33 118 Omgevingsrecht

Nr. 150 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 juli 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 12 mei 2020 over voorhang Besluit houdende aanpassing van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Kamerstuk 33 118, nr. 143).

De vragen en opmerkingen zijn op 2 juni 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 29 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Ziengs

De griffier van de commissie, Roovers

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

1

De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat er een eerste stap is gezet ter verbetering van brand- en vluchtveiligheid van gebouwen. Daarbij zijn zij benieuwd naar mogelijke verdere aanpassingen naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie toepassing en gelijkwaardigheid bouwvoorschriften (ATGB) als gevolg van de brand in de Grenfell Tower in Londen.

Ik heb u over de uitvoering van het advies van de ATGB geïnformeerd in mijn brief van 16 juni jl.1, waarnaar ik volledigheidshalve verwijs.

2

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het staat met de landelijke inventarisatie naar brandgevaarlijke gevels. De Minister heeft in het debat van 11 februari jl. aangegeven deze in juni naar de Kamer te sturen. Ook vragen deze leden naar de uitvoering van de motie van de leden Beckerman en Koerhuis (Kamerstuk 28 325, nr.207) tijdens ditzelfde debat.

In de hiervoor genoemde brief heb ik u ook geïnformeerd over deze inventarisatie en de uitvoering van de genoemde motie.

3

De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie op de uitgelekte Nijmeegse inventarisatie waaruit is gebleken dat bij twaalf Nijmeegse flats «sprake kan zijn van mogelijk verhoogd risico op een gevaarlijke gevelbrand».2 Deze leden vragen daarbij ook of en hoe de Nijmeegse inventarisatie is uitgelekt vooruitlopend op de landelijke inventarisatie.

Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Nijmegen. De gemeente heeft invulling gegeven aan mijn verzoek (30 november 2018) om gebouwen met mogelijke risicovolle gevels te inventariseren3. Dit heeft er toe geleid dat de gemeente bij 12 gebouwen aan de eigenaren heeft gevraagd om nader onderzoek te laten uitvoeren. Het college van burgemeester en Wethouders van Nijmegen heeft hierover de gemeenteraad geïnformeerd. Het openbaar maken van informatie over de inventarisatie is aan de gemeente Nijmegen en staat los van het landelijke onderzoek dat ik heb uitgevoerd en waarover ik u op 16 juni jl. heb geïnformeerd.

4

De leden van de VVD-fractie lezen dat een woonfunctie op iedere bouwlaag met een verblijfsruimte of met een besloten ruimte waardoor een vluchtroute voert tussen de uitgang van een verblijfsruimte en de uitgang van de woonfunctie een rookmelder moet hebben die voldoet aan EN 14604. De leden van de VVD-fractie vragen zich daarbij af hoeveel gebouwen hierdoor een extra rookmelder moeten hebben ten opzichte van nu. Daarbij vragen zij zich ook af in hoeverre dit te handhaven is. Tot slot op dit punt vragen deze leden af of de implementatiedatum van 1 juli 2022 niet te vroeg is, omdat men dan maar ongeveer een half jaar de tijd heeft.

Informatie hierover is gegeven in het in de toelichting bij het wijzigingsbesluit genoemde onderzoeksrapport «Lastenonderzoek wijzigingen Besluit bouwwerken leefomgeving» (Sira Consulting, 20 februari 2020). Woningen die vanaf 2002 nieuw zijn gebouwd moeten al een rookmelder hebben op grond van het Bouwbesluit 2012. In totaal zijn er in Nederland 6,8 miljoen woningen voor 2002. Sira stelt dat bij een groot deel van deze op initiatief van bewoners al een rookmelder is geplaatst, maar dat onbekend is om hoeveel woningen het gaat. Sira is in haar lastenonderzoek er daarom van uitgegaan dat bij alle 6,8 miljoen bestaande woningen van voor 2002 rookmelders moeten worden geplaatst.

De eis voor bestaande woningen om een rookmelder te hebben kan in tegenstelling tot nieuw- en verbouweisen die op andere onderdelen in dit besluit zien niet vooraf gecontroleerd worden, via een omgevingsvergunning voor het bouwen of een melding. Eigenaren en gebruikers hebben hier zelf een grote verantwoordelijkheid in, net zoals bij andere eisen in de bestaande bouw. Hoe gemeenten hierop gaan toezien kunnen zij zelf beleidsmatig invullen. Het is ook niet de bedoeling dat gemeenten achter elke voordeur in Nederland gaan controleren of er daadwerkelijk een functionerende rookmelder hangt. Dat zou een te grote belasting leggen op de toezicht capaciteit van gemeenten. Gemeenten hebben zelf de mogelijkheid om de keuze te maken of zij in 2022 actief op deze verplichting gaan controleren, bijvoorbeeld door hier tijdens reguliere controles uitdrukkelijk naar te kijken, of door steekproefsgewijs op deze verplichting te gaan controleren. De regering zal actie ondernemen om de naleving van deze nieuwe verplichting verder te bevorderen door een voorlichtingscampagne op te zetten en de naleving van de eis via een representatieve steekproef jaarlijks te monitoren. Daarbij zal ook bezien worden hoe vaak gemeenten handhavend moeten optreden en welke kosten hiermee gemoeid zijn. De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden besproken met de gemeenten en de brandweer. Bij gebleken onvoldoende naleving zal het kabinet in overleg met alle stakeholders bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of de implementatietermijn van 1 jul 2022 voor deze verplichting niet te vroeg is. Voor de volledigheid verwijs ik hier ook naar het antwoord op de vragen van de leden van de fracties van D66 en GroenLinks over de uitgestelde inwerkingtreding van de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Ik ben van mening dat de verlate inwerkingtreding van de Omgevingswet en het Bbl niet van invloed hoeven te zijn op de ingang van de eis voor rookmelders in de bestaande bouw. In verband met dit uitstel werk ik aan een wijziging van het Bouwbesluit die ingevoegd zal worden in dit wijzigingsbesluit. De betreffende onderdelen, waaronder de eis over rookmelders, zullen zo snel mogelijk in 2021 in werking treden. Hierdoor hebben huishoudens voldoende tijd om zich op de nieuwe eis voor te bereiden. In dit kader zal in 2021 een voorlichtingscampagne worden gestart.

5

De leden van de VVD-fractie lezen in de wet dat onder andere woningen, kleine winkels en restaurants nieuwe eisen worden gesteld met betrekking tot de drempels bij de ingangen, de bereikbaarheid van deze ingangen en de trappen. Deze leden zouden graag verder uitgewerkt zien wat de gevolgen zijn voor deze mkb-ondernemers en huishoudens. Daarbij denken zij met name aan de gevolgen in de kosten per maatregel. Ook willen zij weten hoeveel voor hoeveel gebouwen dit geldt en hoeveel gebouwen die niet onder de toegankelijkheidssector vallen.

Er is een regeldruktoets uitgevoerd naar de gevolgen van de nieuwe eisen. Informatie hierover is gegeven in het in de toelichting bij het wijzigingsbesluit genoemde onderzoeksrapport «Lastenonderzoek wijzigingen Besluit bouwwerken leefomgeving» (Sira Consulting, 20 februari 2020). Hieruit blijkt dat er met betrekking tot de aanpassing van de minimumhoogte van drempels voor nieuwe woningen en nieuwe publiekstoegankelijke gebouwen geen financiële gevolgen zijn.

Met betrekking tot de extra eisen voor trappen van nieuwe publiekstoegankelijke gebouwen met bijeenkomstfunctie is het in de huidige situatie gebruikelijk dat trapleuningen van trappen van nieuwe publiekstoegankelijke niet eerder aflopen dan de trap. Voor die wijziging worden geen financiële effecten verwacht. In veel situaties worden bij de nieuwbouw van publiekstoegankelijke gebouwen met bijeenkomstfunctie de trapleuningen niet dubbelzijdig geplaatst. De toegenomen lasten voor deze wijziging worden in de regeldruktoets voor bedrijven beraamd op circa € 3,4 miljoen per jaar. 4

In de huidige situatie worden markeringen vaak nog niet geplaatst op trappen in publiekstoegankelijke gebouwen met bijeenkomstfunctie. Door de wijziging nemen structurele lasten voor bedrijven toe met € 1,4 miljoen per jaar.5

Bij nieuwe gebouwen moet het pad of de weg van het openbaar gebied naar de deur toegankelijk zijn. In de huidige situatie is deze eis alleen van toepassing op publiek toegankelijke gebouwen. Ook bij andere gebouwen wordt nu al bij nieuwbouw rekening gehouden dat het pad of de weg van het openbaar gebied naar de deur toegankelijk is. Er worden daarom geen aanvullende lasten verwacht.

6

De leden van de VVD-fractie lezen in het besluit dat de milieuprestatie-eis voor woningen wordt aangescherpt van 1 naar 0,8. Zij zijn van mening dat de effecten hiervan op de kosten worden onderschat. Zo weten wij6 dat 10% van de nieuwbouw door deze verzwaring geraakt wordt. Deze leden zouden daar graag een reflectie op zien door de Minister. De leden van de VVD-fractie lezen ook dat het doel is om de milieuprestatie-eis tot 2030 stapsgewijs scherper te stellen en uiterlijk in 2030 te halveren. Daarbij wordt aangegeven dat de uitwerking hiervan in 2020 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De leden van de VVD-fractie concluderen daarmee dat de aanscherping in dit besluit het startschot voor deze halvering is en zien in het besluit geen afstemming met de sector voor wat betreft deze halvering. Daarom zouden de leden van de VVD-fractie graag zien dat er met de gehele sector (van Bouwend Nederland tot Vereniging Eigen Huis) wordt afgestemd over een eventuele halvering en daarbij ook de gevolgen hiervan voor de bouwkosten en nieuwbouwprijs in kaart worden gebracht, voordat besloten wordt met deze aanscherping te beginnen.

Ik onderschrijf de mening van de leden van de VVD-fractie dat een deel van de nieuwbouw door deze maatregel zal worden geraakt, maar concludeer op basis van onderzoek naar de lasteneffecten dat dit niet zal leiden tot kostenverhoging.

Als voorbereiding op mijn voorstel voor de verzwaring van de milieuprestatie-eis voor woningen naar 0,8 heb ik onderzoek laten doen naar de lasteneffecten.7 In de nota van toelichting bij het onderhavige besluit heb ik de conclusies van dat onderzoek opgenomen. De conclusie van het onderzoek is dat de extra kosten van deze maatregel niet zullen leiden tot een merkbare kostenverhoging in de bouw. De onderzoekers onderscheiden wel projecten die mogelijk de grenswaarde voor de milieuprestatie niet halen, als in die projecten bij het ontwerp en bouwproces geen zorgvuldige aandacht aan de milieuprestatie wordt besteed. De onderzoekers verwachten dat dergelijke projecten zonder extra kosten aan de voorgestelde milieuprestatie-eis kunnen voldoen als die aandacht wel wordt gegeven.

Net als de leden van de VVD-fractie zie ik het voorliggende voorstel voor de verzwaring van de milieuprestatie-eis als het startschot voor een stapsgewijze halvering van de milieuprestatie-eis uiterlijk 2030. Ik heb voor het voorliggende voorstel voor verzwaring van de milieuprestatie-eis voor woningen naar 0,8, de eerste stap, advies ingewonnen bij het Overleg Platform Bouwregelgeving (OPB). Hierin is de bouwsector breed vertegenwoordigd. Het OPB heeft hierover een positief advies gegeven. Daarnaast heeft het OPB geadviseerd om voor volgende stappen te onderzoeken wat de effecten zijn van de eis op andere belangen, zoals onder meer de ontwerpvrijheid en ruimtelijke kwaliteit, brandveiligheid en energiezuinigheid. Dit advies neem ik over. Het OPB zal ook bij de te nemen vervolgstappen om advies worden gevraagd. Elke vervolgstap zal via een wijziging van de bouwregelgeving aan de Tweede Kamer worden voorgelegd.

7

De leden van de VVD-fractie lezen dat een vloer waarvan de vloerafscheiding direct is gelegen naast een pad of strook bedoeld voor langzaam verkeer, een vloerafscheiding met een hoogte van ten minste 1,3 m, gemeten vanaf de vloer moet hebben. Zij vragen zich daarbij af hoeveel balustrades hierdoor verhoogd moeten worden en wat daar de verwachte kosten van zijn.

De verplichting voor het aanbrengen van een afscheiding met een hoogte van tenminste 1,3 meter gaat gelden voor nieuw te bouwen bouwwerken, of te verbouwen bouwwerken, die bedoeld zijn voor langzaam verkeer. Bestaande bouwwerken zoals bruggen of viaducten waar fietsers overheen gaan, moeten aan deze eis gaan voldoen op het moment wanneer het betreffende onderdeel (de afscheiding) in het kader van bijvoorbeeld groot onderhoud verbouwd wordt. De werkzaamheden en dus de kosten treden dus niet op een zelfstandig moment in de tijd op.

De nieuwe eisen leiden naar verwachting alleen tot hogere kosten door het toegenomen materiaal gebruik. De precieze toegenomen kosten zijn dus afhankelijk van het materiaal dat wordt toegepast voor de afscheiding, bijvoorbeeld staal of hardhout, en het verschil in hoogte met de oude afscheiding. In het lastenonderzoek voor deze wijziging is door SIRA consulting berekend dat er per jaar door Rijkswaterstaat 10 tot 15 bruggen die onder de regels zullen vallen verbouwd worden, en naar schatting 10 tot 20 bruggen door gemeenten en provincies. De bestuurlijke lasten nemen hierdoor tussen de minimaal € 420.000 en maximaal € 2,1 miljoen toe voor nieuw te bouwen en te verbouwen bruggen.8

8

De leden van de VVD-fractie vragen ook hoe de Minister het mechanisme voor zich ziet waarbij de toegangsdeur van een woonfunctie zelfsluitend is bij brand in een woongebouw waarin de woonfunctie gelegen is.

De betreffende eis aan het zelfsluitend zijn van toegangsdeuren bij brand is functioneel omschreven. Het is aan een opdrachtgever of bouwer een keuze te maken voor een specifieke oplossing of mechanisme. Men kan aan de eis voldoen door het toepassen van zogenaamde vrijloopdrangers. Deze worden alleen geactiveerd bij brand. Er zijn hierbij verschillende mogelijkheden. De vrijloopdranger kan worden geactiveerd door een rookmelder in de woning, door een rookmelder in de gemeenschappelijke verkeersruimten of door een rookmelder die geïntegreerd is in de dranger.

9

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie hoe het binnendringen van rook wordt voorkomen bij een lift die bruikbaar blijft bij brand.

Ter bescherming van de lift tegen binnendringende rook is in het conceptwijzigingsbesluit een nieuw artikel 4.77a toegevoegd dat regelt dat er voor iedere lifttoegang een rookwerend voorportaal aanwezig moet zijn.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

1

De leden van de CDA-fractie lezen dat de posities van de veiligheidscoördinator en de kwaliteitsborger anders beschreven worden dan aanvankelijk de bedoeling was. Graag zien zij aan de hand van enkele casussen beschreven hoe kwaliteitsborger en veiligheidscoördinator zich tot elkaar verhouden. Kan daarbij aangegeven worden wie waarvoor exact verantwoordelijk is, wie doorzettingsmacht heeft en wie aansprakelijk is voor welke onderdelen, zo vragen zij.

Zoals in de nota van toelichting is aangegeven is de veiligheidscoördinator (in de uitvoeringsfase) in dienst van de opdrachtnemer (aannemer). De veiligheidscoördinator coördineert de veiligheidswerkzaamheden op naam van de opdrachtnemer. De taak van de kwaliteitsborger dient uitgevoerd te worden door een onafhankelijk persoon die geen ondergeschikte van de opdrachtnemer is, en die niet betrokken is bij ontwerp, advisering, productie, levering, installatie, bouw of inkoop van (onderdelen van) het bouwproject waarop de kwaliteitsborging betrekking heeft. De kwaliteitsborger in de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) controleert of het bouwwerk aan de bouwtechnische voorschriften voldoet die gesteld zijn in de hoofdstukken 4 en 5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Zo bewaakt hij onder andere dat het te realiseren bouwwerk voldoet aan de eisen voor brandveiligheid en constructieve veiligheid. De kwaliteitsborger gaat niet over en controleert niet op de veiligheid in de omgeving van de bouw- en sloopwerkzaamheden en de daarover gestelde regels in hoofdstuk 7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, en gaat niet over de veiligheid binnen de bouwplaats, dat valt onder het Arbeidsomstandighedenbesluit. Voor verdere informatie over de taken en bevoegdheden van de kwaliteitsborger verwijs ik u naar de uitwerking hiervan in het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen. De inhoud van dat besluit wordt niet geraakt door de wijzigingen in het hier voorliggende besluit.

Casus

Een bestaand kantoorgebouw in de binnenstad wordt gerenoveerd en verbouwd. Het (drukke) verkeersgebied grenst vrijwel direct aan het gebouw. De veiligheid van de directe omgeving is dus een issue en blijkens de risicomatrix is een veiligheidscoördinator directe omgeving nodig en moet een veiligheidsplan worden opgesteld.

  • De veiligheidscoördinator zorgt dat dit veiligheidsplan er komt en dat het wordt bijgehouden, wanneer omstandigheden of het plan wijzigen, dat over alle maatregelen waarvoor afspraken met derden nodig zijn (bijvoorbeeld een OV-bedrijf dat tijdelijk een halte moet verplaatsen), dat die afspraken er zijn en worden nagekomen. Als deze derden de instructies van de veiligheidscoördinator niet opvolgen dan dient de veiligheidscoördinator directe omgeving de opdrachtgever/hoofdaannemer te adviseren in te grijpen en zo nodig de bouw/sloop stil te laten leggen totdat veiligheid weer gegarandeerd kan worden.

  • De kwaliteitsborger toetst het ontwerp en controleert tijdens de uitvoering of wordt voldaan aan de bouwtechnische voorschriften. Voor de veiligheid van het bouwwerk gaat het erom dat na oplevering de gebruiker erop mag vertrouwen een veilig gebouw te hebben.

Schema veiligheidscoördinator directe omgeving (Bbl) ten opzichte van kwaliteitsborger (Wkb)
 

Veiligheidscoördinator (Vc)

Kwaliteitsborger (Kb)

scope

veiligheid directe omgeving tijdens de bouw of sloop (afdeling 7.1 Bbl).

bouwtechnische voorschriften, waaronder constructieve veiligheid, brandveiligheid en duurzaamheid (hst. 4 en 5 Bbl).

taak

zorgt dat wordt voldaan aan de veiligheid in de directe omgeving van de bouwplaats, zie artikel 7.5b Bbl

controleert tijdens de bouw en het gerede bouwwerk en kijkt of wordt voldaan aan de bouwtechnische voorschriften, hst. 4 en 5 Bbl

arbeidsrelatie

ondergeschikte van de aannemer

onafhankelijk persoon die geen ondergeschikte is van de aannemer of initiatiefnemer, en die niet betrokken is bij ontwerp, advisering, productie, levering, installatie, bouw of inkoop van (onderdelen van) het bouwproject waarop de kwaliteitsborging betrekking

preventief toetsen

De gemeente kan vooraf toetsen.

De gemeente toetst het bouwplan niet vooraf. De Kb controleert het bouwplan en doet controle tijdens de bouw en op het gerede bouwwerk.

Toezicht en handhaving

gemeente kan vanuit haar eigen rol ook tot handhaving overgaan. Zij kan dit doen op eigen initiatief of na signalen van derden.

Toezicht en handhaving richt zich tot de normadressaat (artikel 7.3 Bbl), de opdrachtgever en de aannemer. Zij moeten zorgen dat wordt voldaan aan de veiligheidsvoorschriften van het Bbl.

gemeente mag een gerechtvaardigd vertrouwen hebben dat het gerede bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften.

gemeente kan vanuit haar eigen rol ook tot handhaving overgaan. Zij kan dit doen op eigen initiatief of na signalen van derden.

Toezicht en handhaving richt zich tot de normadressaat (art. 4.3 of 5.3) degene die het bouwwerk (verbouwt) of dit laat doen.

doorzettingsmacht

veiligheid in geding:

– Vc spreekt partijen hierop aan. Worden zijn aanwijzingen niet opgevolgd dan rapporteert hij aan de aannemer.

– De aannemer is uiteindelijk verantwoordelijk en zal moeten optreden.

– De gemeente kan handhaven als niet aan de inhoudelijke eisen van het Bbl wordt voldaan.

wordt niet voldaan aan de bouwtechnische voorschriften:

– de Kb informeert alle bij de bouw betrokken partijen onverwijld opdat zij maatregelen kunnen treffen.

– het bevoegd gezag wordt geïnformeerd als niet of niet meer kan worden voldaan aan de bouwtechnische voorschriften en de Kb het gerede bouwwerk niet goedkeurt. De Kb kan geen verklaring afgeven dat naar zijn oordeel voldaan is aan deze voorschriften. Als er geen verklaring van de Kb is afgegeven mag de gemeenten de ingebruikname van het bouwwerk weigeren.

aansprakelijkheid

Als er schade (ook letsel) ontstaat doordat de veiligheid niet in acht genomen is, kan degenen die schade lijdt de veroorzaker daarop aanspreken.

De aannemer draagt in principe tijdens de bouw het risico voor het bouwwerk (contract), tenzij hij fouten in de opdracht heeft gemeld aan de opdrachtgever. Aannemer is ook niet aansprakelijk voor gebreken die hem niet toegerekend kunnen worden. Dat zijn bijvoorbeeld gebreken in het ontwerp die hij (redelijkerwijs) niet kon zien en dus ook niet gemeld kan hebben.

Na de oplevering van het bouwwerk is de aannemer voor alle gebreken die optreden aansprakelijk, tenzij dit niet aan zijn schuld te wijten is.

– Als er schade (ook letsel) ontstaat doordat de technische eisen niet in acht genomen zijn, kan degene de schade lijdt de veroorzaker daarop aanspreken.

2

De leden van de CDA-fractie vragen of de verplichting tot het treffen van energiebesparende maatregelen in een gebouw, als die maatregelen zich binnen vijf jaar terugverdienen (artikel 3.84 van het Bbl) ook handhaafbaar is. Zij wijzen op het recente rapport van de Rekenkamercommissie van de gemeenten Wassenaar, Voorschoten, Oegstgeest en Leidschendam-Voorburg9. Uit dat rapport blijkt dat nu reeds energiebesparing wettelijk verplicht is voor veel bedrijven en instellingen, maar dat deze verplichting niet gehandhaafd wordt in de gemeenten.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de handhaafbaarheid van de verplichting tot het treffen van energiebesparende maatregelen. De wijziging in onderhavig besluit betreft uitsluitend de technische omzetting van de informatieplicht en de rekenmethodiek die in 2019 zijn toegevoegd aan de bestaande verplichting tot het treffen van energiebesparende maatregelen (Stb. 2019, nr. 167 en Stcrt. 2019, nr. 38941). Er is aldus geen sprake van een nieuwe wettelijke plicht tot het treffen van energiebesparende maatregelen in gebouwen. Voor een reactie op de conclusies van het rapport van de Rekenkamercommissie van de gemeenten Wassenaar, Voorschoten, Oegstgeest en Leidschendam-Voorburg verwijs ik naar het antwoord op de vragen van het lid Van der Lee van 5 juni j.l. (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3041).

3

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de constructieve veiligheid nu geborgd gaat worden. Constructieve veiligheid is immers een bepalende factoren bij indeling in gevolgklassen in het kader van de Wet Kwaliteitsborging (Wkb). Klopt het dat de Wkb start met eenvoudige bouwwerken waar de gevolgen van het falen van de constructie beperkt zijn en dat constructieve veiligheid de komende jaren op grond van die wet amper aan de orde zal komen, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie menen dat het Bbl voorschriften zou moeten bevatten waar risicogestuurd rekening mee gehouden moet worden. Deze leden vragen waarom de constructieve veiligheid dan niet expliciet wordt benoemd.

Deze leden vinden het van belang dat constructieve veiligheid tijdig en goed geborgd is omdat juist die bouwwerken waar de afgelopen jaren problemen zijn ontstaan – parkeergarages, stadions, gebouwen met breedplaatvloeren – deze extra duidelijkheid nodig hebben.

In het Bbl (en nu het Bouwbesluit 2012) staan alle eisen waaraan bouwwerken moeten voldoen met betrekking tot constructieve veiligheid. De voorliggende conceptwijziging van het Bbl brengt hierin geen wijzigingen aan. Bij nieuw- en verbouw dient de bouwer hieraan te voldoen. Borging van de bouwkwaliteit, waaronder de constructieve veiligheid, is geregeld in de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (Wkb). De Wkb gaat uit van een risico gestuurde aanpak van de kwaliteitsborging. Het klopt dat constructieve veiligheid een bepalende factor is geweest bij de indeling in gevolgklassen in het kader van de Wkb en ook dat de Wkb start met eenvoudige bouwwerken (gevolgklasse 1) waar de gevolgen van het falen van de constructie beperkt zijn. Als er voldoende positieve ervaring is opgedaan met gevolgklasse 1, kunnen gevolgklassen 2 en 3 ook onder het stelsel worden gebracht. De kwaliteitsborging ziet op alle bouwtechnische voorschriften waaronder de constructieve veiligheid van bouwwerken te beginnen met gevolgklasse 1. De kwaliteitsborging onder de Wkb zal worden uitgevoerd door een deskundige en onafhankelijke kwaliteitsborger. Ook zijn verschillende partijen, waaronder het Rijksvastgoedbedrijf, inmiddels zelf gestart met proefprojecten voor de gevolgklassen 2 en 3. De borging van de constructieve veiligheid maakt een belangrijk onderdeel uit van deze proefprojecten.

4

De leden van de CDA-fractie vinden het jammer dat de vraag wie nu uiteindelijk verantwoordelijk is voor de kwaliteit van een bouwwerk, een versnipperd beeld geeft.

De kwaliteitsborger, de gemeenten, de veiligheidscoördinator directe omgeving, de Inspectie SZW, zij spelen allen een rol. Heldere ondubbelzinnige duidelijkheid is voor partijen dringend gewenst, zo menen deze leden.

De leden van de CDA-fractie weten de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) op verschillende bouwongelukken rapporten heeft uitgebracht. Graag zien deze leden alle adviezen van de OvV schematisch weergegeven met daarbij aangegeven hoe de adviezen zijn opgevolgd voor zover het wettelijke maatregelen zijn.

• Rapport OvV: hijsongeval Alphen aan de Rijn, 2016

In aanbeveling 2 van dit rapport wordt gevraagd samen met de bouwsector te bewerkstelligen, dat opdrachtgevers in de overeenkomsten die zij sluiten met de partijen die deelnemen aan het project, één centrale partij aan te wijzen die verantwoordelijkheid draagt voor een systematisch proces van risicobeheersing voor het gehele bouwproces, met inbegrip van de omgevingsveiligheid. Verder dienen de risicoverantwoordelijkheid en samenwerkingsverplichtingen helder en coherent te worden geregeld in de algemene voorwaarden bij overeenkomsten die de opdrachtgever en de partijen die deelnemen aan een bouwproject met elkaar sluiten.

In reactie op deze aanbeveling heb ik in mijn brief van 3 september 2018 aan uw Kamer10 aangegeven dat het Instituut voor Bouwrecht (IBR) in opdracht van mij met een begeleidingscommissie is nagegaan hoe de standaardbepalingen in de DNR 2011, UAV 2012 en UAV-gc 2005 kunnen worden aangepast. Aan de hand van de «Handleiding stappenplan Veiligheid & Gezondheid (V&G) voor opdrachtgevers zijn in het rapport11 voorstellen geformuleerd voor de UAV 201212 en suggesties gedaan voor wijzigingen in de UAV-cg 2005 en DNR 2011. Door het bouwbedrijfsleven in de begeleidingscommissie is gepleit om niet te volstaan met privaatrechtelijke maatregelen, maar ook publiekrechtelijk een centrale partij voor de omgevingsveiligheid voor te schrijven in de bouwregelgeving. Ik heb uw Kamer daarop toegezegd de bouwregelgeving aan te passen door een centrale partij voor de omgevingsveiligheid aan te wijzen in lijn met de arbeidsveiligheid. Met het voorliggende besluit geeft ik hieraan invulling.

In aanbeveling 4 van dit rapport wordt gevraagd in het Bouwbesluit een risico gestuurd afwegingskader te verankeren dat bepaalt onder welke omstandigheden een bouwveiligheidsplan als voorwaarde voor de verlening van een omgevingsvergunning geboden is.

In reactie op deze aanbeveling is in overleg met gemeenten duidelijk geworden dat een afwegingskader bij de beoordeling van omgevingsveiligheid gewenst is. De VBWTN heeft daarom zelf al het initiatief genomen om een document voor de beoordeling van de omgevingsveiligheid op te stellen: de risicomatirix. In de Omgevingsregeling zal ik de (aangepaste) risicomatrix vaststellen, die bij het onderhavige besluit is voorgehangen. Als uit deze matrix volgt dat een veiligheidscoördinator en veiligheidsplan nodig zijn, dienen deze bij de vergunning voor het bouwen en de sloopmelding te worden aangeleverd.

• Rapport OvV: Rijnstraat «Hijsen in het hart van de stad: risico’s beter beheersen», 2017

In de aanbevelingen 2 en 3 wordt gevraagd, in samenwerking met de bouwsector, het inzicht in de omvang en aard van bouwrisico’s voor de omgeving van een bouwplaats te verbeteren. Gebruik de resultaten die hieruit voortkomen om een veiligheidsniveau vast te stellen voor de omgeving van bouwplaatsen.

In reactie op deze aanbevelingen deel ik u mede dat de resultaten van het onderzoek naar de veiligheidsafstanden13 zijn vastgelegd in de richtlijn bouw- en sloopveiligheid, die door de VBWTN14 is opgesteld. De veiligheidsafstanden rondom bouw- en sloopplaatsen zijn opgenomen in de wijziging Bouwbesluit 201215 die op 1 juli 2020 in werking treedt.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

1

De leden van de D66-fractie constateren dat de aanpassing van het Bbl vanwege de samenhang met de Omgevingswet wordt uitgesteld. Deze leden vragen in hoeverre het mogelijk is om de nieuwe toegankelijkheidseisen per 1 januari 2021 op te nemen in het Bouwbesluit, om zo sneller over te kunnen gaan op implementatie die voor personen met een handicap van belang is?

Het uitstel van de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving zorgt er inderdaad voor dat gewenste aanpassingen in de bouwregelgeving ook uitgesteld worden. Dat is wat mij betreft een ongewenst effect van het om andere redenen gekozen uitstel van de Omgevingswet. Daarom ben ik voornemens diverse in het voorliggende besluit opgenomen wijzigingen, maar ook enkele brandveiligheidseisen die al eerder in het Bbl zijn opgenomen, nog onder het huidig recht in het Bouwbesluit 2012, op te nemen. Het gaat hierbij om de in dit besluit opgenomen wijzigingen rond brand- en vluchtveiligheid, toegankelijkheid, leuningen op fietsbruggen, de milieuprestatie en bouwwerken met een waterkerende functie. Daarnaast wil ik de reeds in het Bbl gepubliceerde rookdoorgangseisen eveneens alsnog in het Bouwbesluit opnemen. Deze eisen zijn namelijk nodig om de in dit voorliggende wijzigingsbesluit opgenomen eisen voor woningtoegangsdeuren en liften goed te kunnen toepassen.

Deze aanpassingen van het Bouwbesluit zullen inhoudelijk gelijk zijn aan de in het voorliggende wijzigingsbesluit opgenomen eisen. Deze wijziging van het Bouwbesluit zal worden toegevoegd aan het voorliggende besluit. Ik streef er naar deze wijziging zo snel mogelijk in 2021 in werking te laten treden.

De wijzigingen rond de coördinator veiligheid kunnen niet eerder in werking treden via het Bouwbesluit 2012 omdat de Woningwet in tegenstelling tot de Omgevingswet hiervoor onvoldoende grondslag biedt.

2

De leden van de D66-fractie lezen dat er met voorliggend voorstel een coördinator omgevingsveiligheid in de bouwregelgeving wordt opgenomen. Deze leden vragen waar de overeenkomsten en verschillen zitten tussen enerzijds deze coördinator omgevingsveiligheid en het bestaande toezicht op arbeidsomstandigheden op de bouwplaats? Daarnaast vragen zij in hoeverre het mogelijk is om de rol van coördinator omgevingsveiligheid en de rol van kwaliteitsborger zoals beschreven in het Besluit Kwaliteitsborging bouwen te combineren?

Het Arbeidsomstandighedenbesluit kent een Veiligheids- en Gezondheids(V&G)coördinator, het Besluit bouwwerken leefomgeving een veiligheidscoördinator directe omgeving. Beide coördinatoren behartigen de veiligheid en de gezondheid. Zij hebben in de uitvoeringsfase tot taak om namens de aannemer te bewerkstelligen dat de maatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid op doeltreffende wijze worden toegepast en doeltreffende maatregelen worden genomen indien daar naar zijn oordeel niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze uitvoering aan wordt gegeven. Ook moeten beide coördinatoren ervoor zorgen dat het veiligheidsplan/ veiligheids- en gezondheidsplan wordt aangepast indien de voortgang van het bouwwerk of de onderdelen daarvan daartoe aanleiding geven. Net zoals voor de V&G-coördinator volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit geldt, krijgt de veiligheidscoördinator directe omgeving in het Bbl geen publiekrechtelijke bevoegdheden. Als hij zijn taak niet kan uitvoeren omdat zijn instructies niet correct of niet worden opgevolgd door onderaannemers/nevenaannemers, gaat hij uiteindelijk terug naar degene die hem heeft aangesteld (de uitvoerende partij/hoofdaannemer).

Het verschil is dat de taak van de veiligheidscoördinator directe omgeving ziet op de veiligheid en gezondheid van een ieder in de directe omgeving van de bouw- of sloopwerkzaamheden. Het Arbeidsomstandighedenbesluit ziet op de coördinatie van maatregelen die toezien op de veiligheid en gezondheid op de bouw- of sloopplaats van werkenden. De rol van veiligheidscoördinator directe omgeving en die van V&G-coördinator zijn goed te combineren en kan door dezelfde functionaris worden ingevuld (dat wordt zelfs aangeraden en dan kun je ook het veiligheidsplan voor de directe omgeving en het V&G-plan voor de bouwplaats integreren).

De taak van de veiligheidscoördinator is niet verenigbaar met die van de kwaliteitsborger. De taak van de kwaliteitsborger dient uitgevoerd te worden door een onafhankelijk persoon die geen ondergeschikte van de opdrachtnemer is, en die niet betrokken is bij ontwerp, advisering, productie, levering, installatie, bouw of inkoop van (onderdelen van) het bouwproject waarop de kwaliteitsborging betrekking heeft.

Schema overeenkomsten en verschillen coördinatoren arbobesluit en Bbl
 

Arbeidsomstandighedenbesluit

V&G coördinator

Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)

Veiligheidscoördinator directe omgeving

scope

Veiligheid en gezondheid

Veiligheid en gezondheid

plaats

Bouw- en sloopplaats

Directe omgeving bouw en sloopwerkzaamheden

Wie moeten worden beschermd

Alle werknemers/zzp-ers

op de bouwplaats

Iedereen in de directe omgeving van de bouw- en sloopplaats (dus niet daarbinnen), met name in het aangrenzende verkeersgebied en in/op belendende percelen.

wanneer

ontwerp en uitvoeringsfase van de bouw

uitvoeringsfase van de bouw1

In dienst van

Ontwerpfase: opdrachtgever

Uitvoeringsfase: uitvoerende partij/hoofdaannemer

Ontwerpfase:1

Uitvoeringsfase: hoofdaannemer

Verantwoordelijk

Ontwerpfase: opdrachtgever

Uitvoeringsfase: uitvoerende partij/hoofdaannemer

V&G coördinator heeft geen publiekrechtelijke bevoegdheden om op te treden tegen onderaannemers/nevenaannemers (werkgevers of zzpers). Als zijn instructies niet correct of niet worden opgevolgd door onderaannemers/nevenaannemers, gaat hij uiteindelijk terug naar degene die hem heeft aangesteld en die moet optreden

Ontwerpfase:1

uitvoeringsfase: hoofdaannemer.

Veiligheidscoördinator heeft geen publiekrechtelijke bevoegdheden om op te treden tegen onderaannemers/nevenaannemers (werkgevers of zzpers) of derden. Als zijn instructies niet correct of niet worden opgevolgd door onderaannemers/nevenaannemers of derden, gaat hij terug naar degene die hem heeft aangesteld en die moet optreden

toezichthouder

SZW-inspectie

gemeente

X Noot
1

Het Besluit bouwwerken leefomgeving ziet op de uitvoeringsfase van de bouw. Voor regels met betrekking tot de ontwerpfase is in dit besluit geen grondslag. In de nota van toelichting is aangegeven dat het wenselijk is dat de opdrachtgever in de ontwerpfase voor de veiligheid van de directe omgeving eigenlijk hetzelfde moet (laten) doen als voor bouwplaatsveiligheid.

4

De leden van de D66-fractie constateren dat de veiligheidscoördinator kijkt naar aspecten als geluidshinder, trillinghinder en stofhinder. Deze leden vragen of er ook naar andere aspecten wordt gekeken die milieu en gezondheidsschade kunnen veroorzaken zoals bijvoorbeeld het vrijkomen van schadelijke stoffen?

Het coördineren van bouw- en sloopwerkzaamheden in het Besluit bouwwerken leefomgeving die geluidshinder, trillinghinder en stofhinder veroorzaken, geschiedt vanuit het oogpunt van veiligheid maar kunnen ook gezondheidsaspecten betreffen. Het gaat hier dan om gezondheidsschade die door de bouw- en sloopwerkzaamheden in de directe omgeving ontstaan. Gezondheidsschade op de bouw- of sloopterrein ontstaan bij het werkzame personeel valt onder de Arbeidsomstandighedenwet.

5

De leden van de D66-fractie constateren dat er op basis van één onderzoek het installeren van een rookmelder verplicht wordt. Ondanks dat deze leden veiligheid in woningen van groot belang vinden, vragen zij in hoeverre deze verplichting opweegt tegen het te bereiken doel, en vragen de Minister hierop te reflecteren.

Het installeren van rookmelders bij bestaande woningen wordt niet verplicht op basis van alleen één onderzoek. In de toelichting bij het wijzigingsbesluit wordt vooral gerefereerd aan het onderzoek van TNO16 om de mogelijke reductie van het aantal dodelijke slachtoffers te kwantificeren. Belangrijker voor de keuze om rookmelders te verplichten is dat Brandweer Nederland al in 2015 hiervoor heeft gepleit17. Ook het Instituut Fysieke Veiligheid is hier een voorstander van18. Uit het jaaroverzicht fatale woningbranden 201919 blijkt dat bij 12 van de 21 fatale woningbranden geen rookmelder aanwezig was. Ook in sommige andere landen is er een verplichting. Recent is dit in België doorgevoerd20.

6

De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of er meer onderzoeken zijn met betrekking tot het aantal slachtoffers dat met de voorgenomen verplichting kan worden voorkomen? In aanvulling daarop zouden deze leden graag weten of er alternatieven voor de gekozen maatregel zijn overwogen, en op welke manier de effecten van de maatregel worden gemonitord?

Voor zover mij bekend zijn er geen andere onderzoeken bekend, waarin de reductie van het aantal slachtoffers door de verplichting van rookmelders is gekwantificeerd. Eerder is vanuit de rijksoverheid, als alternatief, ingezet op vrijwillige plaatsing van rookmelders in woningen. Om te bereiken dat uiteindelijke alle bestaande woningen een rookmelder hebben, is gekozen voor een verplichting. Een verplichting geeft meer druk op woningeigenaren om een rookmelder te plaatsen. Gemeenten en brandweer krijgen hiermee ook een handhavingsgrondslag richting eigenaren die geen rookmelder hebben.

Zoals hiervoor gemeld wordt door het IFV jaarlijks het aantal fatale woningbranden bijgehouden waarbij ook de aanwezigheid van rookmelders wordt beschouwd. Na invoering van de nieuwe wettelijke eis zal het kabinet via een representatieve steekproef jaarlijks monitoren of en hoe deze verplichting wordt nageleefd.

7

Daarnaast vragen deze leden, met het oog op de verlate inwerkingtreding van het Bbl, in hoeverre huishoudens met een verplichtstellingsdatum vanaf 1 juli 2022 voldoende tijd hebben om aan deze verplichting te voldoen?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord gegeven op de vraag van de leden van de VVD-fractie.

8

Voorts vragen deze leden waarom er in de regelgeving geen duidelijkheid is geschept omtrent de drager van de gebruikskosten van de melders in het geval van huurders?

Het past niet in de systematiek van de bouwregelgeving om deze privaatrechtelijke verantwoordelijkheidsverdeling te regelen. De verplichtingen in de bouwregelgeving zijn gericht aan de normadressaat in artikel 3.3 van het Bbl, en zijn in een verhuursituatie een gedeelde verantwoordelijkheid van de verhuurder en de huurder.

Zie voor meer uitweiding hierover ook de beantwoording op de vragen uit de consultatiereacties in paragraaf 11.4.2 Brandveiligheid, van het algemeen deel van de toelichting bij het wetsvoorstel.

De gebruiks- (of onderhouds)kosten bestaan bij rookmelders uit het periodiek controleren van de rookmelders en zo nodig vervangen van de batterijen.

In lopende huurovereenkomsten op 1 juli 2022 zal niet in alle gevallen zijn voorzien in een afspraak over het controleren van rookmelders en het zo nodig vervangen van batterijen van rookmelders. Het ligt op grond van de gedeelde verantwoordelijkheid voor eigenaren en gebruikers in de bestaande bouw en de zorgplicht in artikel 2.6 van het Bbl in de rede dat in die gevallen de huurder, als gebruiker van de woning, de rookmelders periodiek controleert en de batterijen vervangt. Voor huurovereenkomsten die worden afgesloten na 1 juli 2022 geldt dat afspraken kunnen worden gemaakt over de onderhoudsverplichtingen.

9

De leden van de D66-fractie vragen waarom er een verplichtend karakter wordt opgelegd voor het installeren van een melder per etage waarbij vervolgens geen voorwaarden op de handhaving worden vormgegeven?

Voor alle huidige Bouwbesluitvoorschriften zijn door de regering geen voorwaarden op de handhaving vormgegeven. Toezicht en handhaving van de Bouwbesluitvoorschriften ligt bij gemeenten. Gemeenten hebben bij de invulling hiervan beleidsvrijheid. In de toelichting bij het wijzigingsbesluit is in paragraaf 9. Toezicht en handhaving ingegaan op het toezicht door gemeenten. Volledigheidshalve verwijs ik hiernaar. Toezicht en handhaving door gemeenten is mogelijk, maar belangrijk is ook dat ik ook zelf actie onderneem om de naleving van deze nieuwe verplichting te bevorderen. In overleg met gemeenten en brandweer zal het Ministerie van BZK hiervoor in de tweede helft van 2021 een voorlichtingscampagne opzetten. Deze zal niet alleen over de verplichting voor rookmelders gaan, maar vooral aandacht besteden aan waar en op welke wijze de melders het beste aangebracht en onderhouden kunnen worden. Hiermee ontstaat de noodzakelijke bewustwording dat deze nieuwe wettelijke verplichting vanaf 1 juli 2022 dient te worden nageleefd. Het kabinet verwacht dat het effect van deze aankondiging zal leiden tot een gedragsverandering bij die mensen die thans nog niet zelf al -zonder een wettelijke verplichting- rookmelders in hun woning hebben opgehangen.

Na invoering van de nieuwe wettelijke eis zal het kabinet via een representatieve steekproef jaarlijks monitoren of en hoe deze verplichting wordt nageleefd. Daarbij zal ook bezien worden hoe vaak gemeenten handhavend moeten optreden en welke kosten hiermee gemoeid zijn. De uitkomsten van dit onderzoek zullen worden besproken met de gemeenten en de brandweer. Bij gebleken onvoldoende naleving zal het kabinet in overleg met alle stakeholders bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn.

10

Deze leden vernemen tot slot op dit onderdeel graag wat de gevolgen zijn voor bewoners in het voorliggende voorstel wanneer zij brandschade hebben, zonder deze rookmelders te hebben geïnstalleerd?

De brandveiligheidsvoorschriften in het Bouwbesluit beogen het voorkomen van slachtoffers en niet het voorkomen of beperken van schade. Dit geldt ook voor de rookmelders. Doel van de rookmelders is dat aanwezige personen worden gealarmeerd en vervolgens zo snel mogelijk de woning kunnen verlaten. Het voorkomen van brandschade en de verzekering daarvoor is een privaatrechtelijke aangelegenheid. Ik heb daarbij geen rol. Of en hoe verzekeraars bij het vergoeden van brandschade rekening zullen houden met deze wettelijke verplichting is mij dan ook niet bekend. Het voldoen aan de minimumeisen van de bouwregelgeving is uiteraard sowieso voor eenieder verplicht.

11

De leden van de D66-fractie constateren dat er ten aanzien van zelfsluitende deuren eisen van toepassing worden verklaard waarbij wordt uitgegaan van rechtens verkregen niveau. Deze leden vragen in welke situaties eigenaren verplicht kunnen worden om de bestaande situatie naar een veiliger niveau te brengen, en wat dit (kostentechnisch) voor de gemiddelde woningeigenaar betekent?

Er volgt uit de voorgestelde wijziging geen verplichting om bij een bestaande woning zelfsluitende deuren toe te passen. Deze verplichting geldt alleen als een woning (gelegen in een woongebouw met besloten gemeenschappelijke gangen) wordt verbouwd en de deur wordt vernieuwd. De nieuwe deur moet daarbij in het vervolg zelfsluitend en rookwerend worden uitgevoerd overeenkomstig de eisen die gelden voor nieuwbouw. De kosten voor het aanbrengen van een zelfsluitende en rookwerende deur bedragen € 1.400,–. Dit volgt uit het (in de toelichting bij het wijzigingsbesluit genoemde) onderzoeksrapport «Lastenonderzoek wijzigingen Besluit bouwwerken leefomgeving» (Sira Consulting, 20 februari 2020).

Wanneer in een specifiek geval de landelijke regels die gelden voor de bestaande bouw niet voor een voldoende mate van veiligheid zorgen kan het bevoegd gezag gemotiveerd een maatwerkvoorschrift opleggen op basis van artikel 3.7 van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit instrument is materieel gelijk aan de aanschrijving uit artikel 13 Woningwet. Dit maatwerk kan alleen opgelegd worden om in het concrete geval en met het oog op de omstandigheden alsnog een voldoende mate van brandveiligheid te bereiken, en de maatregelen dienen proportioneel te zijn. Afhankelijk van de situatie kan het in bestaande woningen plaatsen van zelfsluitende deuren zo’n maatregel zijn, maar de noodzaak hiervan zal altijd gemotiveerd moeten worden. Overigens is het inzetten van een maatwerkvoorschrift alleen nodig wanneer de eigenaar van het gebouw niet zelf bereid is om op vrijwillige basis de veiligheid naar een hoger niveau te brengen.

12

De leden van de D66-fractie stellen vast dat er in de bouwvoorschriften voor wat betreft de toegang tot balkons eerst zal worden onderzocht of deze eis wel in alle gevallen praktisch uitvoerbaar is. Deze leden vragen wanneer dit onderzoek afgerond is, en of op deze wijze ook in huidige bouwvoorschriften wordt geregeld dat bewoners met een beperking ook in het buitendeel van hun huis kunnen komen?

Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd en wordt later dit jaar afgerond. Ik zal u op dat moment informeren over de uitkomsten en of dit zal leiden tot een verdere aanpassing van de bouwregelgeving.

13

De leden van de D66-fractie vragen waarom er niet al voor gekozen is om bepaalde minimumeisen aan de vormgeving van trappen, zoals de diepte van de aantrede, op te nemen? Deze leden vragen daarnaast wanneer de richtlijn van de NEN over toegankelijk (ver)bouwen wordt verwacht, nu de Europese norm beschikbaar zou moeten zijn?

In het onderzoek naar de meest ervaren knelpunten bij het gebruik van woningen en publieke gebouwen zijn door het onderzoeksbureau geen aanbevelingen gedaan met betrekking tot minimumeisen aan de vormgeving van trappen. Om deze reden is er niet voor gekozen hierover minimumeisen voor te stellen.

In januari 2020 heeft de startbijeenkomst, georganiseerd door NEN, plaatsgevonden over de door de leden genoemde richtlijn. Momenteel zijn een normcommissie en diverse werkgroepen samengesteld bestaande uit onder andere bouwende partijen, ontwerpers, ervaringsdeskundigen en belangenorganisaties. Deze groepen zijn bezig om deze richtlijn vorm te geven. De doorlooptijd van de ontwikkeling van de richtlijn bedraagt circa 2 jaar. Planning is dat eind 2020 een ontwerp van de richtlijn beschikbaar komt die begin 2021 in consultatie kan worden gebracht (openbare commentaarronde). Eind 2021 kan de richtlijn dan gepubliceerd worden.

14

De leden van de D66-fractie constateren dat er in de Bbl een aanscherping van de milieuprestatie gebouwennorm (MPG) is aangekondigd. Deze leden denken dat dit kan bijdragen aan de ambitie om tot een duurzamere gebouwde omgeving te komen, en zijn content dat er aandacht is gevestigd op circulaire bouw. Zij vragen om een reactie op de bevindingen van het collectief Lenteakkoord, waarin onder meer wordt gesteld dat de Nationale Milieudatabase nog niet genoeg gevuld is en dat circulariteit niet op een correcte wijze meegenomen wordt in de MPG?

Ik ken de bevindingen van het Lenteakkoord die zij noemen in hun brief aan de Minister van BZK van 20 maart 2020 en ik ben blij met hun steun voor de aanscherping van de milieuprestatie-eis voor woningen naar 0,8 en voor mijn voornemen om de milieuprestatie-eis voor gebouwen stapsgewijs uiterlijk in 2030 te halveren. In mijn brief van 8 oktober 2019 heb ik aangegeven dat ik bij de uitwerking van maatregelen voor de bevordering van circulair bouwen de belanghebbende partijen in de bouw betrek, waaronder de deelnemers in het Lenteakkoord.21 Hiermee kom ik naar mijn mening tegemoet aan de wens van het Lenteakkoord om hun bevindingen te betrekken bij mijn afwegingen voor de waardering van circulaire maatregelen. Ik ga hierna kort in op de twee door de leden van de D66-fractie genoemde punten.

Ik ben het eens met de leden van de D66-fractie dat de NMD de komende jaren verder gevuld moet worden. De NMD bevat de milieuprestatie-data van bouwproducten. Voorwaarde voor opname in de NMD is validatie door een onafhankelijke deskundige. Alleen producten die zijn opgenomen in de NMD mogen worden gebruikt in de berekening van de milieuprestatie. Deze data worden geleverd door de fabrikanten en leveranciers van bouwproducten.

Mijn verwachting is dat het voornemen om de milieuprestatie-eis stapsgewijs uiterlijk 2030 te halveren een goede prikkel is voor fabrikanten en leveranciers om de milieuprestatie van hun producten te laten berekenen en op te laten nemen in de NMD. Met een scherpere milieuprestatie-eis wordt het voor een bouwer belangrijk dat hij producten kiest met een lage milieubelasting die zijn opgenomen in de NMD. Daarmee krijgt een bouwproduct in de NMD een hogere economische waarde dan een product dat niet in de NMD is opgenomen.

In mijn brief van 8 oktober 2019 heb ik aangegeven dat ik de wettelijk aangewezen bepalingsmethode Milieuprestatie van gebouwen en GWW-werken uit zal laten breiden met de milieuprestaties van circulaire maatregelen.22 In de huidige versie van de bepalingsmethode worden circulaire maatregelen nog onvoldoende gewaardeerd. Dit is een geleidelijk proces. Enerzijds omdat de aanpassing van een wettelijke bepalingsmethode zorgvuldig moet worden uitgevoerd, anderzijds omdat de kennis van circulaire maatregelen continu in ontwikkeling is. De ontwikkeling van de waardering van circulaire maatregelen zal in mijn ogen dan ook stapsgewijs gebeuren, voortbouwend op de resultaten van elke voorgaande stap. Bij dit proces worden de belanghebbende partijen in de bouw betrokken, waaronder de deelnemers in het Lenteakkoord.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

1

De leden van de fractie van GroenLinks begrijpen dat gemeenten een veiligheidscoördinator voor de directe omgeving kunnen voorschrijven. Dit vinden deze leden een goed idee. De veiligheidscoördinator krijgt een aantal taken ten aanzien van de directe omgeving. Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze veiligheidscoördinator voldoende opgeleid is om op de betreffende maatregelen effectief te kunnen opereren? Zo wordt bijvoorbeeld voorgesteld dat de veiligheidscoördinator maatregelen verricht die gevolgen hebben voor de grondwaterstand. Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat de betreffende personen voldoende kennis hebben hiervan?

Degene die de veiligheidscoördinator in dienst neemt is ervoor verantwoordelijk dat de coördinator in staat is (en wordt gesteld) om de in dit besluit geregelde werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Dit impliceert dat ervoor moet worden gezorgd dat de veiligheidscoördinator capabel is en voldoende opgeleid. Hiervoor biedt de markt opleidingen op mbo- en hbo-niveau aan. Ook verzekeraars zullen naar verwachting eisen gaan stellen aan de kwaliteit van de veiligheidscoördinator. In de praktijk zien we al dat grotere hoofdaannemers en opdrachtgevers veiligheidsdeskundigen in dienst hebben, dit minimaal op mbo-niveau maar meestal op hbo-niveau.

2

Ook hebben de leden van de fractie van GroenLinks nog enkele vragen ten aanzien van de toegankelijkheid. Zoals bekend hechten deze leden veel waarde aan een snelle en goede implementatie van het VN-verdrag voor mensen met een beperking. Kan de Minister aangeven hoe de voorliggende wijziging van het Besluit zich verhoudt tot dit VN-verdrag en de implementatie hiervan?

Voorliggende wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving volgt op het VN-verdrag en de implementatie daarvan en het in dat kader op verzoek van uw Kamer in samenwerking met organisaties van mensen met een beperking en andere betrokken partijen opgestelde actieplan Toegankelijkheid voor de bouw. Dit actieplan heeft uw kamer op 18 januari 2018 ontvangen. In het kader van dit actieplan is onderzoek uitgevoerd naar knelpunten die mensen met een beperking in de praktijk het meest ervaren bij het gebruik van woningen en publieke gebouwen. Naar aanleiding van dit onderzoek worden er nu extra toegankelijkheidseisen in de bouwregelgeving opgenomen.

3

Voorts hebben deze leden nog een aantal specifieke vragen op dit punt:

  • Is de Minister bereid om de nieuwe toegankelijkheidseisen en brandveiligheidseisen per 1 januari 2021 op te nemen in het Bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?

Zie hiervoor het antwoord gegeven op de eerste vragen van de leden van de fractie van D66.

4

  • Is de Minister bereid om met RIGO, EIB en Ieder(in) in gesprek te gaan over de uitkomsten van de toegankelijkheidsonderzoeken en hierover op korte termijn terug te rapporteren aan de Tweede Kamer?

Tijdens het Algemeen Overleg Bouwregelgeving/risicovloeren van dd. 20 november 2019 is toegezegd in gesprek te zullen gaan met de onderzoekers van de uitgevoerde onderzoeken met betrekking tot extra eisen aan nieuwbouwappartementen. Dit gesprek met Rigo en EIB heeft inmiddels plaatsgevonden en heeft niet geleid tot wijzigingen in het voorliggende ontwerpbesluit.

5

  • Wanneer worden de uitkomsten van het nader onderzoek naar de 20mm eis voor balkons naar de Tweede Kamer gestuurd?

Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd en wordt later dit jaar afgerond. Ik zal u op dat moment informeren over de uitkomsten en of dit zal leiden tot een verdere aanpassing van de bouwregelgeving.


X Noot
1

Kamerstuk 28 325, nr. 213

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstuk 32 757, nr. 150

X Noot
4

Het kost gemiddeld € 250 extra om een leuningen dubbelzijdig per verdieping te plaatsen. De materiaalkosten en installatiekosten vallen onder dit bedrag. Jaarlijks worden 9.507 nieuwe niet-woningen gebouwd. Hiervan zijn 2.693 bedrijfsruimten, logies, onderwijs- en sportgebouwen. Per jaar worden er 6.814 (9.507 – 2.693) nieuwe publiekstoegankelijke gebouwen met bijeenkomstfunctie gebouwd. Gemiddeld zijn er twee verdiepingen per gebouw. Omgerekend moeten er bij 13.628 (6.814 * 2) verdiepingen een extra leuningen worden geplaatst. De totale kosten voor het dubbelzijdig plaatsen van leuningen in nieuwe publiekstoegankelijke gebouwen bedraagt ongeveer € 3,4 miljoen (13.628 * € 250) per jaar.

X Noot
5

Doorgaans worden markeringen niet op trappen geplaatst van publiektoegankelijke gebouwen met bijeenkomstfunctie. Als het gaat om zichtbare en voelbare tredenmarkering kan worden gedacht aan bijvoorbeeld (licht)strips. Het plaatsen van de (licht)strips op trappen kost € 100 euro per trap en verdieping. Per jaar worden er 6.814 nieuwe publiekstoegankelijke gebouwen met bijeenkomstfunctie gebouwd. Gemiddeld zijn er twee verdiepingen per gebouw. Omgerekend moeten er bij 13.628 (6.814* 2) verdiepingen markeringen worden geplaatst. De totale kosten voor het plaatsen van markeringen op trappen in publiekstoegankelijke gebouwen zijn ongeveer € 1,4 miljoen (13.628 * € 100) per jaar.

X Noot
7

Sira Consulting, Effectmeting scherpere milieuprestatie-eis, Onderzoek naar de lasteneffecten van de verscherpte milieuprestatie-eis voor nieuwbouw woningen, Bilthoven, december 2019

X Noot
8

Lastenonderzoek wijzigingen besluit bouwwerken leefomgeving, Sira Consulting, 20 februari 2020, p. 25, 26.

X Noot
10

Kamerstukken 28 325 en 25 883, nr. 177

X Noot
11

IBR-rapport van 12 juli 2018 «Omgevingsveiligheid en de DNR 2011, de UAV 2012 en de UAV-GC 2005.

X Noot
12

De UAV 2012 valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

X Noot
16

TNO 2019 R10794 Onderzoek aanpassing NEN 2555:2008.

X Noot
17

Rapport Rembrand; brandveiligheid is een coproductie – Veiligheidsberaad – mei 2015 (bijlage bij Kamerstuk 29 517, nr. 105)

X Noot
21

Kamerstukken 32 852 en 32 847, nr. 94.

X Noot
22

Kamerstukken 32 852 en 32 847, nr. 94.

Naar boven