34 200 XII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2014

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU (XII)

Aangeboden 20 mei 2015

Gerealiseerde uitgaven naar beleidsterrein voor 2014 (in € 9.899,5 mln.)

Gerealiseerde uitgaven naar beleidsterrein voor 2014 (in € 9.899,5 mln.)

Gerealiseerde ontvangsten naar beleidsterrein voor 2014 (in € 215,0 mln.)

Gerealiseerde ontvangsten naar beleidsterrein voor 2014 (in € 215,0 mln.)

INHOUDSOPGAVE

   

blz.

A.

Algemeen

5

1.

Aanbieding en dechargeverlening

5

2.

Leeswijzer

7

     

B.

Beleidsverslag

10

3.

Beleidsprioriteiten

10

4.

Beleidsartikelen

23

 

Artikel 11 Waterkwantiteit

23

 

Artikel 12 Waterkwaliteit

33

 

Artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling

38

 

Artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid

50

 

Artikel 15 Openbaar Vervoer

57

 

Artikel 16 Spoor

61

 

Artikel 17 Luchtvaart

68

 

Artikel 18 Scheepvaart en havens

77

 

Artikel 19 Klimaat

85

 

Artikel 20 Lucht en geluid

94

 

Artikel 21 Duurzaamheid

101

 

Artikel 22 Externe Veiligheid en risico’s

107

 

Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

116

 

Artikel 24 Handhaving en toezicht

120

 

Artikel 25 Brede Doeluitkering (BDU)

128

 

Artikel 26 Bijdragen aan investeringsfondsen

130

     

5.

Niet-beleidsartikelen

134

 

Artikel 97 Algemeen departement

134

 

Artikel 98 Apparaat Kerndepartement

136

 

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

138

     

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

139

     

C.

De jaarrekening

151

7.

Verantwoordingsstaten

151

 

7.1 De departementale verantwoordingsstaat 2014 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu

151

 

7.2 De samenvattende verantwoordingsstaat 2014 van de agentschappen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu

152

 

7.3 De departementale saldibalans per 31 december 2014

154

 

7.4 De balansen per 31 december 2014 van de agentschappen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu

163

 

7.5 Topinkomens

197

     

D.

Bijlagen

200

 

1. Toezichtrelaties en ZBO’s/RWT

200

 

2. Afgerond evaluatie en overig onderzoek

212

 

3. Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel (externe inhuur)

221

 

4. Rapportage correspondentie

223

 

5. Afkortingenlijst

224

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, het jaarverslag met betrekking tot de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) over het jaar 2014 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Infrastructuur en Milieu decharge te verlenen over het in het jaar 2014 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2014;

  • b. het voorstel van de slotwetten over het jaar 2014 die met het onderhavige jaarverslag samenhangen;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2014 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2014 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2014, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2014 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Voor u ligt het Jaarverslag 2014 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM), Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting. In dit Jaarverslag 2014 wordt verantwoording afgelegd over de gerealiseerde uitgaven, ontvangsten en aangegane verplichtingen ten opzichte van de begroting 2014 inclusief de nota van wijziging 2014 (Kamerstukken II, 2013/14, 33 750 XII, nr. 11).

Het Jaarverslag IenM 2014 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Een algemeen deel: hierin is naast deze leeswijzer de officiële aanbieding van het Jaarverslag aan de Staten-Generaal en het verzoek tot dechargeverlening opgenomen.

  • B. Het beleidsverslag 2014 van IenM: hierin wordt ingegaan op de resultaten die in 2014 zijn geboekt. Het beleidsverslag bestaat uit vier onderdelen: het verslag over de beleidsprioriteiten, de beleidsartikelen, de niet-beleidsartikelen en de bedrijfsvoeringsparagraaf.

  • C. De Jaarrekening 2014 van IenM: deze bestaat uit de departementale verantwoordingstaat van IenM en de samenvattende verantwoordingsstaten van de agentschappen KNMI, Rijkswaterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Tevens bevat dit deel de departementale saldibalans van IenM, de jaarverslagen van de agentschappen en de opgave van topinkomens.

  • D. De bijlagen:

    • 1. het overzicht inzake het toezicht op de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en de rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s)

    • 2. het overzicht van afgerond evaluatie en overig onderzoek

    • 3. het overzicht van de externe inhuur

    • 4. de rapportage correspondentie

    • 5. de afkortingenlijst

Naast dit Jaarverslag, Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting, kent IenM ook de Jaarverslagen van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, respectievelijk Hoofdstuk A en J van de Rijksbegroting. In deze fondsen worden de concrete investeringsprojecten en programma’s van het Ministerie van IenM geraamd en verantwoord.

Met het Infrastructuurfonds wordt invulling gegeven aan de doelstellingen zoals genoemd in de Wet op het Infrastructuurfonds (Staatsblad 1993, nr 319), te weten het bevorderen van een integrale afweging van prioriteiten en het bevorderen van continuïteit van middelen voor infrastructuur.

Het Deltafonds kent zijn oorsprong in de Waterwet (Staatsblad 2009, nr 107). In de Waterwet is als doel van dit fonds opgenomen de bekostiging van maatregelen, voorzieningen en onderzoeken op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

De verantwoordingen van IenM zijn ook digitaal beschikbaar op www.rijksbegroting.nl.

De financiële informatie in het beleidsverslag (onderdeel B) wordt gepresenteerd door middel van de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid». Hierin worden opmerkelijke verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar toegelicht. Om de hoeveelheid informatie te beperken is gekozen voor het hanteren van de hieronder aangegeven norm. Aan de hand van deze norm wordt bepaald of een verschil wordt toegelicht. Naar aanleiding van de aanbeveling van de Tijdelijke Commissie Onderhoud en Innovatie Spoor is de normering aangepast, waarbij geldt dat begrotingsbedragen boven de € 50 miljoen met een afwijking van meer dan € 5 miljoen ook worden toegelicht.

Norm bij te verklaren verschillen

Begrotingsbedrag

Verschil

< € 4,5 miljoen

> 50%

€ 4,5 – 22,5 miljoen

>  2,5 miljoen

€ 22,5 – 50 miljoen

> 10%

> € 50 miljoen

> € 5 miljoen

Dit houdt in dat die hoofdproducten, waarbij het verschil tussen het begrotingsbedrag en de realisatie kleiner is dan de aangegeven norm niet worden toegelicht. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor beleidsmatige relevante mutaties. Deze worden ongeacht bovenstaande normering wel toegelicht. Verder worden in afwijking van bovenvermelde norm die artikelen, waarop in de begroting 2014 geen of zeer geringe ontvangsten, uitgaven of verplichtingen zijn geraamd maar waar in 2013 wel relatief kleine bedragen op zijn gerealiseerd, niet apart toegelicht.

Betreffende de niet-financiële informatie moet worden vermeld dat IenM bij het verkrijgen van deze indicatoren voor een deel afhankelijk is van verzameling door externe partijen zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De praktijk is zodanig dat deze gegevens in een aantal gevallen later beschikbaar komen. Dit leidt ertoe dat niet in alle gevallen de gegevens over het verslagjaar ten tijde van het opstellen van het jaarverslag beschikbaar waren.

Wat is nieuw in dit Jaarverslag

Groeiparagraaf

Het Jaarverslag 2014 is op de volgende punten gewijzigd ten opzichte van het vorige jaarverslag:

Bijdragen aan agentschappen

«Bijdragen aan agentschappen» is één van de financiële instrumenten waarin beleidsartikelen, in lijn met Verantwoord Begroten, moet worden ingedeeld. Met ingang van de ontwerpbegroting 2014 is deze reeks in de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» uitgesplitst naar de agentschappen die deze bijdrage ontvangen. Op deze manier wordt inzicht gegeven in welke agentschappen een bijdrage uit de beleidsartikelen van IenM krijgen.

Aanpassing artikel 21 Duurzaamheid

De benaming van de artikelonderdelen van artikel 21 Duurzaamheid is gewijzigd teneinde het artikel te doen aansluiten op ontwikkelingen in het werkveld.

Afronding conversie

Als gevolg van de vorming van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is de structuur van de begroting 2013 ingrijpend veranderd. In deze begroting zijn in het verlengde hiervan de artikelen 1 tot en met 10 verwijderd. Hiermee is de conversie afgerond.

Eenvoudig Beter (Herziening Omgevingswet)

Gezien de grote financiële belangen is voor Eenvoudig Beter een apart artikelonderdeel gecreëerd onder artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling. Hierdoor zijn de uitgaven voor Eenvoudig Beter zichtbaar en navolgbaar.

Aanscherping beleidsconclusies

In beleidsconclusies van de artikelen wordt met ingang van dit jaarverslag specifiek ingegaan op de vraag of grote ombuigingen die het afgelopen jaar zijn doorgevoerd of voorbereid op schema liggen. Deze toelichting wordt minimaal gegeven voor maatregelen, waarvoor 2014 of 2015 is genoemd als «geplande inwerkingtreding» in het Rijksbreed wetgevingsoverzicht van VenJ. In het Jaarverslag 2014 is bij artikel 11 Waterkwantiteit onder het deel beleidsconclusies specifiek ingegaan op de invulling van de taakstelling uit het regeerakkoord 2010 op de middelen van het HWBP.

DEEL B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

Inleiding

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu staat voor een leefbaar, bereikbaar en veilig Nederland. In 2014 heeft IenM volop gewerkt aan oplossingen voor de grote uitdagingen waar Nederland voor staat, zoals klimaatverandering, waterveiligheid, milieu, ruimtelijke inrichting en bereikbaarheid. In dit beleidsverslag worden de belangrijkste resultaten uit 2014 toegelicht.

Ruimte en bereikbaarheid

Omgevingswet

Het kabinet heeft in juni 2014 het wetsvoorstel Omgevingswet1 ingediend bij de Tweede Kamer. De bestuurlijke koepels IPO, VNG en UvW hebben aangegeven vertrouwen te hebben in het wetsvoorstel. Op 18 februari heeft de Minister van IenM, mede namens de betrokken bewindspersonen, de Nota naar aanleiding van het verslag2 aan de Tweede Kamer aangeboden.

De Tweede Kamer is bij indiening van het wetsvoorstel bij brief3 geïnformeerd over de hoofdlijnen en de planning van de uitvoeringsregelgeving bij dit wetsvoorstel en de implementatie van de stelselherziening (de invoeringsbegeleiding en de digitalisering van de Omgevingswet). De uitwerking van het wetsvoorstel in algemene maatregelen van bestuur (AMvB's) is in volle gang en loopt nog door tot eind 2015. In 2014 is tevens gestart met de voorbereidingen voor de invoeringswet- en regelgeving.

Vooruitlopend op de Omgevingswet doen overheden nu al ervaring op met de filosofie achter de Omgevingswet. Onder de noemer «Nu al Eenvoudig Beter» wordt met de Crisis- en herstelwet (Chw) mogelijk gemaakt dat, vooruitlopend op de Omgevingswet, gewerkt kan worden met het omgevingsplan. Van deze mogelijkheid wordt veelvuldig gebruik gemaakt. In totaal hebben zevenentwintig gemeenten zich aangemeld voor dit experiment. Begin 2015 hebben het kabinet en Bouwend Nederland de website houdheteenvoudig.nl gelanceerd.

In 2014 zijn de 7e en 8e tranches Crisis en herstelwet (Chw) in werking getreden. Het ontwerpbesluit 9e tranche is na behandeling in de Tweede Kamer aan de Raad van State aangeboden. In 2014 is de mijlpaal van 100 experimenten bereikt. Op 1 november 2014 is de permanente Chw in werking getreden. De Chw wordt verlengd totdat deze opgaat in de Omgevingswet. Hiermee zijn een aantal quick wins ingeboekt, zoals de verruimde mogelijkheden voor vergunningvrije bouwwerken.

MIRT en Gebiedsagenda’s

Het programma Vernieuwing MIRT maakt het MIRT klaar voor de toekomst. Om dit einddoel te bereiken worden acties ontplooid binnen drie pijlers: samenwerken, «brede blik» en maatwerk in besluitvorming.

Als concrete uitwerking van deze pijlers hebben onder andere de Bestuurlijk Overleggen MIRT (BO’s MIRT) in 2014 in de regio plaatsgevonden. Hierdoor is het mogelijk om een actuele opgave die op de bestuurlijke tafel ligt te bezoeken en daarover met betrokken private en maatschappelijke partijen in gesprek te gaan. Bovendien waren de gesprekken meer strategisch van aard. Rijk en Regio hebben onder andere gesproken over de koppeling van de opgaven uit gebiedsagenda’s met de nationale energieopgave en de gebiedsgerichte besluiten in het kader van het Deltaprogramma. Als direct resultaat van de BO’s MIRT op locatie zijn bijvoorbeeld in de Zuidvleugel afspraken gemaakt tussen Rijk, Regio en het bedrijfsleven over het opstellen van een regionale energievisie en uitvoeringsstrategie. In Noord Nederland is een MIRT onderzoek ruimtelijke inpassing van nieuwe energiesystemen afgesproken, dat wordt opgezet door Rijk, Regio en kennisinstellingen. Zie voor een compleet overzicht van de uitkomsten van de BO’s de brief van de Minister en Staatssecretaris van IenM van 17 november 20144.

In de loop van 2014 is een aantal brede MIRT onderzoeken rond bereikbaarheidsopgaven gestart. Deze brede en gezamenlijke aanpak past als onderdeel van de Vernieuwing van het MIRT en Meer Bereiken, ook bij de werkwijze en ervaringen van Beter Benutten. De looptijd van deze MIRT onderzoeken is naar verwachting 2 jaar.

Structuurvisie Ondergrond

Het Ministerie van IenM en decentrale overheden hebben in het kader van het Programma STRONG (Structuurvisie Ondergrond) de (beleids)opgaven voor de ondergrond in beeld gebracht. Dit heeft in juni 2014 geresulteerd in het document «Probleemstelling STRONG – opgaven voor de ondergrond». De hierin beschreven opgaven vormen het vertrekpunt voor verdere uitwerkingen door Rijk en decentrale overheden. Het opstellen van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor de uit te voeren planMER via een Europese aanbesteding en het meer ruimte geven voor publieke participatie middels een formele zienswijze procedure betekenen dat de ontwerp Structuurvisie Ondergrond naar verwachting najaar 2015 naar de Tweede Kamer kan worden gezonden.

Beter Benutten

Het programma Beter Benutten beoogt de files op specifieke drukke trajecten met 20% te verminderen. Van de in totaal ruim 350 maatregelen was eind 2014 het merendeel gerealiseerd. De laatste tussenmeting (peildatum 1 oktober 2014) laat een effect zien van ca. 9%. Dit was bij de meting begin 2014 nog 4%. Hiermee is bijna de helft van de programmadoelstelling van 20% gehaald.

In maart 2014 zijn per regio bestuurlijke afspraken gemaakt maken over de invulling van het vervolg van Beter Benutten.

Wegen

Wegenprojecten

Eind 2013 is de rijksstructuurvisie Blankenburgverbinding vastgesteld en is de planuitwerking gestart. Het OTB staat gepland voor 2015. In het voorjaar van 2014 is de voorkeursvariant voor de Ring Utrecht vastgesteld en is de MKBA in het MIRT-overleg met de Kamer besproken. Het OTB zal naar verwachting in 2016 worden vastgesteld. Van de overige projecten zijn o.a. de voorkeurvariant A27 Houten-Hooipolder, het TB A27/A1, het TB Zuidelijke Ringweg Groningen en de OTB’s Rijnlandroute (inclusief A4 en A44) en A4-Vlietland-N14 vastgesteld.

Verkeersveiligheid

Ongeveer 70 procent van de gemeenten heeft in 2014 een lokale aanpak veilig fietsen opgesteld of werkt hieraan. Uit fietsveiligheidsonderzoeken is gebleken dat oudere fietsers vaak niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden zelf de kans op een fietsongeval te beperken. Samen met decentrale overheden werkt IenM aan maatregelen om oudere fietsers zich hier meer bewust van te maken. Het wetsvoorstel T-rijbewijs5 is in 2014 door het parlement aangenomen en zal per 1 juli 2015 in werking treden.

Innovatie Rijkswaterstaat

RWS heeft in 2014 een Innovatieagenda samengesteld in samenwerking met marktpartijen, kennispartijen en andere overheden. Met deze agenda wordt een totaaloverzicht gegeven van wat RWS wil op gebied van innoveren en wat de innovatievragen van de (nabije) toekomst zijn. De Innovatieagenda komt hiermee tegemoet aan de vraag van marktpartijen die inzicht wilden in de innovatiebehoefte van RWS. De innovatieagenda wordt uitgevoerd in samenwerking met markt- en kennispartijen. Successen zijn onder meer behaald op gebied van:

  • duurzamer asfalt, stille voegovergangen en energiezuinige verlichting

  • dijkversterkingsmaatregelen, waarbij «nature based solutions» worden toegepast door dijken met zand te versterken

  • toepassen van effectiever en efficiënter zoet-zoutscheidingssysteem voor schutsluizen.

De nieuwe innovatie-agenda van Rijkswaterstaat geeft de komende jaren een extra impuls aan deze en andere innovaties.

Verkeersmanagement

«Connecting Mobility», het uitvoeringsprogramma voor de routekaart Beter Geïnformeerd Op Weg, is in januari 2014 gestart. Hierin werken bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheden samen aan de uitvoering van innovatieve mobiliteit. Prioriteit voor 2014 was het uitvoeren van enkele vooraanstaande «routeprojecten». Zo is gestart met de realisatie van de Innovatiecentrale Helmond en is de eerste fase van de Praktijkproef Amsterdam afgerond.

Door inspanningen van het programma Beter Benutten op het gebied van ITS kunnen reizigers sinds begin 2014 gebruik maken van vijf multimodale planners en vijf nieuwe reisinformatiediensten die actueel zijn en gericht op hun persoonlijke voorkeur. Zij ontvangen hiermee zowel voorafgaand als tijdens de reis real time reisinformatie, zoals de geldende maximumsnelheden, wegwerkzaamheden en incidenten Om deze verbeterde diensten mogelijk te maken ontsluiten wegbeheerders de hiervoor benodigde publieke data. Op de A67 kunnen reizigers gebruik maken van persoonlijk rijstrookadvies en is door het project «Spookfiles» sinds het laatste kwartaal van 2014 een persoonlijk snelheidsadvies verkrijgbaar op de A58.

Spoor

In 2014 is de Lange termijn spooragenda deel 2 (LTSA2)6 uitgebracht en besproken met de Tweede Kamer. Een optimale deur-tot-deur reis is de kern van de ambitie uit LTSA2. Om dit te bereiken is een intensieve samenwerking tussen alle betrokken partijen in de OV-keten nodig. Deze samenwerking komt onder meer tot stand door de landsdelige en landelijke OV- en Spoortafels die twee keer per jaar plaatsvinden.

Voor de deur-tot-deur reis is de kwaliteit van het gehele OV-netwerk bepalend. Het hoofdrailnet vormt de ruggengraat van die keten. ProRail en NS hebben voor de LTSA2 gezamenlijk een operationeel spoorconcept uitgewerkt, als basis voor een meerjarige verbeteraanpak. Deze verbeteraanpak, vastgelegd in «Beter en Meer», is een ontwikkelfilosofie: eerst gericht werken aan het voorkomen van negatieve uitschieters en de betrouwbaarheid verder verbeteren («Beter»), om daarna de frequenties te verhogen («Meer»).

Eind 2014 zijn de beheer- en vervoersconcessie aan respectievelijk ProRail en NS gegund. Hiermee is invulling gegeven aan een belangrijk deel van de vernieuwing van de sturing op ProRail en NS zoals in de LTSA2 is opgenomen. De concessies bieden de mogelijkheid om actief te sturen op de prestatieverbetering die noodzakelijk is voor de gehele spoorsector. De herijking van projecten en programma’s aan de doelstellingen van de LTSA zal in 2015 worden afgerond.

Aanleg en beheer, onderhoud en vervanging

In 2014 is gestart met de uitvoering van het Doorstroomstation Utrecht en is voortgegaan met de korte termijnmaatregelen OV SAAL. Daarnaast zijn richtinggevende besluiten genomen voor PHS-Amsterdam en Meteren-Boxtel, inclusief de inpassing Vught. ProRail heeft daarnaast gewerkt aan de belangrijke knooppuntstations Den Haag, Rotterdam, Utrecht CS, Breda, Arnhem, Spoortunnel Delft en de Knoop Zwolle. Andere relevante dossiers waarvoor richtinggevende besluiten zijn genomen zijn het project Bleizo, het Grensoverschrijdend project Heerlen-Aken, elektrificatie van de Maaslijn en Zwolle-Enschede.

Veiligheid

De Staatssecretaris van IenM heeft in april 2014 de voorkeurbeslissing ERTMS7 genomen. De ERTMS pilot op het baanvak Amsterdam-Utrecht is verlengd tot het eerste kwartaal 2015.

Het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen (LVO), bedoeld om het aantal incidenten bij spoorwegovergangen verder te verminderen, is in 2014 gestart. Projecten voor de eerste tranche maatregelen zijn geselecteerd. Zie voor uitgebreide informatie het programmaplan LVO dat de Staatssecretaris van IenM op 12 juni 2014 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden8.

HSL Zuid/Fyra V250

Het kabinet heeft in september 2013 een standpunt ingenomen over het alternatief voorstel om de reiziger verbindingen tussen Nederland en België te bieden9. Als gevolg van dit alternatief worden in totaal (internationaal en nationaal) in het eindbeeld meer treinen gereden over de HSL-Zuid. Hiervoor worden echter minder hogesnelheidstreinen ingezet dan oorspronkelijk was voorzien. Londen, Lille en luchthaven Zaventem worden de komende jaren als bestemmingen toegevoegd. In april 2014 zijn de twee extra Thalys treinen gaan rijden naar Lille, via Brussel. In december 2014 is de frequentie van de IC Brussel verhoogd naar 16 keer per dag en rijdt de trein weer van en naar Amsterdam (in plaats van Den Haag). Deze trein stopt nu ook te Zaventem.

OV-chipkaart

Het Nationaal OV Beraad (NOVB) is eind 2013 van start gegaan en heeft reeds een aantal resultaten bereikt, zoals afspraken over incomplete transacties («vergeten uit te checken») en reizen op rekening voor blinden en slechtzienden. Het wetsvoorstel OV-Chipkaart is in september 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden10. Daarnaast werken de concessiehoudende vervoerders gezamenlijk aan de herpositionering en de herfinanciering van TLS die de OV-chipkaart uitgeeft. Alle betrokkenen hebben een intentieverklaring getekend over de governance en financiering van TLS in de toekomst. Daarmee gaan alle vervoerders deelnemen aan de coöperatie die eigenaar wordt van TLS.

Luchtvaart

De voorbereidingen om te komen tot luchthavenbesluiten voor de luchthavens Rotterdam, Eelde en Maastricht zijn gestart. De ontwerp-luchthavenbesluiten zullen naar verwachting in de loop van 2015 in procedure gebracht kunnen worden.

In 2014 zijn voorbereidingen getroffen voor de oprichting van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) per 1 januari 2015. Er zijn onder andere verkiezingen voor bewonersvertegenwoordigers gehouden. De Commissie Regionaal Overleg Schiphol (CROS) en de Alderstafel werken sinds 1 januari 2015 als Omgevingsraad. Voor de overige civiele luchthavens worden Commissies Regionaal Overleg (CRO’s) opgericht, waarbinnen overleg plaatsvindt tussen de luchtvaartsector en de directe omgeving over het gebruik van de luchthaven. Voor Eelde, Maastricht en Rotterdam zijn deze al in 2013 opgericht. De CRO voor Lelystad volgt nadat het Luchthavenbesluit is geslagen.

Naar aanleiding van het advies van de Commissie Shared Vision is in 2014 het wetsvoorstel exploitatie van de luchthaven Schiphol opgesteld en voor advies aan de Raad van State gezonden. Het wetsvoorstel zal in 2015 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Eind 2014 is, naar aanleiding van het Aldersadvies van 8 oktober 2013, het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer gezonden waarmee het nieuwe normen- en handhavingsstelsel wordt verankerd.

Op 22 oktober 2014 heeft overleg tussen de delegatieleiders van de partijen aan de Alderstafel plaatsgevonden, waarin de vertegenwoordigers van de luchtvaartsector hebben gemeld dat zij er op dat moment in ontoereikende mate in slagen een substantiële bijdrage te leveren aan het oplossen van het knelpunt met de regel voor de inzet van de vierde baan op Schiphol. In de periode daarna heeft aan de Alderstafel intensief overleg plaatsgevonden waarin gezamenlijk een oplossing is verkend die op draagvlak kan rekenen bij alle partijen aan de Alderstafel. Dit advies is 29 januari 2015 aan de Tweede Kamer gezonden11. In 2015 zal het kabinet een reactie op dit advies formuleren, waarbij ook zal worden ingegaan op de gevolgen die dit advies heeft voor het traject en de precieze invulling van het reeds bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel inzake het nieuwe normen- en handhavingstelsel, het onderliggende Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) en de m.e.r.-procedure.

Internationaal zet Nederland in op mondiale maatregelen om de uitstoot van CO2 terug te dringen en om het level playing field voor de luchtvaart te borgen. In EU-verband heeft in 2014 aanpassing van het ETS voor de luchtvaart plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in een beperking van de geografische reikwijdte van het systeem. Voor de periode 2013 tot en met 2016 vallen alleen vluchten binnen Europa onder het systeem.

Maritiem Beleid

In 2014 is tussen de ministers van IenM en EZ, de vijf zeehavens van nationaal belang en het zeehavenbedrijfsleven een werkprogramma zeehavens 2014–201612 vastgesteld. Het werkprogramma heeft als doel de internationale concurrentiepositie te verstevigen door er gezamenlijk voor te zorgen dat de Nederlandse haveninfrastructuur de beste van de wereld blijft, het marktaandeel van de Nederlandse havens in de Hamburg-Le Havre range groeit en dat de toegevoegde waarde van de Nederlandse zeehavens toeneemt. Dit werkprogramma is sindsdien in uitvoering.

In het kader van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam zijn de eerste terminals op de Tweede Maasvlakte in 2014 getest.

De binnenvaart is goed aangesloten op het Beter Benutten proces. Met diverse partijen uit de sector is in 2014 gewerkt aan de voorbereiding van plannen voor het benutten van de binnenvaart aan het verminderen van de meest vertraagde ritten op de weg. Voor de zomer van 2015 wordt besluitvorming over deze plannen verwacht.

Op verschillende thema’s wordt in CCR-verband (Centrale Commissie voor de Rijnvaart) gewerkt aan modernisering van regelgeving en vermindering van regeldruk. Op het gebied van de technische eisen zijn de meest knellende bepalingen die in 2015 van kracht zouden worden, uitgesteld. Ze worden opnieuw bezien. In de CCR is verder regelgeving in voorbereiding die het gebruik van LNG als brandstof in de binnenvaart mogelijk maakt. De regels zullen naar verwachting in 2015 in werking kunnen treden. In 2014 is de EU-richtlijn «Clean power for transport» aangenomen, die de lidstaten verplicht een netwerk van LNG-bunkerstations in havens te realiseren. In de IMO (International Maritime Organization) is een principe-overeenkomst bereikt over de zogenoemde IGF Code, die uniforme veiligheidseisen stelt voor LNG als brandstof voor zeeschepen. Deze regels zullen op termijn dienen als uitgangspunt voor regulering van het gebruik van LNG in de binnenvaart.

Topsector Logistiek

Het Neutraal Logistiek Informatie Platform (NLIP) is verder uitgewerkt, onder meer in standaarden voor papierloos transport, zodat het logistieke bedrijfsleven de informatiestromen meer kan digitaliseren in elektronische transportopdrachten, vrachtbrieven en facturen.

Uit de actie kernnetwerk is de beslissing voortgekomen voor brede MIRT-onderzoeken van twee multi-modale goederencorridors: de A15-Betuweroute-Waal corridor vanuit Rotterdam («corridor Oost») en de corridor Rotterdam-Brabant-Limburg-Duitsland («corridor Zuid»). Deze brede MIRT-onderzoeken zijn in 2014 van start gegaan met de eerste fase.

Synchromodaal vervoer, onder andere via de «Cool Port Control Tower», is in 2014 meer ingeburgerd geraakt bij bedrijven, onder andere ingegeven door de langere aanvoerroute vanaf de Tweede Maasvlakte, het toenemende volume en het vermijden van files op de A15.

Transport Internationaal

IenM heeft in 2014 diverse internationale activiteiten op transportgebied ondernomen. Naast consolidatie van relaties met Turkije, Mexico, Nicaragua, Brazilië en Hong Kong hebben de Minister en Staatssecretaris bezoeken afgelegd aan respectievelijk Indonesië en Brazilië. Delegaties uit de haven- en transportsector sloten zich hierbij aan. Verder zijn hoogwaardige inkomende bezoeken vanuit Oman en Egypte door de bewindspersonen ontvangen.

Nederland ligt op drie corridors van het Europese kernnetwerk voor transport (TEN-T). Dit betekent dat investeringen hierin, van zowel overheden als private partijen, vaak een Europese meerwaarde hebben. Dit is in 2014 ook vanuit Brussel onderkend, door een bijdrage van ruim 90 miljoen euro aan subsidie voor projecten met Nederlandse (lead) partners, waaronder IenM.

De Europese transportagenda werd in 2014 gedomineerd door luchtvaart- en spoordossiers. Goede voortgang is geboekt met de technische onderdelen van het Vierde Spoorpakket. Het bereiken van overeenstemming over de zogenoemde «politieke pijler», die ziet op liberalisering en organisatie van de spoorsector, zal nog geruime tijd vergen. Door een bilateraal politiek geschil tussen lidstaten is besluitvorming over luchtvaartdossiers (passagiersrechten, Single European Sky) in 2014 geblokkeerd geraakt.

Leefomgeving en milieu

Op 10 maart 2014 is de brief Modernisering Milieubeleid13 aan de Tweede Kamer gestuurd. Het kabinet maakt daarin duidelijk dat modernisering van werkwijze en aanpak essentieel is om te zorgen voor een beter milieu, gezondheid en duurzaamheid. Zoals de Staatssecretaris van IenM heeft toegelicht in de Tweede Kamer zijn Zero waste, beperking van de effecten van klimaatverandering en zorgen voor de meest veilige en gezonde leefomgeving van Europa, de belangrijkste doelen van de Modernisering Milieubeleid. Gezondheid en veiligheid worden als centraal thema gepositioneerd. Alle acties uit de brief zijn in uitvoering (o.a. afwegingskader Bewust omgaan met Veiligheid, afwegingskader Gezondheid, website Duurzaam Doen en projecten als Slimme en Gezonde Stad en Safety Deals).

Klimaat

Op 4 oktober 2013 is de Klimaatagenda «weerbaar, welvarend en groen»14 aan de Tweede Kamer gestuurd. De Klimaatagenda biedt met name maatregelen voor sectoren die buiten het SER-energieakkoord vallen en zet een nieuwe stip op de horizon voor 2030.

Het kabinet heeft zich ingezet voor het op Europees niveau vastleggen van ambitieuze doelen voor CO2-reductie, hernieuwbare energie en energiebesparing. In de Europese Raad van oktober 2014 heeft de EU zich vastgelegd op de volgende doelen voor 2030: ten minste 40% CO2-reductie (t.o.v. 1990), 27% hernieuwbare energie en 27% energiebesparing (indicatief)15. Met het 40%-doel neemt de EU internationaal het voortouw in de aanloop naar «Parijs» waar in december 2015 een nieuw mondiaal klimaatakkoord moet worden bereikt. Begin december 2014 is in Lima de VN-Klimaatconferentie (COP20) gehouden. Nederland heeft zich daar onder meer ingezet voor brede participatie; voor een effectief mondiaal klimaatbeleid is een sterke rol voor steden, bedrijven en het maatschappelijk middenveld onmisbaar. In dat licht heeft IenM voorafgaand aan «Lima» een stakeholderbijeenkomst georganiseerd om de Nederlandse inzet mede vorm te geven16.

Duurzame mobiliteit

De Nederlandse inzet in Europees verband voor de sector mobiliteit en transport is in de eerste plaats gericht op het nastreven van steeds scherpere CO2-emissienormen. Daarnaast kan nationaal beleid de introductie van alternatieve energiebronnen (zoals elektrisch en waterstof) in mobiliteit en transport ondersteunen, onder meer door te zorgen voor de benodigde tank- en oplaadinfrastructuur. In september 2014 heeft Staatssecretaris Mansveld het eerste openbare waterstoftankstation in Rhoon geopend. Op 21 november 2014 heeft zij in Groningen de Green Deal Zero Emission Stadslogistiek ondertekend. Doel hiervan is om steden schoner en veiliger te maken door in 2025 zoveel mogelijk soorten vervoer op de weg te hebben die geen schadelijke stoffen uitstoten.

In juni 2014 is de duurzame brandstofvisie overhandigd aan Staatssecretaris Mansveld en de voorzitter van het SER-uitvoeringsoverleg Mobiliteit en Transport, dhr. Van Geel. In deze visie worden diverse ontwikkelpaden beschreven waarmee de doelen uit het SER-Energieakkoord voor de sector mobiliteit behaald kunnen worden. Samen met de SER-partners wordt gewerkt aan een actieplan met daarin concrete afspraken en initiatieven voor de korte termijn om uiteindelijk de doelen voor de lange termijn te behalen.

Ruimte voor duurzame energie

De Structuurvisie Windenergie op Land (SvWOL) is op 31 maart 2014 vastgesteld. In september is de pilot geluid voor een kennisplatform windenergie van het RIVM van start gegaan.

Van Afval Naar Grondstof

Het programma Van Afval naar Grondstof heeft als hoofddoel het bevorderen van een circulaire economie. Het programma wordt uitgewerkt via acht operationele doelstellingen. De uitwerking van deze doelstellingen is in januari 2014 aan de Tweede Kamer gezonden17. De daarin aangekondigde acties zijn opgestart. In maart 2015 is een eerste voortgangsrapportage aan de Kamer gestuurd.

Het kunststof ketenakkoord is een succes doordat meer dan 75 partijen uit bedrijfsleven, wetenschap, NGO’s en overheden met elkaar samenwerken, gericht op concrete duurzame innovaties om de kunststofkringloop te sluiten. Het betreft innovaties in aanpak, in vormen van inzameling op land en op zee, recycling en duurzaam ontwerp van kunststof producten. Enkele specifieke Green Deals zijn ondertekend zoals die rond de havenontvangstvoorzieningen, de visserij en de stranden.

Met gemeenten wordt goed samengewerkt om te komen tot verhoging van de recycling van huishoudelijk afval. Zie voor meer informatie de brief van de Staatssecretaris van IenM van 1 december 201418.

Veiligheid Leefomgeving

Op 18 december 2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de concrete beleidsvoornemens inzake de modernisering van omgevingsveiligheid19. In het bijbehorende Uitvoeringsprogramma 2015–2018 is ook de samenhang en afstemming met de Omgevingswet vastgelegd. De eerste aanzet om het beleid transparanter, eenvoudiger en robuuster te maken is daarmee gegeven. Om het besluitvormingsproces beter aan te laten sluiten op de praktijk van de ruimtelijke ordening wordt een alternatieve invulling van het groepsrisico onderzocht.

In 2014 is het landsdekkend stelsel van 29 Regionale Omgevingsdiensten (OD’s; voorheen regionale uitvoeringsdiensten, RUD’s) tot stand gekomen. De OD’s voeren voor gemeenten en provincies de vergunningverlening, toezicht en handhaving ten aanzien van milieutaken uit. Het functioneren van de omgevingsdiensten wordt nauwlettend gevolgd en geëvalueerd. Het evaluatierapport zal medio 2015 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

De Europese Commissie heeft in 2014 stappen gezet om de informatievereisten voor nanomaterialen te verduidelijken en is een effectenbeoordeling gestart naar mogelijke manieren om op Europees niveau inzichtelijk te maken waar nanomaterialen worden toegepast. Vanwege het gebrek aan voortgang op dit dossier en op het gebied van duidelijkheid over hormoonverstorende stoffen en de beoordeling van combinatie-effecten, heeft Nederland zich met 6 andere lidstaten aangesloten bij een Deens initiatief REACH-UP. Dit initiatief heeft tot doel om de Europese Commissie te stimuleren om conform afspraken voorstellen tot verbetering van de regelgeving inzake stoffen aan de lidstaten voor te leggen. Nederland heeft hierbij tevens aandacht gevraagd voor de kosten voor met name het MKB.

Het landelijk asbestvolgsysteem (LAVS) voorziet sinds 2014 alle betrokken ketenpartijen van de nodige informatie. De zogenoemde «dynamische koppeling» waarmee een deel van de informatie uit dit systeem zichtbaar wordt gemaakt op de Atlas Leefomgeving komt in de zomer van 2015 beschikbaar.

Waterbeleid

Waterveiligheid

In september 2014 heeft de deltacommissaris het voorstel neergelegd voor een nieuw waterveiligheidsbeleid gebaseerd op de overstromingskans-benadering. Het kabinet heeft dit voorstel overgenomen en vastgelegd in de tussentijdse herziening van het Nationaal Waterplan20. Het nieuwe beleid dient als grondslag voor de wijziging van de Waterwet, waarmee in het najaar van 2014 is gestart. Ook het wettelijk toetsinstrumentarium wordt gebaseerd op het nieuwe beleid.

Het programma Ruimte voor de Rivier is ook in 2014 in volle vaart doorgegaan. Door het programma is het beoogde veiligheidsniveau langs de Rijntakken en het benedenstroomse deel van de Maas op vier plekken gerealiseerd. Daarbij is ook de ruimtelijke kwaliteit versterkt. De laatste aanbestedingen zijn afgerond. Het programma Maaswerken is in 2014 voortgezet. Twee locaties van het Grensmaasproject, te weten Borgharen en Aan de Maas, zijn afgerond. Daarnaast is cluster D van de prioritaire sluitstukkademaatregelen Roer en Overmaas afgerond.

Het tweede Hoogwaterbescheringsprogramma (HWBP-2) is in 2014 volop voortgezet. Het laatste onderdeel van de kustversterking Noordzeekust (Zwakke schakels) is vrijwel gereed: de Hondsbossche en Pettemer zeewering. Daarmee is de gehele versterking van de Noordzeekust afgerond. Voor de Markermeerdijken is de aanbesteding via een innovatieve marktbenadering gestart. In 2014 is ook een onderzoek uitgevoerd naar een nieuw rekeninstrumentarium voor dijken op veen. Conclusie is dat met dit nieuwe instrumentarium een aanzienlijke kostenbesparing kan worden gerealiseerd doordat dijken op veen sterker blijken te zijn dan eerder was aangenomen. De dijkversterking kan daardoor minder zwaar en daarmee goedkoper worden uitgevoerd. In 2015 wordt een besluit genomen of daadwerkelijk gebruik zal worden gemaakt van deze methode.

Zoetwater

In de deltabeslissing Zoetwater staan concrete maatregelen, alsook de aanpak van het voorzieningenniveau. Door middel van een herziening van het Nationaal Waterplan 1 zijn de deltabeslissingen verankerd in beleid.

Waterkwaliteit

In 2014 heeft IenM de uitvoering van de inrichtingsmaatregelen in het hoofdwatersysteem voortgezet, conform de toezeggingen in de stroomgebiedbeheerplannen van 2009. Daarnaast zijn ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen 2016–2021 opgesteld voor de stroomgebieden Rijn, Maas, Eems en Schelde. Deze zijn eind 2014 in de inspraak gegaan en liggen tot en met 22 juni 2015 ter inzage als bijlagen van het 2e Nationaal Waterplan. Verder is de structurele financiering van de inrichtingsmaatregelen in het hoofdwatersysteem van 2016 tot en met 2027 geborgd.

Water Internationaal (topsector Water)

De Minister van IenM heeft in 2014 diverse internationale activiteiten op watergebied ondernomen. In 2014 zijn de relaties met de 7 Deltalanden (Vietnam, Indonesië, Egypte, Myanmar, Bangladesh, Colombia en Mozambique) geconsolideerd, waarbij de Minister bezoeken heeft afgelegd aan Myanmar, Egypte en Indonesië. Delegaties uit de watersector sloten zich hierbij aan, waarbij het Kernteam Export en Promotie van de Topsector Water een actieve en ondersteunende rol vervulde. Verder zijn hoogwaardige inkomende bezoeken vanuit Vietnam, Egypte, Myanmar, Indonesië en Bangladesh door de Minister ontvangen, waarbij directe betrokkenheid was van het Nederlandse bedrijfsleven. De Minister opende in september de Deltaconferentie te Rotterdam waarbij 1.300 buitenlandse deelnemers aanwezig waren. Voorts nam de Minister deel aan Verenigde Naties (UNSGAB) sessies op het gebied van water, en voerde zij gesprekken met de Wereldbank over de internationale water-inzet.

Dankzij het Partners voor Water programma hebben uitvoerders de afgelopen jaren met en voor de sector vele activiteiten kunnen uitvoeren die bijdragen aan de internationale positionering van de Nederlandse watersector. In 2014 is besloten de samenwerking tussen IenM, BZ en EZ ten aanzien van internationale wateractiviteiten te intensiveren. Het programma Partners voor Water is een belangrijk uitvoeringsprogramma voor deze samenwerking. De voorbereidingen voor een vervolgprogramma, na het aflopen van het huidige programma in 2015, zijn opgestart.

Beheersing frauderisico’s

Een groot deel van de aanleg en het beheer en onderhoud van infrastructuur besteedt IenM/Rijkswaterstaat uit aan de markt. Hierbij doen zich mogelijke risico’s voor op omkoping, fraude, marktverdeling of prijsafspraken. Om deze risico’s af te dekken wordt met interne procedures de onafhankelijkheid van derden en scheiding van verantwoordelijkheden geborgd. RWS heeft onder meer een Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap ontwikkeld en een centraal meldpunt ingesteld waar opdrachtnemers met eventuele klachten terecht kunnen.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Artikel

Realisatie

Geheel artikel?

Vindplaats

   

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

   

11

Waterkwantiteit

           

x

Ja

 

12

Waterkwaliteit

     

x

     

Ja

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–1.html

13

Ruimtelijke ontwikkeling

           

x

Ja

 

14

Wegen en verkeersveiligheid: leefomgeving

   

x

       

Nee

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–3.html

15

Openbaar vervoer

           

x

Ja

 

16

Spoor: railveiligheid

   

x

       

Nee

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29893–106.html

17

Luchtvaart

                 

18

Scheepvaart en havens: zeehavens

       

x

   

Nee

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–2.html

19

Klimaat: sloopregeling, vrachtautozonnering

   

x

       

Nee

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305–188.html

20

Geluid en lucht: verzuringsbeleid

   

x

       

Nee

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28663–54.html

21

Duurzaamheid

           

x

Ja

 

22

Externe veiligheid en risico’s: besluit externe veiligheid inrichtingen

           

x

Nee

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–4.html

23

Meteorologie, Seismologie en aardobservatie

                 

24

Handhaving en toezicht

                 

Toelichting op de tabel

De herstructurering van de artikelindeling heeft er bij de meeste artikelen toe geleid dat het artikel gedeeltelijk is doorgelicht; het overige deel staat geprogrammeerd voor een doorlichting in de komende jaren. Bij beleidsartikel 20 worden de onderdelen geluid en lucht separaat doorgelicht.

Link naar de meerjarenplanning uit de meest recente begroting: http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/evaluaties-en-beleidsdoorlichtingen/2015/planning-beleidsdoorlichtingen/xii-infrastructuur-milieu

In dit jaarverslag is een bijlage «afgerond evaluatie-en overig onderzoek» opgenomen.

Garanties

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft één garantieregeling, te weten de te weten de Regeling Bijzondere Financiering (Bodemsanering). Het betreft de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering te krijgen. Dit om de aanpak van bodemverontreinigingen op bedrijventerreinen te stimuleren. Om deze stimulans zo groot mogelijk te houden is in de regeling geen premie opgenomen.

Een garantie is een voorwaardelijke financiële verplichting van de overheid aan een derde buiten de overheid, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Er is in 2014 geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Invulling aangescherpte garantiekader

In de kabinetreactie op het rapport van de Commissie Risicoregelingen is het garantiekader aangescherpt (Kamerstukken II, 2013/14, 33 750, nr. 13). Een van de doelen is het afbouwen van niet-gebruikte plafonds en het stopzetten van slapende regelingen. Bij de Regeling Bijzondere Financiering (Bodemsanering) was sprake van een verplichtingenplafond van € 65,3 miljoen. Gebleken is dat er weinig gebruik wordt gemaakt van deze regeling. Het gebruik steeg van ruim € 60.000 in 2008 tot ruim € 650.000 in 2010, om daarna gestaag af te nemen tot de huidige € 515.000. Vanwege het beperkte gebruik is – in lijn met de kabinetsreactie – het verplichtingenplafond verlaagd naar € 15 miljoen bij 1e suppletoire wet 2014 IenM. In 2014 is een beleidsdoorlichting uitgevoerd op artikel 13.

Overzicht verstrekte garanties (bedragen in € 1.000)

Artikel en naam

Omschrijving

Uitstaande garanties 2013

Verleende garanties 2014

Vervallen garanties 2014

Uitstaande garanties 2014

Garantieplafond 2014

Totaal plafond

13 Ruimtelijke ontwikkeling

Regeling Borgstelling MKB

515

0

39

476

0

15.000

 

Totaal

515

0

39

476

0

15.000

4. BELEIDSARTIKELEN

Artikel 11 Waterkwantiteit

Algemene doelstelling

Het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland droge voeten heeft en over voldoende zoetwater beschikt.

(Doen) uitvoeren

Rol en verantwoordelijkheden

Vanuit de Begroting hoofdstuk XII artikel 26.02 wordt een bijdrage gedaan aan het Deltafonds. Vanuit het Deltafonds worden maatregelen en voorzieningen op het gebied van waterveiligheid (artikel 1) en zoetwatervoorziening (artikel 2) bekostigd. De rol (Doen) uitvoeren heeft betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwantiteit:

  • Het waarborgen van de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en rivierengebied volgens het wettelijk niveau; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn op het niveau van 2001 (basiskustlijn).

  • Het (doen) uitvoeren van verkenningen en planuitwerkingen ten behoeve van waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

  • Het (doen) uitvoeren van aanlegprojecten, zoals het Hoogwaterbeschermingsprogramma, Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken (waterveiligheid).

  • Het (doen) uitvoeren van beheer en onderhoud (waterveiligheid en waterkwantiteit).

Regisseren

De Minister van IenM is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid, voor het deltaprogramma en het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid. Daarnaast regisseert de Minister de afstemming van het waterbeheer met de landen rondom de Noordzee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.

De rol Regisseren heeft op dit artikel ook betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterkwantiteit en innovatie:

  • Waterkwantiteit. Het realiseren van een maatschappelijk afgewogen waterverdeling en daarvoor het hoofdwatersysteem zo te beheren dat wateroverlast en -tekort worden voorkomen. Het zorgen voor kaders en instrumentarium voor regionale afwegingen om het regionale watersysteem op orde te brengen en te houden. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2009–2015 (Hoofdstuk 4 «Waterbeleid in thema’s») en het Programma Rijkswateren 2010–2015.

  • Innovatie. Het beleid op de topsector Water is gericht op het versterken van de concurrentiekracht van de Nederlandse watersector. Het gaat onder meer om het organiseren en uitvoeren van bilaterale handelsmissies en het ontvangen van buitenlandse delegaties.

Het zorgen voor het ontwikkelen en implementeren van integraal waterbeleid door een aanpak gericht op de gebieden met grote rijkswateren. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2009–2015 (Hoofdstuk 3 «Samenwerken aan realisatie van het waterbeleid» en Hoofdstuk 5 «Waterbeleid in gebieden»), het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015 en het Programma Rijkswateren 2010–2015.

Tot slot is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor waterkwantiteit opgenomen. Onderstaande indicatoren geven weer hoe het is gesteld met het aantal kilometers dijken en duinen en het aantal kunstwerken die zorgen voor waterveiligheid in Nederland. De cijfers zijn gebaseerd op de toetsronden uit 2001, 2006 en 2011.

Conform de Waterwet wordt periodiek getoetst of de primaire waterkeringen voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. Deze toetsing wordt door de beheerder uitgevoerd volgens het door de Minister vastgestelde wettelijk toetsinstrumentarium. In 2017 start de volgende toetsronde. Over de resultaten van deze toetsing wordt in 2023 gerapporteerd aan de Eerste en Tweede Kamer. Zie voor meer informatie hierover onder Beleidswijzigingen. In 2013 is de Verlengde Derde Toetsronde Primaire Waterkeringen (LRT3+) gehouden. Deze toetsing kwam voort uit de derde toetsing uit 2011, met als bedoeling om zoveel mogelijk de categorie die bij de derde toetsing het oordeel «nader onderzoek nodig» had gekregen weg te werken. In 2014 is hierover aan de Tweede Kamer gerapporteerd met als belangrijkste conclusie dat voor circa 80% van de dijken en duinen het oordeel «nader onderzoek nodig» nu is omgezet in een definitief oordeel, wat eveneens geldt voor bijna 70% van de kunstwerken (Kamerstukken II, 2013/14, 31 710, nr. 32).

Dijken en duinen (in kilometers)

Dijken en duinen (in kilometers)

Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014

Kunstwerken (aangemerkt als primaire waterkering in aantallen)

Kunstwerken (aangemerkt als primaire waterkering in aantallen)

Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014

Ongeveer zestig procent van ons land zou regelmatig onder water staan als er geen dijken en duinen zouden zijn. In dit gebied wonen negen miljoen mensen en wordt zeventig procent van ons BNP verdiend. Maatschappelijk gezien is aandacht voor de waterveiligheid dus van cruciaal belang voor de leefbaarheid en de economie van Nederland (Kamerstukken II, 2012/13, 33 400, nr. 19).

Ten behoeve van een goede verdeling van water wordt peilbeheer op het hoofdwatersysteem toegepast. Hiervoor dienen de streefpeilen van drie belangrijke watersystemen (het IJsselmeer, Amsterdam-Rijnkanaal/ Noordzeekanaal en het Haringvliet) op het afgesproken niveau te worden gehouden. Stuwen en spuien/gemalen zijn nodig om dit peil te beïnvloeden.

   

Norm

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Indicator

Eenheid

 

20121

2013

2014

Beschikbaarheid streefpeilen voor Noordzeekanaal/ Amsterdam-Rijnkanaal, IJsselmeer en Haringvliet

%

90%

n.v.t.

100%

100%

X Noot
1

Deze indicator wordt gebruikt vanaf 2013. Hierdoor zijn geen oudere realisaties beschikbaar.

De norm is dat negentig procent van de (24-uursgemiddelde) tijd de afgesproken (streef)peilen, onder normale omstandigheden, binnen de operationele marge worden gerealiseerd. De streefpeilen van het Haringvliet, Amsterdam-Rijnkanaal, Noordzeekanaal en IJsselmeer (alleen zomerpeil telt mee) waren in 2014 de gehele periode binnen de marge.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

De Deltacommissaris heeft in 2014 nieuwe normen voorgesteld voor de waterkeringen. Naast een basisbeschermingsniveau voor iedere Nederlander, wordt er gekeken naar extra bescherming voor plekken waar veel slachtoffers vallen of veel schade ontstaan. Het voorstel voor de nieuwe normen is door het kabinet overgenomen en vastgelegd in de tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan 2009–2015. De normen zullen de komende twee jaar ook wettelijke verankerd worden.

Per 1 januari 2014 is een extra doelmatigheidskorting van € 50 mln op waterveiligheid in werking getreden als gevolg van de laatste wijziging van de Waterwet. Deze loopt op tot € 100 mln structureel vanaf 2015. Samen met de eerder in werking getreden korting van € 81 mln op de begroting van IenM tengevolge van de «Spoedwet € 100 mln» is de totale bezuiniging op waterveiligheid op de begroting van IenM vanaf 2015 structureel € 181 mln. Deze bezuiniging maakt deel uit van een totaalpakket aan maatregelen gericht op het vergroten van de doelmatigheid in het waterbeheer, resulterend in een doelmatigheidswinst die tot 2020 geleidelijk oploopt tot jaarlijks € 750 mln ten opzichte van 2010. Van deze doelmatigheidswinst wordt 200 miljoen euro in het watersysteem gebruikt om de rijksuitgaven op het gebied van waterveiligheid te verminderen zoals afgesproken is in het regeerakkoord. Afspraken hierover zijn vastgelegd in het Bestuursakkoord Water (2011). Over de voortgang wordt jaarlijks gerapporteerd in «Water in Beeld». Belangrijk onderdeel van het Bestuursakkoord Water zijn de afspraken om te komen tot een beheersbaar en structureel gefinancierd programma voor de versterking van de primaire waterkeringen (het vernieuwde Hoogwaterbeschermingsprogramma). Kernelementen zijn de cofinanciering van de aanleg en verbetering van de primaire waterkeringen in beheer bij de waterschappen door rijk en waterschappen gezamenlijk en de verbetering van de programmering en toetsing. Dit vernieuwde Hoogwaterbeschermingsprogramma is per 1 januari 2014 formeel van start gegaan.

In 2014 is, conform de toezegging aan de Tweede Kamer, de beleidsdoorlichting van Artikel 11, Waterkwantiteit, van de begroting van IenM opgeleverd. De uitkomsten en beleidsreactie zijn op 19 december 2014 (Kamerstukken II, 2014/15, 32 861, nr. 6) aan de Tweede Kamer aangeboden. In de beleidsdoorlichting wordt geconstateerd dat de voortgang goed wordt gemonitord, onder andere via «Water in Beeld», maar dat in mindere mate de doeltreffendheid wordt geëvalueerd. Naar voren komt dat er vrijwel geen evaluatieonderzoeken naar de doelmatigheid van het beleid in de periode 2008–2013 beschikbaar zijn. Conclusies trekken over de doelmatigheid van het beleid is daarom niet mogelijk. Wel wordt geconcludeerd dat de aandacht voor doelmatigheid in de geëvalueerde periode is toegenomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

11

Waterkwantiteit

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

37.457

40.756

34.814

5.942

1)   

Uitgaven

 

41.021

40.075

39.731

344

 

11.01

Algemeen waterbeleid

 

35.591

34.016

34.564

– 548

 

11.01.01

Opdrachten

 

1.812

1.527

2.436

– 909

 

11.01.02

Subsidies

 

12.259

11.809

10.712

1.097

 
 

– Partners voor Water (HGIS)

 

11.615

11.788

10.500

1.288

 
 

– Overige subsidies

 

644

21

212

– 191

2)

11.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

20.993

19.908

19.416

492

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

 

728

558

473

85

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

20.265

19.350

18.943

407

 

11.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

527

772

2.000

– 1.228

3)

11.02

Waterveiligheid

 

3.338

3.225

2.860

365

 

11.02.01

Opdrachten

 

3.338

3.225

2.860

365

 

11.03

Grote oppervlaktewateren

 

2.092

2.834

2.307

527

 

11.03.01

Opdrachten

 

2.092

2.834

1.992

842

 

11.03.05

Bijdrage aan internationale organisaties

   

0

315

– 315

4)

 

Ontvangsten

 

78

73

30

43

5)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De hogere verplichtingen worden op dit artikel veroorzaakt door het programma Partners voor Water (HGIS). Het niet gerealiseerde verplichtingenbudget uit 2013 is in 2014 opgevraagd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (HGIS) voor de uitvoering van het programma Partners voor Water 2014 en is in 2014 aan de begroting van het Ministerie van IenM toegevoegd.

11.01 Algemeen waterbeleid
11.01.01 Opdrachten

Het in mei 2011 getekende Bestuursakkoord Water (Kamerstukken II, 2010/11, 27 625, nr. 204) was in 2014 in uitvoering. Over de tussenevaluatie van het Bestuursakkoord Water, inclusief de monitoring van de financiële doelmatigheid, is aan de Tweede Kamer gerapporteerd in «Water in Beeld» (Kamerstukken II, 2013/14, 27 625 nr. 317). Daarbij zijn ook de tussenresultaten van het inmiddels opgeleverde eindrapport van de Visitatiecommissie Waterketen betrokken.

In 2014 is het ontwerp Nationaal Waterplan (NWP) 2016–2021 opgesteld, dat op 23 december 2014 de inspraak is ingegaan. Onderdeel van het NWP zijn de beleidsmatige verankering van de Deltabeslissingen in de partiële herziening van het eerste NWP in 2014, de waterkwaliteit, het Noordzeebeleid, de verbinding van water en ruimte, de financiering en de geactualiseerde plannen en maatregelen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico’s en het mariene milieu. Om te komen tot een toekomstig duurzame financiering van het waterbeheer is in 2014 een beleidsonderzoek gestart.

Sinds 2012 is het «waterloket» onderdeel van het Omgevingsloket Online (OLO). Daarin kunnen burgers en bedrijven online watervergunningen aanvragen of een melding doen. In 2014 is versie 2.10 afgerond en in gebruik genomen.

Ook in 2014 is door de Helpdesk Water gewerkt aan het up-to-date houden van de informatie op de website van de Helpdesk. Daarbij is technische ondersteuning verleend aan het Omgevingsloket.

Voor de uitvoering van de Human Capital Agenda zijn in 2014 weer stappen gezet. Ten aanzien van het vergroten van instroom en het versterken van het imago van de watersector is de pilot studiebeurzen Topsector Water voortgezet en verbreed. Voor de periode 2013–2015 zijn vijf beurzen uitgereikt aan studenten met een watermanagement of waterbouwopleiding van de TU Delft. Voor de periode 2014–2016 is inmiddels een achttal beurzen uitgereikt, respectievelijk zes voor de TU Delft en twee voor de Universiteit Twente. Naar verwachting zal IenM ook nog drie beurzen op hbo-niveau verstrekken. Tevens wordt het waterbewustzijn onder scholieren vergroot, om in de toekomst de instroom naar de arbeidsmarkt te borgen. Er wordt hierbij samengewerkt met scholen waarbij onder andere projecten worden opgezet en uitgevoerd om de belangstelling van scholieren te vergroten. Zo wordt gewerkt met de site «Ons Water», gericht op vergroten van het bewustzijn en met sites als watereducatie.nl en waterwonderen.nl. voor de arbeidsmarkt en educatieperspectief. Ook zijn evenementen georganiseerd als het Wereld Water College (november 2014), de Geoweek (april 2014) en is samen met het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (KNAG) het lespakket waterveiligheid ontwikkeld dat nu wordt getest in drie pilotgebieden. Verder zijn contacten gelegd met het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA en zijn samen met de Unie van Waterschappen voorbereidingen getroffen om regionale focuspunten, waarin overheid, bedrijfsleven en onderwijs samenwerken, op te starten. Naar verwachting zal dit in 2015 resulteren in drie pilots.

11.01.02 Subsidies

HGIS Partners voor Water

Voor de internationale water activiteiten gericht op het combineren van het leveren van een bijdrage aan de mondiale waterproblematiek en het bevorderen van de export van de Nederlandse Watersector, werkt IenM nauw samen met de ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken. In 2014 is besloten om deze samenwerking te intensiveren. Het programma Partners voor Water is een belangrijk uitvoeringsprogramma voor deze samenwerking. Het programma Partners voor Water loopt tot en met 2015. De voorbereidingen voor de start van een vervolg van dit uitvoeringsprogramma zijn gestart om een soepele overgang van Partners voor Water 3 naar het nieuwe uitvoeringsprogramma mogelijk te maken.

Kenniscoaches RIONED (ad 2)

De lagere realisatie op dit artikelonderdeel betreft de overboeking van de middelen bestemd voor Stichting Riolering Nederland (RIONED) inzake het project kenniscoaches naar artikel 12.01.02. De regie en aansturing van deze subsidietoekenning vindt plaats vanaf artikel 12.01.02 en om deze reden naar dat artikel overgeboekt.

In het Bestuursakkoord Water (BAW) is afgesproken in de regio samen te werken bij de uitvoering van de beheertaken van het stedelijk watersysteem en de waterketen. Kenniscoaches kunnen dit proces faciliteren. Het programma Kenniscoaches is in december 2011 gestart en wordt uitgevoerd door stichting RIONED en financieel ondersteund door het Ministerie van IenM. Er zijn vijftien kenniscoaches aangesteld en getraind in het coachen van het bevorderen van samenwerking in de waterketen. Voorts heeft het programma Kenniscoaches in 2014 bijgedragen aan tal van bijeenkomsten die in het kader van samenwerken in de waterketen zijn georganiseerd. Het programma loopt tot en met december 2016.

11.01.03 Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan RWS heeft betrekking op de beleidsondersteunende en beleidsadviserende activiteiten (BOA) in 2014. Hiervoor wordt jaarlijks een opdracht aan RWS verstrekt. Tot deze opdracht behoren ook de bijdragen aan de uitwerking van de deelprogramma’s in het kader van het Deltaprogramma, zoals de deelprogramma’s veiligheid, zoetwater, rivieren en kust.

In 2014 zijn aan het KNMI diverse onderzoeken en analyses gevraagd omtrent neerslagpatronen, het gedrag van extreme stormen, verbeterde windmodellen, het weer in de toekomst en risicoanalyses ten aanzien van het samenvallen van extreme weerssituaties. De resultaten van deze analyses dragen bij aan de onderbouwing van het wettelijke toetsinstrumentarium voor de primaire waterkeringen en het waterveiligheidsbeleid in het algemeen.

11.01.04 Bijdrage aan medeoverheden (ad 3)

Subsidieregeling compensatie kwijtschelding waterschappen

Er zijn door IenM afspraken gemaakt met het Ministerie van SZW over compensaties in relatie tot de kinderopvang voor de waterschappen. Die afspraak behelst het laten meelopen van deze compensaties met de geldstroom van IenM richting de waterschappen. Daartoe zijn budgetten van SZW overgeboekt naar IenM.

De lagere realisatie betreft de subsidieregeling met betrekking tot de kinderopvang, waarvoor minder aanvragen zijn ontvangen dan begroot. In 2014 hebben in dit kader twee waterschappen een subsidie aangevraagd en toegekend gekregen (voor de duur van de subsidieregeling tot en met 2017). Het betreft het waterschap Scheldestromen en het waterschap Hollands Noorderkwartier. Ook is aan waterschap Aa en Maas een subsidie verleend voor de periode 2014 tot en met 2017 op basis van een subsidieverzoek uit 2013. De niet gebruikte middelen zijn teruggeboekt naar het Ministerie van SZW.

Bijdrage secretariaat commissie BBV

Op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) van BZK is een commissie BBV ingesteld. Deze commissie draagt zorg voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het besluit, en voor een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring van gemeenten, gemeenschappelijke regelingen, waterschappen en provincies. Sinds 2014 draagt het Ministerie van IenM de helft bij vanwege de betrokkenheid van de commissie met de waterschappen. De bijdrage bedraagt € 29.000 per jaar, lopend tot en met 2019.

11.02 Waterveiligheid
11.02.01 Opdrachten

In 2014 is in een samenwerkingsverband tussen Rijk en decentrale overheden uitvoering gegeven aan het vervolmaken van de overstromingsrisicobeheerplannen voor de vier stroomgebieden Eems, Rijn, Maas en Schelde.

Op basis van de derde ronde toetsing op veiligheid is ook in 2014 gewerkt aan de programmering van de verbetermaatregelen van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Daarnaast is in 2014 gewerkt aan de voorbereiding van de vierde Toetsronde Primaire Waterkeringen (start in 2017).

In 2014 is tevens gewerkt aan de actualisatie van het wettelijk toetsinstrumentarium, te weten de Hydraulische Randvoorwaarden en het Voorschrift Toetsen op Veiligheid. Op basis van technische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht wordt het toetsinstrumentarium geactualiseerd. De nieuwe normering speelt ook hierbij een grote rol. Hiervoor zijn opdrachten gegeven voor onderzoek, kwaliteitsborging en het organiseren van kennisuitwisseling. In 2014 is het besluit genomen om de oplevering van het instrumentarium te faseren en daarmee een deel versneld eind 2015 op te kunnen leveren.

Voor het realiseren van de mijlpaal Deltabeslissing zijn in 2014 diverse opdrachten via RWS aan Deltares en verschillende marktpartijen verstrekt.

11.03 Grote oppervlaktewateren
11.03.01 Opdrachten

In 2014 is gewerkt aan het opstellen van een samenwerkingsagenda voor het beheer van de Waddenzee. Medio 2014 is het Plan van Aanpak «Verbetering beheer Waddenzee» aangeboden aan de Kamer (Kamerstukken II, 2013/14, 29 684, nr. 112). Maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water zijn verder in uitvoering gebracht. De voorkeursstrategie van het onderdeel Wadden van het Deltaprogramma is in 2014 vastgesteld en is de uitvoeringsfase ingegaan.

De Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee, de haalbaarheidsstudie en de routekaart voor windenergie op zee zijn op 26 september 2014 aan de Eerste en Tweede Kamer verzonden (Kamerstuk II, 2014/15, 33 561, nr. 11). De Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee is vastgesteld. Daarmee zijn de windenergiegebieden Hollandse Kust en de gebieden ten noorden van de Waddeneilanden aangewezen. Tevens is het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 met als bijlage de ontwerp Beleidsnota Noordzee 2016–2021 op 12 december 2014 aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2014/15, 31 710, nr. 35). De Noordzee 2050 Gebiedsagenda die op 28 juli 2014 is aangeboden, heeft een plaats gekregen binnen de ontwerp Beleidsnota Noordzee 2016–2021. Met de Noordzeelanden is de samenwerking versterkt binnen het proces dat heeft geleid tot het vaststellen van de Europese richtlijn voor maritieme planning, die in september 2014 van kracht is geworden. Het Noordzeeloket is in 2014 aangepast aan de Rijkshuisstijl.

De ontwerp rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer (VZM) is op 10 oktober 2014 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2014/15, 33 531, nr. 2). Hierin is een ontwikkelperspectief opgenomen dat zicht biedt op terugkeer van getij op de Grevelingen en een weer zout VZM. Omdat er nog inspanning nodig is voor de dekking van de hiermee gemoeide kosten, is hieraan de randvoorwaarde verbonden dat er eind 2015 een robuust financieel plan moet liggen. Regio en Rijk zijn hiertoe een gezamenlijk programma Gebiedsontwikkeling 2e fase gestart.

Uit de evaluatie van de Watertoets is gebleken dat de watertoets een nuttig instrument is om vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke ordeningsprocessen te borgen. Om het functioneren van de Watertoets in de praktijk op bepaalde punten te versterken (bijvoorbeeld strategische planvorming), is in 2014 een visie en actieprogramma opgesteld en uitgevoerd met als onderdeel praktijkgerichte regionale leergemeenschappen. In 2014 is voorts bestuurlijke overeenstemming bereikt over de borging van de watertoets in de Omgevingswet.

11.03.05 Bijdrage aan internationale organisaties (ad 4)

Bij 2de suppletoire wet is het jaarlijkse DGRW aandeel in de kosten van de Vlaams Nederlandse Schelde Commissie (VNSC) budget overgeboekt naar het uitvoerende onderdeel van RWS (Zee en Delta).

Ontvangsten (ad 5)

Het verschil betreft vorderingen uit voorgaande jaren in het kader van «Tijdelijke regeling eenmalige uitkering stedelijke synergieprojecten kaderrichtlijn water». Daarnaast is in 2014 een hoger bedrag ontvangen van de EU voor de afrekening van het waterkwaliteitproject ScaldWIN.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijziging naar artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

670.562

Andere ontvangsten van artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

151.020

Totale uitgaven op artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

821.582

waarvan

 

1.01

Grote projecten waterveiligheid

700.046

1.02

Overige aanlegprojecten waterveiligheid

115.248

1.03

Studiekosten

6.288

Extracomptabele verwijziging naar artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

3.577

Andere ontvangsten van artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

1.049

Totale uitgaven op artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

4.626

waarvan

   

2.01

Aanleg waterkwantiteit

0

2.02

Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

1.435

2.03

Studiekosten

3.191

Extracomptabele verwijziging naar artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

174.535

Andere ontvangsten van artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

 

Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

174.535

waarvan

   

3.01

Watermanagement

11.530

3.02

Beheer, onderhoud en vervanging

163.005

Artikel 12 Waterkwaliteit

Algemene doelstelling

Het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland schoon (drink)water heeft.

(Doen) uitvoeren

Rol en Verantwoordelijkheden

Maatregelen op het gebied van waterkwaliteit worden verantwoord op dit artikel. De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op taken binnen het volgende onderdeel:

  • Het (doen) uitvoeren van aanlegprojecten, zoals het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren.

  • Het (doen) uitvoeren van beheer en onderhoud.

In 2014 is uitwerking gegeven aan het amendement-Jacobi (Kamerstukken II, 2013/14, 33 503, nr. 8) om met ingang van 1 januari 2015 de uitgaven op het gebied van waterkwaliteit, ook wanneer deze uitgaven geen relatie hebben met waterveiligheid en zoetwatervoorziening, te verantwoorden op het Deltafonds. Voor de resterende opgave waterkwaliteit vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water voor de tweede en derde planperiode tot en met 2027, waarvoor aanvullend circa € 474 miljoen benodigd was, zijn middelen vrijgemaakt ten behoeve van het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijksbesluitvorming.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid en het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid. Daarnaast regisseert de Minister de afstemming van het waterbeheer rondom de Noordzee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.

De rol «regisseren» heeft in dit artikel betrekking op taken binnen de volgende onderdelen:

  • Beleidsontwikkeling ten behoeve van het bereiken van een goede ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en het bereiken van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden, conform de voorschriften zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW), om in 3 planperiodes uiterlijk in 2027 aan de Europese verplichtingen te voldoen.21

  • Beleidsontwikkeling ten behoeve van het nemen van de nodige maatregelen om een goede milieutoestand te bereiken en te behouden in het Nederlandse deel van de Noordzee, in samenwerking en samenhang met de andere Noordzeelanden, conform de vereisten zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM).22

  • Ten aanzien van de KRW en Kaderrichtlijn Mariene Strategie geldt dat de coördinerende verantwoordelijkheid ligt bij de Minister van IenM, tezamen met de Minister van EZ voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor waterkwaliteit opgenomen. In productartikel 3 van het Deltafonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen. In het rapport «Water in Beeld»23 zijn de overige indicatoren weergegeven en is op 20 mei 2014 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2013/14, 27 625, nr. 317).

Aantal KRW projecten per projectfase

Aantal KRW projecten per projectfase

Bron: Programmabureau Verkenning en Planuitwerking (PVP), Uitvoering Kader Richtlijn Water (KRW), T3 2014

Toelichting

De indicator hierboven geeft informatie over de stand van zaken van de uitvoering van de KRW-maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit. Het geeft een meerjarig inzicht in de voortgang van de maatregelen van de betreffende projecten. De beleidsinspanningen van de Minister van IenM op dit artikel richten zich op de regie en realisatie van deze projecten. In het figuur is te zien dat de programma’s voortvarend worden aangepakt en de voortgang van maatregelen in voorbereiding via realisatie naar gereedheid volgens plan verloopt. De projecten Inrichting IJssel en natuurvriendelijke oevers Vreugderijkerwaard zijn administratief samengevoegd. Hierdoor zijn er nu nog 49 KRW projecten, in plaats van 50.

Over de ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en het bereiken van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd via «Water in Beeld» (laatste publicatie: Kamerstukken II, 2013/14, 27 625, nr. 317). Ook presenteert PBL de tussenresultaten in het Milieucompendium. De ecologische en chemische kwaliteit is een gevolg van de genomen inrichtingsmaatregelen en het beleid voor nutriënten en chemische stoffen. Specifiek voor de rijkswateren geldt dat daarbij de belasting van bovenstroomse landen ook een rol speelt.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

In de brief van d.d. 20 juni 2013 inzake waterkwaliteit (Kamerstukken II, 2012/13, 27 625, nr. 292) is aangegeven wat de ambities van IenM zijn op dit gebied. In de brief van d.d. 11 juni 2014 is de voortgang inzake de waterkwaliteit geschetst (Kamerstukken II, 2013/14, 27 625, nr. 318). In deze brief is aangegeven dat de uitvoering goed op schema ligt en de kwaliteit van het oppervlaktewater verbetert.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

12

Waterkwaliteit

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

70.389

85.651

83.393

2.258

 

Uitgaven

 

78.565

84.827

85.558

– 731

 

12.01

Waterkwaliteit

 

78.565

84.827

85.558

– 731

 

12.01.01

Opdrachten

 

4.729

3.978

3.815

163

 

12.01.02

Subsidies

 

94

277

36

241

1)

12.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

65.861

78.946

78.944

2

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

65.861

78.946

78.944

2

 
 

* Verbeterprogramma Waterkwaliteit rijkswateren

 

52.791

67.970

67.968

2

 
 

* Natuurcompensatie Perkpolder

 

7.325

7.372

7.372

0

 
 

* Natuurlijker Markermeer/IJ'meer

 

4.485

3.153

3.153

0

 
 

* Verruiming vaargeul Westerschelde

 

1.260

451

451

0

 

12.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

6.557

– 0

1.453

– 1.453

2)

12.01.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

1.324

1.626

1.310

316

 
 

Ontvangsten

 

0

0

0

0

 
12.01 Waterkwaliteit

Toelichting op de financiële instrumenten

12.01.01 Opdrachten

Kaderrichtlijn Water

Jaarlijks wordt de Kamer met de «Water in Beeld» geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van maatregelen uit de stroomgebiedbeheersplannen van 2009.

Kaderrichtlijn Mariene strategie

De Europese Kaderrichtlijn Mariene strategie (KRM) kent, net als de KRW, een zesjarige plancyclus. In 2013 en 2014 is op basis van de Mariene Strategie Deel I, in samenwerking met het Ministerie van EZ, een aantal stappen in de implementatie voorbereid. Een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) maakte hier onderdeel van uit. Vervolgens heeft in 2014 besluitvorming plaatsgevonden over Mariene Strategie Deel II, het KRM-monitoringsprogramma. Daarnaast heeft een beleidsverkenning plaats gevonden naar de betekenis van kunstmatige harde substraten (zoals wrakken) en beleidsontwikkeling op het gebied van onderwatergeluid. Uitbestedingen hebben plaatsgevonden voor het opstellen van een concept-monitoringprogramma, de uitwerking daartoe van indicatoren en kennisontwikkeling op het gebied van zwerfvuil en onderwatergeluid.

12.01.02 Subsidies (ad 1)

Medio 2014 zijn twee niet eerder in de begroting voorziene subsidies verstrekt waarop betalingen zijn verricht. Het betreft de subsidie inzake Kenniscoaches aan Stichting RIONED en de subsidie aan de coöperatie Gastvrij Randmeren ten behoeve van een pilot inzake maaien van waterplanten op de Randmeren.

Binnen het onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat is een subsidie verstrekt aan een consortium onder leiding van Deltares voor het thema zoetwatervoorziening en waterkwaliteit. In 2014 is dit onderzoek afgerond.

12.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Maatregelen in het hoofdwatersysteem op het gebied van waterkwaliteit die niet verbonden zijn aan waterkwantiteit en waterveiligheid, zijn als servicepakket waterkwaliteit van RWS verantwoord op dit artikel.

Verbeterprogramma waterkwaliteit Rijkswateren

Het KRW pakket betreft 300 maatregelen die zijn onderverdeeld over 49 projecten, waaronder de realisatie van natuurvriendelijke oevers, nevengeulen, vispassages en waterbodemsaneringen. De projecten Inrichting IJssel en natuurvriendelijke oevers Vreugderijkerwaard zijn administratief samengevoegd, waardoor het totaal aantal projecten van 50 naar 49 is gegaan. Op het project Oevergeul Bovenrijn na, zijn alle projecten in realisatie of al gerealiseerd. Het project Oevergeul Bovenrijn kent een KRW doelstelling en een waterveiligheidsdoelstelling. De locatie van dit project, vlak voor het splitsingspunt van de Boven-Rijn in de Waal en het Pannerdensch Kanaal, zorgt ervoor dat het maken van een vergunbaar ontwerp complex is. De KRW doelstelling van het project (1,0 km nevengeul) zal uiterlijk 2015 gerealiseerd worden via omwisseling met het Ruimte voor de Rivier project bij Lent. Daarmee ligt de uitvoering van het KRW pakket als geheel goed op schema.

Natuurcompensatie Perkpolder

Het project Natuurcompensatie Perkpolder maakt onderdeel uit van het wettelijk verplichte natuurcompensatieprogramma voor de tweede verdieping van de Westerschelde. De realisatie is in 2013 gestart. De oplevering van het project is voorzien in 2015.

Verruiming vaargeul Westerschelde

In 2014 is aan de hand van de door het project ingewonnen monitoringsgegevens gewerkt aan het tweede voortgangsrapport over de eventuele effecten van de derde verruiming. Dit rapport zal begin 2015 worden opgeleverd. Tevens zijn in 2014 uit hoofde van het verdrag Ontwikkelingsschets Schelde-estuarium 2010 (OS2010), samen met het Vlaams Gewest, werkzaamheden aan de geulwandverdediging in het Gat van Ossenisse uitgevoerd, bestaande uit het aanvullen van de erosiekuil aan de teen van de geulwandverdediging met onderhoudsspecie. De uitvoering daarvan is in november 2014 afgerond en de ontwikkeling van het aangebrachte zandpakket zal in 2015 worden geëvalueerd op basis van aanvullende monitoring.

Natuurlijker Markermeer / IJmeer

In 2014 zijn de meeste proefprojecten van het onderzoeksprogramma Natuurlijk(er) Markermeer / IJmeer (NMIJ) afgerond. De monitoringsresultaten van de projecten zijn verwerkt in een aantal rapportages. De eindrapportage moet nog plaatsvinden en zal vorm krijgen van een toegankelijk kennissysteem. Eind 2015 zal het onderzoeksprogramma NMIJ klaar zijn en het kennissysteem volledig operationeel.

12.01.04 Bijdrage aan medeoverheden (ad 2)

In het kader van de Regeling voor Stedelijke synergieprojecten zijn in 2014 per saldo geen uitgaven gedaan. Het toekennen van subsidies hebben vertragingen opgelopen in de uitvoering van de onderliggende projecten.

12.01.05 Bijdrage aan internationale organisaties

In het OSPAR24-verdrag zijn afspraken vastgelegd voor de internationale samenwerking en afstemming over vraagstukken op gebied van mariene milieu, ecologie en biodiversiteit in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, inclusief de Noordzee. Voor OSPAR is jaarlijks contributie verschuldigd.

UNESCO wordt ondersteund door twee Memoranda of Understanding (MOU’s). Het gaat om ondersteuning van het grondwaterinstituut «IGRAC» en om capacity building door UNESCO-IHE. De bijdrage aan «IGRAC» bedroeg in 2014 € 0,5 miljoen en de bijdrage aan UNESCO-IHE bedroeg € 0,3 miljoen in 2014.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijziging naar artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

3.577

Andere ontvangsten van artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

1.049

Totale uitgaven op artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

4.626

waarvan

   

2.01

Aanleg waterkwantiteit

0

2.02

Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

1.435

2.03

Studiekosten

3.191

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

Algemene doelstelling

Een ruimtelijk beleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, waarin sprake is van regionaal maatwerk, waarin de gebruiker voorop staat, waarin investeringen scherp geprioriteerd worden en waarin ruimtelijke ontwikkelingen, milieu en mobiliteit met elkaar zijn verbonden.

Regisseren

Rol en Verantwoordelijkheden

Het Rijksbeleid voor ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (Kamerstukken II, 2011/12, 32 660, nr. 50). Dit ruimtelijk beleid kent een selectieve beleidsinzet op 13 nationale belangen. Bij deze 13 nationale belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de uitvoering. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. In dit kader werkt het Rijk aan meer eenvoudige regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Om dit doel te bereiken is goede samenwerking met en inzet door medeoverheden van groot belang. De uitvoering van de SVIR is in 2012 gestart.

Door goede afstemming met andere overheden en maatschappelijke partners kan de rijksrol zo efficiënt mogelijk worden ingevuld. De Minister van IenM is vanuit deze rol verantwoordelijk voor:

  • Het opstellen, onderhouden en coördineren van nationale en EU kaders en wet- en regelgeving op ruimtelijk gebied en ten aanzien van interbestuurlijke geo-informatie en de daarbij behorende informatievoorziening. Het vertalen en implementeren van relevante Europese beleidskaders. Het Rijk start in 2014 in samenwerking met medeoverheden, bedrijfsleven en wetenschap met de realisatie van de uitvoeringsagenda voor de nationale geo-informatiestructuur, GIDEON 2.

  • De duurzame kwaliteit van de ruimtelijke inrichting en doelmatig gebruik van het bodem- en watersysteem.

  • Het ontwikkelen van nationale ruimtelijke visies, zoals de SVIR en een Visie op de ruimtelijke kansen voor duurzame energieopwekking-, -opslag en -transport in 2050.

  • Verdere ontwikkeling van kennis op het ruimtelijke vlak en het faciliteren van de toepassing daarvan door de andere overheden.

  • De structurele verankering van het ruimtelijk ontwerp in de beleidsprocessen en projecten van de ruimtelijke ontwikkeling.

  • Via de gebiedsagenda’s in kaart brengen van de inhoudelijke samenhang tussen (nationale) ruimtelijke projecten, verstedelijking, infrastructuur en (openbaar) vervoer op een zodanige wijze dat het afgestemde investeringsbeslissingen tussen Rijk en regio in het Bestuurlijk Overleg-MIRT ondersteunt.

  • De stelselherziening van het omgevingsrecht.

Indicatoren en kengetallen

De monitor Infrastructuur en Ruimte meet de ruimtelijke en mobiliteitsontwikkelingen ten aanzien van de 13 nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), afgezet tegen de gestelde ambities. Na de in 2012 uitgevoerde nulmeting heeft het PBL in 2014 de eerste Monitor Infrastructuur en Ruimte uitgebracht. Daarin wordt op verzoek van de Tweede Kamer behalve aan de 13 nationale belangen ook aandacht besteed aan enkele van de losgelaten doelen van de Nota Ruimte. Op basis hiervan wordt verantwoording afgelegd aan de Tweede Kamer en kunnen eventuele aanpassingen in het beleid worden gedaan. In 2014 is daarnaast gestart met de evaluatie van de SVIR, die in 2015 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.

Omdat de cijfers in de MIR 2014 voor een groot deel meetgegevens zijn uit 2012, mogen de resultaten van deze monitor niet worden gezien als een beoordeling van de effecten van de SVIR. Dat kan wel bij ontwikkelingen op de terreinen waarvoor de SVIR-doelen een voortzetting zijn van eerder beleid; dit laatste geldt op hoofdlijnen voor alle genoemde SVIR-doelen, met uitzondering van het SVIR-doel «Buisleidingen in gereserveerde stroken». De gegevens van de monitor zijn te raadplegen op de website van compendium voor de leefomgeving.25

Met betrekking tot artikel 13 zijn de volgende kengetallen van belang (Kamerstukken II, 2011/12, 32 660, nr. A/50):

Nationaal belang SVIR

Doel SVIR

Voorlopige kengetallen Monitor Infrastructuur en Ruimte

Nulmeting 2012/vervolgmeting 2014

Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in, en goede internationale bereikbaarheid van, de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren

Versterken concurrentiekracht stedelijke regio’s

Internationale concurrentie Nederlandse regio’s

   

Bereikbaarheid

Nabijheid wonen-werken

0,4% toename bereikbare banen tussen 2000 en 2010

   

0,4% toename bereikbare banen tussen 2000 en 2012

 

Vestigingsklimaat

Fysiek vestigingsklimaat

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie

Realisering netwerk SEV-III

Toename netlengte hoogspanningslij-nen met spanning 220 kV en hoger

2.800 (2008), 2.890 (2012)

De toename van het aantal woningen in zones langs hoogspanningsleidingen waar beperkingen gelden (indicatieve vrijwaringszones) is tussen 2000 en 2012 ongeveer 8.500 woningen

Transitie duurzame energie

Verbruik hernieuwbare energie

4,2% (2011), 4,5% (2013)

Doelstelling windenergie

Opgesteld vermogen windenergie op land en op zee

2237 MW (2010) 2433 MW op land (2012)228 MW op zee (2012)

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen

Buisleidingen in gereserveerde stroken

Toename rode ontwikkelingen buisleiding-stroken

Netlengte 18.406 km (2008), Aantal woningen binnen gereserveerde buisleidingstroken 251(2000), 250 (2012)

Efficiënt gebruik van de ondergrond

Winning opper-vlaktedelfstoffen verbinden met andere functies

Nog uit te werken op basis van structuurvisie ondergrond

Realisatiecijfers worden verwacht wanneer structuurvisie beschikbaar is

Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten

Ladder voor duurzame verstedelijking

Ladder voor duurzame verstedelijking

Evaluatie gereed,

http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/onderwerpen/nl0041-Monitor-Infrastructuur-en-Ruimte.html?i=40

Aandeel ladderplichtige bestemmingsplannen waarbij de Ladder volledig is toegepast 8% (nulmeting 2013)

Bron: De kengetallen zijn afkomstig uit de Monitor Infrastructuur en Ruimte (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/ Monitor Infrastructuur en Ruimte). De nulmeting heeft in 2012 plaatsgevonden. De eerste vervolgmeting is in 2014 beschikbaar gekomen.

Kengetallen Geo-informatie
 

Basiswaarde

Oude streefwaarde

Realisatie 2012

Nieuwe streefwaarde

Te behalen in jaar

Realisatie 2014

1 Gebruik Nationaal GeoRegister

Index: 100

>100

75

Gebruik relevante overheidsbestanden 100%

2014

>95%

             

2 Implementatie Inspire

Inspire-monitor indicatoren

Beter dan 2012

99%

Volledig Inspire Compliant

2016

99%

             

3 Basisregistraties

           

BAG gebruik

100%

>50%

85%

>90%

2014

>90%

BRT gebruik

100%

>75%

100%

100%

n.v.t.

100%

BGT opbouw registratie

100%

>70%

>60%

100%

2016

>75%

BRK gebruik

100%

100%

100%

100%

n.v.t.

100%

BRO opbouw registratie

100%

>50%

<25%

>90%

2015

<35%

Afkortingen

BAG: Basisregistratie Adressen en Gebouwen

BRT: Basisregistratie Topografie

BGT: Basisregistratie Grootschalige Topografie

BRK: Basisregistratie Kadaster

BRO: Basisregistratie Ondergrond

Toelichting op Kengetallen Geo-informatie:

  • 1. Het Publieke Dienstverlening Op de Kaart (PDOK) Loket26 is de vindplaats voor alle Geo-informatie die vrij beschikbaar is gesteld.

  • 2. Het NGR bevat eind 2014 7625 beschrijvingen van datasets en services. Het is volop in gebruik als nationaal informatieknooppunt voor INSPIRE en levert ca. 200 beschrijvingen van INSPIRE services aan het Europees INSPIRE-portaal. In 2015 zijn aanpassingen nodig om te voldoen aan gewijzigde wettelijk verplichte technische voorwaarden en de gebruiksvriendelijkheid te verbeteren.

  • 3. Compliant zijn met INSPIRE betekent:

Voldoen aan de technische richtlijnen. Eind 2014 is Nederland volledig compliant.

En alle gegevens moeten beschreven zijn in het Nationaal Georegister en beschikbaar worden gesteld via de INSPIRE-knooppunten. Eind 2014 voldoen de aangemerkte dataproviders zo goed als volledig, circa 99 procent. Er wordt extra aandacht aan gemeenten besteed voor hun bestanden.

  • 4. De BAG is volledig operationeel. Het gebruik is goed, dat wordt ook in de evaluatie van de Wet BAG gesteld, maar kan nog verder worden verbeterd.

Beleidsconclusie

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

De Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) verkeert in een belangrijke fase van opbouw. Per 2016 dient de Basisregistratie Topografie (BRT) operationeel te zijn. De opbouw verloopt volgens plan. De realisatie van de Basisregistratie Ondergrond (BRO) blijft achter op de planning. Door een verbeterde projectaanpak en een verhoogde inzet verwacht IenM deze trend in 2015 positief om te kunnen buigen.

In 2014 is, conform de toezegging aan de Tweede Kamer, de beleidsdoorlichting van artikel 13, van de begroting van IenM opgeleverd. De uitkomsten en beleidsreactie zijn op 19 december 2014 (Kamerstukken II, 2014/15, 32 861, nr. 6) aan de Tweede Kamer aangeboden. In de beleidsdoorlichting wordt geconstateerd dat de nauwkeurigheid waarmee uitspraken kunnen worden gedaan over de doeltreffendheid van het ruimtelijk beleid en de daaraan gerelateerde begrotingsgelden afhangt van het beschikbare bronnenmateriaal en van de mate waarin bij de formulering van het beleid al rekening is gehouden met evaluatie op doeltreffendheid en doelmatigheid. Het rapport geeft tevens aan dat de uitgevoerde evaluaties en de aard van het beleid (kwantitatieve) uitspraken over de doelmatigheid van het beleidsterrein niet mogelijk maken. Wel is het mogelijk om per onderdeel de plausibiliteit aan te geven van de doelmatigheid van de bijbehorende uitgaven.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

13

Ruimtelijke ontwikkeling

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

35.851

101.410

136.319

– 34.909

1)   

Uitgaven

 

112.483

98.154

105.979

– 7.825

 

13.01

Ruimtelijk instrumentarium

 

12.920

7.728

10.756

– 3.028

 

13.01.01

Opdrachten

 

5.651

4.469

7.770

– 3.301

2)

13.01.02

Subsidies

 

4.868

1.770

1.386

384

 

13.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

1.948

1.451

1.200

251

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

1.948

1.451

1.200

251

 

13.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

453

38

400

– 362

3)

13.02

Geo-informatie

 

36.184

42.613

39.131

3.482

 

13.02.01

Opdrachten

 

2.554

2.676

2.590

86

 

13.02.02

Subsidies

 

5 060

11.494

0

11.494

4)

13.02.06

Bijdrage aan ZBO en RWT

 

28.570

28.443

36.541

– 8.098

5)

 

– Basisregistraties

 

28 570

28.443

36.541

– 8.098

 

13.03

Gebiedsontwikkeling

 

16.345

13.603

11.083

2.520

 

13.03.01

Opdrachten

 

5.341

1.733

217

1.516

6)

13.03.02

Subsidies

 

48

194

60

134

7)

13.03.03

Bijdrage aan agentschappen

 

86

0

0

0

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

86

0

0

0

 

13.03.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

10.870

11.676

10.806

870

 
 

– Bufferzones

 

0

0

0

0

 
 

– Projecten BIRK

 

4.823

11.676

5.278

6.398

 
 

– Projecten Nota Ruimte

 

6.047

0

5.528

– 5.528

 
 

– Projecten Bestaand Rotterdams Gebied

 

0

0

0

0

 

13.04

Ruimtegebruik bodem

 

42.609

28.438

33.321

– 4.883

 

13.04.01

Opdrachten

 

2.756

1.846

3.856

– 2.010

8)

13.04.02

Subsidies

 

22.047

19.447

16.538

2.909

9)

 

– Bedrijvenregeling

 

6.912

6.924

6.400

524

 
 

– Overige subsidies

 

15.135

12.523

10.138

2.385

 

13.04.03

Bijdrage aan agentschappen

 

7.938

6.862

7.066

– 204

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

7.938

6.862

7.066

– 204

 

13.04.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

1.500

283

4.261

– 3.978

10)

 

– Meerjarenprogramma Bodem

 

0

0

1.981

– 1.981

 
 

– Programma Gebiedsgericht instrumentarium

 

1.500

283

2.280

– 1.997

 

13.04.07

Bekostiging

 

8.368

0

1.600

– 1.600

11)

 

– Uitvoering klimaatadaptie

 

8.368

0

1.600

– 1.600

 

13.05

Eenvoudig Beter

 

4.425

5.772

11.688

– 5.916

 

13.05.01

Opdrachten

 

2.357

3.700

11.376

– 7.676

12)

13.05.03

Bijdrage aan agentschappen

 

2.068

2.072

312

1.760

13)

 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

2.068

2.072

312

1.760

 
 

Ontvangsten

 

6.938

2.901

934

1.967

14)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

Het verschil in de verplichtingenrealisatie wordt door een aantal verschillende ontwikkelingen in 2014 verklaard. Allereerst is in 2014 geen beroep gedaan op de garantieregeling bodemsaneringskredieten midden- en kleinbedrijf. Hierdoor is het beschikbare verplichtingenbudget van € 15 miljoen niet gerealiseerd. Ten tweede was er een verlaging van het budget met € 2 miljoen in verband met de overheveling van middelen naar het Ministerie van BZK (Provincie- en Gemeentefonds) ten behoeve van knelpunten bodemsaneringsprojecten. Ten derde is het budget met € 1,6 miljoen verlaagd als gevolg van de overheveling van middelen naar het Ministerie van BZK (BES-fonds) ten behoeve van het op orde brengen van de basisvoorzieningen in Caribisch Nederland. Als laatste zijn circa € 3 miljoen verplichtingen niet besteed vanwege de vertraagde aanbesteding OLO-3, het nieuwe ICT systeem ten behoeve van de uitvoering van de komende Omgevingswet.

13.01 Ruimtelijke Instrumentarium
13.01.01 Opdrachten (ad 2)

De lagere realisatie is veroorzaakt door een overboeking naar artikel 97. Bij de suppletoire begrotingen 2014 zijn als onderdeel van de opdrachten ruimtelijk instrumentarium de jaarlijks benodigde middelen voor de ICT uitvoering van Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) overgeboekt naar artikel 97 ten behoeve van de betreffende uitvoerende organisatie DCI.

Uitvoering SVIR

De financiële middelen zijn in 2014 met name ingezet ten behoeve van het monitoren van de realisatie SVIR, en de uitvoering van de beleidsdoorlichting. Hiertoe behoorden bijdragen aan de uitvoering van de Monitor Infrastructuur en Ruimte door het PBL, evaluaties over de realisatie van doelen, het uitvoeren van beleidsverkenningen en tot slot financiële bijdragen aan kennisinstituten, hoogleraren en het op peil houden van de vakkennis. In 2014 is de eerste vervolgmeting van de Monitor Infrastructuur en Ruimte verschenen en aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2013/2014, 32 660, nr. 60). De uitkomsten van de evaluatie van de Ladder voor Duurzame verstedelijking zijn in 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. In 2014 is het BARRO (Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening) uitgebreid met twee in de SVIR aangekondigde onderwerpen. Het betrof nieuwe hoofdstukken voor de grondreservering van de parallelle Kaagbaan te Schiphol en voor de vrijwaring van buisleidingenstroken. Er zijn in 2014 verkenningen uitgevoerd naar de beleidsopgaven rond Smart Cities, naar het versterken van het vestigingsklimaat in Nederland en het tegengaan van krimp en leegstand. Na evaluatie van de pilots rond de centralisatie van kennis samen met het IPO, zijn in 2014 vervolgacties uitgevoerd gericht op het komen tot een gezamenlijke vraagarticulatie.

Ontwerp en GEO-analyse

De beschikbare middelen zijn in 2014 besteed aan onder meer het samenwerkingsproject «Lage Landen», activiteiten in het kader van Atelier Stad/Smart Cities en activiteiten omtrent Atelier Making Projects (AMP).

Digitalisering ruimtelijk instrumentarium

In 2014 is gewerkt aan de doorontwikkeling van Omgevingsloket Online (OLO en Ruimtelijkeplannen.nl) als onderdeel van de digitalisering van het omgevingsrecht. Deze voorzieningen moeten worden aangepast ten behoeve van de digitale ondersteuning van de omgevingswet.

Ruimtelijke adaptatie

Het deelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma heeft de afgelopen jaren verkend hoe ruimtelijke maatregelen kunnen bijdragen aan het beperken van de gevolgen van overstroming, een hevige regenbui, langdurige droogte en extreme hitte. Dit heeft in september 2014 geleid tot de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en tot het bestuursakkoord Deltaprogramma. Bovendien tekenden ruim honderd partijen, samen goed voor meer dan 10.000 organisaties, op het Festival Ruimtelijke Adaptatie op 9 oktober 2014 de algemene intentieverklaring ruimtelijke adaptatie.

13.01.02 Subsidies

Klimaatbuffers

Het programma klimaatbuffers ondersteunt de realisatie van 20 natuurprojecten, die de effecten van klimaatverandering tegengaan. De verplichtingen hiervoor zijn in het verleden reeds aangegaan. De projecten waren in 2014 nog deels in uitvoering. In 2014 is het programma met een symposium voor alle geïnteresseerden afgesloten.

Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO)

Het budget voor de Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO) is grotendeels als meerjarige subsidie uitgekeerd aan een aantal Lead Partners (Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Architectuur Lokaal, etc.) om zo goed mogelijk aan te sluiten op ontwikkelingen en concrete activiteiten in de praktijk. In 2014 zijn de daartoe toegezegde middelen beschikbaar gesteld.

13.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan het agentschap RWS ten behoeve van het beheer van het OLO-2 systeem, dat in het kader van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) nodig is ter ondersteuning van de uitvoering van het huidige omgevingsloket.

13.01.04 Bijdrage aan medeoverheden (ad 3)

Het Innovatieprogramma Mooi Nederland stimuleert vanaf begin 2009 verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In dit kader kregen 58 Voorbeeldprojecten medefinanciering uit de Innovatieregeling Mooi Nederland. Naar aanleiding van de motie Wiegman is ook geld van het innovatieprogramma beschikbaar gesteld voor «Voorbeeldgebieden Investeren in het landschap». In 2014 is zowel in het pilot gebied Groene Woud, Ooijpolder-Groesbeek en Amstelland hard gewerkt aan de uitvoering van de projecten. Er zijn in 2014 voortgangsrapportages van de gebieden ontvangen. Op basis daarvan is bij een aantal projecten de looptijd aangepast vanwege een langzamer dan voorziene realisatie en bijgevolg is daardoor ook minder uitgekeerd.

13.02.01 Opdrachten

De structurele middelen zijn in 2014 besteed aan exploitatie, beheer en onderhoud van de voorzieningen voortkomend uit Europese verplichtingen, waaronder de implementatie van de Europese richtlijn Inspire, gericht op ontsluiting en harmonisatie van ruimtelijke gegevens.

13.02.02 Subsidies basisregistraties (ad 4)

Bij suppletoire begrotingen is in 2014 vanuit het budget voor de basisregistraties € 11,5 miljoen overgeboekt, omdat het geen bijdrage maar een subsidie betrof voor de opstartkosten, die gemaakt moeten worden voor uitvoering van de Basisregistratie Grootschalige Topografie.

Tot 2016 vindt de transitie plaats van de oude Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) naar de nieuwe Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT). Gezamenlijke werkzaamheden werden ook in 2014 gecoördineerd en uitgevoerd door de stichtingen Landelijk Samenwerkingsverband GBKN en het Samenwerkingsverband BGT. De vergoedingen voor de transitiekosten (opbouw en dubbele exploitatie) zijn in de vorm van subsidies aan beide partijen verstrekt.

13.02.06 Bijdragen aan ZBO/RWT (ad 5)

Betreft de structurele bijdrage aan het Kadaster met betrekking tot het beheren en onderhouden van een aantal basisregistraties. Dit betreft tevens de brede verspreiding van aansluitingen op en gebruik van het gezamenlijke loket PDOK (Publieke Dienstverlening op de Kaart) en het Nationaal Georegister (NGR) in relatie tot Europese richtlijn Inspire.

Het verschil van ca. € 8 miljoen wordt naast de elders al genoemde overboekingen vanuit het budget van basisregistraties, naar het subsidiebudget van de basisregistraties (ca. € 11,5 miljoen), verklaard uit een bij eerste suppletoire begroting 2014 ontvangen bijdrage van € 3 miljoen van het Ministerie van BZK aan de basisregistratie Kadaster.

13.03 Gebiedsontwikkeling
13.03.01 Opdrachten (ad 6)

Aan het opdrachtenbudget gebiedsontwikkeling is bij eerste suppletoire wet 2014 per saldo circa € 1 miljoen toegevoegd. De belangrijkste toevoeging betrof € 1,4 miljoen vanuit artikel 13.04 als compensatie voor de in 2013 gedane uitgaven met betrekking tot de schadevergoeding rondom de beleidslijn Ruimte voor de Rivier. Daarnaast is voor ca. € 0,3 miljoen meer dan gebudgetteerd uitgegeven aan opdrachten in het kader van de vernieuwing MIRT.

In 2014 is het programma Vernieuwing MIRT gestart. Dit programma maakt het MIRT klaar voor de toekomst. In het MIRT verschuift het accent van projecten naar opgaven, van onderhandeling naar dialoog en van een focus op de inzet van financiële middelen naar een bredere inzet van instrumenten. Op 17 november 2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de Bestuurlijke Overleggen MIRT (Kamerstukken II, 2014/2015, 34 000 A, nr. 15).

13.03.02 Subsidies (ad 7)

Deze subsidieverlening betreft de jaarlijkse subsidie aan het RegieCollege Waddengebied (RCW).

Op het subsidiebudget met betrekking tot de gebiedsontwikkeling is een subsidie aan het windpark Wieringermeer (€ 60.000) verstrekt. Dit betreft een vertraagde betaling op de subsidie 2012 aan het toenmalige Regionaal College Waddengebied.

13.03.04 Bijdrage aan medeoverheden

Het nog beschikbare NSP budget (Nieuwe Sleutel Projecten) is in 2014 ingezet ter ondersteuning van de twee resterende projecten (Breda en Arnhem) met betrekking tot de (her)ontwikkeling van deze HSL stations en omgeving. Het nog beschikbare BIRK budget is in 2014 ingezet voor de projecten Sittard Geleen en Integrale Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam (IODS).

13.04 Ruimtegebruik bodem
13.04.01 Opdrachten (ad 8)

De onderbesteding heeft meerdere oorzaken. Allereerst betreft het een overboeking van € 556.000 naar artikel 21 ten behoeve van uitvoering bodem- en drinkwatertaken door RIVM en RVO. Ten tweede is er circa € 1 miljoen overgeboekt naar het financieel instrument subsidies ten behoeve van de aan de Commissie m.e.r. verstrekte aanvullende reguliere subsidie en ter dekking van de betaling van de 1e tranche van het meerjarige verstrekte overbruggingskrediet. Als laatste hebben de vertraging in de uitvoering van het deelproject STRONG (Structuurvisie Ondergrond) en de lagere uitgaven voor juridische producten met betrekking tot bodemonderzoeken geleid tot onderbesteding in 2014. Een gedeelte van deze onderbesteding (€ 286.000) is overgeheveld naar het financiële instrument bijdrage aan medeoverheden en aangewend voor de betaling van de BTW bij de bouw van de waterzuiveringsinstallatie in Bonaire.

Het beleidsonderbouwend onderzoek betrof in 2014 onder meer onderzoek ten behoeve van de Structuurvisie Ondergrond, de fundamentele herziening van de Wet bodembescherming, de Visitatiecommissie Waterketen en de ruimtelijke kansen voor duurzame energieopwekking, -opslag en transport.

13.04.02 Subsidies (ad 9)

De overschrijding op de overige subsidies is met name veroorzaakt door subsidies aan de Commissie voor de milieueffectrapportage (Cie m.e.r.). Een aanvullende subsidie is verstrekt ten behoeve van extra werkzaamheden die door de commissie in de eerste helft van 2014 zijn uitgevoerd. Daarnaast is de 1e tranche (€ 2 miljoen) betaald van het verstrekte vierjarige overbruggingskrediet.

Bedrijvenregeling

Op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit financiële bepalingen bodemsanering, zijn ook in 2014 subsidies verleend in het kader van de bedrijvenregeling.

NS bodem

Deze jaarlijkse subsidie aan de Stichting Bodemsanering NS wordt op basis van het convenant Bodemsanering NS-percelen (d.d. 21 december 1995) gegeven en loopt tot 2016.

Programma Commissie voor de milieueffectrapportage

Omdat de Wet tarieven Cie m.e.r. pas op 1 juli 2014 in werking is getreden en het bevoegd gezag sindsdien een vergoeding betaalt voor een advies van de Cie m.e.r. zijn de exploitatiekosten van het eerste halfjaar nog ten laste gekomen van de rijksoverheid. Om de financiële continuïteit van de, bij wet ingestelde Cie m.e.r., niet in gevaar te brengen, heeft het Rijk voor de jaren 2014 tot en met 2017 een overbruggingsbudget van € 2 miljoen per jaar ter beschikking gesteld.

Incidentele subsidies

In 2014 is een subsidie verleend aan de Stichting Kennisontwikkeling Kennisoverdracht Bodem in het kader van het programma 2010–2014. Tevens is er in 2014 een subsidie verleend aan Staatsbosbeheer ten behoeve van bodemsanering Staatsbos. Ten slotte is er in 2014 een subsidie verleend voor het Beheer van het Landelijk Grondwater Register.

13.04.03 Bijdrage aan agentschappen

Dit betreft de bekostiging in 2014 van de uitvoeringsorganisatie bodem en ondergrond. Concreet gaat het hierbij om het verrichten van uitvoerende wettelijke taken door RWS. Voorts worden de andere overheden op het gebied van milieueffectrapportage ondersteund door de helpdesk InfoMil.

13.04.04 Bijdrage aan medeoverheden (ad 10)

Meerjarenprogramma bodem

De lagere realisatie is veroorzaakt door de overboeking van bodemsaneringsmiddelen naar het Ministerie van BZK (Provincie- en Gemeentefonds) voor bodemsaneringsknelpunten. In 2014 zijn in dit verband subsidies verstrekt voor de aanpak van de verontreiniging rondom het terrein van Joh. Enschedé te Haarlem en het terrein van het voormalige bedrijf Thermphos te Vlissingen. Daarnaast is aan Zuid-Holland een subsidie verstrekt voor de voorbereiding van de verdere aanpak van de verontreiniging van het EMK terrein te Krimpen aan den IJssel.

Programma Gebiedsgericht Instrumentarium

De lagere realisatie is veroorzaakt door overboeking van middelen naar het Ministerie van BZK (BES-fonds) ten behoeve van het op orde brengen van de basisvoorzieningen in Caribisch Nederland.

Programma drink- en afvalwatervoorziening op Caribisch Nederland Afvalwatervoorziening Bonaire

De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) op Bonaire is sinds mei 2014 operationeel. Met hulp van IenM zijn in 2014 ook een aantal huisaansluitingen op de RWZI gerealiseerd.

Drinkwatervoorziening Saba

In 2014 is gestart met de voorbereiding van het vergroten van de zoetwatervoorraad op Saba. Hiertoe werden in Winwardside en in Sint John’s extra waterbergingen gerealiseerd.

13.04.07 Bekostiging (ad 11)

De vaststelling van de subsidie aan de Stichting Kennis voor Klimaat heeft niet meer in 2014 kunnen plaatsvinden. Hierdoor heeft de eerder in 2014 geplande eindbetaling niet plaatsgevonden. Eindbetaling staat nu geprogrammeerd voor 2015.

13.04.08 Garanties

MKB krediet

Het betreft de mogelijkheid voor ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor een bankkrediet, een borgstelling te krijgen voor een gedeelte van het benodigde budget voor een vrijwillige bodemsanering. IenM sluit aan bij de garantieregeling van EZ. Er is in 2014 geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

13.05 Eenvoudig Beter
13.05.01 Opdrachten (ad 12)

De onderschrijding van het budget betreft onder andere de overhevelingen naar de bijdrage aan agentschappen ten behoeve van de inzet van RWS (circa € 0,9 miljoen) en het budget voor de externe inhuur naar artikel 98 (€ 1,8 miljoen). Daarnaast is als gevolg van vertragingen van lopende opdrachten het budget niet volledig uitgeput (€ 0,6 miljoen). Voor OLO-3 is in 2014 € 2,5 miljoen overgeboekt naar RWS en DCI voor reguliere uitvoering. Daarnaast heeft er een kasschuif met 2015 van € 2 miljoen plaatsgevonden ten behoeve van betalingen van BIRK-projecten in 2014.

Binnen de interdepartementale programmadirectie Eenvoudig Beter (EB) wordt gewerkt aan de stelselherziening van het omgevingsrecht en de implementatie van de Crisis- en herstelwet (Chw). De financiële middelen zijn ingezet voor het aanpassen van de Omgevingswet (Ow) naar aanleiding van het advies van de Raad van State. In juni 2014 is het wetsvoorstel Omgevingswet ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2013/14, 33 962, nr. 2). In het laatste kwartaal is gewerkt aan de nota naar aanleiding van verslag van de Tweede Kamer. Verder is in 2014 gestart met de uitwerking van het wetsvoorstel in vier AMvB’s. Daarnaast zijn de middelen ingezet voor het omgevingsmanagement, de implementatie van de Chw en Nu al Eenvoudig Beter. Via Nu al Eenvoudig Beter en de Chw kunnen gemeenten bijvoorbeeld starten met het opstellen van omgevingsplannen, vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet.

13.05.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 13)

Dit betreft de agentschapbijdrage voor de capaciteitsinzet RWS voor de implementatie van de Omgevingswet (Ow), de Crisis- en herstelwet (Chw) en de bouw van het OLO-3 systeem. Bij eerste en tweede suppletoire wet 2014 zijn de benodigde budgetten ter grootte van circa € 1,7 miljoen vanuit de respectievelijke programmamiddelen op 13.05.01 naar dit artikelonderdeel overgeheveld.

Ontvangsten (ad 14)

Er is € 0,4 miljoen meer ontvangen doordat bij de eindafrekening van een aantal projecten Mooi Nederland en Klimaatbuffers in voorgaande jaren hogere voorschotten waren verleend dan er kosten zijn gemaakt. Daarnaast is er elk jaar sprake van niet gebudgetteerde ontvangsten met betrekking tot het kostenverhaal Bodem (circa € 0,3 miljoen). Tevens zijn er meer ontvangsten als gevolg van de vaststelling van de subsidie 2013 aan de Stichting Bureau Commissie voor de m.e.r. (€ 0,6 miljoen).

Artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid

Algemene Doelstelling

Om weggebruikers zo snel, verkeersveilig, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen ontwikkelt, beheert en benut IenM het hoofdwegennet. Daartoe zet IenM in op een hoofdwegennet dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en voldoet aan milieunormen. Daarnaast wordt ingezet op een afname van het aantal verkeersslachtoffers op alle Nederlandse wegen. Om deze doelen te bereiken werkt IenM samen met decentrale overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

(Doen) uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor een robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikelen 15 Openbaar vervoer en 16 Spoor). Voor het hoofdwegennet betekent dit dat de Minister zorgt voor:

  • De besluitvorming over en uitvoering van infrastructuur in relatie tot gebiedsontwikkeling. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd. De bijdragen zijn gerelateerd aan het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen);

  • De financiering (via het Infrastructuurfonds) van het programma Beter Benutten;

  • De uitvoering van het beheer, onderhoud, verkeersmanagement en het oplossen van veiligheidsknelpunten door RWS als beheerder van het hoofdwegennet. Deze activiteiten zijn terug te vinden op het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen);

  • Het bevorderen van de bereikbaarheid en veiligheid en beperken van de kosten door verbetering van de reisinformatie en het verkeersmanagement: via inzet op de laatste technologieën en samenwerking tussen bedrijfsleven en wegbeheerders verbetert de reisinformatie voor de reiziger, die zich daardoor zowel beter kan voorbereiden op de reis, als de reis kan aanpassen;

  • Het vormgeven (in saneringsplannen) en uitvoeren van de aanpak van hoge geluidbelastingen langs rijkswegen door middel van het meerjarenprogramma Geluid (MJPG);

  • Het oplossen van de knelpunten voor luchtkwaliteit langs het hoofdwegennet door middel van maatregelen (zowel generiek en locatie specifiek) in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het beleid inzake wegen en verkeersveiligheid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Via wet- en regelgeving, aansturing van RWS in het beheer van het wegennet en afspraken met het bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties, zorgt IenM voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan. Daarbij wordt ingespeeld op ontwikkelingen bij gebruikers, voertuigen en infrastructuur. Deze regierol wordt concreet ingevuld door:

  • Regelgeving en afspraken over voorzieningen- en kwaliteitsniveaus bij infrastructuur in het kader van veiligheid, betrouwbaarheid, snelheden, doorstroming en duurzaamheid;

  • Een slim gebruik van de huidige en toekomstige infrastructuur. Met het programma Beter Benutten wordt -naast investeringen in de infrastructuur- gewerkt aan het terugdringen van de files met 20 procent op specifieke corridors in de drukste gebieden van het land, ten opzichte van een situatie zonder het programma Beter Benutten (zie ook artikelen 15 Openbaar vervoer en 16 Spoor). Samen met de regio’s worden de afgesproken gebiedspakketten in het kader van Beter Benutten uitgevoerd om zo op basis van maatwerk de beoogde effecten te realiseren. Daarbij is nadrukkelijk ook samenwerking met het bedrijfsleven;

  • De inzet van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en de Beleidsimpuls Verkeersveiligheid. Ze richten zich op verbetering van het infrastructuur, voertuigen en het gedrag van weggebruikers ter vermindering van het aantal verkeersdoden en ernstig verkeersgewonden;

  • Samen met decentrale overheden en maatschappelijke partners is met name aandacht voor de groeiende risicogroepen onder de verkeersdeelnemers: ouderen, fietsers, notoire overtreders en beginnende bestuurders;

  • Samen met (internationale) overheden en marktpartijen te werken aan de marktcondities ten behoeve van veiligheid, bereikbaarheid en economie in het wegvervoer. Denk daarbij aan regelgeving over opleidingseisen, cabotage en maten- en gewichten van het vrachtverkeer in Europa;

  • In samenwerking met sociale partners, de transportsector en maatschappelijke organisaties wordt ingezet op verbeterde duurzaamheid van mobiliteit.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie artikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Wegen en verkeersveiligheid opgenomen. In productartikel 12 van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Indicator: acceptabele reistijd
 

Basiswaarde 2001

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Streefwaarde 2020

percentage trajecten waar de streefwaarde wordt gehaald.1)

86%

84%

83%

88%

92%

94%

93%2)

100%

Bron: Rijkswaterstaat/WVL, 2015

Toelichting

Ad 1) De reistijd op een traject is acceptabel als de streefwaarde voor de reistijd wordt gehaald. De streefwaarde voor trajecten van het hoofdwegennet tussen steden is een reistijd in de spits van maximaal 1,5x de reistijd buiten de spits (referentiesnelheid 100 kilometer/uur). Op trajecten rond de vijf grote steden en trajecten op niet-autosnelwegen van het hoofdwegennet is de streefwaarde maximaal 2,0. De percentages zijn gebaseerd op gegevens van 186 trajecten. Voor 80 onvoldoende bemeten trajecten wordt verondersteld dat het traject voldoet aan de streefwaarde. Aangenomen is dat deze onbemeten trajecten voldoen aan de gewenste reistijd in de spits omdat dit de minst drukke trajecten zijn.

Ad 2) De automobiliteit op hoofdwegen is in 2014 met 2% gestegen door de aantrekkende economische situatie in Nederland, met name in het laatste kwartaal, waardoor de files met 5% zijn toegenomen. Hierdoor is het percentage trajecten waar de streefwaarde voor reistijden wordt gehaald met 1% afgenomen t.o.v. 2013.

Indicator: lokale luchtkwaliteit NO2 en geluidsknelpunten langs hoofdwegen
 

Basiswaarde peildatum

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

Waarde 2011

Waarde 2012

Waarde 2013

Waarde 2014

Streefwaarde peildatum

Lokale luchtkwaliteit NO2 1)

               

0 knelpunten langs rijkswegen 2015

Geluids-knelpunten langs hoofdwegen2)

12.000

12.000

12.000

7.500

7.500

7.000

zie ad 2

zie ad 2

0 knelpunten langs rijkswegen 2023

Bron: Rijkswaterstaat, 2015

Toelichting

Ad 1) Voor lokale luchtkwaliteit geldt dat uiterlijk per 1 januari 2015 op alle locaties langs rijkswegen de grenswaarde voor NO2 gehaald moet worden. Tussenliggende waarden zijn niet vastgesteld. Voor PM10 wordt op alle locaties langs rijkswegen, na volledig gebruik van de wettelijke beginselen van blootstelling en toepasbaarheid, aan de grenswaarde voldaan die geldt vanaf 11 juni 2011.

Ad 2) Het Meerjarenprogramma geluidsanering (MJPG) is in 2011 van start gegaan. Het MJPG is gericht op het realiseren van geluidreducerende maatregelen bij geluidsknelpunten (woningen met een geluidbelasting van meer dan 65 dB als gevolg van een rijksweg) en bij woningen langs die infrastructuur die in het kader van de saneringsoperatie onder de Wet geluidhinder tijdig zijn gemeld. Daarnaast zijn woningen die als gevolg van verkeersgroei onder de Wet geluidhinder een toename van meer dan 5 dB hebben ondergaan onderdeel van de saneringsoperatie.

Het totale aantal knelpunten wordt voor de begroting herijkt op basis van de nieuw beschikbaar landelijke onderzoek dat gedetailleerder is dan de eerder beschikbare informatie. In 2014 is de sanering van circa 50 geluidsknelpunten boven de 65dB formeel afgehandeld in aanlegprojecten. Daarnaast zijn -in het kader van de PreNoMo-sanering- vooruitlopend op formele afhandeling van de sanering, in 2014 maatregelen opgeleverd voor het beperken van de geluidsbelasting van circa 75 geluidsknelpunten boven de 65dB en zijn uitgaven gedaan voor de nog lopende realisatie van maatregelen ten bate van circa 500 geluidsknelpunten boven de 65dB.

Indicator: ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers
 

Basiswaarde 2002

2009

2010

2011

2012

2013

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Doelstelling 2020

aantal verkeersdoden

1.066

720

640

661

650

570

650

 

500

ernstig verkeersgewonden

16.100

18.600

19.200

20.100

19.200

18.800

   

10.600

Bron: Rijkswaterstaat/WVL, 2014

Toelichting

De gegevens over 2014 waren nog niet beschikbaar ten tijde van het drukken van dit jaarverslag. De cijfers omtrent het aantal verkeersdoden komen in mei beschikbaar en het aantal verkeersgewonden in december. Deze cijfers zullen apart worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

Beleidsconclusies

De uitvoering van het beleid is volgens plan verlopen. De in de begroting voorgenomen inspanningen om knelpunten te saneren op het gebied van luchtkwaliteit (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is conform verwachtingen verlopen. Ditzelfde geldt voor de resultaten van de beleidsinspanningen op het gebied van duurzame mobiliteit en om de bereikbaarheid en veiligheid te bevorderen en de kosten te beperken, door middel van verbetering van de reisinformatie en verkeersmanagement. Daarnaast is in toenemende mate aandacht besteed aan de ontwikkelingen met betrekking tot de zelf rijdende auto. Vooruitlopend op het opstellen van regionale saneringsplannen, heeft de geluidsanering in 2014 plaatsgevonden binnen een aantal tracébesluiten

De uitvoering van het lopende programma Beter Benutten is in volle gang en een deel van de maatregelen is al gereed. Over de voortgang van de uitvoering van de gebiedsprogramma’s wordt u geïnformeerd in het kader van het MIRT proces.

Het verkeersveiligheidsbeleid van Rijk, decentrale overheden en maatschappelijke organisaties richt zich op het terugdringen van het aantal verkeersdoden en ernstig verkeersgewonden met focus op de risicogroepen ouderen, fietsers, notoire overtreders en beginnende bestuurders. Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

14

Wegen en verkeersveiligheid

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

31.318

26.712

28.575

– 1.863

 

Uitgaven

 

32.729

33.866

33.119

747

 

14.01

Netwerk

 

11.884

15.581

14.029

1.552

 

14.01.01

Opdrachten

 

8.332

11.494

11.364

130

 

14.01.02

Subsidies

 

1.229

1.412

105

1.307

1)

14.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

2.323

2.675

2.560

115

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

2.323

2.675

2.560

115

 

14.02

Veiligheid

 

20.845

18.285

19.090

– 805

 

14.02.01

Opdrachten

 

7.054

5.541

5.506

35

 

14.02.02

Subsidies

 

13.121

12.107

13.208

– 1.101

 

14.02.03

Bijdrage aan agentschappen

 

670

637

376

261

2)

 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

670

637

376

261

 
 

Ontvangsten

5.236

4.253

6.782

– 2.529

 
14.01 Netwerk

Toelichting op de financiële instrumenten

14.01.01 Opdrachten

Op het opdrachtenbudget Wegvervoer is minder uitgegeven, deze lagere uitgaven zijn voornamelijk toe te schrijven aan minder verzoeken tot wijziging van geluidproductieplafonds en het later realiseren van de landelijke saneerplannen. Daarnaast komt dit door lagere kosten voor de Landsadvocaat, minder uitgaven voor Lean and Green Personal mobility en doordat het besluit van de Economische commissie voor de invoering van European Register of Roadtransport Undertakings 2 is vertraagd. Dit verklaart tevens de lagere realisatie op het verplichtingenbudget. De uitgaven in het kader van het kennisplatform tunnelveiligheid en duurzame mobiliteit zijn uitgeput, mede omdat de uitgaven voor het nieuwe project «de zelfrijdende auto» ten laste van dit budget zijn gebracht.

Ook in 2014 is voortvarend gewerkt aan de verbetering van de veiligheid en bereikbaarheid op en rond wegen. Uitgaven worden verantwoord op het Infrastructuurfonds. Daarnaast zijn uitgaven verricht voor de inhuur landsadvocaat, A2 zitting Raad van State, beroepsprocedure Tracébesluit, A2 s-Hertogenbosch-Eindhoven en advies ingewonnen ten behoeve van de invoering van de Tolwet bij de Blankenburgverbinding en ViA15.

De uitgaven voor Beter Benutten laten een lichte overschrijding zien (€ 0,35 miljoen). Deze is mede het gevolg van de gehanteerde overprogrammering. De overschrijding is gecompenseerd door meevallers vanwege lagere uitgaven op de aan Bureau Sanering Verkeerslawaai opgedragen werkzaamheden als gevolg van minder aanvragen in 2014 voor procedures met betrekking tot de uitvoering van SWUNG.

Daarnaast komt dit door lagere kosten voor de Landsadvocaat, minder uitgaven voor Lean and Green Personal mobility en doordat het besluit van de Economische commissie voor de invoering van European Register of Roadtransport Undertakings 2 is vertraagd.

14.01.02 Subsidies (ad 1)

Het budget is verhoogd i.v.m. het onderbrengen van de subsidie Fietsersbond onder het programma Beter Benutten, voor de eindafrekening Papierloos transport en voor een bijdrage voor de communicatiecampagne flex-reiziger (Hopper). Door het Instituut voor Duurzame Mobiliteit (IvDM) is een aanvraag tot subsidievaststelling voor de subsidie Het Nieuwe Rijden eerder ingediend dan bij de subsidieverstrekking is voorzien. Dit leidt ook tot hogere uitgaven.

14.01.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.

14.02 Veiligheid
14.02.01 Opdrachten

Het verbeteren van de positie van kwetsbare verkeersdeelnemers gebeurt onder meer door onderzoeken op het gebied van fietsveiligheid. Uitgaven zijn verricht in verband met de invoering van het trekkerrijbewijs (RDW), vergoedingen commissie rijgeschiktheid van de Gezondheidsraad, Onderzoek cat. III medicijnen. Het stimuleren van de verkoop van veilige voertuigen gebeurt door deelname aan Euro NCAP (New Car Assessment Programme). Euro NCAP beoordeelt onafhankelijk de veiligheidsprestaties van Europa’s best verkochte auto’s. Om gedragsbeïnvloeding te bereiken is ondermeer het Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid uitgevoerd.

14.02.02 Subsidies

Er zijn subsidies verstrekt aan maatschappelijke organisaties Veilig Verkeer Nederland (VVN), ANBO, Fietsersbond, Team Alert en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). Uitvoering is gegeven aan het meerjarenprogramma Blijf Veilig Mobiel.

Daarnaast is er aan het CBR een vergoeding verstrekt voor de onderzoeken naar de rijvaardigheid alsmede de geestelijke en lichamelijke geschiktheid die zij uitvoeren. De kosten komen ingevolge de Regeling maatregelen Rijvaardigheid en Geschiktheid (RMRG) voor rekening van het Rijk.

Het CBR heeft tijdelijk het opleggen van het alcoholslotprogramma aangehouden in aanloop naar de uitspraak door de afdeling bestuursrecht van de Raad van State over het alcoholslotprogramma. Het CBR is gecompenseerd voor het wegvallen van inkomsten en de inzet van tijdelijke extra juridische capaciteit.

14.02.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 2)

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies. Het budget is aangepast vanwege een groter dan verwachte inzet van Rijkswaterstaat voor Verkeersveiligheidsonderzoeken. Dit heeft geleid tot een hogere agentschapsbijdrage aan RWS.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijziging naar artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

2.436.443

Andere ontvangsten van artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

132.430

Totale uitgaven op artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

2.568.873

waarvan

   

12.01

Verkeersmanagement

21.589

12.02

Beheer, onderhoud en vervanging

665.071

12.03

Aanleg

873.067

12.04

GIV/PPS

601.189

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

407.957

12.07

Investeringsruimte

 

Artikel 15 Openbaar vervoer

Algemene Doelstelling

Reizigers veilig, betrouwbaar en snel vervoeren gericht op gemak en eenvoud door een optimaal openbaar vervoer netwerk. De verantwoordelijkheid van de Minister inzake spoor wordt toegelicht in artikel 16 Spoor.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het beleid inzake regionaal openbaar vervoer (onder andere regionaal openbaar vervoer, taxi, waddenveren). Ook het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. De rol «regisseren» heeft specifiek betrekking op de volgende onderdelen:

  • Het stellen van regels en de kaders (wetgeving) voor het openbaar vervoer (overheden, marktpartijen en reizigers). De regels en kaders hebben betrekking op het openbaar vervoer per bus, tram en metro, het CVV (Regiotaxi) en het openbaar vervoer over water;

  • Het faciliteren (waar nodig) van de decentrale overheden om ervoor te zorgen dat zij optimaal hun rol kunnen vervullen (denk daarbij aan het stimuleren van fietsgebruik, het landelijk fietsdiefstalregister en de nationale database voor reisinformatie voor het openbaar vervoer);

  • Het monitoren van sociale veiligheid door het ministerie. De uitvoering vindt plaats door decentrale overheden en OV-bedrijven voor het stad- en streekvervoer;

  • Het ontwikkelen van beleid voor toegankelijkheid in de OV-keten. Dit gebeurt door initiatieven bij elkaar te brengen, maar ook door maatregelen te testen waarbij organisaties zijn betrokken van reizigers met functiebeperkingen. Bij deze acties wordt samengewerkt met de vervoersbranche en de decentrale overheden;

  • Het financieren van grote regionale en lokale projecten, vanuit artikel 14 op het Infrastructuurfonds: Regionaal, lokale infrastructuur. Via artikel 25 Brede doeluitkering (op de Begroting hoofdstuk XII) wordt het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken gefinancierd;

  • Het verlenen van concessies voor de Waddenveren (met uitzondering van Texel). De decentrale overheden verlenen concessies aan het regionaal openbaar vervoer (onder andere bus, tram, metro, gedecentraliseerde treindiensten, boot en CVV). Marktpartijen verrichten het vervoer en zijn concessienemers;

  • Het opstellen van wet- en regelgeving voor het taxivervoer over de vakbekwaamheid, tarieven en de toegang tot de markt ter verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer. De meeste busregelgeving wordt in EU en internationaal verband voorbereid en vastgelegd in internationale verdragen, welke worden ingepast in nationale regelgeving;

  • Het beschikbaar stellen van brongegevens voor reisinformatie aan afnemers en waar nodig optreden als regisseur;

  • De implementatie van de OV-Chipkaart en de invulling van de permanente structuur voor de governance daarvan.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Het kengetal reizigerskilometers regionaal openbaar vervoer is niet meer opgenomen, aangezien de gegevens niet langer verzameld worden en dus niet meer beschikbaar zijn. Om deze gegevens weer beschikbaar te krijgen wordt door IenM nagegaan of gebruik gemaakt kan gaan worden van geanonimiseerde OV-Chipkaartdata. Hierover wordt overleg met de OV-sector gevoerd.

Het beschikbaar krijgen van OV-Chipkaartdata is sinds de zomer 2014 een onderwerp binnen het NOVB. Er is nu een informatiebehoeftenmatrix beschikbaar. Privacy is een heel belangrijk aspect dat speelt bij het beschikbaar stellen van gegevens. Conform de planning zullen overheden en vervoerders voor de zomer conceptafspraken maken en voorleggen aan het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). De verwachting is dat eind 2015 meer gegevens beschikbaar zullen komen.

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Openbaar vervoer opgenomen.

Kengetal Klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Algemeen oordeel

7,0

7,2

7,2

7,2

7,2

7,4

7,4

7,5

Informatie en veiligheid

7,3

7,5

7,5

7,5

7,5

7,6

7,6

7,6

Rijcomfort

7,0

7,2

7,2

7,2

7,3

7,4

7,5

7,5

Tijd en doorstroming

6,0

6,2

6,5

6,5

6,6

6,8

6,8

6,9

Prijs

6,3

6,5

6,3

6,3

5,9

6,2

6,3

6,4

Bron: CROW/KpVV – Klantenbarometer 2014

Toelichting

De OV Klantenbarometer is het klanttevredenheidsonderzoek voor het regionaal openbaar vervoer. Het is een landelijk onderzoek naar de mening van reizigers in het stads- en streekvervoer. Het onderzoek wordt jaarlijks gehouden in de periode van eind oktober tot begin december. De gebruikers van bus, tram, metro, regionale trein en boot zijn in 2014 iets meer tevreden over hun ov-ritten dan in 2013. Zij waarderen het stads- en streekvervoer met een 7.5.

Kengetal Sociale veiligheid in het stads- en streekvervoer
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Waardering veiligheidsgevoel in het voertuig als rapportcijfer

                   

– Reizigers1)

7,6

7,8

7,8

7,9

7,9

7,9

7,9

7,9

7,9

8

– Personeel2)

6,5

6,3

nb

6,3

nb

6,5

nb

6,9

nb

7

Onveiligheidsincidenten in en rond het OV in %

                   

– Reizigers3)

25

25

23

23

24

23

nb

15

15

16

– Personeel4)

56

65

nb

69

nb

64

nb

60

nb

60

Bron: CROW-KpVV Personeelsmonitor stads en streekvervoer 2014 en CROW-KpVV OV-Klantenbarometer 2014

Toelichting: rapportages staan op www.crow.nl

Toelichting

Ad 1) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van de reizigers zowel in als rond het voertuig.

Ad 2) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van het personeel zowel in als rond het voertuig.

Ad 3) Het percentage in 2012 is niet vergelijkbaar met voorgaande jaren omdat een andere vraagstelling heeft plaatsgevonden. Voor een toelichting wordt verwezen naar de uitgave Sociale Veiligheid van OV-reizigers in het stads- en streekvervoer 16.

Ad 4) Dit is het percentage van het personeel dat één of meerdere keren slachtoffer is geweest van een incident. Bij (2) en (4); Voor personeel wordt tweejaarlijks gemeten.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

In 2014 is een beleidsdoorlichting voor artikel 15 uitgevoerd.

Inzake doeltreffendheid zijn er op landelijk niveau geen harde conclusies te trekken vanwege het gegeven dat doeltreffendheid op regionale schaal wordt bepaald. Toch is er ten aanzien van doeltreffendheid waargenomen dat:

  • Het gebruik van het stads- en streekvervoer redelijk stabiel is gebleven in de periode vanaf 2000.

  • De klanttevredenheid van reizigers die gebruik maken van het stad- en streekvervoer een licht positieve trend laat zien.

Voor wat betreft doelmatigheid geldt dat in de beleidsdoorlichting een redelijk goed beeld ontstaan is van de kosten die zijn gemaakt en de (reizigers-)opbrengsten die daar tegenover staan. Het is echter op rijksniveau en op decentraal niveau methodisch niet mogelijk gebleken een direct verband te leggen tussen de effecten en kosten van het rijksbeleid.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

15

Openbaar vervoer

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

3.018

15.322

5.734

9.588

1)   

Uitgaven

 

8.200

15.528

7.531

7.997

 

15.01

Openbaar vervoer

 

8.200

15.528

7.531

7.997

 

15.01.01

Opdrachten

 

5.406

13.778

5.252

8.526

2)

15.01.02

Subsidies

 

1.799

736

1.284

– 548

 

15.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

995

1.014

995

19

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

995

1.014

995

19

 
 

Ontvangsten

10

123

0

123

 

Verplichtingen (ad 1)

De hogere verplichtingen worden met name veroorzaakt door een bijdrage (€ 9,0 miljoen) in het kader van een regeling met Eigen Veerdienst Terschelling over veerverbinding met Terschelling.

15.01 Openbaar vervoer

Toelichting op de financiële instrumenten

15.01.01 Opdrachten (ad 2)

Opdrachten betreffen voornamelijk (lopende) opdrachten voor de implementatie van de OV-Chipkaart, de implementatie van de Boord Computer Taxi en de ontwikkeling en bouw van de Nationale Databank Openbaar Vervoergegevens. Daarnaast wordt uit deze middelen bijgedragen aan het OV-Loket, de concessie Waddenveren, het stimuleren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer (OV-Chipkaart), het fietsbeleid en het stimuleren van het beschikbaar stellen van (actuele) brongegevens voor informatiediensten in het kader van het project Nationale Data Openbaar Vervoer. De hogere uitgaven worden met name veroorzaakt door een bijdrage (€ 9,0 miljoen) in het kader van een regeling met Eigen Veerdienst Terschelling over veerverbinding met Terschelling.

15.01.02 Subsidies

De navolgende subsidies zijn verstrekt:

  • ROVER (OV-loket 2013–2015)

  • ROVER (Beleidsondersteuning 2014)

  • Koninklijk Nederlands Vervoer (Landelijk Klachtenmeldpunt Taxi 2014)

  • Stichting de Geschillen Commissie (|Commissie Taxivervoer 2013 en 2014)

  • Kennisplatform CROW (OV-Klantenbarometer 2013 en 2014)

De middelen voor de Fietsersbond zijn overgeheveld naar artikel 14 en daar gerealiseerd.

15.01.03 Bijdragen aan agentschappen

RWS ontvangt een jaarlijkse agentschapbijdrage voor de beleidsondersteunde en adviserende taken voor het openbaar vervoer.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijziging naar artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds

162.164

Andere ontvangsten van artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds

1.210

Totale uitgaven op artikel 14 Regionaal, lokale Infrastructuur van het Infrastructuurfonds

163.374

waarvan

 

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

149.178

14.02

Regionale mobiliteitsfondsen

9.334

14.03

RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid

4.862

Artikel 16 Spoor

Algemene Doelstelling

De kwaliteit van het spoorproduct verbeteren zodat de reiziger en de verlader de trein in toenemende mate als een aantrekkelijke vervoersoptie beschouwen

(Doen) Uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor aanleg en beheer van de spoorweginfrastructuur. Om hier invulling aan te geven wordt ProRail als uitvoerder ingeschakeld. De rol «uitvoeren» heeft betrekking op:

  • Verkenningen en planuitwerkingen;

  • Aanleg van projecten;

  • Beheer waaronder: inframanagement, verkeersleiding en capaciteitsmanagement.

De Minister is ook verantwoordelijk voor het aanbod van reizigersvervoer op het hoofdrailnet. Invulling gebeurt door een concessie te verlenen aan vervoerder NS

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het spoorbeleid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. De verantwoordelijkheid van IenM heeft betrekking op de volgende onderdelen:

  • Het uitwerken van de «Lange Termijn Spooragenda». Onderdeel hiervan vormt het vormgeven van het nieuwe sturingsarrangement waarmee IenM in de toekomst haar regierol op het spoor gaat invullen. Dit zal ondermeer zijn weerslag krijgen in de nieuwe beheer- en vervoerconcessie vanaf 2015. Het zorg dragen voor de vormgeving van en implementatie van de internationale regelgeving en het opstellen van regels en kaders voor het vervoer per spoor. Daarbij gaat het onder andere om de capaciteitsverdeling op het spoor. Marktpartijen verrichten het vervoer;

  • Het realiseren van een betrouwbare, duurzame en veilige spoorweginfrastructuur door eisen te stellen aan het hoofdspoorwegnet en de rollen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van betrokkenen helder te omschrijven in de spoorwegwetgeving;

  • Het aansturen van het beheer van en vervoer over spoor via concessies. Tot 1 januari 2015 heeft ProRail de beheerconcessie voor het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur. Per 1 januari 2015 wordt een nieuwe beheerconcessie verleend. Het vervoer op het hoofdrailnet is vastgelegd in de vervoerconcessie die is verleend aan de Nederlandse Spoorwegen, die tot 1 januari 2015 loopt. Per 1 januari 2015 wordt tot de verlening van een nieuwe concessie overgegaan. Met ingang van 2015 wordt ook de Hogesnelheidslijn (HSL) onder de hoofdrailnet-concessie gebracht;

  • Het zorgen voor veilige aanleg, beheer en gebruik van lokale spoorwegen (met name tram en metro), het eenduidig regelen van de verantwoordelijkheden en het opheffen van technische belemmeringen door de wet lokaal spoor (in werking vanaf 1 januari 2014).

  • Het opstellen van kaders voor het goederenvervoer per spoor, knooppunten met andere modaliteiten en achterlandverbindingen. Samen met overheden en infrastructuurbeheerders werkt het ministerie aan de drie Europese spoorgoederencorridors (naar Frankrijk, Italië en Polen/Tsjechië) die in ons land beginnen, waarbij de regelgeving zoveel mogelijk wordt afgestemd op de Nederlandse situatie. De corridors naar Frankrijk en naar Italië worden eind 2013 operationeel, de corridor naar Polen/Tsjechië in 2015;

  • De railmap European Railway Traffic Management System (ERTMS), een algemene veiligheidsaanpak, het plan van aanpak voor snelheidsverhoging op het spoor en daaropvolgend de uitvoering ervan.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Spoor opgenomen. In productartikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Indicator: Punctualiteit Hoofdrailnet (HRN)
 

Basiswaarde 2003

2009

2010

2011

2012

2013

Grenswaarde Vervoerplan 20142

Realisatie 20143

Indicator: 3 minuten punctualiteit HRN1

83,1%

86,6%

86,5%

89,6%

88,5%

n.v.t.

n.v.t.

89,70%

Indicator: 5 minuten punctualiteit HRN1

 

92,8%

92,5%

94,7%

94,2%

93,6%

93,0%

94,9%

                 

Reizigerspunctualiteit

     

91,5%

91,5%

90,0%

90,5%

92,3%

Klantoordeel op tijd rijden (% dat een 7 of hoger geeft)

     

51,0%

48,9%

46,8%

53,0%

49,9%

Bron: NS/Jaarverantwoording over de vervoerconcessie 2014

Toelichting:

Ad 1) Met het oog op de internationale vergelijkbaarheid is er sinds 2013 geen prestatie-afspraak meer op basis van de norm van 3 minuten, maar op basis van de norm van 5 minuten. De 3 minuten punctualiteit wordt nog wel gemeten, maar niet meer voorzien van een grenswaarde.

Ad 2) Vooraf gemaakte prestatie-afspraken.

Ad 3) Daadwerkelijk geleverde prestaties; als deze lager zijn dan de grenswaarden, wordt er een boete opgelegd.27

Indicator Spoorveiligheid (naar risicodrager)
     

Beoordelingsjaar 20141)

2013

2012

verbetering in 2013 t.o.v. 2012?

Nr.

Risico-drager

Omschrijving indicator

NRV

MWA 2014

MWA 20132)

MWA 2012

1.1

Reiziger

FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigerstreinkm’s

6,57

....

4,22

6,57

ja

1.2

Reiziger

FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigerskm’s

0,05

....

0,03

0,05

ja

2

Personeel

FWSI onder spoorpersoneel / jaar / mld treinkm’s

2,25

....

3,37

2,25

neen

3.1

Overweggebruiker

FWSI onder overweggebruikers / jaar / mld treinkm's

97,05

....

85,22

97,05

ja

3.2

Overweggebruiker

FWSI onder overweggebruikers / jaar / ((mld treinkm’s*aantal overwegen)/ lijnkm’s)

108,7

....

100,3

108,7

ja

4

Onbevoegden

FWSI onder onbevoegden op het spoor / jaar / mld treinkm’s

7,99

....

7,92

7,99

ja

5

Anderen

FWSI onder «anderen (derden)» / jaar / mld treinkm's

7,21

....

5,74

7,21

ja

6

Overall

Totaal FWSI / jaar / mld treinkm’s

129

....

110

129

ja

Bron: ILT Jaarverslag 2013 van de Nationale Veiligheidsinstantie Spoor (NSA), Kamerstukken II, 2014/15, 29 893, nr. 178

Gebruikte afkortingen in de tabel:

FWSI = Fatalities and Weighted Serious Injuries (het aantal doden en gewogen zwaargewonden)

NRV = National Reference Value, de in Europees kader vastgestelde referentiewaarde per lidstaat voor de betreffende indicator

MWA = Moving Weighted Average (voortschrijdend gewogen gemiddelde)

Toelichting:

Ad 1) De gegevens voor kolom «MWA 2014» waren nog niet beschikbaar ten tijde van het drukken van dit jaarverslag. De gegevens komen uiterlijk september 2015 beschikbaar en zullen dan separaat aan de Tweede Kamer worden verzonden.

Ad 2) Hierboven staan de indicatoren voor railveiligheid. Dit betreft de ontwikkeling van de verschillende veiligheidsdoelstellingen voor de diverse risicodragers conform de Europese systematiek, zoals die ook wordt toegepast in de 3e kadernota railveiligheid. Risicodragers zijn actoren met verschillende rollen die binnen het spoorsysteem veiligheidsrisico’s lopen. In bovenstaande tabel is voor de belangrijkste acht railveiligheidsindicatoren aangegeven wat de stand van zaken eind 2013 en eind 2012 was op basis van meerjarige voortschrijdende gewogen gemiddelden («Moving Weighted Average»). Voor de ontwikkelingen rondom deze railveiligheidsindicatoren geldt het beleid van de 3e kadernota railveiligheid, namelijk dat we de railveiligheid op alle fronten, dus bij elk van deze acht veiligheidsindicatoren, continu willen verbeteren. Zoals in bovenstaande tabel te zien, is dat in 2013 bij 7 van de 8 gelukt, maar bij 1 niet.

Kengetal aantal treinbewegingen per week op A15-tracé van Betuwelijn
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Betuweroute¹

220

400

450

460

440

500

Oldenzaal grens²

80

70

60

60

70

60

Zevenaar grens²

340

380

480

490

490

540

Venlo grens²

230

250

230

220

240

190

Maastricht grens²

30

30

20

20

30

30

Roosendaal grens²

120

120

120

110

110

110

Bron: ProRail Operatie, VL/PAB en ProRail Vervoer en Dienstregeling, PV/POV.

Toelichting:

Ad 1) De treinbewegingen in bovenstaande tabel zijn afgerond op tientallen en inclusief losse locomotieven. Het aantal hiervan verschilt per jaar, maar is ongeveer 5% van de treinbewegingen op het A15-trace van de Betuwe-route.

Over de redenen voor de stijging van 13,6% het volgende (kwartaalrapportage ProRail over het 4e kwartaal 2014):

«De positieve trend van de ontwikkeling van de volumes op de Betuweroute heeft te maken met:

  • 1. herstellende marktomstandigheden;

  • 2. de concurrentiepositie van het railgoederenvervoer ten opzichte van andere modaliteiten en havens;

  • 3. het toenemende marktaandeel van de Betuweroute

  • 4. minder grote buitendienststellingen».

Ad 2) De treinbewegingen in bovenstaande tabel zijn afgerond op tientallen.

Kengetal sociale veiligheid NS
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Klantoordeel veiligheid reizigers (1)

77,5%

78,0%

78,3%

79,1%

78,3%

79,5%

80,2%

Bron: Nederlandse Spoorwegen

Toelichting:

Ad 1) In het Vervoerplan28 van NS wordt voor sociale veiligheid, net als voor diverse andere zorggebieden, het klantoordeel gebruikt. Het klantoordeel veiligheid geeft een percentage en niet een cijfer. Het klantoordeel is het gewogen gemiddelde van de klantoordelen overdag en ’s avonds in de trein en overdag en ’s avonds op stations.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

In 2014 kwam 92% van de reizigers op tijd aan. Dit is een stijging ten opzichte van 2013 (90%) en ruim boven de grenswaarde uit het vervoerplan 2014. Toch blijkt uit het klantoordeel op tijd rijden dat reizigers ontevreden waren over de stiptheid van treinen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

16

Spoor

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

10.051

8.453

5.348

3.105

1)   

Uitgaven

 

60.350

39.471

24.424

15.047

 

16.01

Spoor

 

60.350

39.471

24.424

15.047

 

16.01.01

Opdrachten

 

17.651

16.687

2.888

13.799

2)

16.01.02

Subsidies

 

42.493

22.710

21.365

1.345

 
 

– Subsidies Bijzondere Spoordiensten

 

32.491

12.805

12.189

616

 
 

– Subsidie bodemsanering NS percelen

 

9.076

9.076

9.076

0

 
 

– Overige subsidies

 

926

829

100

729

3)

16.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

137

74

74

0

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

 

74

74

74

0

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

63

0

0

0

 

16.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

 

69

0

97

– 97

4)

 

Ontvangsten

0

149

0

149

5)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De hogere verplichtingen worden met name veroorzaakt door hogere uitgaven (€ 2,5 miljoen) voor extra ondersteuning parlementaire enquête Fyra, nieuwe concessies en de Lange Termijn Spoor Agenda en door een éénmalige subsidie (€ 0,8 miljoen) voor de OV-begeleiderskaart.

16.01 Spoor
16.01.01 Opdrachten (ad 2)

Dit betreft voornamelijk (lopende) opdrachten voor de pilot ERTMS op het traject Amsterdam-Utrecht, activiteiten ter ondersteuning van de Railmap ERTMS, adviezen ter ondersteuning van het programma Overwegen, de nieuwe beheer- en vervoerconcessie, de Lange Termijn Spoor Agenda en de parlementaire enquête Fyra. Daarnaast maakt de jaarlijkse vergoeding aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderdeel uit van deze middelen, welke een vergoeding is voor haar werk op het gebied van spoor (onder andere de Vervoerkamer). De Vervoerkamer reguleert vooral de relatie tussen de beheerders en de gebruikers van het spoor.

De hogere realisatie wordt met name veroorzaakt door reeds verplichte uitgaven (€ 11,3 miljoen) voor de ERTMS pilot Amsterdam-Utrecht (deel NS) welke worden begroot op het Infrastructuurfonds en verantwoord op Hoofdstuk XII en door hogere uitgaven (€ 2,5 miljoen) voor extra ondersteuning parlementaire enquête Fyra, nieuwe concessies en de Lange Termijn Spoor Agenda.

16.01.02 Subsidies (ad 3)

De hogere uitgaven worden veroorzaakt door een éénmalige subsidie (€ 0,8 miljoen) voor de OV-begeleiderskaart. De volgende subsidies zijn in 2014 verstrekt:

  • Subsidies bijzondere spoordiensten: betreffen subsidies voor lijnen die na de gunning van het hoofdrailnet in 2005 aan het hoofdrailnet zijn toegevoegd. Betreft daarnaast een jaarlijkse bijdrage voor de Complete Lijn Uitschakeling (waarbij bijvoorbeeld bij een incident een tracé als geheel wordt uitgeschakeld) en de inzet van de 25kV Spanningtester (CLU+) op de Betuweroute en HSL in het kader van de daartoe gesloten overeenkomst met de betrokken Veiligheidsregio’s.

  • Subsidie bodemsanering NS-percelen: sinds 1996 dragen het Ministerie van IenM (en haar voorganger) en de Nederlandse Spoorwegen jaarlijks geld aan de Stichting Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen (SBNS) voor de landelijke aanpak van bodemverontreiniging in NS-percelen.

  • Overige subsidies: Deze uitgaven hebben voornamelijk betrekking op een eenmalige subsidie aan NS voor de OV-begeleiderskaart, alsmede een subsidie voor Rover.

16.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties (ad 4)

Er zijn geen uitgaven gedaan aan internationale organisaties. Het begrote budget betrof een betaling aan de Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires (OTIF) die voor 2014 was geraamd maar door vertraging in 2015 tot betaling zal komen.

Ontvangsten (ad 5)

De ontvangsten betreffen een incidentele meevaller als gevolg van de lagere vaststelling van de subsidie in het kader van de Tijdelijke subsidieregeling upgrade ERTMS.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijziging naar artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

2.123.255

Andere ontvangsten van artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

117.966

Totale uitgaven op artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

2.241.221

waarvan

   

13.02

Beheer, onderhoud en vervanging

1.304.521

13.03

Aanleg

784.844

13.04

GIV/PPS

135.279

13.07

Rente en aflossing

16.577

13.08

Investeringsruimte

 
Extracomptabele verwijziging naar artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds

4.547

Andere ontvangsten van artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds

751

Totale uitgaven op artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL en 17.07 ERTMS van het Infrastructuurfonds

5.298

waarvan

 

17.02

Betuweroute

1.709

17.03

HSL

751

17.07

ERTMS

2.838

Artikel 17 Luchtvaart

Algemene beleidsdoelstelling

Het versterken van de internationale concurrentiekracht van de mainports van de Nederlandse luchtvaartsector en het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam luchtvaartbestel voor goederen, passagiers en omwonenden.

Regisseren

Rollen en verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van de kaders en voor het binnen deze kaders (doen) realiseren van de gewenste ontwikkeling van de Nederlandse luchtvaart. De rol «regisseren» heeft ook betrekking op de volgende taken:

  • Voor een veilig en duurzaam gebruik van netwerken stelt de Minister normen (en handhaaft deze). Om de concurrentiekracht van de luchtvaart te versterken streeft de Minister naar een internationaal level playing field. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van de International Civil Aviation Organization (ICAO) en een gerichte bijdrage in de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als de European Aviation Safety Agency (EASA) en andere;

  • Voor het in stand houden en versterken van het luchtvaartnetwerk van verbindingen van Nederland met de rest van de wereld zijn internationale overeenkomsten cruciaal (multilateraal en bilateraal). De Minister sluit hiertoe overeenkomsten met de vanuit de Nederlandse luchtvaartpolitiek belangrijke landen;

  • Daarnaast wordt mede vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving in de luchthavengebieden de innovatie en de transitie naar een duurzame luchtvaart bevorderd. IenM zorgt voor de regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, veiligheid, milieu en security, houdt toezicht en handhaaft de regelgeving om de publieke belangen te waarborgen. Veel van deze regelgeving komt in internationaal of Europees kader tot stand. In deze kaders levert Nederland een actieve bijdrage gericht op de Nederlandse belangen;

  • De Minister richt zich nationaal en internationaal op het veiligstellen en efficiënter gebruiken van de capaciteit in het luchtruim en op verbetering van de prestaties van de Luchtverkeersleiding, intensievere samenwerking tussen civiele en militaire luchtverkeersleidingsorganisaties (co-locatie) en betere samenwerking van internationale luchtverkeersleidingsorganisaties binnen het Functional Airspace Block Europe Central (FABEC);

  • De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor duurzaamheid met betrekking tot mainportbeleid en voor een permanente verbetering van de veiligheid middels introductie van veiligheidsmanagement;

  • Voorts geeft IenM invulling aan de wettelijke verplichtingen, zoals het nemen van omzettingsregelingen (aanpassing aan nieuwe wetgeving) en luchthavenbesluiten voor de regionale luchthavens van nationale betekenis en het vrijwaren van de veiligheidssloopzone van Schiphol. Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Indicator: Creëren luchthavencapaciteit Schiphol
 

Basiswaarde 2009

2010

2011

2012

2013

Gerealiseerd 2014

Streefwaarde 2020

Gerealiseerde vliegtuigbewegingen tov plafond 510.000

390.000

386.000

420.000

423.000

426.000

438.300

510.000

 

76%

76%

82%

83%

83,5%

85,90%

100%

Bron streefwaarde: Luchtvaartnota april 2009

Bron realisatie: Schiphol Amsterdam Airport, januari 2015

Voor de luchthaven Schiphol is tot 2020 een plafond aan het aantal vliegtuigbewegingen afgesproken. Met het oog op de netwerkkwaliteit moet binnen dit plafond ruimte blijven voor de ontwikkeling van mainportgebonden verkeer. In 2012 is het convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol» tussen Schiphol en het Rijk bijgesteld. De afspraak is nu de inspanning er op te richten al bij het bereiken van 90 procent van de 510.000 vliegtuigbewegingen regionale luchthavencapaciteit te kunnen inzetten ter ontlasting van Schiphol (Kamerstukken II, 2011/12, 29 665, nr. 181). De marktontwikkeling op Schiphol wordt daarom nauwlettend door het ministerie gevolgd.

Indicator: Creëren extra luchthavencapaciteit Eindhoven en Lelystad (tbv 70.000 extra luchthavencapaciteit)

Basiswaarde 2009

Gerealiseerd t/m 2014

Streefwaarde 2015

Streefwaarde 2020

Luchthaven capaciteit Eindhoven

0

25.000 (10.000)

10.000

25.000

Luchthaven capaciteit Lelystad

0

0

25.000

45.000

Bron Eindhoven: Luchthaven besluit Eindhoven 2014 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 31 936, nr. 187

Bron Lelystad: Ontwerp Luchthavenbesluit Lelystad (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14 31 936 nr. C)

De ontwikkeling van Eindhoven en Lelystad (met in totaal 70.000 extra vliegtuigbewegingen op jaarbasis) vindt plaats in een zodanig tempo en uitvoering dat Schiphol meer ruimte krijgt voor écht mainportverkeer en de concurrentiepositie van Schiphol wordt versterkt, conform het Convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol». Op basis van het Aldersadvies Eindhoven heeft het kabinet in 2010 besloten tot uitvoering van de afspraken over het accommoderen van 25.000 extra vliegtuigbewegingen in 2020. In 2014 is met het nemen/vaststellen van het luchthavenbesluit de wettelijke basis gelegd voor 25.000 extra vliegtuigbewegingen. In 2015 wordt de eerste tranche, op basis van de verleende vergunning medeburgergebruik voor 10.000 extra vliegtuigbewegingen, geëvalueerd. Indien aan alle voorwaarden is voldaan zal met ingang van 1 januari 2016 een vergunning burgermedegebruik kunnen worden verleend voor de volledige ruimte van 25.000 extra vliegtuigbewegingen.

Voor Lelystad zijn in 2014 alle voorbereidingen getroffen om voorjaar 2015 een luchthavenbesluit te kunnen nemen voor 45.000 vliegbewegingen. Het aantal vliegtuigbewegingen wijkt daarmee af van de streefwaarde 2015 zoals opgenomen in de begroting 2014, omdat thans voorzien wordt vergunning te verlenen voor de volledige ruimte van 45.000 extra vliegbewegingen.

Indicator: Luchthavengelden, ATC-heffingen en overheidsheffingen (aeronautical kosten)

Ranglijst kostenniveau (van hoog naar laag)

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Streefwaarde 2014 e.v.

London Heathrow (LHR)

1

1

 

Parijs (CDG)

3

3

 

Frankfurt (FRA)

2

2

 

Gatwick

4

4

 

Schiphol

8

8

< LHR, FRA, CDG

Zürich

5

5

 

München

6

6

 

Brussel

9

9

 

Madrid

7

7

 

Bron: SEO, jaarlijkse Benchmark Luchthavengelden en Overheidsheffingen 2014

Om te kunnen vaststellen of Schiphol een concurrerend kostenniveau heeft, vindt er jaarlijks een vergelijking plaats van de luchthavengelden, de ATC-heffingen en de overheidsheffingen op Schiphol en tien concurrerende luchthavens. De resultaten van de benchmark van 2014 laten zien dat Schiphol medio 2014 net als het jaar ervoor goedkoper is dan zeven andere Europese luchthavens. Het streven is om de huidige positie van Schiphol in de rangorde van kostenniveau onder die van Londen Heathrow, Frankfurt en Parijs Charles de Gaulle te houden.

Kengetal: Geluidsbelasting rond Schiphol

Periode

2012

2013

2014

Grenswaarde TVG

Gedurende het gehele etmaal (Lden)

62,71

62,45

62,55

63.46 dB(A)

Gedurende de periode van 23.00 tot 7.00 uur (Lnight)

52,47

52,09

52,14

54.44 dB(A)

Bron: Handhavingsrapportage Schiphol van de ILT 2014

Bron grenswaarde: Luchthavenverkeerbesluit 2004

Toelichting

Op Schiphol is ook in 2014 aan de grenswaarden voor het Totale Volume Geluid (TVG) voldaan. Het TVG is de totale hoeveelheid geluid die door alle vliegtuigen gezamenlijk in een jaar mag worden geproduceerd. In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol is vastgelegd dat de totale hoeveelheid geluid van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar voor het etmaal (de Lden) niet meer dan 63,46 dB(A) en voor de nacht (de Lnight) niet meer dan 54,44 dB(A) mag bedragen.

Kengetal TRG score Schiphol

Op Schiphol is ook in 2014 aan de grenswaarde voor het Totale Risico Gewicht (TRG) voldaan. Het TRG is het resultaat van een vermenigvuldiging van het maximale startgewicht van een vliegtuig met de ongevalskans per vliegtuigbeweging. De TRG-waarde 2014 bedraagt 7,101 ton. In het luchthavenverkeerbesluit Schiphol is vastgelegd dat het TRG van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar niet meer dan 9,724 ton mag bedragen. Het gebruiksjaar 2014 loopt van 1 november 2013 tot en met 31 oktober 2014. Afgezet tegen de grenswaarde van 9,724 ton betekent dit dat op 31 oktober 2014 nog een TRG-ruimte van 2,623 ton beschikbaar was.

Kengetal: Aantal bestemmingen waarnaar (> 2 x per jaar) met vnl. geregelde vluchten wordt gevlogen per luchthaven

Luchthaven

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Amsterdam

245

250

258

246

253

263

271

266

261

264

Frankfurt

279

285

288

291

284

283

288

301

286

286

London Heathrow

181

188

181

177

171

165

174

176

176

179

Parijs Charles de Gaulle

239

249

260

273

272

271

268

256

258

278

Brussel

132

131

158

190

183

188

200

190

181

192

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), op basis van APGdat, januari 2015

Toelichting

Het aantal bestemmingen vanaf Schiphol is in 2014 licht gestegen. De toename is het grootst vanaf Parijs Charles de Gaulle en Brussel.

Op Schiphol stijgt het aantal vliegtuigbewegingen in 2014 met 3%. Op de drie grote luchthavens is sprake van een daling (Frankfurt en Parijs CdG) of slechts een geringe stijging (Londen Heathrow). De groei van het aantal vliegtuigbewegingen is op Brussel het hoogst.

Opvallend is ook de sterke stijging van het aantal passagiers op Brussel. De stijging van het aantal passagiers op Schiphol in 2014 (4,6%) is groter dan op Frankfurt, London Heathrow en Parijs Charles de Gaulle.

Op alle luchthavens is er in 2014 een positieve ontwikkeling voor wat betreft het vrachtvolume. De stijging is het sterkst op Schiphol (6,7%)

Kengetal: Aantal vliegtuigbewegingen, aantal passagiers en vrachttonnage per luchthaven
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Vliegbewegingen (x 1.000)

                   

Amsterdam

405

423

436

428

391

386

420

423

426

438

Frankfurt

482

482

485

480

458

458

481

476

466

463

London Heathrow

472

471

476

473

460

449

476

471

470

471

Parijs Charles de Gaulle

514

533

544

551

518

492

507

491

472

465

Brussel

231

232

241

236

212

205

214

206

199

214

Passagiers (in mln)

                   

Amsterdam

44

46

48

47

44

45

50

51

53

55

Frankfurt

52

53

54

53

51

53

56

57

58

59

London Heathrow

68

67

68

67

66

66

69

70

72

73

Parijs Charles de Gaulle

54

57

60

61

58

58

61

61

62

64

Brussel

16

17

18

19

17

17

19

19

19

22

Vracht (x 1.000 ton)

                   

Amsterdam

1.450

1.527

1.610

1.568

1.286

1.512

1.524

1.483

1.531

1.633

Frankfurt

1.864

2.031

2.074

2.021

1.808

2.199

2.133

1.986

2.016

2.051

London Heathrow

1.306

1.306

1.314

1.401

1.278

1.473

1.484

1.465

1.423

1.499

Parijs Charles de Gaulle

1.767

1.884

2.053

2.039

1.819

2.177

2.088

1.950

1.876

1.896

Brussel

700

706

762

659

449

476

475

459

430

454

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2015

De jaarlijkse Monitor Netwerkkwaliteit en Staatsgaranties geeft een beeld van de ontwikkeling van de netwerkkwaliteit op Schiphol ten opzichte van enkele concurrerende buitenlandse luchthavens. Daarnaast wordt in de monitor het netwerk van Skyteam (Air France KLM en alliantiepartners) vanaf Schiphol vergeleken met dat vanaf Parijs Charles de Gaulle. Zo wordt de naleving van de staatsgaranties gevolgd die in het kader van de fusie van KLM met Air France zijn afgesproken.

Uit het onderzoek blijkt dat het netwerk van Schiphol in 2014 sterker groeit dan dat van de concurrerende Europese luchthavens. Het netwerk van Skyteam heeft zich op Schiphol sinds 2004 op alle fronten aanzienlijk sterker ontwikkeld dan op Parijs Charles de Gaulle. De connectiviteit is in 2014 op Schiphol nagenoeg gelijk aan die op Parijs Charles de Gaulle.

Kengetal: Gemiddelde vertraging per vlucht toe te rekenen aan Air Traffic Management in het Europese luchtruim (in minuten)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Taakstelling vanaf 2000 met herijking voor 2002–2006

2,8

2,44

2,08

1,72

1,4

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

nb

0,7

0,6

0,5

Gerealiseerd

2,5

1,4

0,9

0,8

0,9

1,0

1,2

1,4

0,9

2,0

1,1

0,63

0,54

0,61

Bron: Performance review Body, Performance monitoring Dashboard

Toelichting

De in bovenstaande tabel opgenomen reeks is de gemiddelde jaarlijkse vertraging per vlucht (in minuten) die aan Air Traffic Management in het Europese luchtruim wordt toegerekend.

De reeks is gewijzigd als gevolg van het feit dat Eurocontrol in eerdere rapporten uitsluitend de gemiddelde vertraging in het en route verkeer gedurende de zomer heeft gemeten en vervolgens op een jaargemiddelde is overgegaan. Voorts zijn vanaf 2012 de gegevens ontleend aan het Performance Monitoring Dashboard van de performance Review Body, een adviseur van de Europese Commissie ter zake van prestatiesturing.

Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal minuten vertraging in het Europese luchtruim. Dit kengetal is een internationaal gemiddelde en wordt bepaald door operationele factoren, zoals capaciteitsplanning en human resource management. Dit kengetal geeft wel een beeld van de efficiëntie van het luchtvaartbestel.

Kengetal: Gemiddelde ATFM 1ATFM staat voor «Air traffic flow management»- vertraging per vlucht in het NL luchtruim en op Schiphol (in minuten)
 

2010

2011

2012

2013

2014

Gemiddelde ATFM-vertraging per vlucht

2,80

1,00

1,00

1,00

1,00

Gerealiseerd

0,94

0,90

0,78

0,68

0,94

Bron: Luchtverkeersleiding Nederland

Dit kengetal heeft betrekking op de gemiddelde en-route ATFM-vertraging (Air Traffic Flow Management) per controlled flight in het Nederlandse luchtruim en de gemiddelde ATFM- vertraging op Schiphol tezamen. In de tabel is de gemiddelde vertraging per vlucht in het Nederlandse luchtruim als gevolg van regulaties van het verkeer door LVNL aangegeven. Deze gemiddelde vertraging betreft zowel de vertragingen in de en route als in de terminal verkeersbegeleiding. Dit in tegenstelling tot de Eurocontrolgegevens in de voorgaande tabel, die betrekking hebben op het en route verkeer. Het merendeel van de vertragingen treedt op in de terminalfase van een vlucht. Het merendeel van deze vertragingen wordt veroorzaakt door weersomstandigheden die een direct negatief effect hebben op de afhandeling van de starts en landingen in de vluchtfase onder 1 kilometer hoogte (slecht zicht, wind, sneeuw en aanverwante oorzaken als beperkt aantal vliegtuigopstelplaatsen).

Beleidsconclusies

Het op artikel 17 uitgevoerde beleid en de resultaten waren in 2014 conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen opgetreden en er was geen noodzaak tot bijstelling.

In 2014 zijn belangrijke stappen gezet in de voorbereiding van de besluitvorming over de capaciteitsuitbreiding op Lelystad Airport. De totstandkoming van het luchthavenbesluit Lelystad Airport laat enige vertraging zien ten opzichte van de verwachting ten tijde van de vastgestelde begroting 2014. Het luchthavenbesluit wordt in het voorjaar van 2015 vastgesteld.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

17

Luchtvaart

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

27.313

17.542

20.183

– 2.641

1)   

Uitgaven

 

21.796

20.201

34.291

– 14.090

 
 

Luchtvaart

 

21.796

20.201

34.291

– 14.090

 

17.01.01

Opdrachten

 

17.536

6.727

21.750

– 15.023

 
 

– Opdrachten GIS

 

10.604

1.598

15.530

– 13.932

2)

 

– Overige opdrachten

 

6.932

5.129

6.220

– 1.091

 

17.01.02

Subsidies

 

2.862

2.284

1.290

994

3)

17.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

64

10.071

10.071

0

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

48

10.048

10.048

0

 
 

– bestemd voor Caribisch Nederland

 

0

10.000

10.000

0

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

 

16

23

23

0

 

17.01.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

1.334

1.119

1.180

– 61

 

Ontvangsten

 

38.863

38.168

44.851

– 6.683

4)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De lagere verplichtingenrealisatie is voornamelijk het gevolg van minder benodigd verplichtingenbudget voor de opdrachten Geluidsisolatie Schiphol (GIS). Doel van het project GIS is het verminderen van de geluidshinder voor omwonenden van Schiphol door middel van geluidsisolatie van woningen. Ook wordt de behandeling en uitbetaling van schadeclaims en aankopen van woningen in de geluids- en sloopzones uit het LIB (Luchthaven Indelingsbesluit) uitgevoerd. In 2014 was minder verplichtingenruimte benodigd doordat een rechtszaak in het voordeel van RWS is beslecht, zie ook de toelichting ad 2.

17.01 Luchtvaart
17.01.01 Opdrachten

Opdrachten Geluidsisolatie Schiphol (GIS) (ad 2)

De derde fase van het geluidsisolatieprogramma is in 2012 afgerond. De beleidsevaluatie GIS is in 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden. (Kamerstukken II, 2013/2014, 26 959, nr. 140) De resultaten van de beleidsevaluatie GIS worden betrokken bij de brede beleidsdoorlichting luchtvaart in 2017. Doel van het project GIS is het verminderen van de geluidshinder voor omwonenden van Schiphol door middel van geluidsisolatie van woningen. Ook wordt de behandeling en uitbetaling van schadeclaims en aankopen van woningen in de geluids- en sloopzones uit het LIB (Luchthaven Indelingsbesluit) uitgevoerd. In 2014 is een rechtszaak bij de Raad van State over claims, waarvan de uitkomst van invloed was op 350 andere claims betreffende het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol 2008 (LVB 2008), in het voordeel van RWS beslecht. Hierdoor hoefde de reservering in de begroting niet te worden aangesproken.

Overige opdrachten

Luchtvaartnota en de Alderstafels

Het Nederlandse mainportbeleid is gericht op een selectieve ontwikkeling van de mainport Schiphol, in samenhang met de ontwikkeling van de regionale luchthavens van nationale betekenis. In 2011 is het Aldersadvies Eindhoven door het Kabinet en de Tweede Kamer overgenomen. In 2014 is het Luchthavenbesluit Eindhoven genomen en is het ontwerp Luchthavenbesluit Lelystad aan de Tweede Kamer aangeboden.

Evalueren Normen en handhavingsstelsel

De ontwikkeling van Schiphol tot 2020 vindt plaats binnen de aan de Alderstafel afgesproken kaders. In 2013 heeft de Alderstafel Schiphol op basis van de evaluatie van het experiment met het Nieuwe Normen en Handhavingsstelsel (Kamerstukken II, 2013/2014, 29 665, nr. 190) het advies uitgebracht om het Nieuwe Normen en Handhavingsstelsel conform het experiment vorm te geven. Het kabinet heeft in 2013 in lijn met dit advies besloten het nieuwe stelsel in nieuwe wetgeving te verankeren. In de eerste helft van 2014 is aan de hand van het Aldersadvies d.d. 8 oktober 2013 het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet luchtvaart opgesteld. Met dit wetsvoorstel is de basis van het nieuwe normen- en handhavingstelsel Schiphol in de Wet luchtvaart vastgelegd. De Raad van State heeft geadviseerd over het voorstel. Het wetsvoorstel en het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn eind 2014 aan de Tweede Kamer gezonden ten behoeve van de parlementaire behandeling.

Beleidsonderzoek vliegveiligheid

De uitgaven aan onderzoek en evaluatie zijn gerealiseerd in het kader van de uitvoering van de Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015.

Verminderen risico op vogelaanvaringen

In 2014 is gewerkt aan het uitvoeren van de maatregelen uit het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol uit 2012. De effecten van onderwerking oogstresten en de andere sporen van de viersporen aanpak zijn geëvalueerd en de resultaten zijn aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II, 2014/15, 28 286, nr. 778).

Nadere uitwerking luchtruimvisie en civiel-militaire samenwerking

Aan de hand van de Beleidsagenda Luchtruimvisie werken Rijk en luchtverkeersdienstverleners aan het realiseren van een goede luchtzijdige bereikbaarheid van de Nederlandse luchthavens. Het Rijk en de luchtverkeersdienstverleners hebben afspraken gemaakt om de civiel-militaire co-locatie voor het lager luchtruim op Schiphol Oost in 2017 te realiseren.

Luchthavens Caribisch Nederland

In 2014 is een vervolg gegeven aan de voorbereidingen voor de uitvoering van de masterplannen van de luchthavens op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Zo zijn de documenten, die noodzakelijk zijn voor de aanbesteding van de werkzaamheden, in het eerste kwartaal gereed gekomen. Direct daarna is door Rijkswaterstaat gestart met de aanbesteding van de werkzaamheden conform de uniforme Europese aanbestedingsvoorschriften. Op 8 april 2014 is de aankondiging van een opdracht gepubliceerd. Er zijn zowel in Nederland als op de eilanden diverse inlichtingenbijeenkomsten georganiseerd voor geïnteresseerde partijen. De aanbesteding is succesvol verlopen en heeft geresulteerd in een positief gunningadvies. In november 2014 is een opdracht voor de uitvoering van de werkzaamheden gegeven. De daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden zal voornamelijk in 2015 plaatsvinden.

17.01.02 Subsidies

CROS en overige commissies regionaal overleg

IenM draagt financieel bij aan de activiteiten van de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (CROS). Dit onafhankelijke overleg- en adviesorgaan verenigt bewoners, regionale en lokale overheden en luchtvaartpartijen en heeft als doel om hinder van Schiphol zoveel mogelijk te beperken en een optimaal gebruik van de luchthaven te bevorderen. In 2014 zijn voorbereidingen getroffen voor de oprichting van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) per 1 januari 2015 waaronder wijziging van de Regeling CROS. Deze wijziging maakt het mogelijk dat de Commissie Regionaal Overleg Schiphol (CROS) en de Alderstafel per 1 januari 2015 als Omgevingsraad zijn gaan werken. Daarnaast zijn subsidies verstrekt aan overige commissies regionaal overleg.

Versneld onderwerken graanresten ten behoeve van reduceren risico vogelaanvaringen (ad 3)

In 2014 is subsidie verstrekt voor het versneld onderwerken van de graanresten na de oogst in een deel van de Haarlemmermeerpolder. De betreffende agrarische ondernemers ontvingen hiervoor een vergoeding per hectare versneld ondergewerkte graanakker. De vergoeding is gebaseerd op de inkomstenderving in verband met het onderwerken van het stro, extra kosten die de boeren moesten maken en een medewerkingvergoeding. Hiervoor heeft bij 2e suppletoire begroting 2014 een ophoging van het subsidiebudget plaats gevonden.

Stichting Knowledge & Development Center (KDC)

De Stichting Knowledge & Development Center (KDC) levert kennis om innovatieve oplossingen te vinden voor de duurzame ontwikkeling van de Mainport Schiphol. In het KDC werken de partners KLM, Schiphol en Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) samen met universiteiten en kennisinstellingen om de Schiphol operatie te innoveren. IenM draagt financieel bij aan het KDC.

Luchthaven Twente

De Tweede Kamer is in mei 2013 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, 2012/13, 31 936, nr. 141) over de bijdrage voor de Luchthaven Twente die maximaal € 4,6 miljoen (netto contante waarde 2014) zou bedragen. Op 17 juli 2014 is de Kamer per brief geïnformeerd over het staken van de inspanningen van de gemeente Enschede en de provincie Overijssel om te komen tot een commerciële burgerluchthaven (Kamerstukken II, 2013/2014, Aanhangsel nr. 2578). In 2014 zijn derhalve geen subsidies verstrekt voor de ontwikkeling van Luchthaven Twente.

17.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Aan Rijkswaterstaat (RWS) inzake Caribisch Nederland en aan KNMI voor beleidsonderzoek is budget verstrekt als agentschapsbijdrage.

17.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Voor de jaarlijkse contributie aan de ICAO, aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS (de ABIS-groep vertegenwoordigt de burgerlijke luchtvaartautoriteiten van Oostenrijk, België, Nederland, Luxemburg, Ierland, Zwitserland en Portugal binnen de permanente organen van ICAO), en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) is in 2014 een bedrag uitgegeven van € 1,119 miljoen, waarvan € 0,961 miljoen via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

Ontvangsten (ad 4)

Door een lager aantal vliegbewegingen zijn minder heffingsaanslagen opgelegd hetgeen tot gevolg heeft gehad dat minder ontvangsten in het kader van de Geluidsisolatie Schiphol zijn gerealiseerd dan in de begroting was geraamd.

Artikel 18 Scheepvaart en havens

Algemene Doelstelling

Het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam goederenvervoersysteem, waarbinnen de internationale concurrentiekracht van de mainport en van de Nederlandse maritieme sector wordt versterkt.

(Doen) uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het in stand houden van een robuust hoofdnetwerk van vaarwegen.

Vanuit de Begroting hoofdstuk XII (artikel 26.01) wordt een bijdrage gedaan aan het Infrastructuurfonds. Via het Infrastructuurfonds (artikel 15, 17 en 18) investeert de Minister door middel van aanleg en benutting in dit netwerk, in binnenhavens en in de maritieme toegang van zeehavens om een goede en betrouwbare bereikbaarheid over water van de economische kerngebieden te realiseren. Aanleg- en benuttingsprojecten worden in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) vastgelegd. De Minister is verantwoordelijk voor toezicht en nautisch beheer.

RWS voert als beheerder het beheer en onderhoud en vervanging uit. De uitgaven aan beheer en onderhoud en vervanging worden verantwoord op het Infrastructuurfonds (artikel 15).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering, waaronder het toezicht op de uitvoering, van de wet- en regelgeving (zowel de Autoriteit Consument & Markt (ACM) als de ILT) van het maritiem beleid. De rol «regisseren» heeft ook betrekking op de volgende taken:

  • De Minister stelt normen en handhaaft deze om het veilige en duurzame gebruik van netwerken te waarborgen. De Minister ijvert internationaal (bijvoorbeeld in internationale gremia als de Europese Raad van transportministers) en regionaal voor deze normen, ook omdat een internationaal level playing field goed is voor de Nederlandse concurrentiepositie. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van International Maritime Organisation (IMO) en Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en een gerichte bijdrage aan de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als (European Maritime Safety Agency (EMSA) en andere organisaties;

  • Daarnaast wordt mede uit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving de innovatie en de transitie naar een duurzame scheepvaart bevorderd;

  • IenM zorgt voor »state of the art» regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, bemanningszaken en security;

  • Met de programma’s Beter Benutten en Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen stimuleert de Minister een slim, efficiënt en veilig gebruik van de vaarwegen. Samen met de inspanningen van de vervoerders en verladers kan daarmee de capaciteit van de vaarwegen beter worden benut;

  • De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor een permanente verbetering van de veiligheid en duurzaamheid met betrekking tot maritiem beleid;

  • Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor scheepvaart en havens opgenomen. In productartikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en kengetallen opgenomen

Indicator Passeertijd sluizen
 

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Streefwaarde 2014

Realisatie 2014

Hoofdtransportas

68%

67%

68%

69%

85%

70%

Hoofdvaarweg

81%

79%

78%

80%

75%

80%

Overige vaarweg

88%

92%

93%

92%

70%

92%

Bron: Rijkswaterstaat 2015

Toelichting

Voor elk type vaarweg (Hoofdtransportas, Hoofdvaarweg en Overige vaarwegen) wordt een te realiseren percentage schepen dat binnen de normtijd de sluis passeert nagestreefd (streefwaarde).

De gerealiseerde passeertijden op de hoofdtransportassen voldoen nog niet aan de streefwaarden (70 procent in plaats van 85 procent). Dit speelt al langere tijd en wordt (naast geplande onderhoudsmaatregelen) voornamelijk veroorzaakt door gebrek aan capaciteit op de corridors tussen Zeeland en Rotterdam. Voor de sluizen op die corridors lopen dan ook MIRT-projecten, gericht op het verbeteren van deze capaciteit. De passeertijden voor de hoofd- en overige vaarwegen scoren wel (ruim)voldoende.

Kengetal: Ontwikkeling van het procentuele marktaandeel (in tonnen) van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest-Europese havenrange (de «Hamburg-Le Havre range»)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Totaal Nederlandse Zeehavens

45,5

45,9

44,4

44,9

44,9

44,2

44,5

45,0

46,9

47,8

47,2

47,9

47,5

47,2

Mainport Rotterdam

35,0

35,6

34,5

34,6

34,9

33,8

34,2

34,4

36,0

37,0

36,3

37,0

36,6

36,2

Overige Nederlandse Zeehavens

10,5

10,3

9,9

10,3

10,0

10,4

10,4

10,6

10,9

10,8

10,9

10,9

10,9

11,0

Bron: 2001–2010: Nationale Havenraad, 2011–2014: IenM

Toelichting

Dit kengetal geeft informatie over het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens binnen de concurrerende Noordwest-Europese havenrange (de zogenaamde «Hamburg-Le Havre range»). Het streven is het marktaandeel van de Nederlandse havengebieden binnen de Noordwest-Europese havenrange (de «Hamburg-Le Havre range») ten minste te handhaven.

Kengetal: Ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van schepen > 100 GT en pontons > 1.000 GT
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

van de vloot van in Nederland geregistreerde zeeschepen onder Nederlandse vlag

Aantallen

                   

Handelsvaart

570

574

566

640

688

725

770

800

822

808

Zeesleepvaart

164

174

212

222

222

249

263

247

260

258

Waterbouw

151

148

139

118

121

120

127

169

168

167

Totaal

885

896

917

980

1.031

1.094

1.160

1.216

1.250

1.233

Bruto tonnage (GT) (x1000)

                   

Handelsvaart

4.932

5.031

5.114

5.980

6.313

6.075

6.886

6.740

7.045

6.978

Zeesleepvaart

178

181

243

264

237

310

307

362

347

360

Waterbouw

498

509

477

375

441

450

494

531

533

537

Totaal

5.608

5.721

5.834

6.619

6.991

6.835

7.687

7.633

7.925

7.875

van de vloot onder buitenlandse vlag in Nederlandse eigendom of beheer

Aantallen

                   

Handelsvaart

375

434

462

395

410

433

422

408

403

403

Zeesleepvaart

329

284

332

358

406

459

456

477

498

519

Waterbouw

37

39

45

52

66

63

55

55

52

52

Totaal

741

757

839

805

882

955

933

940

953

974

Bruto tonnage (GT) (x1000)

                   

Handelsvaart

4.692

5.566

6.278

4.542

5.057

5.259

5.232

5.072

5.517

5.987

Zeesleepvaart

2.704

2.782

1.903

1.423

1.217

1.011

1.298

1.640

1.612

1.643

Waterbouw

99

102

122

184

225

251

210

264

248

285

Totaal

7.495

8.450

8.303

6.149

6.499

6.521

6.740

6.976

7.377

7.915

Bron: Zeeschepen onder Nederlandse vlag: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2015. Zeeschepen onder buitenlandse vlag: cijfers 2005 Ecorys (december 2008); cijfers van 2006–2009 Policy Research Corporation (april 2010); cijfers 2010–2014 Inspectie Leefomgeving en Transport, 2015. Alle cijfers op basis van Lloyd’s Register Fairplay.

Toelichting

Bovenstaande kengetallen geven informatie over de ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot in Nederlands eigendom of beheer onder Nederlandse en buitenlandse vlag. De gegevens zijn opgesplitst naar de sectoren handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw. De groei c.q. afname van de vloot onder Nederlandse vlag is niet alleen van overheidsbeleid afhankelijk, maar van meerdere factoren zoals de wereldwijde groei van het ladingaanbod en investeringsklimaat, het zeevaartbeleid (waaronder fiscale klimaat) van andere landen en de individuele prestaties van de ondernemingen. Een toename van de vanuit Nederland beheerde vloot (en dan met name de Nederlandse vlag) is gunstig voor de ontwikkeling van de toegevoegde waarde.

Kengetal: Veiligheid scheepvaart
 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Aantal scheepvaartongevallen (inclusief vissersvaartuigen en recreatievaart) op het Nederlandse deel van de Noordzee (Nederlandse en buitenlandse vlag

Zeer ernstige scheepvaartongevallen

1

1

1

0

0

1

1

0

4

2

 

Ernstige scheepvaartongevallen

7

4

2

6

3

7

9

4

15

13

 

Totaal

8

5

3

6

3

8

10

4

19

15

 

Aantal significante ongevallen met schepen op de Nederlandse binnenwateren

     

Aantal significante scheepsongevallen

117

96

123

150

127

121

164

159

161

136

Aantal doden en gewonden op schepen op de Nederlandse binnenwateren (ook onder niet Nederlandse vlag)

Aantal doden

4

7

3

4

4

4

4

8

4

9

Aantal gewonden

29

49

54

30

51

56

45

63

58

27

Bron: RWS 2014

De gegevens over 2014 komen in mei beschikbaar en zullen dan worden aangeboden aan de Tweede Kamer.

Toelichting

Sinds 2012 is de registratie en classificatie van scheepsongevallen op de Noordzee aanzienlijk verbeterd en verfijnd. Dit heeft tot het inzicht geleid dat de historische reeks 2004–2011 waarschijnlijk een onderschatting geeft van het aantal ernstige scheepvaartongevallen (ESOs) dat in werkelijkheid is opgetreden. Om een goede uitspraak te kunnen doen over de ontwikkeling van de veiligheid van scheepvaart op de Noordzee moet vanaf 2012 een nieuwe historische reeks van ESO’s worden opgebouwd. De historische reeks van zeer ernstige scheepvaartongevallen (ZESO’s) wordt wel betrouwbaar geacht.

Voor de beoordeling van de ontwikkeling van de veiligheid op de Nederlandse binnenwateren wordt gebruik gemaakt van het begrip «significant scheepsongeval». Significante scheepsongevallen zijn scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren met schepen (ook onder niet Nederlandse vlag) waarbij schade is ontstaan die als ernstig wordt geclassificeerd in de vorm van slachtoffers (doden/gewonden), stremming van de vaarweg of schade aan de vaarweg, schip, lading of milieu.

De 2 ZESO’s in 2013 betroffen de aanvaring tussen het guardschip Maria en het vissersschip TX68, waarbij drie doden zijn gevallen en de stranding van een recreatievaartuig als gevolg waarvan het schip verloren is gegaan. De ESO’s betroffen voorvallen met visserij (2 grondingen, 2 brand), recreatievaart (1 brand, 2 lek raken, 2 grondingen) en koopvaardij (3 verlies lading/sleep). Verder was er 1 aanvaring tussen een vissersschip en een recreatievaartuig.

Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

18

Scheepvaart en Havens

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

5.077

18.793

4.963

13.830

1)   

Uitgaven

 

5.361

4.801

5.303

– 502

 

18.01

Scheepvaart en havens

 

5.361

4.801

5.303

– 502

 

18.01.01

Opdrachten

 

2.317

1.956

2.302

– 346

 

18.01.02

Subsidies

 

467

543

340

203

2)

18.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

1.705

1.404

1.705

– 301

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

1.705

1.404

1.705

– 301

 

18.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

 

872

898

956

– 58

 
 

Ontvangsten

 

97

465

0

465

3)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

Bij Najaarsnota is € 15 miljoen verplichtingenruimte overgeheveld van het Infrafonds artikel 12 Beter Benutten naar HXII artikel 15 Openbaar Vervoer voor de in 2015 op te starten activiteiten voor de Topsector Logistiek. De scope van het programma is inmiddels nader uitgewerkt. Vervolgens is er vanuit het zwaartepuntprincipe eind 2014 gekozen om deze middelen bij Slotwet over te hevelen naar artikel 18 Scheepvaart en Havens.

18.01 Scheepvaart en havens
18.01.01 Opdrachten
  • In samenwerking tussen rijksoverheid en marktpartijen is een rijksbrede maritieme strategie opgesteld. Doel daarvan is om in nauwe samenwerking tussen rijksoverheid en actoren in het maritieme cluster een duurzame internationale maritieme toppositie van Nederland te bewerkstelligen en behouden. Deze strategie is in januari 2015 aan de Tweede Kamer gezonden.

  • Met het oog op de concurrentiepositie van de maritieme cluster is de maritieme monitor 2014 opgesteld. Deze geeft informatie over de economische ontwikkelingen van de maritieme sectoren.

  • Het Werkprogramma zeehavens met acties om de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens te versterken is op 25 juni 2014 getekend door de Nederlandse havenbedrijven, het havenbedrijfsleven en de ministers van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu.

  • Er is een intentieverklaring getekend met de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de haveninfrastructuur en nautische veiligheid.

  • In het kader van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam zijn de laatste infrastructurele projecten horend bij fase 1 van het deelproject Landaanwinning afgerond, evenals een aantal projecten van het deelproject Bestaand Rotterdams Gebied.

  • Onder andere via Bureau Voorlichting Binnenvaart Maatwerk, Schuttevaer en Eigen Vervoerders Organisatie (EVO) is in 2014 gewerkt aan de voorbereiding van plannen voor het beter benutten van de potentie van de binnenvaart als instrument om een bijdrage te leveren aan het verminderen van de meest vertraagde ritten op de weg. Daarvoor zijn in 2014 met regio’s bereikbaarheidsverklaringen gesloten met afspraken over doelstellingen (10% vermindering meest vertraagde ritten over de weg). In maart 2015 wordt de besluitvorming over deze plannen verwacht.

  • Nederland speelt een actieve rol in de Europese initiatieven ter vergroening van de binnenvaart. De herziening van de Europese emissie-eisen voor scheepsmotoren is gestart. De Europese richtlijn «Clean power for transport» is aangenomen.

  • In CCR-verband is gewerkt aan regelgeving voor het gebruik van LNG als brandstof in de binnenvaart.

  • In CCR-verband zijn ook belangrijke stappen gezet ter verkleining van het tekort aan bemanningsleden en verdere professionalisering, o.a. door wederzijdse erkenning van diploma’s met scholen in Tjechië en Roemenië.

  • In de IMO werd mede op initiatief van Nederland een actieplan opgesteld dat administratieve lasten van maritieme regelgeving moet verminderen. Ter implementatie van het Verdrag van Nairobi over wrakopruiming is het wetsvoorstel bestrijding maritieme ongevallen (Wbmo) naar de Tweede Kamer gestuurd. Het Verdrag biedt een juridische basis voor wrakopruiming buiten de territoriale zee en verruimt de verhaalsmogelijkheden. In juni 2014 werd de ministeriële Verklaring van Athene aangenomen, over de Europese maritieme strategie tot 2020. Hierin worden Europese acties m.b.t. verbetering van milieu, veiligheid en level playing field in de zeevaart benoemd.

  • Nederland heeft in de IMO en de EU actief bijgedragen aan totstandkoming van regelgeving met betrekking tot veiligheid en milieuvriendelijkheid van de zeevaart. Daarbij werd o.a. mondiale regelgeving vastgesteld voor LNG als brandstof voor zeeschepen, werd een verplichting met betrekking tot het juist aanleveren van gewichten van zeecontainers aangenomen, en werd gewerkt aan maatregelen die CO2 reductie in de zeevaart op een veilige manier moeten bevorderen.

  • In 2014 trad de nieuwe Wet zeevarenden in werking, waarmee IMO-regels voor opleiding en training van zeevarenden werden geïmplementeerd. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbetering van veiligheid op zee en arbeidsomstandigheden van zeevarenden

18.01.02 Subsidies (ad 2)

De verhoging wordt veroorzaakt door twee factoren. De eerste betreft de subsidieregeling Innovatie Duurzame Binnenvaart waarbij in totaal € 0,160 miljoen is verstrekt aan duurzame projecten in de Binnenvaart. Hiervoor zijn middelen uit het opdrachtenbudget overgeboekt naar het subsidiebudget. Daarnaast is een rijksbijdrage van € 0,045 miljoen aan Waterrecreatie Nederland ten behoeve van het ontwikkelen van de Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland (totstandkoming van een nieuw BRTN-kader 2015–2020) verstrekt.

Ten behoeve van een grotere instroom in het nautisch onderwijs voor voldoende aanbod van zeevarenden is de Tijdelijke subsidieregeling kennismakingsstages scheepvaart in 2014 verlengd met drie jaar in de periode 2015–2017.

18.01.03 Bijdragen aan agentschappen

In het kader van het BeleidsOndersteuning en Advies (BOA) protocol met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die RWS uitvoert in opdracht van de beleids-DG’s. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt capaciteit hiervoor bij RWS gereserveerd. In totaal doet de directie maritiem een beroep op 14,1 fte van RWS voor deze taken, voornamelijk voor taken op het terrein van de binnenvaart. Dit betreft de bijdrage aan Rijkswaterstaat voor de capaciteitsinzet in het kader van Beleidsondersteuning en advies.

18.01.05 Bijdrage aan internationale organisaties

In 2014 zijn conform verdragsverplichtingen de contributies betaald aan de International Maritime Organization (IMO) en de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR).

Ontvangsten (ad 3)

De hogere ontvangsten zijn het gevolg van terugbetalingen op subsidies uit de subsidieregeling Maritieme Innovatie en de tijdelijke subsidieregeling Innovatie Binnenvaart door RVO/AgNL, die volgen uit een aantal vastgestelde subsidies uit voorgaande jaren.

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijziging naar artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds

846.121

Andere ontvangsten van artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds

48.344

Totale uitgaven op artikel 15 Hoofdvaarwegen van het Infrastructuurfonds

894.465

waarvan

 

15.01

Verkeersmanagement

13.986

15.02

Beheer, onderhoud en vervanging

363.939

15.03

Aanleg

269.264

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

247.276

15.07

Investeringsruimte

 
Extracomptabele verwijziging naar artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds

677

Andere ontvangsten van artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds

2.316

Totale uitgaven op artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds

2.993

waarvan

 

17.06

PMR

2.993

Extracomptabele verwijziging naar artikel 18.03 Intermodaal vervoer van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.03 Intermodaal vervoer van het Infrastructuurfonds

1.437

Andere ontvangsten van artikel 18.03 Intermodaal vervoer van het Infrastructuurfonds

 

Totale uitgaven op artikel 18.03 Intermodaal vervoer van het Infrastructuurfonds

1.437

waarvan

 

18.03

Intermodaal vervoer

1.437

Artikel 19 Klimaat

Algemene doelstelling

Klimaatverandering door menselijk handelen tegen gaan. Door uitstoot van CO2 en overige broeikasgassen stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel. Nederland heeft internationale afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Beperking van CO2-uitstoot biedt bovendien economische kansen, waaronder lagere energiekosten.

Het internationale IenM-beleid vindt niet alleen haar grondslag in dit artikel. Specifieke rollen en verantwoordelijkheden van de Minister op de verschillende beleidsterreinen van IenM zijn bij de betreffende artikelen vermeld.

Regisseren

Rol en verantwoordelijkheden

De Minister van IenM regisseert de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale klimaatbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:

  • Het door Nederland nakomen van de in UNFCCC29 en EU-verband gemaakte afspraken over het reduceren van emissies van CO2 en overige broeikasgassen en voor het emissiehandelssysteem waaronder het toewijzen en het doen veilen van CO2-emissierechten.

  • De regie op de internationale aspecten van het IenM-beleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Europese Transport- en Milieuraad en relevante VN-bijeenkomsten.

  • De opdracht aan de NEa voor het handelssysteem in CO2-emissierechten. Ook de registratie van biobrandstoffen en de rapportage hierover ter controle van de duurzaamheid en de CO2-prestatie zijn hier onderdeel van.

  • De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen en normen hebben betrekking op het reduceren van CO2-emissies, op brandstofkwaliteit, op productie en inzet van duurzame biobrandstoffen, op de mondiale uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen en van gefluorideerde broeikasgassen en op de handel in CO2--emissierechten (Emissions Trading System/ETS).

Stimuleren

Om de milieudoelen op het gebied van klimaat te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:

  • Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit de Klimaatbrief en de Lokale Klimaatagenda tot succesvolle uitvoering te brengen. Green Deals en financiële incentives dragen hieraan bij.

  • Via de Lokale Klimaatagenda, initiatieven voor reductie van CO2-emissies. Ondernemers, burgers en andere overheden brengt zij beter in positie om maatregelen te nemen die goed zijn voor klimaat en economie.

  • De aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen, zoals de productie van groen gas en van energie op daken en in kassen, wordt onder andere door middel van financiële stimulering (MIA30/Vamil31en Groen Beleggen) aantrekkelijk gemaakt.

  • Zuinigere voertuigen. Dit gebeurt onder andere door de voorlopers in de sector te stimuleren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.

  • De jaardoelstelling voor hernieuwbare energie in de vervoersector door middel van een verplichting voor degenen die biobrandstoffen op de markt brengen en het verbreden van de toepassing van hernieuwbare energie naar de luchtvaart en binnenvaart.

Financieren

De Minister van IenM is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism (CDM), één van de zogenoemde flexibele mechanismen van het Kyoto Protocol. De flexibele instrumenten bieden de mogelijkheid om emissiereducties (CER’s) ten behoeve van de nationale reductiedoelstelling in een ander land te behalen. Hoofddoelstelling van CDM is om zoveel mogelijk CER’s aan te kopen als nodig om de Nederlandse verplichtingen onder het Kyoto Protocol na te kunnen komen.

Tenslotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Kengetallen en indicatoren

Verwachte realisatie non ETS doelstelling 2020 (kengetal)
 

Verantwoordelijk ministerie

Raming begroting 2014 (Mton)

Aangepast nav NEV 2014 (Mton)

Verwachtte realisatie (Mton)

CO2 industrie en energie

EZ

8,5

8

10,7

CO2 verkeer en vervoer

IenM

33,8

34

35,5

CO2 gebouwde omgeving

BZK

25,1

25

22,5

CO2 land- en tuinbouw

EZ

6,6

5

5,75

Overige CO2 broeikasgasssen landbouw

EZ

15,8

16

16

Resterende overige broeikasgassen

IenM

9,7

9

8,8

Totaal

 

99,5

96

99,25

Bron: Kamerstukken II, 2014–2015, 30 196, nr. 257; Nationale Energieverkenning 2014, ECN, PBL, CBS, RvO, 2014; pag. 75.

Toelichting

De doelstelling voor de totale niet-ETS in 2020 is 105 Mton CO2– eq.

Inclusief het extra beleid van het Kabinet zijn de verwachte emissies in 2020 minder dan 100 Mton. Hiermee ligt Nederland goed op koers voor de 2020 doelstelling.

In de kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 heeft het kabinet afgesproken dat indien in een sector tegenvallers optreden die samenhangen met (de uitvoering van) het beleid van het ministerie, de verantwoordelijke bewindspersoon in beginsel compenserende maatregelen neemt. Wanneer is aangetoond dat (alle) binnen de sector mogelijke compenserende maatregelen veel duurder zijn dan de oorspronkelijke maatregelen, zal het kabinet zoeken naar alternatieve kosteneffectieve maatregelen – binnen de beschikbare middelen – in andere sectoren. Vervolgens zal het kabinet een besluit nemen en de Tweede Kamer hierover informeren. Is er een tegenvaller die niets van doen heeft met tegenvallende beleidseffecten, dan volstaat de reserveruimte (het verschil tussen de doelstelling en de raming) om deze tegenvaller op te vangen.

Op dit moment is het beeld dat overschrijdingen met name veroorzaakt zijn door een betere monitoring (beter «meten») en nieuwe aannames over autonome ontwikkelingen zoals de economie en de demografie. Van beleidsveroorzaakte tegenvallers is niet of nauwelijks sprake.

Ontwikkeling verplichting aandeel hernieuwbare energie in het vervoer (indicator in procenten)

Verplichtingen

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Oud

2

3,25

3,75

4

4,25

4,5

5

5,5

6,25

7

7,75

8,5

9,25

10

Nieuw

         

4,5

5

5,5

6,25

         

Realisatie

2

3,26

3,75

4,01

4,31

4,54

5,05

             

Bron: Kamerstukken II, 2013–2014, 32 813, nr. 93 en de NEa rapportage hernieuwbare energie 2013.

Toelichting

Voor de jaren 2015 tot en met 2019 waren formeel nog geen verplichtingen vastgelegd, maar lineaire interpolatie tussen 2015 en 2020 leidt in de oude situatie tot een groei van 0,75 procent per jaar. Op dit moment is nog volop discussie in het kader van ILUC (Indirect Land Use Change). In het Besluit hernieuwbare energie vervoer is het percentage hernieuwbare energie voor 2015, te weten 6,25% opgenomen. Dit percentage was in de brief van 6 september 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2013–2014, 32 813, nr. 93) aangekondigd. In de NEa-rapportage 2013 over hernieuwbare energie vervoer, dat meegezonden is met de genoemde brief van 9 september 2014, is aangegeven dat in 2013 een percentage hernieuwbare energie in vervoer is gerealiseerd van 5,05%. In dezelfde brief is het voorgenomen percentage van 7% voor 2016 gepubliceerd. Op 4 november 2014 is de motie Dijkstra / Jan Vos aangenomen die vraagt om invulling van het groeipad tot en met 2020 (Kamerstukken II, 2014–2015, 34 000 XII, nr. 23). Hierover moet nog een besluit genomen worden.

Beleidsconclusie

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Onderstaand worden een aantal mijlpalen uit 2014 toegelicht.

Het Kabinet heeft bij de onderhandelingen in aanloop naar de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014 ingezet op het vastleggen van Europese doelen van ten minste 40% CO2-reductie, 27% hernieuwbare energie en een indicatief energiebesparingdoel van 30% op EU-niveau. Op basis van de onderhandelingen is in de raadsconclusies uiteindelijk vastgelegd, dat de EU het doel heeft om tenminste 27% energie te besparen in 2030 ten opzichte van projecties van het toekomstig energieverbruik.

Van 1 tot en met 12 december 2014 is in Lima de VN Klimaatconferentie (COP20) gehouden. In de brief aan Tweede Kamer van 19 november 2014 (Kamerstukken 2014–2015, 31 793, nr. 93) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de Nederlandse inzet. In Lima is vooruitgang geboekt met de uitwerking van elementen voor een nieuwe mondiaal akkoord eind 2015 in Parijs. De Tweede Kamer is begin 2015 over de uitkomsten en de beoordeling van de uitkomsten van Lima geïnformeerd (Kamerstukken 2014–2015, 31 793, nr 112).

Op 30 juni 2014 is de Duurzame brandstofvisie met LEF aangeboden aan de Staatssecretaris van IenM en aan de voorzitter van de Mobiliteitstafel van de Borgingscommissie Energieakkoord. De visie is een vervolg op het SER-Energieakkoord voor duurzame groei waarin ambitieuze lange termijn doelen voor vervoer in Nederland zijn opgenomen om de uitstoot van schadelijke broeikasgassen te verminderen. De Brandstofvisie vormt de basis voor een Actieagenda die in de eerste helft van 2015 verschijnt.

De Energieraad van 12 juni 2014 heeft een compromis bereikt over het ILUC (Indirect Land Use Change) voorstel. Het Europees Parlement zal naar verwachting begin 2015 zijn oordeel hierover uitspreken. Tot die tijd is het biobrandstoffenbeleid op de huidige Europese regelgeving gebaseerd en kunnen er geen extra eisen gesteld worden aan de biobrandstoffen die worden bijgemengd. De bouw van het Register Hernieuwbare Energie Vervoer is in 2014 aanbesteed en gebaseerd op de bestaande (Europese) wetgeving.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

19

Klimaat

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

27.629

63.217

50.581

12.636

1)   

Uitgaven

 

95.080

65.813

59.422

6.391

 

19.01

Klimaat

 

11.749

16.934

19.969

– 3.035

 

19.01.01

Opdrachten

 

876

3.243

5.659

– 2.416

2)

19.01.02

Subsidies

 

1.667

1.696

3.185

– 1.489

3)

19.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

9.206

11.995

11.125

870

 
 

– Waarvan bijdrage aan NEa

 

5.187

6.943

7.894

– 951

 
 

– Waarvan bijdrage aan RWS

 

3.608

4.146

2.913

1.233

 
 

– Waarvan bijdrage aan KNMI

 

411

906

318

588

4)

 

Internationaal beleid, coordinatie en

           
 

samenwerking

 

83.331

48.879

39.453

9.426

 

19.02.01

Opdrachten

 

76.931

4.715

9.181

– 4.466

 
 

– Uitvoering CDM

 

29.905

2.863

2.806

57

 
 

– RIVM

 

29.613

0

0

0

 
 

– AgNL

 

8.096

34

0

34

 
 

– Interreg

 

8.097

344

1.445

– 1.101

5)

 

– Overige opdrachten

 

1.220

1.474

4.930

– 3.456

6)

19.02.03

Bijdrage aan agentschappen

 

3.258

40.311

26.737

13.574

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

3.258

449

188

261

 
 

– waarvan bijdrage aan AgNL

 

0

10.215

1.022

9.193

7)

 

– waarvan bijdrage aan RIVM

 

0

29.647

25.527

4.120

8)

19.02.05

Bijdrage aan internationale organisaties

 

3.142

3.853

3.535

318

 

Ontvangsten

134.567

134.089

200.000

– 65.911

9)

19.01 Klimaat

Toelichting op de financiële instrumenten

Verplichtingen (ad 1)

De hogere realisatie wordt met name verklaard door de verhogingen van het verplichtingenbudget ten behoeve van de opdrachten aan het RIVM en RVO32 (voorheen AgentschapNL). Daarnaast is het budget verhoogd als gevolg van de bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken voor de uitvoering van de aan IenM gerelateerde activiteiten uit het SER-Energieakkoord.

19.01.01 Opdrachten (ad 2)

In 2014 zijn opdrachten verstrekt en betalingen gedaan in het kader van zowel beleidsonderbouwend onderzoek als uitvoeringswerkzaamheden op onderstaande beleidsterreinen:

  • Klimaat (onder andere de uitwerking van de Lokale Klimaatagenda, alsmede de Roadmap/Klimaatagenda 2050)

  • SER-Energieakkoord

  • Duurzame mobiliteit (onder andere het programma Proeftuinen Rijden op Waterstof).

Het verschil tussen de begroting 2014 en de realisatie wordt met name verklaard door de verlagingen van het budget in verband met een overheveling naar 12.19.03 bijdragen aan agentschappen ten behoeve van werkzaamheden die RVO in 2014 uitvoerde.

19.01.02 Subsidies (ad 3)

In het verleden heeft het Ministerie van IenM subsidies aan bedrijven, onderzoeksinstellingen en andere overheden verstrekt, waarvan in 2014 nog betalingen hebben plaatsgevonden. Het betreft subsidies in het kader van Lokale Klimaatinitiatieven, milieutechnologie en duurzame mobiliteit.

De verschillen tussen begroting en realisatie zijn te verklaren door onder andere de budgetverlagingen (€ 1,2 miljoen) bij 2e suppletoire begroting 2014. Dat was mogelijk omdat de betalingen op de subsidies achterbleven bij de oorspronkelijke raming.

19.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Nederlandse Emissieautoriteit (NEA)

Aan de NEa zijn via de jaarlijkse opdrachtverlening middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van alle (deels wettelijk vereiste) werkzaamheden in het kader van emissiehandel, alsmede het register voor biobrandstoffen.

Koninklijk Meteorologisch Instituut (KNMI) (ad 4)

Aan het KNMI zijn middelen ter beschikking gesteld voor diverse werkzaamheden in het kader van klimaatonderzoek en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). De benodigde middelen hiervoor zijn binnen de budgettaire ruimte van dit artikel bij 2e suppletoire begroting 2014 en bij slotwet overgeheveld en als agentschapsbijdrage aan het KNMI beschikbaar gesteld.

Rijkswaterstaat (RWS)

Aan RWS Leefomgeving zijn voor 2014 middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de klimaat- en energiegerelateerde onderdelen van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving), alsmede voor programma’s in het kader van onder andere lokale klimaatinitiatieven, overige broeikasgassen, rijden op waterstof en monitoring duurzame mobiliteit.

19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking
19.02.01 Opdrachten

Uitvoering CDM

Voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism (CDM) zijn een aantal jaren geleden met (inter-)nationale instellingen overeenkomsten afgesloten. Deze instellingen hebben in opdracht van IenM, voor de levering van emissierechten (CER’s), aankopen gedaan waarmee Nederland een deel van de verplichtingen onder het Kyoto Protocol is nagekomen. Het CDM is inmiddels afgerond. In 2014 is nog aan één instelling een betaling voor de ondersteuning van het programma gedaan, daarnaast is over de waarde van de ontvangen CER’s omzetbelasting afgedragen.

Interreg (ad 5)

Bij voorjaarsnota is voor de internationale uitvoering van de programma’s Interreg in Nederland (ook inbegrepen de stimulering van deelname door Nederlandse partners en de evaluatie) voor 2014 een budget van € 5,3 miljoen toegevoegd. Eind 2014 bleek dat de goedkeuring van een nieuwe Interreg periode 2015/2020 door de Europese Commissie vertraging heeft opgelopen waardoor in 2014 geen storting in het Europese fonds is gerealiseerd. De realisatie betreft de uitgaven die RVO heeft gedaan voor de reeds aangegane verplichtingen.

Overige opdrachten (ad 6)

Het verschil in de overige opdrachten wordt met name verklaard door de overheveling van een deel van het budget naar het budget voor RVO (voorheen Agentschap NL) en RWS. Daarnaast is een aantal HGIS-projecten niet doorgegaan of vertraagd.

In 2014 zijn opdrachten verleend in het kader van internationale diplomatie waaronder het uitvoeren van bedrijfslevenmissies, het ondersteunen en faciliteren van de delegaties bij internationale bijeenkomsten waaronder de klimaatconferentie in Peru en de Aarhus-conferentie die in 2014 in Nederland is georganiseerd. Tenslotte zijn middelen ingezet voor de financiering van de MKBA’s waaronder Programma Groene Groei en Maatschappelijke kosten CO2.

19.02.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 7 en 8)

RWS

RWS voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit die verband houden met de uitvoering van de Wet bescherming Antarctica. Daarnaast zijn aan RWS voor een aantal overige activiteiten, waaronder Horizon 2020, EU handboek middelen toegekend en voor de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieuwet- en regelgeving).

RIVM en RVO (vh AgentschapNL)

IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals het RIVM (uitvoering van wettelijke taken en beleidsonderbouwend onderzoek) en RVO Nederland (uitvoering van subsidieregelingen en beleidsonderbouwend onderzoek).

Het verschil tussen begroting 2014 en realisatie betreft met name de overhevelingen bij de 1e suppletoire begroting vanuit diverse artikelen voor de uitvoering van werkzaamheden in 2014 door RIVM en RVO. Daarnaast is aan het RIVM en RVO in 2014 een aantal aanvullende opdrachten verstrekt. Hiervoor zijn vanuit diverse artikelen budgetten overgeheveld.

19.02.05 Bijdrage aan internationale organisaties

Op grond van internationale verdragen, internationale afspraken en contributieverplichtingen zijn aan (inter-)nationale organisaties in 2014 de volgende bijdragen van meer dan € 0,1 miljoen betaald.

organisatie

onderwerp

bedrag

x € 1.000

UNEP

Bijdrage aan het International Resource Panel. Het IRP is de pendant van het klimaatpanel IPCC, bestaat uit vooraanstaande wetenschappers en verschaft onafhankelijke informatie over het gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Net als bij klimaat is het op dat gebied van belang te beschikken over onafhankelijke beleidsrelevante gegevens. De bijdrage verzekert invloed middels lidmaatschap van de stuurgroep.

100

UNEP

Het Verdrag van Stockholm is een wereldwijd verdrag ter identificatie en uitfasering van persistente organische verbindingen (bijvoorbeeld PCB). Het doel van dit verdrag is om de gezondheid van mens en milieu te beschermen tegen chemicaliën die lang in het milieu blijven en via accumulatie de gezondheid van mensen en dieren kan bedreigen. 178 landen en de EU zijn partij bij dit verdrag.

119

China Council

Nederland (in de persoon van de secretaris generaal IenM) neemt (op uitnodiging van China) deel aan deze adviesraad op hoog niveau op het gebied van duurzame ontwikkeling. De contributies worden gebruikt voor het laten doen van studies. Nederland heeft veel ervaring en kennis op het voor China relevante thema steden en wil dit thema de komende jaren beter onder de aandacht brengen.

100

Internationaal TransportForum (ITF)

Deze mondiale organisatie op vervoersgebied (dochterorganisatie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), 54 landen zijn lid: alle Europese landen, en bv. de VS, China, Rusland etc.) is hét internationale publiekprivate platform dat ontwikkelingen bespreekt zoals de globalisering en de verduurzaming van vervoer.

208

UNEP

IenM aandeel Nederlandse bijdrage United Nations Environment Programme (UNEP)

615

UNEP

Climate and Clean Air Coalition; dit in 2012 opgerichte vrijwillige partnerschap van landen, wetenschappelijke instellingen, internationale organisaties en NGO’s wil via gerichte initiatieven en projecten een lagere uitstoot van short lived climate pollutants bewerkstelligen – kortlevende stoffen als roet en ozon die zorgen voor klimaatopwarming en een slechtere luchtkwaliteit. Nederland is eind 2012 toegetreden.

100

UNEP – Verdrag van Rotterdam

Het Verdrag van Rotterdam betreft het vooraf melden van transport van bepaalde zeer schadelijke chemicaliën en het meeleveren van informatie over beschermingsmaatregelen voor gezondheid en milieu tijdens toepassing en gebruik. Het gaat daarbij om gewasbeschermingsmiddelen, biociden of industriële chemicaliën die zo schadelijk zijn dat ze vrijwel zonder uitzondering verboden zijn in de EU. Het verdrag beoogt om de verantwoordelijkheid voor dit soort schadelijke stoffen te delen en om samenwerking te vergroten. Het verdrag functioneert goed. Juist vanwege de rol van Nederland als handelsland en de Europese functie van de haven van Rotterdam is het van bijzonder belang dat dit verdrag goed functioneert.

123

UNEP – Minamata-kwikverdrag

Bijdrage aan voorlichtingsactiviteiten die tot doel hebben andere landen klaar te stomen voor ratificatie van het kwikverdrag. Dit draagt bij aan een snelle inwerkingtreding.

100

UNEP Partnership on Clean Fuels and Vehicles

Bijdrage voor verlagen van de uitstoot van fijn stof in diesel in de regio Zuid Afrika en Mozambique. Past in modernisering milieubeleid (stimuleren van slimme internationale coalities)

100

Earthmind

Door middel van het VCA-platform werkt een internationale multistakeholder-coalitie (overheden, NGO’s en bedrijven) aan de vormgeving en financiering van maatregelen om gebieden duurzaam te ontwikkelen, met positieve baten voor klimaat, water, landgebruik en biodiversiteit. Doel is om het bedrijfsleven te helpen om op transparante en afrekenbare manier te investeren. Deze coalitie is een concrete bijdrage aan de modernisering van (internationaal) milieubeleid.

125

UNEP

Er worden mondiaal te weinig emissies gereduceerd om de tweegradendoelstelling voor klimaat binnen bereik te houden. Om dit gat te dichten heeft consultancybedrijf Ecofys een nieuwe benadering ontwikkeld: wedging the gap. De kern is om met internationale initiatieven van niet-statelijke actoren (bedrijven, lokale overheden, etc.) te komen tot extra emissiereducties die het gat kunnen dichten. In een brief aan de kamer (11 december 2012, 31 793, nr. 73) heeft de Staatssecretaris aangegeven dit initiatief te willen ondersteunen. Met onze bijdrage ontwikkelt Ecofys verdere haalbaarheidsanalyses.

100

UNFCCC

Trust fund for supplementary activities: het fonds is voor aanvullende activiteiten, waartoe landen in gezamenlijkheid hebben besloten tijdens klimaatconferenties.

100

VNO/NCW

Bijdrage aan de PUM Netherland senior experts, die senior managers en experts uitzendt als vrijwilliger naar ontwikkelingslanden en opkomende markten.

107

World Resources Institute (WRI)

Bijdrage aan het operationalisering van Aqueduct. Bij het plannen van besluiten over klimaatadaptatie is inzicht nodig in bestaande en toekomstige risico's en in de effecten van maatregelen op het verlagen van risico's. Met dat doel wordt het online instrument Aqueduct ontwikkeld door een consortium van WRI, Dellares, VU-Amsterdam en PBL, gericht op Flood Risk and Intervention Assessment for Global Cities.

250

Dutch Cycling Embassy

Bijdrage voor het promoten van Nederlandse fietscultuur in het buitenland past in modernisering milieubeleid (smart / healthy cities). Het gaat over kennis, innovatie, mobiliteit, infrastructuur, exportbevordering en «Holland Branding».

190

     

diverse organisatie

bijdragen minder dan  0,1 miljoen.

1.416

Ontvangsten (ad 9)

Dit betreft de ontvangsten in het kader van de Emission Trade System (ETS) veilingopbrengsten. Bij 1e suppletoire begroting 2014 is de raming met € 53 miljoen neerwaarts bijgesteld omdat in Europees verband is besloten het aantal te veilen emissierechten in de jaren 2014 – 2016 met in totaal 900 miljoen stuks te beperken en deze in 2019 en 2020 op de markt te brengen. Het Nederlands aandeel in de te veilen rechten bedraagt 3,23%. Dit betekent dat ook in Nederland het aantal te veilen rechten en de daarmee geraamde ontvangsten zullen wijzigen. Bij 2e suppletoire begroting 2014 is verantwoord dat als gevolg van een lagere veilingprijs per emissie recht de raming met een bedrag van € 20 miljoen wordt bijgesteld. Uiteindelijk is de veilingopbrengst in 2014 op € 132,4 miljoen hetgeen € 5,4 miljoen meer is dan de bijgestelde ramingen.

Artikel 20 Lucht en geluid

Algemene doelstelling

Bevorderen van een solide en gezonde leefomgeving door de luchtkwaliteit te verbeteren en door geluidhinder te voorkomen of te beperken.

Regisseren

Rol en verantwoordelijkheden

Om qua luchtkwaliteit een solide en gezonde leefomgeving te bereiken, regisseert de Minister van IenM de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese luchtkwaliteits- en geluidbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:

  • De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van grenswaarden en plafonds voor emissies van luchtverontreinigende stoffen, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen, grenswaarden en normen hebben betrekking op verbetering van de luchtkwaliteit, op bronbeleid voor geluid- en industriële emissies en op bronbeleid om schadelijke luchtemissies door de verkeersector (auto’s, lucht- en scheepvaart) tegen te gaan.

  • De ondersteuning van gemeenten en provincies bij het opstellen van algemene regels en bij de vergunningverlening ter vermindering van luchtemissies bij de industrie en bij een juiste toepassing van de geluidregelgeving.

  • De reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven door vereenvoudiging van de monitoring- en rapportagestructuur voor emissies.

  • Met de implementatie van de vernieuwde geluidregelgeving (wet SWUNG33) wordt een optimale gezondheidsbescherming van burgers en flexibiliteit voor de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen beoogd. Swung-2 zal de aanpak van geluidhinder op gemeentelijk en provinciaal niveau beter uitvoerbaar maken. Hinder door trillingen (vooral bij spoorprojecten van belang) zal door wettelijke normstelling worden tegengegaan. Aan lagere overheden worden subsidiemiddelen ter beschikking gesteld om deze regelgeving te kunnen voldoen en geluidsgevoelige locaties langs infrastructuur aan te pakken.

Stimuleren

Om de milieudoelen op het gebied van luchtkwaliteit en geluid te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:

  • Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en SWUNG (geluid) tot succesvolle uitvoering te brengen.

  • Schonere en stillere voertuigen. Dit gebeurt door samen met de verkeerssector een strategie te ontwikkelen, een internationale normering van voertuigen tot stand te brengen, een stabiel beleid gericht op de klimaatdoelen van 2050 te voeren, de voorlopers in de sector te subsidiëren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.

  • Mede-overheden tot uitvoering van maatregelpakketten in het NSL om daarmee de Europese normen voor luchtkwaliteit (fijn stof in 2011 en NO2in 2015) te halen. Dit is belangrijk voor de gezondheid van burgers en hiermee schept de Minister tevens ruimte voor nieuwe infrastructuur, woningbouw en bedrijvigheid. De Minister werkt aan een follow-up van het NSL om voorbereid te zijn op de implicaties van nieuwe Europese normen voor luchtkwaliteit in 2020.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Kengetallen en indicatoren

De vijfde monitoringrapportage NSL is op 16 december 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2014/15, 30 175, nr. 203).

In de aanbiedingsbrief is aangegeven dat er nu nog twee NSL-monitoringsrapportages zullen volgen, in 2015 en 2016.

Tegengaan geluidhinder (kengetallen sanering verkeerslawaai)
 

t.g.v. Rijksinfrastructuur

 

t.g.v. andere infrastructuur

 

Totaal

aantal woningen

Rijkswegen (incl. betreffend

deel A-lijst)

Spoorwegen

A-lijst

Overig

 

Totaal

109.800

70.650

77.355

335.800

593.605

Uitgevoerd 1980–1990 (schatting)

40.000

7.450

40.000

87.450

Uitgevoerd 1990 t/m 31-12-2011

58.302

16.238

48.650

36.721

159.941

Uitgevoerd 2012

0

549

3.031

1.125

4.705

Uitgevoerd 2013

0

831

3.000

2.784

6.615

           

Uitgevoerd 2014

56

704

3.000

397

4.157

Restant 31-12-2014

11.442

44.878

19.674

254.743

330.737

Gepland restant per 31-12-2014

11.270

44.685

19.705

255.697

331.357

Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai, 9 februari 2015

Toelichting

  • De hier gepresenteerde cijfers voor Rijksinfrastructuur hebben betrekking op de sanering die nog door BSV onder de Wet geluidhinder wordt afgehandeld. Deze sanering kent een ander normenkader dan de sanering zoals die nu door RWS en ProRail wordt uitgevoerd onder de (meer recente) Wet milieubeheer. Hierdoor wijken de hier gepresenteerde aantallen af van de aantallen bij beleidsartikel 14, die zijn gebaseerd op sanering onder de Wet milieubeheer.

  • De gerealiseerde en geplande uitvoering van de A-lijst betreft een aanname op basis van de beschikbare budgetten en gemiddelde kosten per woning. Voortgangsgegevens zijn niet centraal beschikbaar.

  • De realisatie van de A-lijst per ultimo 2014 komt goed overeen met het geplande restant. Het verschil is ontstaan doordat de voorbereiding of uitvoering van projecten soms afwijkt van de planning.

Emissies luchtverontreinigende stoffen 1990, 2000, 2005 en 2010, doelstellingen en prognoses 2020 en 2030 in kton/jr. (kengetal)
 

1990

2000

2005

2010

2010

2010

2012

20141

2015

2020

2020

2030

         

Goten-burg Protocol

National Emission Ceiling (NEC)-Richtlijn

Realisatie

Raming

Raming

Raming

Reductie percentage voor Nederland t.o.v. 2005 (als plafond in kton)

Raming

SO2

192

73

64

34

50

50

34

36

37

33

28% (46)

34

NOx

575

395

337

272

266

260

248

236

230

189

45% (185)

175

NH3

355

162

143

127

128

128

120

115

116

109

13% (1.244)

107

NMVOS2

482

238

172

150

191

185

144

148

152

164

8% (158)

187

PM2.5

46

24

19

15

   

14

14

12

11

37% (12)

11

X Noot
1

Inschatting op basis van verwachte ontwikkelingen in de emissies tussen 2011 en 2020.

X Noot
2

NMVOS – Vluchtige organische stoffen, exclusief methaan

Toelichting

In de bijgaande tabellen zijn voor de emissies naar lucht de gerealiseerde emissies weergegeven, evenals de huidige verwachtingen voor 2020 en 2030. De emissies zijn weergegeven voor Nederland in totaal en specifiek voor de sector verkeer en vervoer. Voor de begroting 2014 kon de realisatie worden weergegeven tot en met 2011. In deze verantwoording is de realisatie tot en met 2012 meegenomen (Emissions of transboundary air pollutants in the Netherlands 1990–2012: Informative Inventory Report 2014, Jimmink et al, 2014, RIVM report 680355015). Op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat de realisatie in lijn van de verwachte daling in de emissies ligt. Aan de bestaande doelstellingen voor 2020 kan naar verwachting dan ook worden voldaan.

Emissies luchtverontreinigende stoffen en broeikasgas door verkeer en vervoer1 in kton/jr (kengetal)
 

1990

2000

2005

2010

2011

2012

20142

2020

2030

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Raming

Raming

Raming

NOx

336

240

198

164

159

149

139

97

79

SO2

18

9

6

1,2

0,4

0,4

0,4

0,3

0,3

PM2,5

22

15

10

7

7

8

5

3

3

NH3

1

2,6

2,6

2,5

2,6

2,5

2,5

2,5

2,4

NMVOS3

198

85

45

32

31

33

29

28

26

CO2 (Mton)

30

37

39

38

38

37

374

355

345

Bron: De geraamde emissies komen uit de Referentieraming energie en emissies: actualisatie 2012. Energie en emissies in de jaren 2012, 2020 en 2030 (pagina 66–67, tabel B4.6). De Ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid.

X Noot
1

Betreft mobiele bronnen totaal, dus transportmiddelen en mobiele werktuigen, exclusief zeevaart.

X Noot
2

Inschatting op basis van verwachte ontwikkelingen in de emissies tussen 2011 en 2020.

X Noot
3

NMVOS – Vluchtige organische stoffen, exclusief methaan

X Noot
4

Raming van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen 2011–2015, PBL, Den Haag 2011 in samenwerking met ECN

X Noot
5

Referentieraming energieën emissies: actualisatie 2012, PBL, Den Haag 2012 in samenwerking met ECN

Toelichting

Op basis van nieuwe inzichten aangaande de emissiefactoren voor de verkeersemissies en het gebruik van een nieuw model voor de berekening van de stikstofstromen in de landbouwketen zijn de emissies voor historische jaren herberekend voor verkeer (NOx, PM2.5 en NMVOS) en ammoniak (Emissions of transboundary air pollutants in the Netherlands 1990–2012: Informative Inventory Report 2014, Jimmink et al, 2014, RIVM report 680355015).

De getallen worden jaarlijks aan de hand van nieuwe inzichten voor emissieregistratie door het Planbureau voor de Leefomgeving in samenwerking met het RIVM, TNO e.d. bepaald, waarna doorrekening plaatsvindt voor de hele reeks. Dit laatste betekent dat daarmee ook realisaties uit voorgaande jaren eventueel worden bijgesteld.

Ontwikkeling CO2-emissie nieuwe personenauto’s in gr. CO2 per kilometer (kengetal)
 

2005

2009

2010

2011

2012

2013

2015

2021

EU

162,6

145.7

140.3

135,7

132,2

127

130

95

Nederland

169.9

146.9

135.8

126.2

118,6

109,1

Bron: European Environment Agency; pagina 9, tabel 3.1. en pagina 22 tabel A3 van publicatie Monitoring CO2-emissions from new passenger cars in the EU: summary of data for 2013, EEA 30 april 2014.

Toelichting

  • Nadat vrijwillige afspraken over CO2-reductie met de Europese autofabrikanten niet tot gewenste resultaten hebben geleid, heeft de Europese Commissie in december 2007 een voorstel gedaan voor verplichte reductiedoelstellingen. Dat voorstel is in 2009 aangenomen en bevatte een verplichte norm van gemiddeld 130 g CO2/km in 2015. Daarnaast is in november 2013 overeenstemming bereikt dat een verplichte norm van gemiddeld 95 g CO2/km in 2021 zal gelden. Deze norm zal er straks toe leiden dat de gemiddelde automobilist op jaarbasis zo’n € 340 aan brandstofkosten bespaart.

  • Alleen voor 2015 en 2020 zijn er EU-normen (voor fabrikanten). De CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen in Nederland wordt jaarlijks gemonitord.

  • Fiscaal beleid, met name bijstellingstarieven voor leaseauto’s, heeft ervoor gezorgd dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte voertuigen in Nederland sterk is gedaald, veel sterker dan in de rest van Europa. Daarmee onderstreept Nederland het belang van de reductie van broeikasgassen in het verkeer.

Beleidsconclusie

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Onderstaand worden een aantal mijlpalen uit 2014 toegelicht.

Op 18 december 2013 heeft het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een Richtlijn betreffende de reductie van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigde stoffen gepubliceerd. De Tweede Kamer is op 7 februari 2014 middels BNC (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) fiches (Kamerstukken II, 2013/14, 22 112, nr. 1790) over de nieuwe Commissievoorstellen geïnformeerd. De inzet van het Kabinet is dat door de herziening van de Richtlijn Nationale Emissieplafonds (NEC-richtlijn, 81/2001/EC) en de nieuwe richtlijn voor middelgrote stookinstallaties deze negatieve effecten worden tegen gegaan. Het Kabinet is in beginsel positief over de uitgangspunten van het voorstel tot wijziging van de NEC-richtlijn en het voorstel voor het beperken van de emissies voor middelgrote stookinstallaties. Voor wat betreft het voorstel tot wijziging van de NEC-richtlijn voert Nederland een kosten-batenanalyse uit. Zodra de resultaten hiervan beschikbaar zijn, kan Nederland een positie innemen ten aanzien van het voorgestelde ambitieniveau.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is vastgesteld op 1 augustus 2009 met een looptijd van vijf jaar, dus tot 1 augustus 2014. In 2013 is de kamer geïnformeerd over het voornemen tot verlengen van het NSL tot 31 december 2016. Het besluit tot verlenging is gepubliceerd in de Staatscourant van 4 juni 2014, nr. 15920.

Op 11 juni 2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de afronding van het onderzoek dat het Rijksinstituut voor Volkgezondheid en Milieu (RIVM) doet naar de gezondheidseffecten van geluid en trillen langs het spoor. Er wordt bekeken of dit kan worden gecombineerd met de uitkomsten van het nog lopende onderzoek naar mogelijkheden voor en consequenties van eventuele normering voor trillingen. Bij brief van 25 september 2014 (Kamerstukken II, 2014/15, 29 984, nr. 531) is gemeld dat de Kamer begin volgend jaar hierover wordt geïnformeerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

20

Lucht en Geluid

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

84.084

36.076

32.060

4.016

1)   

Uitgaven

 

90.946

47.294

49.383

– 2.089

 

20.01

Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder

 

90.946

47.294

49.383

– 2.089

 

20.01.01

Opdrachten

 

7.054

6.195

5.269

926

 

20.01.02

Subsidies

 

16.819

11.661

20.150

– 8.489

2)

20.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

2.205

1.028

1.292

– 264

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

2.205

1.028

1.292

– 264

 

20.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

63.732

27.517

21.531

5.986

 
 

– NSL

 

42.000

0

1.288

– 1.288

3)

 

– Wegverkeerlawaai

 

20.080

27.385

19.764

7.621

4)

 

– Overige bijdrage medeoverheden

 

1.652

132

479

– 347

5)

20.01.07

Bekostiging

 

1.136

893

1.141

– 248

 
 

Ontvangsten

 

337

427

0

427

6)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De hogere realisatie van het verplichtingenbudget heeft met name te maken met de verhoging van het budget voor zowel de uitvoering van opdrachten in het kader van luchtkwaliteit als het tegengaan van geluidhinder. Hiervoor zijn de verplichtingenbudgetten in de jaren 2015 en 2016 verlaagd.

20.01 Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder
20.01.01 Opdrachten

In 2014 zijn opdrachten verstrekt en betalingen op lopende opdrachten gedaan in het kader van zowel beleidsonderbouwend onderzoek als uitvoeringswerkzaamheden op onderstaande beleidsterreinen:

  • Verkeersemissies (onder andere de steekproefcontrolepropgramma’s door TNO)

  • Geluidshinder (onder andere de opdracht aan BSV (Bureau Sanering Verkeerslawaai) voor de uitvoering van het subsidieprogramma Sanering Wegverkeerslawaai en opdrachten SWUNG-2).

  • Luchtkwaliteit (onder andere opdrachten samenhangend met (de aanpassing van) de monitoringstools luchtkwaliteit).

20.01.02 Subsidies (ad 2)

De lagere uitgaven hebben met name betrekking op de verlaging van het kasbudget in verband met de compensatie voor de beleidsintensiveringen van Klimaat en Duurzaamheid en de compensatie voor de ophoging van het subsidieplafond Tijdelijke overgangsregeling ISV Geluid (Stcrt. 2014, 17566).

De uitgaven betreffen de subsidies die in 2014 zijn uitgekeerd voor voertuigen voorzien van schone motoren die voldoen aan de nieuw in te voeren Europese normen. Het gaat hierbij om de uitvoering van de subsidieregelingen voor taxi’s en bestelauto’s (Euro-6) en voor vrachtauto’s en bussen (Euro-VI).

20.01.03 Bijdrage aan agentschappen

Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving voert in opdracht van het ministerie IenM werkzaamheden uit voor de onderdelen Luchtkwaliteit/Monitoring NSL en Geluid van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving), alsmede voor het programma Stiller op weg en het Expertisecentrum Milieuzones uit.

20.01.04 Bijdrage aan medeoverheden (ad 3, 4 en 5)

NSL

In 2014 zijn geen betalingen in het kader van de NSL gedaan.

Wegverkeerslawaai

In 2014 zijn bijdragen aan provincies en gemeenten verstrekt voor de kosten van geluidwerende maatregelen tegen wegverkeerslawaai aan woningen. Het gaat hierbij om de uitvoering van Subsidieregeling sanering verkeerslawaai en de Tijdelijke overgangsregeling Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) geluid.

Het verschil tussen de begroting en realisatie komt doordat het aantal aanvragen en uitgekeerde bedragen hoger was dan oorspronkelijk geraamd. Hiertoe is bij 2e suppletoire begroting en bij Slotwet vanuit andere beleidsartikelen binnen dit artikel budget beschikbaar gekomen.

Overige bijdrage

In het kader van eerder toezegde bijdragen voor Geluidskaarten (tweede tranche) zijn de laatste betalingen voor de afwikkeling en begeleiding van deze bijdragen verricht. Deze waren lager dan geraamd.

20.01.07 Bekostiging

In 2014 zijn in het kader van de bekostiging van het jaarlijkse programma van milieu gerelateerd onderzoek, bijdragen verstrekt aan het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN).

Ontvangsten (ad 6)

Het betreffen, van andere overheden, terugontvangen bedragen in het kader van de subsidieregeling Wegverkeerslawaai. Deze ontvangsten waren in de begroting 2014 niet geraamd.

Artikel 21 Duurzaamheid

Algemene doelstelling

Bevorderen van de transitie naar een duurzame economie door het stimuleren van een verstandig gebruik van grondstoffen en versterking van de veerkracht van het natuurlijk kapitaal.

Regisseren

Rol en verantwoordelijkheden

Duurzaamheid moet expliciet onderdeel uit gaan maken van afwegingen en besluiten van organisaties en individuen in Nederland. Om dit te bereiken worden belemmeringen weggenomen, instrumenten ontwikkeld en samenwerkingsverbanden georganiseerd met de benodigde maatschappelijke partners. De Minister is hierbij verantwoordelijk voor:

  • Een transitie naar een circulaire economie, onder andere door uitvoering van het programma «Van Afval naar Grondstof»;

  • In samenwerking met EZ stellen van grenzen aan de uitputting en aantasting van natuurlijke hulpbronnen. Dit gebeurt via generieke en brongerichte maatregelen ter versterking van de veerkracht van het natuurlijk kapitaal;

  • Het ontwikkelen van instrumenten om de waarde van biodiversiteit en natuurlijk kapitaal tot uitdrukking te brengen in het economisch verkeer;

  • Het borgen van verduurzaming via wetgeving op nationaal en op internationaal niveau, bijvoorbeeld om ongewenste emissies van stoffen te kunnen voorkomen;

  • Het met behulp van de minimumstandaarden in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) verder realiseren van hoogwaardige afvalverwerking;

  • Het coördineren van beleid in Europees en in mondiaal verband om het internationale level playing field voor duurzaamheid te versterken;

  • Het beter benutten van duurzame functiecombinaties (infra, groen, et cetera) bij het opdrachtgeverschap voor aanleg en beheer van eigen gebieden. Ecosysteemdiensten (zoals watervasthoudend en zelfreinigend vermogen van de bodem, waterzuivering en natuurlijke plaagregulatie) vormen hiervoor een goede basis.

Stimuleren

Zowel producenten als consumenten moeten concrete stappen kunnen zetten naar een meer circulaire economie. Om dit te bereiken steunt IenM duurzame initiatieven in de samenleving. Daarom stimuleert de Minister in samenwerking met andere departementen verduurzaming door:

  • Het stimuleren van ketenpartijen om duurzaamheidscriteria te hanteren. Door het bieden van meer transparantie en vergelijkingsmogelijkheden kan duurzaamheid een integraal onderdeel uitmaken van ieders afwegingen en besluiten;

  • Samenwerking met andere organisaties die begrippen als «duurzaam consumeren» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» concreet en hanteerbaar maken voor (kleine) bedrijven en burgers;

  • De verduurzaming van productketens waarbij bedrijven worden gestimuleerd om efficiënter om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meer waarde uit afval te halen. Hiertoe worden partijen gefaciliteerd via bijvoorbeeld Green Deals en ketenprojecten;

  • Het stimuleren van duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem door concrete projecten op het gebied van groene functiecombinaties mogelijk te maken. Hiervoor wordt kennis en informatie over het duurzaam gebruik ter beschikking gesteld door ondermeer het ontwikkelen van de «Digitale Atlas van het Natuurlijk Kapitaal», worden beslissingsondersteunende instrumenten aangeboden aan bedrijven en overheden en worden voorbeeldprojecten ondersteund.

  • Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

Kengetallen en indicatoren

Duurzame ontwikkeling kan op meerdere manieren inzichtelijk worden gemaakt. Wat betreft duurzaamheid in de Nederlandse samenleving zijn kengetallen te vinden in de Monitor Duurzaam Nederland (MDN) 2011 van het CPB, PBL, SCP en CBS, en in de CBS rapportage Green growth in the Netherlands 2011. In 2014 zijn aan de MDN ook indicatoren toegevoegd die meer gericht zijn op groene groei. Onderstaande grafiek laat kengetallen zien met betrekking tot de hoogwaardigheid van afvalverwerking.

Bron:LAP en RWS Leefomgeving.

Toelichting bij de grafiek:

In maart 2010 is het gewijzigde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) 2009–2021 van kracht geworden. In dat plan zijn kwantitatieve en kwalitatieve doelen geformuleerd. De figuur laat verschillende prognoses uit het verleden zien van het afvalaanbod. Ook is het werkelijk afvalaanbod weergegeven. Het verschil tussen de drie afvalaanbodlijnen en de lijn «Werkelijke afvalhoeveelheid» geeft aan hoeveel preventie is bereikt. Verder is in de grafiek te zien hoeveel afval nuttig is toegepast (recycling + inzet van afval als brandstof), is verbrand als vorm van verwijdering en is gestort. Er zijn in het LAP, en dus bij dit kengetal, alleen (tussen)doelen voor de jaren 2015 en 2021 geformuleerd. Dat komt met name vanwege de verschillende looptijden tussen het treffen van maatregelen en het effect daarvan.

Beleidsconclusie

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Onderstaand worden een aantal mijlpalen uit 2014 toegelicht.

In 2014 is via het programma «Van Afval Naar Grondstof» invulling gegeven aan de Groene Groei strategie van het kabinet. Over de concrete uitwerking van de operationele doelstellingen van dit programma is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, 2013/2014, 33 043, nr. 28).

De wijziging van het Landelijk Afvalbeheer Plan (LAP), dat tot doel heeft verder te sturen op hoogwaardigheid van afvalverwerking, is in 2014 in de inspraak gebracht. De inspraak is ook in 2014 verwerkt en het gewijzigde LAP is in december 2014 vastgesteld. De indicator die gebruikt is, is gebaseerd op kengetallen voor de hoogwaardigheid van afvalverwerking. De ontwikkeling van deze kengetallen is in lijn met de weergegeven doelstellingen. Zo is de hoeveelheid afval die nuttig is toegepast verder toegenomen. Hiermee komt de doelstelling van 2015 weer iets dichterbij.

In 2014 is conform toezegging aan de Tweede Kamer de beleidsdoorlichting van artikel 21, duurzaamheid, van de begroting van IenM opgeleverd. De uitkomsten en beleidsreactie zijn op 19 december 2014 (Kamerstukken II, 2014/2015, 32 861, nr. 6) aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarnaast is er een aanvullende externe rapportage aan de Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2014/2015 32 861, nr. 7). De doeltreffendheid is volgens de onderzoekers redelijk tot goed. Op veel terreinen zijn doelen (grotendeels) bereikt en heeft het beleid daar in belangrijke mate aan bijgedragen. Ook zijn er onderdelen waar het beleid effect heeft ondanks het feit dat er nog geen sprake is van volledige doelbereiking. Dit geldt met name voor het beleid voor afval, duurzaam inkopen en de maatregelen in het kader van de Nitraatrichtlijn. Op het terrein van ecosystemen en biodiversiteit is het beleid volgens de onderzoekers echter niet doeltreffend. Voor de overige, meer recente onderdelen zijn doelbereiking en doeltreffendheid nog niet te bepalen. Wat betreft de doelmatigheid wordt geconstateerd dat uit de begroting niet duidelijk valt op te maken hoe de hoogte van de begrote uitgaven is bepaald. Daardoor ontbreekt een helder startpunt voor het bepalen van de doelmatigheid en wordt geconcludeerd dat op basis van de doorlichting en de beschikbare beleidsevaluaties geen eenduidige uitspraken kunnen worden gedaan over de doelmatigheid

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

21

Duurzaamheid

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

8.880

18.650

12.707

5.943

1)   

Uitgaven

 

11.596

18.420

13.530

4.890

 

21.01

Afval en duurzaamheidagenda

 

6 045

       

21.01.01

Opdrachten

 

1.762

       
 

– Uitvoering AgNL

 

0

       
 

– Overige opdrachten

 

1.762

       

21.01.02

Subsidies

 

1.393

       
 

– Afvalfonds

 

1.393

       
 

– Overige subsidies

 

0

       

21.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

2.890

       
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

2.890

       

21.02

Preventie en milieugebruiksruimte

2.839

       

21.02.01

Opdrachten

 

2.469

       

21.02.03

Bijdrage aan agentschappen

 

370

       
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

370

       

21.03

Ecosystemen en landbouw

 

2 712

       

21.03.01

Opdrachten

 

1.274

       

21.03.02

Subsidies

 

934

       

21.03.03

Bijdrage aan agentschappen

 

504

       
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

504

       

21.03.04

Bijdrage aan medeoverheden

 

0

       

21.04

Duurzaamheidsinstrumentarium

 

0

753

1.365

– 612

 

21.04.01

Opdrachten

   

559

1.171

– 612

2)

21.04.03

Bijdrage aan agentschappen

 

0

194

194

0

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

   

194

194

0

 

21.05

Duurzame Productketens

 

0

12.522

8.598

3.924

 

21.05.01

Opdrachten

   

5.818

5.478

340

 

21.05.02

Subsidies

   

1.660

520

1.140

3)

21.05.03

Bijdrage aan agentschappen

 

0

5.044

2.600

2.444

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

   

5.044

2.600

2.444

4)

21.06

Natuurlijk kapitaal

 

0

5.145

3.567

1.578

 

21.06.01

Opdrachten

   

3.217

2.339

878

 

21.06.02

Subsidies

   

631

359

272

 

21.06.03

Bijdrage aan agentschappen

 

0

1.297

869

428

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

   

1.297

869

428

 

21.06.04

Bijdrage aan medeoverheden

   

0

0

0

 

Ontvangsten

125

72

0

72

5)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De verhoging van het verplichtingenbudget komt door opdrachten inzake Van Afval Naar Grondstof (VANG) en de ontwikkeling van Digitale Atlas Natuurlijk Kapitaal (DANK).

Met deze mutaties is het verplichtingenbudget per saldo uitgekomen op € 18,6 miljoen, een verhoging van het verplichtingenbudget van € 5,9 miljoen.

21.04 Duurzaamheidsinstrumentarium
21.04.01 Opdrachten (ad 2)

Het verschil wordt met name verklaard door een overboeking naar artikelonderdeel 19.02 ten behoeve van de uitvoering van het milieu-innovatieprogramma door Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO).

Daarnaast zijn er opdrachten verstrekt voor de voorlichtingscampagne Duurzaam Inkopen, de stimulering in het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) en de ontwikkeling en implementatie van duurzaamheidinstrumentaria (zoals groene business cases, afwegingskaders op het gebied van verduurzaming en financiële instrumenten).

21.04.03 Bijdragen aan agentschappen

Aan Rijkswaterstaat, unit Leefomgeving zijn voor 2014 middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van het afvalbeleid en voor de duurzaamheidgerelateerde taken van INFOMIL (centraal punt voor de bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving).

21.05 Duurzame productketens
21.05.01 Opdrachten

In 2013 is besloten de verbetering van het afvalbeheer in Caribisch Nederland op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) te ondersteunen (Kamerstukken II, 2013/2014, 30 872, nr. 149). De eilanden hebben, conform afspraak, een Afvalbeheer- en uitvoeringsplan ingediend, waarmee is ingestemd. Voor de uitvoering is in totaal een bedrag van € 4,0 miljoen toegezegd, waarvan in 2014 een bedrag van € 3,7 miljoen is betaald.

Daarnaast zijn opdrachten verstrekt voor projecten ter verduurzaming van ketens in het kader van de circulaire economie en de uitvoering van wettelijke taken op het gebied van de afvalverwijdering (onder andere registratie van Vervoerders, Inzamelaars, Handelaars en Bemiddelaars van afvalstoffen, VIHB).

21.05.02 Subsidies (ad 3)

Het verschil wordt voornamelijk verklaard doordat er ten behoeve van beleidsintensivering op Duurzaamheid vanuit de artikelen 20 en 22 extra budget beschikbaar is gesteld. Deze herprioritering was met name in het kader van Van Afval Naar Grondstof (VANG).

Ten behoeve van het Uitvoeringsprogramma Huishoudelijk Afval in het kader van VANG is een subsidie verstrekt aan Nederlandse Vereniging van Reinigingsdirecteuren (NVRD). Verder zijn er subsidies verstrekt aan Stichting Milieu Centraal en Stichting Milieukeur.

21.05.03 Bijdragen aan agentschappen (ad 4)

Aan Rijkswaterstaat, unit Leefomgeving zijn in 2014 middelen ter beschikking gesteld voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het beleid op het gebied van afval, grondstoffen en productketens.

Het verschil tussen Begroting 2014 en de realisatie wordt met name verklaard door een grotere capaciteitinzet van RWS dan geraamd ten behoeve van de uitvoering van het programma «Van Afval Naar Grondstof». De benodigde middelen zijn bij 2e suppletoire begroting vanuit de artikelen 20 en 22 naar dit artikelonderdeel overgeheveld.

21.06 Natuurlijk kapitaal
21.06.01 Opdrachten

In 2014 is € 1,4 miljoen aan middelen toegekend ten behoeve van de ontwikkeling en onderhoud op het gebied van milieu aan Normalisatie en Normen (NEN). De hiervoor benodigde middelen zijn voor een deel vanuit andere beleidsartikelen naar dit artikel overgeheveld.

Daarnaast zijn opdrachten op het gebied van landbouw verstrekt, onder andere voor de werkzaamheden van het College ter Beoordeling van Gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en het beoordelinginstrument voor endotoxine-emissies. Deze opdrachten vallen onder de verantwoording van het Ministerie van Economische zaken, daarom zijn er middelen bij Najaarsnota hier naar overgeheveld (in totaal € 0,9 miljoen).

Ook zijn er in 2014 uitgaven gedaan voor opdrachten voor de ontwikkeling van criteria voor Duurzaamheid. Dit betreft criteria voor onder andere biomassa en de waardering van ecosystemen.

21.06.02 Subsidies

De middelen zijn ingezet voor de afwikkeling van een aantal subsidieregelingen uit voorgaande jaren (onder andere de SMOM-regeling) en voor de subsidiëring van het milieuonderzoeksprogramma van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN).

21.06.03 Bijdragen aan agentschappen

Aan Rijkswaterstaat, unit Leefomgeving zijn in 2014 middelen ter beschikking gesteld voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het beleid op het gebied van Natuurlijk Kapitaal. Het verschil betreft de aanvulling die bij Miljoenennota 2015 is verantwoord. De aanvulling is binnen het artikel gecompenseerd.

Ontvangsten (ad 5)

De ontvangsten betreffen eindafrekeningen in het kader van de SMOM-regeling (Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties Milieu). Deze ontvangsten waren in de begroting 2014 niet geraamd.

Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s

Algemene doelstelling

Mens en milieu beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte milieu- en gezondheidsrisico’s.

Regisseren

Rol en verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de integrale kaderstelling rond activiteiten die risico’s kunnen veroorzaken voor het milieu en de gezondheid van de mens. Deze regisserende rol komt naar voren in:

  • De normstelling en regels waaraan bedrijven en overheden zich bij de uitoefening van hun activiteiten moeten houden. Dit beschermingsniveau wordt bij voorkeur op Europees of internationaal niveau vastgelegd en zonder «nationale kop» geïmplementeerd, waardoor een level playing field bereikt wordt. De veiligheid van mens en milieu bij handelingen met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s), bij de ontwikkeling en implementatie van regelgeving op het gebied van chemische stoffen (REACH), bij risicovolle bedrijven en bij het transport van gevaarlijke stoffen (water, rail en weg) zijn voorbeelden waarbij dit in de vorm van wet- en regelgeving gebeurt. Voor deze dossiers geldt dat Nederland een actieve bijdrage levert aan de Europese processen die leiden tot verdere verbetering van deze Europese regels.

  • Waar Europese regels (deels) ontbreken of lidstaatspecifieke implementatie vereisen, of waar specifieke omstandigheden in Nederland het stellen van regels voor de veiligheid van de omgeving noodzakelijk maakt, wordt in dialoog met stakeholders gezocht naar een optimum tussen de te bereiken doelen (en dus baten in termen van milieu en gezondheidswinst) en de lasten die deze regels veroorzaken. Dit is onder meer aan de orde bij de regelgeving rond buisleidingen en het wetsvoorstel «Basisnet» waarmee een balans wordt gezocht tussen de belangen van vervoer, ruimte en veiligheid.

  • De reductie van administratieve lasten voor bedrijven door de vereenvoudiging van de bestaande wet- en regelgeving. Het Activiteitenbesluit is hiervan het belangrijkste voorbeeld. Dit besluit is er onder meer op gericht de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Reductie van de regeldruk wordt ook nagestreefd door een betere kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze taken worden voortaan door de 29 Regionale Uitvoeringdiensten (RUD’s) uitgevoerd.

  • Het verlenen van vergunningen met als doel bescherming van mens en milieu voor activiteiten met GGO’s. Het verlenen van vergunningen voor defensie-inrichtingen waarvoor een strikt geheimhoudingsregime geldt. Hetzelfde geldt voor een beperkt aantal bedrijven (vooralsnog twee) met een verhoogd risico voor de externe veiligheid op de eilanden van Caribisch Nederland.

Stimuleren

Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die risico’s voor mens en milieu veroorzaken om deze risico’s te identificeren en te voorkomen of te beperken. Dit geldt ook voor overheden die – bijvoorbeeld in de ruimtelijke ordening – keuzen maken die invloed hebben op veiligheid en risico’s. De Minister stimuleert:

  • Het in beeld (doen) brengen van bestaande of nieuwe risicosituaties en het vermijden of beperken hiervan. Dit geschiedt door inventarisaties van deze risico’s en het stimuleren van de aanpak daarvan, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij asbest in scholen en met betrekking tot de kwaliteit van het binnenklimaat in woningen, door het in beeld brengen van de risico’s van nieuwe technologieën zoals het gebruik van nanomaterialen, het volgen van nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van hormoonverstoring en gecombineerde blootstelling aan stoffen en door het ontwikkelen van beleid ten aanzien van onzekere risico’s zoals bij elektromagnetische velden. De eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en andere overheden is daarbij een belangrijk anker, onder andere door openheid te geven ten aanzien van feitelijke risico’s. Het ontwikkelen van de Risicokaart (in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie) en de Atlas Leefomgeving zijn hiervan voorbeelden. Op basis van deze informatie kunnen burgers nagaan hoe het is gesteld met de kwaliteit van hun directe leefomgeving. Het landelijk asbestvolgsysteem moet in 2014 alle ketenpartijen van de nodige informatie voorzien en door die ketenpartijen worden gefinancierd.

  • Het nemen van maatregelen ter bescherming van mens en maatschappij tegen moedwillige verstoring van onderdelen van de vitale infrastructuur door te bevorderen dat de risico’s op moedwillige verstoring (bijvoorbeeld terroristische aanslagen) worden geïdentificeerd en waar mogelijk beperkt. Het betreft hier onder andere chemische bedrijven en buisleidingen.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Kengetallen en indicatoren

Veiligheid en veiligheidsbeleving zijn niet eenvoudig objectief te meten. Het streven is gericht op het voorkomen van onveiligheid: vermeden onveilige situaties laten zich niet tellen. Bovendien geeft het Rijk hier veelal instrumenten aan anderen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen zodat de daadwerkelijke implementatie lokaal plaatsvindt.

Op dit terrein zijn de volgende kwantitatieve kengetallen gehanteerd:

Europese stoffenregelgeving

In het kader van de Europese stoffenregelgeving (REACH) worden stoffen beoordeeld en waar nodig van maatregelen voorzien (autorisatie, restrictie). Nederland levert een bijdrage aan dat proces, waarbij de Nederlandse inzet bepaald wordt door de ontwikkelde beleidsprioriteringscriteria en de mate waarin de betreffende stof voor Nederland zorgen oplevert, of hier geproduceerd of gebruikt wordt. Onderstaande tabel geeft aan wat de Nederlandse inbreng in 2014 is geweest bij deze producten van het Europese systeem, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen door Nederland ingebrachte dossiers en dossiers door andere lidstaten ingebracht die Nederland actief becommentarieert.

Kengetallen REACH 2014
   

2014

   

NL

Hele EU

1

Beoordelingen ontwerpbesluiten ECHA t.a.v. registratiedossiers en testvoorstellen van Europese bedrijven

150

393

2

Door Nederland uitgevoerde en becommentarieerde stofevaluaties1

14

(3)

50

3

Door Nederland ingediende en becommentarieerde RMO-analyses en informatieverzoeken2

17

(5)

 

4

Door Nederland ingebrachte en becommentarieerde Annex XV dossiers t.a.v. zeer ernstige zorgstoffen en behandelde autorisatieverzoeken3

14

(0, 3)

14

5

Door Nederland ingebrachte en becommentarieerde restrictiedossiers4

4

6

6

Door Nederlandse ingebrachte en becommentarieerde voorstellen voor geharmoniseerde classificatie & labelling5

51

(2)

40

7

Behandelde vragen door de REACH helpdesk

396

 
X Noot
1

in 2012 is het stofevaluatieproces van start gegaan (het getal tussen haakjes geeft aan hoeveel stofevaluaties door NL zijn uitgevoerd). In 2014 zijn 2 stofevaluaties op het conto van IenM uitgevoerd. In 2014 zijn alle 12 door ECHA voorgelegde ontwerpbesluiten m.b.t. stofevaluaties van andere lidstaten bekeken en indien nodig becommentarieerd en zijn twee NL transitiedossiers van de vorige wetgeving voor nieuwe stoffen (67/548/EEG) aanvullend beoordeeld op aangeven van ECHA. In deze rij is niet verwerkt het screeningswerk om tot de selectie te komen voor de kandidaten voor stofevaluaties in de komende jaren. De screening was in 2014 zeer uitvoerig.

X Noot
2

op 13 RMO-analyses van andere lidstaten is commentaar geleverd, daarnaast zijn er 4 informatieverzoeken beantwoord. Het aantal door NL ingediende RMO-analyses staat tussen haakjes.

X Noot
3

NL heeft naast de zelf ingediende SVHC dossiers op alle door andere lidstaten en ECHA ingediende SVHC dossiers input geleverd. De getallen tussen haakjes geven het aantal NL dossiers weer en het getal achter de komma het aantal autorisatieverzoeken waar input op geleverd is (als rapporteur of op ontwerp opinie) (nieuwe taak sinds 2013).

X Noot
4

het aantal dossiers waarop input is gegeven, met het door NL ingediende restrictiedossier tussen haakjes.

X Noot
5

in de tabel is het totale aantal door NL ingediende dan wel becommentarieerde CLH stoffen opgenomen. Onder becommentariëring vallen zowel de reacties op publieke consultatie (2014: 13), reacties op ontwerp opinies (2014: 23) van het RAC als rapporteurschappen (2014: 15) van de Nederlandse RAC-leden. Reacties op publieke consultatie en ontwerp opinie kunnen volgtijdelijk voor hetzelfde dossier ingediend worden (vandaar dat deze aantallen die van EU overstijgen). Tussen haakjes is het aantal door NL ingediende dossiers weergegeven.

Aantal (opgeloste) kwetsbare objecten binnen veiligheidszones

Voor het oplossen van knelpunten veroorzaakt door het Basisnet is een milde saneringsregeling gestart34. Het aantal knelpunten is in 2014 gereduceerd van 4235 naar 34 woningen omdat door extra veiligheidsmaatregelen aan de infrastructuur (snelheidsverlaging bij omrijdroute tunnel «de Noord») 8 woningen niet meer binnen de risicozone vallen. Verder is voor 7 woningen een procedure gestart om deze knelpunten op te lossen (woningen zijn inmiddels in bezit van RWS waarbij de uitkomst is functiewijziging of sloop). Op 13 juni 2014 is aan de TK de jaarlijkse «Staat van de veiligheid majeure risicobedrijven 2013» gestuurd (Kamerstukken II, 2013/2014, 26 956, nr. 195).

Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO’s)

In 2014 zijn de volgende vergunningaanvragen en wijzigingen van verguningen ontvangen:

– Ingeperkt gebruik

728

– Introductie in het milieu, landbouw

7

– Introductie in het milieu, medisch, vetrinair

13

Totaal

748

Defensie-inrichtingen

Voor 2014 worden 50 vergunningen verwacht. Er zijn minder vergunningen afgerond dat gepland. Dit heeft mede te maken met de uitspraak van de Raad van State over het schietgeluid(beleid).

In 2014 werd het volgende gerealiseerd:

Wabo-vergunningen

10

Omgevingsvergunningen beperkte milieutoets

23

Totaal

33

Beleidsconclusie

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals gemeld in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of een noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Onderstaand worden een aantal mijlpalen uit 2014 toegelicht.

De parlementaire behandeling van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Kamerstukken II, 2013/14, 30 373, nr. 50) is eind 2014 afgerond, zodat de Wet basisnet in werking kan treden. In 2014 zijn de hoofdlijnen voor de modernisering van de omgevingsveiligheid (externe veiligheid) met de Tweede Kamer gedeeld.

Op het beleidsterrein chemische stoffen zijn zowel nationaal als Europees stappen gezet. In het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling zijn aparte secties opgenomen over emissies van zeer zorgwekkende stoffen naar de lucht. Ook is een bijlage met emissienormen opgenomen. De betreffende wijziging van het Activiteitenbesluit is in 2014 in procedure gebracht en voorgehangen bij de Eerste en de Tweede Kamer.

De inhoudelijke voortgang in de EU op die gebieden waar verdere beleidsontwikkeling is vereist (zoals bij nanomaterialen, hormoonverstorende stoffen en combinatie-effecten van stoffen), is achtergebleven bij de verwachting. Om die reden is, samen met een aantal andere lidstaten, bij de Europese Commissie aangedrongen om zich te houden aan de afgesproken acties, gericht op het adresseren van nieuwe risico’s, zoals het nemen van concrete stappen voor het vaststellen van criteria voor hormoonverstorende stoffen.

Als uitvoering van één van die acties, die voortvloeide uit de tussentijdse Europese evaluatie (2013) van REACH, is in nauwe samenwerking tussen rijksoverheid en bedrijfsleven in 2014 een project uitgevoerd om te onderzoeken op welke wijze de uitvoeringslasten bij de implementatie van REACH door het MKB beperkt kunnen blijven. De tussentijdse resultaten zijn besproken met de Europese Commissie.

Nederland heeft de afgelopen jaren actief bijgedragen aan het tot stand komen van de Extended One Generation Reproductive Toxicity Study. Dit is een test die het aantal benodigde proefdieren sterk reduceert en meer informatie oplevert over mogelijke effecten op het hormoon- of neurologisch systeem. Na vaststelling heeft Nederland ingezet op goede implementatie in REACH, dat in 2014 heeft geresulteerd in juridische vastlegging.

Met betrekking tot asbest op scholen zijn, conform de eind 2013 gedane toezegging, de scholen in 2014 gewezen op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van asbest. IenM heeft hier samen met OCW en de besturenorganisaties invulling aan gegeven, onder meer door bij te dragen aan de handreiking asbest in scholen.

In 2014 is, met medewerking van met name het RIVM, gewerkt aan een opzet die ons in staat moet stellen om signalen vanuit de wetenschap en uit de maatschappij over nieuwe en onzekere risico’s gestructureerd te kunnen verwerken. Dit project kent drie deelaspecten: het verbeteren van het proces van vroegsignalering, het verbeteren van de maatschappelijke participatie daarbij en het verbeteren van het communicatieproces daarover.

Nederland heeft in internationaal verband het veilig en milieuverantwoord vervoer van gevaarlijke stoffen bevorderd door actief bij te dragen aan aanpassingen van de regels met betrekking tot onder meer het varen op LNG, de revisie van transportvoorwaarden voor bulkchemicaliën en indelingscriteria voor corrosieve stoffen.

De bredere professionalisering van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) door overheden is in 2014 bestendigd. De 29 Omgevingdiensten (waarvan 6 BRZO-Omgevingsdiensten) zijn operationeel en er is een aanvang gemaakt met de evaluatie van het VTH-stelsel. Voor wat betreft de wetgeving is er sprake van een afwijking ten opzichte van de eerder ingezette koers: het in februari 2014 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel verbetering VTH is in overleg met de VNG en het IPO aangepast. Deze aanpassingen zijn ingegeven door de uitgangspunten van de Omgevingswet (decentralisatie en vertrouwen) en de conclusie dat het in 2010 ingezette bottom-up proces om tot bovengenoemde bredere professionalisering te komen, meer tijd moet worden gegund. Het aangepaste wetsvoorstel VTH is in december 2014 aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstukken II, 2013/14, 33 872, nr. 4). Een belangrijke inhoudelijke koerswijziging is dat de kwaliteitscriteria niet langer in rijksregelgeving zulen worden vastgesteld. Individuele gemeenten en provincies worden zelf verantwoordelijk voor het opstellen van kwaliteitscriteria in de gemeentelijke en provinciale verordeningen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

22

Externe veiligheid en risico's

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

34.184

15.965

25.803

– 9.838

1)   

Uitgaven

 

29.451

18.549

28.134

– 9.585

 

22.01

Veiligheid chemische stoffen

 

12.470

6.784

11.908

– 5.124

 

22.01.01

Opdrachten

 

6.510

5.313

8.627

– 3.314

2)

22.01.02

Subsidies

 

4.882

370

2.369

– 1.999

3)

22.01.03

Bijdrage aan agentschappen

 

779

1.101

532

569

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

779

1.101

532

569

4)

22.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

 

299

0

380

– 380

5)

22.02

Veiligheid GGO's

 

1.877

509

3.216

– 2.707

 

22.02.01

Opdrachten

 

1.779

509

3.116

– 2.607

6)

22.02.05

Bijdragen aan internationale organisaties

 

98

0

100

– 100

7)

22.03

Externe veiligheid inrichtingen en transport

 

15.104

11.256

13.010

– 1.754

 

22.03.01

Opdrachten

 

4.601

4.030

7.688

– 3.658

8)

22.03.02

Subsidies

 

4.160

3.506

3.000

506

 

22.03.03

Bijdrage aan agentschappen

 

2.438

3.085

2.022

1.063

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

 

2.438

3.085

2.022

1.063

9)

22.03.04

Bijdragen aan medeoverheden

 

3.870

635

300

335

 
 

– Bijdragen asbestsanering

 

570

0

0

0

 
 

– Bijdragen programma EV

 

0

635

300

335

10)

 

– Overige bijdragen

 

3.300

0

0

0

 

22.03.05

Bijdragen aan internationale organisaties

 

35

0

0

0

 

Ontvangsten

16.919

1.543

2.369

– 826

11)

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

Het verschil in de verplichtingen wordt verklaard door diverse verlagingen van het verplichtingenbudget (in totaal € 5,4 miljoen) die bij 1e en 2e suppletoire begrotingen 2014 en de Miljoenennota 2015 zijn verantwoord. Het betreffen onder andere verlagingen ten behoeve het herstellen van het evenwicht in de meerjarige verplichtingen- en uitgavenreeksen, de compensatie voor de beleidsintensiveringen op artikel 19 en 20 en de overhevelingen naar artikel 19 voor de opdrachten aan RIVM en RVO. Daarnaast wordt de onderuitputting verklaard door het niet realiseren van een uitgave en hiermee ook de verplichting voor de coördinatie van het EU-programma NANoREG (zie ad 3).

22.01 Veiligheid chemische stoffen
22.01.01 Opdrachten (ad 2)

De lagere realisatie wordt met name verklaard door verlagingen van het budget (in totaal € 3,9 miljoen) die reeds eerder zijn verantwoord. Het betreffen mutaties in verband met de opdrachtverstrekking aan het RIVM, de overheveling voor het Risicoregister, de overheveling naar artikel 97 in verband met de opdracht voor de ontwikkeling en het beheer van de website Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS), de overboeking naar artikel 21 in verband de bijdrage aan de subsidie voor Milieu Centraal, de bijdrage aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van het project Green Deal Verduurzaming Scholen en de bijdrage aan het Ministerie van Economische Zaken ten behoeve van Cyber Security.

De opdrachten die in 2014 zijn verstrekt en betaald betreffen onder andere de jaarlijkse opdracht aan de Gezondheidsraad voor de uitvoering van wettelijke taken op het gebied van asbest, chemische stoffen en externe veiligheid, het onderzoeksprogramma elektromagnetische velden (EMV) alsmede het platform EMV en aan de GGD Nederland voor binnenmilieu basisscholen.

Tenslotte zijn middelen toegekend voor verschillende opdrachten zoals aan de Gezondheidsraad.

22.01.02 Subsidies (ad 3 en ad 11)

Bij de raming van het budget was rekening gehouden met een bijdrage van de Europese Commissie (EC) voor de coördinatie van het EU-programma NANoREG uit het zevende kaderprogramma voor onderzoek van de EC. Deze is in 2014 niet ontvangen, waarmee deze uitgave ook niet kon worden gerealiseerd. Zowel de ontvangsten- als de uitgavenraming worden doorgeschoven naar 2015.

22.01.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 4)

Aan Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving zijn voor 2014 middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de gezonde verstedelijking, Atlas voor de Leefomgeving en voor de uitvoering van het beleidsonderwerp asbest door Infomil.

Het verschil tussen de begroting 2014 en de realisatie betreft de overhevelingen binnen dit artikel die bij de suppletoire begrotingen zijn verantwoord.

22.01.05 Bijdrage aan internationale organisaties (ad 5)

De bijdragen voor (inter-)nationale organisaties worden vanaf 2014 verantwoord op artikel 19 en vanuit de daar beschikbare HGIS-middelen gefinancierd.

22.02 Veiligheid GGO’s
22.02.01 Opdrachten (ad 6)

Bij 2e suppletoire begroting 2015 is het budget met € 1,1 miljoen verlaagd in verband met de beleidsintensivering op het gebied van Klimaat (artikel 19) en Duurzaamheid (artikel 21).

In 2014 heeft de verwachte jaarlijkse betaling (€ 1,5 miljoen) aan de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) niet plaatsgevonden. Deze is doorgeschoven naar 2015.

Daarnaast zijn er middelen ingezet voor opdrachten in het kader van vergunningverlening, onderzoek en beleidsontwikkeling toetsingscriteria nieuwe GGO’s.

22.02.05 Bijdrage aan internationale organisaties (ad 7)

De bijdragen voor (inter-)nationale organisaties worden vanaf 2014 verantwoord op artikel 19 en vanuit de beschikbare HGIS-middelen gefinancierd.

22.03 Externe veiligheid inrichtingen en transport
22.03.01 Opdrachten (ad 8)

De lagere realisatie wordt met name verklaard door verlagingen van het budget (in totaal circa € 3,3 miljoen) die reeds eerder zijn verantwoord. Het betreffen onder andere de opdrachtverstrekking aan Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving, de overboeking naar artikel 21 ten behoeve van de opdrachtverstrekking aan het Nederlands Normalisatie Instituut voor NEN (Nederlandse Norm) en voor aanvullende opdrachten aan het RIVM en RVO naar artikel 19.

De middelen zijn ingezet voor verschillende opdrachten ten behoeve van de uitvoering van wettelijke taken zoals vergunningverlening (defensie-inrichtingen, BRZO-bedrijven en olieterminals in Caribisch Nederland), de monitoring van basisnetten (weg, water en spoor), de aanpassing van regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen als gevolg van wijzigingen van internationale verdragen, modellenbeheer buisleidingen (Bevb), uitbreiding en onderhouden Activiteitenbesluit voor het realiseren vermindering regeldruk bedrijven en de ontwikkeling en het beheer van standaarden voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Daarnaast zijn opdrachten verstrekt voor onderzoek en implementatie van risicoreductie maatregelen.

22.03.02 Subsidies

De uitgaven zijn gedaan ten behoeve van de uitvoering van de Regeling Tegemoetkoming Niet-loondienst gerelateerde Slachtoffers van mesothelioom (TNS-regeling). Deze regeling is bedoeld voor iedereen die de ziekte van maligne mesothelioom heeft als gevolg van contact met asbest door de werksituatie. De regeling wordt door de Sociale Verzekeringsbank uitgevoerd.

22.03.03 Bijdrage aan agentschappen (ad 9)

Rijkswaterstaat, Unit Leefomgeving voert in opdracht van IenM werkzaamheden uit op de beleidsonderwerpen kennisoverdracht externe veiligheid en vergunningverlening (Activiteitenbesluit). De benodigde middelen zijn binnen het artikel bij 1e suppletoire begroting 2014 met € 1 miljoen aangevuld.

22.03.04 Bijdrage aan medeoverheden (ad 10)

Bij 2e suppletoire begroting 2014 is voor de financiering van het Risicoregister binnen het artikel € 0,3 miljoen overgeheveld, waarmee het budget op € 0,6 miljoen is gekomen. Dit budget is als bijdrage aan IPO/VNG toegekend voor het versterken van het externe veiligheidsbeleid en de uitvoering daarvan bij provincies en gemeenten.

Ontvangsten (ad 11)

zie 22.01.02 (ad 3)

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijziging naar artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2014

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

186

Andere ontvangsten van artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

 

Totale uitgaven op artikel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds

186

waarvan

 

18.06

Externe veiligheid

186

Beleidsartikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

Algemene doelstelling

Het KNMI garandeert als onafhankelijke autoriteit aan Nederland de best beschikbare informatie op het gebied van meteorologie en seismologie als bijdrage aan de veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid van Nederland, inclusief de openbare lichamen Saba, Sint Eustatius en Bonaire.

Financieren

Rol en verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het faciliteren van een internationaal systeem van organisaties waarin Nederland vertegenwoordigd wordt door het KNMI. Dit doet zij door haar rol van financier in de vorm van bijdragen en contributies. Met name te noemen zijn EUMETSAT36, ECMWF37 en WMO38.

(Doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap KNMI zoals vastgelegd in de Wet op het KNMI (2002). De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op de volgende taken:

  • Het beschikbaar maken, houden en stellen van een algemeen weerbericht voor de Nederlandse samenleving;

  • Het beschikbaar maken, houden en stellen van KNMI-gegevens;

  • Het beschikbaar maken, houden en stellen van luchtvaartmeteorologische inlichtingen;

  • Het verrichten van meteorologisch en seismologisch onderzoek;

  • Het adviseren van de Minister op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen;

  • Het onderhouden van de nationale infrastructuur voor de meteorologie en andere geofysische terreinen;

  • Het voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba beschikbaar maken, houden en stellen van luchtvaartmeteorologische inlichtingen;

  • Andere door de Minister aangewezen taken ten aanzien van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op het terrein van de meteorologie en andere geofysische terreinen.

De Minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het Kernstopverdrag en de Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het kader van de Mijnbouwwet.

Indicatoren en Kengetallen

Indicatoren

2010

2011

2012

2013

2014

2014

 

Algemene weersverwachtingen en adviezen

             

– afwijking min.temperatuur (°C)

– 0,24

– 0,06

– 0,17

– 0,01

ABS1 (<0,5)

– 0,18

1)

– afwijking max.temperatuur (°C)

– 0,21

– 0,33

– 0,37

– 0,25

ABS (<0,5)

– 0,52

 

– gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s)

0,04

– 0,03

– 0,06

0,26

ABS (<1,0)

0,00

 

Maritieme verwachtingen

 

– tijdigheid marifoonbericht (%)

99,3

99

98,6

99,3

> 99

99,9

 

Gereviewde publicaties

120

97

103

105

> 80

105

 

Kengetallen

             

Aantal uitgegeven weeralarmen

4

0

1

2

1

2)

Percentage tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten (Bron: EUMETSAT)

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,52

 

Bron: KNMI, 2015

X Noot
1

ABS: absolute waarde

X Noot
2

Betreft gegevens over de periode januari t/m juni 2014.

Toelichting

Ad 1) De norm voor de kwaliteit van de verwachting van de maximumtemperatuur is net niet gehaald. Waarschijnlijk vindt dit zijn oorzaak in het feit dat 2014 een record warm jaar was, waarbij met uitzondering van augustus elke maand warmer was dan het langjarig gemiddelde. Zowel de weermodellen als de meteorologen hebben dan de neiging om de maximumtemperatuur iets te onderschatten. De achterliggende oorzaak zal verder worden onderzocht, waarna verbetermaatregelen worden genomen.

Ad 2) Jaarlijks vindt evaluatie plaats van de uitgegeven weeralarmen. Op 9 juni 2014 is een weeralarm uitgegeven voor zware onweersbuien. Het weeralarmcriterium was overschreden en de uitgifte van het weeralarm is door de samenleving goed ontvangen.

Beleidsconclusie

Qua uitvoering en resultaten van het beleid zijn geen bijzonderheden te melden.

Naar aanleiding van een evaluatie van de wet op het KNMI is in 2013 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd met daarin een voorstel ter vervanging van deze wet door een nieuwe wet voor meteorologie en seismologie (Kamerstukken II, 2012/13, 32 379, nr 8). Dat het KNMI uitvoering geeft aan deze taken wordt verankerd in een ministeriële regeling. Deze wijziging is echter formeel nog niet van kracht daar deze nog in de Tweede Kamer behandeld moet worden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

23

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

42.042

37.645

33.190

4.455

1)   

Uitgaven

 

43.001

36.760

33.926

2.834

 

23.01

Meteorologie en seismologie

 

26.911

26.078

23.198

2.880

 

23.01.03

Bijdrage aan het agentschap KNMI

 

25.952

25.204

22.462

2.742

 
 

– Meteorologie

 

24.363

24.630

21.922

2.708

2)

 

– Seismologie

 

1.589

574

540

34

 

23.01.04

Bijdrage aan internationale organisatie

 

959

874

736

138

3)

 

– Contributie WMO (HGIS)

 

959

874

736

138

 

23.02

Aardobservatie

 

16.090

10.682

10.728

– 46

 

23.02.03

Bijdrage aan het agentschap KNMI

 

16.090

10.682

10.728

– 46

 
 

– Aardobservatie

 

16.090

10.682

10.728

– 46

 

Ontvangsten

0

0

0

0

 

Verplichtingen (ad 1)

Zie toelichting bij Meteorologie en bijdrage aan internationale organisatie hieronder.

23.01 Meteorologie en seismologie

Toelichting op de financiële instrumenten

23.01.03 Bijdrage aan het agentschap KNMI

Meteorologie (ad 2)

De hogere realisatie wordt voornamelijk veroorzaakt door een bijdrage aan de transitiekosten KNMI (M€ 2,1) en een financiering van vertraging bij het realiseren van extra opbrengsten en bezuinigingen zoals afgesproken in het Opdrachtgeversberaad (M€ 0,7). Dit leidt tot een even grote overschrijding van het verplichtingenbudget.

De volgende producten zijn geleverd:

  • Reguliere uitgifte van een algemeen weerbericht en van waarschuwingen voor gevaarlijk weer (code geel, code oranje en weeralarm);

  • Ter beschikkingstelling van de meteorologische basisdata van het nationale meteorologische meetnet en de nationale meteorologische modelinfrastructuur, op basis van een open databeleid;

  • Ter beschikkingstelling van data, informatie en kennis over het huidige klimaat;

  • Het leveren van projecties over het toekomstige klimaat (klimaatscenario’s);

  • Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de meteorologie;

  • Internationale vertegenwoordigingen op het gebied van de meteorologie (met name WMO, EUMETSAT en ECMWF);

  • Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij over weer en klimaat.

Seismologie

De volgende producten zijn geleverd:

  • Continue monitoring van natuurlijke en geïnduceerde seismiciteit in Nederland;

  • Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de seismologie;

  • Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij op het gebied van aardbevingen en tsunami’s;

  • Verrichten van waarnemingen en onderzoek ten behoeve van het Nationaal Data Centre (NDC) voor de CBTBO.

23.01.04 Bijdragen aan internationale organisatie: contributie WMO (ad 3)

Het aangaan van de verplichting voor de contributies 2014 en 2015 aan de World Meteorological Organization (WMO) was ten onrechte niet opgenomen in de begroting. Dit zorgt voor een overschrijding van de verplichtingen met M€ 1,8.

De beschikbare middelen worden gebruikt om de Nederlandse contributie aan de WMO te voldoen. De contributie valt hoger uit door koersstijging van de Zwitserse Frank. Deelname aan de activiteiten van de WMO wordt gefinancierd uit HGIS.

23.02 Aardobservatie
23.02.03 Bijdrage aan het agentschap KNMI

Aardobservatie

De volgende producten zijn geleverd:

  • Het verzorgen van de waarnemingen vanuit polaire en geostationaire weersatellieten in Europees verband (EUMETSAT).

Artikel 24 Handhaving en toezicht

Algemene doelstelling

Het stimuleren en bewaken van veilige vervoer- en watersystemen en een duurzame leefomgeving.

Financieren

Rol en verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving in het transport en de leefomgeving. De Minister heeft een nationale coördinatie- c.q. verantwoordingsverplichting richting de EU ten aanzien van internationale milieuregelgeving.

De taak van de Inspectie Leefomgeving en Transport is er voor te zorgen dat bedrijven, organisaties en overheidsinstanties (de ondertoezichtstaanden) de wet- en regelgeving op het terrein van duurzame leefom-geving en de fysieke veiligheid naleven. Bij de totstandkoming van wet- en regelgeving beoogt de wetgever een door haar gewenst niveau van veiligheid en duurzaamheid te bewerkstelligen. Daarbij worden de rechtsbeginselen van rechtvaardigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gehanteerd, met oog voor de nalevingseisen die van de ondertoezichtstaanden worden gevraagd (administratieve lasten). Zij streeft samenwerking met andere overheidspartners na.

(Doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap ILT.

De rol uitvoeren heeft betrekking op:

  • vergunningverlening;

  • toezicht door middel van objectinspecties, administratiecontroles, audits, convenanten en digitale inspecties;

  • incidentafhandeling, onderzoek en opsporing.

Een uitgebreidere toelichting op de producten is te vinden in de agentschapsparagraaf van de inspectie.

Indicatoren en kengetallen
 

Vergunningen

Adm. Controles

Audits

Convenanten

Dig. Insp.

Obj. Insp.

Inc. Onderz.

 

Pl.

Real.

Pl.

Real.

Pl.

Real.

Pl.

Real.

Pl.

Real.

Pl.

Real.

Pl.

Real.

Risicovolle bedrijven

15

72

390

125

160

145

4

2

0

0

690

713

4

15

Rail en wegvervoer

700

1.623

1.000

1.027

185

168

81

71

3.000

0

20.000

17.733

0

0

Scheepvaart

7.200

5.353

150

64

110

14

19

5

0

0

4.880

5.036

250

278

Luchtvaart

6.300

5.624

0

0

390

471

20

16

0

0

1.350

1.345

0

0

Risicovolle stoffen prod.

3.000

3.009

1.000

1.056

10

10

3

0

0

0

7.000

3.626

197

0

Water, bodem, bouwen

30

24

2.900

3.601

20

30

7

1

0

0

9.600

3.357

0

0

Gevaarlijke stoffen

290

157

200

545

30

33

5

6

0

0

2.200

5.628

0

0

Totaal

17.535

15.862

5.640

6.418

905

871

139

101

3.000

0

45.720

37.438

451

293

Bron: ILT, 2014

Toelichting

De geplande aantallen in bovenstaand overzicht kunnen op een aantal plaatsen licht afwijken van de aantallen in het Meerjarenplan ILT 2014–2018, het uitgebreidere uitvoeringsprogramma van de inspectie, dat enige maanden na de begroting 2014 definitief is vastgesteld. De uitgebreide verantwoording over het uitvoeringsprogramma 2014 (het publieksjaarverslag 2014) wordt in maart aan de Tweede Kamer aangeboden.

Bij de vergunningen is over de hele linie ruim 91% van de planning gerealiseerd. Aangezien een groot deel van de vergunningen vraaggestuurd is, is het moeilijk om exact de planning te realiseren. De afwijking bij Risicovolle bedrijven hangt samen met de vele technische en organisatorische wijzigingen binnen NRG (Research & Consultancy Group) van de nucleaire installatie in Petten. Hierdoor is er een verhoogd aanbod van wijzigingsvoorstellen geweest.

Bij Rail en wegvervoer is in het kader van de aanvraag van het veiligheidsattest een audit uitgevoerd bij NedTrain. Dit heeft geleid tot een aanvraag van duizend nieuwe machinistenvergunningen. Door deze ontwikkeling oversteeg het aantal verleende machinistenvergunningen het geplande aantal.

De lagere realisatie bij de vergunningverlening koopvaardij is onder meer het gevolg van het nog niet kunnen verstrekken van het certificaat voor verzekerde aansprakelijkheid voor de kosten van de opruiming van schip en lading als het schip vergaat. Dat komt omdat het minimaal vereiste aantal deelnemende landen het verdrag van Nairobi nog niet heeft ondertekend, zodat het verdrag nog geen bindend karakter heeft. Voorts verwachtte de inspectie dat in de laatste twee maanden van 2014 veel aanvragen ingediend zouden worden voor de diverse liability-certificaten. Dat is niet gebeurd.

Het aantal vergunningen bij luchtvaart is lager uitgevallen dan gepland, voornamelijk door een gedeeltelijke dubbeltelling in de oorspronkelijke plancijfers.

Bij de administratiecontroles is over de hele linie de realisatie op 113% van de planning uitgekomen. Dit houdt verband met de gedeeltelijke verschuiving van objectinspecties naar administratiecontroles. Een belangrijke afwijking is zichtbaar bij Water, bodem en bouwen. Door de taakveranderingen binnen dit domein in de afgelopen jaren wordt nog gezocht naar een effectief evenwicht in de wijze van toezichtuitoefening. Bij risicovolle bedrijven is bij het toezicht op Defensie de registratiesystematiek gewijzigd. Dit leidde tot een lager aantal administratiecontroles. Bij Scheepvaart wijken de administratiecontroles af omdat in dat domein meer objectinspecties zijn uitgevoerd.

Het aantal administratiecontroles bij Gevaarlijke stoffen is hoger uitgevallen dan gepland door de wijze waarop een aantal thematische inspecties in de transportdomeinen zijn uitgevoerd. Het betrof in die gevallen minder tijdrovende inspecties.

Bij de audits is in totaal de realisatie ruim 96% ten opzichte van de planning. Bij scheepvaart zijn geen audits uitgevoerd omdat in dat domein in 2014 is gewerkt aan één toezichtmodel voor alle organisaties; hierdoor zijn geen realitychecks uitgevoerd.

De realisatie van het aantal convenanten bedraagt ultimo 2014 in totaal 101 en blijft daarmee 28% achter ten opzichte van de planning. Ook in 2014 bleken de convenanten voor de inspectie arbeidsintensief en was de bereidheid binnen de verschillende sectoren om convenanten af te sluiten, wisselend.

In 2014 zijn geen digitale inspecties (uitsluitend bij het domein wegvervoer) uitgevoerd, omdat dit vanwege technische problemen niet mogelijk bleek. Er zijn in plaats daarvan meer objectinspecties uitgevoerd.

Bij de objectinspecties is 82% van het totaal geplande aantal gerealiseerd. De belangrijkste afwijking betreft de realisatie bij het domein Water, bodem en bouwen. Veel aanvankelijk geplande objectinspecties zijn uiteindelijk vervangen door administratiecontroles. Bij het opstellen van de begroting bleek het, gegeven de taakveranderingen, lastig om de optimale mix van inspecties van te voren precies in te schatten.

Beleidsconclusie

De inspectie baseerde haar optreden steeds meer op een risicoselectie. Goedpresterende ondertoezichtstaanden werden minder onderworpen aan inspecties; de vrijkomende capaciteit werd meer gericht op bedrijven waar de naleving (eerder) te wensen overliet. Hiermee geeft de inspectie invulling aan het beginsel «vertrouwen, tenzij» om de toezichtlast voor burgers en bedrijven te beperken. Dit vertrouwen krijgt vorm in handhavingsconvenanten met ondertoezichtstaanden. In lijn met de afgesloten handhavingsconvenanten is het toezicht verder verschoven van fysieke (object) inspecties naar audits. De inspectie blijft reality-checks uitvoeren parallel aan de afgesloten handhavingsconvenanten.

De inspectie investeerde ook in 2014 in het verbeteren en uniformeren van haar processen. Als gevolg van het capaciteitsbeslag dat daardoor op de medewerkers is gelegd, zijn op een aantal terreinen minder inspecties uitgevoerd dan oorspronkelijk gepland. Ook in 2014 heeft de inspectie de samenwerking met andere toezichthouders gecontinueerd en versterkt: de inspectie SZW, de NVWA, Rijkswaterstaat, de politie en de douane.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

24

Handhaving en toezicht

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

130.230

116.481

129.559

– 13.078

1)   

Uitgaven

 

111.857

116.481

129.559

– 13.078

 

24.01

Handhaving en toezicht

 

111.857

116.481

129.559

– 13.078

 

24.01.03

Bijdrage aan het agentschap ILT

 

111.857

116.481

129.559

– 13.078

 
 

– Risicovolle bedrijven

 

9.251

13.304

12.952

352

 
 

– Rail en wegvervoer

 

29.330

25.636

28.433

– 2.797

 
 

– Scheepvaart

 

17.985

15.149

17.435

– 2.286

 
 

– Luchtvaart

 

15.799

13.168

15.259

– 2.091

 
 

– Risicovolle stoffen en producten

 

39.492

33.826

38.026

– 4.200

2)

 

– Water, bodem, bouwen

 

0

15.398

17.454

– 2.056

 
 

Ontvangsten

0

0

0

0

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

Met ingang van 2014 is het niet-tarifeerbare en niet-kostendekkende deel van de kosten van vergunningverlening afzonderlijk inzichtelijk gemaakt en overgeheveld naar art. 97. Hierdoor is het verplichtingen- en uitgavenbudget met € 16,0 miljoen verlaagd. Daarnaast is bij 2e suppletoire wet het verplichtingen- en uitgavenbudget per saldo verhoogd: onder andere voor uitvoering van de toezichtstaken cabotage (€ 0,3 miljoen) en verkoopverboden (€ 0,3 miljoen). Daarnaast is bijgedragen in tegenvallende uitvoeringskosten op het gebied van Kernfysische toezichtstaken (€ 1,9 miljoen) en voor ICT-aanpassingen in verband met gewijzigde regelgeving (€ 0,4 miljoen). De budgetten zijn daarnaast met € 0,5 miljoen verlaagd voor onder andere overdracht van taken en personeel.

24.01 Handhaving en toezicht
24.01.03 Bijdrage aan het agentschap ILT

Risicovolle bedrijven

De inspectie heeft in 2014 op het terrein van de nucleaire veiligheid, transport en handelingen met overige radio-actieve bronnen en stoffen haar inzet gericht op het (continu) verbeteren van het naleefgedrag van haar ondertoezichtstaanden.

Het verscherpte toezicht op Nucleair Research en Consulting Group (NRG) op de nucleaire installatie in Petten is evenals in voorgaande jaren geheel 2014 gehandhaafd. Het toezicht op de kerncentrale Borssele is eind 2014 geïntensiveerd. De Kernfysische Dienst (KFD) heeft eerder toezicht op het meetonderzoek van het reactorvat van Kerncentrale Borssele (KCB) gehouden, naar aanleiding van een internationale storingsmelding uit België. De inspectie heeft vastgesteld dat het meetonderzoek correct is uitgevoerd en dat het reactorvat van de KCB het in België aangetroffen verschijnsel niet vertoont. Naar aanleiding hiervan heeft de inspectie meer dan honderd handhavingverzoeken ontvangen. De afhandeling van de handhavingverzoeken en de bezwaarprocedures heeft in 2014 veel capaciteit gevergd.

In 2014 zijn over de hele linie meer storingen in de Nederlandse nucleaire installaties opgetreden dan was verwacht. Deze storingen zijn allen afgehandeld, dan wel in behandeling genomen in het reguliere inspectieproces.

Bij Defensie bleek de naleving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ook in 2014 een probleem. Dit heeft eind 2014 geleid tot een plan van aanpak van Defensie om de naleving in de toekomst te verbeteren.

Bij de exploitanten van buisleidingen zijn in 2014 minder meldingen van bijna-incidenten binnengekomen. Op 1 juli 2014 is het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen van kracht geworden. De naleving van de eis van verplichte aanwezigheid van veiligheidsbeheerssystemen is nog onvoldoende gebleken. Ook bij de exploitanten van olie en gas is ondanks pogingen van de brancheorganisaties de naleving nog onvoldoende.

Bij het toezicht op de genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) is de naleving goed gebleken. In 2014 zijn voorbereidingen getroffen om tot convenanten met de ondertoezichtstaanden te komen.

Rail- en wegvervoer

De naleving binnen de spoorsector is over het algemeen vrij hoog. De basis daarvan is een goed ontwikkeld stelsel van veiligheidseisen binnen de sector. De inspectie heeft in 2014 haar bevindingenrapport naar aanleiding van een grootschalige inspectie in 2013 van 1.500 spoorobjecten aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2012/13, 29 984, nr. 386). De inspectie concludeert in het rapport dat er geen gevaarlijke situaties zijn aangetroffen op het spoor maar dat er wel diverse verbeterpunten zijn. Ook voerde de inspectie ruim 2.500 inspecties uit op spoor- en wisselconstructies, overwegen, de beveiliging, de energievoorziening (o.a. de bovenleiding), spoorbruggen en -tunnels. Dit is gebeurd in de onderhoudsgebieden Zeeland, Eemland, Gelre, Rotterdam en Betuweroute. In totaal voldeed 85% van de spoorobjecten aan de onderhoudsnormen van ProRail. Bij 15% was sprake van aandachtspunten. Over de hele linie is de spoorinfrastructuur van voldoende kwaliteit.

In verband met nog steeds bestaande risico’s in de dienstregeling hebben ProRail en NS Reizigers ook in 2014 onder verscherpt toezicht gestaan. Daarnaast blijft het aantal «stoptonend sein (STS) passages» weliswaar dalen, maar zijn de doelstellingen uit 2010 nog niet gehaald; de inspectie heeft dit daarom ook in 2014 nauwgezet gevolgd.

De inspectie heeft in 2014, onder regie van het OM, opgetreden tegen Uberpop en een aantal chauffeurs. Op basis van bestaande wet- en regelgeving is sprake van illegaal taxivervoer. Wat betreft het overige illegale taxivervoer (de snorders) is in 2014 een dalende trend gezien. Gebleken is wel dat optreden van de inspectie noodzakelijk blijft om het illegaal vervoer te beheersen.

Het toezicht van de inspectie op de Boordcomputer taxi (BCT) is eind 2014 gestaakt omdat de geïmporteerde gegevens (rij- en rusttijden) niet betrouwbaar bleken. De handhaving wordt hervat na aanpassing van de specificaties (notificatie in Brussel vereist) en herprogrammering van de BCT’s.

Bij het wegvervoer heeft de inspectie ook in 2014 weer toezicht gehouden op cabotage (binnenlands vervoer door buitenlandse vervoersondernemingen in Nederland). Bij ruim 6% van de gecontroleerde voertuigen was in 2014 sprake van illegale cabotage. Om een meer representatief beeld te verkrijgen zet de inspectie haar inventariserende onderzoek de komende jaren voort. Zij heeft voor de periode van twee jaar hiervoor extra capaciteit gekregen.

De fraude bij de digitale tachograaf blijft een aandachtspunt. In 2014 is bij 18% van de gecontroleerde voertuigen fraude geconstateerd. Om de naleving te verbeteren, zijn vanaf 2014 de boetes fors verhoogd.

Scheepvaart

Binnenvaart

De naleving in de binnenvaart kwam in 2014 over de hele linie uit op 91%. Dat is vrijwel even hoog als in 2012 en 2013 (beide jaren 92%). Niettemin waren er ook in 2014 nog belangrijke risico’s: instabiliteit, onjuiste stuwage, niet naleving vaartijden en bemanningssterkte en falende techniek. Wegens geconstateerde overtredingen legde de inspectie o.a. ruim 508 bestuurlijke boetes op, maakte 51 processen verbaal op, paste 38 maal bestuursdwang toe en gaf ruim 2.100 maal een waarschuwing.

Bij de binnenvaart zijn in 2014 meer objectinspecties (ten koste van de geplande administratiecontroles) uitgevoerd, omdat de regelgeving rond administratiecontroles pas eind 2014 van kracht is geworden.

Zeevaart

In 2014 is de nieuwe Wet zeevarenden van kracht geworden. Dit bracht extra werk met zich mee in het kader van de erkenning van opleidingen.

De slechte naleving van wet- en regelgeving door de visserijsector is hardnekkig. De trend van de naleving bij de bemanningsvoorschriften is de laatste jaren weliswaar licht positief (van 43% naleving in 2012 naar 65% naleving in 2014) maar het percentage blijft laag.

Om de naleving over de hele linie in de sector te verbeteren is een «Integraal plan stimulering naleving van wet- en regelgeving in de visserij» opgesteld om samen met sector en collega-toezichthouders het veilig werken in de visserij te stimuleren en zo nodig af te dwingen.

Daarnaast wordt er intensief samengewerkt met andere organisaties. Bij het toezicht op de zeevaart werkt de inspectie – onder de vlag van het Directeurenoverleg zeevaart (DOZ) – samen met het Havenbedrijf Rotterdam, de Haven Amsterdam, Nationale Politie, Koninklijke Marechaussee, Rijkswaterstaat, Douane, Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Luchtvaart

De burgerluchtvaart is in 2014 opgeschrikt door een aantal grote ongevallen. Daarbij zijn ook veel Nederlandse slachtoffers gevallen. Dit heeft de veiligheidsbeleving in ons land sterk beïnvloed. Het is wrang te constateren dat tegelijkertijd juist in 2014 wereldwijd in de luchtvaart minder slachtoffers dan in voorgaande jaren zijn gevallen. De gebeurtenissen in 2014 laten onverlet dat in de commerciële luchtvaart de naleving hoog is en er, zeker bij de grote maatschappijen, veel aandacht is voor veiligheid en veiligheidsmanagement. Uit themainspecties is gebleken dat de naleving bij de general aviation daarentegen op een lager niveau ligt.

Wat betreft de kwaliteitsrisico’s scoren de luchthavens zoals gepland, technische bedrijven scoren iets beter en operationele bedrijven slechter dan gepland. Reden voor deze relatief slechte score lijkt dat het organisatierisico (dat onderdeel uitmaakt van de gemiddelde risicoscore) lager is dan het kwaliteitsrisico.

Over de hele linie is door onder andere bestuurlijke gesprekken en schorsingen bij niet goed nalevende bedrijven in de hele sector de naleving in 2014 verbeterd.

Risicovolle stoffen en producten (ad 2)

Het verschil tussen de begroting en realisatie (€ 4,2 miljoen) is het gevolg van aandeel van de kosten voor dit domein in de overheveling van middelen voor niet kostendekkende tarieven (art. 97).

Bij het toezicht op afval is er in 2014 veel aandacht geweest voor de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Het afvoeren van afval kost vaak geld; een reëel risico is vaak illegale export met milieuschade als gevolg. De regelgeving voor de ondertoezichtstaanden is niet altijd even bekend en duidelijk (zoals bijv. bij Scheepvaart). De inspectie gaat soms over tot verscherpt toezicht, of legt een last onder dwangsom op. In de meeste gevallen wordt er voorlichting gegeven of volgen er waarschuwingen.

Bij het toezicht op risicovolle stoffen is bij de ozonlaagafbrekende stoffen gekeken naar voorkomen en beperken van emissies. Bij brandstoffen en vluchtige organische stoffen wordt getracht de luchtverontreiniging te beperken. In 2014 is er extra aandacht geweest voor onderhoudsbedrijven en exploitanten van koelinstallaties, hier bleek de naleving onvoldoende.

Door inspecties bij de bedrijven met industriële installaties is het bewustzijn ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van asbest in deze installaties verbeterd. Ook zijn asbesthoudende producten die op voorraad werden gehouden op een veilige wijze afgevoerd. Ook bij scheepsbedrijven is het bewustzijn van de aanwezigheid van asbest vergroot. Het oppakken van deze verantwoordelijkheid in deze branche is van belang omdat de naleving slecht was.

Bij de gevaarlijke biociden is vaak sprake van onwetendheid omtrent de nieuwe Europese regelgeving; ook spelen hier definitiekwesties en grensgevallen een rol zoals de arbitraire grens tussen desinfectie- of schoonmaakmiddel.

Bij ruim 70 producenten en importeurs van chemicaliën is de naleving van de REACH regelgeving (Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van CHemische stoffen) goed: meer dan 90% naleving. Bij ruim 200 distributeurs en formuleerders (mengers van stoffen, zoals verfbedrijven) is het naleefpercentage echter minder dan 50%. Bij de gecontroleerde bedrijven is afgedwongen dat de Veiligheidsinformatiebladen bij gevaarlijke stoffen en mengsels op orde gebracht werden.

Binnen het Samenwerkingsverband Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) werken ILT, NVWA, ISZW, IGZ en waterschappen samen op het gebied van productie, import, distributie en gebruik van biociden. In 2014 is door de ILT een begin gemaakt om met behulp van douanegegevens de import van illegale biociden aan te pakken.

Bij het vuurwerk blijft intensief toezicht nodig: 20% van het onderzochte vuurwerk voldeed niet aan de vereiste wet- en regelgeving. De inspectie past daarbij vooral de bestuursrechtelijke sanctie toe, omdat gebleken is dat daar een zwaardere (financiële) prikkel van uit gaat.

Bij de opsporingsactiviteiten door de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) is er over de hele linie sprake van minder «signalen» (om tot opsporingsmaatregelen over te gaan) door een verbeterde invulling van de bestuurlijke handhaving.

Water, bodem, bouwen

De taken van de inspectie binnen dit domein zijn de laatste jaren gewijzigd. In 2014 heeft de inspectie toezicht gehouden op Rijkswaterstaat (eigen werken), drinkwater, legionella, bodem, productregelingen en volkshuisvestelijk toezicht op de woningcorporaties. Deze laatste deeltaak is door de Minister van Wonen en Rijksdienst per 1-1-2014 bij de inspectie belegd.

Vanaf juni 2014 voert de inspectie de vergunningverlening en het toezicht op de eigen werken van Rijkswaterstaat geheel zelfstandig uit.

In een aantal voorlichtingbijeenkomsten met brancheorganisaties en de belangrijkste vertegenwoordigers in het werkveld heeft de inspectie haar rol en haar werkwijze verduidelijkt. Met deze bijeenkomsten, die in 2014 vooral waren gericht op de doelgroepen op het gebied van waterveiligheid, bodem en woningcorporaties vergrootte de inspectie haar zichtbaarheid en droeg zij langs die weg bij aan de naleving.

De gewijzigde handhavingsaanpak in het producttoezicht, waarbij objectinspecties worden gecombineerd met meer inspecties op bedrijfsniveau, bleek meer effect te sorteren.

Het doorvoeren van de interventiestrategie van de inspectie in het gehele werkveld van het domein betekende soms een wijziging in de voordien standaard vastgelegde sanctie. Het betekende ook een overgang naar maatwerk; de inspecteur krijgt daarbinnen meer ruimte om een passende, tot naleving leidende maatregel vast te stellen.

Naleving door de drinkwaterbedrijven is zoals altijd ook in 2014 erg hoog. De interventies die in dit taakveld zijn opgelegd hebben betrekking op bedrijven met een eigen drinkwaterwinning.

In 2014 sloot de inspectie een handhavingsconvenant met Waterleiding Maatschappij Limburg (WML), het eerste convenant in dit domein.

De inspectie stelde opnieuw een groot nalevingstekort vast in de naleving van de regels rond het voorkomen van legionella. De inspectie richt haar toezicht bewust op de meest risicovolle doelgroepen.

Een aantal aandachtsvelden is nog zo nieuw dat er nog geen uitspraken gedaan kunnen worden over de mate van naleving of de invloed van het toezicht daarop (eigen werken RWS, toezicht woningcorporaties en toezicht waterveiligheid). In het werkveld bodem zien we dat bij bedrijven en brancheverenigingen de aandacht voor naleving groeit nu de inspectie ook in 2014 goed zichtbaar was in het veld.

Artikel 25 Brede Doeluitkering

Algemene doelstelling

Het realiseren van maatwerkoplossingen voor regionale verkeers- en vervoersvraagstukken.

Financieren

Rol en verantwoordelijkheden

De Minister is systeemverantwoordelijk voor de bijdrage aan de Brede doeluitkering (BDU), welke het mogelijk maakt dat er op decentraal niveau maatwerkoplossingen kunnen worden gemaakt voor verkeers- en vervoervraagstukken. De beleidsinhoudelijke beslissingen worden voornamelijk door de medeoverheden gemaakt. Dit artikel hangt samen met artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid en artikel 15 Openbaar vervoer (Hoofdstuk XII) waarin het bredere beleidsveld wordt geschetst.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

25

Brede doeluitkering

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

 

2.000.820

1.872.801

1.779.634

93.167

1)   

Uitgaven

2.113.821

2.046.018

1.989.790

1.819.189

170.601

2)   

25.01

Brede doeluitkering

2.113.821

2.046.018

1.989.790

1.819.189

170.601

 
 

Ontvangsten

 

0

0

0

0

 

Verplichtingen (ad 1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De beschikking voor de BDU wordt in het jaar voorafgaand aan het uitvoerings(kas)jaar als betalingsverplichting vastgelegd. De verplichtingen lopen daarmee een jaar vooruit op de kasuitgaven. De hogere verplichtingen zijn veroorzaakt door € 22 miljoen voor bijdragen in de aanleg voor P+R voorzieningen, voor een spoorproject in het kader van OVS-impuls in Oost-Nederland en voor praktijkproeven met waterstofbussen, € 54 miljoen voor het programma Beter Benutten, € 5 miljoen voor Beter Benutten Decentraal Spoor en € 10 miljoen voor Grensoverschrijdend Spoorvervoer, Vleuten-Geldermalsen (Vleugel) en decentralisatie Zwolle-Enschede.

Uitgaven (ad 2)

De hogere uitgaven zijn met name veroorzaakt door € 130 miljoen voor Beter Benutten (waaronder Decentraal Spoor), € 17 miljoen voor Zuidasdok, € 17 miljoen voor de N23, € 2 miljoen voor Actieplan Groei op het Spoor en € 1 miljoen voor continuering van de pilot met waterstofbussen in Amsterdam.

25.01 Brede doeluitkering

Het betreft het verstrekken van een beschikking voor de BDU aan de regionale en lokale overheden. Deze wordt jaarlijks berekend op basis van in de regelgeving BDU Verkeer en Vervoer opgenomen methodiek. Uitbetaling vindt plaats in vijf termijnen, waarvan de tweede termijn een dubbele is.

Op 1 januari 2015 is de Wet Afschaffing plusregio’s in werking getreden. In het verlengde daarvan zal vanaf 2016 het gedeelte van de BDU verkeer en vervoer dat is bestemd voor de provincies worden uitgekeerd via het Provinciefonds. De bijdrage voor de twee vervoerregio’s in de Noordvleugel en Zuidvleugel blijft bij IenM op de begroting staan en wordt vanaf 2016 uitgekeerd op basis van de aangepaste Wet BDU.

Voor de behaalde prestaties door middel van de BDU wordt verwezen naar de verantwoording van regionale en lokale overheden.

Artikel 26 Bijdragen aan investeringsfondsen

Algemene doelstelling

Op dit artikel worden de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.

Financieren

Rol en verantwoordelijkheden

De rollen en verantwoordelijkheden voor zaken die op het Infrastructuurfonds en Deltafonds worden verantwoord zijn terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen.

Voor de indicatoren en kengetallen wordt verwezen naar de betreffende beleidsartikelen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1.000)

26

Bijdrage investeringsfondsen

   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

7.163.030

6.696.616

6.910.205

7.452.327

– 542.122

 

Uitgaven

7.163.030

6.696.616

6.910.205

7.452.327

– 542.122

 

26.01

Bijdrage aan het Infrastructuurfonds

7.163.030

5.722.871

5.834.916

6.363.354

– 528.438

1)

26.02

Bijdrage aan het Deltafonds

 

973.745

1.075.289

1.088.973

– 13.684

2)

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

 

Toelichting op de financiële instrumenten

Ad 1) Het verschil tussen de begroting en de realisatie is het gevolg van een groot aantal mutaties die in het verslagjaar op de in de oorspronkelijke begroting opgenomen raming zijn aangebracht. De belangrijkste oorzaken hebben betrekking op de hieronder vermelde oorzaken. Een volledig inzicht is verstrekt in de verschillende suppletoire begrotingen over 2014.

  • Verwerking van de generale kasschuif (€ 250 miljoen uit 2014 naar 2016 en 2017)

  • Overboekingen van IF artikel 12 Hoofdwegennet en artikel 13 Spoorwegen naar de Brede Doeluitkering op de begroting van HXII voor Beter Benutten (waaronder Decentraal Spoor), ZuidasDok, N23 en Actieplan Groei op het Spoor (€ 166 miljoen):

  • Divsere overboekingen vanuit het IF artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur naar de begroting van HXII (€ 101 miljoen):

    • Een betaling aan de Waddenveren

    • Voor het project FlorijnAs, een concreet project binnen het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn, vervult de gemeente Assen de rol van contracterende partij. Om deze rol te kunnen vervullen heeft IenM, in lijn met 2010, 2011 en 2012, delen van het taakstellende budget in het Gemeentefonds gestort.

    • Het regiodeel van het Ruimtelijk Economisch Programma, onderdeel binnen het RSP, is indertijd geparkeerd op de begroting van IenM. lenM heeft, in lijn met 2010, 2011 en 2012, delen van dit budget in het Provinciefonds gestort.

Ad 2) Het verschil tussen de begroting en de realisatie is het gevolg van een groot aantal mutaties die in het verslagjaar op de in de oorspronkelijke begroting opgenomen raming zijn aangebracht. De belangrijkste oorzaken hebben betrekking op de hieronder vermelde oorzaken. Een volledig inzicht is verstrekt in de verschillende suppletoire begrotingen over 2014:

  • In het kader van het decentralisatiebeleid is € 18 miljoen voor het Nota Ruimte project IJsselsprong vanuit het Deltafonds gedecentraliseerd naar het Provinciefonds (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninksrijksrelaties).

  • De voeding van het Deltafonds is met circa € 5 miljoen verhoogd (ten laste van Hoofdstuk XII) voor de bekostiging van de verbetering van de Cyber Security voor de missiekritieke systemen (MKS) en Industriële Automatisering.

26.01 Bijdrage aan het Infrastructuurfonds

Het betreft hier de bijdrage vanuit de beleidsbegroting van Hoofdstuk XII aan het Infrastructuurfonds ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord (zie onderstaande specificatie). Voor een toelichting op de verschillen wordt verwezen naar het Jaarverslag over 2014 van het Infrastructuurfonds.

Specificatie van de bijdragen uit de begroting van hoofdstuk XII aan de begroting van het Infrastructuurgfonds (bedragen x € 1.000)

INFRAFONDS

 

Begroting

Realisatie

Verschil

12

Hoofdwegen

uitgaven

2.800.084

2.568.873

– 231.211

12.01

Verkeersmanagement

 

19.189

21.589

2.400

12.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

624.755

665.071

40.316

12.03

Aanleg

 

1.201.347

873.067

– 328.280

12.04

GIV/PPS

 

590.390

601.189

10.799

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

 

407.135

407.957

822

12.07

Investeringsruimte

 

– 42.732

0

42.732

           

12.09

Ontvangsten

Ontvangsten

133.839

132.430

– 1.409

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

2.666.245

2.436.443

– 229.802

           

13

Spoorwegen

uitgaven

2.397.939

2.241.221

– 156.718

13.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

1.264.028

1.304.521

40.493

13.03

Aanleg

 

980.114

784.844

– 195.270

13.04

GIV/PPS

 

145.588

135.279

– 10.309

13.07

Rente en aflossing

 

16.597

16.577

– 20

13.08

Investeringsruimte

 

– 8.388

0

8.388

           

13.09

Ontvangsten

Ontvangsten

65.249

117.966

52.717

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

2.332.690

2.123.255

– 209.435

           

14

Regionaal, lokale infrastructuur

uitgaven

241.969

163.374

– 78.595

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

 

81.566

149.178

67.612

14.02

Regionale mobiliteitsfondsen

 

12.992

9.334

– 3.658

14.03

RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid

 

147.411

4.862

– 142.549

           

14.09

Ontvangsten

Ontvangsten

0

1.210

1.210

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

241.969

162.164

– 78.595

           

15

Vaarwegen

uitgaven

895.163

894.465

– 698

15.01

Verkeersmanagement

 

13.819

13.986

167

15.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

402.465

363.939

– 38.526

15.03

Aanleg

 

251.537

269.264

17.727

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

 

238.793

247.276

8.483

15.07

Investeringsruimte

 

– 11.451

0

11.451

           

15.09

Ontvangsten

Ontvangsten

32.113

48.344

16.231

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

863.050

846.121

– 16.929

           

17

Megaprojecten

uitgaven

24.368

8.473

– 15.895

17.01

Westerscheldetunnel

   

182

182

17.02

Betuweroute

 

6.114

1.709

– 4.405

17.03

HSL

 

159

751

592

17.06

PMR

 

18.095

2.993

– 15.102

17.07

ERTMS

   

2.838

2.838

           

17.09

Ontvangsten

Ontvangsten

0

9.719

9.719

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

24.368

– 1.246

– 25.614

           

18

Overige uitgaven

uitgaven

235.032

231.754

– 3.278

18.01

Saldo afgesloten rekeningen

       

18.03

Intermodaal vervoer

 

5.965

1.437

– 4.528

18.04

Gebiedsgerichte aanpak (UPR)

   

118

118

18.06

Externe veiligheid

 

2.526

186

– 2.340

18.07

Mobiliteitsonafh. Kennis en expertise

 

42

 

– 42

18.08

Netwerkoverstijgende kosten

 

226.499

230.013

3.514

18.11

Investeringsruimte

       

18.12

Reservering beheer, onderhoud en vervanging

       

18.13

Tol gefinancierde uitgaven

       
           

18.10

Saldo afgesloten rekeningen

Ontvangsten

 

– 12.260

– 12.260

18.11

Tolopgave

     

0

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

235.032

244.014

8.982

           

19

Bijdragen andere begrotingen Rijk

       

19.09

Ontvangsten

Ontvangsten

6.363.354

5.834.916

– 528.438

 

Totaal uitgaven

6.594.555

6.108.160

– 486.395

 

Totaal ontvangsten

231.201

297.409

66.208

 

Totaal Bijdrage van hfdst XII (art 26)

6.363.354

5.834.916

– 528.438

26.02 Bijdrage aan het Deltafonds

Het betreft hier de bijdrage vanuit de beleidsbegroting van Hoofdstuk XII aan het Deltafonds ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord (zie onderstaande specificatie). Voor een toelichting op de verschillen wordt verwezen naar het Jaarverslag over 2014 van het Deltafonds.

Specificatie van de bijdragen uit de begroting van hoofdstuk XII aan de begroting van het Deltafonds (bedragen x € 1.000)

DELTAFONDS

 

Begroting

Realisatie

Verschil

1

Investeren in waterveiligheid

uitgaven

827.890

821.582

– 6.308

1.01

Grote projecten waterveiligheid

 

673.058

700.046

26.988

1.02

Overige aanlegprojecten waterveiligheid

 

147.835

115.248

– 32.587

1.03

Studiekosten

 

6.997

6.288

– 709

1.04

GIV/PPS

     

««

           

1.09

Ontvangsten investeren in waterveiligheid

Ontvangsten

141.865

151.020

9.155

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

686.025

670.562

– 15.463

           

2

Investeren in zoetwatervoorziening

uitgaven

3.863

4.626

763

2.01

Aanleg waterkwantiteit

 

0

 

0

2.02

Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

1.203

1.435

232

2.03

Studiekosten

 

2.660

3.191

531

           

2.09

Ontvangsten investeren in waterkwantiteit en zoetwatervoorziening

Ontvangsten

 

1.049

1.049

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

3.863

3.577

– 286

           

3

Beheer, onderhoud en vervanging

uitgaven

176.257

174.535

– 1.722

3.01

Watermanagement

 

11.142

11.530

388

3.02

Beheer, onderhoud en vervanging

 

165.115

163.005

– 2.110

           

3.09

Ontvangsten

Ontvangsten

0

0

0

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

176.257

174.535

– 1.722

           

4

Experimenteren cf. art. III Deltawet

uitgaven

0

30.000

30.000

4.01

Experimenteerprojecten

 

0

30.000

30.000

           

4.09

Ontvangsten Experimenteerartikel

Ontvangsten

0

0

0

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

0

30.000

30.000

           

5

Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven

uitgaven

222.828

236.630

13.802

5.01

Apparaat

 

185.269

185.007

– 262

5.02

Overige uitgaven

 

52.019

51.623

– 396

5.03

Investeringsruimte

 

– 14.460

0

14.460

           

5.09

Netwerkgebonden kosten en overige ontvangsten

Ontvangsten

     

5.10

Saldo van afgesloten rekeningen

 

0

2.070

2.070

 

Bijdrage van hfdst XII (art 26)

 

222.828

234.560

13.802

           

6

Bijdragen andere begrotingen Rijk

6.09

Ten laste van begroting van IenM

Ontvangsten

1.088.973

1.075.289

– 13.684

 

Totaal uitgaven

1.230.838

1.267.373

36.535

 

Totaal ontvangsten

141.865

154.139

12.274

 

Totaal Bijdrage van hfdst XII (art 26)

1.088.973

1.075.289

– 13.684

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

Artikel 97 Algemeen departement

Algemene doelstelling

Op dit artikel worden de IenM brede programma uitgaven verantwoord.

Budgettaire gevolgen van beleid

Artikel 97 Algemeen departement (x € 1.000)
       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

27.276

42.119

63.614

27.205

36.409

1)   

Uitgaven

23.222

25.740

55.677

27.206

28.471

 

97.01

IenM-brede programmamiddelen

23.222

25.740

55.677

27.206

28.471

 

97.01.01

Opdrachten

14.906

18.057

30.159

19.816

10.343

 
 

– Regeringsvliegtuig

7.405

6.190

10.044

6.681

3.363

2)

 

– Onderzoeken Planbureau voor de Leefomgeving

2.632

3.796

4.089

– 293

 
 

– Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing

2.608

3.704

4.264

1.902

2.362

3)

 

– Overige opdrachten

4.893

5.531

12.055

7.144

4.911

4)

97.01.02

Subsidies

1.800

1.700

1.119

1.400

– 281

 
 

– Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk

     

 
 

onderzoek (NWO)

1.800

1.700

1.119

1.400

– 281

 

97.01.03

Bijdrage aan agentschappen

615

606

19.022

607

18.415

 
 

– waarvan bijdrage aan RWS

615

606

622

607

15

 
 

– waarvan bijdrage aan KNMI

   

2.400

0

2.400

5)

 

– waarvan bijdrage aan ILT

   

16.000

0

16.000

6)

97.01.04

Bijdragen aan internationale organisaties

       

 
 

en medeoverheden

500

0

0

0

0

 

97.01.06

Bijdrage aan ZBO en RWT

5.400

5.377

5.377

5.383

– 6

 
 

– Stichting Advisering Bestuursrechtspraak

5 400

5 377

5.377

5.383

– 6

 

Ontvangsten

2.580

4.271

18.503

3.873

14.630

7)

Verplichtingen (ad1)

Toelichting op de financiële instrumenten

De hogere verplichtingen hangen samen met de extra kosten voor het onderhoud van de motoren van het regeringsvliegtuig (KBX), de overboeking vanuit artikel 24 Handhaving en Toezicht naar artikel 97 Algemeen departement voor de bijdrage aan de kosten van vergunningverlening door ILT en het vastleggen van de juridische verplichtingen voor de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB).

97.01 IenM-brede programmamiddelen
97.01.01 Opdrachten

Regeringsvliegtuig (ad2)

De hogere kosten voor het regeringsvliegtuig zijn het gevolg van groot onderhoud aan de motoren en de huur van leenmotoren voor de periode van het onderhoud.

Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (ad3)

Op artikel 97 Algemeen departement worden de uitgaven en verplichtingen voor Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing begroot en verantwoord. Hieronder vallen de middelen ten behoeve van de Integrale Crisis Advies Website (ICAWEB). Naar aanleiding van onvoorziene wijzigingen en extra wensen van gebruikers van het ICAWEB waren er voor 2014 extra uitgaven. Daarnaast is er een bijdrage geweest van de Inspectie Leefomgeving en Transport en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de uitvoering van het ICAWEB.

Overige opdrachten (ad 4)

Dit betreft met name overboekingen vanuit artikel 13 Ruimtelijke ordening en artikel 22 Externe veiligheid en risico’s aan DCI (een ICT-dienst van IenM) voor de bijdrage aan OLO (Omgevingsloket online) en LAVS (Landelijk Asbestvolgsysteem). DCI verantwoordt de uitgaven hiervoor op artikel 97 Algemeen departement.

97.01.03 Bijdrage aan agentschappen

– waarvan bijdrage aan KNMI (ad 5)

Betreft de afname van meteorologische producten en diensten van het KNMI voor uitvoering diverse taken van RWS, waaronder gladheidbestrijding. Deze dienstverlening werd aanvankelijk tussen agentschappen gefactureerd maar conform sturingafspraken nu door middel van budgettaire overboeking toegevoegd aan de agentschapbijdrage van het KNMI.

– waarvan bijdrage aan ILT (ad 6)

Bij 2e suppletoire begroting is er een overboeking geweest vanuit artikel 24 naar Artikel 97 voor de bijdrage aan de kosten van vergunningverlening door ILT. De bijdrage aan ILT is bestemd voor de kosten van vergunningverlening die niet geheel gedekt worden door de inkomsten die de ILT verkrijgt vanuit de tariefheffing. Deze kosten worden separaat verantwoord op artikel 97.

97.09 Ontvangsten (ad 7)

De hogere ontvangsten worden met name veroorzaakt door het afromen van het eigen vermogen van de agentschappen ten gunste van het IenM-brede beeld. Dit conform de regeling agentschappen, waarbij agentschappen gebonden zijn aan een maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar.

Artikel 98 Apparaat Kerndepartement

Algemene doelstelling

Op dit artikel staan alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van IenM met uitzondering van de Staf Deltacommissaris en de agentschappen ILT, KNMI, NEa en RWS. Het omvat de verplichtingen en uitgaven voor ambtelijk personeel, inhuur externen en materieel voor het kerndepartement.

Budgettaire gevolgen van beleid

Artikel 98 Apparaat van het kerndepartement (bedragen x € 1.000)
   

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

327.162

336.847

292.085

323.235

– 31.150

1)   

Uitgaven

372.668

336.238

303.576

319.700

– 16.124

 
 

Personele uitgaven

238.046

221.509

207.098

196.582

10.516

 
 

– waarvan eigen personeel

224.133

206.492

186.627

173.746

12.881

2)

 

– waarvan externe inhuur

13.913

15.017

9.699

9.752

– 53

 
 

– waarvan postactieven

   

10.772

13.084

– 2.312

3)

 

Materiele uitgaven

134.622

114.729

96.478

123.118

– 26.640

 
 

– waarvan regulier materieel

   

14.618

49.648

– 35.030

4)

 

– waarvan ICT

53.908

48.548

43.910

33.210

10.700

5)

 

– waarvan bijdrage aan SSO's

54.509

46.859

37.950

40.260

– 2.310

6)

 

Ontvangsten

9.732

13.138

14.203

2.434

11.769

7)

Toelichting

Ad 1) De lagere verplichtingenrealisaties zijn voor een deel het gevolg van de overgedragen bijdrage aan BZK van het aandeel IenM in de Egalisatieschuld van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). Daarnaast zijn er verplichtingen reeds in 2013 vastgelegd en zijn er enkele verplichtingen afgeboekt als gevolg van de verschuiving van kosten naar het agentschap ILT en naar programma.

Ad 2) De hogere realisatie op personeel wordt voor het belangrijkste deel veroorzaakt door overboeking van de kosten voor personele exploitatie vanuit het materiële deel naar het personele deel, teneinde te voldoen aan de Rijksbegrotingvoorschriften voor het boeken van personeel gerelateerde kosten onder personele uitgaven.

Ad 3) De totale uitgekeerde bedragen voor Sociale Zekerheid waren lager dan de prognose van de Verzekeringsmaatschappijen.

Ad 4) De lagere uitgaven op reguliere materiële budgetten zijn voornamelijk het gevolg van de overgedragen bijdrage aan BZK van het aandeel IenM in de Egalisatieschuld van het RVB. Voor het overige deel zie ad 2).

Ad 5) De uitgaven ICT zijn hoger dan begroot omdat er uitgaven zijn gedaan voor ICT- dienstverlening aan Baten-Lastendiensten van IenM waarvan de verrekening niet in 2014 heeft plaatsgevonden.

Ad 6) De lagere Bijdragen aan SSO’s zijn overwegend het gevolg van de teruggave door het RVB/BZK van de herfinancieringresultaten.

Ad 7) De hogere ontvangsten ten opzichte van de Begroting 2014 zijn het gevolg van overlopende ontvangsten uit 2013 voor de verrekening van kosten voor ICT-dienstverlening aan batenlastendiensten.

Apparaatskosten agentschappen en ZBO’s en RWT’s

Extracomptabele verwijzingen

IenM is verantwoordelijk voor vier agentschappen: de Inspectie Leefomgeving en Transport, het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, de Nederlandse Emissieautoriteit en Rijkswaterstaat. De apparaatskosten en ontvangsten worden verder uitgesplitst en toegelicht in de agentschapsparagrafen.

IenM verstrekt bijdragen aan drie begrotingsgefinancierde ZBO’s en RWT’s: Prorail, Kadaster en StAB. Zie voor meer informatie over de ZBO’s en RWT’s van IenM de bijlage ZBO’s en RWT’s van dit Jaarverslag (Bijlage 1).

De apparaatskosten van de Staf van de Deltacommissaris worden in lijn met de Waterwet op het Deltafonds begroot en verantwoord (zie artikel 5 Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven van het Jaarverslag van het Deltafonds).

Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO's/RWT's

Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO's/RWT's
 

Realisatie

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Verschil

 

2010

2011

2012

2013

2014

2014

2014

Totaal apparaatsuitgaven ministerie

   

372.668

336.238

303.576

319.700

– 16.124

Kerndepartement

   

372.668

336.238

303.576

319.700

– 16.124

Totaal apparaatskosten batenlastendiensten

1.238.510

1.181.907

1.248.880

1.274.381

1.246.662

1.167.054

79.608

ILT

96.215

85.797

136.672

141.788

147.499

141.768

5.731

KNMI1

56.001

57.522

58.487

54.722

47.386

42.160

5.226

NEa

6.264

6.650

6.485

6.417

5.730

7.501

– 1.771

RWS

1.080.030

1.031.938

1.047.236

1.071.454

1.046.047

975.625

70.422

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's

443.000

423.000

590.300

593.400

595.805

569.383

16.422

ProRail

443.000

423.000

415.000

422.000

412.000

397.000

15.000

Kadaster

170.000

166.000

169.000

167.000

2.000

StAB

5.300

5.400

4.805

5.383

– 578

X Noot
1

Bij het KNMI worden vanaf 2014 de kosten van Aardobservatie, op grond van de richtlijn verantwoord begroten, niet meer in de apparaatskosten opgenomen maar separaat zichtbaar gemaakt.

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien

Algemene beleidsdoelstelling

Niet van toepassing op dit artikel.

Dit artikel is een administratief begrotingstechnisch artikel. Dit houdt in dat er geen daadwerkelijke uitgaven ten laste van artikel 99 worden gedaan. Het artikel dient hoofdzakelijk als tussenstation voor de overboeking van middelen naar de andere artikelen op de IenM begroting, zoals loon- en prijsbijstelling. Ook taakstellingen die nog niet direct kunnen worden doorgeboekt worden tijdelijk op dit artikel geadministreerd.

Artikel 99 Nominaal en onvoorzien (x € 1.000)
       

Realisatie

Begroting

Verschil

 
   

2012

2013

2014

2014

2014

 

Verplichtingen

0

0

0

– 14.543

14.543

1)   

Uitgaven

0

0

0

– 14.543

14.543

1)   

Toelichting op de financiële instrumenten

Ad 1) Het in de begroting geraamde bedrag bestaat hoofdzakelijk uit geparkeerde bedragen (zoals prijsbijstelling en de egalisatieschuld voor het Rijkshuisvestingsstelsel) die ten tijde van het opstellen en vaststellen van de begroting nog verdeeld moesten worden binnen Hoofdstuk XII. Deze bedragen zijn gedurende de begrotingsuitvoering in 2014 verdeeld. Ten laste van dit artikel zijn geen uitgaven gebracht.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF 2014

Inleiding

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan van de relevante aandachtspunten in de bedrijfsvoering van IenM, mede gebaseerd op een risicoanalyse. Daarbij wordt ingegaan op (in voorkomend geval) de tekortkomingen in de bedrijfsvoering, de punten van aandacht en/of de bijzondere gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan in het verslagjaar. De bedrijfsvoeringparagraaf heeft het karakter van een uitzonderingsrapportage, maar in de Rijksbegrotingsvoorschriften is ook een aantal onderwerpen verplicht gesteld. De opname van de facultatief opgenomen onderwerpen is in overeenstemming met het advies van het Audit Committee.

Naast de departementale bedrijfsvoeringsparagraaf publiceert de Minister voor Wonen en Rijksdienst als de eerstverantwoordelijke Minister voor het rijksbrede beleid en de rijksbrede kaders op de terreinen: «personeel, ICT, organisatie, huisvesting, inkoop, facilitaire dienstverlening en beveiliging» de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Binnen die kaders is IenM zelf verantwoordelijk voor haar bedrijfsvoering. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2014 wordt onder meer door de Minister voor Wonen en Rijksdienst gerapporteerd over het terugdringen van de apparaatsuitgaven, het beoogde beter functioneren van de Rijksdienst, rijksbrede kengetallen, overzichten externe inhuur per departement en overzichten grote en risicovolle ICT projecten.

De bedrijfsvoeringsparagraaf IenM is opgebouwd uit de volgende onderdelen:

  • A. Managementparagraaf;

  • B. Rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering;

  • C. Totstandkoming beleidsinformatie;

  • D. Financieel en materieel beheer en

  • E. Overige aspecten van de bedrijfsvoering.

A. Managementparagraaf

Het streven is om bij voortduring de bedrijfsvoering van het ministerie te ontwikkelen en te verbeteren met name in termen van de sturing en beheersing van activiteiten en processen. Onderstaande thema’s hebben vooral betrekking op de structurele borging van voorzieningen en verantwoordelijkheden in de departementale organisatie.

IenM koers 2020 en ontwikkeling bedrijfsvoering

De bedrijfsvoeringsfunctie werkt voor de primaire IenM-functies beleid, uitvoering, inspectie. De bedrijfsvoering voegt waarde toe en levert intelligente ondersteuning met een goede kwaliteit.

Voor de bedrijfsvoering in de periode 2015–2020 wordt richting en inspiratie ontleend aan de IenM-Koers 2020.De IenM-Koers 2020 geeft richting aan de ontwikkeling van het ministerie, richting in de ambities en richting voor de manier waarop we werken in het waarmaken daarvan. De ontwikkeling van IenM staat in het teken van:

  • snel en passend reageren op maatschappelijke en politieke onderwerpen en dynamiek

  • flexibel, adaptief en wendbaar (wendbaar in allocaties, inzetbaarheid)

  • het ontwikkelen van een gevarieerd(er) handelingsrepertoire

  • innovatieve verbindingen en samenwerking met partners

  • variëteit in sturingsstijlen (passend bij de maatschappelijke veranderingen)

  • kwaliteit in bedrijfsvoering die dit ondersteunt.

De Hervormingsagenda Rijksdienst geeft richting aan de rijksbrede organisatieontwikkeling. De ambitie is de Rijksdienst compact en meer als één organisatie in te richten binnen een bijbehorend financieel kader voor de komende periode (taakstelling Rutte-2). Op het terrein van bedrijfsvoering wordt gestreefd naar samenwerking, standaardisatie en concentratie van bedrijfsvoerings-dienstverlening op het niveau van het Rijk als geheel.

Dit leidt tot een spannende opgave waarbij een nieuwe balans moet worden gevonden tussen:

de noodzaak van meer variëteit en flexibiliteit enerzijds en anderzijds de efficiencytaakstelling die dwingt naar standaardiseren en uniformeren en het ontwikkelen van een breder handelingsrepertoire met een kleiner personeelsbestand.

Deze opgave is vervat in zes ambities voor de periode tot 2020:

  • 1. De bedrijfsvoeringsfunctie werkt nauw samen met het primair proces en werkt integraal. Dit geldt voor de uitvoering én kaderstelling;

  • 2. De bedrijfsvoeringsfunctie bevordert en ondersteunt dat medewerkers flexibel inzetbaar zijn in de breedte van IenM, waarbij systematische aandacht is voor de samenstelling van het personeelsbestand en voor vakmanschap;

  • 3. De bedrijfsvoeringsfunctie beschikt over bedrijfsvoeringsystemen waarmee flexibel kan worden ingespeeld op snel wijzigende informatiebehoeften;

  • 4. De bedrijfsvoeringsfunctie heeft de begrotings- en concernsturingscyclus verder gedigitaliseerd en verrijkt;

  • 5. De bedrijfsvoeringsfunctie heeft door verdere standaardisatie, samenwerking en vereenvoudiging van de governance en bekostiging van de dienstverlening een vermindering van de beheerslast gerealiseerd en

  • 6. De bedrijfsvoeringsfunctie maakt dat IenM waar krijgt voor zijn geld, door te investeren in regie op de dienstverlening, contractbeheer en duurzaamheid.

Besturing en beheersing van de informatievoorziening/informatisering

De rollen en taken van IenM worden meer informatie- en ICT-intensief. Dit vergt passende nieuwe vormen van besturing en beheersing. De conclusies en aanbevelingen in het rapport «Grip op ICT» van de commissie Elias wijzen ook op verbetering van besturing en beheersing, maar dan vooral van de ICT-projecten.

Dit samen is reden om binnen IenM de inrichting en werking van de besturing, ontwikkeling en beheersing op het terrein van de informatievoorziening en ICT te bezien en waar nodig te herzien en te versterken. De eerste fase in de aanpak staat in het teken van evalueren en verkennen en omvat de volgende drie activiteiten, die in de periode tot april 2015 worden uitgevoerd:

Evaluatie van het CIO-stelsel en het samenspel

Onder leiding van de Stuurgroep Informatievoorziening wordt het stelsel van opdrachtgevers, regisseurs/leveranciers en CIO geëvalueerd. Het gaat daarbij o.m. om de werking in de praktijk in relatie tot de beoogde effecten (besturing en beheersing; specifiek van projecten met een substantiële ICT-component), de ingezette professionalisering, de kwaliteit en gebruiksnut van de sturingsinformatie/rapportages/instrumenten, de overleggremia en het samenspel tussen opdrachtgevers, ICT-organisaties en de CIO-functie en de kwalificatie van de posities/rollen in het licht van de conclusies/aanbevelingen van de Commissie Elias.

Verkenning van het thema «Informatie als onderwerp van beleid»

Informatie vormt in toenemende mate het hart van de primaire functies/processen van IenM. Het gaat om de betekenis van informatie in/voor processen, de informatisering en digitalisering in/van beleidsstelsels en de mogelijke vormen van besturing en beheersing (management van informatie en informatisering). Dit wordt nader verkend. De verkenning is bedoeld om inzicht en bewustzijn te verwerven m.n. bij de IenM-beleidsfunctie. Dat krijgt vorm in een combinatie van onderzoek en werksessies. Op basis daarvan wordt in de volgende fase de mogelijke ontwikkeling in termen van posities, rollen, competenties in het stelsel nader bepaald.

Toets van projecten naar aanleiding van Commissie Elias

Er wordt een zgn. bureau ICT-toets uitgevoerd op ICT-projecten van IenM in het licht van de aanbevelingen van de commissie Elias. De toets wordt uitgevoerd op alle projecten met een meerjarige ICT-component van € 5 miljoen of meer.

Op basis van de uitkomsten van deze drie activiteiten wordt de volgende fase van het versterkingstraject ingericht in afstemming met de Rijks CIO.

Organisatie-aanpassingen IenM

In het verslagjaar zijn enkele aanpassingen doorgevoerd in het organisatie en mandaatbesluit Infrastructuur en Milieu 2012. De belangrijkste voor de inrichting van de bedrijfsvoering is de totstandkoming van de directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (vanaf 1 januari 2015). De ANVS komt voort uit de agentschappen ILT en RVO en de beleidskern van EZ. De ANVS stelt vanuit haar verantwoordelijkheid extra eisen aan de bedrijfsvoering met betrekking tot beveiliging, huisvesting en omgang met vertrouwelijke stukken.

Alle voorbereidingen zijn getroffen voor een zorgvuldige en rimpelloze overdracht per 1/1/2015 van de mobiliteitsdiensten van aan ECOP Workflow. Daarmee is de eigen mobiliteitsorganisatie Matchpoint opgeheven. Een en ander is in nauw overleg met medezeggenschap en bonden vormgegeven. Ook de overdracht van de bedrijfsartsenzorg naar ECOP is per 1/1/2015 voorbereid en ingeregeld in 2014. IenM is koploper in de verdere vormgeving van samenwerking met P-direct. In het programma Optimaal Verbinden zijn daartoe administratieve ondersteuners overgegaan naar P direct en zijn werkprocessen verder gestroomlijnd.

IenM heeft het Charter Talent naar de Top ondertekend om het belang van doorstroom van vrouwen naar managementposities extra te onderstrepen. Extra aandacht vanuit HR en management voor de personeelsgesprekcyclus en vlootschouw heeft geleid tot een fors verbeterde verslaglegging en onderbouwing van beloningsbeslissingen.

Organisatieverandering RWS

In 2014 heeft RWS activiteiten uitgevoerd in het kader van het Ondernemingsplan 2015. Het O&F rapport en het daaropvolgende plaatsingsproces zijn in 2014 afgerond. Tevens zijn in 2014 stappen zijn gezet om belangrijke verbeteringen door te voeren, bijvoorbeeld op het vlak van het werken vanuit een netwerkbeheervisie, het RWS-breed integraal programmeren van werkzaamheden en een betere besturing van informatievoorziening (waaronder ICT). De nieuwe RWS-processen zijn beschreven en medewerkers zijn steeds meer vanuit de procesketen gaan denken. Ook zijn de medewerkers meer gericht op het verbeteren van zijn of haar bijdragen binnen de RWS-processen. Door meer uniform te werken waar dat kan en een steeds betere samenwerking zowel intern als met externe partijen, is RWS in staat geweest om zowel de productie als de taakstellingen te realiseren.

Kennismanagement RWS

Het kennismanagement heeft bij RWS bijzondere aandacht. Hiertoe heeft RWS de kritische kennisgebieden die essentieel zijn in het goed uitvoeren van haar operationele doelen geïnventariseerd. Voor deze kritische gebieden zijn verbindingen gelegd met onder meer onderwijsinstellingen. Tevens wordt kennis verbonden door samenwerking met waterschappen, markt en kennisinstellingen, onder meer in het Hoogwaterbeschermingsprogramma en het Kennisplatform risicobeheersing. Ook is een plan uitgewerkt om bij de belangrijkste waterkerende objecten te werken met reviewteams en om voor de inhoudelijke velden actiever kennis te delen en borgen in Communities. Ook intern RWS wordt nadrukkelijker de verbinding gelegd tussen managers en specialisten. Met summerschools voor leidinggevenden, vergroten van de adviesvaardigheden van specialisten en professionalisering van de eerder genoemde Communities wordt het wederzijds begrip en vertrouwen vergroot waardoor managers en specialisten elkaar meer versterken.

Organisatieverandering KNMI

In het kader van de implementatie van de Veranderopgave is de nieuwe organisatie officieel per 15 september gestart en is het plaatsingsproces voor de medewerkers afgerond met een beperkt aantal bezwaren. Het nieuwe managementteam is aangesteld. Op het pad naar het ontwikkelen van een cultuur voor de vraagsturing zijn waarneembare stappen gezet.

Vanaf april 2014 is de dienstverlening op het gebied van de kantoorautomatisering in handen van het Shared Service Center (SSC) Campus en vanaf 1 januari 2015 zal ook de overige dienstverlening op ICT gebied in handen zijn van het SSC Campus. SSC Campus is de flexibele en innovatieve ICT partner voor kennis- en onderzoeksinstituten en levert betrouwbare ICT-dienstverlening aan kennisinstituten binnen de rijksoverheid. De ontwikkeling van SCC-Campus gebeurt in partnerschap tussen KNMI en RIVM

B. Rechtmatigheid

Aanbestedingsregels

Bij IenM is voorgeschreven dat in uitzonderingsgevallen gemotiveerd kan worden afgeweken van de aanbestedingsregels met toestemming van de verantwoordelijke Directeur-Generaal. In sommige gevallen kan naleving van de (Europese) aanbestedingsregels tot bijzonder inefficiënte en ineffectieve uitkomsten leiden. RWS, ILT, KNMI en de beleidskern hebben afwijkingen gerapporteerd.

Rijkswaterstaat

Er is in 2014 om veiligheidsredenen gestart met het verrichten van reparatiewerkzaamheden aan de Harmsenbrug. Gezien potentiële problemen in de doorstroming van het verkeer tussen Rotterdam en Zeeland hadden deze werkzaamheden een spoedeisend karakter. Hierdoor is in afwijking van de nationale aanbestedingsregelgeving gehandeld door contractering van een marktpartij voor een bedrag van € 5,1 miljoen op basis van een enkelvoudige onderhandse gunning. Daarnaast is er door het management van RWS een bewuste afweging gemaakt om voor een bedrag van € 0,8 miljoen op het terrein in de grond-, weg- en waterbouw, € 0,4 miljoen op het terrein van informatievoorziening en ICT en € 0,4 miljoen op het terrein van de bedrijfsvoering in afwijking van de aanbestedingsregelgeving te handelen (een enkelvoudige in plaats van een meervoudige marktbenadering). Hierbij was in belangrijke mate sprake van spoedeisende werkzaamheden om de continuïteit van de bedrijfsvoering te kunnen borgen.

KNMI

KNMI heeft over 2014 voor circa € 1 miljoen onrechtmatig aanbesteed. Daarmee is sprake van een omvang die de controletolerantie van het agentschap overschrijdt. Een verbeterplan zal worden opgesteld gericht op de verbetering van de financiële functie van het KNMI en de verbetering van het financieel en materieel beheer.

Inspectie Leefomgeving en Transport

De uitvoering van de nieuwe Aanbestedingswet 2012 heeft in 2014 een interpretatieverschil aan het licht gebracht. Bij de inhuurcontracten van ICT-deskundigen blijken uiteindelijk de noodzakelijke verlengingen niet te voldoen aan de regelgeving. Naar aanleiding van geconstateerde tekortkomingen in het contractenbeheer van inhuurcontracten zijn een aantal contracten beëindigd op de eerst mogelijke datum. Noodzakelijke verlengingen in verband met de continuïteit van processen zijn goedgekeurd door de Inspecteur-Generaal. Het hiermee verbonden onrechtmatige bedrag bedraagt circa € 3 miljoen. Daarmee is sprake van een omvang die de controletolerantie van het agentschap overschrijdt.

Beleidskern

Bij de beleidskern is voor een bedrag van in totaal circa € 8,6 miljoen afgeweken van de aanbestedingsregels. Het terugdringen van het aantal afwijkingen tot een zo laag mogelijk niveau wordt nagestreefd. Halverwege 2014 is besloten dat het inkoopuitvoeringscentrum voor de beleidskern ook een rol/taak te vervullen heeft in de fase van marktbenadering/offerteaanvragen voor inkopen >50 euro. Kwartaalgewijs wordt over de naleving door het inkoopuitvoeringscentrum gerapporteerd. Aan de hand van de rapportages wordt er geëscaleerd naar het juiste niveau, betrokkenen aangesproken, voorgelicht en ondersteund. Afwijkingen van aanbestedingsregels zijn onrechtmatig. De afwijkingen zijn in aantal en omvang in 2014 afgenomen.

Voor de rapportering van fouten en onzekerheden (beide t.a.v. rechtmatigheid én getrouwheid) in de bedrijfsvoeringsparagraaf gelden volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften vier soorten rapporteringstoleranties: een rapporteringstolerantie op artikelniveau, een rapporteringstolerantie voor de saldibalans, een rapporteringstolerantie voor de agentschappen en een rapporteringstolerantie op totaalniveau. Bij overschrijding van elke rapporteringtolerantie worden de fouten en onzekerheden met betrekking tot de rechtmatigheid en getrouwe weergave hieronder gekwantificeerd

Investeringsbudget Landelijk Gebied

In 2014 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voorschotten aan het Ministerie van EZ m.b.t. Rijksbufferzoneconvenant (tachtiger jaren van de vorige eeuw tot en met 2006) van circa 127 miljoen en ILG (2007–2010) van circa € 36 miljoen afgeboekt.

In de PBL monitor infrastructuur en Ruimte 2014 wordt het effect van het losgelaten Rijksbufferzonebeleid zichtbaar gemaakt. Na 2011 is de wet Investeringsbudget Landelijk Gebied aangepast en door EZ richting de Provincies vastgelegd in afrondingsovereenkomsten. De voordien overeengekomen verplichtingen over en weer zijn hiermee beëindigd en richting de toekomst vervallen (art 97c wILG). Inmiddels heeft EZ op 19 december jl. vaststellingsbrieven aan de Provincies verstuurd waarmee de voorschotten tussen EZ en de provincies zijn vastgesteld en afgerekend. Voor de wILG periode schat EZ hierbij een beperkte onzekerheid in.

In het Rijksbufferzoneconvenant werden in de financiering voorcalculatorische verdeelsleutels gehanteerd en zou afrekening moeten plaatshebben op basis van verdeelsleutels gebaseerd op de feitelijke bestemming van de aangekochte gronden en onder de verrekening van eventuele resultaten op aangekochte en verkochte ruilgronden. Deze informatie is echter nooit beschikbaar gekomen. Op basis hiervan rapporteren wij een onzekerheid van € 24,5 miljoen gerelateerd aan de uitgaven 2014 op het huidige artikel Ruimtelijke ontwikkeling (artikel 13).

Overig

Op artikel 22 Externe veiligheid en risico’s is een fout van € 2,4 miljoen geconstateerd in de voorschotverlening aan de Sociale Verzekeringsbank.

C. Totstandkoming beleidsinformatie

Met de begroting 2014 is invulling gegeven aan een sluitende set indicatoren en kengetallen in de begroting. Aan de hand van een procesbeschrijving totstandkoming indicatoren en kengetallen zijn betrokkenen geïnstrueerd waardoor het totstandkomingsproces van de indicatoren- en kengetallenwaarden in de IenM-Verantwoording achteraf goed reconstrueerbaar is met uitzondering van de outputcijfers van de ILT zoals hieronder wordt toegelicht.

Inspectie Leefomgeving en Transport

De betrouwbaarheid van de niet financiële gegevens in artikel 24 (handhaving en toezicht) van de begroting van IenM is afhankelijk van het gebruik van eenduidige data, standaard modeldocumenten en het terugdringen van het aantal ICT-applicaties. Dit proces van uniformering, dat ook in 2015 verder vorm gegeven wordt, moet er toe leiden dat de betrouwbaarheid van de outputgegevens beter is verankerd.

Uit hoofde van haar wettelijke taak heeft de Auditdienst Rijk ook dit jaar onderzocht in hoeverre sprake is van een deugdelijke totstandkoming van de beleidsinformatie. De onderzoeksconclusie luidt: «beheersing van het proces van totstandkoming is in opzet geborgd; werking en dossiervorming verdienen nog aandacht».

Beschikbaarheid van beleidsinformatie

In de onderzoeken van de Algemene Rekenkamer«Effectiviteitsonderzoek bij de rijksoverheid» werd geconcludeerd dat de rijksoverheid te weinig beleidsuitgaven evalueerde op effectiviteit. In het verslagjaar zijn de resultaten van de beleidsdoorlichtingen waterkwantiteit, ruimtelijke ontwikkeling, regionaal openbaar vervoer en Duurzame ontwikkeling (de artikelen 11, 13, 15 en 21) verstrekt aan de Tweede Kamer met de brief van 19 december 2014. Via deze brief is ook voldaan aan het verzoek van de Tweede Kamer om kennis te mogen nemen van het concept opzet voor en vraagstelling van de in de begroting 2015 geprogrammeerde beleidsdoorlichtingen waterkwaliteit en geluid (de artikelen 12 en 20).

In de bedrijfsvoeringsparagraaf in het vorig jaarverslag werd gerapporteerd over de aanbevelingen van de Commissie Zevenbergen en het onafhankelijk onderzoek van Holtslag naar de casus van het ILT-rapport over ProRail Daaraan kan worden toegevoegd dat de Inspectie Leefomgeving en Transport in haar Meerjarenplan 2014–2018 haar rol in de beleidscyclus heeft toegelicht. Bij de verschillende onderdelen van IenM staat het thema «vakmanschap» hoog op de agenda. De centrale managementprogramma’s zijn doorontwikkeld en leerlijnen voor de doelgroep ondersteuning en voor beleidsmedewerkers kennen groeiende belangstelling. Daarbij staat leren in het werk en aansluiten bij de organisatieontwikkeling steeds meer centraal.

D. Financieel- en materieel beheer

Geconstateerde onvolkomenheden over 2013

In 2014 is veel aandacht besteed aan het op orde brengen van de door de AR (Algemene Rekenkamer) geconstateerde onvolkomenheden over 2013. Dit betrof de volgende onderwerpen:

  • Financieel beheer ILT;

  • Inkoopbeheer beleidskern.

  • Informatiebeveiliging beleidskern en Rijkswaterstaat.

Hieronder wordt ingegaan op de uitgevoerde verbeteracties bij deze onderwerpen.

Financieel beheer ILT

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft gestuurd op een goed financieel beheer. In de interne managementcontracten 2014 zijn de gewenste en uit te voeren verbeterpunten opgenomen. De taken op het gebied van de inkoop en administratie zijn per 1-1-2015 overgedragen aan de SSO. De Financial audits hebben het management per kwartaal inzicht geboden in de verbetering van de tekortkomingen in het financieel beheer van de ILT en de daarbij van belang zijnde dienstverleningsovereenkomsten en processen. Aandacht ging daarbij ondermeer uit naar activabeheer, ict en inkoop.

Inkoopbeheer beleidskern

In 2014 is de inkoopfunctie verder verbeterd. Het Inkoop UitvoeringsCentrum voor de Beleidskern heeft in 2014 een IenM-inkoopbeleidsplan in samenspraak met de IenM-organisatie opgesteld, spendanalyses over 2013 en 2014 uitgevoerd en afgerond en heeft de bevindingen opgepakt in het kader van het continu verbeteren van de inkoopfunctie.

(Informatie)beveiliging beleidskern en Rijkswaterstaat

Cyber security

Medio 2014 heeft de Bestuursraad van IenM gekozen voor een plan van aanpak Cybersecurity met het volgende maatregelpakket:

Allereerst versterking van de crisiscapaciteit van IenM zodat een sluitende aanpak ontstaat om cyberaanvallen binnen het gehele IenM-domein tijdig te kunnen detecteren en in te dammen.

Daaraan ten grondslag ligt een beredeneerde prioritering van te beschermen belangen (kroonjuwelen). Aansluitend moet worden gezorgd dat er actuele risicoanalyses beschikbaar zijn voor de toplijst van informatiesystemen met een hoog afbreukrisico. En ten slotte zal worden gewerkt aan een heldere verantwoordelijkheids- en beheersstructuur voor het permanent monitoren en borgen van de cybersecurity van informatiesystemen op bedoelde toplijst. Medio 2015 zal de stuurgroep Cybersecurity voortgangsrapport uitbrengen aan de Bestuursraad.

In Control Verklaring Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst

De Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) is eind 2012 vastgesteld en beschrijft de invulling van NEN/ISO 27001 en 27002 voor de rijksoverheid. Voor deze eisen gesteld aan de informatiebeveiliging van de IT infrastructuur Rijksdienst is Rijksbreed een implementatietraject (comply or explain) afgesproken. Over 2014 wordt via de ADR Rijksbreed gerapporteerd over 5 thema’s en wordt aan de departementen gevraagd om een vormvrije In Control Verklaring voor de kritieke systemen. IenM heeft aan dgOBR van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de In Control Verklaringen verstrekt voor de organisatie onderdelen. Aan de In Control Verklaring van RWS en Bestuurskern ligt een uitvoeringsplan ten grondslag. Bij RWS is dat het meerjarenplan Beveiligd Werken en bij de Bestuurskern is dat een jaarlijks bijgewerkte uitvoeringsplan. Met het oog op het vergroten van het zicht op de kwaliteit van de wijzigingen die in het IenM SAP systeem worden doorgevoerd wordt het advies van de ADR opgevolgd om het contract met de dienstverlener nogmaals te analyseren, de daaruit voortvloeiende taken en verantwoordelijkheden eenduidig te beleggen en uit te werken in het Dossier afspraken en procedures.

Rijkswaterstaat

Naar aanleiding van de veranderende maatschappelijke context en de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde onvolkomenheid is RWS in 2012 gestart met de beveiliging tegen cyber criminaliteit. De invoering van cyber security was ondergebracht bij het Programma Regie op Industriële Automatisering (PRIA). Dit programma richtte zich op het «in-control» brengen en houden van de beveiliging van de automatisering ter ondersteuning van de missie kritieke processen van RWS. Daarbij is in kaart gebracht wat de te nemen aanvullende beheersmaatregelen zijn in relatie tot de eisen die hieraan worden gesteld, zoals de eisen van de Baseline Informatiebeveiliging Rijk. Met ingang van 2014 is dit (meerjaren) programma opgegaan in Beveiligd Werken Rijkswaterstaat.

In 2014 zijn aanvullende beheersmaatregelen getroffen voor het hoofdwatersysteem (beweegbare keringen, stuwen en gemalen en de bediening hiervan) en de hieraan gerelateerde generieke voorzieningen. De gekozen prioritering sluit aan op richtlijnen van het Ministerie van VenJ, dat «Water keren en beheren» aanmerkt als «maatschappelijk vitaal proces».

Daarnaast zijn in 2014 stappen gezet om het beveiligd werken verder door te voeren als het gaat om het veilig werken met gegevens en documenten. De uitvoering van de aanvullende beveiligingsmaatregelen van het hoofdvaarwegennet en hoofdwegennet volgen in de jaren 2015 en 2016. Met betrekking tot de implementatie van de BIR is voor 2014 een In control verklaring afgegeven.

Overige topprioriteiten financieel beheer

Systeemgerichte Contractbeheersing RWS, inclusief DBFM contracten

Contractmanagement bij DBFM39– contracten

Mede door de toename van DBFM infrastructuurprojecten, zowel in realisatie als in de exploitatiefase, heeft binnen RWS het afgelopen jaar verdere uniformering van contracten en werkwijzen plaatsgevonden. RWS heeft een model contractbeheerorganisatie ontwikkeld. Een uniforme werkwijze leidt tot voordelen. Soepelere processen zorgen voor efficiëntere voorbereiding en uitvoering van projecten. Zowel publiek als privaat leidt dit tot een vermindering van transactietijd en transactiekosten. De DBFM projecten vallen onder hetzelfde sturingsregime als andere projecten. Ook het opleggen van eventuele kortingen loopt via de reguliere contractbeheersystematiek. De inrichting en werkwijze van de contractbeheerorganisatie voor DBFM hebben in de afgelopen tijd extra aandacht gekregen, ook vanuit het management. Er is een model Contractbeheersplan ontwikkeld ten behoeve van de DBFM-projecten in de realisatiefase. Bezien wordt of dit model kan worden doorontwikkeld voor projecten in de exploitatiefase. Daarnaast zijn er verschillende interne overleggremia opgezet om de kennisdeling tussen projecten en de continuïteit richting toekomstige projecten te bevorderen. Over de voortgang in het beleid en uitvoering wordt verwezen naar de DBFM(O) voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer (Brief MvF aan TK d.d. 18-12-2014).

Contractbeheer met systeemgerichte contractbeheersing (SCB)

Met SCB toetst RWS risicogestuurd het kwaliteitssysteem van de opdrachtnemer om na te gaan of de contractuele verplichtingen worden nageleefd. In 2014 is een aantal verbeteringen doorgevoerd ten aanzien van de efficiency van de contractbeheersing door een zoveel mogelijk systeemgerichte benadering. De focus van de verbeteringen richtten zich op kennis, competenties en vaardigheden van bij het contractbeheer direct betrokkenen: projectmanager, contractmanager, technisch manager en -adviseurs, manager projectbeheersing en -adviseurs en de (lead)auditors. De managementaandacht is vastgehouden. Dit heeft geresulteerd in een verdere doorontwikkeling van SCB bij de onderhoudsprojecten; bij de aanlegprojecten is de implementatiegraad verder verankerd. Er is in 2013 een transitieplan SCB opgesteld waarlangs de nog te nemen stappen in 2014 verder zijn gestroomlijnd zodat in de periode 2015 en verder aanvullende controles beheerst kunnen worden afgebouwd. De monitoring van SCB heeft bij zowel de aanleg- en de onderhoudsprojecten in 2014 plaatsgevonden in de vorm van een zelfevaluatie, waarvan reviews onderdeel uitmaakten. In 2015 worden verbeteringen doorgevoerd met betrekking tot sturing en de uitvoering van de zelfevaluatie (waaronder de reviews). Daar waar nodig zijn vervolgacties in gang gezet.

Verplichte onderwerpen

Onderkende frauderisicos en de maatregelen die zijn of worden ingezet om deze risico’s te beheersen

In de jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk wordt er op Rijksniveau gerapporteerd over de meldingen van vermoedens van integriteitsschendingen en geconstateerde schendingen geclassificeerd in 10 typen.

Het basisprincipe van het integriteitbeleid bij IenM is dat iedereen verantwoordelijk is voor het eigen handelen, daarover verantwoording aflegt en elkaar daarop kan aanspreken.

Heldere afspraken en duidelijke spelregels zijn hierbij van belang. Daarom heeft IenM de gedragscode «Bewust integer» opgesteld waarin alle IenM’ers (ambtenaren én externen) handvatten kunnen vinden om integer te werk te gaan:

IenM heeft een landelijk netwerk van integriteitscoördinatoren en vertrouwenspersonen integriteit en ongewenste omgangsvormen. Verder wordt bij de dienstonderdelen met grote regelmaat aandacht geschonken aan bewustwording door middel van integriteitprogramma’s en zijn er speciale trainingsfaciliteiten zoals masterclasses voor leidinggevenden. Door de reorganisatie afgelopen jaar is er bij RWS minder aandacht geschonken aan bewustwordingsactiviteiten dan gebruikelijk. Jaarlijks voert de ADR in opdracht van IenM audits uit naar integriteit binnen dienstonderdelen.

De relatie met de markt krijgt bij IenM veel aandacht. Zowel de aanleg van wegen, vaarwegen en kunstwerken als het beheer en onderhoud daarvan worden uitbesteed aan de markt. Mogelijke risico’s hierbij zijn strafrechtelijke risico’s als omkoping en fraude, mededingingsrechterlijke risico’s als marktverdeling en prijsafspraken, alsmede het niet opmerken, melden of oppakken van signalen over mogelijke onregelmatigheden.

In procedures rondom aanbesteding, handhaving en inkoop zijn maatregelen ingebouwd om de integriteitsrisico’s af te dekken. Onafhankelijkheid van derden en scheiding van verantwoordelijkheden wordt geborgd door de interne procedures. Bovendien kent IenM procedures voor het signaleren en melden van onregelmatigheden. Daarnaast heeft RWS beleid ontwikkeld voor het tegengaan van voorkennis en belangenverstrengeling bij aanbestedingen. Zo heeft RWS een Gedragscode Publiek Opdrachtgeverschap ontwikkeld en heeft RWS een centraal meldpunt ingesteld waar opdrachtnemers met opmerkingen en klachten terecht kunnen.

Tot slot zijn er kwetsbare functies (functies die naar hun aard en/of inhoud een potentieel risico kunnen vormen voor de aantasting van de integriteit van de organisatie) benoemd waarbij er aanvullende maatregelen (Verklaring van geen bezwaar, functie/taakwisseling) getroffen zijn om integriteitsrisico's te verminderen.

Subsidiefrauderisico

Het risico van subsidiefraude met IenM begrotingsbudget wordt beheerst mede door de intensivering bij RVO zoals aangekondigd in de rijksbrede frauderapportage (TK 17050–496). Het belang van de betrokkenheid van handhavingsdeskundigheid bij de vormgeving van subsidieregelingen voor bedrijven wordt onderschreven.

Open standaarden

IenM heeft de open standaarden van de «pas toe of leg uit»-lijst toegepast voor zover dat mogelijk is. Soms is het nodig om af te wijken om aan te kunnen sluiten op bestaande systemen. Waar afgeweken wordt is dat vastgelegd in de administratie. In 2014 heeft zich dat bij Rijkswaterstaat niet voorgedaan.

Inspectie Leefomgeving en Transport

In 2014 is een start gemaakt met het project Webportaal, webformulieren en meldingenbox. Doel van dit project is dat het een platform oplevert waarmee ILT digitaal communiceert met ondertoezichtstaanden en waarmee burgers en bedrijven digitaal meldingen kunnen doen en digitaal aanvragen kunnen doen voor vergunningen. Dit project maakt onderdeel uit van het rijksbrede programma Digitaal 2017.

Apparaatskosten IenM (facultatief)

Rijksbreed wordt het risico van het achterblijven van de daling in apparaatskosten onderkend. Bij IenM is ook in 2014 sterk ingezet op het beperken van de apparaatskosten en het realiseren van de krimp van de organisatie. Ten opzichte van 2013 zijn de totale apparaatskosten van IenM met circa € 50 miljoen gedaald in 2014. De reductie van de kosten wordt deels gerealiseerd door de krimp van de personeelsomvang. In 2014 is de personeelsomvang per saldo met 110 fte gedaald.

E. Overige aspecten van de bedrijfsvoering (verplichte onderwerpen)

Betaalgedrag

IenM heeft gemiddeld 97% van de facturen tijdig betaald. IenM voldoet daarmee ruimschoots aan de kabinetsdoelstelling dat minimaal 90% van de facturen binnen 30 dagen wordt betaald.

Grote lopende ICT-projecten bij het ministerie en de risico’s daarvan voor de privacy en de uitvoering.

In de memorie van toelichting van de ontwerp omgevingswet wordt het doel van digitalisering toegelicht en het belang van nader inzicht naar de privacy aspecten verbonden met de electronische beschikbaarstelling van met name vergunningen vermeld.

Mobiliteitskaart personeel (facultatief)

De mobiliteitskaart is binnen IenM als een van de twee eerste departementen ingevoerd in 2014.

Duurzame bedrijfsvoering (facultatief)

In 2014 is binnen IenM een programma gestart om duurzaamheid te integreren in de bedrijfsvoeringprocessen. Directe aanleiding is de Lean and Green award van IenM en het besef om in de eigen bedrijfsvoering aan te sluiten op hetgeen beleidsmatig wordt ontwikkeld. Het programma werkt onder meer. aan het borgen van duurzaamheid in processen, adviezen en de inkoopfunctie. Vanzelfsprekend sluit IenM aan bij rijksbrede ontwikkelingen en afspraken op het gebied van duurzame bedrijfsvoering, echter IenM heeft nadrukkelijk de ambitie zelf het goede voorbeeld te geven en een voortrekkersrol te vervullen. Naast de aanjaagfunctie die het programma vervult met betrekking tot het nakomen van de IenM-brede Lean and Green afspraken, zijn er in 2014 op de Haagse locaties diverse energiebesparende projecten afgerond en zijn medewerkers d.m.v. acties, wedstrijden en evenementen zich meer en beter bewust geraakt van hun eigen rol binnen een duurzame bedrijfsvoering en daarbuiten. Ook is een samenwerking opgezet met DGOBR / categoriemanagement Inkoop waarbij IenM zal fungeren als proeftuin voor het toepassen van innovaties (w.o. circulair inkopen).

Verslag van de activiteiten van het Audit Committee in 2014 en van de uitkomsten van de evaluaties over het functioneren van het Audit Committee

Het audit committee is een adviesorgaan van de SG en een platform voor het bespreken van besturings- en beheersingsvraagstukken met als doel de bedrijfsvoering binnen IenM op het gewenste niveau te krijgen en te houden.

Het audit committee is in 2014 vier keer bij elkaar gekomen. In de bijeenkomsten is uitgebreid stilgestaan bij de acties naar aanleiding van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk. Er zijn vijf topprioriteiten financieel beheer genoemd, waarvan het audit committee de acties monitort. Dit waren in 2014 de vier onvolkomenheden over 2013 (waarvan twee zijn samengevoegd) en systeemgerichte contractbeheersing bij RWS. In de vergaderingen zijn acties en ontwikkelingen van deze topprioriteiten besproken. Ook heeft het audit committee stilgestaan bij de thema’s bestuur op afstand en instandhouding hoofdwegennet. Daarnaast zijn de strategische risico’s van IenM vastgesteld en is de governance van grote projecten (bijv. ERTMS) aan de orde geweest.

In 2014 is een nieuw extern lid toegetreden waardoor het audit committee weer 2 externe leden telt. In 2014 is een begin gemaakt met de tweejaarlijkse zelfevaluatie die in de eerste helft van 2015 zal worden afgerond.

DEEL C. JAARREKENING

7. VERANTWOORDINGSSTATEN

7.1 Departementale verantwoordingsstaat van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (H-XII) (bedragen x € 1.000)

   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

10.171.087

10.253.769

261.273

9.741.378

9.899.488

214.969

– 429.709

– 354.281

– 46.304

                     
 

Beleidsartikelen

                 

11

Waterkwantiteit

34.814

39.731

30

40.756

40.075

73

5.942

344

43

12

Waterkwaliteit

83.393

85.558

0

85.651

84.827

0

2.258

– 731

0

13

Ruimtelijke ontwikkeling

136.319

105.979

934

101.410

98.154

2.901

– 34.909

– 7.825

1.967

14

Wegen en verkeersveiligheid

28.575

33.119

6.782

26.712

33.866

4.253

– 1.863

747

– 2.529

15

Openbaar vervoer

5.734

7.531

0

15.322

15.528

123

9.588

7.997

123

16

Spoor

5.348

24.424

0

8.453

39.471

149

3.105

15.047

149

17

Luchtvaart

20.183

34.291

44.851

17.542

20.201

38.168

– 2.641

– 14.090

– 6.683

18

Scheepvaart en Havens

4.963

5.303

0

18.793

4.801

465

13.830

– 502

465

19

Klimaat

50.581

59.422

200.000

63.217

65.813

134.089

12.636

6.391

– 65.911

20

Lucht en Geluid

32.060

49.383

0

36.076

47.294

427

4.016

– 2.089

427

21

Duurzaamheid

12.707

13.530

0

18.650

18.420

72

5.943

4.890

72

22

Externe veiligheid en risico's

25.803

28.134

2.369

15.965

18.549

1.543

– 9.838

– 9.585

– 826

23

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

33.190

33.926

0

37.645

36.760

0

4.455

2.834

0

24

Handhaving en toezicht

129.559

129.559

0

116.481

116.481

0

– 13.078

– 13.078

0

25

Brede doeluitkering

1.779.634

1.819.189

0

1.872.801

1.989.790

0

93.167

170.601

0

26

Bijdrage investeringsfondsen

7.452.327

7.452.327

0

6.910.205

6.910.205

0

– 542.122

– 542.122

0

                     
 

Niet-beleidsartikelen

                 

97

Algemeen departement

27.205

27.206

3.873

63.614

55.677

18.503

36.409

28.471

14.630

98

Apparaat van het kerndepartement

323.235

319.700

2.434

292.085

303.576

14.203

– 31.150

– 16.124

11.769

99

Nominaal en onvoorzien

– 14.543

– 14.543

0

0

0

0

14.543

14.543

0

X Noot
1

De gerealisserde bedragen zijn steeds naar boven afgerond (EUR 1.000)

7.2 Verantwoordingsstaten agentschappen

Samenvattende verantwoordingstaat 2014 inzake de agentschappen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Agentschap RWS

       
         

Totale baten

2.341.980

2.400.249

58.269

2.422.375

Totale lasten

2.332.980

2.411.874

78.894

2.425.901

Saldo van baten en lasten

9.000

– 11.625

– 20.625

– 

         

Totale kapitaalontvangsten

84.800

37.752

– 47.048

39.180

Totale kapitaaluitgaven

126.100

64.941

– 61.159

82.486

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn naar boven afgerond (€ 1.000)

 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Agentschap ILT

       
         

Totale baten

143.883

151.400

7.517

155.739

Totale lasten

143.883

151.400

7.142

144.236

Saldo van baten en lasten

0

375

375

11.503

         

Totale kapitaalontvangsten

0

36

36

351

Totale kapitaaluitgaven

2.058

15.409

13.351

6.494

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn naar boven afgerond (€ 1.000)

 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Agentschap KNMI

       
         

Totale baten

56.573

59.062

2.489

59.842

Totale lasten

56.573

60.312

3.739

57.566

Saldo van baten en lasten

0

– 1.250

– 1.250

2.276

         

Totale kapitaalontvangsten

4.345

48

– 4.297

1.253

Totale kapitaaluitgaven

6.580

10.405

3.825

3.253

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn naar boven afgerond (€ 1.000)

 

(1)

(2)

(3)=(2)–(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Agentschap Nea

       
         

Totale baten

7.952

7.066

– 886

7.466

Totale lasten

7.952

6.169

– 1.783

6.864

Saldo van baten en lasten

0

897

897

602

         

Totale kapitaalontvangsten

700

0

– 700

0

Totale kapitaaluitgaven

1.100

2.144

1.044

2.050

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn naar boven afgerond (€ 1.000)

7.3 Saldibalans per 31 december 2014 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) en de bij die saldibalans behorende toelichting (bedragen x € 1.000).

Activa:

 

2014

 

2013

 

Passiva:

 

2014

 

2013

Begrotingsuitgaven

9.899.481

9.857.315

 

Begrotingsontvangsten

214.963

220.575

Liquide middelen

– 

0

– 

0

 

Rekening-courant RHB

– 

9.666.685

– 

9.608.504

Intra-comptabele vorderingen

– 

5.901

– 

3.397

 

Intra-comptabele schulden

– 

37.511

– 

41.823

Extra-comptabele vorderingen

– 

6.003

– 

11.029

 

Tegenrek. extra-comptabele vorderingen

– 

6.003

– 

11.029

Deelnemingen

– 

0

– 

0

 

Tegenrekening deelnemingen

– 

0

– 

0

Leningen u/g1

– 

6.646

– 

6.645

 

Tegenrekening leningen u/g

– 

6.646

– 

6.645

Voorschotten

– 

6.793.260

– 

8.436.715

 

Tegenrekening voorschotten

– 

6.793.260

– 

8.436.715

Tegenrek. openstaande verplichtingen

– 

2.626.236

– 

2.784.347

 

Openstaande verplichtingen

– 

2.626.236

– 

2.784.347

Tegenrek. openstaande garantieverplichtingen

– 

117.526

– 

109.062

 

Openstaande garantieverplichtingen

– 

117.526

– 

109.062

Sluitrekening Infrastructuurfonds

   

– 

12.260

 

Sluitrekening Infrastructuurfonds

– 

24.166

– 

 

Sluitrekening Deltafonds

– 

37.943

     

Sluitrekening Deltafonds

   

– 

2.070

Totaal-activa

19.492.996

21.220.770

Totaal-passiva

19.492.996

21.220.770

X Noot
1

Wijkt af ten opzichte van vorig jaar door gewijzigde afrondingsregel in de Rijksbegrotingsvoorschriften

7.3.1 Inleiding

Samenstelling

Als een Minister meer dan één begroting beheert, in dit geval Infrastructuur en Milieu (XII), het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, wordt per begroting een saldibalans opgesteld. Daarom zijn er drie overzichten opgesteld. Hierbij is gebruik gemaakt van de in de begrotingsadministratie van het SAP vastgelegde gegevensstructuur, waarin voor iedere begroting afzonderlijk een hoofdstuknummer is opgenomen.

Voor de begroting van Hoofdstuk XII, het Infrastructuurfonds en het Deltafonds worden geen gescheiden administraties gevoerd waardoor posten die niet zonder meer toewijsbaar zijn aan een bepaalde begroting, zijn opgenomen in de saldibalans van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII).

Daarmee is de saldibalans volgens het gestelde in de RDB samengesteld.

Uitzonderingen daarop zijn de leningen u/g en de openstaande garantieverplichtingen. Hoewel deze een onderdeel vormen van de extra-comptabele vorderingen respectievelijk de openstaande verplichtingen zijn deze omwille van de inzichtelijkheid afzonderlijk gepresenteerd.

7.3.2 Activa
7.3.2.1 Begrotingsuitgaven € 9.899.481

Grondslag

De begrotingsuitgaven van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) sluiten aan op de Rekening. Ze zijn artikelsgewijs verdeeld in kolom 2 (realisatie) van de Rekening van het ministerie welke Rekening als verantwoordingsstaat bij de financiële verantwoording behoort.

7.3.2.2 Intra-comptabele vorderingen € 5.901

De cijfers

Tabel 1 geeft een nadere detaillering in aantallen en openstaande bedragen per 31 december 2014 verdeeld naar ouderdom. Daarnaast is een meerjarig perspectief gegeven door de jaren 2012 en 2013 te vermelden.

Tabel 1: Intra-comptabele vorderingen (bedragen x € 1.000)

Openstaand

2014

2013

2012

 

aantal

bedrag

aantal

bedrag

aantal

bedrag

posten < 1 jaar

90

4.349

115

2.461

155

6.051

posten > 1 jaar

45

1.552

210

936

180

862

Totaal

135

5.901

325

3.397

335

6.913

Toelichting

Alle intra-comptabele vorderingen zijn als direct opeisbaar beschouwd.

7.3.2.3 Extra-comptabele vorderingen € 6.003

De cijfers

Tabel 2 geeft een nadere detaillering in aantallen en openstaande bedragen per 31 december 2014 verdeeld naar ouderdom. Daarnaast is een meerjarig perspectief gegeven door de jaren 2012 en 2013 te vermelden.

Tabel 2: Extra-comptabele vorderingen (bedragen x € 1.000)

Openstaand

2014

2013

2012

 

aantal

bedrag

aantal

bedrag

aantal

bedrag

posten < 1 jaar

30

1.025

75

3.230

50

1.243

posten > 1 jaar

25

4.978

100

7.799

115

14.006

Totaal

55

6.003

175

11.029

165

15.249

Toelichting

De extra-comptabele vorderingen zijn grotendeels direct opeisbaar. Daar waar sprake is van dubieuze vorderingen of op termijn opeisbare vorderingen, is dat expliciet vermeld.

7.3.2.4 Deelnemingen € 0

Grondslag

De verworven aandelen door de Staat der Nederlanden in privaatrechtelijke ondernemingen en nationale instellingen zijn, conform de RDB, tegen de oorspronkelijke aankoopprijs extra-comptabel vastgelegd.

De cijfers

Tabel 3 geeft de deelnemingen weer per privaatrechtelijke onderneming of nationale instelling.

Tabel 3: Deelnemingen (x € 1.000)

Naam

Bedrag

NAATC NV

0

Winair NV St. Maarten

0

Totaal

0

Toelichting

Bij het opheffen van het land Nederlandse Antillen zijn middels het Rijksbesluit rechtsopvolging burgerlijke rechten en verplichtingen Nederlandse Antillen afspraken gemaakt over de overgang van de aandelen naar de rechtsopvolger(s).

De Nederlandse Staat heeft een belang verkregen in een drietal deelnemingen. Voor de deelnemingen in Netherlands Antilles Air Traffic Control (NAATC) NV en Winair NV St. Maarten is het Ministerie van IenM beleidsverantwoordelijk.

Het aandelenkapitaal van Winair NV St. Maarten bedraagt 560.000 US dollar en van Netherlands Antilles Air Traffic Control (NAATC) NV 100 Antilliaanse guldens. Het deelnemingspercentage in beide ondernemingen bedragen 7,95 en zijn «om niet» verkregen.

7.3.2.5 Leningen u/g € 6.646

Grondslag

De door IenM verstrekte geldleningen (niet zijnde voorschotten) zijn afzonderlijk weergegeven. Deze leningen zijn, gezien het specifieke karakter, zowel op korte termijn opeisbare vorderingen, als op lange termijn opeisbare vorderingen beschouwd.

De cijfers

Tabel 4 geeft de openstaande bedragen van de verstrekte geldleningen per geldnemer weer.

Tabel 4: Leningen u/g (x € 1.000)

Naam

Bedrag

Luchtverkeersleiding Nederland

6.646

Totaal

6.646

Toelichting

Bij de verzelfstandiging per 1 januari 1993 van de directie Luchtverkeersbeveiliging, vanaf 2000 LVNL geheten, is onder meer afgesproken, dat het saldo van de over te dragen activa en passiva wordt gefinancierd door een door de Staat der Nederlanden aan de LVNL te verstrekken lening. Deze lening was opgebouwd uit drie onderdelen. Echter met het oog op een maximale kostenbesparing voor de LVNL is in 1998 overgegaan tot een vervroegde aflossing van twee van de drie onderdelen. Nu resteert nog slechts het derde onderdeel met een bedrag van circa € 7 miljoen. Dit onderdeel is niet rentedragend, niet aflosbaar en direct opeisbaar bij een voorgenomen opheffing, overname of fusie van de LVNL.

7.3.2.6 Voorschotten € 6.793.260

Grondslag

De voorschotten betreffen betalingen waarvan nog niet is vastgesteld dat aan alle relevante voorwaarden is voldaan en gaat met name om subsidies en bijdragen.

De cijfers

Tabel 5 geeft een nadere detaillering in aantallen en openstaande bedragen per 31 december 2014 verdeeld naar ouderdom. Daarnaast is een meerjarig perspectief gegeven door de jaren 2013 en 2012 te vermelden.

Tabel 5: Voorschotten (bedragen x € 1.000)

Openstaand

2014

2013

2012

 

aantal

bedrag

aantal

bedrag

aantal

bedrag

posten < 1 jaar

205

2.378.422

305

4.772.263

530

3.699.145

posten > 1 jaar

310

4.414.838

355

3.664.452

305

5.432.581

Totaal

515

6.793.260

660

8.436.715

835

9.131.726

Tabel 6 verstrekt informatie over de in 2014 afgerekende voorschotten.

Tabel 6: Afgerekende voorschotten (x € 1.000)

Stand per 1 januari 2014

8.436.715

Overname voorschotten RVO in 2014

280.471

Overname voorschotten RIVM in 2014

43.355

 

8.760.541

In 2014 vastgelegde voorschotten

6.774.121

 

15.534.662

In 2014 afgerekende voorschotten

– 8.741.402

Openstaand per 31 december 2014

6.793.260

Artikel 11 Waterkwantiteit

Toelichting

In het kader van integraal waterbeleid zijn voorschotten verstrekt van circa € 18 miljoen om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium van het waterbeleid te verbeteren. Zo is aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor het programma Partners voor Water circa € 13 miljoen en in 2011 aan het Waterschap Brabantse Delta van ruim € 5 miljoen verstrekt. De afrekeningen worden in 2015/2016 verwacht.

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

In het kader van de Nota Ruimte zijn voorschotten verstrekt aan diverse gemeenten van ruim € 378 miljoen ten behoeve van het project Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke gebieden en het project Nieuwe Sleutel Projecten (NSP) ter ontwikkeling en versterking van centra’s in nationale stedelijke netwerken door de (her)ontwikkeling van Hogesnelheidslijnstations en omgeving. Afwikkeling verwacht in de jaren 2015/2020.

In het kader van het meerjarenplan Wet Bodembescherming zijn voorschotten verstrekt van circa € 50 miljoen. Zo is voor de uitvoering van de bodemsanering aan provincies en gemeenten ruim € 37 miljoen verstrekt en is voor de aanleg van een rioolwaterzuiveringsinstallatie en rioolaansluitingen op Bonaire door het ministerie ruim € 12 miljoen aan de Uitvoeringsorganisatie Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen(USONA) beschikbaar gesteld.

Voor het realiseren van een duurzaam gebruik van bodem, ondergrond en grondwater zijn op grond van de Wet Bodemsanering voorschotten verstrekt van circa € 70 miljoen. Zo zijn voorschotten verstrekt aan de Stichting Bosatex, gespecialiseerd in saneringen op verontreinigingen in de textielverzorgingsbranche circa € 24 miljoen, aan de Stichting Bodemcentrum circa € 20 miljoen en aan de Stichting Kennisontwikkeling Kennisoverdracht Bodem (SKB) voor het uitvoeringprogramma Bodemconvenant voorschotten van ruim € 9 miljoen verstrekt. Verwacht wordt dat de afwikkeling in de jaren 2015/2018 zal plaatsvinden.

Voorschotten met een gezamelijk bedrag van ruim € 44 miljoen zijn verstrekt aan de Stichting Kennis voor Klimaat voor de onderzoeksprogramma’s Kennis voor Klimaat. Vermoedelijke afwikkeling zal in 2015 plaatsvinden.

Aan het landelijk samenwerkingsverband Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) en aan de Stichting SVB-BGT zijn voorschotten verstrekt van ruim € 14 miljoen ten behoeve van de vorming van een nieuwe basisregistratie voor grootschalige topografie.

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

In het kader van de reductie van verkeersslachtoffers is ter verbetering van de verkeersveiligheid een gezamenlijk bedrag van circa € 20 miljoen verstrekt aan onder andere het CBR, de SWOV, VVN, Team Alert en Stichting Landelijk Samenwerkingsverband GBKN

Artikel 16 Spoor

In het kader van de verbetering en bereikbaarheid van de personenvervoermarkt zijn met de inwerkingtreding van de vervoerconcessies, subsidiebeschikkingen verleend aan de Nederlandse Spoorwegen. Er is voor een totaalbedrag van ruim € 153 miljoen aan voorschotten verstrekt waarvan de afwikkeling in 2015/2016 wordt verwacht.

Artikel 17 Luchtvaart

Vanaf 2002 is voor een gezamenlijk bedrag van ruim € 42 miljoen voorschotten verstrekt aan de regionale luchthavens Maastricht Aachen Airport, Enschede Airport Twente en Groningen Airport Eelde. Deze voorschotten hebben betrekking op investeringen en om tekorten op te vangen in de exploitatiebegroting. Afwikkeling vermoedelijk in 2015/2016.

Artikel 19 Klimaat

Door de ontwikkeling naar kerndepartementen is de beleidsuitvoering uitbesteed aan de externe uitvoeringsorganisatie RIVM waarop voorschotten open staan van ruim € 161 miljoen. Afwikkeling in 2015/2020.

Voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism (CDM) zijn aan de (inter-)nationale organisatie voor circa € 18 miljoen aan voorschotten verstrekt. De afwikkeling vindt vermoedelijk plaats in de jaren 2015/2018.

Artikel 20 Lucht en geluid

Aan provincies en gemeenten zijn in het kader van het Nationaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL) in de jaren 2006/2014 voorschotten betaald van ruim € 312 miljoen ter verbetering van de lokale luchtkwaliteit.

In het kader van de sanering van geluidslawaai zijn aan het Bureau Sanering Verkeerslawaai voorschotten verstrekt van circa € 82 miljoen om de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer (waaronder ook luchtvaart) en bedrijvigheid te verminderen. Afwikkeling zal plaatsvinden in de jaren 2015/2020.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)(voorheen Agenschap NL) heeft circa € 11 miljoen aan voorschotten ontvangen ten behoeve van de uitvoering van de subsidieregelingen emissiearme taxi’s en bestelauto’s en emissieverminderende voorzieningen voor vrachtauto’s en bussen. Afwikkeling conform raamovereenkomst tussen AGNL en IenM.

Artikel 21 Duurzaamheid

Ten laste van dit artikel staan verstrekte voorschotten open uit de jaren 2007 tot en met 2012 aan de Stichting Afvalfonds voor de aanpak van verpakkings- en zwerfafval van ruim € 499 miljoen. Afwikkeling wordt in 2015 verwacht.

Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s

In het kader van externe veiligheid, inrichtingen en transport zijn voorschotten verstrekt van ruim € 176 miljoen. Zo zijn voor de uitvoering van de saneringsregeling astbestwegen aan de Dienst Landelijk Gebied voorschotten verstrekt van ruim € 84 miljoen. Aan DSM Agro is als voortvloeisel van het gesloten Amoniak convenant voor de beeindiging van de amoniaktransporten een schadevergoeding verstrekt van circa € 48 miljoen. Aan de regionale brandweer Zuid-Holland zuid is ruim € 15 miljoen verstrekt voor de spoorzone Drechtsteden. Hiermee worden maatregelen op het gebied van veiligheid, zoals calamiteitenbestrijdings-, waarschuwings- en communicatiesystemen, gerealiseerd. Tenslotte zijn op het beleidsterrein Verantwoorde toepassing van genetisch gemodificeerde organismen voorschotten verstrekt van ruim € 9 miljoen aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) voor het Ecologisch Onderzoeksprogramma Biotechnologie. Afwikkeling van deze voorschotten zal tussen 2015 en 2020 plaatsvinden.

Artikel 25 Brede Doeluitkering

Op grond van de Wet Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer, die als doel heeft om op decentraal niveau maatwerk oplossingen mogelijk te maken voor verkeer- en vervoervraagstukken, zijn tot en met 2014 voorschotten verstrekt.

De openstaande voorschotten van circa € 4.635 miljoen hebben betrekking op onder andere de provincies (€ 1.988 miljoen), Stadsregio Amsterdam voorheen Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) (€ 912 miljoen), de Stadsregio Rotterdam (€ 706 miljoen), het Stadsgewest Haaglanden (€ 299 miljoen), het Bestuur Regio Utrecht (€ 214 miljoen), het samenwerkingsverband KAN (€ 212 miljoen), de regio Eindhoven (€ 182 miljoen) en de regio Twente (€ 122 miljoen).

Afwikkeling van deze voorschotten vindt in de jaren 2016/2018 plaats nadat de goedkeurende accountantsverklaringen zijn ontvangen.

Artikel 98 Apparaatuitgaven kerndepartement

Voor diverse wachtgelduitkeringen zijn aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in 2012 tot en met 2014 voor ruim € 43 miljoen aan voorschotten verstrekt. Deze worden, eerst nadat de goedkeurende accountantsverklaringen zijn ontvangen afgewikkeld.

7.3.2.7 Tegenrekeningen € 2.743.762

Grondslag

Voor de extra-comptabele rekeningen aan de passiva-zijde worden uit het oogpunt van het evenwichtsverband verscheidene tegenrekeningen gebruikt. Deze tegenrekeningen hoeven geen nadere toelichting.

7.3.2.8 Sluitrekening Deltafonds € 37.943

Grondslag

Deze rekening dient als sluitrekening met de saldibalans, behorend tot de begroting van het Deltafonds, omdat voor dit fonds géén gescheiden administratie wordt gevoerd.

7.3.3 Passiva
7.3.3.1 Begrotingsontvangsten € 214.963

Grondslag

De begrotingsontvangsten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) sluiten aan op de Rekening. Deze zijn artikelsgewijs verdeeld in kolom 2 (realisatie) van de Rekening van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII), welke Rekening als verantwoordingsstaat bij de financiële verantwoording behoort.

7.3.3.2 Rekening-courantverhouding RHB € 9.666.685

Grondslag

Deze rekening geeft de vordering-/schuldverhouding weer tussen de ministeries van Financiën en IenM. Het saldo is gelijk aan het Saldobiljet per 31 december 2014, welke door het Ministerie van Financiën met aanmaakdatum 23 januari 2015 aan het ministerie kenbaar is gemaakt.

7.3.3.3 Intra-comptabele schulden € 37.511

De cijfers

Tabel 7 geeft een nadere detaillering in aantallen en openstaande bedragen per 31 december 2014 verdeeld naar ouderdom. Daarnaast is een meerjarig perspectief gegeven door de jaren 2012 en 2013 te vermelden.

Tabel 7: Intra-comptabele schulden (bedragen x € 1.000)

Openstaand

2014

2013

2012

 

aantal

bedrag

aantal

bedrag

aantal

bedrag

posten < 1 jaar

20

37.002

35

41.311

90

38.633

posten > 1 jaar

5

509

5

513

0

0

Totaal

25

37.511

40

41.824

90

38.633

Toelichting

Indien niet expliciet vermeldt, zijn de intra-comptabele schulden als op korte termijn opeisbare schulden beschouwd.

Noemenswaardige bedragen zijn de ingehouden loonheffing op de salarissen en het werknemersdeel pensioenpremie over de maand december 2014. Deze bedragen, respectievelijk ruim € 22 miljoen en circa € 13 miljoen, zijn in januari 2015 aan de Belastingdienst en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds afgedragen.

7.3.3.4 Openstaande verplichtingen € 2.626.236

Grondslag

Het saldo openstaande verplichtingen per 31 december 2014 is opgebouwd uit de in het dienstjaar 2014 aangegane verplichtingen en de in voorgaande jaren aangegane en nu nog lopende verplichtingen, welke niet tot een kaseffect in het dienstjaar 2014 hebben geleid.

De cijfers

Tabel 8 geeft de samenstelling van de openstaande betalingsverplichtingen weer.

Tabel 8: Openstaande verplichtingen (x € 1.000)

Stand per 1 januari 2014

2.784.347

Aangegaan in 2014

9.741.369

 

12.525.716

Tot betaling gekomen in 2014

– 9.899.480

Openstaand per 31 december 2014

2.626.236

In de Rijksbegrotingsvoorschriften wordt ingegaan op de zogenoemde «Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen» (NUBBBV), bijvoorbeeld in geval van door het Rijk gesloten bestuursovereenkomsten of – convenanten met decentrale overheden. Dergelijke bestuurlijke verplichtingen kunnen niet altijd als juridische verplichtingen worden aangemerkt en maken daardoor geen deel uit van de openstaande verplichtingen, zoals opgenomen in de saldibalans.

Dit is ook bij IenM het geval. Met name in het kader van infrastructurele werken op het terrein van regionale en lokale infrastructuur, maar ook op het terrein van het waterbeheer, het hoofdwegen- en spoorwegennet worden bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken staan in het MIRT Projectenboek, welke jaarlijks als bijlage bij de begroting Infrastructuurfonds wordt uitgebracht.

In het kader van de NUBBBV zijn de bestuurlijke afspraken geïnventariseerd voor zover al niet deel uitmakend van de juridische verplichtingen, zoals opgenomen in de financiële administratie. Deze bestuurlijke afspraken zijn zeer divers in aard en omvang. Soms zijn bestuurlijke afspraken enkel samenwerkingsafspraken, soms in meer of mindere mate concrete afspraken over te realiseren projecten of beleidsdoelstellingen, waarvoor het financieel belang nog niet is gekwantificeerd, ofwel sprake is van een raming, dan wel een maximum of van een zeker bedrag. Gezien de bestuurlijke toezeggingen in financiële termen in hardheid verschillen zijn deze niet optelbaar. Hierdoor is geen totaalbedrag aan bestuurlijke toezeggingen te geven. Indien sprake is van een zekere hardheid – en bovendien juridisch gebonden – worden deze toezeggingen als aangegane verplichting in de financiële administratie opgenomen.

7.3.3.5 Openstaande garantieverplichtingen € 117.526

Grondslag

In situaties waarbij geen bijdrage wordt verleend voor ondersteuning van op zichzelf wel wenselijk geachte activiteiten, verleent het ministerie garanties aan instellingen of particulieren. Met deze staatsgarantie achter zich, zijn deze in staat leningen af te sluiten en kunnen bepaalde zaken worden gefinancierd.

Toelichting

Ten opzichte van de saldibalans 2013 heeft een aantal wijzigingen plaatsgevonden.

Het saldo van de rekening-courantkredieten aan de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) is verlaagd met € 2,5 miljoen naar € 27,5 miljoen. Daarnaast is door het Ministerie van Financiën in 2014 aan de LVNL twee leningen onder garantstelling verstrekt met een totaal bedrag van € 2,677 miljoen.

Het saldo van de rekening-courantkredieten aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) is met ingang van 1 januari 2014 verlaagd van € 12 miljoen naar € 10 miljoen en is door het Ministerie van Financiën aan het CBR een lening onder garantstelling verstrekt van € 10,326 miljoen.

Tenslotte is het garantiebedrag, zijnde 90% van de verstrekt leningen conform het Besluit Borgstelling Midden en Klein Bedrijfskredieten (MKB), door aflossingen van leningen verlaagd met € 0,04 miljoen. Deze garantiestelling is niet verstrekt in het kader van schatkistbankieren/leenfaciliteit.

De cijfers

Tabel 9 geeft de samenstelling van het uiteindelijke risico weer, op grond van de uitstaande garantieverplichtingen per 31 december 2014.

Tabel 9: Garantieverplichtingen (x € 1.000)

Jaar

Looptijd

Organisatie

Aard garantstelling

Bedrag

2005

n.n.b.

LVNL

RC krediet

10.000

2009

n.n.b.

MKB

Lening

476

2009

n.n.b.

Kadaster

RC krediet

25.000

2009

n.n.b.

LVNL

RC krediet

17.500

2010

n.n.b.

Dienst Zuid-As

Lening

2.547

2010

2028

LVNL

Lening

29.000

2011

2018

RDW

RC krediet

5.000

2013

2021

LVNL

Lening

5.000

2014

2039

LVNL

Lening

2.215

2014

2019

LVNL

Lening

462

2014

n.n.b.

CBR

RC krediet

10.000

2014

2020

CBR

Lening

10.326

   

Openstaand per 31 december 2014

117.526

Tabel 10 geeft de mutaties in het verantwoordingsjaar weer.

Tabel 10: Mutaties Garantieverplichtingen (x € 1.000)

Stand per 1 januari 2014

109.062

Nieuw verstrekt in 2014

13.003

 

122.065

Afname van het risico in 2014

– 4.539

Openstaand per 31 december 2014

117.526

7.3.3.6 Tegenrekeningen € 6.805.909

Grondslag

Voor extra-comptabele rekeningen aan de activa-zijde worden uit het oogpunt van het evenwichtsverband verscheidene tegenrekeningen gebruikt. Deze tegenrekeningen hoeven geen nadere toelichting.

7.3.3.7 Sluitrekening Infrastructuurfonds € 24.166

Grondslag

Deze rekening dient als sluitrekening met de saldibalans, behorend tot de begroting van het Infrastructuurfonds, omdat voor dit fonds géén gescheiden administratie wordt gevoerd.

7.4 De balansen per 31 december 2014 van de agentschappen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Rijkswaterstaat

Gespecificeerde verantwoordingstaat 2014
Bedragen in EUR 1.000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Baten

       

Opbrengst moederdepartement

2.167.682

2.182.386

14.704

2.270.042

Opbrengst overige departementen

26.744

43.041

16.297

36.089

Opbrengst derden

136.754

167.632

30.878

109.902

Rentebaten

800

600

200-

947

Vrijval voorzieningen

3.087

3.087

964

Bijzondere baten

10.000

3.503

– 6.497

4.431

Totaal baten

2.341.980

2.400.249

58.269

2.422.375

         

Lasten

       

Apparaatskosten

975.625

1.046.047

70.422

1.071.454

* personele kosten

717.445

773.169

55.724

802.885

– waarvan eigen personeel

657.111

684.794

27.683

697.629

– waarvan externe inhuur

60.334

88.375

28.041

105.256

* materiële kosten

258.180

272.878

14.698

268.569

– waarvan apparaat ICT

30.000

34.181

4.181

49.544

– waarvan bijdrage aan SSO's

56.410

65.510

9.100

Onderhoud Infrastructuur

1.294.613

1.293.107

– 1.506

1.273.370

Afschrijvingskosten

53.994

36.168

– 17.826

40.361

* materieel

52.019

35.424

– 16.595

39.357

– waarvan apparaat ICT

10.500

5.334

– 5.166

6.079

* immaterieel

1.975

744

– 1.231

1.004

Rentelasten

8.748

5.597

– 3.151

6.502

Overige Lasten

30.955

30.955

34.214

* Dotaties voorzieningen

17.456

17.456

19.900

* Bijzondere lasten

13.499

13.499

14.314

Totaal lasten

2.332.980

2.411.874

78.894

2.425.901

         

Saldo van baten en lasten

9.000

– 11.625

– 20.625

– 3.526

         

Dotatie aan reserve Rijksrederij

9.000

9.153

153

9.319

         

Nog te verdelen resultaat

– 20.778

– 20.778

– 12.845

Toelichting op de verantwoordingsstaat

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement betreft de opbrengst voor werkzaamheden die Rijkswaterstaat verricht voor het moederdepartement. De opbrengst moederdepartement is een vergoeding voor:

  • het beheer en onderhoud van de infrastructuur en verkeersmanagement;

  • de apparaatskosten (personeel en materieel) van Rijkswaterstaat die verband houden met de aanleg, beheer en onderhoud van infrastructuur;

  • capaciteit die Rijkswaterstaat levert in het kader van kennis- en adviestaken en de activiteiten in het kader van RWS Leefomgeving.

De toename van de opbrengst van het moederdepartement ten opzichte van de begroting is onder meer te verklaren door de verwerking van het benodigde budget voor de overgedragen vaarweg Lemmer -Delfzijl.

Specificatie opbrengst moederdepartement

Programma

IF/DF artikel

Begroting 2014

Realisatie 2014

Hoofdwatersystemen

DF + H12 leefomgeving

182.597

164.136

Hoofdwegen

Art. 12 IF

536.384

619.098

Hoofdvaarwegen

Art. 15 IF

296.621

326.354

Overig

 

147.124

48.899

subtotaal programma

 

1.162.726

1.158.487

Apparaat

     

Hoofdwatersystemen

Art. 5.01 DF en H12 leefomgeving

221.532

229.186

Hoofdwegen

Art. 12.06 IF

354.920

355.573

Hoofdvaarwegen

Art. 15.06 IF

224.559

233.811

Overig

 

203.945

205.329

subtotaal apparaat

 

1.004.956

1.023.899

Totaal

 

2.167.682

2.182.386

Bron: Rijkswaterstaat, 2014

Opbrengst overige departementen

De opbrengst overige departementen heeft betrekking op van andere ministeries ontvangen vergoedingen voor activiteiten die voor die andere ministeries zijn uitgevoerd. Het belangrijkste deel betreft opbrengsten voor het gebruik van vaartuigen van de Rijksrederij (€ 30,6 miljoen). Daarnaast maken de vergoedingen voor uitgeleend personeel en bijdragen van andere departementen in projecten van RWS deel uit van deze post.

Ministerie

Opbrengst departement (*1.000)

Ministerie van Algemene Zaken van Aruba

85

Ministerie van Binnelandse Zaken

1.086

Ministerie van Buitenlandse Zaken

1

Ministerie van Defensie

16.147

Ministerie van Economische Zaken

13.911

Ministerie van Financiën

5.614

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

1.516

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

11

Ministerie van Veiligheid en Jusititie

4.670

Eindtotaal

43.041

De afwijking ten opzichte van de begroting wordt veroorzaakt door de vergoedingen voor RWS personeel dat voor andere departementen heeft gewerkt en bijdragen van andere departementen in projecten van RWS.

Opbrengst derden

De opbrengsten derden van € 167,7 miljoen bestaan voor een groot deel uit vergoedingen voor huren en pachten van kavels onder beheer van RWS via RVOB (€ 30,7 miljoen). € 18,7 miljoen bestaat uit vergoedingen in het kader van de WVO, schades veroorzaakt door (vaar)weggebruikers aan de (water)wegen (€ 28,5 miljoen) en € 20 miljoen aan opbrengsten van de Nationale Bewegwijzieringsdienst. Een bedrag van € 9,4 miljoen heeft betrekking op vergoedingen van apparaatskosten, zoals voor personeel dat voor derden heeft gewerkt. De resterende opbrengst derden van € 60,3 miljoen betreffen met name bijdragen van provincies en gemeenten voor diverse uitgevoerde werkzaamheden in het kader van beheer en onderhoud. Het in de begroting geraamde bedrag van € 136,8 miljoen is, naast opbrengsten voor schades en Waterwet, gebaseerd op de werkzaamheden die Rijkswaterstaat in het verleden voor derden uitvoerde. In 2014 zijn, net als in 2013, meer werkzaamheden voor derden uitgevoerd dan in het verleden.

Rentebaten

Deze baten hebben voornamelijk betrekking op vergoedingen over de rekening courant en korte termijndeposito’s die door Rijkswaterstaat worden aangehouden. De lagere baten ten opzichte van de begroting worden verklaard door de lagere rentestanden gedurende 2014.

Vrijval voorzieningen

De vrijval betreft de in 2014 betaalde personeelskosten, waarvoor al een reorganisatievoorziening was gevormd.

Bijzondere baten

De bijzondere baten bestaan grotendeels uit boekwinsten uit de verkoop van activa (€ 3 miljoen).

Lasten

Personele kosten (*1000)

Specificatie

Begroting 2014

Realisatie 2014

Aantal FTE

8.758

8.430

Eigen personeelskosten

657.111

684.794

Kosten Inhuur

60.334

88.375

Totale personele kosten

717.445

773.169

De hogere kosten zijn onder meer het gevolg van toevoeging van personeel voor de vaarweg Lemmer-Delfzijl. Daarnaast zijn de kosten voor het eigen personeel per FTE de afgelopen jaren gestegen door een drietal redenen. Allereerst zijn de werkgeverslasten de afgelopen jaren gestegen (zonder dat daarvoor in de begroting een loonbijstelling heeft plaatsgevonden). Ten tweede verandert de opbouw van de formatie, waarbij steeds minder lagere schalen onderdeel hiervan uitmaken. Tot slot kent RWS – door de taakstelling en arbeidsmarksituatie – een beperkte in- en uitstroom van (nieuwe) medewerkers waardoor er relatief veel medewerkers aan het maximum van hun schaal zijn komen te zitten.

 

Realisatie 2014 (*1.000)

Inhuur apparaat

88.375

Inhuur programma

131.013

Totaal

219.388

Bron: Rijkswaterstaat, 2014

Inhuur apparaat (kerntaken)

RWS streeft ernaar om de inhuur van externen op kerntaken zoveel mogelijk te beperken vanuit het basisprincipe dat Rijkswaterstaat op kerntaken eigen mensen inzet, ter vermindering van de kwetsbaarheid en het verkleinen van de afhankelijkheid van externen. Inhuur op kerntaken vindt in beginsel alleen plaats als er sprake is van piekbelasting in de directe productie of in geval van onderbezetting, ziekte of vervanging. Inhuur op kerntaken kan ook een keuze zijn als vanuit de arbeidsmarkt hele specifieke kennis/specialisme niet kan worden aangetrokken.

De hogere inhuurrealisatie ten opzichte van de begroting kent twee hoofdoorzaken. Allereerst komt dit doordat de informatievoorziening (incl. ICT) van Rijkswaterstaat die betrekking heeft op het areaal met ingang van 2013 als primair proces wordt beschouwd (t/m 2012 ondersteunend proces) en de kosten van taken die RWS nu met eigen personeel gaat doen zijn verschoven van kosten beheer en onderhoud en materiële kosten naar personele kosten. Begin 2014 is het nog niet gelukt om alle vacatures met eigen personeel in te vulen, waardoor inhuur nog noodzakelijk was Het restant wordt veroorzaakt door een snellere uitstroom dan noodzakelijk gezien de taakstelling waardoor vacatures zijn ontstaan die tijdelijk, noodzakelijk ten behoeve van de productieopgave, zijn opgevangen door externe inhuur. Ondanks terughoudendheid met het aangaan van vervangende inhuur zijn de inhuurkosten hoger dan begroot.

Inhuur programma (niet-kerntaken)

Voor inhuur op niet-kerntaken geldt dat deze zoveel mogelijk op basis van op productafspraken gebaseerde contracten moet worden gedaan. In de verantwoording van 2012 en 2013 is in de bijlage externe inhuur in beeld gebracht wat de hoogte is van de totale externe inhuur door RWS op basis van de definitie van het Ministerie van BZK. Met ingang van de begroting 2015 wordt de inhuur die betrekking heeft op de niet-kerntaken van RWS, ook in de agentschapsparagraaf inzichtelijk gemaakt. De inhuur op niet-kerntaken in het primaire proces wordt met name onder de posten onderhoud en aanleg op het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan onder meer uit: bureau-, voorlichtings- en huisvestingskosten, kosten voor onderhoud en exploitatie van bedrijfsmiddelen en kosten voor huren en leasen van bedrijfsmiddelen. De materiële kosten zijn € 14,7 miljoen hoger dan geraamd in de begroting. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de toevoeging van de exploitatiekosten van de Nationale Bewegwijzeringsdienst aan de materiele kosten.

Onderhoud Infrastructuur

Onderhoud heeft betrekking op de kosten die in rekening worden gebracht door derden (met name aannemers en ingenieursbureaus), die werkzaamheden uitvoeren die direct bijdragen aan het beheer en de instandhouding van de infrastructuur.

Afschrijvingskosten

Dit betreft de reguliere afschrijvingskosten van zowel materiële als immateriële vaste activa. De afschrijvingskosten zijn lager dan begroot, omdat in 2014 en eerdere jaren minder is geïnvesteerd dan van tevoren gepland.

Rentelasten

Dit betreft kosten van rentedragende leningen die bij het Ministerie van Financiën zijn afgesloten. De rentekosten zijn lager dan begroot, omdat in 2014 en eerdere jaren minder is geïnvesteerd dan van tevoren gepland.

Dotatie voorzieningen

Dit betreft een toevoeging van € 13,5 miljoen aan de reorganisatievoorziening in 2014 en € 0,1 miljoen aan de voorziening dubieuze debiteuren.

Bijzondere lasten

De bijzondere lasten betreffen grotendeels een technische correctie (€ 12,5 miljoen) op de boekingssystematiek van de Verkeerscentrales omwille van een consistentie scheiding tussen apparaat- en programmagelden. Daarnaast is er een boekverlies van € 0,5 miljoen op twee panden.

Dotatie Rijksrederij

Deze dotatie bestaat uit het verschil bij de Rijksrederij tussen afschrijvingen op vervangingswaarde (waarop de tarieven zijn gewaardeerd) en historische uitgaafprijs (waarop de vaartuigen worden gewaardeerd). Dit bedrag wordt toegevoegd aan de reserve Rijksrederij, waar dit gereserveerd wordt voor de aanschaf van nieuwe vaartuigen en levensduurverlengend onderhoud.

Nog te verdelen Resultaat

Het jaar 2014 is afgesloten met een negatief resultaat. Uit het saldo van baten en lasten van – € 11,6 miljoen wordt € 9,2 miljoen gedoteerd aan de Reserve Rijksrederij, waarna een nog te verdelen resultaat van – € 20,8 miljoen resteert. Dit negatieve resultaat is hoofdzakelijk het gevolg van extra kosten in verband met de reorganisatievoorziening (€ 16,6 miljoen). Daarnaast is er sprake van tegenvallende huuropbrengsten van benzinestations (€ 3,5 miljoen). Deze lagere opbrengsten zijn hoofdzakelijk het gevolg van minder getankte liters brandstof en een lager aantal passanten.

Omdat incidentele kosten hoofdzakelijk het negatief resultaat in 2014 veroorzaken, worden er naast de interne sturing op het resultaat geen aanvullende structurele maatregelen getroffen om eventuele toekomstige verliezen te voorkomen. Het negatieve resultaat 2014 wordt gedekt uit de expoitatiereserve van RWS.

Balans per 31 december 2014 van Baten Lastendienst RWS
Bedragen in EUR 1.000
   

Balans

 

Balans

   

2014

 

2013

Activa

       

Immateriële vaste activa

 

1.297

 

2.041

Materiële vaste activa

 

202.714

 

218.527

* grond en gebouwen

107.836

 

118.354

 

* installaties en inventarissen

10.856

 

12.155

 

* overige materiële vaste activa

84.022

 

88.018

 

Financiële vaste activa

 

78.800

 

86.087

Voorraden

       

Onderhanden werk

 

8.044.087

 

9.997.393

Debiteuren

 

28.694

 

23.133

Nog te ontvangen

 

32.912

 

41.918

Liquide middelen

 

481.795

 

394.133

Totaal activa

 

8.870.299

 

10.763.232

         

Passiva

       

Eigen Vermogen

 

102.613

 

119.607

* exploitatiereserve

123.391

 

132.452

 

* onverdeeld resultaat

20.778-

 

12.845-

 

Leningen bij het MvF

 

138.090

 

163.668

Voorzieningen

 

38.194

 

24.803

Op te leveren projecten

 

8.044.087

 

9.997.393

Crediteuren

 

73.171

 

83.680

Nog te betalen

 

474.144

 

374.081

Totaal passiva

 

8.870.299

 

10.763.232

Toelichting op de balans

Activa

Immateriële activa

De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen het bedrag van de bij derden bestede kosten, verminderd met de cumulatieve lineaire afschrijvingen. De daling van de immateriële activa betreft met name afboeking van licenties die niet meer dienstbaar zijn aan de realisatie van de bedrijfsdoelstellingen.

Materiële vaste activa

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op aanschafwaarde, verminderd met de cumulatieve lineaire afschrijvingen. Door terughoudendheid in het investeren in materiële vaste activa en de technische correctie van de boekingssystematiek van verkeerscentrale omwille van een consistente boeking van programma- en apparaatsgelden.

Financiële vaste activa

Onder de financiële vaste activa is het langlopende deel van de vordering op het Ministerie van Infrastructuur en Milieu opgenomen, die ontstaan is bij de vorming van de Baten en Lastendienst in 2006. In 2008 zijn er afspraken gemaakt over de afwikkeling van deze vordering. Resultaat hiervan is dat het restant van de vordering ultimo 2008 in 15 jaar wordt afgebouwd. Het kortlopende deel van deze vordering (aflossing 2014) is opgenomen onder debiteuren.

Onderhanden werk

Onder de post onderhanden werk is de som van de directe productie-uitgaven op lopende MIRT-projecten tot en met de balansdatum opgenomen. Hier tegenover staat aan passivazijde eveneens de post «op te leveren projecten» voor hetzelfde bedrag. In 2014 is onder meer gestart met de projecten SAA Deeltraject A1/A6, A1 Bunschoten – Hoevelaken, A9 Badhoevedorp en A7/A8 Purmerend-Coenpleinen zijn onder meer de projecten SAA A1/A10, N2 Meerenakkerweg, N31 Haak om Leeuwarden, A4 Dinteloord – Bergen op Zoom en N33 Assen-Zuidbroek opengesteld. Voor een specifieke toelichting van de infrastructurele aanlegprojecten van RWS, wordt verwezen naar de jaarverslagen van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.

Debiteuren

De waardering van de post debiteuren vindt plaats tegen nominale (factuur)waarde of lagere waarde als gevolg van mogelijke oninbaarheid. De openstaande bedragen ouder dan 2 jaar zijn 100% voorzien, tenzij aannemelijk is gemaakt dat een lagere voorziening volstaat.

Nog te ontvangen

De post nog te ontvangen bestaat uit nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen. Het bedrag aan uitstaande vorderingen is lager dan eind vorig jaar.

Liquide middelen

De post liquide middelen is toegenomen in 2014. Dit is onder meer het gevolg van een toename van de post Nog uit te voeren werkzaamheden ten opzichte van 31 december 2013.

Passiva

Het eigen vermogen bestaat naast een exploitatiereserve en een nog onverdeeld resultaat uit de bestemmingsreserve Rijksrederij. Deze bestemmingsreserve Rijksrederij wordt opgebouwd vanuit het tarief voor het gebruik van de schepen van de Rijksrederij, dat gebaseerd is op vervangingswaarde, en is bestemd voor de aanschaf van nieuwe vaartuigen en voor levensduurverlengend onderhoud.

Ontwikkeling Eigen vermogen

Stand per 31/12/12

Mutaties 2014

Stand per 31/12/14

Eigen vermogen

     

– exploitatiereserve

86.316

91.311

78.272

– bestemmingsreserve Rijksrederij

33.666

41.141

45.119

– onverdeeld resultaat

4.995

– 12.845

– 20.778

Totaal

124.976

119.607

102.613

Bron: Rijkswaterstaat, 2014

Het Eigen Vermogen is gedaald tot € 102,6 miljoen, waarmee het Eigen Vermogen onder het maximum van 5% van de gemiddelde opbrengst voor apparaatskosten en onderhoud van de afgelopen 3 jaar uitkomt.

De daling van het Eigen Vermogen wordt veroorzaakt door het negatieve saldo van baten en lasten in 2014. Dit negatieve saldo is voornamelijk het gevolg van de dotatie van € 16,6 miljoen in 2014 van de reorganisatievoorziening.

Langlopend vreemd vermogen

Het langlopende vreemd vermogen betreft leningen bij het Ministerie van Financiën in het kader van de leenfaciliteit. Deze leningen zijn gebruikt ter financiering van investeringen in vaste activa. Ten behoeve van investeringen is voor € 15,5 miljoen in 2014 geleend bij het Ministerie van Financiën.

Voorzieningen

Voorziening arbeidsvoorwaardenverschil

Bij de vorming van de Rijksrederij in 2009 is de voorziening arbeidsvoorwaardenverschil ontstaan als gevolg van de arbeidsvoorwaardenverschillen voor het personeel dat naar Rijkswaterstaat is overgekomen. In 2014 is € 0,1 miljoen onttrokken. De looptijd van deze voorziening is uiterlijk tot 2023.

Reorganisatievoorziening

In 2012 is voor RWS een (nieuwe) reorganisatievoorziening getroffen. De basis voor het vormen van deze reorganisatievoorziening is de besluitvorming binnen RWS in het kader van het ondernemingsplan van RWS (OP 2015). Als gevolg van dit OP2015 zal de organisatie in de komende jaren met aanzienlijk minder medewerkers haar taken gaan vervullen. De reorganisatievoorziening valt uiteen in drie gedeelten.

  • Verwachte toekomstige wachtgeldkosten (€ 5,9 miljoen met een verwachte looptijd tot 2027)

  • Verwachte toekomstige maatwerkkosten (€ 21,1 miljoen met een verwachte looptijd tot 2018)

  • Verwachte toekomstige salariskosten VWNW-kandidaten (€ 10 miljoen met een verwachte looptijd tot 2018)

 

Stand 1-1-2014

Dotatie 2014

Onttrekking 2014

Vrijval 2014

Stand 31-12-2014

Voorziening arbeidsvoorwaardenverschil

1.303

 

109

 

1.194

Reorganisatievoorziening

23.500

16.587

3.087

 

37.000

totaal

24.803

16.587

3.196

 

38.194

Bron: Rijkswaterstaat

Op te leveren projecten

Voor een toelichting wordt verwezen naar de debet post «onderhanden werk».

Crediteuren

De daling bij de crediteuren wordt verklaard doordat eind 2014 meer grote facturen stonden te wachten op betaling dan eind 2014.

Nog te betalen

Onder «nog te betalen» zijn de nog uit te voeren werkzaamheden (€ 268 miljoen) en overige schulden en overlopende passiva opgenomen. De «nog uit te voeren werkzaamheden» zijn op de balans gepassiveerd en zullen in 2015 worden uitgevoerd.

Specificatie vorderingen/schulden (*1.000)

RWS-IenM

RWS overige departementen/ agentschappen

Overige derden

Totaal

Debiteuren1

7.489

2.763

21.899

32.151

Nog te ontvangen bedragen

615

32.297

32.912

Liquide middelen

2

481.793

481.795

Crediteuren

3.451

2.970

66.750

73.171

Nog te betalen bedragen

46.506

7.225

144.095

197.826

X Noot
1

exclusief de voorziening voor dubieuze debiteuren

Kasstroomoverzicht voor het jaar 2014 Bedragen in € x 1.000

Baten-lastendienst Rijkswaterstaat

Kasstroomoverzicht voor het jaar 2014

Bedragen in EUR 1.000
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB + stand deposito-rekeningen 1 januari 2014

72.075

394.129

322.054

2.

Totaal operationele kasstroom

53.994

114.853

60.859

3a

Totaal investeringen (-/-)

– 76.100

– 33.162

42.938

3b

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

13.552

13.552

3.

Totaal investeringskasstroom

– 76.100

– 19.610

56.490

4a

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

0

0

4b

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

8.700

8.700

0

4c

Aflossingen op leningen (-/-)

– 50.000

– 31.779

18.221

4d

Beroep op leenfaciliteit (+)

76.100

15.500

– 60.600

4.

Totaal financieringskasstroom

34.800

– 7.579

– 42.379

5.

Rekening-courant RHB + stand depositorekeningen 31 december 2014 (=1+2+3+4)

84.769

481.793

397.024

 

(maximale roodstand 0,5 mln. euro)

   

Bron: Rijkswaterstaat

Toelichting op het Kasstroomoverzicht

Operationele kasstroom

Hieronder vallen de inkomsten en uitgaven gedurende 2014 uit de reguliere bedrijfsvoering. De hogere operationele kasstroom wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het stijging van de post «nog uit te voeren werkzaamheden».

Investeringskasstroom

Hieronder vallen de verkopen van activa en de nieuwe investeringen. Een belangrijk deel van deze investeringen had betrekking op personenauto’s, overige voertuigen (zoals sneeuwschuivers) en technische installaties. Vanwege de reorganisatie is terughoudend omgegaan met het aangaan van nieuwe investeringen. Hierdoor en door desinvesteringen is de investeringskasstroom lager dan begroot.

Financieringskasstroom

Hieronder vallen alle geldstromen die te relateren zijn aan de financiering van het agentschap, te weten:

  • Aflossing langlopende vordering op moederdepartement € 8,7 miljoen.

  • Beroep op de leenfaciliteit € 15,5 miljoen.

  • Aflossingen op leningen € 31,8 miljoen.

Terughoudendheid in het doen van investeringen resulteerde in een lagere financieringskasstroom.

Doelmatigheidsindicatoren

Een doelstelling van de agentschapvorming van Rijkswaterstaat is het verhogen van de doelmatigheid. Om te kunnen beoordelen hoe de doelmatigheid zich ontwikkelt, wordt gebruik gemaakt van een aantal indicatoren. Omdat vanuit de historie sommige cijfers niet vergelijkbaar kunnen worden weergegeven, wordt voor deze kengetallen gebruik gemaakt van de toegestane ingroei.

Apparaatskosten per eenheid areaal
 

2011

2012

2013

2014

Begroting 2014

Hoofdwegennet

27,90

27,41

27,68

25,38

25,46

Hoofdvaarwegennet

25,54

25,39

27,44

25,74

25,24

Hoofdwatersystemen

1,17

1,16

1,14

1,06

1,06

%IK tov omzet
 

2011

2012

2013

2014

Begroting 2014

% Ik tov omzet

22%

23%

23%

21%

18%

Tarieven per FTE
 

2011

2012

2013

2014

Begroting 2014

Kosten per FTE

119.352

121.920

120.534

125.440

120.000

Met prijspeilcorrectie

117.948

119.374

116.967

121.987

Omzet BLD per product (x € 1.000)
 

2011

2012

2013

2014

Begroting 2014

Hoofdwatersystemen

413.485

367.956

443.405

393.322

404.129

Hoofdwegen

981.583

1.003.693

1.028.266

974.671

891.304

Hoofdvaarwegen

492.057

555.948

539.986

560.165

521.180

Overig

309.972

302.766

258.385

254.228

351.069

TOTAAL

2.197.097

2.230.363

2.270.042

2.182.386

2.167.682

Bezetting
 

2011

2012

2013

2014

Begroting 2014

FTE formatie

9.166

9.068

9.278

8.672

8.758

FTE bezetting

8.919

8.640

8.506

8.430

8.758

% overhead

14,20%

15,10%

1

1

16,8%

X Noot
1

Dit percentage is door een nieuwe manier van administreren als gevolg van de reorganisatie niet meer vergelijkbaar meetbaar.

Exploitatiesaldo
 

2011

2012

2013

2014

Begroting 2014

Exploitatiesaldo

1,1%

0,6%

– 0,1%

– 0,5%

0,0%

Gebruikerstevredenheid
 

2011

2012

2013

2014

Begroting 2014

publieksgerichtheid

49%

44%

41%

68%

gebruikerstevredenheid HWS

1

1

1

68%

gebruikerstevredenheid HWN

76%

79%

81%

78%

gebruikerstevredenheid HVWN

63%

65%

72%

73%

X Noot
1

Niet gemeten

Ontwikkeling Pinwaarde

2011

2012

2013

2014

Begroting 2014

HWS

   

112

100

100

HWN

   

97

100

100

HVWN

   

103

100

100

Bron: Rijkswaterstaat, 2014

Toelichting op het overzicht doelmatigheidsindicatoren

Apparaatskosten per eenheid areaal

Deze indicator geeft informatie over hoe de kosten die het apparaat van Rijkswaterstaat maakt voor verkeersmanagement en beheer en onderhoud zich ontwikkelen ten opzichte van het areaal. Een dalende trend van de kosten per eenheid areaal geeft een indicatie van een toename in de efficiëntie van de organisatie op het gebied van Beheer en Onderhoud en Verkeersmanagement.

% Apparaatskosten tov omzet

Deze indicator geeft de verhouding weer tussen de kosten van het apparaat en de totale opbrengst (inclusief GVKA-gelden) van Rijkswaterstaat. Een daling van dit percentage is een indicatie van een toenemende efficiëntie van de organisatie.

Tarieven per FTE

Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de kosten (loonkosten, materiële kosten, rentekosten en afschrijvingskosten) per formatieve ambtelijke FTE. Het betreft daarbij zowel de werkelijke kosten per FTE als de kosten gecorrigeerd voor prijsstijgingen. Er is een stijging waar te nemen als gevolg van de snellere afname van het aantal medewerkers in vergelijking met de totale apparaatskosten.

Opbrengst BLD per product

In de bovenstaande tabel is de Opbrengst Moederdepartement uitgesplitst naar de verschillende netwerken.

Bezetting

Deze voorgeschreven indicator geeft aan hoe de ambtelijke formatie van Rijkswaterstaat zich ontwikkelt. Op zichzelf zegt dit kengetal niets over de doelmatigheid van de organisatie, maar moet dit worden bezien in relatie tot de omvang van het werkpakket. De score van 21% op de indicator «%apparaatskosten ten opzichte van omzet» in 2014 drukt uit dat de doelmatigheid van de organisatie verbeterd is. Gedurende 2014 is gestuurd op afbouw van de bezetting en is deze verder afgenomen.

Exploitatiesaldo (% van de opbrengst)

Deze voorgeschreven indicator toont de ontwikkeling van het exploitatiesaldo als percentage van de opbrengst over de afgelopen 4 jaar. Een positief percentage duidt op een positief exploitatiesaldo.

Gebruikerstevredenheid

Jaarlijks laat Rijkswaterstaat de gebruikerstevredenheid toetsen bij gebruikers van de netwerken. De waardering van de gebruikers is opgenomen als een percentage van de ondervraagden dat tevreden is. Sinds 2012 wordt de gebruikerstevredenheid op een andere wijze berekend, waardoor geen vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn over eerdere jaren.

Het lage percentage voor de tevredenheid over publieksgerichtheid wordt volgens de ondervraagden met name veroorzaakt door de onbekendheid met Rijkswaterstaat en wat allemaal gebeurt op het gebied van publieksgerichtheid. De waardering is lager dan in 2012, wat samenhangt met verminderde externe communicatie vanuit RWS wat onderdeel is van het programma «Versobering en Efficiëntie» van het beheer en onderhoud van de rijksinfrastructuur. De gebruikerstevredenheid op het vaarwegen- en wegennetwerk is gestegen.

Ontwikkeling PINwaarden

PINwaarden zijn een weergave van de serviceniveaus van Verkeersmanagement en Beheer en Onderhoud op de netwerken. Met ingang van 2013 zijn nieuwe prestatie indicatoren afgesproken, waardoor de mogelijkheid van vergelijking van prestaties met eerdere jaren is vervallen.

De realisatiecijfers voor de prestatie indicatoren per netwerk in 2013 zijn uitgedrukt als index ten opzichte van de realisatiecijfers van 2014. Een score hoger dan 100 drukt uit dat er op een netwerk als geheel beter is gepresteerd dan in basisjaar 2014. Een score lager dan 100 drukt dan uit dat er op een netwerk als geheel minder goed is gepresteerd.

Agentschapsparagraaf Inspectie Leefomgeving en Transport
Staat van Baten en Lasten van de baten-lastenagentschap
Inspectie Leefomgeving en Transport
     

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Baten

       

Omzet IenM

129.559

132.137

2.578

132.231

Omzet overige departementen

6.690

7.760

1.070

11.078

Omzet derden

7.584

7.525

– 59

8.810

Rentebaten

50

95

45

164

Vrijval voorzieningen

3.291

3.291

2.064

Bijzondere baten

591

591

1.392

Totaal baten

143.883

151.400

7.517

155.739

Lasten

       

Apparaatskosten

141.768

147.499

5.731

141.788

 

personele kosten

102.419

107.614

5.195

100.979

   

waarvan eigen personeel

96.988

98.472

1.484

97.361

   

waarvan externe inhuur

5.431

9.143

3.712

3.618

 

materiële kosten

39.349

39.885

536

40.809

   

waarvan apparaat ICT

14.411

5.365

4.941

   

waarvan bijdrage aan SSO's

14.100

18.457

17.346

Rentelasten

100

1

– 99

2

Afschrijvingskosten

2.015

2.060

45

1.608

 

immaterieel

292

– 292

179

 

materieel

1.720

2.060

340

1.429

   

waarvan apparaat ICT

430

Overige lasten

1.465

1.465

838

 

dotaties voorzieningen

1.431

1.431

296

 

bijzondere lasten

34

34

542

Totaal lasten

143.883

151.025

7.142

144.236

Saldo van baten en lasten

375

375

11.503

Baten

Omzet IenM

De omzet IenM betreft de omzet uit hoofde van activiteiten die de Inspectie Leefomgeving en Transport verricht voor het moederdepartement. De omzet IenM is grotendeels een vergoeding voor het hoofdproduct Handhaving.

De gerealiseerde agentschapsbijdrage over 2014 wijkt af van de betaalde bijdrage (in kastermen) doordat er middelen, die in voorgaande jaren op de balans zijn gereserveerd, in 2014 zijn gerealiseerd. Tevens is er een bijdrage ontvangen ter dekking van een openstaande vordering. Daarnaast is sprake van mutaties die tijdens de verschillende begrotingsmomenten zijn doorgevoerd. Het betreft de eenmalige bijdrages ten behoeve van ict-verbeteringen en ter dekking van de gestegen RIVM-kosten.

Omzet Overige departementen

Vanuit EZ is agentschapsbijdrage ontvangen ter financiering van de taken van de KernFysischeDienst van de ILT ad € 7,488 miljoen. Tevens is er een opbrengst ter bekostiging van de overheadkosten van 9 medewerkers ontvangen vanuit BZK in het kader van volkshuisvestelijk toezicht. Beide onderliggende taken zijn uitgebreid (EZ) dan wel nieuw (BZK) waardoor de realisatie hoger uitvalt dan de begroting.

Omzet derden

De omzet derden hebben betrekking op de aan afnemers van producten op het gebied van (vraaggestuurde) vergunningverlening in rekening gebrachte tarieven.

Rentebaten

De rentebaten betreffen rentes over de uitstaande deposito’s bij de Rijkshoofdboekhouding. Door de lage rentestand zijn de rentebaten, in verhouding tot de liquiditeit, laag gebleven. Doordat de liquiditeitspositie van de ILT afgelopen jaar wel groter was dan begroot, zijn de gerealiseerde rentebaten uiteindelijk wel hoger dan begroot.

Vrijval voorzieningen

Zie hiervoor de toelichting op de balanspost voorzieningen.

Bijzondere baten

Dit betreft voornamelijk de boekwinst (€ 236k) op de verkoop van activa, met name uit het wagenpark en een correctie over 2013 in verband met lager uitvallende verhuiskosten Hoofddorp (€ 341k).

Lasten

Personele kosten

De gerealiseerde kosten zijn hoger dan begroot door mutaties in de begroting en afwijkingen in de realisatie. De belangrijkste reden voor de uiteindelijke realisatie van de totale personele kosten ligt aan een iets hogere bezetting, als gevolg van anticiperend werven en de extra inhuurkosten voor ict en ten behoeve van de verbetering van het financieel beheer.

Materiële kosten

De materiële kosten zijn bijna gelijk aan de begroting. Dit heeft met name te maken met de toegenomen ict-werkplekkosten. Belangrijkste onderdeel van de materiële kosten zijn de DVO-kosten waarin alle werkplekgerelateerde en ICT-kosten zijn opgenomen.

Rentelasten

Deze lasten zijn lager dan begroot omdat er voor de begrote investeringen geen lening is afgesloten vanwege de goede liquiditeitspositie.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten hebben vooral betrekking op het wagenpark. Door extra inzet van auto’s, mede als gevolg van het anticiperende werven, liggen de afschrijvingskosten iets hoger dan begroot.

Dotaties voorzieningen

De dotaties voorzieningen worden toegelicht bij de balans.

Bijzondere lasten

De bijzondere lasten bestaan deels uit een afboeking van voorschotten personeel (€ 15k) en deels door een afboeking van een eerdere doorbelasting aan het departement van kosten Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) (€ 16k). Daarnaast is er voor € 3k aan kosten gemaakt door koersverschillen.

Saldo van baten en lasten

Het positieve saldo van baten en lasten valt te verklaren door meevallers aan de opbrengstzijde en aan de kostenzijde. Enerzijds een aantal bijzondere baten (met name de vrijval voorziening SBF/FLO en vrijval van reserveringen uit voorgaande jaren) en extra agentschapsbijdrage. Anderzijds hogere apparaatskosten, met name door aanzienlijke inhuur op ict-terrein en verbetering financieel beheer en de dotatie aan de reorganisatievoorziening. Hierdoor worden de meevallers nagenoeg tenietgedaan.

Balans per 31 december 2014 van ILenT bedragen x € 1.000

Balans per 31 december 2014
bedragen x € 1.000
 

31-12-2014

31-12-2013

Activa

   

Immateriële vaste activa

Materiële vaste activa

8.463

6.822

Grond en gebouwen

Installaties en inventarissen

6

15

Overige materiële vaste activa

8.209

6.807

Materiële vaste activa in aanbouw

248

 

Onderhanden werk

Debiteuren

868

1.707

Nog te ontvangen

1.145

1.327

Liquide middelen

39.749

65.474

Totaal activa

50.225

75.330

Passiva

   

Eigen vermogen

8.092

19.332

Exploitatiereserve

7.718

7.829

Onverdeeld resultaat

375

11.503

Voorzieningen

5.574

10.911

Leningen bij het MvF

Crediteuren

8.742

7.382

Nog te betalen

27.816

37.705

Totaal passiva

50.225

75.330

Activa

Materiële vaste activa

De inspectie heeft afgelopen jaar voornamelijk geïnvesteerd in het vervangen van afgeschreven voertuigen.

Debiteuren

De debiteurenstand en de bijbehorende voorziening is met name gedaald door de definitieve afboeking van een aantal oude vorderingen. Onder de debiteuren is een bedrag van € 0,527 miljoen opgenomen als vordering op overige ministeries en agentschappen.

Nog te ontvangen

Deze post betreft voornamelijk vooruitbetaalde reiskosten en nog te factureren werkzaamheden vergunningverlening.

Liquide middelen

Van de bijna € 40 miljoen die per 31 december op de rekening-courant staat, is € 25 miljoen als deposito geplaatst bij de Rijkshoofdboekhouding. Tegenover de liquide middelen staan een aantal voorzieningen op de balans en heeft de ILT de beschikking over een maximum aan eigen vermogen. Tevens is er nog een restant van de subsidiemiddelen Boordcomputertaxi beschikbaar.

Eigen vermogen

Het nog te verdelen resultaat boekjaar (€ 0,375 miljoen) is het resultaat dat de inspectie heeft gerealiseerd over het jaar 2014. Door een dalende gemiddelde omzet overstijgt de inspectie het maximale eigen vermogen. Overeenkomstig de regeling Agentschappen zal bij de eerstvolgende suppletoire begrotingswet worden aangegeven hoe deze overschrijding is hersteld.

Verloopstaat eigen vermogen t/m 31 december 2014

Bedragen x € 1.000

exploitatie-reserve

Onverdeeld resultaat

Totale vermogen

Stand begin boekjaar

7.829

11.503

19.332

Resultaatverdeling

11.503

– 11.503

Afdracht overschot aan moederdep.

– 11.614

– 11.614

Resultaat boekjaar

375

375

Stand eind boekjaar

7.718

375

8.092

Voorziening functioneel leeftijdsontslag:

Voor werknemers die werkzaam zijn in een zogenoemde substantieel bezwarende functie is, op basis van de SBF/FLO-regeling, in het verleden een voorziening getroffen omdat deze werknemers recht hebben om vervroegd uit treden. Vrijval is ontstaan door aanscherping van de aannames vanwege gewijzigde regelgeving.

Reorganisatievoorziening:

Betreft een in 2012 getroffen reorganisatievoorziening. Verloop bestaat voornamelijk uit onttrekkingen. De gerealiseerde opbrengsten door detachering oud-medewerkers valt tegen. Hierdoor is een dotatie aan de voorziening, voor het resterende jaar van voorziening, nodig gebleken.

Voorziening claims derden:

Ultimo 2014 bestaat de voorziening uit een post waarvoor de rechtszaak nog loopt.

Verloopstaat voorzieningen t/m 31 december 2014

Bedragen x € 1.000

FLO

Reorgani-satie

Claims derden

Totaal

Dub. Deb.

Stand begin boekjaar

6.294

3.970

647

10.911

1.513

Dotatie ten laste van het resultaat

2

1.428

1.431

 

Vrijval ten gunste van het resultaat

– 2.489

– 231

– 531

– 3.251

– 39

Onttrekking voorziening

– 592

– 2.924

– 3.516

– 463

Stand eind boekjaar

3.214

2.244

116

5.574

1.011

Crediteuren

Het aantal openstaande crediteuren is licht gedaald. De crediteuren betreffen facturen uit de reguliere bedrijfsvoering, waarbij een beperkt aantal grote crediteuren per jaareinde het hoge saldo bepalen.

Onder de crediteuren is een bedrag van € 4,4 miljoen opgenomen als schuld op onderdelen van het moederdepartement en is een bedrag van € 2,7 miljoen opgenomen onder schulden op overige ministeries en agentschappen.

Nog te betalen

Onder nog te betalen vallen de resterende middelen (€ 7,2 miljoen) voor Boordcomputertaxi. De verwerking van de laatste aanvragen vindt plaats door het RVO in 2015.

Tevens worden onder deze post onder andere de verplichtingen aan eigen personeel en overlopende posten (€ 12 miljoen) opgenomen.

De verhoudingen vorderingen en schulden ten opzichte van het moederdepartement, overige departementen en agentschappen en derden zijn als volgt:

Specificatie vorderingenen/schulden (*1.000)
 

Moederdepartement

Overige ministeries en agentschappen

Derden

Debiteuren1

€ –

€ 527

€ 1.352

Nog te ontvangen bedragen

€ 186

€ 74

€ 885

Liquide middelen

€ 3

€ 39.747

€ –

Crediteuren

– € 4.344

– € 2.649

– € 1.749

Nog te betalen bedragen

– € 8.016

– € 9.137

– € 10.663

Kasstroomoverzicht over het jaar 2014

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

         

Rekening-courant RHB

1 januari 2014

72.791

65.474

– 7.317

82.851

         

Totaal operationele kasstroom

– 6.000

– 10.352

– 4.352

– 11.264

         

Totaal investeringen (-/-)

– 2.000

– 3.737

– 1.737

– 4.581

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

36

36

351

Totaal investeringskasstroom

– 2.000

– 3.701

– 1.701

– 4.230

         

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

– 11.614

– 11.614

– 1.825

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

0

Aflossingen op leningen (-/-)

– 58

– 58

– 58

Beroep op leenfaciliteit (+)

   

0

Totaal financieringskasstroom

– 58

– 11.672

– 11.614

– 1.883

Rekening-courant RHB

31 december 2014

66.733

39.749

– 24.984

65.474

1. Rekening-courant RHB 1 januari 2014

De rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding stond per 1 januari 2014 op € 65,474 miljoen.

2. Totaal operationele kasstroom

De operationele kasstroom geeft de kasstromen weer die voortvloeien uit de bedrijfsvoering. Om de operationele kasstroom vast te kunnen stellen wordt het resultaat, zoals vermeld in de staat van baten en lasten, gecorrigeerd voor een aantal stroomgrootheden: toe- of afname vlottende activa (debiteuren en vorderingen) en van vlottende passiva (crediteuren en overige vlottende passiva).

De negatieve operationele kasstroom op 31 december is vooral ontstaan door de uitstroom van projectmiddelen en afdracht van niet benodigde middelen. Daar tegenover staat het positieve resultaat per 31 december (€ 375k).

3. Totaal investeringskasstroom

Er is geïnvesteerd in het wagenpark en in inspectie-ondersteunende apparatuur.

Ten opzichte van de begroting is er meer geïnvesteerd. Dit komt door extra aanschaf van voertuigen.

4. Totaal financieringskasstroom

De financieringskasstroom over 2014 heeft als belangrijkste component het afgedragen overschot aan eigen vermogen aan het moederdepartement. Tevens maken de maandelijkse aflossingen op leningen onderdeel uit van deze stroom. Voor de geactiveerde kosten over 2014 is geen lening aangevraagd gezien de huidige liquiditeitspositie.

5. Rekening-courant RHB per 31 december 2014

De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft een rekening-courantverhouding met de Rijkshoofdboekhouding. Van de ruim € 39 miljoen die per 31 december 2014 op de rekening-courant staat is € 25 miljoen als deposito geplaatst bij de Rijkshoofdboekhouding. Het positieve saldo wordt grotendeels verklaard doordat er voor grote ICT-projecten (BCT) middelen zijn ontvangen. Voorts is sprake van een fors bedrag aan nog te betalen bedragen en aan openstaande crediteuren. Daarnaast staan er tegenover de liquide middelen ook een aantal voorzieningen op de balans.

Het saldo op de rekening-courant dat hiervoor ter vrije beschikking is gekomen, is op een deposito geplaatst. In juni en november 2015 komen deze middelen weer ter vrije beschikking.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2014

Omschrijving Generiek Deel

t–3

t–2

t–1

t

Oorspronkelijke begroting t

1. Kostprijzen per product (groep)

         

– Handhaving

 

142.195

120.201

125.677

136.299

– Vergunningverlening

 

6.046

23.832

24.103

7.584

           

2. Tarieven/uur

         

– Handhaving

 

135,00

131,30

134,10

148,40

– Vergunningverlening

 

121,00

132,80

137,50

147,30

           

3. Omzet per produktgroep (pxq)

         

– Handhaving

 

149.170

143.309

139.898

136.299

– Vergunningverlening

 

8.141

8.810

7.525

7.584

           

4. FTE-totaal

(excl. externe inhuur)

 

1.120

1.119

1.171

1.140

           

5. Saldo van baten en lasten

 

3,96%

7,56%

0,25%

 
           

6. Kwaliteitsindicator 1: doorlooptijd vergunningen

 

n.b.

85%

86%

n.t.b.

7. Kwaliteitsindicator 2: wachttijden informatiecentrum

     

13 sec.

<60 sec.

Kwaliteitsindicator 3: ziekteverzuim

 

5,0

5,2

5,4

5,0

           

Omschrijving Specifiek Deel

         
           

8. Kostprijs/product:

(excl. buitengewone lasten en Caribische NL)

     

Inspectie

 

143.864

117.316

124.462

136.299

Vergunningverlening

 

7.206

23.832

23.876

7.584

Monsterafname

 

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

           

9. Kwaliteit Handhaving:

         

Klachten(bezwaar en beroep)

 

n.b.

700

1.484

25

Gegrond verklaard (%)

 

n.b.

n.b.

n.b.

95%

De kostprijzen en tarieven van de inspectie zijn gestegen door hogere centrale ict-kosten (beheer en inhuur) waardoor de overhead is gestegen. De deels dubbele bezetting als gevolg van anticiperend werven in het primaire proces leidt tot een tijdelijke verhoging van prijzen en uurtarieven.

Het verschil tussen de omzet vergunningverlening en de kosten voor vergunningverlening wordt verklaard doordat de ILT (overwegend) niet-kostendekkende tarieven afgeeft. Daarnaast worden er niet-tarifeerbare producten afgegeven en int het Ministerie van EZ de bijdragen kernenergiewet zelf. De ILT ontvangt een vergoeding in de vorm van een agentschapsbijdrage.

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)
Staat van baten en lasten van de baten-lastenagentschap KNMI
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Baten

       

Omzet IenM

36.408

39.587

3.179

38.571

Omzet overige departementen

1.155

1.677

522

1.231

Omzet derden

18.985

17.456

– 1.529

19.231

Rentebaten

25

110

85

68

Vrijval voorzieningen

 

233

233

741

Bijzondere baten

       

Totaal baten

56.573

59.062

2.489

59.842

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– Personele kosten

28.931

31.706

2.775

31.936

* waarvan eigen personeel

28.519

29.094

575

30.620

* waarvan externe inhuur

412

2.613

2.201

1.316

– Materiële kosten

13.230

15.680

2.450

14.318

* waarvan apparaat ICT

2.391

4.179

1.788

3.836

* waarvan bijdrage aan SSO's

 

2.996

 

3.112

Aardobservatie

10.728

9.846

– 882

8.468

Rentelasten

280

283

3

219

Afschrijvingskosten

       

– materieel

3.404

2.749

– 655

2.577

* waarvan apparaat ICT

1.986

2.065

79

1.861

– immaterieel

       

Overige Lasten

       

– Dotaties voorzieningen

 

0

0

49

– Bijzondere lasten

 

48

48

0

Totaal lasten

56.573

60.312

3.739

57.567

         

Saldo van baten en lasten

0

– 1.250

– 1.250

2.276

Toelichting

Baten

Omzet IenM

Product

I&M

NAAR

VAN

Omzet I&M

Realisatie

Euro 1.000

artikelen

Vooruitontvangen

2014

2013

Bijdrage moederdepartement

         

Meteorologie en Seismologie

25.204

1.819

1.639

25.024

25.568

Aardobservatie

10.682

836

9.846

8.468

Subtotaal

35.886

2.655

1.639

34.870

34.036

Maatwerk

4.939

690

468

4.717

4.535

Totaal

40.825

3.345

2.107

39.587

38.571

In bovenstaande tabel wordt de aansluiting weergegeven tussen de ontvangen middelen van het moederdepartement en de omzet welke in de administratie is verantwoord. In 2014 zijn bedragen ontvangen voor projecten waarvan de prestaties (kosten) niet in 2014 geleverd zijn. De ontvangsten waar nog geen prestaties (kosten) tegenover staan worden niet als opbrengst verantwoord, maar als vooruitontvangen ter dekking van toekomstige kosten. Zodra de prestaties (kosten) worden geleverd, worden de opbrengsten verantwoord en de vooruitontvangen bedragen verminderd. Hierbij gaat het om ontvangsten in het kader van Aardobservatie, Deltaplan, transitiekosten, VDI en klimaatsheets. Een uitsplitsing van de vooruitontvangen positie volgt uit de onderstaande tabel.

Vooruitontvangen
 

Saldo per

Vooruitontvangen

Saldo per

omzet IenM (Euro 1.000)

1-1-2014

BIJ

AF

31-12-2014

Aardobservatie

19.168

836

 

20.004

Deltaplan ICT

2.301

 

713

1.588

VDI & security

775

 

650

125

Klimaatsheets

 

400

 

400

Transitiekosten

 

1.819

 

1.819

Overig

152

 

152

 

Totaal Vooruitontvangen Transitorische passiva

22.397

3.055

1.515

23.937

Omzet overige departementen

Euro 1.000

Begroot 2014

Realisatie 2014

Verschil

Realisatie 2013

RIVM

355

138

– 217

280

Defensie

800

950

150

952

EZ

 

590

590

 

Totaal

1.155

1.677

522

1.232

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de opbrengsten vanuit overige departementen zijn gestegen ten opzichte van de begroting. Deze stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door opbrengsten Ministerie van Economische Zaken voor dienstverlening op het gebied van Seismologie (M€ 0,6). Deze waren niet begroot.

Omzet derden

Euro 1.000

Begroot 2014

Realisatie 2014

Verschil

Realisatie 2013

Luchtvaart

9.384

9.312

– 72

9.292

Projecten extern gefinancierd

8.000

6.914

– 1.086

8.875

Dataverstrekkingen en licenties

415

702

287

641

Overig

1.186

528

– 658

423

Totaal

18.985

17.456

– 1.529

19.231

De opbrengsten derden zijn M€ 1,5 lager dan begroot. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een afname en temporisering van werkzaamheden voor extern gefinancierde projecten. Voor luchtvaart zal een bedrag van M€ 0,122 terug worden betaald in het tarief van 2016 als gevolg van lagere kosten.

Bijzondere baten

Euro 1.000

Begroot 2014

Realisatie 2014

Verschil

Realisatie 2013

Bijzondere baten

0

233

233

741

Vrijval voorzieningen wachtgeld

 

89

89

81

Vrijval reorganisatievoorziening

 

39

39

85

Vrijval voorziening onderhanden werk

 

67

67

575

Vrijval voorziening dubieuze debiteuren

 

31

31

0

Lasten

Personeel

Euro 1.000

Begroot 2014

Realisatie 2014

Verschil

Realisatie 2013

Personeel

28.931

31.706

2.775

31.936

Specificatie

       

Eigen personeelskosten

28.519

29.094

575

30.618

Waarvan: Loonkosten

 

26.895

 

27.719

Waarvan: Overige personeelskosten

 

2.199

 

2.899

Inhuur

412

2.613

2.201

1.316

         

Gemiddeld aantal fte

362,0

357,8

– 4,2

368,8

Mutatie fte t.o.v. voorgaand jaar

 

– 3,0%

 

– 3,6%

Loonsom per medewerker

 

75,2

75,2

77,2

Daling salariskosten per medewerker

 

– 2,6%

 

5,1%

De stijging van de personeelskosten wordt voornamelijk veroorzaakt door inhuur in het kader van de projecten Deltaplan en inhuur ten behoeve van extern gefinancierde projecten (M€ 2,2). Daarnaast zijn de salariskosten (M€ 0,6) hoger dan begroot doordat de taakstellingen niet volledig zijn gerealiseerd.

In september 2014 is bij het KNMI de nieuwe organisatie van start gegaan. Een reorganisatie en de daarmee beoogde veranderingen kunnen van invloed zijn op de formatie/bezetting en ziekteverzuimpercentage.

De ingezette transitie heeft tot hogere realisatiecijfers geleid. De formele bezetting (354 fte) is niet boven het streefplafond (358 fte) gekomen en het verzuimpercentage (3,4%) en meldingsfrequentie is beneden de norm (4%) gebleven in 2014. Vanwege de reorganisatie en wisseling in het management is in 2014 minder aandacht besteed aan de instroom van doelgroepen en zal in 2015 weer met veel energie worden opgepakt.

Materieel

Euro 1.000

Begroot 2014

Realisatie 2014

Realisatie 2013

Materieel

23.958

25.526

22.786

Contributie Bijdragen

 

12.582

11.125

waarvan aardobservatie

 

9.846

8.468

waarvan overig

 

2.736

2.657

Onderhoud en exploitatie

 

4.531

4.363

Huur en lease

 

3.240

3.338

Bureau, voorlichting en huisvesting

 

1.946

1.754

SWO

 

1.251

1.359

Uitbesteding

 

1.922

772

Overige kosten

 

53

75

De materiele kosten zijn vooral hoger dan begroot door kosten (Uitbesteding) voor de Transitie naar de nieuwe KNMI organisatie en kosten ICT (o.a. kosten voor voorbereiding overgang ICT naar de SSC Campus).

Saldo van baten en lasten

Ondanks de hogere opbrengst is het gerealiseerde resultaat (M€ 1,25 negatief) lager dan begroot (M€ 0). Dit wordt veroorzaakt doordat voor het realiseren van deze opbrengsten extra kosten moesten worden gemaakt. Het betreft dan vooral (inhuur)kosten voor het Deltaplan (M€ 1,2).

Voorgesteld wordt het Verlies 2014 ten laste te brengen van Het Eigen Vermogen. Voor 2015 en volgende jaren zijn geen nieuwe verliezen begroot.

Balans

Balans per 31 december 2014 van KNMI (bedragen in EUR 1.000)
 

31-12-2014

31-12-2013

Activa

   

Materiële vaste activa

   

* Grond en gebouwen

5.131

5.625

* Installaties en inventaris

3.020

2.369

* Overige activa

4.063

4.286

* In ontwikkeling

515

1.146

Onderhanden projecten

2.615

2.165

Debiteuren

2.429

3.257

Nog te ontvangen

1.391

1.158

Liquide middelen

20.400

28.404

Totaal activa

39.565

48.411

     

Passiva

   

Eigen vermogen

   

* Exploitatiereserve

3.033

3.130

* Onverdeeld resultaat

– 1.250

2.276

Voorzieningen

629

757

Lening bij Min. van Financiën

0

5.931

Vooruitontvangen projecten

4.048

4.204

Crediteuren

1.006

2.320

Nog te betalen

32.098

29.792

Totaal passiva

39.565

48.411

Toelichting

Liquide middelen

De ruim voldoende liquide middelen zijn ingezet om de Leningen bij het Ministerie van Financiën af te lossen.

Voorzieningen

In 2014 werden dotaties aan de voorzieningen niet noodzakelijk geacht. Doordat de voorziene kosten in 2014 niet zijn gerealiseerd heeft er een vrijval van de voorzieningen plaatsgevonden.

Nog te betalen

Het grootste deel betreft vooruitontvangen bedragen voor Aardobservatie (M€ 20). Deze bedragen zullen de komende jaren worden uitgegeven omdat volgens de begroting de uitgaven hoger zullen zijn dan de hiervoor te ontvangen bedragen.

Specificatie vorderingen/schulden
 

Debiteuren

Onderhanden projecten

Nog te ontvangen

Liquide middelen

Crediteuren

Vooruit ontvangen projecten

Nog te betalen

Moederdepartement

50

 

23

 

– 19

 

23.937

               

Overige ministeries en agentschappen

3

 

554

20.400

615

362

44

               

Derden

2.376

2.615

814

 

410

3.686

8.117

               

Totaal

2.429

2.615

1.391

20.400

1.006

4.048

32.098

Ontwikkeling Eigen Vermogen

Saldo Eigen vermogen per 31/12/2013

3.131

Bij: Onverdeeld resultaat 2013

2.276

Saldo Eigen vermogen per 1/1/2014

5.407

Af: Eenmalige uitkering aan moederdepartement

– 2.374

Af: Onverdeeld resultaat 2014

– 1.250

Saldo Eigen vermogen per 31/12/2014

1.783

Het onverdeeld resultaat 2013 is toegevoegd aan het eigen vermogen. Hiermee is de stand van het eigen vermogen hoger dan de vigerende regelgeving toestaat waardoor er een eenmalige uitkering aan het moederdepartement heeft plaats moeten vinden. Voorgesteld wordt om het onverdeelde resultaat van 2014 ten laste te brengen van het eigen vermogen. Het Eigen Vermogen bedraagt na verwerking van het verlies M€ 1,8. In de onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van het eigen vermogen over de afgelopen jaren weergegeven.

Ontwikkeling Eigen Vermogen (EUR 1.000)
 

2009

2010

2011

2012

realisatie 2013

begroot 2014

realisatie 2014

1. Eigen vermogen per 1/1

1.391

1.291

1.801

611

1.877

5.407

5.407

2. Saldo van baten en lasten

– 100

– 109

– 1.190

1.266

2.276

 

– 1.250

3a. uitkering aan moederdepartement

         

– 2.374

3b. bijdrage van moederdepartement

             

3c. overige mutaties

             

3. Totaal directe mutaties in EV

 

619

   

1.254

 

– 2.374

4. Eigen vermogen per 31/12

1.291

1.801

611

1.877

5.407

5.407

1.783

% gemiddelde omzet laatste 3 jaar

2,5%

3,3%

1,1%

3,1%

8,9%

2,9%

Kastroomoverzicht

Kasstroomoverzicht per 31 december 2014 KNMI
Bedragen in EUR 1.000
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2014 + stand depositorekeningen

17.487

28.404

10.917

2.

Totaal operationele kasstroom

3.049

2.352

– 697

3a.

Totaal investeringen (-/-)

– 4.957

– 2.100

2.858

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

 

48

48

3.

Totaal investeringskasstroom

– 4.957

– 2.052

2.905

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

 

– 2.374

 

4b.

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

     

4c.

Aflossingen op leningen (-/-)

– 1.623

– 5.931

– 4.308

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

4.345

0

– 4.345

4.

Totaal financieringskasstroom

2.722

– 8.305

– 11.027

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2014 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

18.301

20.400

2.099

Toelichting

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom wordt afgeleid uit het saldo van baten en lasten (– M€ 1,25), dat is gecorrigeerd voor de afschrijvingskosten (M€ 2,7), afname van de voorzieningen (– M€ 0,1), afname onderhanden projecten (– M€ 0,4), afname kortlopende vorderingen (M€ 0,6) en een toename van de schulden (M€ 0,8).

Investeringskasstroom

In 2014 is geïnvesteerd in reguliere vervangingen van waarneemapparatuur (M€ 0,4), elektronische hulpmiddelen (M€ 1,0.), meubilair en een dienstauto. Er is minder geïnvesteerd dan begroot door vertragingen bij de investeringen in ICT.

Financieringskasstroom

Er is in 2014 geen beroep op de leenfaciliteit gedaan. De activa zijn door het KNMI zelf gefinancierd (uit voor uit ontvangen bedragen). De aflossingen op de leningen zijn hoger dan begroot doordat alle leningen > 1 jaar vervroegd zijn afgelost.

Doelmatigheid
Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2014
   

2011

2012

2013

2014

Begroting 2014

Kostprijs in € per eenheid product

         
 

– percentage overhead

19%

20%

27%

27%

19%

 

– fte's indirect

103

88

94

91

93

             

Tarieven/uur

118

112

109

115

99

             

Omzet per productgroep

         
 

– meteorologie

47.542

50.423

46.254

47.121

45.101

 

– seismologie

1.999

3.686

2.690

1.753

1.842

 

– aardobservatie

9.127

10.110

8.468

9.846

10.728

             

FTE- per 31 december

393

383

358

354

362

             

Saldo van baten en lasten (%)

2%

2%

4%

– 2%

0%

             

Algemene weersverwachtingen en adviezen

         
 

– afwijking min temperatuur (°C)

– 0,33

– 0,17

– 0,01

– 0,18

ABS(<0,5)

 

– afwijking max temperatuur (°C)

– 0,06

– 0,32

– 0,25

– 0,52

ABS(<0,5)

 

– gem afwijking wind snelheid (m/s)

– 0,03

– 0,05

0,26

0

ABS(<1,0)

Maritieme verwachtingen

         
 

– tijdigheid marifoonbericht (%)

99

98,4

99,3

99,9

>99

Toelichting

Kosten in € per eenheid product

De indirecte fte’s worden berekend op basis van het aantal geschreven uren op alle overheadactiviteiten. In 2014 is productiever geschreven waardoor het aantal indirecte fte’s is gedaald ten opzichte van 2013.

Tarieven per uur

Het uurtarief wordt bepaald door de totale kosten, exclusief kosten direct geboekt op een product, te delen door het aantal geschreven uren op de producten.

Het uurtarief is in 2014 gestegen ten opzichte van 2013. Deze stijging wordt veroorzaakt door hogere kosten voor inhuur en ICT inzet en een daling van het aantal geschreven uren met 1,1%.

Algemene weersverwachtingen en adviezen

De norm voor de kwaliteit van de verwachting van de maximumtemperatuur is niet gehaald. Dit vindt zijn oorzaak hoogstwaarschijnlijk in het feit dat 2014 een record warm jaar was, waarbij met uitzondering van augustus elke maand het warmer was dan het langjarig gemiddelde. Zowel de weermodellen als de meteorologen hebben in dit geval de neiging om de maximumtemperatuur iets te onderschatten. De achterliggende oorzaak zal verder worden onderzocht, waarna verbetermaatregelen worden genomen.

Agentschapsparagraaf Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)

Introductie

De Nederlandse Emissieautoriteit heeft één opdrachtgever, de directie Klimaat, Lucht en Geluid (KLG), onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De eigenaar van de Nederlandse Emissieautoriteit is de Secretaris-generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Staat van baten – lastenagentschap Nederlandse Emissieautoriteit voor het jaar 2014
(x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2014

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2013

Baten

       

Omzet IenM

7.907

7.063

– 844

7.370

Omzet overige departementen

0

 

0

16

Omzet derden

45

0

– 45

75

Rentebaten

0

3

3

5

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

7.952

7.066

– 886

7.466

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– personele kosten

5.870

4.520

– 1.350

5.288

waarvan eigen personeel

4.736

3.769

– 967

3.905

waarvan externe inhuur

1.134

751

– 383

1.383

– materiële kosten

1.631

1.210

– 421

1.129

waarvan apparaat ICT

883

509

– 374

417

waarvan bijdrage aan SSO's

       

Rentelasten

28

18

– 10

24

Afschrijvingskosten:

       

– materieel

1

0

– 1

1

waarvan apparaat ICT

0

0

0

0

– immaterieel

422

421

– 1

422

Totaal lasten

7.952

6.169

– 1.783

6.864

Toelichting op de staat van baten en lasten

Baten

Omzet IenM

De omzet moederdepartement betreft de omzet voor werkzaamheden die de NEa verricht voor het moederdepartement. De omzet moederdepartement is een vergoeding voor:

  • Naleving ETS stationair

  • Naleving ETS luchtvaart

  • Tijdelijk regime hernieuwbare energie en brandstoffen

  • Project nieuw regime hernieuwbare energie vervoer

  • Infodesk NEa

  • Registeradministratie ETS

  • Nationale verplichtingen onder EU en VN

  • Project introductie fase 3

  • Project afbouw NOx emissiehandel

  • Uitvoering regeling dubbeltellende biobrandstoffen

  • NEa brede producten en diensten

De realisatie van de omzet van het moederdepartement is lager dan de oorspronkelijke begroting. Voor een deel komt dit door de lagere opdracht voor 2014 van de directie KLG (€ 7.566.000). Daarnaast heeft de NEa de nodige tijd besteed aan de nieuwe organisatievorm en -inrichting en aan de bouw van het Biobrandstoffenregister, maar dit heeft niet al te grote gevolgen gehad voor de uitvoering van de opdracht.

Lasten

Personele kosten

De invulling van het grootste deel van de formatieruimte heeft uiteindelijk aan het eind van 2014 zijn beslag gekregen. Het gevolg hiervan is dat de personeelskosten van het eigen personeel achtergebleven zijn ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. In 2014 is door eigen personeel gewerkt aan een Biobrandstoffenregister. De loonkosten die betrekking hadden op deze uren (€ 135.000) zijn geactiveerd op de balans en hebben de loonkosten verminderd. De externe inhuur is lager geweest dan begroot. Een deel hiervan kan worden verklaard door het feit dat met ingang van 1 november 2014 een groot deel van de structurele inhuur verambtelijkt kon worden.

Specificatie personele kosten

Begroting 2014

Realisatie 2014

Aantal FTE

52

49,9

Eigen personeelskosten

4.736

3.769

Kosten Inhuur

1.134

751

Totale personele kosten

5.870

4.520

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan onder meer uit: bureau-, voorlichtings- en huisvestingskosten, kosten voor onderhoud en exploitatie van bedrijfsmiddelen. De lagere realisatie is in belangrijke mate het gevolg van lagere ICT-kosten dan oorspronkelijk begroot.

Balans per 31 december 2014 van de Nederlandse Emissieautoriteit
(x € 1.000)
 

31 december 2014

31 december 2013

ACTIVA

   
     

Vaste activa

   

Immateriële vaste activa

1.990

1.264

Materiële vaste activa:

   

Inventaris

7

0

 

1.997

1.264

     

Vlottende activa

   

Debiteuren

1

85

Nog te ontvangen

47

20

 

48

105

     

Liquide middelen

1.480

2.363

     

TOTAAL ACTIVA

3.525

3.732

PASSIVA

   
     

Eigen vermogen

   

Exploitatiereserve

364

352

Onverdeeld resultaat

897

602

 

1.261

954

Langlopende schulden

   

Leenfaciliteit Ministerie van Financiën

600

1.000

     

Kortlopende schulden

   

Crediteuren

399

32

Nog te betalen

1.265

1.746

 

1.664

1.778

     

TOTAAL PASSIVA

3.525

3.732

Toelichting op de balans

Activa

Immateriële vaste activa

De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen de historische kostprijs verminderd met de cumulatieve afschrijvingen. Onder de immateriële vaste activa valt het informatiesysteem PAN en het in aanbouw zijnde Biobrandstoffenregister.

Debiteuren

De waardering van de posten debiteuren en Nog te ontvangen vindt plaats tegen nominale (factuur)waarde. De post debiteuren bevat een terug te vorderen betaling aan derden. De post overige vorderingen bestaat uit een terug te ontvangen bedrag voor een dubbel betaalde factuur aan derden. De post vooruitbetaalde posten bestaat voornamelijk uit vooruitbetaalde abonnements- en licentiekosten aan derden.

Liquide middelen

De post liquide middelen bestaat uit het saldo van de rekening courant RHB (Ministerie van Financiën) ten bedrage van € 1,476 miljoen zoals overeenkomt met het saldobiljet per 31 december 2014 en de waarde van de aanwezige IRIS cheques (€ 4.000).

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen bestaat uit de exploitatiereserve en het nog onverdeelde resultaat van het afgesloten boekjaar. In de tabel is de ontwikkeling van het eigen vermogen opgenomen.

Ontwikkeling eigen vermogen

Stand per 31 december 2012

Stand per 31 december 2013

Stand per 31 december 2014

Eigen vermogen:

     

– exploitatiereserve

1.075

2.002

954

– directe mutatie eigen vermogen1

 

– 1.650

– 590

– onverdeeld resultaat

927

602

897

Totaal

2.002

954

1.261

X Noot
1

In 2013 is € 1,65 miljoen en in 2014 € 0,59 miljoen van het eigen vermogen afgedragen aan het moederdepartement vanwege de overschrijding van het plafond van maximaal 5% eigen vermogen van de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar.

Toelichting

Het Eigen Vermogen overschrijdt per 31 december 2014 met bijna € 0,9 miljoen het plafond van maximaal 5% eigen vermogen over de gemiddelde omzet over de afgelopen drie jaar. Overeenkomstig de regeling Agentschappen zal bij de eerstvolgende suppletoire begrotingswet worden aangegeven hoe deze overschrijding is hersteld.

Crediteuren

De post Crediteuren is onder te verdelen in een bedrag van € 308.000 voor «crediteuren Ministerie van IenM», € 9.000 voor «crediteuren overige ministeries» (VWS), € 11.000 voor het agentschap Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (BZK) en € 71.000 voor «crediteuren derden».

Nog te betalen

De post Nog te betalen bedragen is onder te verdelen in € 570.000 voor «crediteuren ministerie IenM». Dit betreft de afrekening met de opdrachtgever over het jaar 2014 (€ 541.000) en een vooruitontvangen bedrag van het moederdepartement (€ 29.000). Vervolgens € 444.000 voor «crediteuren overige ministeries». Dit bedrag betreft het Ministerie van Financiën en bestaat uit het kortlopende deel van de leenfaciliteit, de nog te betalen rente leenfaciliteit en een vooruitontvangen bedrag.

Het restant van € 251.000 betreft «crediteuren derden» en bevat voornamelijk reserveringen voor vakantiegeld en eindejaarsuitkeringen (€ 203.000), kosten voor inhuur van personeel (€ 21.000) en uitbesteding voor beheerkosten voor het informatiesysteem PAN (€ 26.000).

Kastroomoverzicht over het jaar 2014
(x € 1.000)
   

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2014

2.971

2.363

– 608

         

2.

Totaal operationele kasstroom

423

1.257

834

         

3a -/-

Totaal investeringen

– 700

– 1.154

– 454

3b +/+

Totaal boekwaarde desinvesteringen

0

0

0

3.

Totaal investeringkasstroom

– 700

– 1.154

– 454

         

4a -/-

Eenmalige uitkering aan

0

– 590

– 590

 

moederdepartement

     

4b +/+

Eenmalige storting door

0

0

0

 

moederdepartement

     

4c -/-

Aflossingen op leningen

– 400

– 400

0

4d +/+

Beroep op leenfaciliteit

700

0

– 700

4.

Totaal financieringskasstroom

300

– 990

– 1.290

         

5.

Rekening courant RHB 31 december 2014

2.994

1.476

– 1.518

         
 

(=1+2+3+4)

     
 

(maximale roodstand 0,5 mln euro)

     

Investeringskasstroom

In 2014 is geïnvesteerd in een Biobrandstoffenregister (€ 1,147 miljoen) en zijn vier portable computers aangeschaft (€ 7.000).

Financieringskasstroom

In 2014 is het eigen vermogen over 2013 afgeroomd en afgedragen aan de eigenaar (€ 0,6 miljoen). Op de leenfaciliteit is in 2014 € 0,4 miljoen afgelost. In 2014 is geen beroep op de leenfaciliteit gedaan.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2014

Doelmatigheidsindicatoren1

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Oorspronkelijke begroting 2014

Kostprijzen per product (x € 1):

         

Vergunningaanvragen (per vergunning)

3.716

4.483

     

Onderhoud dossier (per dossier)

722

926

     

Audits (per audit)

7.131

5.879

     

Ad hoc onderzoek (per onderzoek)

6.814

6.404

     

Afsluiten handelsjaar (per emissiejaarverslag)

430

369

     

Infodesk (per vraag)

140

113

     

Registeradministratie (per gemiddelde rekening in beheer)

610

325

     

Onderhoud ETS (per bkg installatie)

   

6.916

7.474

6.900

Communicatie en voorlichting (helpdeskvragen)

   

131

106

 

Onderhoud ETS luchtvaart (per luchtvaartmaatschappij)

       

7.800

Registeradministratie handelaren (per rekening)

   

1.154

1.071

1.150

Nationale verplichtingen onder EU en VN

   

140

   

Tijdelijk regime Hernieuwbare energie en brandstoffen (per deelnemer)

     

6.725

 
           

Tarieven per uur (x € 1):

         

Laag

85

84

83

75

82

Midden

95

94

95

95

92

Hoog

116

115

125

124

115

FTE totaal (excl. externe inhuur)

38,10

41,67

40,7

49,9

52

Omzet per productgroep (x € 1.000)

         

Vergunningaanvragen (p*q)

63

31

     

Onderhoud dossier (p*q)

334

426

     

Validatie en toewijzing rechten luchtvaart

         

Audits (p*q)

849

435

     

Ad hoc onderzoeken (p*q)

368

243

     

Diepte- en thema onderzoeken

145

18

     

Handhaving

190

       

Bezwaren en beroepen

72

       

Afsluiten handelsjaar (p*q)

215

       

Infodesk (p*q)

358

242

     

Registeradministratie (p*q)

580

309

     

Registeronderhoud

974

874

     

Rekeningbeheer overheid

– 

99

     

Fraudebestrijding

139

165

     

Voorbereiding nieuwe regelgeving en beleidsafstemming

255

       

Toewijzing rechten nieuwkomers

21

       

Overige producten/diensten

297

   

8

400

Naleving ETS stationair

   

3.209

3.483

3.471

Naleving ETS luchtvaart

   

222

231

343

Tijdelijk regime Hernieuwbare energie en brandstoffen

     

1.580

 

Communicatie en voorlichting (helpdesk en overig)

   

385

 

455

Infodesk Nea

     

254

 

Registeradministratie handelaren

   

256

179

213

Nationale verplichtingen onder EU en VN

   

91

119

91

NEa brede producten en diensten

 

1.148

544

259

770

Projecten

2.180

3.307

2.663

950

2.164

           

Totaal

7.040

7.299

7.370

7.063

7.907

X Noot
1

Voor de opdracht 2014 is de producten- en dienstencatalogus van de NEa herzien, hierdoor komen minder/andere producten voor in de realisatie dan in de oorspronkelijke begroting.

 

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Oorspronkelijke begroting 2014

Saldo van baten en lasten (%)

5,82%

11,80%

8,90%

12,69%

0%

           

Kwaliteitsindicatoren1

         

Naleving ETS stationair

         

% vergunningenaanvragen binnen wettelijke termijn afgehandeld

100%

100%

100%

100%

> 99%

% meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld

100%

99%

95%

98%

> 99%

% BKG's waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden

     

14%

 

% Emissie ETS stationair waarvoor tijdig emissierechten zijn ingeleverd

     

100%

 
           

Naleving ETS luchtvaart

         

% Meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld

     

100%

 
           

Tijdelijk regime hernieuwbare energie en brandstoffen

         

% aantal in te dienen biobrandstofbalansen dat tijdig is ingediend

     

95%

 

% deelnemers tijdelijk regime hernieuwbare energie en vervoer waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden

     

13%

 
           

Infodesk Nea

         

% Van vragen binnen gestelde termijn afgerond

     

98%

 
           

NEa brede producten en diensten

         

# Gegronde bezwaarprocedures waarbij de NEa onjuist gehandeld heeft

   

0

 
           

Project afbouw NOx emissiehandel2

         

% van tijd NOxregister online

99,9%

100%

100%

100%

> 99%

# keren onrechtmatige toegang tot NOx register

     

0

 

# NOx registerfouten

     

0

 
           

Algemeen

         

# Aantal formele klachten

0

0

0

0

< 3

# Fraudegevallen EU-register die NEa had kunnen voorkomen

     

0

 

Directe uren/totaal aantal gewerkte uren

65%

66%

58%

67%

> 65%

X Noot
1

In de opdracht voor 2014 zijn nieuwe prestatie indicatoren opgenomen en zijn oude prestatie indicatoren vervallen. Vanaf 2014 zijn de indicatoren toegewezen aan thema’s. In dit overzicht zijn de nieuwe indicatoren opgenomen. Een aantal bestaande indicatoren is behouden en voor die indicatoren is er nog een vergelijking met voorgaande jaren mogelijk.

X Noot
2

Dit betreffen gegevens over de eerste vier maanden van 2014. Vanwege de uitfasering van het systeem NOx– emissiehandel is het register per 1 mei 2014 uit bedrijf genomen.

De realisatie van de omzet van het moederdepartement is lager dan de oorspronkelijke begroting. Voor een deel komt dit door de lagere opdracht voor 2014 van de directie KLG (€ 7.566.000). Daarnaast heeft de NEa de nodige tijd besteed aan de nieuwe organisatievorm en -inrichting en aan de bouw van het Biobrandstoffenregister, maar dit heeft, door grote inspanning van de medewerkers, niet al te grote gevolgen gehad voor de uitvoering van de opdracht.

7.5 Topinkomens

Inleiding

De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging en/of eventuele ontslaguitkeringen (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking echter vallen buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het wettelijk bezoldigingsmaximum bedraagt in 2014 € 230.474.

Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam instelling

Naam (gewezen) topfunctionaris

Functie

Aard functie

Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)

Datum einde dienstverband (indien van toepassing)

Omvang dienstverband (fte)

Op externe inhuur-basis (nee; ≤ 6 mnd; > 6 mnd)

Beloning

Onkostenvergoedingen (belast)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn

Totale bezoldiging in 2014

Motivering (indien overschrijding)

Commissie van Beroep als bedoeld in artikel 3 Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993

Geen*

                 

Nederlandse Emissieautoriteit

D.J.M. Corbey

Bestuurs-voorzitter

Top-functionaris

   

0,2

nee

€ 43.200

0

0

€ 43.200

 

Nederlandse Emissieautoriteit

E.F. van Galen

Bestuurder

Top-functionaris

   

0,05

nee

€ 11.500

0

0

€ 11.500

 

Nederlandse Emissieautoriteit

C. de Visser

Bestuurder

Top-functionaris

   

0,05

nee

€ 11.500

0

0

€ 11.500

 

Nederlandse Emissieautoriteit

A.B.M. Hoff

Bestuurder

Top-functionaris

   

0,05

nee

€ 11.500

0

0

€ 11.500

 

Bij de ZBO Commissie van Beroep als bedoeld in artikel 3 Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 is geen sprake van leidinggevenden, noch van ondergeschikten. Er is geen instelling waar de functie wordt bekleed. De betrokkenen hebben geen inkomen volgens de definitie van bezoldiging zoals opgenomen in de Wet Normering Topinkomens. (Het betreft hier personen – vaak inmiddels met pensioen – die door de Minister van IenM zijn aangewezen om op te letten tijdens examens).

Bezoldiging van niet-topfunctionarissen boven het WNT-maximum

Naam instelling

Functie

Datum aanvang dienstverband (indien van toepassing)

Datum einde dienst- verband

(indien van toepassing)

Omvang dienstverband in fte

(+ tussen haakjes omvang in 2013)

Beloning

(+ tussen haakjes omvang in 2013)

Onkostenvergoedingen (belast)

(+ tussen haakjes omvang in 2013)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn

(+ tussen haakjes omvang in 2013)

Totale bezoldiging

in 2014

(+ tussen haakjes omvang in 2013)

Motivering

                   

Er zijn bij IenM in 2014 geen niet-topfunctionarissen in dienst geweest van wie de bezoldiging het WNT-maximum (norm) overschrijdt

Uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam instelling

Naam (gewezen) topfunctionaris

Laatste functie

Aard functie

Eerdere functie(s)

Datum beëindiging dienstverband

Op externe inhuur-basis (nee; ≤ 6 mnd; > 6 mnd)

Betaalde uitkeringen in 2014

Motivering (indien overschrijding)

                 

Er zijn bij IenM geen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband geweest aan topfunctionarissen of gewezen topfunctionarissen.

Uitkeringen boven het WNT-maximum aan niet-topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband

Naam instelling

Laatste functie

Eerdere functie(s)

Datum beëindiging dienstverband

Betaalde uitkeringen in 2014

Motivering

           

Er zijn bij IenM geen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband geweest aan overige functionarissen.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1 TOEZICHTRELATIES ZBO’S EN RWT’S

Algemeen

In het afgelopen jaar hebben diverse overleggen plaatsgevonden tussen de besturen en directies van zbo’s en de bewindspersonen en de secretaris-generaal in zijn rol als eigenaar. Dergelijke overleggen hebben ook plaatsgevonden met de raden van toezicht. Daarnaast is er regelmatig op ambtelijk niveau overleg met de zbo’s gevoerd.

In 2014 is gestart met het evalueren van de toezichtvisie. De rapportage hierover zal in 2015 worden afgerond.

Onderstaand wordt voor een aantal zbo’s en rwt’s een overzicht gegeven van de toezichtbevindingen over het jaar 2014. De bijlage wordt afgesloten met een totaaloverzicht van alle zbo’s en rwt’s die onder de Minister van IenM ressorteren. Het overgrote deel van deze organisaties is tariefgefinancierd. Daarom zijn voor deze organisaties geen ramingen en realisaties opgenomen. Voor een nader beeld wordt verwezen naar de individuele jaarverslagen van deze organisaties.

CBR

In 2014 nam het CBR 1,3 miljoen examens af; iets meer dan in 2013. Voor 2015 wordt een volumedaling van bijna 1% verwacht, dit is voor een belangrijk deel veroorzaakt door een daling van het aantal 17- en 18-jarigen. Het verwachte lagere volume heeft, tezamen met o.a. de kosten van vernieuwingsprogramma’s, genoodzaakt tot een tariefstijging voor 2015 van gemiddeld 3,9%. Het eigen vermogen is aan de lage kant, en zal dat ondanks deze tariefstijging ook blijven. In 2015 is de financiële ontwikkeling daarom een punt van aandacht.

In 2014 is gewerkt aan een nieuw procesontwerp voor de divisie rijgeschiktheid. In 2015 wordt dit verder uitgewerkt waarna in 2016 de implementatie plaatsvindt. Het betreft hier een grondige vernieuwing van processen en bijbehorende ICT. De vernieuwing leidt tot substantieel betere dienstverlening aan burgers. Over 2014 lagen de prestaties van deze divisie nog onder het gewenste niveau.

CBR is in 2014 begonnen met de implementatie van het nieuwe locatiebeleid. Examenlocaties worden beter verspreid; locaties die in gebruik blijven, worden gemoderniseerd. Tegelijk hiermee is een nieuw systeem in gebruik genomen voor de afname van theorie-examens. Deze examens zijn voortaan individueel en computerondersteund.

De raad van toezicht kent sinds 2013 een commissie voor rijgeschiktheid en een commissie voor ICT. Deze commissies zijn opgericht n.a.v. de gatewayreview die dat jaar is uitgevoerd. Deze commissies hebben in 2014 periodiek overleg gevoerd met direct betrokkenen van CBR.

In 2014 is de directie herbenoemd voor een tweede periode van 4 jaar. Daarnaast is dr. A.W.I.M. van der Wurff toegetreden tot de raad van toezicht als opvolger van prof. dr. S.G. van der Lecq.

IBKI/STICHTING VAM

IBKI hanteert een systeem van kwaliteitsbegeleiding waarbij praktijkbegeleiders steekproefsgewijs meerijden met examens. Het streven van IBKI is erop gericht om de examentarieven stabiel en zo laag mogelijk te houden. In 2014 zijn de tarieven gelijk gebleven.

Op de uitvoering van de examens Wet rijonderricht motorvoertuigen, keurmeester APK en installateur LPG wordt toezicht uitgeoefend door zogenoemde Rijksgecommitteerden. In juli 2014 is de Bezwarencommissie WRM bij IBKI van start gegaan. Uit de verslagen van de Rijksgecommitteerden WRM en APK is gebleken dat de examens op een goede wijze worden uitgevoerd en zijn geen bijzondere aandachtspunten naar voren gekomen. In 2014 is verder invulling gegeven aan een geïntegreerde en uniforme verantwoording voor al de door IBKI voor IenM uitgevoerde publieke taken. Dit is in lijn met de eind 2012 gepubliceerde beleidsregel.

Kadaster

Ten opzichte van 2013 registreerde het Kadaster in 2014 39,4% meer verkochte woningen. De omzet viel daardoor hoger uit dan verwacht, waardoor het verwachte verlies over 2014 uitbleef. Eind 2014 is daarom besloten tot een bevriezing van het gemiddelde tariefniveau voor 2015.

In 2014 is de meerjarige uitbesteding van een deel van de ICT (rekencentrum) geëffectueerd. Achtergrond van deze uitbesteding is verbetering van continuïteit en flexibiliteit, met op termijn kostenreductie. Met name in de laatste maanden van 2014 heeft het Kadaster veel inspanningen verricht om tijdens deze overgang zijn dienstverlening te kunnen blijven bieden. De uitplaatsing heeft niet tot discontinuïteit geleid.

Het Kadaster zal verantwoordelijk worden voor de kadastrale functies in Caribisch Nederland. In 2014 is verder gewerkt aan de voorbereiding hiervan. Het bijbehorende wetsvoorstel zal in 2015/2016 worden ingediend.

In 2014 heeft het Kadaster besloten een pilotproject gericht op vervanging van enkele legacysystemen te beëindigen. De continuïteit van de leverancier Be-Informed bleek onvoldoende gewaarborgd en bovendien bleek de techniek slechts geschikt om een deel van de processen betrouwbaar te ondersteunen. Van de resultaten van de pilot wordt daarom een gedeelte ter waarde van € 13,8 miljoen (€ 5,5 miljoen externe kosten en € 8,3 miljoen interne kosten) niet gebruikt. Naar aanleiding hiervan is besloten tot de uitvoering van een audit door een derde partij. Uit deze audit kwamen enkele verbetervoorstellen naar voren die het Kadaster integraal heeft overgenomen. Enkele daarvan zijn reeds geïmplementeerd (verbeteringen op het gebied van governance, verantwoording en projectmanagement). Thans wordt de aanpak voor de systeemvervanging herzien. De CIO van IenM wordt betrokken bij het plan van aanpak.

In 2015 zal de vierde wettelijke evaluatie van het Kadaster worden uitgevoerd; in 2014 is begonnen met de voorbereiding.

In 2014 is mr. F.L.V.P.L. Tierolff benoemd tot lid van de tweehoofdige raad van bestuur. Mw. mr. R.H. Stam is benoemd tot lid van de raad van toezicht.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL sluit het jaar 2014 af met een positief exploitatieresultaat (actuele cijfers zijn pas in mei 2015 bekend). In 2014 is in FABEC-verband een performanceplan voor 2015–2019 opgesteld. Hierin is ook de bijdrage van Nederland opgenomen en daarmee de bijdrage van LVNL. Het performanceplan is o.a. leidend voor kostenontwikkelingen en tariefontwikkeling. In het eerste kwartaal 2015 zal het plan naar verwachting worden goedgekeurd door de Europese Commissie.

De Europese Commissie zet via prestatiesturing in op efficiencyverbetering in de luchtverkeersbegeleiding. Dit heeft effect op de mate waarin LVNL kosten kan doorberekenen aan de gebruikers en de risico’s die zij, als gevolg van het afnemende verkeersvolume, zelf moet dragen (zonder verrekening aan de luchtvaartmaatschappijen).

Eind 2014 heeft de Staatssecretaris de begroting 2015 vastgesteld en daarmee tevens de tarieven voor het jaar 2015. De tarieven (2015) zijn voor het eerst verhoogd na 2012. Voor de periode 2012–2014 hebben het Rijk en LVNL afspraken gemaakt over stabilisatie van de tarieven van LVNL. Zowel vanuit het departement als vanuit de gebruikers is blijvend aandacht gevraagd voor het beperken van de kosten. Continuïteit van bestaande LVNL-taken en de veiligheid mogen hier echter niet onder lijden.

In 2014 is de wettelijke evaluatie LVNL afgerond. De uitkomsten zijn in september met de Kamer gedeeld.

In 2014 heeft LVNL een tijdelijke arbeidsvoorwaardenovereenkomst afgesloten. Eind 2014 heeft de Staatssecretaris de Kamer meegedeeld dat zij een advies over de arbeidsvoorwaarden gaat vragen aan een onafhankelijke commissie. Deze adviescommissie zal naar verwachting in de zomer van 2015 haar advies uitbrengen.

De bestuurders van LVNL zijn per 1 oktober 2014 herbenoemd.

NIWO

De NIWO is gecertificeerd volgens de ISO-certificering, waarmee aangetoond wordt dat het kwaliteitsmanagementsysteem voldoet aan de normelementen van de ISO. Voorts wordt de kwaliteit van dienstverlening periodiek beoordeeld op basis van de prestatie-indicatoren. De begroting 2015 is eind 2014 goedgekeurd, de tarieven zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van de begroting 2014.

De (weg)transportsector wordt zowel vanuit het kabinet als vanuit Europa gezien als voor de economie belangrijke, maar kwetsbare sector en is aangewezen als topsector. Betrokkenheid van de branche is onontbeerlijk. De NIWO vervult hierbij een belangrijke functie.

Naar aanleiding van het rapport over de herpositionering van zbo’s (rapportage De Leeuw) is bij de NIWO in 2014 een onafhankelijk onderzoek «business case» uitgevoerd naar de meerwaarde en (financiële) risico's van de aangehaalde opties die genoemd worden in het rapport.

Over de voortgang en de uitkomst van het onderzoek zal het kabinet de Tweede Kamer informeren in de voortgangsrapportage implementatie herpositionering zbo’s.

ProRail

De Staat houdt 100% van de aandelen van Railinfratrust BV die op haar beurt 100% van de aandelen ProRail houdt. Het aandeelhouderschap ligt bij de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het aandeelhouderschap is belegd bij een separate toezichteenheid binnen de hoofddirectie FMC. De sturing vanuit de aandeelhoudersrol is complementair ten opzichte van de sturing als concessie- en als subsidieverlener. Er komt een strakkere sturing op de beleidsdoelen (LTSA), ook vanuit de aandeelhoudersrol.

In verband met het vertrek van de directeur Operatie en de president-directeur in 2014 is de directeur Projecten tijdelijk benoemd als statutair bestuurder van ProRail. Door interim-functievervulling is tijdelijk invulling gegeven aan de ontstane vacatures in het bestuur. Naar verwachting zullen de bestuursfuncties in de loop van 2015 permanent worden ingevuld. In juni 2014 is een nieuwe president-commissaris ProRail benoemd en is een commissaris afgetreden in verband met het bereiken van de maximale zittingsduur voor leden van de Raad van Commissarissen.

Het toezicht op ProRail is belegd bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM), de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Directie Openbaar Vervoer en Spoor van het Directoraat-Generaal Bereikbaarheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Stichting VAMEX

De VAMEX heeft in 2014 een aanvang gemaakt met de eerder geplande omruil van de oude in omloop zijnde papieren vaarbewijzen in de moderne geplastificeerde vaarbewijzen. De hiermee gemoeide kosten komen ten laste van de egalisatiereserve.

De VAMEX heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in verdere kwaliteitsverbetering en efficiency. De begroting 2015 is goedgekeurd. De huidige stand van de egalisatiereserve maakt het mogelijk om naast de uitvoering van de geplande omruilactie ook de tarieven voor 2015 te verlagen.

Naar aanleiding van het rapport over de herpositionering van zbo’s is bij de VAMEX in 2014 een onafhankelijk onderzoek «business case» uitgevoerd naar de meerwaarde en (financiële) risico's van de van de in het rapport «Herpositionering zbo’s» aangehaalde optie om de taken onder te brengen bij het CBR. Over de voortgang en de uitkomst van het onderzoek zal het kabinet de Tweede Kamer afzonderlijk informeren in de voortgangsrapportage implementatie herpositionering zbo’s.

RDW

De kwaliteit van dienstverlening van de RDW was in 2014 op orde. De RDW kreeg bij een breed klanttevredenheidsonderzoek een gemiddeld rapportcijfer van een 7,4. De wettelijke en de in de Toezichtvisie neergelegde prestatie-indicatoren en normen zijn voor het overgrote deel gehaald. De RDW heeft in 2014 in afstemming met het ministerie de set normen en indicatoren herijkt en aangepast aan actuele ontwikkelingen op het gebied van onder meer risicogestuurd toezicht.

Er was sprake van een stabiele tariefontwikkeling; een gemiddelde stijging van 0%. De omzet was over 2014 hoger dan begroot. De verwachte omzetdaling bleef uit. Door onder meer fiscale maatregelen eind 2014 daalden de autoverkopen minder dan verwacht en was het aantal eerste inschrijvingen hoger dan verwacht. Per saldo is een netto resultaat van € 3,8 miljoen geboekt.

In november 2014 is de van een chip voorziene rijbewijscard geïntroduceerd. Op deze manier kunnen o.a. de handhavende taken door de politie beter worden uitgevoerd. Tevens is de personalisatie van de rijbewijzen door de RDW ter hand genomen. Voorbereidingen zijn getroffen voor de renovatie in Veendam. Hiertoe zijn eind 2014 afspraken omtrent schatkistbankieren gemaakt. Op deze manier is de RDW van voldoende liquiditeiten voorzien. Begin 2014 is ook gestart met het aanbieden van open data over parkeergebieden en parkeertarieven van gemeenten.

Het jaar 2014 heeft voorts in het teken gestaan van de nazorg voor de implementatie op 1 januari 2014 van enkele in 2013 uitgevoerde grote projecten zoals de introductie van de kentekencard en de online kilometerregistratie.

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)

De StAB kende in het jaar 2014 een hoge instroom van zaken die vanaf begin maart zo hoog was dat de StAB genoodzaakt was om enkele gedetacheerde medewerkers terug te roepen en externe deskundigen in te huren. De gemiddelde benutting van de adviescapaciteit inclusief de ingehuurde deskundigen bedroeg over het hele jaar 96%.

De StAB is ondanks de hoge instroom van zaken erin geslaagd om de gemiddelde behandeltijd te beperken tot 2,4 maanden in 2014 ten opzichte van 2,2 maanden in 2013.

De StAB is eind 2014 geconfronteerd met de huuropzegging door de SER. Dit betekent dat de StAB in 2015 op zoek moet gaan naar nieuwe huisvesting.

Naam organisatie (1)

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel(en)

Financiering (realisatiecijfers)

Begroting

Realisatie Financiering (realisatiecijfers)

Premies (2)

Financiering (realisatiecijfers)

Tarieven (3)

Verwijzing naar website RWT/ZBO

Verwijzing naar toezichtsvisies-/arrangementen (4)

Het bestuur en/of de accountant verklaart dat de rechtmatigheid op orde is(5)

APK-erkenninghouders

 

X

Keuren motorvoertuigen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarief wordt bepaald door apk station

div.

Toezicht via RDW

Zie opm. 5

College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)

X

X

Besluitvorming omtrent de toelating van bestrijdingsmiddelen in Nederland

22.01

561

n.v.t.

11.542 (*) (**)

www.ctgb.org

Toezicht via EZ

√(**)

Commissie m.e.r.

X

 

Adviseert over de inhoud en kwaliteit van milieueffectrapporten.

13.04

Nog niet bekend

n.v.t.

De Commissie m.e.r. is pas sinds juli 2014 RWT. Tarief is vastgesteld door IenM

www.commissiemer.nl

 

De Commissie m.e.r. is pas sinds juli 2014 RWT. De gegevens over 2014 zijn nog niet beschikbaar.

Dienst voor het Kadaster en de openbare registers*

X

X

Het bijhouden van de openbare registers en kadastrale registratie en het cartografisch weergeven van geografische basisgegevens. Het verstrekken van inlichtingen aan belanghebbenden

13.02

24.068

n.v.t.

226.100

(**)

www.kadaster.nl

Zie opm. 4

Dienst voor het Wegverkeer (RDW)*

X

X

Keuren en registreren voertuigen/onderdelen

14

n.v.t.

n.v.t.

193.439

www.rdw.nl

Zie opm. 4

Havenbeheerders

X

Zorgdragen voor ontvangstinrichtingen voor scheepsafval

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

div.

Zie opm. 4

Zie opm. 5

Innovam Branche Kwalificatie Instituut van de stichting VAM (IBKI)*

X

X

Afnemen examen rij-instructeur, APK-keurmeester

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

4.585

www.ibki.nl

Zie opm. 4

Keuringsartsen Scheepvaart

X

Medische keuring

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarief wordt bepaald door ILT

www.ilent.nl

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Keuringsinstanties Pleziervaartuigen

X

Keuren pleziervaartuigen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarief wordt bepaald door keuringsinstantie

div.

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Keuringsinstanties Scheepsuitrusting

X

Keuren scheepsuitrusting

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarief wordt bepaald door keuringsinstantie

div.

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

KIWA

X

Vergunningverlening voor IVW

div.

483

n.v.t.

n.v.t.

www.kiwa.nl

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Klassebureaus art. 6 Schepenwet en art. 6 en 3.1 Schepenbesluit 1965 en Binnenvaart

X

X

Classificeren van schepen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarief wordt bepaald door klassebureau

div.

Toezicht via de ILT

Zie opm. 5

Landelijke Examencommissie verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen (scheepvaart)#

X

Afnemen examen verkeersinformatie- en aanwijzingen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Zie opm. 4

Zie opm. 5

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)*

X

X

Luchtverkeersbegeleiding

17

n.v.t.

n.v.t.

186.802 (**)

www.lvnl.nl

Zie opm. 4

√(**)

Nederlands Loodswezen BV

X

Faciliteren beloodsen schepen

18.01

n.v.t.

n.v.t.

164.079 (**)

www.loodswezen.nl

Toezicht via NMA

√(**)

Nederlandse Emissieautoriteit (uitsluitend bestuur)

 

X

Ondersteunen van de uitvoering van emissiehandel en de inzet van hernieuwde energie in het vervoer en transport en het toezicht op de naleving van regels op deze terreinen.

19.01

Via agentschapsbegroting

n.v.t.

n.v.t.

www.emissieautoriteit.nl

n.v.t.

Nederlandse Loodsencorporatie (NLC)

Div.

Div.

Beloodsen van schepen

18.01

n.v.t.

n.v.t.

Zie Nederlands Loodswezen BV

www.loodswezen.nl

Toezicht via ACM

ProRail

X

Beheren spoorinfrastructuur

16 HXII, 13.02 IF

1.304.521

n.v.t.

n.v.t.

www.prorail.nl

Zie opm. 4

Regionale Loodsencorporaties (RLC’s)

X

X

Beloodsen van schepen

18.01

n.v.t.

n.v.t.

Zie Nederlands Loodswezen BV

www.loodswezen.nl

Toezicht via NMA

Rijkshavenmeester Rotterdam

X

X

Havenverkeersleiding

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Zie opm. 3

www.portofrotterdam.com

Zie opm. 4

Zie opm. 5

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)

X

Het op verzoek van de bestuursrechter uitbrengen van onafhankelijke deskundigenberichten op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening, water, bouw en schade

98

5.377

n.v.t.

n.v.t.

www.stab.nl

Zie opm. 4

Stichting Airport Coordination Netherlands (SACN)*

X

Slottoewijzing luchtvaart

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

615 (**)

www.slotcoordination.nl

Zie opm. 4

√(**)

Stichting Buisleidingenstraat Nederland (LSNed)

X

LSNed beheert een obstakelvrij leidingentracé tussen de industriegebieden van Rotterdam en Moerdijk, in de richting van Vlissingen en Antwerpen.

p.m.

n.v.t.

n.v.t.

3.138 (**)

www.lsned.nl

Zie opm. 4

√(**)

Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)*

X

X

Afnemen div. mobiliteitsexamens

14.02

3.464

(**)

n.v.t.

116.399

(**)

www.cbr.nl

Zie opm. 4

√(**)

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO)*

X

X

Afgeven vergunningen

14

n.v.t.

n.v.t.

3.085

www.niwo.nl

Zie opm. 4

Stichting Scheepsafvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart (SAB)

X

Afgeven olieafgifteboekje

18

791 (**)

n.v.t.

3.644

www.sabni.nl

Zie opm.4

Stichting Vaarbewijs- en Marifoonexamens (VAMEX)*

X

X

Afnemen examen klein vaarbewijs

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

1.493

(**)

www.vamex.nl

Zie opm. 4

√(**)

Cluster van waterleidingbedrijven

X

 

Drinkwatervoorziening

n.v.t.

n.v.t

n.v.t.

n.v.t.

Diversen

n.v.t.

n.v.t.

  • 1) Organisaties met een (*) zijn met ingang van 1 januari 2013 onder de werking van de Kaderwet ZBO gebracht. Organisaties met een (#) zullen worden opgeheven of elders worden ondergebracht. Dit is voorzien gedurende het jaar 2014. Een groot aantal organisaties is deeltijd zbo/rwt

  • 2) IenM kent geen premiegefinancierde rwt’s en zbo’s.

  • 3) Dit betreft de inkomsten voor de wettelijk uit te voeren taken. Waar dat onderscheid niet is te maken, wordt het totaalbedrag opgenomen. Dit wordt dit met een (*) gemarkeerd. Daar waar het bedragen uit 2013 betreft is dit met (**) aangegeven. Voor commissies en clusters van organisaties kan niet aangegeven worden wat de inkomsten zijn uit de wettelijke taak. Bovendien zijn de opbrengsten zeer beperkt. Voor de Rijkhavenmeester geldt dat dit een onderdeel is van het Havenbedrijf Rotterdam. De functie van Rijkshavenmeester is zbo/rwt.

  • 4) De algemene toezichtvisie en de individuele toezichts- en sturingsvisies zijn gepubliceerd via http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ienm/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/03/07/toezichtvisie-ienm-2013–2017-verantwoorde-uitvoering.html. Niet voor alle zbo’s/rwt’s is een toezichtsvisie. Deels vanwege het feit dat het toezicht elders wordt uitgevoerd, deels uit redenen van efficiency omdat de betreffende organisatie/taak te beperkt is en er sprake is van deeltijd zbo’s/rwt’s.

  • 5) Voor deze zbo’s/rwt’s wordt geen rechtmatigheidsverklaring gevraagd om redenen van nut en noodzaak, maar ook de extra kosten die een rechtmatigheidsverklaring met zich meebrengt. In nagenoeg alle gevallen gaat het hier om een zbo-taak – de organisatie zelf is geen zbo of deeltijd zbo – die slechts een onderdeel van een taak of functie omvat. Voor de desbetreffende zbo-taak mag een tarief in rekening worden gebracht. Dit wordt niet altijd gedaan, bijvoorbeeld door apk-erkenninghouders.

  • 6) Alle bedragen x € 1.000.

Opmerkingen IenM:

De jaarverslagen van de verschillende zbo’s worden pas op 15 maart officieel aangeboden aan het ministerie. Daarvoor neemt het ministerie geen directe kennis van de inhoud.

De kwalitatieve bijlage zbo/rwt is een apart document.

BIJLAGE 2 AFGEROND EVALUATIE EN OVERIG ONDERZOEK

 

Titel

Jaar van afronding

Artikel 11 Waterkwantiteit

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Waterkwantiteit

2014

1b Ander ex post onderzoek naar

   

doeltreffendheid en doelmatigheid

PBL Leefomgevingsbalans

2014

 

Effectenonderzoek ex post

2014

 

Evaluatie van enkele

 
 

Onderdelen vd waterwet

 
 

ILT rapportage Derde

2014

 

Toets primaire waterkeringen

2006–2011

     
 

Toetsing van de basiskustlijn

2014

 

(jaarlijks)

 

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

MIRT onderzoeken

2014

 

In het kader vh Deltabeslissingen

 
     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid

   

en doelmatigheid

Policy dialoque nav OESO

2014

 

Verkenning vd veiligheid

2015

 

In Nederland fase 2

 
     

3. Overig onderzoek

Water in beeld (jaarlijks)

2014

 

Voortgangsrapportages

2014

 

Grote ProjectenRegeling

 
 

Monitor SVIR

2014

     

Toelichting

De beleidsdoorlichting waterkwantiteit https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442254 beschrijft in bijlage 2 de uitgevoerde evaluaties op beleid.

     

Artikel 12 Waterkwaliteit

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Waterkwaliteit

2015

1b Ander ex post onderzoek naar Doeltreffendheid en doelmatigheid

PBL Leefomgevingsbalans

2014

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

Maatregelen en kosten Uitvoering Kaderrichtlijn Mariene strategie

2015

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid

   

en doelmatigheid

Policy dialoque nav OESO onderzoek gericht op toekomstige opgaven in het waterbeheer

2014

     

3. Overig onderzoek

Water in beeld (jaarlijks)

2014

 

EC toestand zwemwater (jlks)

2014

 

ILT bedrijfsvergelijking in

2014

 

De drinkwatersector

 
 

PBL monitor SVIR

2014

 

Beleidsnota drinkwater

2014

 

Eindrapport visitatiecie

2015

 

Waterketen

 
 

RIVM trendanalyse kwaliteit Grondwater in drinkwaterwinningsgebieden 2000–2009

2014

     
 

RIVM Impact klimaat op

2014

 

Oppervlaktewater als bron

 
 

Voor drinkwater: van knelpunten

 
 

Naar maatregelen

 
 

RIVM Beoordeling bodem en

2014

 

Grondwaterkwaliteit in grond-

 
 

Waterbeschermingsgebieden

 
 

RIVM Verkennende analyse

2015

 

Herkomst vier geneesmiddelen in

 
 

Oppervlaktewater

 
 

RIVM Gevolg vermesting voor

2014

 

Drinkwaterwinning

 
 

RIVM Behoeftedekking

2014

 

Nederlandse Drinkwater

 
 

Voorziening 2015–2040

 
 

RIVM Eindevaluatie gebieds-

2014

 

Dossiers drinkwaterwinningen

 
 

Verbeterplannen drinkwater-

2014

 

Bedrijven n.a.v. prestatiever-

 
 

Gelijking

 
 

ILT evaluatie drinkwater-

2013 en 2014

 

Tarieven

 
 

De kwaliteit van het drinkwater2013

 
 

in Nederland

 
 

Diverse rapportages over

2013

 

Specifieke stoffen en toestand

 
 

Drinkwater(winning)

 
 

RIVM bescherming drinkwater-2014

 
 

Bronnen in het nationaal beleid

 
 

Evaluatie van de effectiviteit

2012

 

Van de tijdelijke regeling 1-

 
 

Malige uitkering bestrijding

 
 

Regionale watreroverlast

 
 

Evaluatie (quick scan) van het

2011

 

Nationaal Bestuursakkoord

 
 

Water actueel

 
     

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Ruimtelijke Ontwikkeling

2014

     

Toelichting

De beleidsdoorlichting ruimtelijke ontwikkeling https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442256 beschrijft in de literatuurlijst de uitgevoerde evaluaties op beleid.

     

Artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Netwerk weg

2010

 

Wegen en verkeersveiligheid

2012

 

(Leefomgeving)

 
 

Wegen en verkeersveiligheid

2017

     

1b Ander ex post onderzoek naar

   

Doeltreffendheid en doelmatigheid

IBO beheer en onderhoud

2012

     
 

Evaluatie aantal doden en

2015

 

Gewonden in het verkeer

 
 

(jaarlijks)

 
     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

Voorkeursbesluiten MIRT

2014

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid

Brief TK programma Beter

2011

en doelmatigheid

Benutten

 
 

Monitor en evaluatie Beter

2013

 

Benutten

 
 

Effectonderzoek Wet Rijonder-

2013

 

Richt motorrijtuigen

 
 

Alcoholslotprogramma

2012

     

3. Overig onderzoek

Procesevaluatie samen-

2012

 

Werking binnen het pro-

 
 

Gramma Beter Benutten

 
     
 

Plannen van aanpak voor

2012

 

Startbeslissing Beter Benutten

 
     
 

Bereikbaarheidsverklaringen

2012

 

Beter benutten: doelstellingen

 
 

Sturing Minister/regio/

 
 

Bedrijfsleven

 
     
 

Mobiliteitsbalans 2011/13

2013

     
 

TG integrale eindrapportage

2012

 

CBR

 
     
 

Publieksrapportage rijks-

2012

 

Wegennet

 
     
 

Maatregelen verkeersveiligheid

2012

     
 

APK frequentie

2012

     
 

ILT Staat van de transport-

2012

 

Veiligheid 2011

 
     

Toelichting

Link naar de voorkeursbesluiten MIRT en voortgangsrapportage over tracéwetplichtige projecten http://mirt2015.mirtprojectenoverzicht.nl/financien/bijlage_2_vgr/

     

Artikel 15 Openbaar Vervoer

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Ruimtelijke Ontwikkeling

2014

1b Ander ex post onderzoek naar

   

Doeltreffendheid en doelmatigheid

Evaluatie sociale veiligheid

2015

 

Evaluatie taxiwet

 
     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   
     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

LTSA-2

2014

     

Toelichting

De beleidsdoorlichting openbaar vervoer b https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442259 beschrijft in hoofdstuk 5 eerder uitgevoerde evaluaties en methodiek.

     

Artikel 16 Spoor

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Spoor

2017

     

1b Ander ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Evaluatie Tweede Kader-

2010

Nota Railveiligheid

 
 

Kabinetsreactie op parlementair onderzoek

2012

 

Tijdelijke commissie onderhoud en innovatie spoor

2012

 

Evaluatie HSL Zuid groot project

PM

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

ERTMS (voorkeursbeslissing)

2014

 

PHS (voorkeursbeslissing)

2014

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Derde kadernota Railveiligheid 2010

2010

ERTMS groot project

2014

     

3. Overig onderzoek

Jaarlijkse evaluatie one

2014

 

Stop shop op corridors Rotterdam-

 
 

Genua en Rotterdam-Lyon

 
     
 

Spoorveiligheid personen/

2014

 

Verkeersslachtoffers op

 
 

Het spoor (jaarlijks)

 
     
 

Audit security

2014

     
 

MER evaluatie Betuweroute

2013

 

Aspect sociaal

 
     
 

Impact analyse EU DG

2013

 

Transport

 
     
 

Mobiliteitsbalans 2012

2012

     
 

LTSA-1

2013

 

LTSA-2

2014

     
 

Bodemsanering NS

2010

 

(5 jrls herijking convenant

 
 

Stg bodemsanering NS)

 
     

Artikel 17 Luchtvaart

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Luchtvaart

2017

     

1b Ander ex post onderzoek naar

   

Doeltreffendheid en doelmatigheid

Luchtvaart (Geluidsisolatie-

2013

 

Schiphol)

 
 

Evaluatie Schipholbeleid

2012

 

De luchtvaart in het EU-

2012

 

Emissiehandelssysteem,

 
 

Gevolgen voor luchtvaart-

 
 

Sector, consument en milieu

 
 

Evaluatie subsidie Knowledge

2017

 

& Development Center (KDC)

 
 

Evaluatie Wet Luchtvaart

2012

 

(tarievenregeling Schiphol)

 
 

Evaluatie convenant Vogelaanvaringen

2014

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

MKBA Lelystad

2014

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Uitvoeringsagenda Lucht-

 

vaartnota

2015

Externe Veiligheid

2013

 

Veiligheidsonderzoek Lucht-

2012

 

Vaart Nederland

 
 

Beleidsagenda luchtvaart-

2016

 

Veiligheid

 
     

3. Overig onderzoek

ILT Staat van de

 
 

transportveiligheid 2011

2012

 

Wettelijke evaluatie ZBO

2014

 

LVNL

 
     

Artikel 18 Scheepvaart en Havens

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Scheepvaart en Havens

2017

 

Scheepvaart en Havens

2012

 

(Nota Zeehavens)

 
     

1b Ander ex post onderzoek naar

Evaluatie Loodsenwet/toe-

2013

Doeltreffendheid en doelmatigheid

Zicht ACM

 
 

Evaluatie beleidsbrief

2013

 

Zeevaart «verantwoord

 
 

Varen en een Vitale vloot

 
 

Evaluatie van fiscaal mari-

2013

 

Tiem beleid met financiën

 
 

Evaluatie subsidieregeling

2015

 

Zeehaveninnovatieproject

 
 

(IF-15)

 
 

Evaluatie Quick wins

2017

 

Binnenhavens (IF-15)

 
 

Evaluatie Groot Project

2013

 

Main Port R’dam

 
     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

KBA Volkeraksluizen

2013

 

KBA Twentekanalen

2013

 

CPB: second opinion KBA

2012

 

Zeetoegang Ijmond

 
 

Voorkeursbesluiten MIRT

2014

     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid

   
     

3. Overig onderzoek

Veiligheid scheepvaart en

 
 

Binnenvaart

2012

 

Doorlichting kernnetwerk

PM

 

Topsector logistiek

 
     

Toelichting

Link naar de voorkeursbesluiten MIRT en voortgangsrapportage over tracéwetplichtige projecten http://mirt2015.mirtprojectenoverzicht.nl/financien/bijlage_2_vgr/

De evaluatie netwerk vaarwegen wordt meegenomen in de doorlichting van het kernnetwerk Topsector logistiek.

     

Artikel 19 Klimaat

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Klimaat

2018

1b Ander ex post onderzoek naar

Beleidsevaluatie Clean

2014

Doeltreffendheid en doelmatigheid

Development Mechanism

 
 

Beperken aantasting van de

2010

 

Ozonlaag

 
 

Evaluatie slokregeling

2010

 

Stemgeluid bij de evaluatie

2011

 

Van milieuwetgeving

 
 

CE Delft/Ecorys:rapport

2011

 

Belastingen op energie-

 
 

Producten, electra en CO2

 
 

KPLUSV: evaluatie klimaat

2012

 

Akkoorden

 
 

Tussentijdse evaluatie

2012

 

Lokale klimaatagenda 2011–2012

 
 

ECN: evaluatie besluit

2013

 

Emissie eisen middelgrote

 
 

stookinstallaties

 
 

MIA/VAMIL

2013

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

CO2-emissie reductiemaat-

2012

 

Regelen (kosteneffectief

 
 

Klimaatbeleid naar 2050)

 
     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid

Herijking werkprogramma

2010

En doelmatigheid

Schoon en Zuinig

 
 

Actualisatie Referentieraming

2012

 

Eindrapport fiscale stimulering

2011

 

Zeer zuinige auto’s

 
 

Hernieuwbare energie:

 
 

(evaluatie Europese richtlijn)

 
 

PBL Basispad voor de thema’s

2012

 

Bereikbaarheid, klimaat,

 
 

Energie en natuur

 
 

PBL Kosten en baten van

2012

 

Strengere emissieplafonds

 
 

Luchtverontreinigende stoffen

 
 

TNO Determination of Dutch

2012

 

NOx emissions factors for

 
 

Euro 5 diesel passenger cars

 
 

Ecofys: kosten en baten en

2012

 

Effectiviteit van Domestic

 
 

Offset systemen

 
     

3. Overig onderzoek

Interreg

2011

 

Kabinetsreactie op parlemen-

2013

 

Tair onderzoek

 
 

PBL beoordeling milieueffecten

2012

 

En gezondsheidsbaten van een

 
 

Beheersgebied voor stikstof

 
 

Oxiden in de Noordzee

 
 

RIVM: Greenhouse Gas

2012

 

Emissions in the Netherlands

 
 

1990–2010

 
 

RIVM Emissions of trans-

2012

 

Boundary airpollutant in the

 
 

Netherlands 1990–2010

 
 

Voortgang klimaatbeleid in

2014

 

De balans voor de leefomge-

 
 

Ving (2 jaarlijks)

 
     

Artikel 20 Lucht en Geluid

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Verbeteren luchtkwaliteit

2010

 

NEC plafonds

 
 

Geluid

2015

 

Lucht

2017

     

1b Ander ex post onderzoek naar

   

Doeltreffendheid en doelmatigheid

   
     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   
     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid

4e Tranche Activiteitenbesluit

2014

en doelmatigheid

(herijking Nederlandse emissie-

 
 

richtlijn)

 
 

PBL Kosten en baten van

2012

 

Strengere emissieplafonds

 
 

Voor luchtverontreinigende

 
 

Stoffen

 
 

PBL beoordeling milieueffecten

2012

 

En gezondheidsbaten van een

 
 

Beheersgebied voor stikstof-

 
 

Oxiden in de Noordzee

 
 

Eindevaluatie NSL

2017

     

3. Overig onderzoek

Monitoring NSL

2011

 

(jaarlijks)

 
 

PBL Grootschalige concen-

2012

 

Tratie en depositiekaarten

 
 

Nederland rapportage 2012

 
 

Verbeteren luchtkwaliteit

2012

 

NEC plafonds

 
     

Artikel 21 Duurzaamheid

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Duurzaamheid

2014

1b Ander ex post onderzoek naar

   

Doeltreffendheid en doelmatigheid

Evaluatie Activiteitenbesluit

2016

 

Milieubeheer mbt landbouw-

 
 

Activiteiten

 
 

Evaluatie Nitraatrichtijn

2016

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid

   

en doelmatigheid

Ex ante evaluatie ontwik-

2013

 

Kelingsrichtingen mestbeleid

 
 

Op realisatie milieudoelen

 
 

Veehouderij

 
 

Ex ante evaluatie circulaire

2013

 

Economie (incl consumenten-

 
 

Beleid en VANG)

 
 

Fundamentele herziening

2016

 

Besluit bodemkwaliteit

 
     

3. Overig onderzoek

PB ea: monitor duurzaam

2014

 

Nederland

 
 

Voortgangsrapportage ogv

2015-

 

biocideverordening

 
     

Toelichting

De beleidsdoorlichting duurzaamheid (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-442260

) benoemt in bijlage 2 de gebruikte bronnen.

     

Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

Externe veiligheid en risico’s

2013

 

(besluit externe veiligheid

 
 

Inrichtingen)

 
 

Externe veiligheid en risico’s

2018

     

1b Ander ex post onderzoek naar

   

Doeltreffendheid en doelmatigheid

Bureau KLB evaluatie Reach

2012

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   
     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Bepalen aanvaardbaarheid

2011

Oplossen niet aanvaardbare

 

En preventie tegen nieuwe

 
 

Risicovolle situaties

 
     

3. Overig onderzoek

2e Vijfjaarlijkse evaluatie

2011

 

Resultaten beleid prioritaire

 
 

Stoffen

 
 

Idem

2016

 

Vierjaarlijkse wettelijke

2011

 

Evaluatie Commissie

 
 

Genetische Modificatie

 
 

Idem

2015

 

Quick scan BRZO bedrijven

2012

 

Evaluatie BRZO (RUD)structuur 2014

 
 

Steekproef 2011

 
 

Van Seveso 2 naar Seveso 3

2012

 

Review

 
 

Tweede tussentijdse evaluatie-

2014

 

Doelstelling vernieuwing

 
 

Stoffenbeleid (Reach/soms)

 
 

Tussentijdse evaluatie omgaan

2015

 

Met risico’s van nanotechnologie

 
 

Vierjaarlijkse evaluatie Natio-

2013

 

Nale aanpak Milieu en

 
 

Gezondheid

 
 

Evaluatie activiteitenbesluit

2013

     

Artikel 23 meteorologie, seismologie en aardobservatie

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

 

2018

1b Ander ex post onderzoek naar

   

Doeltreffendheid en doelmatigheid

   
     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   
     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Belang Eurometsat satellieten

2012

voor KNMI

 
     

3. Overig onderzoek

   
 

Verkenning toekomst KNMI

2013

 

En heroverweging wet KNMI

 
 

Evaluatie wet taken meteo-

2018

 

Rologie en seismologie

 
     

Artikel 24 Handhaving en Toezicht

   

(keuzes in het handhavings- en toezichtbeleid

   

die door ILT kunnen worden gemaakt)

   
     

1. Ex post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

1a Beleidsdoorlichting

 

2018

1b Ander ex post onderzoek naar

   

Doeltreffendheid en doelmatigheid

Publicitair jaarverslag (jaarlijks)

2014

     

2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

   

2a. MKBA’s

   
     

2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid

   

en doelmatigheid

   
     

3. Overig onderzoek

Meerjarenplan ILT

2014

     

Artikel 25 Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer

   

(is zoveel als mogelijk opgenomen in de beleidsdoorlichtingen (bijv. artikel 15)

   
     

Artikel 26 Bijdrage Investeringsfondsen

   

(is zoveel als mogelijk opgenomen in de beleidsdoorlichtingen (bijv. artikel 11)

   

BIJLAGE 3 EXTERNE INHUUR

Overzicht niet-financiële informatie over inschakeling van externe adviseurs en tijdelijk personeel

Het kabinet heeft in 2009 besloten een sturingsinstrumentarium voor externe inhuur in te voeren. Vanaf 2011 mogen de uitgaven externe inhuur maximaal 10% bedragen van de totale personele uitgaven. De norm heeft het karakter van «comply-or-explain».

Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Verslagjaar 2014 (bedragen x €1.000)

Programma- en apparaatskosten

 

1. Interim-management

2.599

2. Organisatie- en Formatieadvies

621

3. Beleidsadvies

3.617

4. Communicatieadvisering

3.359

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

10.196

   

5. Juridisch Advies

2.277

6. Advisering opdrachtgevers automatisering

32.851

7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie

3.623

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

38.751

   

8. Uitzendkrachten (formatie & piek)1

193.166

Ondersteuning bedrijfsvoering

193.166

   

Totaal uitgaven inhuur externen

242.113

X Noot
1

Deze categorie bestaat uit drie posten. (1) De uitzendkrachten van het ministerie (€ 11,7 miljoen); (2) de uitgaven externe inhuur ten behoeve van het primaire proces van de uitvoeringsorganisatie RWS, die niet of niet gemakkelijk zijn onder te brengen onder de acht door BZK onderscheiden categorieën externe inhuur (€ 50 miljoen); (3) Inhuurcontracten voor dienstverlening die niet tot de kernactiviteiten van RWS behoren en naar aard van de activiteit de aanschaf van een product betreffen, maar onder de definitie van externe inhuur vallen (€ 131 miljoen).

Toelichting

In 2014 gaf het Ministerie van Infrastructuur en Milieu € 242 miljoen aan externe inhuur uit. De uitgaven voor het ambtelijke personeel bedroegen € 999 miljoen. Samen zijn de uitgaven € 1,241 miljard. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, komt in 2014 op een inhuurpercentage van 19,5% uit en overschrijdt de geldende 10%-norm. Het inhuurpercentage in 2014 zonder inhuur op niet-kerntaken is 10% en valt wel binnen de norm.

Toelichting voor de overschrijding van de 10%-inhuurnorm bij IenM in 2014

Van de € 242 miljoen die IenM in 2014 aan inhuur heeft uitgegeven, is € 220 miljoen aan Rijkswaterstaat toe te wijzen. De € 220 miljoen euro is 24% ten opzichte van het RWS-totaal en is als volgt verdeeld:

  • ruim € 88 miljoen betreft inhuur op kerntaken

  • ruim € 131 miljoen betreft inhuur op niet-kerntaken

De hogere inhuurrealisatie op de kerntaken van RWS kent twee hoofdoorzaken. Allereerst doordat de informatievoorziening (incl. ICT) van Rijkswaterstaat die betrekking heeft op het areaal met ingang van 2013 als primair proces wordt beschouwd (t/m 2012 ondersteunend proces) en RWS de taken nu met eigen personeel gaat doen. Begin 2014 is het nog niet gelukt om alle vacatures met eigen personeel in te vullen, waardoor inhuur nog noodzakelijk was. Het restant wordt veroorzaakt door een snellere uitstroom dan noodzakelijk gezien de taakstelling waardoor vacatures zijn ontstaan die tijdelijk, noodzakelijk ten behoeve van de productieopgave, zijn opgevangen door externe inhuur.

De inhuur op niet-kerntaken hangt direct samen met de productieopgave (aanleg- en onderhoudsprojecten) die er voor RWS ligt. Na de constatering (2012) dat er te weinig productafspraken en te veel inhuurafspraken waren gemaakt voor de inzet van externen op niet-kerntaken, is RWS bezig om voor de inzet van externen op niet-kerntaken meer te gaan werken met op productafspraken gebaseerde contracten. Hierdoor zal de inhuur op niet-kerntaken dalen. De effecten hiervan zijn in 2014 achter gebleven bij de planning. De inhuur op niet-kerntaken in het primaire proces wordt met name onder de posten onderhoud en aanleg op het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.

Inhuur externen buiten mantelcontracten

Inhuur externen buiten mantelcontracten

2014

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

3

Toelichting

Het aantal overschrijdingen van het maximumuurtarief in 2014 ging om drie gevallen. Er is een topexpert ingehuurd op het gebied van architectuurvraagstukken rond industriële automatisering en tunnels. Ook is een expert ingezet voor de borging van het transformatietraject van RWS, waarin zowel de inrichting en invoering van ICT voorzieningen als de realisatie van organisatorische en beleidsmatige veranderingen werden gerealiseerd na het aflopen van het mantelcontract met de betrokken partij. Het derde geval betreft evenals in 2013 juridisch advies aan de Ondernemingsraad ILT inzake de procedures tegen het definitief besluit onderhoud vliegvaardigheid Inspecteurs. Deze procedure is in 2014 afgerond.

Het afgesproken tarief is in alle gevallen gebaseerd op de unieke ervaring en kennis van deze personen, daar vergelijkbare kennis niet binnen de bestaande mantelpartijen beschikbaar is. Het betreft in 2014 totaal voor de drie partijen circa 350 uur.

BIJLAGE 4 RAPPORTAGE CORRESPONDENTIE

Rapportage behandeling correspondentie

[naam dienstonderdeel; jaar]

Aantal ingekomen 2014

Aantal afgedaan 20141

Aantal afgedaan binnen termijn

Aantal afgedaan binnen verdaagde termijn

Aantal afgedaan na instemming met verder uitstel

Aantal niet tijdig

Aanvragen om Wob-besluit

           

– Kerndepartement

76

72

42

28

6

9

– ILT2

191

165

       

– PBL

– RWS

176

176

79

52

17

28

– KNMI

– NeA

10

10

10

             

Bezwaarschriften

           

– Kerndepartement

109

162

3

923

 

67

– ILT2

1.214

1.365

1.313

     

– PBL

– RWS

65

57

22

10

22

3

– KNMI

– NeA

9

7

5

0

1

1

             

Klaagschriften

           

– Kerndepartement

1

1

1

– ILT2

61

103

26

     

– PBL

2

1

0

1

0

0

– RWS

26

23

11

9

3

0

– KNMI

– NeA

             

Andere (burger)brieven

     

n.v.t.

n.v.t.

 

– Kerndepartement

3.326

3.178

2.822

   

356

– ILT

44.801

44.801

44.801

   

– PBL

199

193

182

   

11

– RWS2

76.880

76.926

   

– KNMI

1.499

1.499

1.493

   

6

– NeA

2.399

2.399

2.353

   

46

X Noot
1

Inclusief restant verzoeken uit 2013 (vanwege overloop bij de afdoening van zaken over kalenderjaren heen correspondeert het totaal aantal afgedaan niet (altijd) met het aantal ingekomen). Aantal dat nog in behandeling is staat tussen haakjes

X Noot
2

Het gebruikte registratiesysteem geeft geen inzicht in de voortgang van de afhandeling.

X Noot
3

Het gebruikte registratiesysteem maakt geen onderscheid tussen het aantal afgedane zaken binnen de verdaagde termijn en na instemming met verder uitstel.

Dwangsommen
 

Aantal betaalde dwangsommen

Totaal bedrag betaalde dwangsommen

2014

59

€ 57.446,55

BIJLAGE 5 AFKORTINGENLIJST

A.

 

AAARO

Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp

AAS

Amsterdam Airport Schiphol

ABS

Absolute waarde

ACM

Autoriteit Consument & Markt

ADR

Auditdienst Rijk

AgNL

AgentschapNL

AMvB

Algemene maatregel van bestuur

ANBO

Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen

APK

Algemene Periodieke Keuring

AR

Algemene Rekenkamer

   

B.

 

BAG

Basisregistratie Adressen en Gebouwen

Barro

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

BAW

Bestuursakkoord Water

BBP

Bruto Binnenlands Product

BCT

Boordcomputer Taxi

BDU

Brede Doeluitkering

BenO

Beheer en Onderhoud

BES

Bonaire, st. Eustatius en Saba

Bevb

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Bevi

Besluit externe veiligheidinrichtingen

BGT

Basisregistratie Grootschalige Topografie

BIR

Baseline Informatiebeveiliging Rijk

BIRK

Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit

BKL

Basiskustlijn

BOR

Besluit omgevingsrecht

BOT-mi

Beleidsondersteunend Team Milieu-incidenten

BPM

Belasting van Personenauto`s en Motorrijwielen

Bro

Besluit ruimtelijk ordening

BRZO

Besluit Risico en Zware Ongevallen

BSIK

Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur

BSV

Bureau Sanering Verkeerslawaai

BuZa

Ministerie van Buitenlandse Zaken

BZK

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

   

C.

 

CAW

Commissie van advies inzake waterstaatwetgeving

CBL

Centraal Bureau Levensmiddelenhandel

CBR

Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

CBRN

Chemical, Biological and Nuclear

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CBV

Comité Binnenvaartveiligheid

CCAA

Curaçao Civil Aviation Authority

CCR

Centrale Commissie voor de Rijnvaart

CDA’s

Continuous Descent Approaches

CDM

Clean Development Mechanism

CE-markering

Conformité Européenne markering

CenD

Centrale Diensten

CER’s

Emissiereducties

Chw

Crisis- en herstelwet

CLH

Classification and Labelling Harmonisation

CLSK

Commando Luchtstrijdkrachten

CO2

Koolstofdioxide

COGEM

Commissie Genetische Modificatie

CPB

Centraal Planbureau

CRO

Commissies van Regionaal Overleg

CROS

Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol

Ctgb

College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en biociden

   

D.

 

DANK

Digitale Atlas Natuurlijk Kapitaal

dB(A)

decibel (audio)

DBFM

Design-Build-Finance-Maintenance

DCC

Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing van het Ministerie van IenM

DD

Duurzaam Doen

DF

Deltafonds

DGB

Directoraat-Generaal Bereikbaarheid

DRO

Duurzame ruimtelijke ontwikkeling

DVS

Dienst Verkeer en Scheepvaart

   

E.

 

EASA

European Aviation Safety Agency

EC

Europese Commissie

ECAC

European Civil Aviation Conference

ECE

Economic Commission for Europe

ECHA

European Chemicals Agency

ECN

EnergieonderzoekCentrum Nederland

EEDI

Energy Efficiency Structuur

EHS

Ecologische Hoofd Structuur

EMSA

Europese Maritieme Veiligheidsagentschap

EMV

Meerjarige onderzoeksprogramma elektronische velden

EMV&G

Kennisplatform elektromagnetische velden en gezondheid

EPIP

European Programme for Critical Infrastructure Protection

ERGO

Ecologie rond genetisch gemodificeerde organismen

ERRU-register

European register of road transport undertakings

ERTMS

European Rail Traffic Management System

ESD

Effort Sharing Decision

ESO

Ernstige Scheepsongevallen

ESPON

Europese Observartienetwerk voor territoriale ontwikkeling en cohessie

ETCS

European Train Control System

ETS

Emission Trading System

EU

Europese Unie

EU ETS

Europese CO2 emissiehandelssysteem

EUMETSTAT

European Organisation for the exploitation of Meteorological Satellites

EVOA

Europese Verordening Overbrengen Afvalstoffen

EZ

Ministerie van Economische Zaken

   

F.

 

FAB’s

Functional Airspace Blocks

FABEC

Functional Airspace Block Europe Central

FES

Fonds Economische Structuurversterking

FMO

Financiëringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden

FWSI

Fatalities and Weighted Serieus Injuries

   

G.

 

GEF

Global Environment Facility

GEVERS

Geïntegreerd EV-RekenSysteem

GGO

Genetisch Gemodificeerd Organisme

GGP

Governancemodel Grote Projecten

GIS

Geluidsisolatieproject Schiphol

GIV

Geïntegreerde Contractvormen

GNSS

Global Navigation Satellite Systeem

GT

Bruto Tonnage

   

H.

 

HCFK

Hydrochloorfluorkoolwaterstoffen

HGIS

Homogene Groep Internationale Samenwerking

HNR

Het Nieuwe Rijden

HNS

Hazard and Noxius Substances

HRN

Hoofdrailnet

HSA

High Speed Alliance

HSL

Hogesnelheidslijn

HVWN

Hoofdvaarwegennet

HWBP

Hoogwaterbeschermingsprogramma

HWN

Hoofdwegennet

   

I.

 

IAEA

International Atomic Energy Agency

ICAO

International Civil Aviation Organization

ICAWEB

Integrale Crisis Advies Website van IenM en VWS

ICT

Informatie en Communicatie Technologie

IenM

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

IF

Infrastructuurfonds

IGRAC

International Groundwater Resources Assessment Centre

ILB

Impuls Lokaal Bodembeheer

ILG

Investeringsbudget Landelijk Gebied

ILT

Inspectie Leefomgeving en Transport

IMO

International Maritime Organisation

IMPEL

The European Union Netwerk for the Implementation and Enforcement of Environmental Law

INCE

International Network for Environmental Compliance and Enforcement

INS

Internationale Normen Stoffen

Inspire

Europese Richtlijn voor harmonisatie van geo-informatie

INTERREG

Programma voor transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening

IOD

Inlichtingen- en Opsporingsdienst

IPCC

Intergovernmental Panel on Climate Change

IPG

Innovatieprogramma Geluid

IPM

Integraal Project Management

IPO

Interprovinciaal Overleg

IRO

Infrastructuur en Ruimtelijk Overleg

ITF

Internationaal TransportForum

ITS

Intelligente Transportsystemen

IvDM

Instituut voor Duurzame Mobiliteit

IVW

Inspectie Verkeer en Waterstaat

   

K.

 

KCB

Kerncentrale Borssele

KDC

Knowledge Development Center

KDF

Kern Fysische Dienst

KIM

Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid

KNMI

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

KNRM

Koninklijke Redding Maatschappij

KPVV

Kennisplatform Verkeer en Vervoer

KRM

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

KRW

(Europese) Kaderrichtlijn Water

Kton

Kiloton (miljoen kilo)

   

L.

 

LAP

Landelijk Afvalbeheerplan

LAVS

Landelijk Asbest Volg Systeem

LDen

Day-evening-night level

LIB

Luchthavenindelingbesluit

LKW+

Laterkanaal West

LNG

Liquefied Natural Gas

Lnight

Night Level

LOM

Landelijk Overleg Milieuhandhaving

LPG

Liquefied Petrol Gas

LPH

Lozingsprogramma Haringvliet

LTSA

Lange Termijn Spooragenda

LVB

Luchthaven verkeerbesluit Schiphol

LVNL

Luchtverkeersleiding Nederland

LZV’s

Langere en Zwaardere Vrachtwagens

   

M.

 

MAD

Medicijnen, alcohol en drugs

MARPOL

Maritieme Pollutie

MARSEC

Maritime Security

MBO

Middelbaar Beroepsonderwijs

MDG`s

Millennium Devolpment Goals

MDN

Monitor Duurzaam Nederland

MER

Milieu-effectenrapportage

MESMA

Monitoring en Evaluation of Spatially Managed Areas

MIA

Milieu investeringsaftrek

MIAW

Maatschappelijk Innovatie Agenda Water

MIRT

Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport

MJPG

Meerjarenprogramma Geluidssanering

MJPO

Meerjarenprogramma Ontsnippering

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKBA

Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse

MoMo

Nota Mobiliteit

MOU

Memorandum of Understanding

Mton

Megaton (1 miljard kilo)

MTOW

Maxim takeoff weight

MVO

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MW

Megawatt

   

N.

 

NAI

Nederlands Architecten Instituut

NAVO

Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

NBD

Nationale Bewegwijzeringdienst

NBW

Nationaal Bestuursakkoord Water

NCAP

New Car Assessment Programme

NDOV

Nationale Databank voor Vervoergegevens

NDPV

Nationale Databank Parkeervoorzieningen

NDW

Nationale Databank Wegverkeergegevens

NEa

Nederlandse Emissieautoriteit

NEC

National Emission Ceilings

NEN

Nederlands Normalisatie Instituut

NER

Nederlandse emissierichtlijn lucht

NGO

Non-gouvernementele organisatie

NGR

Nationaal Geo Register

NH3

Ammoniak

NIWO

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoerorganisatie

NJN

Najaarsnota

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium

NLS

Nalevingsregistratie

NMa

Nederlandse Mededelingautoriteit

NMCA

Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse

NMIJ

Natuurlijker Markermeer/IJmeer

NML

Stichting Nederland Maritiem Land

NO2

Stikstofdioxide

NOVB

Nationaal Openbaar Vervoer Beraad

NOx

Stikstofoxiden

NRG

Nuclear Research & Consultancy Group

NS

Nederlandse Spoorwegen

NSL

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

NSP

Nieuw Sleutel Projecten

NWEA

Nederlandse Windenergie Associatie

NWO

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

NWP

Nationaal Waterplan

   

O.

 

OAA

Open Aviation Agreement

OCW

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OD

Operationele Doelstellingen

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OLO

Omgevingsloket Online

ORBP-en

Overstromingsrisicobeheerplannen

OSPAR

Oslo-Parijs

OTB

Ontwerp Tracébesluit

OTIF

Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires

OV

Openbaar vervoer

OV SAAL

Penbaar Vervoer Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad

OvV

Onderzoeksraad van de Veiligheid

   

P.

 

PAS

Programma Aanpak Stikstof

PBL

Planbureau voor de Leefomgeving

PGS (15)

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen

PHS

Programma Hoogfrequent Spoorvervoer

PIA

Privacy Impact Assesment

PIC

Prior Informed Consent

PIM

Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving

PKB

Planologische Kernbeslissing

PM10

Fijnstof met een aerodynamische diameter kleiner dan 10 micrometer

PMR

Project Mainportontwikkeling Rotterdam

POP

Persistent Organic Pollutant

PPS

Publiek-private samenwerking

PRIA

Programmateam Industriële Automatisering Rijkswaterstaat

ProMT

Programma Milieu en Technologie

PSC

Port State Control

PSO

Public Service Obligation

PSSA

Particularly Sensitive Sea Area

PUMA

Programma Uitvoering Met Ambitie

   

R.

 

RAC

Committee for Risc Assessment

RBML

Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens

RCR

Rijks Coördinatie Regeling

RDW

Rijksdienst voor het Wegverkeer

REACAAP

Regionaal Co-operation Agreement on Anti Piracy in Asia

REACH

Registratie, evaluatie en autorisatie chemische stoffen

Revb

Regeling externe veiligheid buisleidingen

Revi

Regeling externe veiligheidinrichingen

RGD

Rijksgebouwendienst

RHB

Rijkshoofdboekhouding

RIONED

Stichting riolering Nederland

RIS

River Information Services

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

RLG

Raad voor het Landelijk Gebied

RLI

Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur

RMO

Risk Management Options

ROL

Commissie Ruimtelijk Ontwikkeling Luchthavens

ROR

Richtlijn Overstroming Risico`s

RRAAM

Rijk – regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer

RUD

Regionale Uitvoeringsdiensten

RVO

Rijksdienst voor ondernemend Nederland

RVOB

Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf

RvS

Raad van State

RWG

Rotterdam World Gateway

RWS

Rijkswaterstaat

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

   

S.

 

SAV

Scheepsvaartafvalstoffenverdrag

SBNS

Stichtingen Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen

SBVV

Strategisch Beraad Verkeersinformatie en Verkeersmanagement

SCB

Systeemgerichte Contractbeheersing

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SDE

Stimuleringsregeling Duurzame Energie

SER

Sociaal Economische Raad

SES

Single European Sky

SGWE

Stuurgroep Watereducatie

SHVP

Service Huis Parkeervoorzieningen

SMASH

Structuurvisie Mainport Schiphol Haarlemmermeer

SO2

Zwaveldioxide

SSO

Shared Services Organisatie

StAB

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak

STCW

International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping For Seafarers

STKB

Stichting Keurmerken Touringcarbedrijven

STOWA

Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer

STRONG

Structuurvisie Ondergrond

STS

Stoptonend sein

SVHC

Substance of Very High Concern

SVIR

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

SVOV

Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer

SWOV

Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid

SWUNG

Samen Weken aan de Uitvoering van Nieuw Geluidsbeleid

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

   

T.

 

TAF

Terminal Aerodrome Forecast

TCB

Technische Commissie Bodembescherming

TENT-T

Trans- Europese Netwerken

TK

Tweede Kamer

TLN

Transport en Logistiek Nederland

TLS

Trans Link System

TNO

Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderwijs

TRG

Totaal Risicogewicht Grenswaarde

TSI

Technische Specificaties van Interprobaliteit

TVG

Totaal Volume Geluid

   

U.

 

UNECE

United Nations Economic Commission for Europe

UNEP

United Nations Environment Programme

UNESCO

United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization

UNFCCC

United Nations Framework Convention on Climate Change

UPGE

Uitvoeringsprogramma Geluid op Emplacementen

USONA

Uitvoeringsorganisatie Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen

UvW

Unie van Waterschappen

   

V.

 

VAMEX

Stichting Vaarbewijzen- en Marifoon Examens

VAMIL

vrijwillige afschrijving milieu-investeringen

VANG

Van Afval Naar Grondstof

VB

Verantwoord Begroten

VenW

Verkeer en Waterstaat

VHR

Vogel en Habitat Richtlijn

VI

VROM-Inspectie

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VOLCEX

Volcanic Ash Execise

VOS

vluchtige organische stoffen

VROM

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

VTH

Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving

VVN

Veilig Verkeer Nederland

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

   

W.

 

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

WAR

Waddenadviesraad

WB

Wereldbank

Wbb

Wet bodembescherming

WEZARD

Weather Hazards for Aviation

WGG

Wet wegvervoer goederen

Wgh

Wet geluidhinder

WGO

Wetgevingsoverleg


X Noot
1

33 962, nr. 2

X Noot
5

33 781

X Noot
10

34 042, nr.3

X Noot
12

29 862, nr. 25

X Noot
13

28 663, nr.55

X Noot
14

32 813, nr.70

X Noot
15

Zie het verslag van de Europese Raad van 23 en 24 oktober 2014, Kamerstuk 21 501-20, nr. 922

X Noot
16

Zie 31 793, nrs. 93 en 112

X Noot
17

33 043, nr. 28

X Noot
18

30 872, nr. 184

X Noot
19

29 517, nr. 92

X Noot
20

31 710, nr. 34

X Noot
23

Water in Beeld, Voortgangsrapportage Nationaal Waterplan en Bestuursakkoord Water over het jaar 2013

X Noot
29

United Nations Framework Convention on Climate Change.

X Noot
30

Milieu-investeringsaftrek.

X Noot
31

Willekeurige afschrijving milieu-investeringen; voorheen: «vervroegde».

X Noot
32

met ingang van 2014 maakt AgentschapNL (AgNL) onderdeel uit van Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO)

X Noot
33

SWUNG: Samen Werken aan de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid

X Noot
34

Brief van IenM aan TK inzake beleidslijn «verwerven woningen langs basisnetroutes (d.d. 13 juni 2013, kenmerk TK 30 373, nr. 53, bijlage)

X Noot
35

Brief van DGMI aan RWS inzake opdracht aankoop woningen Basisnet (d.d. 25 september 2012, kenmerk IENM/BSK-2012/167677).

X Noot
39

Design, Build, Finance and Maintain

Naar boven