid dat ontstaat tussen voltijders die niet voor de regeling kiezen en voltijders die wel voor de regeling kiezen acht ik eveneens niet in strijd met de Pensioenwet. De keuze om van de regeling gebruik te maken is gelijk voor een ieder die hiervoor in aanmerking komt.

Tot slot vragen de leden van de fractie van D66 in hoeverre de naar rato aftopping van deeltijders zich verhoudt tot gelijke behandeling van deeltijdwerkers en voltijdwerkers. Mijn voorganger en de voorgaande Staatssecretaris van Financiën hebben hierover meerdere keren met uw Kamer van gedachten gewisseld.5 Naar de mening van het kabinet draagt het naar rato van de deeltijdfactor toepassen van de aftopping van het pensioengevend loon juist bij aan een gelijke behandeling tussen deeltijdwerkers en voltijdwerkers. Door toepassing van de deeltijdfactor wordt het fiscaal maximale pensioengevend loon van de deeltijdwerker naar evenredigheid verminderd ten opzichte van het fiscaal maximale pensioengevend loon van de voltijdwerker. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat – binnen eenzelfde sector – het fiscaal maximale pensioengevend loon per contractuur gelijk is voor deeltijdwerkers en voltijdwerkers.

De leden van de PvdA fractie brengen onder de aandacht dat circa 40 procent van de pensioenfondsen geen enkele vrouw in het bestuur heeft. Zij vragen aan te geven welke fondsen dit betreft. Zij vragen of van regeringswege met deze fondsen gesproken is. Zij vragen tevens naar de wenselijkheid een podium te bieden voor pensioenfondsbesturen die niet divers zijn samengesteld, zodat deze pensioenfondsen kan worden gevraagd zich hierover te verantwoorden.

Het is niet aan mij om aan te geven welke individuele pensioenfondsen geen enkele vrouw in het bestuur heeft en om met deze pensioenfondsen in gesprek te gaan. Het is aan de sector en specifiek de Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen om de diversiteit binnen pensioenfondsen te monitoren en met pensioenfondsen hierover in gesprek te gaan. Ook de Pensioenfederatie heeft aangegeven actief het gesprek aan te zullen gaan met pensioenfondsen over de diversiteit binnen pensioenfondsbesturen. Ik vind het niet wenselijk middels een podium te focussen op individuele pensioenfondsen die geen divers samengesteld bestuur hebben. Ik vind het belangrijker om te benadrukken hoe het wel kan. Ik ben daarom enthousiast over het voornemen van de sector om te bezien hoe een podium kan worden geboden voor pensioenfondsen die wel een divers samengesteld bestuur hebben, zodat zij andere pensioenfondsen kunnen inspireren en hulp kunnen bieden bij het halen van de diversiteitsdoelstellingen. Overigens ontslaat dit pensioenfondsen niet van hun plicht om zich in hun jaarverslag te verantwoorden, indien het bestuur niet divers is samengesteld.

De leden van de PvdA fractie vragen of ik met hen van mening ben dat een bestuur dat louter uit mannen bestaat volstrekt onacceptabel is. Ik ben het met de leden van deze fracties eens dat het onwenselijk is dat nog te veel pensioenfondsbesturen alleen uit mannen bestaat. Ik ben daarom blij dat de sector een pakket aan stimuleringsmaatregelen oppakt om de diversiteit binnen pensioenfondsorganen te vergroten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU), (vice-voorzitter), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Lokin-Sassen (CDA), Don (SP), Van Hattem (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Köhler (SP), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Rinnooy Kan (D66), (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vacature (PvdA), A.J.M. van Kesteren (PVV) en Wever (VVD).

X Noot
2

Kamerstukken I, 2017–2018, 33 182, L.

X Noot
3

Kamerstukken I, 2017–2018, 33 182, L.

X Noot
4

Zie het CAO-akkoord, CAO Nederlandse Universiteiten, 1 juli 2017 tot en met 31 december 2019, te raadplegen via http://www.vsnu.nl/files/documenten/CAO/definitief%20akkoord%20CAO%20NU%201%20juli%202017%20-%2031%20december%202019.pdf

X Noot
5

Zie Aanhangsel Handelingen I 2015/16, nr. 2, Kamerstukken I 2016/17, 33 610, N, Kamerstukken I 2016/17, 33 610, O en Kamerstukken I 2016/17, 33 610, P.

Naar boven