33 118 Omgevingsrecht

Nr. 188 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 april 2021

In een bestuurlijk overleg op 21 april 2021 heb ik met mijn bestuurlijke partners indringend gesproken over de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet (Kamerstuk 33 962). Ik heb daarin geconstateerd dat alle partners nog steeds pal achter de bedoeling van de Omgevingswet staan. Ik heb daarin echter ook geconstateerd dat er extra tijd nodig is om tot definitieve besluitvorming te komen over de datum waarop de Omgevingswet verantwoord in werking kan treden.

Omgevingswet inzetten voor grote maatschappelijke opgaven

Mijn bestuurlijke partners en ik zijn het erover eens dat dit nieuwe stelsel nodig is om de grote opgaven in de leefomgeving de komende decennia als samenleving en overheid effectief aan te pakken. De energietransitie, de woningbouwopgave, klimaatadaptatie en de bescherming van onze natuur vragen om het samenhangende instrumentarium dat de Omgevingswet ons gaat geven.

De samenwerkende partijen willen allemaal een goede start van de Omgevingswet. Dat betekent dat dienstverlening aan burgers en bedrijven op niveau blijft, vergunningverlening, toezicht en handhaving doorgaat en urgente gebiedsontwikkelingen ongehinderd verder kunnen.

Om de effecten van de Omgevingswet voor bedrijven inzichtelijk te maken, trekken we op met VNO-NCW en MKB Nederland. Voor burgers en bedrijven is voorzien in overgangsrecht waardoor verreweg de meeste bedrijven bij inwerkingtreding geen nieuwe vergunning hoeven aan te vragen of melding hoeven te doen.

Gezamenlijk de balans opmaken

Met mijn bestuurlijke partners maak ik de balans op: waar staan we met de landelijke voorzieningen, hoe is het gesteld met de implementatie in het land en welke tijdelijke alternatieve maatregelen zijn nodig en beschikbaar om tijdig een werkend stelsel te realiseren? En daarnaast: wat zijn de verwachte financiële effecten van de Omgevingswet en hoe duiden we die? Een antwoord op deze vragen is nodig om uiteindelijk tot een uitspraak te kunnen komen over de vraag: hoe kunnen we samen met voldoende vertrouwen toewerken naar een zorgvuldige en verantwoorde start met de Omgevingswet in 2022?

Het tijdig geven van duidelijkheid is met acht maanden te gaan tot de beoogde startdatum van groot belang. Bevoegd gezagen moeten immers nu keuzes maken over de wijze waarop zij nieuwe planprocedures opstarten. Bij voortdurende onduidelijkheid komt de inzet van capaciteit en middelen voor implementatie van de wet bij bevoegd gezagen in gevaar.

Om tot een verantwoord besluit te komen, is een goede afweging nodig van de feitelijke stand van zaken en van de verwachte voortgang van DSO-LV en van de aansluitingen en de implementatie de komende maanden in het land. Ook is appreciatie nodig van de risico’s die daarmee gemoeid zijn en van de mitigerende maatregelen om die risico's te ondervangen.

Kritieke pad en tijdelijke alternatieve maatregelen

Om aan alle vijf de minimale eisen voor inwerkingtreding te voldoen, moeten alle ketens werken. De landelijke voorziening moet de functionaliteiten leveren die nodig zijn en de lokale systemen van de softwareleveranciers moeten opgeleverd, ingericht en aangesloten zijn. En alle nodige organisatieprocessen en samenwerkingsafspraken daaromheen moeten zijn ingericht en vastgelegd.

Op het kritieke pad – waarover ik in maart de Eerste Kamer heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 118, BV) – liggen diverse te behalen mijlpalen in de aanloop naar 1 januari 2022. De procedure voor de ontwerp omgevingsverordening van de provincies en de start van urgente planwijzigingen van gemeenten zijn nu als eerste in beeld.

Voor DSO, de softwareleveranciers en bevoegd gezagen is het werkend krijgen van de standaard een complexe operatie. Daarnaast levert het DSO, met het oog op maximaal inzetten op succesvolle inwerkingtreding, niet alle onderdelen van het afgesproken IWT-niveau van de landelijke voorziening dit jaar al op.

Linksom of rechtsom moeten we die mijlpalen op het kritieke pad halen om zicht te houden op een zorgvuldige start. En waar dat volgens de beoogde hoofdroute nog niet mogelijk is, zijn tijdelijke alternatieve maatregelen geïnventariseerd om tot werkende ketens te komen. Bij een deel van de overheden voorzien we knelpunten bij het kunnen wijzigen van het omgevingsplan, het werken met het projectbesluit en bij het ontvangen van vergunningaanvragen. Met de tijdelijke alternatieve maatregelen hebben we op deze specifieke onderdelen tijdelijke «terugvalopties» waar de hoofdroute nog niet helemaal begaanbaar is. Die tijdelijke terugvalopties zijn een verlengstuk van het overgangsrecht, voor een beperkte tijd inzetbaar en nadrukkelijk dus niet ter vervanging van de hoofdroute.

Zorgvuldig besluit over verantwoorde inwerkingtreding

Tijdens het bestuurlijk overleg is geconstateerd dat het nu te vroeg is om tot een gedegen besluitvorming te komen over de inwerkingtreding per 1 januari 2022 en de mogelijke inzet en effectiviteit van tijdelijke alternatieve maatregelen daarin.

De komende weken worden gebruikt om te bezien of de huidige planning met de inzet van tijdelijke alternatieve maatregelen in voldoende mate kan bijdragen aan een verantwoorde inwerkingtreding van de Omgevingswet op de beoogde startdatum van 1 januari 2022. Daarbij wordt ook gewogen of alternatieve planningsopties meer garantie bieden voor een verantwoorde inwerkingtreding. Ik verwacht u in mei daarover te kunnen informeren.

Bijlage 1 bij deze brief bevat de gezamenlijke bestuurlijke waardering van het Integraal Financieel Beeld (IFB) van de stelselherziening Omgevingswet1. Ik heb u op 12 maart 2021 geïnformeerd over de deelonderzoeken die zijn uitgevoerd ten behoeve van het Integraal Financieel Beeld (IFB) van de stelselherziening Omgevingswet (Kamerstuk 33 183, nr. 183). Naast alle deelonderzoeken heb ik daarbij ook het Integraal Financieel Beeld toegezonden.

Bij deze brief treft u tevens het rapport van de meest recente Monitor Invoering Omgevingswet aan (bijlage 2)2. De onderzoeksperiode van deze monitor betrof de maand maart van dit jaar. In het vervolg van deze brief informeer ik u achtereenvolgens over de voortgang op de vijf minimale criteria, de bestuurlijke waardering van het Integraal Financieel Beeld, de stand van zaken van het DSO-LV, de stand van zaken van de wetgeving en de monitorresultaten. Tenslotte ga ik in op de vragen die u heeft gesteld over de implementatie bij uitvoeringsorganisaties zoals de rechterlijke macht en omgevingsdiensten.

Voortgang vijf minimale criteria

De voortgang op de vijf minimale criteria voor inwerkingtreding is leidend om tot een beeld van de voortgang van de implementatie te komen. Deze criteria liggen op het kritieke pad voor inwerkingtreding. Voor elk minimaal criterium zijn drie sporen die bepalend voor het kritieke pad, te weten: de landelijke voorziening van het DSO (DSO-LV), de software van de softwareleveranciers en de implementatie bij de bevoegde gezagen.

De stand van zaken op de 5 criteria en de uitkomsten van de monitor laten een gemengd beeld zien dat vraagt om nadere duiding. Voor provincies is het cruciaal dat ze hun omgevingsverordeningen in het DSO kunnen publiceren en voldoende tijd hebben om te kunnen oefenen, ook in de samenwerking met andere bevoegd gezagen. Gemeenten uiten hun zorgen over de mogelijkheid om tijdig urgente planwijzingen in het DSO door te kunnen voeren en hiermee te kunnen oefenen. Voor het Rijk is het van belang dat de Rijksregels voldoende snel en gemakkelijk gewijzigd kunnen worden. Voor de waterschappen is van belang dat het DSO grote geodata-bestanden kan ontsluiten.

De komende periode moet blijken of de inzet van tijdelijke alternatieve maatregelen voldoende ruimte biedt om het kritieke pad gericht op inwerkingtreding per 1 januari 2022 af te lopen. In interbestuurlijke samenwerking en samen met de softwareleveranciers van de bevoegd gezagen is de afgelopen periode gewerkt aan verschillende aanvullende, tijdelijke alternatieve maatregelen. Die maatregelen sluiten aan op het overgangsrecht, de gezamenlijke implementatieaanpak en de migratieafspraken die voor de landelijke voorzieningen zijn opgesteld. De maatregelen zijn tijdelijk van aard en er op gericht bevoegde gezagen continuïteit van werkprocessen en dienstverlening te bieden, zonder dat deze ten koste gaan van de voorbereidingen op inwerkingtreding. De komende periode zal ik deze maatregelen en de consequenties van de inzet daarvan verder uitwerken. Eind mei verwacht ik u hierover, na overleg met mijn bestuurlijke partners, nader te berichten.

Onderstaand geef ik per criterium een korte samenvatting van de voortgang op dit moment. Op onderdelen moet het beeld t.a.v. de voortgang de komende weken nog verder worden scherp gesteld.

  • 1. Criterium 1: omgevingsvisies van provincies en Rijk moeten er zijn

    De provincies en het Rijk liggen op schema. Zowel ten aanzien van de inhoud als ten aanzien van het digitaal publiceren van de omgevingsvisies.

  • 2. Criterium 2: omgevingsverordening provincies gereed

    Provincies liggen op koers om de verordening op tijd gereed te hebben. Het is nog niet zeker of het lukt om deze in het DSO te publiceren. Nog niet alles wat nodig is voor publicatie is opgeleverd en er doen zich daarbij nog fouten voor, maar er is vooruitgang zichtbaar. Het is een iteratief proces tussen DSO en leveranciers van continue verbeteren en er moeten nog stappen gezet worden voordat verordeningen geautomatiseerd gepubliceerd kunnen worden en getoond kunnen worden in het DSO.

  • 3. Criterium 3: werken met projectbesluit

    Projectbesluiten worden via de STOP-TPOD-standaard in het DSO ontsloten. De oefenomgeving van de landelijke voorziening van het DSO is gereed voor het kunnen ontsluiten van projectbesluiten. Praktijkproef heeft laten zien dat het mogelijk is om projectbesluiten via in het DSO te ontsluiten. Er moeten nog zaken worden ingeregeld maar Rijk, provincies en waterschappen gaan hier verder mee oefenen.

  • 4. Criterium 4: omgevingsplan wijzigen

    Voor urgente gebiedsontwikkeling is het dit voorjaar al nodig dat gemeenten waar dat aan de orde is kunnen starten met wijzigingen van het omgevingsplan. De lokale software moet daarvoor gereed zijn, de landelijke voorziening van DSO moet gereed zijn en er moet een werkende aansluiting tussen beide zijn op basis van de STOP-TPOD standaard. Dat is nu nog niet het geval en voorzien voor na de zomer. Dit maakt dat de komende tijd gekeken moet worden of de inzet van tijdelijke alternatieve maatregelen hier een oplossing kan bieden.

  • 5. Criterium 5: vergunningen en meldingen ontvangen en behandelen

    Het aantal aansluitingen op het DSO om vergunningen en meldingen te ontvangen is groot en neemt nog steeds toe. 61% van alle bevoegde gezagen is inmiddels aangesloten. Na het aansluiten moet het bevoegd gezag de nieuwe processen nog inregelen en ermee oefenen. Het is nog niet duidelijk of alle bevoegd gezagen op tijd zijn aangesloten, daarom worden hier tijdelijke alternatieve maatregelen voor ontwikkeld. In mijn volgende brief zal ik hier verder op ingaan.

Bestuurlijke waardering Integraal Financieel Beeld

Op 12 maart 2021 zond ik u de diverse financiële deelonderzoeken en het Integraal Financieel Beeld (IFB) over de financiële effecten van de Omgevingswet. Het gaat hier om effecten voor burgers en bedrijven en het Rijk, de provincies, gemeenten, waterschappen en hun uitvoeringsdiensten. De afgelopen weken hebben de koepels hun achterban geconsulteerd en is een gezamenlijke bestuurlijke waardering van het Integraal Financieel Beeld opgesteld door het Rijk en de koepels. Deze treft u in de bijlage aan. Samenvattend worden onderstaande afspraken de komende tijd uitgewerkt:

  • Voor de beoordeling van de bedragen uit het IFB is het uitgangspunt uit het Financieel Akkoord dat partijen in financiële zin niet beter hoeven te worden van de invoering van de stelselherziening, maar er ook niet financieel op achteruit willen gaan, van belang. Gezien dat uitgangspunt wordt het redelijk geacht om aan de sluiten bij een motie die tijdens de algemene ledenvergadering van de VNG (september 2020) hierover is aangenomen en in te zetten op een terugverdientijd van 10 jaar waarin overheden de transitiekosten moeten kunnen terugverdienen.

  • Gelet op de bredere financiële problematiek bij gemeenten en in lijn met de bestuurlijke afspraak van april 2020 (inclusief de financiële evaluatie) zullen de partijen in interbestuurlijk verband gezamenlijk werken aan het uitdenken van oplossingen die tot betere financiële effecten kunnen leiden. Het doel hiervan is dat een nieuw Kabinet samen met de interbestuurlijke partners snel kan kiezen welke van de geïnventariseerde oplossingen ingezet zal worden, zodat het voor gemeenten mogelijk wordt om de Omgevingswet op een termijn van 10 jaar budgetneutraal in te voeren. Het gaat hierbij om nieuw uit te denken opties waarin de bestuurlijke afspraken over financiën nu niet voorzien. De opties zullen moeten bijdragen aan voor de medeoverheden hogere structurele besparingen, lagere structurele kosten, hogere structurele opbrengsten of lagere transitiekosten. Financiële compensatie van (een deel van) de transitiekosten is daarbij ook een optie.

  • De bestuurlijke partners hechten er gezamenlijk aan dat er de komende jaren conform de gemaakte afspraken voldoende middelen beschikbaar komen en blijven voor de afbouw, doorontwikkeling en uitbouw van het DSO-LV. Alle partners bevorderen dat binnen de gemaakte afspraken de middelen hiervoor beschikbaar komen. Hierbij geldt dat de financiering van de afbouw van het basisniveau DSO-LV ten laste komt van de begroting van BZK. De Minister van BZK heeft tevens op zich genomen te bevorderen dat conform de Beheerovereenkomst uit 2018 het investeringsbudget dat nodig is voor de Uitbouw beschikbaar komt op de begroting van BZK.

  • In paragraaf 2 van de Beheerovereenkomst wordt uiteengezet hoe de bestuurlijke partners vanuit een gezamenlijk gevoelde verantwoordelijkheid na inwerkingtreding binnen de gesloten akkoorden verder werken aan de realisatie van het ambitieniveau DSO volgens scenario 3. Alle partners streven onverkort naar het op termijn bereiken van die eindambitie en erkennen het belang van de gemaakte afspraken.

  • Het IFB bevat nog veel onzekerheden. Rijk en koepels onderschrijven dan ook dat het IFB de start vormt van een zorgvuldig monitoringsproces richting de drie interbestuurlijk afgesproken financiële evaluaties van de stelselherziening in 2022, 2023 en 2027.

DSO Landelijke Voorziening

In november 2020 is het zogenoemde Inwerkingtredings-niveau (IWT-niveau) voor DSO-LV bestuurlijk vastgesteld met de koepelvertegenwoordigers. In de praktijk van het oefenen en testen kwam naar voren dat er extra inzet gepleegd diende te worden op de performance en stabiliteit van DSO en er soms aanpassingen nodig zijn die geen deel uitmaken van het IWT-niveau, maar die wel nodig zijn om een werkend stelsel te kunnen realiseren. Ook is er rust nodig in de ontwikkeling van de landelijke voorziening zodat alles gericht kan worden op het in productie gaan van het DSO-LV en er stabiliteit is voor het testen en oefenen door bevoegd gezagen en het realiseren van de lokale software. Daarom is door de interbestuurlijke partners tijdens het bestuurlijk overleg van 21 april afgesproken dat alle ontwikkelingen in de komende tijd gericht zullen zijn op inwerkingtreding en wat daarvoor nodig is en dat onderdelen die nog gebouwd moeten worden maar niet meteen nodig zijn voor inwerkingtreding kunnen schuiven in de tijd. Dit betekent dat het bestuurlijk afgesproken niveau voor IWT en het eerder bestuurlijke vastgestelde Basisniveau later zullen worden opgeleverd. Het bestuurlijk afgesproken ambitieniveau blijft hetzelfde.

Financiën landelijke voorziening

In mijn aanbiedingsbrief bij de financiële onderzoeken van 12 maart 2021 heb ik aangekondigd dat ik dieper in zou gaan op de (financiële) onzekerheden en risico’s bij de ontwikkeling van DSO-LV. De cumulatieve effecten van het (uitstel)besluit om niet in 2021 maar per 1 januari 2022 in werking te gaan, het bouwen aan het DSO-LV in tijden van Corona, de eerder gemelde tegenvallers bij de STOP standaard en in de planketen en opvolging van de adviezen van BIT en Gateway leiden tot meerkosten.

De resterende middelen zijn naar verwachting niet voldoende om het volledige DSO op het bestuurlijk afgesproken Basisniveau op te leveren. Op dit moment vinden (her-)calculaties plaats om de exacte omvang van de meerkosten te kunnen duiden. Daarnaast worden aanvullende kostenbeheersende maatregelen genomen. Het hiermee samenhangende proces van herplannen en -prioriteren van de resterende werklast loopt nog. Voor de zomer zal ik u nader hierover informeren.

Stand van zaken wetgeving

De wet- en regelgeving van het stelsel van de Omgevingswet is inhoudelijk afgerond. Sinds de vorige voortgangsbrief is de Aanvullingsregeling geluid Omgevingswet in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt. 2021, nr. 15868). Daarnaast is het Besluit elektronische publicaties in het Staatsblad verschenen (Stb. 2021, nr. 175) dat het Omgevingsbesluit aanpast. Dit is de laatste AMvB die nodig is om het stelsel van de Omgevingswet in werking te kunnen laten treden.

Voor de uitvoeringspraktijk zijn er geconsolideerde versies beschikbaar (die periodiek worden geactualiseerd). Deze zijn te vinden op de nieuwe website van het Informatiepunt Leefomgeving: IPLO.nl.3 De versies laten zien hoe de Omgevingswet, de vier AMvB’s op grond van de Omgevingswet4 en de Omgevingsregeling eruitzien, met inbegrip van de invoerings- en aanvullingsregelgeving en andere wijzigingen. Deze versies zijn van belang voor iedereen die zich op de nieuwe regelgeving voorbereidt.

Monitorresultaten

De onderzoeksperiode van deze monitor betrof de maand maart van dit jaar. In de bijlage bij deze brief ga ik in op de belangrijkste resultaten van de monitor en de voortgang van gemeenten, provincies, waterschappen, rijk en het digitale stelsel ten aanzien van de vijf minimale criteria voor inwerkingtreding. De monitorcijfers geven aan dat voortgang wordt geboekt bij het realiseren van de noodzakelijke voorbereidingen voor inwerkingtreding. Het merendeel van de onderzochte overheden verwacht op tijd klaar te zijn. Daarbij geeft ook een deel aan meer inspanningen te moeten leveren dan nu gepland om de beoogde startdatum te halen. Voor het eindresultaat zijn ze niet alleen afhankelijk van de eigen inspanningen, maar ook van de werking van de landelijke voorziening en van de softwareleveranciers die de aansluiting op de landelijke voorziening moeten realiseren.

Uitvoeringsorganisaties

In de Eerste Kamer is aandacht gevraagd voor de mate waarin uitvoeringsinstanties zoals omgevingsdiensten en de rechtspraak klaar zijn voor de uitvoering van de Omgevingswet en is gevraagd om een uitvoeringstoets.

Ik vind het uiterst belangrijk dat alle instanties die straks met de Omgevingswet gaan werken daarop voorbereid zijn. In deze brief ga ik in op de vraag hoe het met deze voorbereiding staat. Ik maak daarbij gebruik van openbare informatie en de implementatiemonitor. Deze monitor loopt sinds het begin van het implementatieprogramma

Rechterlijke macht

Zowel de Raad voor de rechtspraak, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als de Stichting Studiecentrum Rechtspleging (SSR) bereiden zich voor op de komst van de Omgevingswet. Inmiddels zijn zowel voor rechters en medewerkers van de rechtbanken en de Raad van State opleidingen gestart over de Omgevingswet. Vanuit mijn ministerie wordt kennis en expertise ingebracht voor die opleidingen. Het kabinet heeft een budget van € 600.000 vrijgemaakt voor kosten vanwege opleiding van rechters en juridisch ondersteunende medewerkers voor de Omgevingswet. Handreikingen voor nadeelcompensatie, grondeigendom en kostenverhaal zullen na vaststelling ter beschikking worden gesteld aan de Raad voor de rechtspraak en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Met vertegenwoordigers van de rechtspraak wordt regelmatig overlegd over de praktische gevolgen van de komst van de Omgevingswet en het DSO voor de inname en behandeling van beroepszaken.

In het advies over de Invoeringswet Omgevingswet is door de Raad voor de rechtspraak aangegeven dat verwacht wordt dat de Omgevingswet, de aanvullingswetten, de AMvB’s en de Invoeringswet Omgevingswet substantiële werklastgevolgen hebben voor de Rechtspraak. De regering verwacht op de langere termijn geen structurele werklastverzwaring als gevolg van de invoering van de Omgevingswet. In de overgangsperiode verwacht de regering een tijdelijke stijging van het aantal zaken in verband met jurisprudentievorming. De regering onderzoekt samen met de Raad wat een reële inschatting van deze kosten is. In het prijsakkoord met de Raad voor de rechtspraak voor de periode 2020–2022 is voorzien in dekking van deze ingeschatte werklastgevolgen. Vanaf inwerkingtreding van de Omgevingswet zal monitoring van de effecten voor de rechtspraak plaatsvinden. Op die manier kunnen de eventuele extra werklastgevolgen voor de Rechtspraak goed in beeld komen. Wanneer uit de monitoring substantieel extra kosten blijken zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met de betrokken beleidsdepartementen afspraken maken over de verdeling van deze kosten.

Na inwerkingtreding volgt een transitiefase waarin zaken onder oud en nieuw recht naast elkaar worden afgehandeld. De Invoeringswet Omgevingswet voorziet in uitgebreid en gefaseerd overgangsrecht. Dit betekent dat de eerste paar jaar na inwerkingtreding nog oude zaken op basis van het oude recht kunnen worden afgehandeld. We verwachten dus een meer geleidelijke overgang naar zaken onder het nieuwe recht. Bovendien is voor de eerste jaren na inwerkintreding voorzien in financiële dekking van de tijdelijke werklastverzwaring bij de rechtspraak in verband met het feit dat door de komst van de Omgevingswet nog jurisprudentie moet worden gevormd. Ook gaan we monitoren wat de effecten van de invoering van de Omgevingswet op de rechtspraak zijn. Op die manier kunnen de eventuele extra werklastgevolgen voor de rechtspraak goed in beeld komen. Wanneer uit de monitoring substantieel extra kosten blijken zal het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met de betrokken beleidsdepartementen afspraken maken over de verdeling van deze kosten.

Omgevingsdiensten

De voorbereidingen van de Omgevingsdiensten voor de VTH- en adviestaken zijn in volle gang. De voorbereidingsactiviteiten, zoals het inrichten van werkprocessen en het maken van samenwerkingsafspraken, worden in de loop van het jaar verder gebracht en voor de jaarwisseling afgerond. De omgevingsdiensten hebben er vertrouwen in dat ze de op tijd klaar zijn met de voorbereidingen die zij in de eigen organisatie moeten treffen voor de implementatie van de Omgevingswet. Daarnaast is het nodig om met de gemeenten en provincies de samenwerkingsafspraken te oefenen en te testen in de komende maanden om zo met elkaar goed ingeregeld te zijn voor inwerkingtreding. Een goede en sluitende samenwerking tussen de omgevingsdiensten en de gemeenten en provincies is bepalend voor een succesvolle implementatie van de Omgevingswet. Daarvoor zullen de komende maanden stappen moeten worden gezet, waaruit moet blijken of er voldoende garanties zijn voor een verantwoorde inwerkingtreding van de wet. Alle 29 omgevingsdiensten zijn aangemeld voor de STAM-koppeling om vergunningaanvragen te kunnen ontvangen, 25 Omgevingsdiensten zijn ook daadwerkelijk aangesloten.

Afsluitend

Met deze brief heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de Omgevingswet. Het algemene beeld is dat er ontzettend veel werk gedaan is, en we er nog niet helemaal zijn. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de Omgevingswet een goede start moet krijgen waarbij de dienstverlening voor burgers en bedrijven op orde blijft. De feiten zoals we die nu kennen, overtuigen nu nog onvoldoende dat de beoogde startdatum hiervoor voldoende garanties biedt. Het gaat daarbij niet alleen om het afmaken van de werkzaamheden door alle verschillende betrokkenen. Om als ketens te functioneren, moeten alle schakels goed in elkaar grijpen.

De komende tijd zullen we gezamenlijk kijken naar de stand van zaken bij de landelijke voorzieningen, naar de voortgang en planning van de aansluitingen en naar de werkende ketens bij de bevoegd gezagen. Duidelijk moet worden waar zich nog problemen voordoen en er moet gewogen worden welke van de geïdentificeerde tijdelijke alternatieve maatregelen daarvoor kunnen worden ingezet.

De komende maand praat ik hierover door met mijn partners om scherp te krijgen hoe we een zorgvuldige en verantwoorde inwerkingtreding mogelijk maken. Daarbij worden ook andere planningsopties overwogen. Daarbij denk ik nu aan opties als inwerkingtreding op 1 april 2022 en 1 juli 2022.

Het is daarbij van groot belang dat we hier niet te veel tijd voor nemen. Gemeenten, provincies, waterschappen en rijkspartijen hebben behoefte aan definitieve duidelijkheid over de startdatum, om in de uitvoering alle energie en focus vast te houden. Het is ons gezamenlijke streven dit in enkele weken uit te werken en hier in een volgend bestuurlijk overleg over te besluiten. Ik zal u over de uitkomst van dat overleg berichten.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
4

Het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving en het Omgevingsbesluit.

Naar boven