31 793 Internationale klimaatafspraken

Nr. 230 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 november 2022

Tijdens de COP26-klimaatconferentie in Glasgow heeft Nederland de verklaring ondertekend voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie («de COP26-verklaring»). Op 8 november 20211 is hierover een brief aan uw Kamer gestuurd. Daarin geeft het kabinet aan in overleg te gaan met stakeholders en te werken aan een zorgvuldige implementatie van de COP26-verklaring per 1 januari 2023. Tevens heeft het kabinet op 7 april jl. en 2 juli jl.2 brieven aan uw Kamer gestuurd, waarin de voortgang is beschreven. In deze brief informeer ik uw Kamer over de inzet voor het nieuwe voorgenomen beleid per 1 januari 2023 voor de exportkredietverzekering (ekv) als gevolg van de COP26-verklaring.

Het kabinet acht het van belang dat financieringsstromen in lijn worden gebracht met de 1,5°C doelstelling. Het kabinet baseert het voorgenomen beleid op klimaatwetenschappelijke basis van o.a. het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en het International Energy Agency (IEA). Deze wetenschappelijke rapporten maken duidelijk dat het 1,5°C doel primair vraagt om drastische opschaling van mondiale investeringen in de energietransitie en verschuiving van investeringsstromen van de fossiele energiesector naar de duurzame energiesector. Dit biedt kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Met de vergroening van de internationale overheidssteun wil het kabinet het benutten van deze kansen voor het bedrijfsleven stimuleren en zo ook in de toekomst kennis, banen en het Nederlandse concurrentievermogen veiligstellen. De analyses van het IEA, PBL en anderen laten zien dat verschuiving van fossiel naar duurzaam netto extra economische groei en extra banen kan opleveren. Voor individuele bedrijven met veel activiteiten in de fossiele sector kan de energietransitie uitdagend zijn. Daarom heeft het kabinet met stakeholders gewerkt aan vergroeningsmaatregelen, die gericht zijn op ondersteuning van het bedrijfsleven bij de energietransitie.

Ondertekening van de COP26-verklaring betekent tegelijkertijd beëindiging van nieuwe ekv-steun aan de fossiele energiesector per 1 januari 2023, behoudens beperkte en duidelijk gedefinieerde uitzonderingen die in lijn zijn met de 1,5°C doelstelling. Zeker in de context van de huidige uitdagingen op het gebied van leveringszekerheid en stijgende energieprijzen, vergt dit een zorgvuldige uitwerking. Het voorgenomen beleid biedt daarom ruimte voor specifieke leveringszekerheidsprojecten in lijn met Europees REPowerEU beleid. Verder is ook een gelijkwaardig internationaal speelveld relevant bij de uitwerking van beleid. In dat kader is er in de afgelopen maanden contact gezocht met medeondertekenaars, in het bijzonder met Frankrijk, België en Duitsland. Hieronder wordt dit nader toegelicht.

In deze brief ga ik achtereenvolgens in op de voorgenomen uitwerking van de COP26-verklaring, de reikwijdte en interpretatie (inclusief consultatie en overleg met relevante stakeholders), maatregelen om bedrijven te ondersteunen in de groene energietransitie, het internationale speelveld en de impact op het bedrijfsleven. Met deze brief wordt voldaan aan verschillende moties en toezeggingen: de motie van het lid Klink c.s. over de transitie van fossiel naar niet-fossiel, de motie van de leden Sjoerdsma en Van Ojik over het in lijn brengen van de instrumenten met het Akkoord van Parijs, de motie Heinen c.s. over het gelijkwaardige internationale speelveld en de motie van het lid Hammelburg c.s. over het in internationaal verband streven naar afspraken over verantwoorde uitfasering van vervuilende activiteiten.3 U ontvangt deze brief mede namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister voor Klimaat en Energie en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.

1. Uitwerking van de COP26-verklaring

Het kabinet heeft zich met het coalitieakkoord gecommitteerd aan de 1,5°C doelstelling van het Klimaatakkoord van Parijs. De voorgenomen implementatie van de COP26-verklaring is een belangrijke stap in de Nederlandse inzet om dit doel internationaal te bereiken. Deze stap sluit aan bij de Kabinetsaanpak Klimaatbeleid, de vergroening van het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking zoals beschreven in de BHOS-nota «Doen waar Nederland goed in is», de Kamerbrief «stand van zaken vergroening handels-instrumentarium» en de internationale klimaatstrategie4.

Sinds de ondertekening van de COP26-verklaring is conform toezegging5 aan uw Kamer met bedrijven en ngo’s overlegd over een zorgvuldige implementatie inclusief flankerend beleid ter ondersteuning van de Nederlandse bedrijven in de energietransitie. Onder de Rijkscommissie is een High Level Group (HLG) opgericht met daarin grootgebruikers van de ekv6, betrokken ministeries7, uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) en Invest International. Met ngo’s8 heeft daarnaast op ambtelijk niveau overleg plaatsgevonden, waarbij gesproken is over de interpretatie van de COP26-verklaring. Ook heeft er een gezamenlijke sessie plaatsgevonden met aanwezigheid van bewindspersonen, bedrijven en ngo’s. Tot slot heeft er een openbare online consultatie plaatsgevonden, waarbij een bredere groep van stakeholders input heeft geleverd.

Verder heeft Nederland overleg gevoerd met andere landen die de COP26 verklaring hebben ondertekend. Deze gesprekken heeft Nederland zowel bilateraal gevoerd als met de COP26-coalitie onder leiding van het Verenigd Koninkrijk (VK) en binnen de Export Finance for Future coalitie (E3F). Een aantal landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Denemarken, Frankrijk, Finland en België heeft reeds nieuw beleid gepubliceerd. De Nederlandse inzet sluit aan bij de reikwijdte zoals gehanteerd door deze landen. Ook zijn er verschillende overeenkomsten bij de gedefinieerde uitzonderingen op de reikwijdte. Zo zijn veel uitzonderingen gebaseerd op klimaatwetenschappelijke scenario’s voor de 1.5 graden doelstelling, zoals het Net Zero rapport van het IEA en de laatste IPCC-rapporten. Tegelijkertijd geldt dat nog niet alle landen beleid hebben gepubliceerd (bijvoorbeeld Duitsland en Italië). Op basis van gevoerde gesprekken en de EU Raadsconclusies van 15 maart jl.9 is het kabinet voorzichtig positief over een gelijksoortige interpretatie van de COP26-verklaring. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan meer inzicht in de uitwerking door deze landen. De voorgenomen inzet zoals door het kabinet in deze brief beschreven is, kan daarom nog herzien worden als de beleidsontwikkelingen in andere landen daar aanleiding toe geven. Indien dit het geval is, dan zal het kabinet uw Kamer daar voor de ingangsdatum van 1 januari 2023 over informeren.

2. Reikwijdte en interpretatie van de COP26-verklaring

Invulling nieuw beleid

Het voorgenomen kabinetsbeleid is erop gericht om conform de verklaring met ingang van 1 januari 2023 nieuwe publieke steun via de ekv voor de fossiele energiesector in het buitenland te beëindigen. Dit betreft activiteiten gericht op exploratie en winning, verwerking, op- en overslag en transport van fossiele brandstoffen en elektriciteitsopwekking middels fossiele brandstoffen.10 Verkoop en gebruik van fossiele brandstoffen in gebouwde omgeving, fossiel gedreven transportmiddelen (voer- en vaartuigen), landbouw en industrie (inclusief staal en plastics) vallen buiten de definitie van de fossiele energiesector. Ekv-steun in deze sectoren, die ook klimaattransities doormaken, blijft daarmee mogelijk. Deze reikwijdte is in lijn met de landen die al nieuw beleid uitgewerkt hebben.

Voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden en fossiele infrastructuur is op basis van de bevindingen van het IEA en het IPCC geen ruimte onder het 1,5°C scenario.11 Er is nu al sprake van overcapaciteit in het aanbod van fossiele brandstoffen ten opzichte van het 1,5°C-pad. Bij nieuwe investeringen ontstaat tevens het risico op zogenaamde stranded assets. Dat zijn investeringen die al gedaan zijn, maar niet meer te gelde kunnen worden gemaakt.

Binnen de reikwijdte van de voorgenomen uitwerking zijn uitzonderingen vervolgens alleen mogelijk mits deze in lijn zijn met de 1,5°C doelstelling. De energietransitie is een langdurig proces, waarbij deels nog wel investeringen in bestaande fossiele infrastructuur nodig blijven tijdens het pad richting net-zero in 2050. Ekv-steun voor de bestaande fossiele infrastructuur blijft daarom in het voorgenomen kabinetsbeleid wel mogelijk, mits er sprake is van verbetering van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid, en de economische levensduur van de infrastructuur niet wordt verlengd. Ook ondersteunende diensten voor bestaande fossiele infrastructuur, multipurpose havens en groene schepen die fossiele brandstoffen vervoeren kunnen onder voorwaarden gedekt worden onder het voorgenomen beleid.

Steun aan elektriciteitsproductie, back up vermogen of het leveren van toegang tot schoon koken in lage inkomenslanden met extreme energiearmoede blijft onder voorwaarden ook mogelijk op basis van gas of olie, conform bestaand beleid bij Invest Internationaal en de Nederlandse inzet bij multilaterale banken.12 Verder blijft de ekv tot 2030 toegankelijk voor gascentrales ter vervanging van kolencentrales indien dit in het betreffende land waar de investering plaatsvindt tot serieuze emissiereductie leidt, in lijn met Europese normen voor duurzaamheid. Energiecentrales uitgerust met Carbon Capture and Storage (CCS) en Utilisation (CCU) kunnen eveneens door de ekv gedekt worden, omdat deze als abated (gemitigeerd) worden beschouwd. Daarmee vallen deze niet onder de reikwijdte van de COP26-verklaring. Deze centrales met CCS hebben een beperkte CO2 uitstoot en zijn in lijn met het 1,5°C scenario. Het kabinet heeft hiermee een kader vastgesteld waarmee ADSB kan beoordelen of een fossiel project door de ekv gesteund kan worden13. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk voor de exporteur om te onderbouwen dat een transactie onder het 1,5°C scenario valt. Dit zal dan beoordeeld worden op basis van het kader en de wetenschappelijke inzichten.

Leveringszekerheid

Een belangrijke ontwikkeling die plaatsvond ná ondertekening van de COP26-verklaring is de inval van Rusland in Oekraïne. Daardoor is onzekerheid ontstaan rond de beschikbaarheid van fossiele brandstoffen. Het kabinet wil het gebruik van Russische fossiele brandstoffen zo snel als veilig mogelijk afbouwen met behoud van de leveringszekerheid. Naast snellere verduurzaming voorziet het voorgenomen kabinetsbeleid daarom in een tijdelijke en beperkte uitzonderingsmogelijkheid voor prioritaire projecten ten behoeve van de Europese leveringszekerheid van olie en gas. Voor het bereiken van Europese energieonafhankelijkheid van Rusland op zeer korte termijn kunnen investeringen in (infrastructuur voor) diversificatie van de invoer van fossiele brandstoffen nodig zijn. Op de lange termijn bestaat er juist een focus op een snellere verduurzaming. Het voorgenomen beleid biedt daarom ruimte voor specifieke leveringszekerheidsprojecten in lijn met Europees REPowerEU beleid. Het is op voorhand niet zeker of de ekv benodigd is voor de financiering van deze projecten. Indien dit het geval is, zal het kabinet de ekv voor deze projecten openstellen. In 2023 wordt opnieuw bekeken of de uitzondering nog noodzakelijk is.

Een zorgvuldige implementatie

Voor een zorgvuldige implementatie heeft uitvoerder ADSB voldoende tijd nodig om naar de exporteurs te communiceren wat nog wel en niet mogelijk is. Verder hebben exporteurs tijd nodig om hun bedrijfsvoering hierop aan te passen. Veel projecten kennen een lange aanlooptijd, waarbij door bedrijven al middelen geïnvesteerd worden in de fase vóór verkrijging van een opdracht. ADSB zal per 1 januari 2023 geen aanvragen meer in behandeling nemen die onder deze voorgenomen uitwerking van de COP26-verklaring vallen. Een zorgvuldige implementatie betekent dat exporteurs de mogelijkheid krijgen om ook voor deze reeds gestarte activiteiten voor een gelimiteerde periode een polis te ontvangen. De reeds gedane aanvragen voor 1 januari 2023 kunnen uiterlijk eind 2023 leiden tot een polis. Deze aanvragen dienen wel volledig en van behoorlijk niveau te zijn.

Consultatie

Om een goede en gerichte implementatie van de COP26-verklaring te verzekeren, is de visie en input van stakeholders van belang. Daarom is er een publieke online consultatie via ADSB uitgezet, waarin iedereen de mogelijkheid had om te reageren op een viertal onderwerpen: de reikwijdte, uitzonderingen binnen het nieuwe beleid, vergroening ekv-diensten en de transitieperiode in 2022–2023. In totaal zijn er 70 responses ontvangen. De meerderheid van de reacties kwam vanuit maatschappelijke organisaties. Daarnaast zijn er responses ontvangen vanuit het grootbedrijf, het MKB, kennisinstituten, brancheorganisaties en financiële instellingen. De inhoud van de responses varieert sterk. Door bedrijven wordt onder meer gepleit voor een ruimere uitzondering voor gas, wordt gewezen op het belang van een gelijkwaardig internationaal speelveld en gepleit voor lagere premie en langere looptijden voor groene transacties (iets waar het kabinet momenteel internationaal al op inzet). Daarentegen pleiten maatschappelijke organisaties onder meer voor een aanscherping van de voorgestelde reikwijdte en beperking van de uitzondering voor bijvoorbeeld fossiele infrastructuur, en hebben ze kritiek op de voorgestelde transitieperiode. De kabinetsinzet zoals beschreven in deze brief houdt zo veel mogelijk rekening met deze verschillende elementen. Op de website van ADSB zijn alle reacties gepubliceerd, en is tevens een samenvatting te vinden.

3. Ondersteuning groene energietransitie

De mondiale klimaat- en energietransitie biedt een breed scala aan internationale kansen voor het Nederlands bedrijfsleven. Zo wijst het IEA op marktkansen voor sectoren als wind, zon, energieopslag en waterstof (geschat op cumulatief 27 biljoen dollar tot 2050). Er liggen ook grote kansen voor de Nederlandse maritieme sector. Deze sector wordt geraakt door de beëindiging van de publieke ekv-steun aan de unabated fossiele energiesector. Zij kunnen hun bijzondere kennis en kunde inzetten voor klimaatmitigatie en voor klimaatadaptatieprojecten wereldwijd, zoals de grote ambities ten aanzien van wind op zee.

Het kabinet wil deze kansen benutten ten behoeve van kennis, banen en het Nederlandse concurrentievermogen. In samenwerking met het bedrijfsleven is in de HLG gekeken welke beleidsmaatregelen hiervoor nodig zijn. Het betreft vergroeningsmaatregelen op het terrein van de ekv, handelsbevordering en industriebeleid. Ook beleid gericht op de vergroeningstransitie in ontwikkelingslanden biedt mogelijkheden voor Nederlandse bedrijven die zich hierop richten. Deze onderdelen worden hieronder verder toegelicht.

In de vergroeningsbrief d.d. 28 september jl. (Kamerstuk 36 180, nr. 23) heeft het kabinet aangegeven welke kansen er zijn voor het Nederlands bedrijfsleven op weg naar de duurzame groene economie en hoe het handelsinstrumentarium van RVO bedrijven daarbij kan helpen groene activiteiten te ontwikkelen. In deze COP 26-brief gaan wij verder in op de kansen die er onder het EKV zijn op vergroening en op de bijdrage van de Nederlandse overheid hieraan om ondernemers hierbij te ondersteunen.

Verdere vergroening ekv-instrumentarium

De afgelopen jaren is reeds ingezet op de vergroening van de ekv. Sinds 2019 zijn een groot aantal nieuwe maatregelen en groene producten geïmplementeerd. In de HLG onder Rijkscommissie zijn verschillende opties besproken om het ekv-instrumentarium verder te vergroenen om zodoende exporterende bedrijven beter te kunnen ondersteunen. De volgende drie wijzigingen worden op korte termijn gerealiseerd. Daarnaast zullen een aantal maatregelen nog nader onderzocht worden om te bezien of deze haalbaar zijn.

De eerste maatregel die dit jaar al geïmplementeerd wordt, is de verbreding van de definitie van exporteur. Met deze wijziging wordt het mogelijk voor buitenlandse hoofdcontractanten om ekv-gedekte financiering te verkrijgen op een project, mits Nederlandse exporteurs als toeleveranciers betrokken worden. Daarnaast maakt deze wijziging het voor Nederlandse scheepsbouwers mogelijk om ekv-gedekte financiering aan te trekken voor de conversie met veelal een verduurzamingscomponent van bestaande schepen van buitenlandse afnemers.

De tweede wijziging betreft een flexibilisering van het CIRR (Commercial interest Rate Reference) loket, waarmee exporteurs gunstige vaste rente financiering kunnen aanbieden aan buitenlandse afnemers. De vraag uit de markt voor een dergelijke vaste rente financiering is tot op heden grotendeels uitgebleven, mede door het rigide karakter van de financieringsvoorwaarden. Om beter aansluiting te zoeken bij de behoefte in de markt wordt dit jaar gewerkt aan het flexibel maken van de trekkingsperiode van de onderliggende lening door de afnemer.

Een derde wijziging, waaraan gewerkt wordt, is het proactief opzetten van kredietlijnen voor buitenlandse afnemers van Nederlandse producten. Hiermee kunnen afnemers een ekv-gedekte kredietlijn verkrijgen voor de aanschaf van goederen en diensten in Nederland. Een proactieve aanpak betekent bijvoorbeeld contact leggen met grootafnemers van Nederlandse goederen tijdens handelsmissies.

Tot slot zijn er een drietal beleidsvoorstellen die raakvlak hebben met de ekv waarvan de haalbaarheid en effectiviteit nader onderzocht dient te worden. Het gaat dan met name om:

  • 1. een uitbreiding van de dekking ten behoeve van de ontwikkeling van sleuteltechnologieën met exportpotentieel. Door dekking aan te bieden op investeringsleningen kan de financiering van de ontwikkeling van sleuteltechnologieën verder worden ondersteund;

  • 2. een ekv-instrument voor zekerstelling van de toegang van exporteurs tot halffabricaten/grondstoffen. Hierdoor wordt ondersteuning geboden aan de realisatie van export;

  • 3. restwaarde garanties voor groene kapitaalgoederen. Eén van de struikelblokken bij de export van groene kapitaalgoederen is dat het vaak relatief nieuwe technologieën betreft, waarvan de rest-/toekomstige waarde van het onderliggend goed nog onbekend is. Het kabinet onderzoekt of er een garantie kan worden gegeven om dit risico af te dekken.

Vergroening Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Met het vernieuwde BHOS-beleid14 heeft het kabinet gekozen voor een aanpak waarbij ingezet wordt op het ontwikkelen van internationale verdienkansen in de groene en digitale economie. Daarbij wordt met name ingezet op kansen in 25 prioriteitsmarkten met het grootste verdienvermogen en op veertien landen waar de combinatie van Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, handel en investeringen grote kansen biedt. Het kabinet ontwikkelt met deze actieve handels-bevorderende inzet in combinatie met het financieringsinstrumentarium kansen voor Nederlandse bedrijven. Onder andere op het terrein van vergroening van de handel met export naar- en investeringen in opkomende markten en ontwikkelingslanden, in het bijzonder op het gebied van klimaatmitigatie en -adaptatie. De HLG heeft belangrijke voortgang gemaakt met de identificatie van mogelijke kansen. Hiervoor zijn o.a. projectprofielen (bijv. mangrove kustbescherming) geïdentificeerd. Voor de OS-infrastructuurprogramma’s (DRIVE en Develop to Build) wordt een streefcijfer gehanteerd van ca. 70% van de projecten uit te laten voeren door Nederlandse bedrijven. Er wordt tevens actief gezocht naar projectkansen in markten die voor Nederlandse bedrijven relevant zijn.

Invest International

Invest International heeft met haar EUR 833 mln. aan beschikbaar kernkapitaal en de overheidsregelingen (DRIVE/Develop to Build, DGGF en DTIF en projectontwikkelingsbudget) een compleet financieringsaanbod voor het Nederlandse bedrijfsleven ter ondersteuning van de transitie van fossiele verdienkansen naar duurzame verdienkansen. Kansen in de energietransitie zijn onder andere het opbouwen van duurzame infrastructuur in andere landen, financieren van duurzame energieprojecten en klimaat-slimme landbouw. In de HLG zijn voorstellen gedaan om via extra middelen concessionele financiering ter beschikking te stellen. Het kabinet vindt een dergelijke stap, één jaar na de start van Invest International en gegeven de reeds beschikbare brede financieringsmogelijkheden (incl. de DRIVE garantiefaciliteit via ADSB) die de organisatie tot haar beschikking heeft, prematuur.

Flankerend industrie- en exportbeleid

In de Kamerbrief «strategisch en groen industriebeleid» heeft het kabinet reeds haar visie op de prioriteiten in het groene en strategische beleid uiteengezet, inclusief de wijze waarop hier op internationaal terrein opvolging aan wordt gegeven.15 Voor het stimuleren van innovatie en opschaling van (groene) technologie binnen de industrie heeft het kabinet extra middelen vrijgemaakt, in het bijzonder via middelen voor maatwerkafspraken voor CO2-reductie (EUR 3 miljard) en het Nationaal Groeifonds (in totaal EUR 19,4 miljard). Ook de water- en maritieme sector kan hiervan profiteren. Vanuit het industriebeleid blijft het van belang om toegang tot internationale markten en het gelijkwaardige speelveld te borgen.

Het kabinet werkt verder in nauwe samenwerking met zijn publiek-private stakeholders aan de verdere versterking van de integrale agenda Topsector Water & Maritiem. Dit is in het bijzonder gericht op het nog beter verzilveren van internationale kansen. In het verlengde van het Maritieme Masterplan, waar het kabinet reeds 50 miljoen voor heeft gereserveerd, werkt de maritieme sector samen met de Ministeries van EZK, I&W en Defensie aan het realiseren van duurzame mobiliteit door middel van emissieloze en digitale scheepvaart. Ter versterking van het Nederlandse vestigingsklimaat wordt nader onderzocht of bij de aanbesteding van nieuwe kavelbesluiten Wind op Zee de mate van verduurzaming van de scheepvaart (constructie en bevoorrading) integraal kan worden meegewogen. De middelen uit het Klimaatfonds bieden de komende jaren bovendien nieuwe mogelijkheden om projecten in en om de Noordzee te realiseren met internationale groeipotentie.

4. Internationaal speelveld

Met de extra ondersteunde maatregelen vanuit het ekv-instrumentarium, de actieve internationale inzet en ondersteuningsmaatregelen voor verdienkansen op het terrein van verduurzaming, in lijn met de BHOS-nota «doen waar Nederland goed in is», is sprake van een robuuste inzet vanuit het kabinet om de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven op vergroening te versterken. Tegelijkertijd heeft het bedrijfsleven binnen de HLG en in de consulatie zijn zorgen over een ongelijkwaardig internationaal speelveld voor fossiele projecten nadrukkelijk naar voren gebracht.

Als bedrijven meedoen aan aanbestedingen voor activiteiten in de fossiele energiesector ondervinden zij zonder steun van de overheid een nadeel ten opzichte van concurrenten uit landen die nog wel publieke export financiering aanbieden voor dergelijke activiteiten. Het kabinet zet zich op twee manieren in voor een gelijkwaardig internationaal speelveld, waarmee het kabinet ook tegemoetkomt aan de motie Heinen c.s. over een gelijkwaardig speelveld: (1) afstemming zoeken met huidige ondertekenaars over de interpretatie de COP26-verklaring en (2) het overtuigen van zoveel mogelijk andere landen om publieke steun aan de fossiele energiesector ook stop te zetten.

Afstemming met COP26 ondertekenaars

De afgelopen maanden is op verschillende manieren overlegd met andere landen over de uitwerking van de COP26-verklaring: bilateraal, in de COP26 coalitie en binnen E3F. In deze periode heeft het kabinet toenemende convergentie over de interpretatie van de COP26-verklaring waargenomen. Op basis van gevoerde gesprekken is het kabinet voorzichtig positief over een gelijksoortige interpretatie van andere landen. Het kabinet zet zichzet zich internationaal in, onder andere via diplomatieke kanalen om andere landen aan te sporen over te gaan tot een gelijksoortige uitwerking van de COP26-verklaring, zodat een internationaal gelijkwaardige speelveld geborgd blijft. Ook tijdens de aankomende COP27-conferentie en E3F-summit zet het kabinet zich hiervoor in.

Zowel ten aanzien van reikwijdte als gehanteerde uitzonderingsgronden lijken er overeenkomsten met de uitwerking van andere landen, mede door de bepaling dat deze consistent dienen te zijn met de 1,5°C doelstelling. Landen baseren zich daarvoor op dezelfde wetenschappelijke rapporten (met name het Net Zero rapport van het IEA en de laatste IPCC-rapporten). Binnen de COP26- en E3F coalitie vindt afstemming plaats over de rapporten en de ruimte voor uitzonderingen onder het 1,5°C scenario. De COP26-verklaring zelf is kort en schrijft niet gedetailleerd voor welke fossiele activiteiten uitgefaseerd worden. De interpretatieruimte en onderscheid in aanpak kunnen in de praktijk tot verschillen leiden. Het kabinet zal het gesprek blijven aangaan om de implementatie van de verklaring in verschillende landen verder met elkaar in lijn te brengen, en praktijkverschillen de komende periode nauwlettend volgen. Beleid kan nog herzien worden als de beleidsontwikkelingen in andere landen daar aanleiding toe geven. Het Verenigd Koninkrijk (VK), Denemarken en Frankrijk hanteren geen overgangsperiode voor wat betreft aanvragen en dekkingstoezeggingen. Nederland wil met het oog op zorgvuldigheid en voorspelbaarheid voor bedrijven wel een overgangsperiode hanteren en kiest hiermee voor een soortgelijke benadering als België. Dit betekent dat polissen tot eind 2023 uitgegeven kunnen worden. Het is nog onduidelijk of landen die nog geen beleid hebben vastgesteld een dergelijke overgangsperiode zullen hanteren.

Uitbreiding aantal ondertekenaars

Veel Europese landen, de Verenigde Staten en Canada hebben inmiddels de verklaring ondertekend, maar dat geldt nog niet voor OESO-landen als Japan, Korea, Australië of Noorwegen. Het COP26 voorzitterschap blijft samen met de huidige ondertekenaars inzetten op verdere uitbreiding. Dit gebeurt onder andere via economische diplomatie en het postennetwerk. Nederland zet zich ook tijdens de aankomende COP27-conferentie in voor uitbreiding van de coalitie. Daarnaast zet Nederland zich met gelijkgezinde landen in om soortgelijke afspraken in andere gremia te maken. Zo is er in de EU Raadsconclusies over exportkredieten (15 maart 2022) opgenomen dat lidstaten «tussen nu en eind 2023 in hun nationale beleid hun eigen wetenschappelijk onderbouwde termijnen vast moeten stellen voor de beëindiging van door de overheid gesteunde exportkredieten voor projecten in de fossiele-energiesector, tenzij in beperkte en duidelijk omschreven omstandigheden die verenigbaar zijn met een opwarmingslimiet van 1,5 °C».16 Deze afspraak bindt ook EU-landen die COP26-verklaring niet ondertekend hebben aan het in lijn brengen van hun ekv-beleid met de 1,5°C doelstelling. Ook komt de reikwijdte van deze Raadsconclusies overeen met de voorgenomen Nederlandse interpretatie van de COP26-verklaring, tegelijkertijd biedt het meer ruimte in de uitfaseertermijnen.

Ook bij de OESO staat de discussie over het beëindigen van de ekv voor de fossiele sector op de agenda. Verder is in november de volgende ministeriële top van E3F voorzien. Op de agenda staan de gezamenlijke inzet voor betere ondersteuning van klimaatprojecten, maar ook de uitwerking van de COP26-verklaring. Het kabinet zal zich hier ook hard maken voor verdere afstemming en een gezamenlijke aanpak om meer landen te betrekken. In de komende periode zal het kabinet deze inspanningen onverminderd voortzetten, onder andere via de coalitie E3F, de EU, de OESO en via klimaatdiplomatie.

5. Impact op het bedrijfsleven

Bedrijven zijn bezig zich aan te passen aan de groene transitie, die zowel kansen als uitdagingen biedt. Dit geldt zeker voor de bedrijven die gebruik maken van de ekv. Het is evident dat bedrijven die deel uitmaken van of toeleveren aan de fossiele energiesector worden geraakt door het beëindigen van ekv-steun voor fossiele transacties. Per 31-12-2021 is het netto reëel obligo dat als fossiel is geclassificeerd EUR 4,4 miljard, zo’n 21% van de totale portefeuille. Berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) wijzen niet op substantiële macro werkgelegenheidseffecten van de uitfasering van ekv-steun aan fossiele projecten door verschuiving van werkgelegenheid naar groene projecten.17 Het stopzetten van ekv-steun aan fossiele projecten kan volgens het PBL wel negatieve gevolgen hebben voor specifieke ekv-gebruikers en (mkb-) toeleveranciers in de fossiele sector.

Impact op ontwikkelingslanden

De transitie naar een klimaat neutrale energievoorziening kan volgens het IEA en International Renewable Energy Agency (IRENA) in ontwikkelingslanden extra economische groei, extra banen en verbeterd welzijn leveren, inclusief het bereiken van universele toegang tot moderne energie in de armste landen. In een specifieke analyse voor Afrika18 liet IRENA zien dat de energietransitie daar zou leiden tot 6,4% hoger BNP, 3,5% meer economie-brede werkgelegenheid en 25,4% hogere welvaartsindex in 2050 t.o.v. de huidige plannen. In hoeverre deze kansen worden benut, wordt voor een belangrijk deel bepaald door de mate waarin investeringsstromen daadwerkelijk in lijn worden gebracht met de voorgestelde transitiepaden. De Wereldbankgroep werkt voor een groot aantal ontwikkelingslanden klimaatweerbare net-zero paden uit in Country Climate and Development Reports.

Ook de bredere context waarin projecten plaatsvinden is van groot belang om de gevolgen voor ontwikkelingslanden te duiden. Zo wijst PBL er in zijn impactanalyse19 op dat de negatieve effecten van klimaatverandering op de economie veel groter worden ingeschat dan mogelijke negatieve effecten van het tegengaan van klimaatverandering. Vooral ontwikkelingslanden zijn bijzonder kwetsbaar voor klimaatverandering. Bij de voorjaarvergadering wees de Wereldbankgroep erop dat veel ontwikkelingslanden nu hard geraakt worden door de hoge olie- en gasprijzen, mede veroorzaakt door de Russische inval in Oekraïne, en het belang om ook daar de energietransitie te versnellen en fossiele afhankelijkheden te verminderen.20 Met een groen financieringsinstrumentarium en de inzet van het kabinet in lijn met de BHOS-nota «doen waar Nederland goed in is», is Nederland goed gepositioneerd als partner voor de groene en digitale transities, met prominente aandacht voor de energietransitie en toegang tot hernieuwbare energie voor de allerarmsten.

6. Conclusie

Met deze brief zet het kabinet de inzet voor nieuw beleid voor de ekv per 1 januari 2023 uiteen. Hiermee verschaft het kabinet duidelijkheid over de voorgenomen afbakening, uitzonderingen, het tijdspad en flankerend beleid. Gezien het belang van een gelijkwaardig internationaal speelveld, zal het kabinet in overleg blijven met medeondertekenaars van de COP26-verklaring en de nadere invulling van hun beleid nauwlettend volgen. De voorgenomen inzet zoals door het kabinet in deze brief beschreven is, kan nog herzien worden als de beleidsontwikkelingen in andere landen daar aanleiding toe geven. Indien dat het geval is, zal het kabinet uw Kamer daar voor de ingangsdatum van 1 januari 2023 over informeren. Ook daarna zal het beleid periodiek geëvalueerd worden.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij


X Noot
1

Kamerstuk 31 793, nr. 202.

X Noot
2

Kamerstuk 31 793, nr. 205 en Kamerstuk 31 793, nr. 207.

X Noot
3

Motie van het lid Klink c.s. (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 23), motie van de leden Sjoerdsma en Van Ojik (Kamerstuk 35 570 V, nr. 40), motie Heinen c.s. (Kamerstuk 26 485, nr. 387) en motie van het lid Hammelburg c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 87).

X Noot
4

Kamerstuk 32 813, nr. 974 en Kamerstuk 36 180, nr. 1 en Kamerstuk 36 180, nr. 23.

X Noot
5

Gedaan tijdens commissiedebat ekv d.d. 9 december 2021 (Kamerstuk 26 485, nr. 383).

X Noot
6

VNO-NCW; Bodewes Shipyards; Boskalis; DAMEN; Van Oord; en Royal IHC.

X Noot
7

Financiën; Buitenlandse Zaken; Economische Zaken en Klimaat; en Infrastructuur en Waterstaat.

X Noot
8

BothENDS; Milieudefensie; en Oil Change International..

X Noot
10

De uitwerking heeft alleen betrekking op olie en gas. Nederland heeft kolen voor de gehele keten al eerder uitgesloten van ekv steun.

X Noot
12

Deze voorwaarden zijn dat: er sprake is van een significante bijdrage aan het oplossen van acuut energietekort of gebrek aan energietoegang in lage inkomenslanden met extreme energiearmoede, er sprake is van een significante bijdrage aan een energietransitie-pad richting klimaatneutraal, of er is geen haalbaar duurzaam alternatief en het betreffende land investeert in hernieuwbare energie.

X Noot
13

De gedetailleerde uitwerking is te vinden op de website van de uitvoerder ADSB.

X Noot
14

Kamerstuk 36 180, nr. 1.

X Noot
15

Kamerstuk 29 820, nr. 147.

Naar boven