32 852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid

Nr. 311 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 mei 2024

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 22 december 2023 inzake over de Nationale Grondstoffenstrategie (Kamerstuk 32 852, nr. 291).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 februari 2024 aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat, voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 8 mei 2024 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Stoffer

Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Voortgangsrapportage over de Nationale Grondstoffenstrategie en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen aan het kabinet.

Vragen 1 en 2, GroenLinks-PvdA

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het goed om te lezen dat Nederland (en Europa) vooralsnog geen ernstige gevolgen ondervinden aan de Chinese exportrestricties op gallium, germanium en grafiet. Toch vragen deze leden hoe de Minister deze toenemende restricties interpreteert. Ziet zij deze restricties als antwoord op exportrestricties die door Nederland zijn ingesteld? Op welke manier probeert de Minister te voorkomen dat de Chinese exportrestricties niet dermate escaleren dat Nederland en Europa hier binnenkort wel hinder van ondervinden? Spant de Minister zich actief in voor de-escalatie?

Antwoord:

Het kabinet heeft kennisgenomen van de landenneutrale formulering, de nationale veiligheidsgronden en timing van de Chinese exportcontrolemaatregelen. Het kabinet wil niet speculeren over de motivering van de Chinese overheid bij het nemen van deze maatregelen. Nederland heeft geregeld bilateraal contact met China over exportcontrole. Over de inhoud van deze gesprekken doet het kabinet geen uitspraken in het openbaar.

Vraag 3, GroenLinks-PvdA

De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vragen in dit kader ook wanneer zij de resultaten kunnen verwachten van het onderzoek naar het verminderen van de afhankelijkheden van specifieke grondstoffen zoals gallium en germanium, naar aanleiding van motie-Thijssen/Kuiken (Kamerstuk 32 852, nr. 259).

Antwoord:

De resultaten van het onderzoek naar Nederlandse kwetsbaarheden en strategische afhankelijkheden in kritieke grondstoffenketens, waar ook gallium en germanium onderdeel van uitmaken, worden naar verwachting in het tweede kwartaal van 2024 opgeleverd en na appreciatie door het kabinet met uw Kamer gedeeld.

Vraag 4 t/m 6, GroenLinks-PvdA

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het er op dit moment voor staat met de toegankelijkheid tot kritieke grondstoffen voor de energietransitie. Zijn de doelen zoals gesteld in de Nationale Grondstoffenstrategie in lijn met het behalen van de klimaatdoelen en de huidige plannen voor de energietransitie? Wordt het ambitieniveau van de grondstoffenstrategie hier ook op afgesteld? En wordt hier ook bij meegewogen dat stappen die worden gezet richting een circulaire economie een positief effect hebben op de energietransitie en andersom?

Antwoord:

De ambities voor het behalen van de klimaatdoelstellingen en versnellen van de energietransitie liggen (mede) ten grondslag aan de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS)1; de NGS maakt de doorvertaling naar de leveringszekerheid van de benodigde kritieke grondstoffen daarvoor, alsmede voor de digitale transitie, defensie en vitale sectoren. TNO doet momenteel onderzoek naar de ontwikkeling van een samenhangende set indicatoren waarmee nadere doelen kunnen worden vastgesteld voor het vergroten van de leveringszekerheid van voor Nederland kritieke en strategische materialen. De verwachte vraag naar kritieke grondstoffen in relatie tot de energietransitie maakt hier ook onderdeel vanuit.

Daarnaast wordt bij de vormgeving van het energiebeleid gekeken hoe de grondstoffenvraag voor de energietransitie zoveel mogelijk kan worden gedempt. Daarvoor zet het kabinet ten eerste in op energiebesparing en -efficiëntie. Komende tijd verkent het kabinet daarnaast op welke manier de grondstoffenvraag voor energietechnologieën en bijbehorende leveringszekerheidsrisico’s en duurzaamheidsimpact kunnen worden meegewogen in het nadere ontwerp van het energiesysteem. Het onder de NGS beoogde Observatorium zal de leveringszekerheidsrisico’s van benodigde kritieke grondstoffen voor de grote transities monitoren.

Het kabinet herkent de sterke samenhang en wisselwerking tussen de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie. Een circulaire economie kan fors bijdragen aan energiebesparing als gevolg van minder, langduriger en efficiënter gebruik van grondstoffen en producten. Het kabinet zet omgekeerd ook op verschillende manieren in op het toepassen van circulaire strategieën in de ontwikkeling en uitrol van het energiesysteem, onder andere via het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)2, en verkent wat aanvullend nodig is. Circulaire strategieën dragen zowel bij aan het dempen van de vraag naar kritieke grondstoffen (vermindering van grondstoffengebruik, substitutie en levensduurverlenging) als aan het vergroten van het aanbod aan kritieke grondstoffen (recycling) voor het energiesysteem. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat circulaire strategieën op korte termijn niet voldoende zullen zijn om aan de toenemende vraag naar kritieke grondstoffen te voldoen, zoals ook aangegeven in de voortgangsbrief.

Tot slot zet het kabinet in het kader van het handelingsperspectief «circulariteit en innovatie» van de NGS, onder het NPCE in op de circulariteit van productgroepen die belangrijk zijn voor de digitale en energietransitie en kritieke grondstoffen bevatten. Op dit moment zijn in het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie windparken, zon-pv-systemen, klimaatinstallaties, machines, werktuigen en elektrische apparaten en elektronica reeds opgenomen als productgroepen. Aanvullend worden elektrolysers, batterijen en basismetalen uitgewerkt als nieuwe productgroepen in de context van het NPCE. Verder wordt onderzocht hoe circulariteit kan worden geïntegreerd in bestaand en nieuw klimaat- en energie-instrumentarium en is binnen energie-innovatieprogramma’s standaard aandacht voor circulariteit.

Vraag 7 t/m 9, GroenLinks-PvdA

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn het met de Minister eens dat een Europese aanpak op het gebied van kritieke grondstoffen belangrijk is. In dat licht vragen deze leden wat de verwachtingen van de Minister zijn over de inwerkingtreding van de Critical Raw Materials Act (CRMA) in het voorjaar van 2024. Heeft de Minister het idee dat er veel aanmeldingen zullen zijn voor de zogeheten «strategische projecten? Wat doet de Minister om deelname aan deze projecten door het bedrijfsleven en kennisinstellingen aan te moedigen? Stelt zij hiervoor ook middelen beschikbaar?

Antwoord:

De Critical Raw Materials Act (CRMA) is op 3 mei 2024 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie3 en zal op 23 mei 2024 officieel in werking treden. Op dit moment is nog onduidelijk hoeveel aanmeldingen voor strategische projecten er zullen zijn, wat de aard van deze projecten zal zijn en welke rol Nederlandse partijen hierin zullen spelen. De eerste deadline voor bedrijven om zich aan te melden voor een strategisch project is over enkele maanden. Wanneer er sprake is van een strategisch project zal de Speciaal Vertegenwoordiger Grondstoffenstrategie zich inzetten voor het laten slagen van dit strategische project.

Het aanmoedigen van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om zich aan te melden voor strategische projecten zal op verschillende manieren worden gedaan. Onder andere via het organiseren van diverse informatiesessies en webinars gericht op verschillende soorten stakeholders. Bij deze bijeenkomsten zal worden ingegaan op de werking van de CRMA en de criteria waar bedrijven aan moeten voldoen als zij voor een strategisch project in aanmerking willen komen. Het streven is om een eerste bijeenkomst te organiseren in mei 2024.

Er zijn op nationaal noch Europees niveau financiële middelen direct gekoppeld aan strategische projecten onder de CRMA. De aard van potentiële strategische projecten en de manier waarop Nederlandse partijen hierbij betrokken zullen zijn is op dit moment nog onvoldoende duidelijk om een concrete inzet van Nederlandse financiële instrumenten te overwegen. Wel heeft het kabinet het financieel instrumentarium in kaart gebracht dat een rol kan spelen onder de handelingsperspectieven «diversificatie» en «verduurzaming internationale ketens» van de NGS (zie bijlage 1 van de voortgangsbrief van 22 december jl.).

Vraag 10, GroenLinks-PvdA

En is haar inschatting dat de doelen zoals gesteld in de CRMA tijdig zullen worden gehaald?

Antwoord:

De CRMA-benchmarks zijn ambitieus en pas zeer recent vastgesteld. De inzet is deze tijdig te behalen. De exacte aanpak zal door de Europese instellingen en de lidstaten gezamenlijk verder uitgewerkt worden.

Vraag 11 t/m 13, GroenLinks-PvdA

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het goed om te lezen dat de Nationale Grondstoffenstrategie in samenhang wordt gezien met het Nationaal Plan Circulaire Economie. Omdat er weinig kritieke grondstoffen in de Nederlandse bodem zitten en er ook niet veel ruimte is om kritieke grondstoffen te verwerken, zien deze leden vooral toekomst in het spaarzamer en zorgvuldiger omgaan met de kritieke grondstoffen die al in omloop zijn. Voor bedrijven is het helaas nog altijd vaak niet lonend om circulair te worden.

Hoe zorgt de Minister ervoor dat het voor bedrijven gaat lonen om zuiniger met kritieke grondstoffen om te gaan? Hoe zorgt de Minister ervoor dat het voor bedrijven rendabeler wordt om hergebruikte kritieke grondstoffen in te kopen in plaats van nieuw gewonnen kritieke grondstoffen? Wat zijn andere manieren waarop de Minister het hergebruik van kritieke grondstoffen door bedrijven bevordert?

Antwoord:

Via het handelingsperspectief «circulariteit en innovatie» van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS) zet het kabinet in op het concurrerend maken van circulaire bedrijfsmodellen in productgroepen waar kritieke grondstoffen in zijn verwerkt en diensten die daaraan gekoppeld zijn. Via deze bedrijfsmodellen zetten bedrijven in op het efficiënter produceren, de levensduurverlenging en de hoogwaardige recycling van producten en materialen waar kritieke grondstoffen in zijn verwerkt.

Dat sluit aan bij de kabinetsinzet in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) op de vermindering van gebruik van grondstoffen, substitutie van grondstoffen, levensduurverlenging en hoogwaardige verwerking van grondstoffen. Het kabinet stimuleert via het NPCE de circulariteit van grondstoffen middels verschillende instrumenten. Zo worden ondernemers via het Versnellingshuis Nederland Circulair! (een samenwerking van IenW, VNO-NCW, MVO Nederland en Het Groene Brein) met advies en regelingen ondersteund om hun bedrijfsmodel van de grond te krijgen, ondersteunt het kennisplatform Circonnect (en de negen aangesloten regionale circo hubs) bedrijven om de benodigde ketenpartners bij elkaar te brengen en een circulair businessmodel op te stellen, en worden de benodigde innovaties voor deze businessmodellen via de Kennis en Innovatie Agenda Circulaire economie (KIA CE)4 gestimuleerd.

Verder zet het kabinet via het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie extra middelen in om de circulariteit van kritieke grondstoffen in een aantal productgroepen te versnellen. Het gaat hier om zon-pv-systemen, windparken, klimaatinstallaties, machines, werktuigen, elektrische apparaten en elektronica, elektrolysers, batterijen en basismetalen. Deze inzet loopt zoveel mogelijk via de KIA CE en Circonnect om schaal en professionaliteit te garanderen. Ook verkennen de Ministeries van IenW en EZK of het mogelijk is om de subsidies voor circulaire ketenprojecten beter aan te laten sluiten op productgroepen waar kritieke grondstoffen in zijn verwerkt.

Daarnaast gaan de Ministeries van EZK en IenW aan de slag met publieke en private partijen om gezamenlijke inkoop- en aanbestedingscriteria en procedures op te stellen, om zo via circulariteit bij te dragen aan vermindering van de vraag naar en het gebruik van kritieke grondstoffen. Hierbij ligt de focus op de productgroepen van het NPCE en strategische projecten die voortvloeien uit de CMRA.

De Europese Commissie constateert ook dat recyclingcapaciteit, -systemen en -technologieën vaak ontoereikend zijn voor de specifieke kenmerken van kritieke grondstoffen. Scheidingsprocessen voor kritieke grondstoffen zijn over het algemeen namelijk complexer en de terugwinbare hoeveelheden zijn kleiner dan voor de basismetalen. Daarnaast zijn producten veelal niet ontworpen om de verwijdering van of de toegang tot componenten, die veel kritieke grondstoffen bevatten, te vergemakkelijken. Denk bijvoorbeeld aan de permanente magneten die zeldzame aardmetalen bevatten. Daarmee kan de recycling en inzet van hergebruikte kritieke grondstoffen momenteel economisch niet concurreren met nieuw gewonnen kritieke grondstoffen. De Ecodesign richtlijn moet daar verandering in aan brengen.

Het pakket aan maatregelen dat op termijn verbetering moet brengen in productontwerp en recycling van kritieke grondstoffen bevat ook een actie gericht op de richtlijn AEEA (afgedankte elektrische en elektronische apparatuur). De richtlijn zal worden herzien om onder meer bepalingen met betrekking tot informatievereisten en streefcijfers voor terugwinning vast te leggen voor apparatuur die rijk is aan kritieke grondstoffen. In het najaar van 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de consultatieronde voor die herziening van de richtlijn en de Nederlandse reactie daarop.5

Vraag 14, Groenlinks-PvdA

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het bemoedigend om te zien dat er wordt gekeken naar waardetoevoeging op het Afrikaanse continent in lijn met motie-Thijssen (Kamerstuk 29 237, nr. 195). Het past in een bredere trend van Europese beleidsmakers en politici die pleiten voor meer downstream verwerking in Afrika – dat biedt ook ontwikkelingskansen. Kan de Minister meer delen over concrete acties, instrumenten en investeringen die worden opgezet om dit ook daadwerkelijk in de praktijk te brengen?

Antwoord:

Het kabinet wil eraan bijdragen dat grondstofrijke ontwikkelingslanden een hogere toegevoegde waarde in hun grondstoffenketens kunnen realiseren. Zo is het kabinet voornemens om de samenwerking met het Wereldbankprogramma Extractives Global Programmatic Support (EGPS) te intensiveren. Het EGPS heeft een nieuwe pijler gericht op lokale waardetoevoeging in de keten. Dit RISE programma (Resilient and Inclusive Supply-chain Enhancement) is voortgekomen uit een initiatief vanuit de G7 om invulling te geven aan hun wens om grondstofrijke ontwikkelingslanden te ondersteunen in het ontwikkelen van lokale ketens voor hernieuwbare energie.

Het kabinet heeft bovendien het eigen financieel instrumentarium in kaart gebracht dat een rol kan spelen onder de handelingsperspectieven »diversificatie» en »verduurzaming internationale ketens» uit de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS) (zie bijlage 1 van de voortgangsbrief over de NGS). Een deel van deze instrumenten kan ook worden ingezet voor lokale waardetoevoeging, waaronder in Afrikaanse landen. Het kabinet pleit er ook voor bij de opzet van EU-grondstoffenpartnerschappen met ontwikkelingslanden speciale aandacht te hebben voor deze waardetoevoeging.

Bij overwegingen met betrekking tot de inzetbaarheid van het private sector instrumentarium wordt onder meer gekeken naar inzet van de exportkredietverzekering (ekv) (inclusief DGGF 3) via Atradius. Invest International onderzoekt de inzetbaarheid van instrumenten zoals DGGF 1/DTIF 1, DRIVE en D2B. RVO kijkt naar mogelijkheden voor internationale marktbewerkingsactiviteiten vanuit regelingen als CERF, ICEP en Partners-in-Business.

De EU zet eveneens haar instrumentarium in. Zo wordt onder het Global Gateway programma gekeken naar samenwerking in de «Lobito Corridor» (Angola – DRC – Zambia). Deze corridor is, naast andere sectoren zoals landbouw, ook gericht op ruwe grondstoffen en is een van de twaalf strategische corridors waarin de EU wil investeren. Nederland onderzoekt ook mogelijkheden tot gezamenlijke financiering met de EU, bijvoorbeeld met inzet van DRIVE.

Vraag 15 en 16, Groenlinks-PvdA

En is de Minister bereid om meer in te zetten op eerste verwerking van grondstoffen in producerende landen, ook als dat ten koste gaat van verwerkingscapaciteit (bij bedrijven) in Europa en Nederland? Hoe kan de ambitie voor meer lokale waardetoevoeging worden gerijmd met de Europese ambitie, in het voorstel voor de Critical Raw Materials Act, dat 40 procent van de verwerking van belangrijke mineralen binnen de EU moet plaatsvinden (zogenaamde lokale content-bepalingen)?

Antwoord:

Met de verwachte sterk groeiende mondiale vraag naar kritieke grondstoffen zal er ook aanzienlijk meer verwerkingscapaciteit nodig zijn. Ook als de EU erin slaagt 40 procent van de groeiende stroom kritieke grondstoffen in de EU te verwerken, wordt nog steeds 60 procent elders verwerkt voordat het naar Europa komt. Het kabinet acht het van belang om in te zetten op diversificatie, zodat Europa minder afhankelijk wordt van een klein aantal landen voor verwerking van kritieke grondstoffen. Dit betekent kansen voor meer verwerking in Europa én andere grondstofrijke landen. Met de inzet op lokale waardetoevoeging in grondstofrijke landen, zoals beschreven in antwoord 14, wil het kabinet ook bijdragen aan de duurzame ontwikkelingsdoelen.

Vraag 17, Groenlinks-PvdA

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister rondetafelgesprekken heeft gevoerd. Kan zij iets delen over de inzichten of uitkomsten van de ronde tafels?

Antwoord:

In het algemeen geven de gesprekken een scherper beeld van waar verschillende bedrijven uitdagingen en kansen zien. Deze inzichten gebruiken de Ministeries van EZK, IenW en BZ bij het nader invullen van eerder aangekondigde beleidsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld internationale partnerschappen of het Observatorium. Om een open discussie te faciliteren en in vertrouwen met elkaar bedrijfsgevoelige informatie te delen, zijn deze rondetafelgesprekken in een besloten setting georganiseerd en wordt bedrijfsspecifieke informatie niet breder gedeeld. Het bedrijfsleven heeft aangegeven betrokken te willen blijven bij de verdere uitwerking van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS). Het kabinet gaat door met het organiseren van rondetafelgesprekken en andere vormen van dialoog met experts, bedrijven en het maatschappelijk middenveld over de verschillende handelingsperspectieven van de NGS. Lokale waardetoevoeging, ook in de context van internationale partnerschappen, maakt daar deel van uit.

Vraag 18 en 19, Groenlinks-PvdA

Er wordt daarnaast aangegeven dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BuHa-Os) voornemens is een derde ronde tafel te organiseren over internationale partnerschappen. Wat is de rol van het maatschappelijk middenveld (in Nederland en uit grondstofrijke landen) in dit overleg? Worden de inzichten en zorgen van het maatschappelijk middenveld over wat waardetoevoeging behelst ook meegenomen?

Antwoord:

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 17 gaat het kabinet door met het organiseren van rondetafelgesprekken en andere vormen van dialoog met experts, bedrijven en het maatschappelijk middenveld over de verschillende handelingsperspectieven van de Nationale Grondstoffenstrategie. Als gesteld gaat het dan ook over lokale waardetoevoeging, in het kader van de grondstoffenpartnerschappen.

Vraag 20 en 21, Groenlinks-PvdA

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de Nationale Grondstoffenstrategie zich verhoudt tot het feit dat Nyrstar, de zinkfabriek in Budel, de productie heeft stilgelegd door hoge energiekosten. Gaat de Minister in het kader van het verminderen van de ongewenste afhankelijkheid op het gebied van kritieke grondstoffen actie ondernemen om deze fabriek in Nederland te houden?

Antwoord:

De zinksmelterij van Nyrstar Budel maakt op dit moment nog geen deel uit van de directe waardeketen van kritieke grondstoffen – zink is geen kritieke grondstof –, maar zou in de toekomst wel een bijdrage kunnen leveren bij het verminderen van ongewenste afhankelijkheden op kritieke grondstoffen. In de reststromen van de zinksmelterij zitten namelijk de kritieke grondstoffen gallium en germanium die momenteel nog niet gewonnen worden. Een belangrijke voorwaarde om dit te kunnen doen is dat de zinksmelterij wel in productie blijft. Daarom is het extra zorgelijk dat Nyrstar aangeeft dat zij met de productielocatie in Budel nu niet meer concurrerend kan produceren. De hogere elektriciteitskosten hebben ervoor gezorgd dat de productiekosten van onze energie-intensieve industrie, Nyrstar voorop, vaak meer zijn gestegen dan die in buurlanden. Het Ministerie van EZK staat hierover in nauw contact met het bedrijf. Verder is er aanvullend op de speelveldtoets6 verdiepend onderzoek uitgevoerd naar de effectieve elektriciteitskosten voor de energie-intensieve industrie in Nederland en voor elektrolysers ten opzichte van buurlanden. De resultaten hiervan zijn op 3 april met uw Kamer gedeeld.7 Ook wordt er gekeken naar het handelingsperspectief voor het kabinet en zetten we binnen de EU in op een gelijk speelveld, inclusief harmonisatie van netwerktarieven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsrapportage over de uitvoering van de Nationale Grondstoffenstrategie. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang om onze economische weerbaarheid te vergroten en risicovolle strategische afhankelijkheden te verminderen. Nederland is op dit moment hiervoor namelijk in grote mate afhankelijk van andere landen. Dit maakt ons kwetsbaar en is niet goed voor onze strategische autonomie. De energietransitie is een historische kans om onafhankelijker te worden, maar op dit moment is dat nog niet het geval. Deze leden willen het kabinet dan ook aansporen om zo snel mogelijk verder uitvoering te geven aan de Nationale Grondstoffenstrategie.

Vraag 22, VVD

De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat het kabinet nadrukkelijk inzet op een aanpak op Europees niveau. Dit is logisch aangezien er op die manier meer mogelijkheden en slagkracht zijn. Nu de Critical Raw Materials Act is aangenomen, willen deze leden graag weten hoe het kabinet hier invulling aan gaat geven en op welke termijn dit zal gebeuren.

Antwoord:

De Critical Raw Materials Act (CRMA) is op 3 mei 2024 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie8 en zal op 23 mei 2024 officieel in werking treden. Het kabinet is reeds begonnen met de implementatie van de CRMA in Nederland door te controleren aan welke delen van de CRMA Nederland reeds voldoet, waar wetsaanpassingen nodig zijn om hieraan te voldoen en waar nodig het proces te starten om de wetsaanpassing door te voeren. Ook wordt begonnen met het organiseren van informatiesessies voor het bedrijfsleven om hen zo goed mogelijk te informeren over de CRMA. Het streven is om in mei 2024 een eerste CRMA-informatiesessie te organiseren.

Vraag 23, VVD

Tegelijkertijd ontslaat dit het kabinet niet van het maken van nationale beleidskeuzes. Deze leden lezen dat er wordt samengewerkt met het bedrijfsleven om onze nationale grondstoffendoelen te realiseren. Hoe worden de verschillende ronde tafels nu doorvertaald naar actie? Hoe zal de samenwerking met het bedrijfsleven verder vorm worden gegeven?

Antwoord:

Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 17 geven de gesprekken een scherper beeld van de verschillende uitdagingen en kansen die bedrijven zien. Deze inzichten benut het kabinet bij het nader invullen van eerder aangekondigde beleidsmaatregelen. Het kabinet gaat door met het organiseren van rondetafelgesprekken en andere vormen van dialoog met experts, bedrijven en het maatschappelijk middenveld over de verschillende handelingsperspectieven van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS).

Vraag 24, VVD

De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat circulariteit onderdeel vormt van de nationale grondstoffenstrategie. Op deze manier kan er zo efficiënt mogelijk worden omgegaan met de vraag naar grondstoffen. Deze leden willen graag weten hoe in het bijzonder de innovaties op het gebied van circulariteit in de chemische industrie worden betrokken bij de mogelijkheden die er zijn om de grondstoffendoelen te realiseren.

Antwoord:

De kennis en kunde van de chemische industrie wordt via de Kennis en Innovatie Agenda Circulaire Economie (KIA CE)9 benut om de circulariteit en substitutie van kritieke grondstoffen en van de productgroepen van de maakindustrie waar kritieke grondstoffen in zitten te bevorderen. Zeker in de reyclingfase moeten de kunststof- en metalenstromen weer worden gescheiden en gezuiverd voor nieuwe toepassingen. Hiervoor zijn veel mogelijkheden, omdat circulariteit van grondstoffen veel aandacht krijgt binnen de afspraken met de chemische industrie en de bijbehorende ondersteunende regelingen zoals de DEI+ (Demonstratie Energie en Klimaatinnovatie). Zo worden via het programma Material Independence and Circular Batteries van het Nationaal Groeifonds (NGF) innovaties ondersteund die recycling van batterijen bevorderen om lithium terug te winnen. Binnen het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie zal steeds nauwer worden samengewerkt met de chemische industrie om circulaire ketens en bedrijfsmodellen te bouwen.

Vraag 25, VVD

De leden van de VVD-fractie hechten aan het maken van snelheid. Onze afhankelijkheid kunnen we niet vandaag of morgen afbouwen. Dit zal jaren duren. Daarom moet Nederland op alle vlakken inzetten om onafhankelijker te worden voor onze grondstoffenbehoefte. Als Nederland niet voortvarend aan de slag gaat met het uitvoeren van de Nationale Grondstoffenstrategie dan vissen wij achter het net. Deze leden zouden dan ook graag meer zicht krijgen op welke concrete acties het kabinet voornemens is om de aankomende tijd te nemen om de nationale grondstoffendoelen te realiseren en waar ruimte is voor versnelling.

Antwoord:

Zoals aangegeven in de voortgangsbrief onderneemt het kabinet komend jaar verschillende concrete acties, waaronder het oprichten van het Nationaal Observatorium, waarin overheid, bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties structureel informatie op zullen bouwen over kritieke grondstoffenketens en (nieuwe) leveringszekerheidsrisico's. Ook is op 1 maart 2024 de Speciaal Vertegenwoordiger Grondstoffen gestart, met de opdracht om binnen de kaders van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS)10 de Nederlandse belangen (inter)nationaal te behartigen door zich in te spannen om duurzame winning, raffinage en circulariteit van kritieke grondstoffen in Nederland en de EU van de grond te krijgen, en daarnaast het ondersteunen van internationale partnerschappen en samenwerkingen op kritieke grondstoffen met derde landen. Verder zal het kabinet een besluit nemen over de inzet op raffinage en het aanhouden van strategische voorraden in Nederland op basis van de uitstaande onderzoeken.

Waar mogelijk zet het kabinet in op versnelling van acties, maar het realiseren van de NGS is een proces van de lange adem. Diepgaande expertise op het gebied van waardeketens van kritieke grondstoffen is (nog) slechts beperkt beschikbaar en het kost tijd om die op te bouwen. Ook het opbouwen van relaties met stakeholders en potentiele partnerlanden zal tijd vergen. Het kabinet zet nu wel extra middelen in via het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie om de circulariteit van kritieke grondstoffen in een aantal productgroepen te versnellen.

Vraag 26, VVD

Hoe staat het met de Grondstoffenscanner?

Antwoord:

Zoals vermeld in de voortgangsbrief is in de tweede helft van 2023 de Grondstoffenscanner verrijkt met ca. 200 landen-factsheets. De landen-factsheets bieden informatie over de export en import per productgroep per land. De webtool is daarnaast geactualiseerd met nieuwe data uit 2022, wat na de live gang in mei 2024 zichtbaar zal zijn voor de gebruikers. Verder is er gestart met het verrijken van de Grondstoffenscanner met nieuwe informatie en data over de productgroepen zonnepanelen en windturbines.

Vraag 27 en 28, VVD

De leden van de VVD-fractie willen ook vragen naar de mogelijkheden om strategische reserves aan te leggen voor kritieke grondstoffen. Kritieke grondstoffen zijn cruciaal voor bijvoorbeeld de energietransitie. Onze afhankelijkheid kan de uitvoering van de transitie in gevaar brengen. Deze leden zijn dan ook van mening dat het aanleggen van strategische voorraden van groot belang is en willen dan ook graag weten wat het kabinet hierop doet. Aanvullend willen deze leden ook graag weten hoe het staat met de uitvoering van de motie-Erkens/Boucke (Kamerstuk 29 826, nr. 184).

Antwoord:

Op dit moment voert het Nederlandse onderzoeksbureau Number Three in samenwerking met TNO een haalbaarheidsstudie uit naar de aanleg van voorraden van kritieke grondstoffen voor de EU, en de mogelijke rol van Nederland daarin. In opdracht van het Ministerie van EZK onderzoekt TNO ook de kansen en mogelijkheden van duurzame raffinagecapaciteit in Nederland. Deze onderzoeken worden in het tweede kwartaal van 2024 afgerond. Op basis daarvan zal het kabinet bepalen welke stappen het verstandig acht ten aanzien van het aanleggen van strategische voorraden en op het gebied van raffinage van kritieke grondstoffen, en de Kamer daarover informeren.

Vraag 29 en 30, VVD

Het is niet alleen van belang om voldoende grondstoffen tot onze beschikking te hebben voor de energietransitie, maar Nederland moet ook in staat zijn om deze te kunnen verwerken. Deze leden hebben bijvoorbeeld gepleit om partnerships te sluiten met Australië en Duitsland of de Afrikastrategie hiervoor te gebruiken. Hoe staat het hiermee? Worden er naast Australië en Duitsland ook nog andere landen overwogen om een bilateraal partnerschap mee te sluiten? Zijn er ook al gesprekken gevoerd?

Antwoord:

Nederland heeft wat betreft kritieke grondstoffen geen grote mijnbouwindustrie en de verwerking van kritieke grondstoffen vindt grotendeels buiten Nederland plaats. Het kabinet zet daarom in op zoveel mogelijk samenwerking in EU-verband, ook bij het afsluiten van partnerschappen. Door binnen de EU en richting derde landen gezamenlijk op te trekken, kan de Nederlandse industrie haar positie in internationale mijnbouwketens verder versterken. Hierover voeren we gesprekken met verschillende landen, waaronder Duitsland en Australië.

Het kabinet sluit dan ook zoveel mogelijk aan bij de vorm en inhoud van de EU-partnerschappen. Er zijn reeds EU-partnerschappen afgesloten met Canada, Oekraïne, Kazachstan, Namibië, Rwanda, Argentinië, Chili, de Democratische Republiek Congo (DRC), Zambia, Groenland en Noorwegen, en met de VS, EU, DRC, Zambia en Angola gezamenlijk over de Lobito Corridor. In samenwerking met de EU en haar lidstaten zetten we in op de concretisering van deze partnerschappen via onder meer strategische projecten.

Aansluitend verkent het kabinet de mogelijkheden voor bilaterale samenwerkingsverbanden op kritieke grondstoffen. Indien dat leidt tot nieuwe samenwerkingsverbanden wordt de Kamer hierover geïnformeerd. Eind 2023 heeft het kabinet bilaterale samenwerkingsverbanden afgesloten met Vietnam en Zuid-Korea.

Vraag 31 t/m 33, VVD

De leden van de VVD-fractie erkennen dat het niet mogelijk zal zijn om onze afhankelijkheden geheel af te bouwen. Om onze grondstoffenbehoefte veilig te stellen, zouden deze leden het kabinet willen aansporen om te kijken waar zij langetermijncontracten kan afsluiten met andere landen. Wordt hier al aan gewerkt door het kabinet? Welke landen zouden hiervoor in aanmerking kunnen komen? Kunt u toezeggen hiermee aan de slag te gaan?

Antwoord:

Het ligt niet in de rede dat de overheid zelf partij wordt bij langetermijncontracten voor kritieke grondstoffen met derde landen. Het is aan de bedrijven om zorg te dragen voor hun eigen grondstoffen. Wel kan de overheid faciliterend optreden en voorwaarden scheppen om toegang tot kritieke grondstoffen uit derde landen te verbeteren, bijvoorbeeld via EU-handelsakkoorden en samenwerkingsverbanden te bevorderen met die landen.

Vraag 34 t/m 38, VVD

Tot slot, merken de leden van de VVD-fractie op dat er op het gebied van diepzeemijnbouw nog veel mogelijk is. Deze leden hebben al vaker bepleit dat het kabinet moet werken aan en investeren in de randvoorwaarden voor wat verantwoorde diepzeemijnbouw überhaupt kan zijn. Hoe staat het hiermee? Welke acties heeft het kabinet op dit vlak ondernomen? Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Erkens/Bontenbal (Kamerstuk 32 852, nr. 253)? Aan welke onderdelen wordt al vervolg gegeven en op welke termijn bent u voornemens om uitwerking te geven aan de andere onderdelen? Welke acties zult u aanvullend op het gebied van diepzeemijnbouw nemen?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de Voortgangsbrief Nationale Grondstoffenstrategie die op 22 december 2023 aan de Kamer is verzonden, komt de motie Erkens/Bontenbal op hoofdlijnen overeen met het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw. Zo investeert het kabinet in kennisopbouw over de ecologische impact van diepzeemijnbouw en stimuleert het innovatie in de maritieme sector. Nadere besluitvorming over nationale wetgeving en het aanvragen van een exploratielicentie is, gezien de demissionaire status van het kabinet, voorbehouden aan een nieuw kabinet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang van de Nationale Grondstoffenstrategie. Circulariteit en innovatie zijn wat deze leden betreft de belangrijkste pijlers onder een concrete en effectieve grondstoffenstrategie. Wat deze leden betreft wordt er te weinig concrete actie ondernomen om het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) verder te concretiseren en om te komen tot concrete maatregelen ter verbetering van onze leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. Hierover hebben deze leden een aantal vragen.

Vraag 39, D66

De leden van de D66-fractie vragen wanneer het kabinet volledig opvolging verwacht te hebben gegeven aan motie-Hagen (Kamerstuk 32 852, nr. 256) die oproept de nationale grondstoffenstrategie verder uit te werken tot het niveau van concrete maatregelen, in deze uitwerking een massabalans grondstoffen op te nemen en om in deze uitwerking een duidelijk plan van aanpak op te nemen voor de ontwikkeling van een circulaire industrie in Nederland.

Antwoord:

In de Voortgangsbrief Nationale Grondstoffen Strategie (NGS) van 22 december vorig jaar, zijn de eerder aangekondigde acties en maatregelen binnen de vijf handelingsperspectieven verder uitgewerkt en geconcretiseerd, waaronder die onder het handelingsperspectief circulariteit en innovatie. Binnen het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)11 en via het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie, zijn voor de productgroepen «capital equipment», zon-pv-systemen, windparken en klimaatinstallaties circulaire doelen en acties uitgewerkt die inmiddels via projecten worden opgepakt. Aanvullend worden elektrolysers, batterijen en basismetalen uitgewerkt als nieuwe productgroepen in de context van het NPCE. De in de voortgangsbrief aangekondigde onderzoeken van TNO, zoals het in kaart brengen van de «urban mine» van kritieke grondstoffen en de studies naar ketenafhankelijkheden, bevatten gedetailleerdere vormen van massabalansen voor specifieke productgroepen en bijbehorende kritieke grondstoffen. Deze werkwijze vormt een structureel onderdeel van de werkzaamheden van het beoogde Observatorium. Hiermee wordt volledig invulling gegeven aan de motie-Hagen.

Vraag 40, D66

Hoe staat het met de opvolging van motie-Hagen (Kamerstuk 36 200 XII, nr. 56) die de regering verzoekt om met een voorstel voor een circulaire-economiewet te komen?

Antwoord:

Momenteel wordt gewerkt aan de voorbereiding van een circulaire economie-wet binnen de kaders van de Wet milieubeheer. Binnenkort wordt de hoofdlijnennotitie met de Kamer gedeeld, waarin de beoogde koers voor de CE-wet wordt geschetst. Het is aan een volgend kabinet om een besluit te nemen over het wetsvoorstel en dit vervolgens in consultatie te brengen.

Vraag 41, D66

Wanneer kan de Kamer de contourennota verwachten?

Antwoord:

De hoofdlijnennotitie wordt binnenkort met de Kamer gedeeld. Deze zal de centrale lijnen beschrijven waarlangs de CE-wet binnen de Wet milieubeheer wordt ontwikkeld. Op basis hiervan zullen de ideeën en plannen uit de hoofdlijnennotitie verder worden uitgewerkt in een wetsvoorstel.

Vraag 42 en 43, D66

Hoe kijkt het kabinet naar de conclusies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (RLI), de Sociaal-Economische Raad (SER) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dat de circulaire maatregelen zoals omschreven in het Nationaal Programma Circulaire Economie niet voldoende zijn? Welke concrete stappen heeft de Staatssecretaris gezet en welke stappen gaat zij nog zetten naar aanleiding van deze rapporten van de RLI, de SER en het PBL?

Antwoord:

De Staatssecretaris van IenW heeft meermaals aangegeven in debatten, maar ook bij de aanbieding van het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) aan uw Kamer, dat er meer nodig is om de doelen te realiseren. Zij herkent dus het beeld dat de RLI, SER en PBL schetsen. Om beter in beeld te krijgen wat de effecten zijn van de huidige in het NPCE opgenomen maatregelen wordt momenteel door CE Delft een groot deel van de maatregelen doorgerekend. Dit rapport verwacht de Staatssecretaris van IenW voor de zomer. Ook is een verkenning uitgevoerd naar mogelijke aanvullende maatregelen. Deze inzichten zijn gedeeld met de Kamer12 en gebruikt de Staatssecretaris voor de actualisatie van het NPCE die is voorzien in het najaar van 2025. Het nemen van aanvullende maatregelen is aan een volgend kabinet.

Vraag 44 en 45, D66

Is reeds bekend wat de ruimtelijke gevolgen zijn van de benodigde circulaire maatregelen ter versterking van onze leveringszekerheid van kritieke grondstoffen? Zo niet, kan het kabinet in kaart brengen hoeveel fysieke ruimte hiervoor nodig zou zijn?

Antwoord:

De ruimtelijke gevolgen van circulaire activiteiten specifiek ter versterking van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen zijn in dit stadium van de uitvoering van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS)13 nog moeilijk in te schatten. In de PBL-scenariostudie «Ruimte voor de Circulaire Economie»14 is een eerste indicatie gegeven van de ruimtevraag voor het realiseren van de hele circulaire transitie. In haar studie stelt het PBL voor 2050 dat een circulaire economie in Nederland structureel tot 40 procent meer ruimte vraagt dan de economische activiteiten op dit moment. Dat betekent concreet dat er voor toekomstbestendige bedrijventerreinen in de toekomst straks 3,5 tot 4 procent ruimte nodig is t.o.v. de huidige 2,6 procent. Het PBL roept in de studie op om strategische locaties die van cruciaal belang zijn voor de circulaire economie aan te wijzen en ervoor te zorgen dat deze beschikbaar zijn én blijven (reserveren). Zo kan voorkomen worden dat onomkeerbare keuzes worden gemaakt die de transitie naar de circulaire economie in de weg kunnen staan. Daarnaast is in opdracht van de Ministeries van IenW en BZK de Kennismontage Circulaire Economie en Ruimte15 uitgevoerd; een analyse van bestaande onderzoeken die laat zien wat er bekend is en welke kennisvragen er nog leven.

De Ministeries van IenW (coördinerend), EZK en BZK trekken in 2024 samen op in de follow-up van de onderzoeken om de ruimtevraag voor een circulaire economie te concretiseren en de ruimtelijke gevolgen te borgen via onder andere de Nota Ruimte en de provinciale ruimtelijke arrangementen. Daarbij zal worden verkend of het wenselijk is om vanuit de NGS een apart traject te starten om de ruimtelijke gevolgen van circulaire kritieke grondstoffen voor specifieke productgroepen nader te onderzoeken, of om dat mee te nemen in bredere trajecten rondom de ruimtelijke gevolgen van een circulaire economie.

Vraag 46, D66

Kan het kabinet een overzicht geven van alle middelen die beschikbaar zijn voor het stimuleren van de circulaire economie?

Antwoord:

De beschikbare middelen voor de circulaire economie staan op de begrotingen van verschillende ministeries. Voor de middelen die IenW als coördinerend ministerie voor circulaire economie beschikbaar heeft is in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) in hoofdstuk 6 (p. 164–165) een overzicht opgenomen van de middelen die in artikel 21 van de begroting van IenW van 2023 tot 2030 beschikbaar zijn. De cumulatieve bedragen uit dit overzicht zijn in onderstaande tabel opgenomen:

 

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

NPCE – Budgetten Circulaire Economie artikel 21

69.211

67.607

68.530

51.578

51.555

48.554

48.554

48.554

Ook andere ministeries en medeoverheden dragen financieel bij aan de transitie naar een circulaire economie. Hiervoor wordt verwezen naar de begrotingen van BHOS, BZK, EZK en LNV.

Vraag 47 t/m 50, D66

De leden van de D66-fractie merken op dat uit onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) gebleken is dat, voor Nederland, Rusland de grootste directe leverancier is van kritieke grondstoffen. In 2022 ging dit om een totale import vanuit Rusland van 1,2 miljard euro, een significante stijging ten opzichte van eerdere jaren toen de import tussen de 100 euro en 250 miljoen euro lag. Deze significante stijging van import uit Rusland ten tijde van een door Rusland gevoerde oorlog roept grote vraagtekens op bij deze leden.

Hoe verklaart het kabinet deze significante stijging in de afhankelijkheid van Rusland wat betreft de import van kritieke grondstoffen? Zijn er reeds cijfers bekend over 2023? Zo niet, is het kabinet bereid dit zo snel mogelijk in kaart te brengen? Hoe verhoudt deze Nederlandse afhankelijkheid van Rusland zich tot andere EU-lidstaten?

Antwoord:

Analyse van het CBS laat zien dat Rusland in 2022 de grootste directe leverancier was van kritieke grondstoffen voor Nederland.16 De importwaarde van kritieke grondstoffen uit Rusland is in 2023 afgenomen17.

Tussen 2021 en 2022 steeg de totale importwaarde van kritieke grondstoffen met 73 procent (niet alleen uit Rusland). Dit is met name te wijten aan prijsstijgingen. Er ontstaat een ander beeld wanneer we kijken naar de waarde van het importgewicht (de totale import in kilo’s in plaats van in euro’s). Als we kijken naar gewicht, was de importgroei tussen 2021 en 2022 slechts 5 procent.

De grondstoffen uit Rusland met de hoogste invoerwaarde in 2022 waren koper (56 procent) en nikkel (27 procent). Koper dat Nederland importeert is volledig bestemd voor het buitenland (wederuitvoer)18. Ook nikkel is grotendeels bestemd voor het buitenland (69 procent), of wordt in Nederland verwerkt om vervolgens uitgevoerd te worden (14 procent). De grondstoffen die Nederland uit Rusland importeert zijn dus grotendeels niet voor de Nederlandse markt, maar voor uitvoer naar andere (Europese) landen.

Vraag 51, D66

De leden van de D66-fractie kijken met interesse uit naar de verdere verkenning voor het inzetten van de exportkredietverzekering (ekv), DRIVE en D2B ten behoeve van de Nationale Grondstoffenstrategie. Deze leden wijzen de Minister daarbij op de aangenomen motie-Hammelburg/Van der Lee (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 59) en vragen haar in de verkenning expliciet uiteen te zetten hoe een eventuele inzet van het instrumentarium binnen de grenzen van deze motie blijft.

Antwoord:

In de Kamerbrief van 28 september 2022 inzake de vergroening van het handelsinstrumentarium (Kamerstuk 36 180, nr. 23) en de Kamerbrief van 3 november 2022 inzake de uitwerking van de COP-26 verklaring (Kamerstuk 31 793, nr. 230) is de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Hammelburg/Van der Lee die het kabinet oproept alle handels- en exportinstrumentaria voor eind 2022 in lijn te brengen met Parijs en Glasgow, inclusief de exportkredietverzekering (ekv). De verkenning van de inzet van de ekv in het kader van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS), die er mede op is gericht om bij te kunnen dragen aan grondstoffenzekerheid in het kader van de klimaat- en energietransitie, zal rekening houden met de hierin geschetste beleidskaders. De Staatssecretaris van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zullen de Kamer in de zomer van 2024 via de jaarlijkse ekv-monitor nader informeren over de inzet van de ekv op het terrein van de NGS.

Bij de aanpassing van de D2B en DRIVE-regelingen in 2023 is verduurzaming van beide instrumenten expliciet meegenomen. Dit betekent dat voor infrastructuurprojecten de extra kosten van een «groene» oplossing nu volledig uit D2B en DRIVE kunnen worden gefinancierd. Waar mogelijk wordt hierop ingezet door Invest International. Mocht na verdere verkenning D2B en DRIVE worden ingezet ten behoeve van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS), dan blijven dezelfde duurzaamheidscriteria van toepassing op de uitvoering van mogelijke projecten.

Vraag 52 t/m 53, D66

De leden van de D66-fractie merken op dat de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen aan veel verschillende ministeries raakt. Daarom is het wat deze leden betreft belangrijk dat er een duidelijk overzicht is welke stappen op dit gebied worden gezet. Kan het kabinet een overzicht geven van alle onderzoeken die er op dit moment nog worden gedaan op het gebied van kritieke grondstoffen? Kan het kabinet daarbij aangeven wanneer de Kamer de resultaten van deze onderzoeken zal ontvangen?

Antwoord:

De volgende onderzoeken op het gebied van kritieke grondstoffen worden op dit moment uitgevoerd. Wanneer het onderzoek naar aanleiding van een motie wordt uitgevoerd, wordt dat expliciet vermeld. De inhoudelijke uiteenzettingen van de verschillende onderzoeken zijn opgenomen in de voortgangsbrief. De resultaten van de onderzoeken, op een na, worden verwacht in het tweede kwartaal, de resultaten van het laatst vermelde onderzoek worden verwacht in juni 2024.

Onderzoek

Door

Motie

Ontwikkeling beoordelingskader voor het vaststellen van doelen m.b.t. leveringszekerheid kritieke grondstoffen, inclusief bijdrage circulariteit aan leveringszekerheid (beleidsevaluatiekader).

TNO

 

Methodiekontwikkeling waaronder kritikaliteitsanalyse

TNO

 

Het verwaarden van kritieke grondstoffen in urban mine met focus op elektronisch afval.

TNO en Stichting OPEN

 

Analyse en bedrijvenonderzoek van de Strategische afhankelijkheden in de waardeketen van een aantal kritieke grondstoffen, inclusief Gallium, Germanium en Lithium.

TNO

Thijsen en Kuiken 32852–259

Verkennend bodemonderzoek grondstoffen Nederland

Geologische Dienst TNO

Wijngaarden en Erkens 328499–222

Plan van Aanpak Nederlands Observatorium.

Geologische Dienst TNO

 

Signaleringsnetwerk bedrijven t.b.v. Observatorium (private informatiedeling).

Geologische Dienst TNO

 

Routekaart Meerjarig Missiegedreven Innovatieprogramma (MMIP) kritieke grondstoffen in KIA CE.

Geologische Dienst TNO

 

Ontwikkeling en Opschaling van Materiaalefficiënte Supply Chains voor Elektrolysetechnologie.

Geologische Dienst TNO

 

Onderzoek afhankelijkheden in grondstoffen, technologieën en industriële capaciteiten die in de DIS worden benoemd voor defensie en defensie-industrie».

Berenschot en Rand Corporation

 

Verdere verdieping afhankelijkheid van grondstoffen raffinage en supply-chain defensiesysteem met focus op een maritiem systeem.

HCSS en PWC

 

Haalbaarheidsstudie naar de aanleg van voorraden van kritieke en strategische grondstoffen voor de EU, en de mogelijke rol van Nederland daarin.

Number Three en TNO

 

Onderzoeken van de kansen en mogelijkheden van duurzame raffinagecapaciteit in Nederland.

TNO

Erkens en Boucke 29826–184

Vraag 54 en 55, D66

Ook op Europees niveau worden er met de Critical Raw Materials Act stappen gezet op het gebied van kritieke grondstoffen. Welke gevolgen heeft het aannemen van de Critical Raw Materials Act voor Nederland? Welke concrete acties komen daar voor Nederland uit voort?

Antwoord:

Het kabinet is reeds begonnen met de implementatie van de Critical Raw Materials Act (CRMA) in Nederland door te controleren aan welke delen van de CRMA Nederland reeds voldoet, waar wetsaanpassingen nodig zijn om hieraan te voldoen en waar nodig het proces te starten om de wetsaanpassing door te voeren, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 22. Ook wordt begonnen met het organiseren van informatiesessies voor het bedrijfsleven om hen zo goed mogelijk te informeren over de CRMA. Het streven is om in mei 2024 een eerste CRMA-informatiesessie te organiseren.

Daarnaast kunnen Nederlandse bedrijven zich aanmelden voor strategische projecten onder de CRMA, zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 7 t/m 10. De deadline voor de eerste ronde is over enkele maanden. Wanneer er sprake is van een strategisch project waar Nederlandse partijen bij betrokken zijn, zal de Speciaal Vertegenwoordiger Grondstoffen zich inzetten voor het laten slagen van dit strategische project.

Het aanmoedigen van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om zich aan te melden voor strategische projecten zal op verschillende manieren worden gedaan. Onder andere via het organiseren van diverse informatiesessies en webinars gericht op verschillende soorten stakeholders. Bij deze bijeenkomsten zal worden ingegaan op de werking van de CRMA en de criteria waar bedrijven aan moeten voldoen als zij voor een strategisch project in aanmerking willen komen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet aangaande de Voortgang van de Nationale Grondstoffenstrategie. Deze leden lezen bij de eerste resultaten dat er onderzoek gestart is naar de mogelijkheden voor raffinagecapaciteit en aanleg van strategische voorraden in Nederland.

Vraag 56, BBB

Deze leden zijn benieuwd naar de opzet van het onderzoek en wanneer de resultaten verwacht kunnen worden.

Antwoord:

Opzet onderzoek raffinagecapaciteit

Door middel van desk research wordt het huidige «landschap» rond raffinage van kritieke materialen in Nederland en in Europa in kaart gebracht. Door interviews met industriële partijen rond verwerking en raffinage en potentiële investeerders in deze sector zal inzicht in de bestaande markt en inzicht in de potentie van de uitbreiding van bestaande capaciteit worden verkregen.

Vervolgens zal een analyse worden gemaakt van de mogelijkheden van verwerking en raffinage in Nederland of met significante Nederlandse inbreng. Dit leidt tot een SWOT-analyse op basis van de verkregen inzichten, met nadrukkelijk aandacht voor de rol van overheden in het eventueel wegnemen van barrières ten aanzien van het investeren in processing-capaciteit.

De resultaten uit deze fase zullen met eerdere gesprekspartners besproken worden ter validatie van de verkregen resultaten. Op deze wijze krijgt de overheid een door het bedrijfsleven gevalideerd inzicht in haar (on)mogelijkheden bij te dragen aan de condities voor additionele verwerkings- en raffinage- capaciteit. De studie wordt naar verwachting aan het eind van het tweede kwartaal van dit jaar opgeleverd en na appreciatie aan uw Kamer verzonden.

Opzet onderzoek strategische voorraden

Het onderzoek start met het opstellen van een overzicht van het verwachte markt(on)evenwicht voor kritieke grondstoffen op basis van de huidige beschikbare vraag- en aanbodprojecties. Hierna wordt aangeven voor welke van deze kritieke grondstoffen het nodig is om een voorraadprogramma op te zetten. Er zal een benchmarking met voorraadprogramma’s in andere rechtsgebieden uitgevoerd worden, inclusief een analyse over hoe deze landen hun voorraadprogramma’s financieren. Daarna zullen de mogelijke belanghebbenden in een potentieel voorradenprogramma benoemd worden, met nadruk op hun standpunten en de (rand)voorwaarden voor het opzetten van een economisch haalbaar voorradenprogramma.

Het onderzoek wordt afgesloten met een analyse van alternatieve modellen voor het aanhouden van strategische voorraden en aanbevelingen aan publieke belanghebbenden in Nederland en de EU. De studie wordt in het tweede kwartaal van dit jaar opgeleverd en na appreciatie aan uw Kamer verzonden.

Vraag 57, BBB

De leden van de BBB-fractie lezen over de samenwerking met het bedrijfsleven dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur & Waterstaat rondetafelgesprekken hebben georganiseerd, en de Minister voor BuHa-Os voornemens is een derde te organiseren. Deze leden horen graag welke vervolgstappen de Ministers hebben genomen of willen nemen naar aanleiding van deze rondetafelgesprekken.

Antwoord:

Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 17 geven de gesprekken een scherper beeld van de verschillende uitdagingen en kansen die bedrijven zien. Deze inzichten benut het kabinet bij het nader invullen van eerder aangekondigde beleidsmaatregelen. Het kabinet gaat door met het organiseren van rondetafelgesprekken en andere vormen van dialoog met experts, bedrijven en het maatschappelijk middenveld over de verschillende handelingsperspectieven van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS).

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van de Nationale Grondstoffenstrategie en hebben daarover nog enkele vragen.

Vraag 58 t/m 60, CDA

De leden van de CDA-fractie zijn blij met het feit dat het kabinet de mogelijkheden voor het aanleggen van strategische voorraden voor kritieke grondstoffen onderzoekt, ook in EU-verband. Deze leden wijzen erop dat zij eerder al hebben gepleit voor het aanleggen van strategische voorraden in Europees verband. Deze leden vragen de Minister om aan te geven hoe andere EU-lidstaten aankijken tegen het aanleggen van Europese strategische voorraden. Welke andere lidstaten zijn daar een voorstander van en op welke wijze zoekt de Minister de samenwerking met deze lidstaten op?

Antwoord:

Tot nu toe zijn EU-lidstaten terughoudend met het innemen van een duidelijk standpunt op voorraadvorming. Wel wordt de mogelijkheid tot voorraadvorming in het kader van de Critical Raw Materials Act (CRMA) en binnen het Internationaal Energie Agentschap (IEA) verkend.

Nederland draagt met haar onderzoek naar voorraadvorming bij aan deze verkenning. De Europese Commissie verleent medewerking aan dit onderzoek en Nederland zal de resultaten te zijner tijd met de Commissie en andere geïnteresseerde lidstaten bespreken.

Mede afhankelijk van de resultaten van het onderzoek en de inzet binnen de EU zal bepaald worden wat de Nederlandse inzet wordt op voorraadvorming van kritieke grondstoffen. Samenwerking met andere lidstaten op dit onderwerp zal hoe dan ook nodig zijn.

Vraag 61, CDA

De leden van de CDA-fractie lezen met tevredenheid dat het kabinet inzet op circulariteit, bijvoorbeeld op het gebied van hergebruik en hoogwaardige recycling van kritieke grondstoffen, en op innovatie, zoals met het Kennis- en Innovatieconvenant. Deze leden vragen de Minister preciezer aan te geven hoe Nederland gaat inzetten op innovatie. Hoe kijkt de Minister bijvoorbeeld aan tegen het specifiek ondersteunen van onderzoek en initiatieven die zich richten op het ontwikkelen van alternatieve hoogwaardige producten en technieken op basis van grondstoffen die juist de strategische afhankelijkheden en milieu-impact verminderen?

Antwoord:

Het kabinet zet onder het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 (NPCE)19 in op substitutie van primaire grondstoffen door secundaire grondstoffen en duurzame biogrondstoffen die zo hoogwaardig mogelijk toegepast worden, of door andere, meer algemeen beschikbare grondstoffen met een lagere milieudruk. In lijn daarmee is substitutie van kritieke grondstoffen door meer algemeen beschikbare grondstoffen met een lagere milieudruk ook een belangrijke oplossingsrichting onder het handelingsperspectief «circulariteit en innovatie» van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS)20.

Via de Kennis en Innovatie Agenda Circulaire Economie (KIA CE)21 worden innovaties (en onderzoeken) rond substituties mogelijk gemaakt. Sinds 2019 is er in verschillende subsidieregelingen al ruimte om kritieke grondstoffen te recyclen, dat is vanaf 2024 verder verbreed om ook andere circulaire strategieën mogelijk te maken, zoals de inzet op een langere levensduur of het ontwerpen met minder materialen. Ook zijn vanuit het Nationaal Groeifonds (NGF) middelen toegekend aan twee innovatieprogramma's die meer circulariteit realiseren in zonnepanelen en batterijen. Verder heeft de Europese Commissie onlangs een nieuwe mededeling gepubliceerd over geavanceerde materialen voor industrieel leiderschap.22 Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van dit initiatief. Uw Kamer heeft op 5 april jl. het kabinetsstandpunt hierover ontvangen.23

Vraag 62 en 63, CDA

Verder vragen deze leden welke rol Nederland volgens de Minister kan spelen bij het aanjagen van duurzame innovatie en het verminderen van milieu-impact en strategische afhankelijkheden op het gebied van de grondstoffenwinning? Welke (economische) kansen ziet de Minister daarbij voor Nederland?

Antwoord:

Het kabinet is van mening dat Nederland een goede uitgangspositie heeft om een belangrijke rol te spelen bij het aanjagen van duurzame innovaties, en daarmee de milieu-impact en strategische afhankelijkheden op het gebied van grondstoffenwinning te verminderen. Dit was ook de inzet van voorgaande kabinetten. Zo staat Nederland internationaal bekend als een sterke speler als het gaat om innovatie. Dit komt door de kracht van onze publiek-private samenwerking en de uitstekende positie van Nederland in wetenschappelijk, toegepast en praktijkgericht onderzoek.

De overheid jaagt dat aan door via het huidige Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) en het daarmee samenhangende handelingsperspectief «circulariteit en innovatie» onder de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS), circulariteit, substitutie en het verminderen van het gebruik van primaire (kritieke) grondstoffen te stimuleren. Onder andere door middel van secundaire grondstoffen en duurzame biogrondstoffen die zo hoogwaardig mogelijk toegepast worden of meer algemeen beschikbare grondstoffen met een zo laag mogelijke milieudruk.

Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 11 t/m 13 zet het kabinet via het handelingsperspectief «circulariteit en innovatie» van de NGS in op het concurrerend maken van circulaire businessmodellen van productgroepen waar ook kritieke grondstoffen in verwerkt zijn en diensten die daaraan gekoppeld zijn. Via deze bedrijfsmodellen zetten bedrijven in op het efficiënter produceren, de levensduurverlenging en de hoogwaardige recycling van producten en materialen waar kritieke grondstoffen in zijn verwerkt. Door juist ook hier de koploperspositie die we als Nederland hebben op circulaire economie verder uit te breiden en ons ook hier specifiek op te richten, creëren we hier voor Nederland goede economische verdienkansen mee, naast het afbouwen van strategische afhankelijkheden en verlagen van de milieu-impact.

Zo worden ondernemers via het Versnellingshuis Nederland Circulair! (een samenwerking van IenW, VNO-NCW, MVO Nederland en Het Groene Brein) met advies en regelingen ondersteund om hun bedrijfsmodel van de grond te krijgen, ondersteunt het kennisplatform Circonnect (en de negen aangesloten regionale circo hubs) bedrijven om de benodigde ketenpartners bij elkaar te brengen en een circulair businessmodel op te stellen, en worden de benodigde innovaties voor deze businessmodellen via de Kennis en Innovatie Agenda Circulaire economie (KIA CE) gestimuleerd.

Verder zet het kabinet via het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie extra middelen in om de circulariteit van kritieke grondstoffen in een aantal productgroepen te versnellen. Het gaat hier om zon-pv-systemen, windparken, klimaatinstallaties, machines, werktuigen, elektrische apparaten en elektronica, elektrolysers, batterijen en basismetalen. Deze inzet loopt zoveel mogelijk via de KIA CE en Circonnect om schaal en professionaliteit te garanderen. Ook verkennen de Ministeries van EZK en IenW of het mogelijk is om de subsidies voor circulaire ketenprojecten beter aan te laten sluiten op productgroepen waar kritieke grondstoffen in zijn verwerkt.

Daarnaast gaan de Ministeries van IenW en EZK aan de slag met publieke en private partijen om gezamenlijke inkoop- en aanbestedingscriteria en procedures op te stellen, om zo via circulariteit bij te dragen aan vermindering van de vraag naar en het gebruik van kritieke grondstoffen. Hierbij ligt de focus op de productgroepen van het NPCE en strategische projecten die voortvloeien uit de Critical Raw Materials Act (CMRA).

De Europese Commissie constateert ook dat recyclingcapaciteit, -systemen en -technologieën vaak ontoereikend zijn voor de specifieke kenmerken van kritieke grondstoffen. Scheidingsprocessen voor kritieke grondstoffen zijn over het algemeen namelijk complexer en de terugwinbare hoeveelheden zijn kleiner dan voor de basismetalen. Daarnaast zijn producten veelal niet ontworpen om de verwijdering van of de toegang tot componenten, die veel kritieke grondstoffen bevatten, te vergemakkelijken. Denk bijvoorbeeld aan de permanente magneten die zeldzame aardmetalen bevatten. Daarmee kan de recycling en inzet van hergebruikte kritieke grondstoffen momenteel economisch niet concurreren met nieuw gewonnen kritieke grondstoffen. De Ecodesign richtlijn moet daar verandering in aan brengen.

Het pakket aan maatregelen dat op termijn verbetering moet brengen in productontwerp en recycling van kritieke grondstoffen bevat ook een actie gericht op de richtlijn AEEA (afgedankte elektrische en elektronische apparatuur). De richtlijn zal worden herzien om onder meer bepalingen met betrekking tot informatievereisten en streefcijfers voor terugwinning vast te leggen voor apparatuur die rijk is aan kritieke grondstoffen. In het najaar van 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de consultatieronde voor die herziening van de richtlijn en de Nederlandse reactie daarop.24

Vraag 64 en 65, CDA

De leden van de CDA-fractie merken op dat de impact op mens, dier en milieu een belangrijke voorwaarde is bij EU-partnerschappen met onder andere Argentinië, Chili en Congo. Deze leden vragen de Minister wat de specifieke EU-inzet in dit kader is op het gebied van het verbeteren van arbeidsrechten en het verkleinen van de milieu-impact. Kan de Minister voorbeelden noemen van projecten, landen en/of ketens waarbij dit al succesvol gebeurd is?

Antwoord:

De bevordering van transparante, duurzame en verantwoorde mijnbouwpraktijken is een van de vijf uitgangspunten binnen EU-partnerschappen. De memoranda van overeenstemming met onder andere Argentinië, Chili en de Democratische Republiek Congo (DRC) op het gebied van grondstoffen moeten nog worden uitgewerkt en uitgevoerd; er zijn dus nog geen projecten afgerond binnen deze partnerschappen.

Een voorbeeld van bredere betrokkenheid van de EU en lidstaten op het gebied van het verbeteren van arbeids- en milieuomstandigheden in mineralenketens is het European Partnership for Responsible Minerals (EPRM) dat projecten financiert ter verbetering van arbeidsomstandigheden in artisanale en kleinschalige mijnbouw. Een ander voorbeeld is het Team Europe Initiatief op het gebied van mineralen in de Grote Meren Regio/DRC. Onder dit initiatief steunt Nederland een project dat werkt aan het verbeteren van veiligheid, mensenrechten en het mitigeren van negatieve milieu impacts rond artisanale kleinschalige mijnen in het oosten van de DRC. Mede dankzij dit project is er een nationale wet aangepast die artisanale mijnbouwers in staat stelt op een legale manier te werken en exporteren in afwachting van formele certificering.

Vraag 66 en 67, CDA

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van het aangaan van internationale partnerschappen op basis van gelijkwaardigheid en wederzijds voordeel. Deze leden steunen het feit dat het kabinet actief de mogelijkheden verkent voor het sluiten van strategische partnerschappen op het gebied van kritieke grondstoffen. Wel vragen deze leden de Minister om toe te lichten wat de (sociale) voorwaarden zijn voor deze bilaterale grondstoffen partnerschappen en hoe deze tot stand komen. Worden bij het opstellen van deze voorwaarden bijvoorbeeld ook (lokale) vakbonden betrokken?

Antwoord:

Onderdeel van Nederlandse bilaterale samenwerking op het gebied van grondstoffen is beter inzicht krijgen in de verschillende belangen, mogelijkheden en risico’s rondom de ontwikkeling en de verduurzaming van de grondstoffensector. Hierbij worden waar relevant ook (lokale) maatschappelijke organisaties betrokken. Daarbij zij opgemerkt dat de term «partnerschap» breed toegepast wordt. Het gaat hier in eerste instantie ook om intentieverklaringen (zoals Letters of Intent) voor samenwerking op grondstoffen. Een voorbeeld is de samenwerking tussen de Geologische Dienst van Vietnam en de Nederlandse ambassade om verkennend onderzoek op te zetten, waarbij in de intentieverklaring is opgenomen om de relevante stakeholders in kaart te brengen.

Wanneer we in een land een volgend stadium van bilaterale samenwerking bereiken, met meer concrete projecten, zal Nederland het belang van betrokkenheid van lokale maatschappelijke organisaties (waaronder, waar relevant en mogelijk, vakbonden) bepleiten en dit zoveel mogelijk faciliteren. Dit zal bijvoorbeeld vergelijkbaar zijn met het combi-track project in Zuid-Afrika over uitfasering van steenkool en overgang naar hernieuwbare energie. Daarbij is onder meer CNV nauw betrokken. Wanneer partijen bij de samenwerking gebruik maken van Nederlandse financieringsinstrumenten gelden de daarbij behorende IMVO-richtlijnen.

Vraag 68, CDA

Voorts vragen deze leden hoe zowel het Nederlandse bedrijfsleven als het maatschappelijk middenveld worden betrokken bij het afsluiten van bilaterale strategische partnerschappen.

Antwoord:

Ten aanzien van de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het afsluiten van bilaterale partnerschappen verwijzen wij u naar het voorgaande antwoord op vraag 66–67.

Deelname van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen in de grondstoffenwaardeketen van de beoogde partnerlanden is een van de mogelijke aspecten van samenwerking. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het leveren van Nederlandse goederen of diensten aan een mijnbouwproject, of in de vorm van grotere strategische projecten met andere lokale en internationale partijen. In de voorbereiding worden de relevante Nederlandse partijen hiervoor geconsulteerd. Ook zal hierbij worden gekeken naar de mogelijke impact op de Nederlandse industrie in brede zin.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgangsrapportage nationale grondstoffenstrategie.

Vraag 69, PvdD

De leden van de PvdD-fractie willen graag de aandacht vestigen op een belangrijk aspect dat volgens hen niet voldoende terugkomt in de voortgangsrapportage: besparing van grondstoffen. Er wordt wel genoemd dat een politiek akkoord is bereikt op de Critical Raw Materials Act (CRMA), maar bij de nadere toelichting wordt alleen gesproken over recyclen. Ook in de rest van het rapport wordt vooral bericht over verminderen van vraag door recyclen, wat heel belangrijk is, maar de beste manier om de vraag naar grondstoffen te verminderen is minder produceren.

Is de Minister bereid in te zetten op deze vorm van vermindering van vraag – bijvoorbeeld minder grondstoffen voor batterijen als we inzetten op deelauto’s in plaats van individuele elektrische auto’s?

Antwoord:

Het kabinet zet ook in op deze vorm van vermindering van de vraag naar (kritieke) grondstoffen. De vermindering van het grondstoffengebruik staat bovenaan de set van circulaire strategieën om efficiënter om te gaan met (kritieke) grondstoffen, de zogenaamde «R-ladder». Onderdeel van deze strategie zijn maatregelen gericht op een verminderd gebruik van (primaire) grondstoffen door af te zien van producten, deze te delen of ze efficiënter te maken («narrow the loop»). Onder het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 (NPCE)25 wordt daarom ook specifiek aandacht gegeven aan productgroepen en maatregelen die leiden tot een vermindering van de vraag naar en het gebruik van kritieke grondstoffen.

Elektrische deelmobiliteit past bij stap 1 op de R-ladder (refuse & rethink). Deelauto’s en deelmobiliteit worden ook een steeds belangrijkere bouwsteen in de mobiliteitstransitie. Vanuit de rijksoverheid faciliteren we deelmobiliteit zo goed mogelijk door het Samenwerkingsprogramma Deelmobiliteit26. Centrale doelstelling van het samenwerkingsprogramma is standaardisatie, harmonisatie en kennisdeling. Het Samenwerkingsprogramma Deelmobiliteit betreft een samenwerking van overheden met gemeenten, provincies, regionale samenwerkingsverbanden en de Ministeries van IenW en BZK. Daarnaast wordt goed samengewerkt met private partijen. Verder zien we dat elektrische deelauto’s kunnen bijdragen aan het toegankelijk maken van elektrisch rijden. Met de landelijke publiekscampagne «Delen maakt je wereld mooier» brengen we daarnaast de voordelen van autodelen onder de aandacht van een breder publiek.

Vraag 70, PvdD

En als we het hebben over het stimuleren van recycling, welke regeling binnen de aangeraden regelingen uit de Right to Repair denkt de Minister te zullen aanwenden om dit te stimuleren (vouchers, verlaging btw op reparatie, communicatiecampagne of financiële middelen)?

Antwoord:

De richtlijn Right to Repair is alleen gericht op reparatie, dus op het uitvoeren van acties om een defect product weer zo te herstellen dat het voor dezelfde toepassing gebruikt kan worden. Daarmee wordt dus ingezet op levensduurverlenging, een van de vier circulaire strategieën. Recycling betekent het nuttig toepassen van afvalstoffen waardoor zij weer tot producten, materialen of stoffen worden bewerkt, voor het oorspronkelijke doel of voor een ander doel. Dit is een andere circulaire strategie en maakt geen deel uit van de richtlijn Right to Repair. Tijdens het Commissiedebat Circulaire Economie van 15 februari jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1373) heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven dat zij voor de zomer een brief zal delen met de Kamer over reparatie en wat hierop reeds wordt ondernomen. In deze brief zal zij tevens ingaan op mogelijke middelen die geschikt lijken om reparatie verder te stimuleren.

Vraag 71, PvdD

In het kader van Right to Repair wordt de garantieperiode van producten na reparatie ook met een jaar verlengd en kunnen lidstaten een langduriger verlenging zelf regelen. Zal in Nederland gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om de garantieperiode na reparatie nog meer te verlengen? Zo ja, hoe lang zal de garantieperiode dan worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De verlenging van de garantieperiode met een jaar in het geval van reparatie is toegesneden op lidstaten met een vaste wettelijke garantieperiode, die in de meeste lidstaten twee jaar betreft. De richtlijn heeft een aparte regeling voor lidstaten met een ander garantiestelsel, waaronder Nederland, waar een product zo lang moet meegaan als je er redelijkerwijs van mag verwachten. In dat geval heeft de consument vaak al een langere garantieperiode dan in de meeste andere lidstaten (ongeacht of er reparatie plaatsvindt). In Nederland zal naar verwachting de regeling dusdanig geïmplementeerd worden dat de wettelijke garantieperiode in het geval van reparatie minimaal gelijk is aan die van lidstaten met een vaste periode inclusief de verlenging. Maar in bepaalde gevallen zal de consument dan nog een langere wettelijke garantieperiode hebben, op grond van de redelijke verwachting zoals die in Nederland geldt.

Vraag 72, PvdD

De leden van de PvdD-fractie lezen dat uitgebreid ingezet wordt op uitbreiding van handelsakkoorden, waaronder onderhandelingen met «de Mercosur-landen». Hoe rijmt de Minister dit met de meerdere aangenomen moties van deze leden om het Mercosur verdrag met daarin de landbouw opgenomen te blokkeren?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie van 12 april 202327, zal het kabinet pas een positie bepalen ten aanzien van een mogelijk akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosur-landen op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Europese Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Ten behoeve hiervan zal door het kabinet een integrale weging worden gemaakt van de voor- en nadelen van een EU-Mercosur akkoord. Aangenomen moties, zoals de motie van het lid Ouwehand c.s.28 en de motie van de leden Ouwehand en Grinwis c.s.29, zullen worden meegenomen in die weging.

Vraag 73, PvdD

Hoe gaat de Minister bijvoorbeeld in dit kader voldoen aan de aangenomen motie om de Ontbossingsverordening niet te laten ondermijnen door afspraken in het EU-Mercosur verdrag (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1582)?

Antwoord:

Conform de motie van het lid Teunissen c.s.30 heeft Nederland in de Landbouw- en Visserijraad van 20 november 2023 reeds benadrukt dat tijdens de onderhandelingen over een EU-Mercosur akkoord de EU-ontbossingsverordening niet ondermijnd mag worden.31

Vraag 74 en 75, PvdD

De leden van de Partij voor de Dieren lezen hier ook dat er op dit moment consultaties plaatsvinden met landen in Latijns-Amerika en Afrika om de mogelijkheid tot bilaterale strategische partnerschappen op kritieke grondstoffen te verkennen. Deze leden vragen of het maatschappelijk middenveld in deze regio’s in dit stadium (verkenning) al betrokken is bij de consultaties of dat dit pas bij invulling van de partnerschappen zal gebeuren. Als dit nog niet gebeurt, gaat de Minister alsnog het maatschappelijk middenveld betrekken in deze fase, specifiek als het gaat om landen waar de regering onvoldoende democratische legitimiteit heeft?

Antwoord:

Onderdeel van Nederlandse bilaterale samenwerking op het gebied van grondstoffen is beter inzicht krijgen in de verschillende belangen, mogelijkheden en risico’s rondom de ontwikkeling en de verduurzaming van de grondstoffensector. Zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 66–67 worden hier waar relevant ook (lokale) maatschappelijke organisaties betrokken. Daarbij zij opgemerkt dat de term «partnerschap» breed toegepast wordt. Het gaat hier in eerste instantie ook om intentieverklaringen (zoals Letters of Intent) voor samenwerking op grondstoffen. Een voorbeeld is de samenwerking tussen de Geologische Dienst van Vietnam en de Nederlandse ambassade om verkennend onderzoek op te zetten, waarbij in de intentieverklaring is opgenomen om de relevante stakeholders in kaart te brengen.

Wanneer we in een land een volgend stadium van bilaterale samenwerking bereiken, met meer concrete projecten, zal Nederland het belang van betrokkenheid van lokale maatschappelijke organisaties bepleiten en dit zoveel mogelijk faciliteren. Dit zal bijvoorbeeld vergelijkbaar zijn met het combi-track project in Zuid-Afrika over uitfasering van steenkool en overgang naar hernieuwbare energie.

Vraag 76, PvdD

Het standpunt van het kabinet over diepzeemijnbouw baart de leden van de PvdD-fractie ernstig zorgen. Terwijl steeds meer ecosystemen op instorten staan, wil het kabinet inzetten op zogenaamde «duurzame» diepzeemijnbouw. Deze leden wijzen erop dat het plunderen van de diepzee per definitie niet «duurzaam» is. Uit recent onderzoek van het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) blijkt dat de oceaanbodem veel meer biodiversiteit bevat en dat diepzeemijnbouw veel meer leven kan verstoren dan eerder werd gedacht. Deze biodiversiteit moet worden beschermd, in plaats van dat we het ernstig schaden voor mijnbouw.

Hoe reageert de Minister op het recente onderzoek van NIOZ?

Antwoord:

Het kabinet waardeert de recente bijdrage van het NIOZ aan de verdere kennisontwikkeling over de effecten van diepzeemijnbouw op het mariene milieu en ecosystemen. Het nieuwe onderzoek bevestigt het standpunt van het kabinet dat een strikte toepassing van het voorzorgsbeginsel vereist is en dat er nog onvoldoende kennis is over de milieueffecten van diepzeemijnbouw, zoals ook is aangegeven in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw32 dat op 4 juli 2023 aan de Kamer is verzonden.

Vraag 77, PvdD

Is de Minister zich bewust van de onherstelbare schade die wordt aangericht aan de natuur door diepzeemijnbouw?

Antwoord:

Het kabinet is op de hoogte van de laatste wetenschappelijke kennis over de effecten van diepzeemijnbouw op het mariene milieu en ecosystemen en nieuwe ontwikkelingen daarin. Het kabinet zoekt hiertoe actief inbreng van wetenschappelijke instituten, zoals het NIOZ en de Technische Universiteit Delft. Voor het kabinet staat voorop dat diepzeemijnbouw alleen zou mogen plaatsvinden indien aantoonbaar strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem.

Vraag 78 en 79, PvdD

Verder, is de Minister op de hoogte van de capaciteit van de zee om CO2 op te slaan? En, is de Minister het ermee eens dat het afbreken van natuurlijk voorkomende CO2-opslag, tegenstrijdig is met de wens van het kabinet om CO2 op te slaan?

Antwoord:

Het kabinet is ervan op de hoogte dat oceanen grote hoeveelheden warmte en CO2 opnemen. Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw zou eventuele exploitatie van de diepzeebodem de klimaat- en ecosysteemfuncties van de oceanen niet mogen verstoren.

Vraag 80 en 81, PvdD

Is de Minister het ermee eens dat de kabinetsbijdrage aan ecologisch onderzoek de impact van diepzeemijnbouw niet vermindert? Met het oog op bestaand onderzoek dat al lang en breed aantoont wat de ecologische gevolgen van diepzeemijnbouw zijn, is de Minister bereid om zijn standpunt over diepzeemijnbouw te wijzigen en zich klip en klaar uit te spreken tegen diepzeemijnbouw en voor dit standpunt actief steun te vergaren bij andere landen?

Antwoord:

Het kabinet is van mening dat de wetenschappelijke kennis over de impact van diepzeemijnbouw op dit moment niet toereikend is. Nader onderzoek is nodig om de ecologische effecten van exploitatieactiviteiten op een wetenschappelijke manier te kunnen vaststellen. Het kabinet vindt het belangrijk om bij te dragen aan de ontwikkeling van deze kennis. Dit is tevens in lijn met de door de Kamer aangenomen motie Erkens/Bontenbal33.

Het kabinetsstandpunt diepzeemijnbouw dat op 4 juli 2023 aan de Kamer is verzonden is ongewijzigd.

Vraag 82, PvdD

Wat is de reactie van de Minister op het rapport van het World Wide Fund for Nature (WWF), The future is circular, waaruit blijkt dat diepzeemijnbouw onnodig is voor de energietransitie en dat de vraag naar mineralen voor de overgang van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energiebronnen en batterijopslag met maar liefst 58 procent kan worden verminderd door innovaties in hernieuwbare technologie en recycling?

Antwoord:

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 in de Beantwoording vragen van de leden Teunissen en Vestering over «het feit dat diepzeemijnbouw onnodig blijkt te zijn» van 21 april 202334 is het onderzoek uitgevoerd door onderzoeksorganisatie SINTEF35 voor het World Wildlife Fund (WWF) bekend en deelt het kabinet de opvatting dat grondstoffen-efficiëntie en circulariteit essentiële onderdelen zijn van de aanpak van leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. In de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS)36 en het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) is aangeven dat het kabinet dergelijk onderzoek naar innovatie, substitutie en de omslag naar circulaire economie ziet als handelingsperspectieven om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen te vergroten.

In scenario’s ontwikkeld door het Internationaal Energie Agentschap (IEA) wordt aangegeven dat als gevolg van de energietransitie de vraag naar mineralen zeer sterk zal stijgen.37Zo stijgt in het IEA-scenario van een energietransitie die correspondeert met de klimaatdoelen van Parijs de vraag naar kobalt met een factor 21 en de vraag naar lithium met een factor 42 ten opzichte van 2020. Op dit moment is Nederland voor de import van dergelijke mineralen sterk afhankelijk van landen buiten de Europese Unie, waaronder China.

De SINTEF-onderzoekers schatten in dat in 2050 de meeste mineralen voor de groene transitie door recycling te verkrijgen zijn. Voor de komende twee decennia zal volgens het rapport echter meer (primaire) winning en raffinage van kritieke grondstoffen nodig zijn. Het kabinet deelt de visie in het rapport dat – naast de inzet op innovatie, substitutie en circulariteit – deze winning en raffinage zo duurzaam mogelijk moet zijn, en dat gezocht moet worden naar vormen van mijnbouw en bronnen van kritieke metalen en mineralen met een zo beperkt mogelijke voetafdruk.

Vraag 83 en 84, PvdD

Is de Minister bereid om in de Nationale grondstoffenstrategie, in plaats van in te zetten op plundering van de diepzeebodem, zich actief uit te spreken en in te zetten voor energiebesparing, recycling en innovaties in hernieuwbare technologie? Is de Minister het met deze leden eens dat dit een voor de toekomst veel houdbaarder inzet is dan het nog meer plunderen van onontgonnen gebieden op aarde, waarmee de leefbaarheid voor mens en dier verder wordt aangetast?

Antwoord:

Het kabinet deelt de opvatting dat energiebesparing, recycling en innovaties in hernieuwbare technologie essentiële onderdelen zijn van de aanpak van leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. Energiebesparing is dan ook een richtinggevende hoofdkeuze in het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE)38. Op dit moment werkt het kabinet aan het Nationaal Programma Energiebesparing. In het kader daarvan zal de Minister van Klimaat en Energie uw Kamer voor de zomer informeren over het nationale doel en de sectorale streefwaarden voor energiebesparing, ter uitwerking van artikel 4 van de herziene Energie Efficiëntie Richtlijn (EED). Daarnaast wordt in de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS) en het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) ingezet op innovatie, substitutie en de omslag naar een circulaire economie. Hoe beter we erin slagen om kritieke materialen te hergebruiken en substitueren, hoe minder we deze in de toekomst primair hoeven te winnen.

Tegelijkertijd blijft op de kortere termijn meer primaire winning van kritieke grondstoffen nodig voor onder meer de energie- en digitale transities en is Nederland op dit moment voor de import van deze grondstoffen nog sterk afhankelijk van landen buiten de EU, waaronder China. Om die reden zet het kabinet in de NGS ook in op duurzame winning en raffinage binnen Europa, diversificatie en de verduurzaming van internationale ketens. Het kabinet zal in dit licht tevens de mogelijkheden en beperkingen van diepzeemijnbouw voor Nederland verder in kaart brengen, zoals ook aangegeven in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw en in lijn met de door de Kamer aangenomen motie Erkens/Bontenbal.

Vraag 85, PvdD

De leden van de PvdD-fractie lezen dat het PBL de milieueffecten in kritieke grondstoffenketens in kaart brengt. Kan de Minister aangeven welke methode het PBL zal toepassen om de milieu-impact in kaart te brengen? Welke drukfactoren op het milieu worden hierin meegenomen? Betreft dit bijvoorbeeld ook ontbossing, vervuiling en aantasting van waterbronnen en andere vormen van vernietiging van ecosystemen?

Antwoord:

Het PBL heeft eerst een analyse uitgevoerd om te identificeren welke materialen vanuit het perspectief van de energietransitie belangrijk zijn en welke materialen hiervan de grootste milieuvoetafdruk hebben.39 Dit is gebaseerd op mijnbouwdata van de United States Geological Survey (USGS) en op verschillende scenariostudies, waarin de verwachte groei van de vraag naar grondstoffen in kaart is gebracht (o.a. studies van het Internationaal Energie Agentschap). Voor het kwantificeren van milieu-impact is er systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd dat zich richt op verschillende milieu assessments waaronder levenscyclusanalyses (LCA), van de productiefases van de verschillende metalen. Voor het kwalitatief onderbouwen van de impactfactoren zijn eveneens recente wetenschappelijke onderzoeken (met name meta-studies en systematische reviews) geraadpleegd.

Drukfactoren die zijn meegenomen in het PBL-rapport over de milieueffecten van kritieke grondstoffen zijn waterschaarste en watervervuiling, bodemerosie en -vervuiling, biodiversiteitsverlies (inclusief ontbossing) en klimaatverandering. Daarbij geeft het PBL-rapport inzicht in de verschillende verklaringsfactoren die deze impacts van mijnbouw veroorzaken, bijvoorbeeld de concentratie van het metaal in het erts, de kenmerken van de mijn (open-pit of juist ondergronds, in een bos- of woestijngebied), mijnbouwresiduen (tailings), milieuwetgeving en landherstel eisen.

Vraag 86 en 87, PvdD

De leden van de PvdD-fractie zien dat het kabinet consistentie tussen wetgevende initiatieven over grondstoffen en internationale IMVO-standaarden een speerpunt vindt. Deze leden constateren echter dat het recente akkoord over de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) ambitie mist op cruciale punten: de aanpak van de klimaatcrisis is beperkt, de wet geldt beperkt voor de financiële sector en slachtoffers van misstanden door bedrijven hebben beperkte mogelijkheden om recht te halen.

Kan het kabinet zich herinneren dat het heeft beloofd met een nationale IMVO-wet te komen? Wat is de stand van zaken omtrent het advies van de Raad van State over het gewijzigde initiatiefwetsvoorstel over deze nationale IMVO-wet? Kan het kabinet zich ook herinneren dat het eerder heeft aangegeven dat een nationale IMVO-wet ambitieuzer kan zijn dan een Europese40? Zo ja, houdt het kabinet ruimte in de grondstoffenstrategie om de strategie aan te passen aan ambitieuzere nationale IMVO-doelen?

Antwoord:

Op 14 december jl. hebben de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie een voorlopig politiek akkoord bereikt in de triloog over een Europese richtlijn voor gepaste zorgvuldigheid, de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Finale stemming over de richtlijn moet nog plaatsvinden in het Europees Parlement en in de Raad. Indien de richtlijn wordt aangenomen en gepubliceerd in het EU Publicatieblad start de gebruikelijke wetgevingsprocedure om de richtlijn om te zetten in nationale wetgeving. Het traject omtrent het initiatiefvoorstel is aan de initiatiefnemers en uw Kamer. Indien het initiatiefvoorstel voor plenaire behandeling wordt geagendeerd, zal het kabinet een reactie geven op het voorstel.

Vraag 88, PvdD

De leden van de PvdD-fractie lezen dat het terugtrekken van bedrijven pas plaatsvindt als risico’s «onbeheersbaar» blijken te zijn. Bij de overweging tot terugtrekking wordt onder andere meegenomen hoe cruciaal de zakenrelatie is voor het bedrijf. Die aanpak moet zorgen voor minimale handelsverstoring. Hoe wordt rekening gehouden met de lokale impact op zowel mens als milieu wanneer een bedrijf zich terugtrekt? Is dan een transitieplan voor de locatie, de mensen en het milieu vereist?

Antwoord:

In lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) wordt van bedrijven verwacht dat wanneer zij, als laatste toevlucht, een zakelijke relatie stopzetten, zij dit op een verantwoorde manier doen. Daarbij dienen zij mogelijke negatieve sociale, milieu en economische gevolgen van die stopzetting mede in overweging te nemen, waar mogelijk te streven naar zinvol overleg met relevante belanghebbenden en passende maatregelen te nemen om negatieve gevolgen naar aanleiding van hun terugtrekking te voorkomen of te beperken.

Vraag 89 t/m 91, PvdD

De leden van de PvdD-fractie lezen dat de exportkredietverzekering (ekv) volgens deze voortgangsrapportage mogelijk interessant kan zijn voor het afdekken van betalingsrisico’s gepaard gaande met de export, import en investeringen in het kader van grondstoffen en halffabricaten. Deze leden zien ekv’s echter als instrument totaal niet bruikbaar om gelijkwaardige partnerschappen te bevorderen, onder meer omdat lokale waardetoevoeging niet meegenomen wordt binnen het ekv-instrumentarium.

Is de Minister van plan ekv’s als financieringsinstrument significant te hervormen om deze te laten aansluiten bij de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid in de EU en Nederland en duurzaam bij te dragen aan gelijkwaardige partnerschappen met lokale waardetoevoeging? Gaat de Minister zich tevens houden aan publieke transparantie-normen en consistente rapportagediscipline ten opzichte van publieke belanghebbenden, zodat controle mogelijk is? Gezien de vele overtredingen van het eigen beleid door ekv’s uit te geven die niet in lijn zijn met klimaatneutraliteit in 2050 of niet toetsen op milieu of dierenwelzijnscriteria (zie hiervoor ook de recente schriftelijke vragen van deze leden over ekv’s in de veehouderij), waarom denkt de Minister dat het hier wel lukt om ekv’s duurzaam en effectief in te zetten?

Antwoord:

Het kabinet ziet de exportkredietverzekering (ekv) primair als een instrument voor handelsbevordering, gericht op het ondersteunen van Nederlandse bedrijven bij de export naar buitenlandse markten. Daarbij merkt het kabinet op dat de ekv ook kan bijdragen aan ontwikkelingsdoelstellingen op basis van gelijkwaardige relaties tussen landen met lokale waarde-toevoeging, zoals via het meeverzekeren van lokale kosten van een project.

Door het stellen van duidelijke randvoorwaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) streeft het kabinet naar een balans waarbij de bevordering van handel niet ten koste gaat van duurzame ontwikkeling. Voor de ekv is daarbij een door OESO-landen onderschreven mvo-kader van toepassing zodat er sprake is van een internationaal gelijk speelveld. Het kabinet gaat niet mee in de stelling dat dit beleid wordt overtreden, ook niet ten aanzien van transparantie of milieu en dierenwelzijnscriteria. Uit de mvo-beleidsevaluatie die in december 2021 met uw Kamer is gedeeld41 blijkt dat het mvo-beleid voor de ekv effectief is en in lijn met internationale standaarden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgangsrapportage Nationale Grondstoffenstrategie. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.

Vraag 92, SGP

De leden van de SGP-fractie lezen dat er een Speciaal Vertegenwoordiger zal worden geworven. Wat is de stand van zaken van het wervingsproces? En wanneer zal de Speciaal Vertegenwoordiger naar verwachting aan de slag gaan?

Antwoord:

Op 27 maart 2024 is in de Staatscourant bekend gemaakt dat dhr. Allard Castelein (onder meer voormalig CEO van het Havenbedrijf Rotterdam) tot Speciaal Vertegenwoordiger Grondstoffenstrategie is benoemd.42 Hij is op 1 maart 2024 van start gegaan.

Vraag 93, SGP

De leden van de SGP-fractie constateren dat gewerkt wordt aan de implementatie van de Critical Raw Materials Act. Kan de Minister aangeven hoe zij deze implementatie in Nederland ter hand wil nemen? Welke voorbereidende werkzaamheden worden daarvoor verricht cq. zijn daarvoor nodig?

Antwoord:

Het kabinet is reeds begonnen met de implementatie van de Critical Raw Materials Act (CRMA) in Nederland door te controleren aan welke delen van de CRMA Nederland reeds voldoet, waar wetsaanpassingen nodig zijn om hieraan te voldoen en waar nodig het proces te starten om de wetsaanpassing door te voeren, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 22. Ook wordt begonnen met het organiseren van informatiesessies voor het bedrijfsleven om hen zo goed mogelijk te informeren over de CRMA. Het streven is om in mei 2024 een eerste CRMA-informatiesessie te organiseren.

Daarnaast kunnen Nederlandse bedrijven zich aanmelden voor strategische projecten onder de CRMA, zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 7 t/m 10. De deadline voor de eerste ronde is over enkele maanden. Wanneer er sprake is van een strategisch project waar Nederlandse partijen bij betrokken zijn, zal de Speciaal Vertegenwoordiger Grondstoffen zich inzetten voor het laten slagen van dit strategische project.

Het aanmoedigen van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om zich aan te melden voor strategische projecten zal op verschillende manieren worden gedaan. Onder andere via het organiseren van diverse informatiesessies en webinars gericht op verschillende soorten stakeholders. Bij deze bijeenkomsten zal worden ingegaan op de werking van de CRMA en de criteria waar bedrijven aan moeten voldoen als zij voor een strategisch project in aanmerking willen komen.

Vraag 94, SGP

De leden van de SGP-fractie zien dat bij strategische afhankelijkheden verwezen wordt naar de non-paper on the external dimensions of the Critical Raw Materials Act. Daarin valt te lezen dat Nederland de suggestie doet een subgroep in het leven te roepen die zich specifiek richt op duurzaamheid («environmental and social issues») en de CRMA-board voorziet van advies. Het compromisvoorstel (november 2023) noemt verschillende subgroepen, onder andere op circulariteit, maar geen subgroep op environmental & social issues in het algemeen.

Is de conclusie juist dat de aanbeveling van het kabinet niet is overgenomen? Zo ja, waarom niet? In hoeverre ziet het kabinet ruimte om alsnog een dergelijke subgroep in te richten die de Commissie adviseert op duurzaamheidsaspecten van partnerschappen?

Antwoord:

De aanbeveling van het kabinet heeft vooralsnog inderdaad niet geleid tot een permanente subgroep onder de CRMA-Board. Echter, de CRMA-Board kan te allen tijde naar eigen inzicht besluiten om een permanente of tijdelijke subgroep op te richten. Bovendien zal Nederland in samenspraak met andere lidstaten de duurzaamheidsaspecten van partnerschappen zoveel mogelijk borgen in de volgende trajecten, namelijk bij de Europese afstemming over het onderhandelingsmandaat van de Commissie voor de ontwikkeling van partnerschappen en de uitwerking van deze partnerschappen in roadmaps. Via deze weg ziet het kabinet toe op naleving van duurzaamheidsaspecten. Uitgangspunten daarbij zijn gelijkwaardigheid, lokale waardetoevoeging in partnerlanden en naleving van relevante OESO-standaarden/gidsen, ILO-normen en internationale klimaat en biodiversiteitsafspraken.

Daarnaast is aandacht voor duurzaamheid op verschillende andere manieren geborgd binnen de CRMA, bijvoorbeeld in de eisen die worden gesteld aan strategische projecten op het gebied van het voorkomen en mitigeren van milieu en sociale impact.

Voor een verder antwoord op deze vraag verwijzen wij u naar het antwoord op vraag 100: «Hoe (lokale) stakeholders worden gehoord en betrokken in de totstandkoming en monitoring van strategische partnerschappen tussen landen.».

Vraag 95, SGP

De leden van de SGP-fractie brengen in herinnering dat Nederland de totstandkoming van een Critical Raw Materials Club heeft aangemoedigd, waarmee derde landen worden uitgenodigd om een wederkerig en inclusief partnerschap aan te gaan met de EU en haar lidstaten. Wat is de status van deze Club? Welke landen hebben zich inmiddels aangesloten?

Antwoord:

Op 5 april jl. hebben de EU en de VS de lancering van het Mineral Security Partnership Forum aangekondigd, een nieuwe pilaar binnen het reeds bestaande Mineral Security Partnership (MSP). De doelstellingen van de Critical Raw Materials Club worden onder dit MSP Forum ondergebracht. Er is voor gekozen de initiatieven samen te voegen om overlap te voorkomen. Het Forum zal twee werkstromen hebben: 1. een projectgroep m.b.t. het ondersteunen en versnellen van kritieke-grondstoffenprojecten en 2. een beleidsdialoog over o.a. duurzame productie, lokale capaciteit en regelgevende samenwerking. Momenteel zijn de leden: MSP partners (de EU, de VS, Australië, Canada, Estland, Finland, Frankrijk, Duitsland, India, Italië, Japan, Noorwegen, Zuid-Korea, Zweden, het VK), plus Kazachstan, Namibië, Oekraïne en Oezbekistan. Nederland is via de EU aangesloten bij het Forum.

Vraag 96, SGP

De leden van de SGP-fractie lezen dat Nederland zich strategischer op wil stellen ten aanzien van normalisatie en standaardisatie-activiteiten. Hoe wordt hieraan invulling gegeven? Kan de Minister inzicht geven in de hoofdlijnen van de Nederlandse inbreng op dit punt?

Antwoord:

Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft vorig jaar aan de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) de opdracht gegeven om een normcommissie kritieke grondstoffen op te richten. Deze normcommissie is eind maart van start gegaan en hieraan nemen met name technische experts vanuit het bedrijfsleven en kennisinstellingen deel.

Met het oprichten van een nationale normcommissie kritieke grondstoffen kan Nederland bijdragen aan, en invloed uitoefenen op, Europese (Comité Européen de Normalisation; CEN) en mondiale (International Standardization Organization; ISO) normontwikkelingen. De normcommissie is een centrale plek waar relevante nationale belangen en expertises samenkomen en waar gezamenlijk de strategische lijnen voor normalisatie rondom kritieke grondstoffen bepaald worden en daaruit voortkomende activiteiten worden afgestemd.

Als eerste zullen de Nederlandse prioriteiten worden gedefinieerd en vastgelegd. De prioriteiten worden vertaald naar een overzicht van welke CEN/ISO commissies, werkgroepen en normontwikkelingen Nederland in 2024 actief volgt. Hierbij kan het gaan om normen over test- en analysemethoden, recycling, traceerbaarheid en duurzaamheid die op Europees en mondiaal niveau worden gemaakt. Daarnaast kunnen Nederlandse belanghebbenden hun kennis internationaal inbrengen via de normcommissie en bestaat de mogelijkheid dat Nederland voorstellen voor nieuwe normen inbrengt bij CEN of ISO.

Vraag 97, SGP

De leden van de SGP-fractie constateren dat de behoefte aan schaarse grondstoffen wat betreft de energievoorziening sterk afhankelijk is van de gekozen energiebronnen en opslagsystemen. Zo zijn volgens de International Energy Agency (IAE) voor wind op zee per megawatt drie keer meer schaarse mineralen nodig dan voor kerncentrales.

Deze leden horen graag of en in hoeverre het kabinet de afhankelijkheid van schaarse grondstoffen meeweegt bij beleidskeuzes ten aanzien van de energievoorziening en het energiesysteem. In het Nationaal Plan Energiesysteem heeft het kabinet aangegeven dat het verkent hoe de grondstoffenvoetafdruk beter meegewogen kan worden in de keuzes voor het energiesysteem. Deze leden horen graag hoe hier uitvoering aangegeven wordt.

Antwoord:

Het kabinet heeft in het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE)43 inderdaad aangekondigd om te verkennen hoe de grondstoffenvraag voor energietechnologieën en bijbehorende leveringszekerheidsrisico’s en duurzaamheidsimpact kunnen worden meegewogen in het nadere ontwerp van het energiesysteem. Zie ook de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 en vragen 83 en 84. Hoe hier uitvoering aan gegeven wordt zal worden meegenomen in de beleids- en uitvoeringsagenda voor het energiesysteem, welke later dit jaar met de Tweede Kamer wordt gedeeld. Het meewegen van de grondstoffenvraag bij het maken van keuzes voor het energiesysteem vergt allereerst goed inzicht in de verschillende typen risico’s en impacts van het grondstoffengebruik voor de energietransitie. Daartoe zullen de resultaten van de verschillende onderzoeken van TNO, het CBS en PBL worden meegenomen. Enkele hiervan zijn reeds opgeleverd, van andere onderzoeken worden de resultaten binnenkort verwacht.

Vraag 98, SGP

De leden van de SGP-fractie lezen wat betreft het onderdeel circulariteit en innovatie vooral over de vermindering van de vraag naar grondstoffen door meer terugwinning en hergebruik. Deze leden constateren dat ook vermindering van de vraag mogelijk is door omschakeling naar al dan niet innovatieve technieken die minder of geen schaarse grondstoffen nodig hebben. Op welke wijze wordt hierop ingezet?

Antwoord:

Het kabinet zet hier op in onder het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030 (NPCE)44 door middel van substitutie van primaire grondstoffen door secundaire grondstoffen en duurzame biogrondstoffen die zo hoogwaardig mogelijk toegepast worden, of door andere, meer algemeen beschikbare grondstoffen met een lagere milieudruk, te stimuleren (zie ook het antwoord op vraag 61). Hiermee in lijn wordt onder het handelingsperspectief «circulariteit en innovatie» van de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS)45 specifiek ingezet op substitutie van kritieke grondstoffen door meer algemeen beschikbare grondstoffen met een lagere milieudruk.

Via de Kennis en Innovatie Agenda Circulaire Economie (KIA CE)46 worden innovaties (en onderzoeken) rond substituties mogelijk gemaakt. Sinds 2019 is er in verschillende subsidieregelingen al ruimte om kritieke grondstoffen te recyclen, dat is vanaf 2024 verder verbreed om ook andere circulaire strategieën mogelijk te maken, zoals de inzet op een langere levensduur of het ontwerpen met minder materialen.

Vraag 99, SGP

De leden van de SGP-fractie vinden het van strategisch belang om te voorkomen dat schaarse grondstoffen ons land uitgaan, via directe export dan wel via afvalstromen. De regels voor vrij verkeer van grondstoffen en producten op de interne markt belemmeren echter nationale maatregelen. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om export van schaarse grondstoffen zoveel mogelijk te voorkomen?

Antwoord:

Schaarse grondstoffen zijn onderdeel van de verzameling kritieke grondstoffen waarop al geruime tijd beleid wordt gevoerd.47 Zoals aangegeven in de kabinetsreactie d.d. 2 oktober 202348, constateert het kabinet dat voor het tegengaan van verlies van kritieke grondstoffen in afgedankte producten een Europese inzet is vastgesteld die op hoofdlijnen de steun van Nederland geniet, waarbij ook de maximaal realistische en haalbare inzet wordt gepleegd op het gebied van export. Wel pleit Nederland voor een sterkere inzet op circulariteitstrategieën in diverse Europese wetgevingstrajecten. Dit wordt in recente Europese wetsvoorstellen ook steeds beter gereflecteerd, maar blijvende inzet hierop zal de komende jaren nodig zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgang van de Nationale Grondstoffenstrategie en hebben daarover enkele vragen.

Vraag 100 t/m 103, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat strategische partnerschappen een pijler zijn onder de CRMA en de Nationale Grondstoffenstrategie. Deze leden vragen hoe (lokale) stakeholders worden gehoord en betrokken in de totstandkoming en monitoring van strategische partnerschappen tussen landen. Op welke manier wordt informatie, zoals rapporten, overeenkomsten, impact assessment, et cetera gedeeld met (lokale) maatschappelijke organisaties, gemeenschappen en andere belanghebbenden? Is Nederland bereid zich in te zetten voor transparantie en inclusiviteit van de partnerschappen?

Antwoord:

Nederland zet zich ten aanzien van de Europese grondstoffenpartnerschappen in voor transparantie en betrokkenheid van relevante stakeholders, in het bijzonder voor vrouwen en lokale gemeenschappen. Zo heeft Nederland in zijn non-paper over de externe dimensies van de Critical Raw Materials Act (CRMA)49 de Europese Commissie opgeroepen om multi-stakeholderbetrokkenheid te faciliteren bij het opstellen van MoUs en Roadmaps met partnerlanden. Daarnaast benadrukt Nederland het belang van milieu en sociale effectrapportages rondom toekomstige strategische projecten in derde landen. Binnen de Europese afstemming over onderhandelingsmandaten voor nieuwe grondstoffenpartnerschappen herhaalt Nederland deze inzet, en dringt hier waar mogelijk ook via ons postennet bij de Europese delegaties op aan.

Hierbij geldt dat de Europese grondstoffen-MoUs niet-bindende afspraken omvatten en dat er geen standaard proces of verplichting voor de Europese Commissie, de partnerlanden of de Europese lidstaten ligt voor het proces van het betrekken van stakeholders of het openbaar maken van informatie. Dit verschilt dan ook enigszins per partnerland, en is mede afhankelijk van de invulling die het partnerland hieraan wil geven. In de MoU’s maakt de Commissie in principe afspraken met het partnerland over het betrekken van stakeholders in de uitvoering en monitoring van de Roadmap met als inzet deze inclusief en transparant te doen zijn. Zo is in het MoU met Rwanda opgenomen dat lokale gemeenschappen en maatschappelijke organisaties betrokken worden bij de monitoring.

In landen waar de EU een partnerschap afsluit kunnen ambassades ook verkennen wat de ruimte is voor betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld en andere stakeholders, en de Europese delegatie hierop wijzen. Hierbij ligt de nadruk op het uitwerken van de roadmaps en de projecten die daar in de toekomst uit voort zullen komen.

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 66–67 maakt het krijgen van beter inzicht in de verschillende belangen, mogelijkheden en risico’s rondom de ontwikkeling en de verduurzaming van de grondstoffensector onderdeel uit van Nederlandse bilaterale samenwerking op het gebied van grondstoffen en worden hierbij waar relevant ook (lokale) maatschappelijke organisaties betrokken. Daarbij zij opgemerkt dat de term «partnerschap» breed toegepast wordt. Het gaat hier in eerste instantie ook om intentieverklaringen (zoals Letters of Intent) voor samenwerking op grondstoffen. Een voorbeeld is de samenwerking tussen de Geologische Dienst van Vietnam en de Nederlandse ambassade om verkennend onderzoek op te zetten, waarbij in de intentieverklaring is opgenomen om de relevante stakeholders in kaart te brengen.

Wanneer we in een land een volgend stadium van bilaterale samenwerking bereiken, met meer concrete projecten, zal Nederland het belang van betrokkenheid van lokale maatschappelijke organisaties (waaronder, waar relevant en mogelijk, vakbonden) bepleiten en dit zoveel mogelijk faciliteren. Dit zal bijvoorbeeld vergelijkbaar zijn met het combi-track project in Zuid-Afrika over uitfasering van steenkool en overgang naar hernieuwbare energie. Daarbij is onder meer CNV nauw betrokken. Wanneer partijen bij de samenwerking gebruik maken van Nederlandse financieringsinstrumenten gelden de daarbij behorende IMVO-richtlijnen.

Verder is de inzet van het kabinet op versterking van het maatschappelijk middenveld in den brede relevant. Via het Power of Voices programma worden op dit moment drie consortia gefinancierd die zich (mede) richten op de mijnbouwsector. Ook het vakbondsmedefinancieringsprogramma steunt vakbonden in de mijnbouwsector. Beide programma’s vallen onder de begroting van BHOS. Ten slotte voert de overheid doorlopend dialoog met vertegenwoordigers van het (internationale) maatschappelijk middenveld in Nederland, ook bijvoorbeeld tijdens deelname aan internationale conferenties.

Vraag 103 t/m 106, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat Nederland toegang tot beleids- en besluitvorming vanuit lokale gemeenschappen, vakbonden en (zuidelijke) maatschappelijke organisaties bevordert om beter geïnformeerde keuzes te kunnen maken die bovendien op draagvlak kunnen rekenen. Deze leden lezen dat bijvoorbeeld via ambassades consultaties worden georganiseerd met relevante lokale partijen.

Op basis van welke criteria worden deze relevante lokale partijen geselecteerd voor consultaties? Kan de Minister aangeven hoe dit concreet handen en voeten wordt gegeven? Hoe borgt de Minister de consistentie en de kwaliteit van deze consultaties? Hoe worden (lokale) maatschappelijke organisaties geïnformeerd over de consultaties, in het bijzonder vrouwen, jongeren, inheemse en andere gemarginaliseerde groepen?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 100–102. Er gelden geen specifieke criteria voor het selecteren van lokale partijen. Ook moet er van geval tot geval bekeken worden in welke vorm betrokkenheid en consultatie mogelijk is, of op welke manier Nederland kan bijdragen aan inclusieve besluitvorming. Zoals aangegeven in de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS) is er speciale aandacht voor organisaties die vrouwenrechten binnen de sector centraal stellen en organisaties die lokale gemeenschappen in mijnbouwgebieden vertegenwoordigen.

Vraag 107, ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister stelt dat de basis is gelegd voor een Nationaal Observatorium waarin cruciale kennis wordt opgebouwd over voor Nederland kritieke grondstoffenketens, TNO werkt hiervoor de inhoudelijke reikwijdte uit en een kwartiermaker zal de bestuursstructuur verder uitwerken. Deze leden vragen de Minister wat de formele rol van het maatschappelijk middenveld – dat veel kennis heeft over de grondstoffenketens en lokale impacts in grondstofrijke landen – is in dit Nationaal Observatorium.

Antwoord:

Zoals in de Voortgangsbrief Nationale Grondstoffenstrategie van 22 december jl. is vermeld, zal door middel van gesprekken met relevante partners binnen de overheid, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen tot een advies worden gekomen over een publiek-private inrichting van het Observatorium. Daarbij zal ook de rol voor het maatschappelijk middenveld in kaart worden gebracht.


X Noot
12

Kamerstuk 32 852, nr. 294, 13 februari 2024

X Noot
27

Kamerstuk 21 501-02, nr. 2636

X Noot
28

Kamerstuk 34 682, nr. 125

X Noot
29

Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 67

X Noot
30

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1582

X Noot
35

Stiftelsen for industriell og teknisk forskning

X Noot
37

IEA (2021), The Role of Critical Minerals in Clean Energy Transitions, IEA, Paris – https://www.iea.org/reports/the-role-of-critical-minerals-in-clean-energy-transitions

X Noot
40

Kamerstuk 26 485, nr. 381

X Noot
41

Kamerstuk 2021D49527, 13 december 2021

Naar boven