Aanhangsel van de Handelingen
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer | Datum ontvangst |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | 2 |
Is het u bekend dat de onlangs in werking getreden Wet Verlaging maximum opbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (33 610) aanzienlijke gevolgen heeft voor deeltijdwerkers?
Ja, het is mij bekend dat de per 1 januari 2015 geïntroduceerde aftoppingsgrens ook gevolgen kan hebben voor deeltijdwerkers.
Is het juist dat de fiscaal ingegeven aftopping (artikel 18ga Wet op de loonbelasting) betekent dat deeltijders veel eerder te maken krijgen met de aftoppingsgrens van 100.000 euro dan voltijders, om reden dat die naar rato wordt toegepast zodat er ook werknemers zijn met een inkomen van (ver) onder de € 100.000 die geconfronteerd worden met een aftopping van hun fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw?
De in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen begrenzing van het pensioengevend loon is bedoeld voor werknemers die zonder deze begrenzing bij een voltijddienstbetrekking een pensioengevend loon van meer dan € 100.000 zouden hebben; andere – al dan niet in deeltijd werkende – werknemers worden niet geconfronteerd met deze maatregel. Voor werknemers die in een of meerdere deeltijddienstverbanden werken, wordt het hiervoor genoemde maximum overeenkomstig de deeltijdfactor evenredig verlaagd. Zoals uit het voorgaande volgt is het dus niet per definitie zo dat werknemers met een inkomen (ver) onder de € 100.000 te maken hebben met een aftopping van het pensioengevend loon.1
Voorbeeld
Een werknemer verdient € 60.000 in een dienstbetrekking met een deeltijdfactor van 0,6. De aftoppingsgrens voor deze werknemer ligt op 0,6 * € 100.000 = € 60.000. Voor deze werknemer vindt derhalve geen aftopping van het pensioengevend loon plaats. Zou deze werknemer daarnaast nog een tweede dienstbetrekking vervullen met een deeltijdfactor van 0,4 en een beloning van € 50.000, dan geldt in die dienstbetrekking een pensioengevend loon van maximaal 0,4 * € 100.000 = € 40.000. Tezamen geldt dus een pensioengevend loon van € 100.000 en niet van € 110.000. De verlaging als gevolg van een deeltijdfactor heeft dus alleen effect indien een werknemer gerelateerd aan een voltijddienstverband meer zou verdienen dan het wettelijke maximum van € 100.000. Dit maximum is voor alle werknemers gelijk.
Door rekening te houden met de deeltijdfactor kan een werknemer met een of meer deeltijddienstbetrekkingen niet meer pensioen onder de omkeerregel opbouwen dan een werknemer met een voltijddienstbetrekking met in totaal hetzelfde loon.
Zo ja, kan de naar rato aftopping materieel gezien worden als onderscheid naar arbeidsduur, omdat er parttimers zijn die minder pensioen opbouwen dan voltijders met hetzelfde inkomen terwijl zij beiden ruim onder de aftoppingsgrens vallen? Ontstaat er zo naar uw mening geen spanning tussen de naar rato maximering en het grondwettelijk verbod op discriminatie naar arbeidsduur? Kunt u in dat verband tevens ingaan op de wijze waarop hiermee bij andere regelingen met aftopping (zoals het gemaximeerde sociaal verzekeringsloon) is omgesprongen?
Het verbod op discriminatie naar arbeidsduur houdt in dat deeltijdwerkers niet minder gunstig worden behandeld dan vergelijkbare voltijdwerkers louter vanwege het feit dat zij in deeltijd werkzaam zijn en vice versa. Zoals hiervoor geïllustreerd bewerkstelligt het naar rato aftoppen van het pensioengevend inkomen dat het maximale pensioengevend loon per contractuur gelijk is voor zowel deeltijdwerkers als voltijdwerkers. Van discriminatie naar arbeidsduur is derhalve geen sprake.
Tot slot merk ik op dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de aftopping van het pensioengevend loon en de maximering van het socialeverzekeringsloon. Bij het ten hoogste in aanmerking te nemen pensioengevend loon is ervoor gekozen om rekening te houden met de deeltijdfactor, omdat daar de reële kans bestaat dat de maatregel anders zou worden ontgaan door een voltijddienstbetrekking te vervangen door meerdere deeltijddienstbetrekkingen. Bij de maximering van het socialeverzekeringsloon speelt deze problematiek niet.
Acht u deze consequentie voor de pensioensopbouw van deeltijdwerkers met een inkomen van minder dan € 100.000 verenigbaar met de expliciete bedoeling van de wet zich bij de maximering van het pensioengevend inkomen te richten op inkomens boven de € 100.000?
Ja, ik acht deze consequentie voor de pensioenopbouw eveneens verenigbaar met de strekking van de wet. Zoals gezegd zou het anders mogelijk worden om de toepassing van de aftopping te voorkomen door een dienstbetrekking op te knippen in meerdere deeltijddienstbetrekkingen. Door rekening te houden met de deeltijdfactor kan een werknemer met een of meer deeltijddienstbetrekkingen niet meer pensioen onder de omkeerregel opbouwen dan een werknemer met een voltijddienstbetrekking met in totaal hetzelfde loon.
Is het juist dat meer vrouwen dan mannen door de deeltijdaftopping worden getroffen? Als dat het geval zou zijn, vormt dit dan geen indirect onderscheid naar geslacht? Welke consequenties zoudt u daaraan willen verbinden?
Zoals reeds aangegeven leidt de aftopping niet tot discriminatie van deeltijdmedewerkers, maar draagt de aftopping juist bij aan een gelijke behandeling van deeltijdwerkers en voltijdwerkers. Omdat er geen discriminatie naar arbeidsduur is, leidt de aftoppingsgrens evenmin tot indirecte discriminatie naar geslacht.
In dit antwoord is geabstraheerd van de omstandigheid dat de beloning – ook los van de aftopping – niet per definitie gelijk is aan het in aanmerking te nemen pensioengevend loon.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-ek-20152016-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.