Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34000-X nr. 42 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34000-X nr. 42 |
Vastgesteld 13 november 2014
De vaste commissie voor Defensie heeft op 3 november 2014 overleg gevoerd met Minister Hennis-Plasschaert van Defensie over Personeel Defensie.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)
Van het overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Ten Broeke
De griffier van de vaste commissie voor Defensie, Van Leiden
Voorzitter: Ten Broeke
Griffier: Van Leiden
Aanwezig zijn tien leden der Kamer: Jasper van Dijk, Bosman, Eijsink, Hachchi, Van Klaveren, Knops, De Roon, Segers en Vuijk,
en Minister Hennis-Plasschaert van Defensie.
Aanvang 9.03 uur.
De voorzitter: Ik open dit wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Defensie. We hebben vandaag twee wetgevingsoverleggen: het eerste gaat over het personeelsbeleid, het tweede over het materieelbeleid. De spreektijden zijn van tevoren vastgesteld. De leden weten hoeveel spreektijd zij hebben. Ik zal de spreektijden straks nog even opnoemen. De leden kunnen die spreektijd voor hun beide termijnen inzetten. De sprekersvolgorde is de volgorde van de begrotingsbehandeling. De grootste oppositiepartij begint dus. Dan volgt de grootste regeringspartij. De fractiewoordvoerder, de heer Bosman, neemt even de tijd om hier aanwezig te zijn. Wellicht is hij onderweg.
Ik wijs nog op twee brieven die recentelijk zijn binnengekomen. Die stonden nog niet op de agenda. Een brief gaat over de beëindiging van de samenwerking met het roc Drenthe College en over het onderzoek naar Defensiepersoneel in financiële problemen. De andere brief gaat over de voortgang van het onderzoek naar chroomhoudende verf. Mijn voorstel is om deze brieven, die we in het afgelopen weekend hebben ontvangen, nu aan de agenda toe te voegen. Ik zie dat daartegen geen bezwaar bestaat. Dan voeg ik deze brieven toe aan de agenda.
De spreektijden zijn als volgt: twintig minuten voor de VVD, negentien minuten voor de Partij van de Arbeid, tien minuten voor de SP, het CDA, de PVV en D66, vijf minuten voor de ChristenUnie, vier minuten voor GroenLinks en de SGP, waarvan ik de woordvoerders beide nog niet heb gezien, en drie minuten voor de andere, nu niet door mij genoemde partijen, waarvan ik de woordvoerders nog niet in het pand heb kunnen waarnemen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. «Hennis gaat rotweek tegemoet», zo opent de NOS vanochtend op haar website, en dat komt dan door de vele hoofdpijndossiers van haar ministerie. Toegegeven, het is een kop van de media en niet van de Kamer of van het ministerie, maar het is ontegenzeggelijk waar dat er veel dossiers zijn die veel discussie oproepen.
We spreken over het personeelsbeleid. Een recente enquête van de bonden onder het personeel spreekt boekdelen: 60% heeft geen vertrouwen in de top van het ministerie. Het lijkt erop dat de mensen daar ook consequenties aan verbinden: er is sprake van een uittocht, vooral ook van technisch bekwaam personeel. Het heeft te maken met enerzijds het krimpende budget en anderzijds de vele ambities. Er is veel minder geld, maar er zijn niet minder missies. Erkent de Minister dat? Het extra geld voor Defensie is slechts een verlaging van de bezuiniging. Sterker nog, ondanks het extra geld daalt het percentage van het bruto binnenlands product voor Defensie van 1,2 naar 1,1. Kan de Minister dat bevestigen? Hoe verenigt zij dat met haar streven om de NAVO-norm van 2% te halen? Dat is althans wat de regering beweert in de Miljoenennota. Ik krijg hierop graag een reactie. Het extra geld voor Defensie gaat bovendien ook niet naar het personeel. Heb ik dat juist? Ik krijg hierop graag een toelichting.
De vele missies tasten het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht aan. Het personeel betaalt daarvoor de prijs. Zie ook de tekortschietende omstandigheden van de militairen in Mali, waar de commissie recentelijk is geweest, en het schenden van afspraken over de uitzendbescherming bij de Patriotmissie in Turkije.
De Minister zal haar ambities naar beneden moeten bijstellen. Ik lees echter – opnieuw: in de Miljoenennota – dat zij haar ambities naar boven wil bijstellen. Is dat juist? Wanneer wordt dit dan uitgewerkt? Hoe gaat de Minister dat doen met zo veel bezuinigingen? Het wordt op een dag echt onverantwoord.
Op 27 mei hebben we een debat gevoerd over de tragische dood van Boy van Geffen bij een militaire training. De familie had over de afhandeling een onbevredigend gevoel. Er zijn nooit echt excuses gemaakt. De Minister zou ons nog informeren over de afhandeling. Wanneer gaat dat gebeuren?
De Minister stelt voor om medewerkers van wie de partner niet gescreend kan worden, een tijdelijke verklaring van geen bezwaar (vgb) te geven. Wanneer treedt deze regeling in werking? Gaat de Minister ook de huidige medewerkers die met dit probleem te kampen hebben, een tijdelijke functie aanbieden? Gaat de Minister nog iets doen met mijn suggestie in het debat van 2 juli om het begrip «vertrouwensfunctie» te versmallen, zodat meer militairen hun functie kunnen behouden?
Hoe zit het met de catering van Defensie door Paresto? Is het juist dat deze wordt uitbesteed, ondanks de wens van de regering om dit niet te doen? Dat lijkt me een slechte zaak. Uitbesteding zou ook veel duurder zijn. Dit is vorige week ook aan de orde gekomen in het debat met de Minister van Wonen en Rijksdienst, maar toen werd verwezen naar Defensie. Ik hoor graag welk plan de Minister heeft om uitbesteding van de catering te voorkomen.
In juni hebben we een debat gevoerd over veteranen. Ik heb de Minister toen een casus voorgelegd. Toen heeft zij gezegd dat zij in een brief op een rij zou zetten hoe de procedure met betrekking tot het ABP en het Militair InvaliditeitsPensioen (MIP) precies verloopt, ook wat betreft toe- of afwijzingen. Is deze brief er al? Zo ja, hoe wordt dit geregeld?
Wij hebben morgenavond een debat over giftige stoffen: chroom-6 en PX-10. Dat wordt heel laat gevoerd. Het is nog maar de vraag of 22.00 uur wordt gehaald, want daarvoor is er ook een langdurig debat, kan ik u vertellen. We spreken vandaag over personeelsbeleid, dus ik kan er niet omheen om het nu al te noemen. Ik vind dat de Minister veel meer moet doen om een eind te maken aan deze doofpotaffaire. De onthullingen stapelen zich op, terwijl de Minister achter de feiten aanloopt.
Haar aanpak roept tevens nieuwe vragen op. Dan gaat het om de aanstelling van de leider van de taskforce, die zelf werkzaam was bij de vliegbasis Twente waar de verf werd gebruikt. Dan gaat het om de enorm lange periode die het onderzoek gaat duren; mogelijk twee jaar. Er hebben zich reeds 900 medewerkers gemeld, waarvan 225 met gezondheidsklachten.
Het RIVM heeft in 2011 onderzoek gedaan naar het onderhoudsmiddel PX-10. Dat onderzoek werd recentelijk in twijfel getrokken door EenVandaag. Experts hebben forse kritiek op het onderzoek, omdat de metingen niet zouden deugen. De Minister blijft verwijzen naar het RIVM, terwijl het middel mogelijk ernstige gezondheidsproblemen veroorzaakt. Ik wil dat de Minister veel actiever wordt. Zij moet zorgen voor een nieuwe beoordeling van het onderzoek van het RIVM door onafhankelijke experts. Daarnaast moet er antwoord komen op de vraag waarom Defensie bleef werken met het middel PX-10, terwijl de gevaren bekend waren. Worden de Kamervragen van collega Eijsink en van ondergetekende nu spoedig beantwoord?
Tot slot stel ik aan het parlement voor om een hoorzitting te organiseren. De Tweede Kamer heeft dan de mogelijkheid om deskundigen te horen. Er is veel onrust onder het personeel en er is veel kritiek op de werkwijze van de Minister bij deze giftige stoffen. Ik wil dat de Tweede Kamer nog dit jaar een hoorzitting organiseert. Anders moeten wij mogelijk nog twee jaar wachten op onderzoek. Dat duurt veel te lang.
De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Van Dijk. U had gevraagd om een signaal na acht minuten, maar u stopt al na acht minuten. Dat komt mooi uit. Dan houdt u ook twee minuten over voor de tweede termijn.
Ik zit even met een klein probleem. Normaal gesproken zou ik nu het woord geven aan de heer Bosman van de VVD-fractie, maar hij heeft mij laten weten dat hij nog in de file zit. Ik vraag de commissie belet om direct over te gaan naar de bijdrage van de heer Knops van de CDA-fractie. Dat betekent dat ik de heer Bosman helemaal achteraan zal moeten plaatsen. Ik constateer dat de commissie daarmee in kan stemmen.
De heer Knops (CDA): Voorzitter. Ik zou bijna een opmerking maken over de vaardigheden op het gebied van de TUT van de heer Bosman, die in het verleden heel goed waren, maar op de weg wat minder. Daar zal hij dadelijk zelf wel op reageren.
Deze wetgevingsoverleggen gaan vooraf aan de plenaire debatten. Daarin wil ik namens mijn fractie uitgebreid ingaan op de toestand in de wereld en de rol die de Nederlandse defensie daarin zou moeten spelen. Het wetgevingsoverleg leent zich daar niet zozeer voor, omdat daar vaak veel kleinere dingen aan de orde komen. Ik maak deze opmerking vooraf, omdat het anders lijkt alsof wij ons in de Kamer alleen met de kleinere dingen bezighouden, ook al zijn deze vaak niet onbelangrijk, en alsof het heel grote verhaal naar de achtergrond verdwijnt, maar dat hebt u nog tegoed.
We spreken vandaag over het personeel van Defensie. Dat is ontzettend belangrijk. De Kamer heeft veel waardering voor de inzet van het personeel. Het is eigenlijk het belangrijkste kapitaal dat we hebben in de krijgsmacht. Op deze mensen wordt een heel groot beroep gedaan, niet alleen nu maar ook in de afgelopen jaren. Er wordt een beroep op hen gedaan boven Irak in de strijd tegen ISIS, in de VN-missie in Mali, voor de kust van Somalië in de strijd tegen de piraterij en ook in het luchtruim van de Baltische staten. Dat terwijl Defensie forse bezuinigingen moet verwerken, reorganiseert en in verbouwing is.
Onze fractie heeft groot respect voor al deze mensen, militairen en burgers, die voor Defensie werken. Zij verdienen dan ook meer dan alleen mooie woorden. Zij verdienen ook daden die horen bij de waardering die wij hebben voor wat zij doen. Onze fractie heeft die waardering, ook in middelen. Wij hopen dat deze Minister op dit punt ook de daad bij het woord voegt.
Wat doet het kabinet? Het kabinet zegt dat er sprake is van een trendbreuk bij Defensie. De werkelijkheid is echter dat deze Minister slechts minder te besteden heeft, minder dan de defensie van Manchester United. Vele knelpunten en problemen worden niet geadresseerd, laat staan opgelost. De resultaten vallen tegen en er is onvrede. Het personeel, waar ik zojuist met mooie woorden over sprak, voelt zich tekortgedaan.
Een hulptrainer in de vorm van een Staatssecretaris ziet deze Minister niet zitten. Ze vindt het niet nodig, zelfs niet in een volgend kabinet. Onze fractie is daarin duidelijk: wij vinden zo'n versterking wel nodig. De vraag is namelijk hoe goed deze Minister zonder Staatssecretaris uit de verf komt.
De krijgsmacht piept en kraakt en de bezuinigingen raken de gehele organisatie. Het materieel staat stil en oefeningen gaan niet door. Er is gebrek aan munitie en reservedelen. De ICT is een puinhoop. Ook in de sfeer van de arbeidsvoorwaarden kraakt het. De onvrede onder het personeel is hoog opgelopen. Dat blijkt ook uit een enquête die is uitgevoerd onder 3.000 burgers, militairen en postactieven bij Defensie. Een van de respondenten stelt: «Iedereen doet maar wat. Er is niet meer afdoende tijd om op te leiden en te trainen, niet meer bij het schoolbataljon, in verband met korting in de dure opleiding, niet meer bij de eenheid, in verband met oefeningen en uitzenddruk. Het gevolg hiervan is dat de korporaal de soldaat opleidt, de sergeant de korporaal etc. Er is steeds minder kennis om over te dragen.»
Dat personeel – het is al eerder gezegd – is loyaal. De «can do»-mentaliteit past bij Defensie. Het is betrokken en gemotiveerd. Wat krijgt het er echter voor terug? Defensiemedewerkers zitten al meer dan 600 dagen zonder cao en hebben keihard moeten inleveren. Denk aan een langjarige nullijn, het Wul-drama en niet te vergeten het AOW-gat en continue baanonzekerheid. De gevolgen laten zich raden. Bijna 60% van de respondenten heeft geen vertrouwen in de top van Defensie. Maar liefst 85% vindt dat de Minister er niet in is geslaagd om het vertrouwen in de organisatie te herstellen. Een groot deel, twee derde, vindt dat Defensie geen duidelijke visie heeft voor de toekomst van de organisatie.
Wat vindt de Minister van deze schokkende cijfers? Wat gaat zij eraan doen om deze onvrede weg te nemen, om het vertrouwen te herstellen? De reactie van de Minister op de manifestatie die enkele bonden hadden georganiseerd voor betere arbeidsvoorwaarden, belooft niet veel goeds. Haar reactie: «Er werken 60.000 mensen bij Defensie, er stonden er vandaag 100 op het Plein. Ik heb de boodschap goed verstaan, maar ik ga het ook niet groter maken dan het is.» Waarom bagatelliseert de Minister de onvrede zo? Wil zij straks het Malieveld opnieuw laten volstromen met demonstrerende militairen?
Onze fractie is zich kapot geschrokken van de cijfers die Minister Plasterk heeft gepubliceerd in zijn publicatie «Trends & Cijfers, Werken in de Publieke Sector 2014». Daaruit blijkt namelijk dat het Defensiepersoneel zwaar in de min staat. In de periode 2003–2013 zou Defensie maar liefst ruim 5,5% in loonontwikkeling zijn achtergebleven bij de rest van het Rijk. Daarbovenop zou de overheid nog eens 4% zijn achtergebleven bij de markt. Dat is dus 9,5% voor Defensie. Wat vindt de Minister hiervan? Wat gaat zij doen om het Wul- en AOW-gat op te lossen? Waarom compenseert de Minister dit tot op heden maar ten dele?
Voor de lagere rangen is dit geen klein bier. Eerder dit jaar bereikten ons zorgelijke geluiden over armoede op kazernes, over militairen in de schuldsanering. De Minister zegde een onderzoek toe. Wanneer is dat onderzoek afgerond? Herkent ze de berichten over goed functionerende soldaten en korporaals die de dienst voortijdig verlaten omdat ze elders beter kunnen verdienen? En dat in een krappe arbeidsmarkt.
Nu al is er sprake van een braindrain. Het personeelsbestand daalt sneller dan gewenst. De instroom is lager dan gepland en de uitstroom is hoger. Die trend kan nog sterker worden als de economie verder aantrekt. Hoe wil de Minister haar organisatie 100% gevuld krijgen en houden als het personeel buiten Defensie veel meer kan verdienen? Wij roepen haar op om de Wul volledig te compenseren en snel aan de slag te gaan met de bonden om afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden.
De Minister had incidenteel extra zaken kunnen uittrekken voor arbeidsvoorwaarden, voor het personeel, maar zij heeft dit niet gedaan. Het is echter veel belangrijker dat er structurele oplossingen komen. Ook wat dat betreft ziet het er niet gunstig uit.
De Minister zet in haar agenda voor de toekomst van het personeelsbeleid in op een modern en financieel duurzaam stelsel van arbeidsvoorwaarden. Ook wil ze de onevenwichtigheden die het huidige stelsel kent, zo veel mogelijk wegnemen. Dat stelt ons niet bepaald gerust met een begroting die zwaar onder druk staat. Ik krijg daar graag een reactie op van de Minister.
Dan kom ik op de bijzondere arbeidsvoorwaarden voor Defensie, specifiek de uitzendtoelage. Wordt deze meegenomen in de grondslag voor de ruimte die Minister Dijsselbloem toekent? Wat gebeurt er als de uitzendtoelage met meer dan de prijsbijstelling verhoogd wordt? Dat gaat dan toch ten koste van de ruimte bij andere arbeidsvoorwaarden? De Minister lijkt de onderhandelingen met de bonden in te gaan met de handen op de rug gebonden door dit kabinet.
De pakketvergelijking is de vorige keer ook al aan de orde geweest toen de bom barstte over de Wul. De Minister kondigde aan dat er een extern onderzoek zou komen. Dat onderzoek zou uiterlijk voor de zomer worden voltooid. Het liep anders, en hoe. We zijn nu anderhalf jaar verder en er is nog steeds geen duidelijkheid. Je zou bijna denken dat het niet belangrijk gevonden wordt, want hoe kun je nu zeggen dat je haast hebt als je anderhalf jaar later nog niets op tafel hebt liggen? Waarom treuzelt de Minister? Is ze bang voor de uitkomsten? Of laten we het dadelijk ergens in een van de bekende bureaulaatjes verdwijnen? Ik ben echt ontstemd over de voortgang van de pakketvergelijking. Ik roep de Minister in dit debat op om snel het onderzoek te voltooien en de resultaten daarvan aan de Kamer te sturen.
Het gaat niet alleen over salaris; het gaat ook over andere dissatisfiers onder het personeel. Hoeveel dat er zijn, wil de Minister in antwoord op vraag 159 niet aangeven. Volgens de VBM, de vakbond voor burger en militair defensiepersoneel, zijn er door het personeel maar liefst 400 knelpunten opgegeven. Dat is pijnlijk. Hoe gaat de Minister ook dit probleem oplossen?
Over het ICT-drama komen we nog te spreken. Daar kan ik nu kort over zijn. Hetzelfde geldt voor de kwestie met betrekking tot chroom. Die wil ik morgen graag bespreken in het debat. Ik sluit me aan bij de vragen die collega Van Dijk daarover gesteld heeft.
Ik kom op de problemen met geoefendheid. Hoe groot zijn de achterstanden inmiddels? Hoe wil de Minister deze inhalen? Zijn de oefenbudgetten wel voldoende? Het is ook zorgelijk dat Defensie de afspraken met betrekking tot de uitzendbescherming van het personeel niet nakomt. Na eerdere problemen bij de Patriotmissie ontstaan er nu problemen bij de missie tegen ISIS. Klopt het dat Defensie de afspraken niet kan nakomen bij 35 van de 250 personen die deel uitmaken van de eerste rotatie? Graag ontvang ik een reactie hierop.
Dan kom ik op de bureaucratie. De rapportagedruk is al jarenlang een heet hangijzer bij Defensie. Er gaat heel veel energie verloren door de kwartaalrapportages die operationele commando's moeten maken. Die zijn eigenlijk niet meer dan een verantwoordingsrapportage. Waarom zou je niet één keer per jaar rapporteren en alleen om een aanvullende rapportage vragen als er sprake is van grote afwijkingen? Deze klachten horen wij op de werkvloer. Wij vragen ons af of de organisatie er beter van wordt. Hetzelfde geldt voor de regels waarmee het Ministerie van Defensie nog steeds geconfronteerd wordt. Kan de Minister een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot het voornemen om minder regels te hanteren?
Tot slot complimenteer ik de Minister in mijn eerste termijn graag met haar reservistennota. Ze geeft het reservistenbeleid daarmee verder handen en voeten. Mijn fractie kan zich heel goed vinden in de ambities en uitgangspunten van deze nota. Wij vinden het wel jammer – wellicht kan de Minister dat nog aanscherpen – dat er geen smartdoelstellingen in geformuleerd zijn. Het blijft een beetje hangen in goede voornemens, die overigens uitstekend zijn, maar het gaat nu om de wijze waarop wij een en ander in de praktijk gaan uitrollen. Ook daar zou het tempo iets hoger mogen. Is de Minister daartoe bereid? Wil zij de smartdoelstellingen realiseren?
Tot slot heb ik nog één vraag, als het mag, over de toekomstvisie op musea. Wij lazen vandaag in de krant dat de geplande oprichting van het VrijheidsmuseumWO2 in Nijmegen op losse schroeven staat. Er is kritiek vanuit andere musea. Men vraagt zich af hoe dit allemaal georganiseerd moet worden, want er is ook een Nationaal Militair Museum en daarnaast hebben wij de traditiekamers van de verschillende wapens; die lijken nu onder druk van de bezuinigingen te verdwijnen. Het lijkt mij goed dat de Minister aan de Kamer uiteenzet, het liefst schriftelijk, wat haar visie is op dit punt, zodat wij de middelen zo effectief mogelijk kunnen inzetten en versnippering kunnen tegengaan. Daardoor gaat immers veel geld verloren.
Voorzitter, ik dank u voor uw coulance.
De voorzitter: Op mijn beurt dank ik u, mijnheer Knops, voor uw coulance omdat u even insprong. U hebt nog een minuut over voor uw tweede termijn.
Ik heb genoteerd dat de heer Vuijk namens de fractie van de VVD is aangeschoven als waarnemer in dit debat. Ik heb begrepen dat de heer Bosman nog steeds in de buurt van Rotterdam vast staat. Ik ga ervan uit dat wij op hem wachten voor de bijdrage van de VVD, terwijl de heer Vuijk namens de VVD het debat nu volgt.
Wij gaan door naar mevrouw Eijsink. Zij heeft negentien minuten spreektijd.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Graag krijg ik na tien minuten een seintje van u.
200 jaar Koninkrijk, 200 jaar Koninklijke Marechaussee, 200 jaar Landmacht, 100 jaar geestelijke verzorging bij Defensie en 25 jaar Veteranen Platform. Laat ik beginnen met een felicitatie. Die geldt voor velen; waarschijnlijk vergeet ik nu een paar mensen, maar wellicht kunnen anderen hierop dan een aanvulling geven. Er is gelukkig veel te vieren.
Wij bespreken vandaag veel onderwerpen, dus het zal van links naar rechts gaan. Voor de Partij van de Arbeid gaat het vandaag over mensen, over personeel, over de ruggengraat van de organisatie, waar geen enkele actie of reactie zonder kan. Het personeel verdient ons diepe respect. Dat geldt ook voor de mensen die thuis achterblijven, zoals partners en kinderen. Zij verkeren vaak in angst en soms in onwetendheid, omdat zij niet alles weten wat er op missie gebeurt. Net als de heer Knops zal ook ik bij de plenaire behandeling onze verdere visie op de Europese defensiesamenwerking et cetera bespreken, maar vandaag staat het personeel voorop.
Ons personeel bevindt zich onder andere in Mali, Irak, de Golf van Aden, de Baltische staten, Afghanistan en nog veel andere plekken op de wereld. Kortom: we doen ertoe, we doen mee, we zijn op het wereldtoneel aanwezig. Dat eist echter wel zijn tol. De vraag is – dat is voor de PvdA een van de belangrijkste punten van dit debat – wat wij kunnen met onze capaciteit, met onze mensen, en met onze inzetbaarheid. De Minister heeft de Kamer hierover op 9 oktober een brief geschreven: Rapportage inzetbaarheidsdoelstellingen en operationele knelpunten 2014. Daarin schrijft de Minister over hardnekkige beperkingen die het voortzettingsvermogen beïnvloeden. Wij kennen dat. Je zou kunnen zeggen dat het een gevoel van voortduring van misère is; maar niet heus, misschien. Wat wel van belang is – dat is een cruciaal punt voor de PvdA in de discussie van vandaag – is het volgende. Ik zeg het maar even heel plat: is een militair die op missie gaat, voldoende getraind? Wij lezen overal dat het heel vaak op het randje is. Is «voldoende» in dit geval – ik zeg het als oud-juf – een 4,4 of een 6? Als wij iemand op missie sturen, moet hij voldoende getraind zijn. Het kan niet zo zijn dat, als er iets misgaat tijdens die missie, iedereen achteraf zegt: maar dat wisten we toch? Door de bezuinigingen is de training teruggebracht met een aantal maanden, dus dat wisten we toch? Door de bezuinigingen of eerdere maatregelen is er minder met ware munitie geoefend en is de kwaliteit van de training achteruitgegaan, dus dat wisten we toch? Het is cruciaal om vandaag van de Minister te horen of we spreken over de kwaliteit die wij met ons allen bedoelen. Als er tekortkomingen zijn, moet de tering naar de nering worden gezet. Dat bespreken we hier immers: de begroting voor 2015, middelen en mogelijkheden. Cruciaal is de vraag of mensen het kunnen doen met hetgeen nu voorligt.
Ik heb in een algemeen overleg over personeel op 27 mei jongstleden gezegd: als er een missiebrief naar de Kamer wordt gestuurd – een artikel 100-brief over een andere brief – neem dan alsjeblieft mee wat het betekent voor de werkvloer. Wat zijn de gevolgen voor de personeelscapaciteit, voor de onderdelen binnen de krijgsmacht? Het kan gaan om een jurist van de NLDA, die meegaat naar Mali. Ik heb begrepen dat bij de VeVa-opleiding de verhouding van 1 instructeur op vijf wordt gewijzigd in 1 instructeur op acht. Hoe moet daarmee worden omgegaan? Ik vind dat heel erg veel. Ik vind dat ook zorgelijk en hoor daar graag meer over.
Ik heb dit ook niet teruggezien in de brief over de missie Resolute Support in Afghanistan, die volgende week in de Kamer wordt besproken. Ik heb in de schriftelijke voorbereiding een vraag gesteld over de functies bij uitzending en de personen die het betreft. Wat wordt er opgevuld? Ik citeer het antwoord van de Minister op vraag 18. «De primaire functies van uitgezonden functionarissen worden niet vervuld door andere functionarissen. De werkzaamheden van individueel uitgezonden personeel moeten binnen het onderdeel door het overige personeel worden opgevangen.» Dat zegt mij dus helemaal niets. De vraag was namelijk: wat wordt niet opgevuld, welke functies niet en hoe gaan we daarmee om? Dat moet volgens mij worden meegenomen in een missiebespreking.
De missies op we op dit moment doen, zijn heel divers. Mali is een heel andere operatie dan ISIS. De missie in Afghanistan is een heel andere operatie. Weliswaar hadden we voorheen de missie ISAF met een groot aantal militairen, van 1.500 tot uiteindelijk 2.000, maar dat waren door de jaren heen soortgelijke missies. Nu hebben we te maken met heel diverse missies, met divers materieel, diverse trainingen en diverse opleidingen. Kortom, mijn fractie verneemt heel graag of het op het punt van inzetbaarheid en capaciteit met elkaar matcht. Kan het met elkaar? Klopt het met elkaar? Nemen we met ons allen de verantwoordelijkheid die daarbij hoort?
Het gaat dan ook om de vraag of we voldoende piloten hebben getraind. Er stond afgelopen week een bericht in de media dat 50% van de opleidingscapaciteit voor piloten nog niet is gevuld. Het is vandaag 3 november en 50% voor 2014 is nog niet gevuld. Een opleiding duurt drie tot vier jaar. Dan kan iedereen bedenken dat we over een aantal jaren op dit punt problemen hebben. Of hebben we nu al een oplossing bedacht? Ik hoor graag een reactie van de Minister over dat doordenken op al die fronten.
Ik kom te spreken over het verbeterprogramma beheer, over de regels en hoe daarmee moet worden omgegaan. De heer Knops heeft er ook al over gesproken. Deze brief komt vast nog wel eens terug, maar ik constateer naar aanleiding van de brief dat de invoering van nieuwe systemen ongetwijfeld ook weer zal leiden tot nieuwe achterstanden of onvolkomenheden. Kortom, het is me nog niet duidelijk wat de concrete stand van zaken is.
Een volgend punt is de agenda voor de toekomst van het personeelsbeleid. De bijzondere positie van de militair staat zwaar onder druk. Er is al gesproken over een pakketvergelijking. Ik haak graag aan bij die opmerkingen. Op het punt van de arbeidsvoorwaarden baren met name de salarissen van onderofficieren mij zorgen. Ik hoor verhalen uit de organisatie, ik heb ook de ABP-staatjes en salarisoverzichten gezien van iemand die vijftien tot twintig dienstjaren heeft, zes tot zeven keer op uitzending is geweest en dan met € 1.800 netto naar huis gaat. Dat is dan je hele diensttijd! Dan is bijverdienen als militair daarna gewoon lastig op dat niveau. Terugnemen in dienst is misschien een mogelijkheid. Ik weet dat het wellicht ridicuul klinkt, maar we moeten nadenken over de wijze waarop moet worden omgegaan met salarissen, omdat er veel is weggevallen, zowel aan de kant van de toelage als aan de kant van de samenleving. Ik hoor deze signalen. Als we het hebben over draagvlak, als we het hebben over inzet en verantwoordelijkheid en over «dissatisfiers» en motivatie, dat is dat heel belangrijk. Ik hoor graag een reactie van de Minister op dit punt, want de loyaliteit kan hierdoor snel verminderen. Je zult maar 56 jaar zijn en drie kinderen in de studieleeftijd hebben. Dan is dit niet het salaris waarmee je verder kunt.
De heer Knops (CDA): Ik bedank mevrouw Eijsink voor het opbrengen van dit punt. De cijfers zijn nog dramatischer als je kijkt naar het AOW-gat waar deze mensen mee te maken zullen krijgen. Dan moeten ze bijna gaan bijverdienen. Anders kunnen ze hun vaste lasten niet betalen. Wat is de vraag van mevrouw Eijsink aan de Minister? Met welk antwoord is zij tevreden? Wat moet de Minister doen om het door mevrouw Eijsink terecht opgebrachte probleem op te lossen?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dat is een heel terechte vraag. De Agenda van de toekomst die we afgelopen week hebben ontvangen, betekent dat het loongebouw overhoop wordt gehaald, om het in mijn eigen woorden te zeggen. Het betekent ook dat Defensie een begroting krijgt die voor ons beter inzichtelijk is als het gaat om de pensioenen. Het is van belang dat de nettosom die wordt overgehouden, beter inzichtelijk is. Ik denk dat de heer Knops en ik die mening delen. Ook moet de komende jaren worden gekeken naar mogelijkheden om de Wul beter in te vullen. Nu wordt dit voor een korte tijd opgelost, maar er moet een langetermijnoplossing komen. Ik ben nieuwsgierig naar het overleg met de vakbonden hierover, want ik denk dat die ook een aantal kaarten op tafel hebben liggen. Het gaat om evenwicht tussen opleiden, trainen en loopbaanplanning, kortom, om de toekomst voor de militair die steeds flexibeler moet worden. De ambtenaar moet überhaupt flexibeler worden. Ook hecht mijn fractie er zeer aan dat de bijzondere positie van de militair beter naar voren komt. De heer Knops vraagt naar de middelen, wat ik begrijp, maar ik laat het even aan de Minister waar ze die vandaan gaat halen, samen met de vakbonden. Er zal een houdbare langetermijnvisie uit moeten komen. Helaas zijn de arbeidsvoorwaarden nu nog onderwerp van gesprek met de vakbonden. We hebben hierover donderdag een technische briefing gehad. Ik vraag de Minister om de Kamer zo snel mogelijk hierover te informeren.
De heer Knops (CDA): Een kleine correctie: het punt van de Wul is niet opgelost, maar slechts voor de helft opgelost en dan ook nog tijdelijk. Het is dus geen structurele oplossing.
Ik wil even naar de pakketvergelijking, waarvoor mevrouw Eijsink indertijd haar steun heeft uitgesproken. Dat geeft zij nu eigenlijk ook aan met haar vraag om de bijzondere positie van de militairen in kaart te brengen. Hoe oordeelt zij over het feit dat die pakketvergelijking er nog steeds niet is? Hoe rijmt ze dat met de snelheid waar ze om vraagt?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Over de Wul heb ik gezegd dat er een incidentele oplossing is en nog geen structurele. De heer Knops heeft mij dus verkeerd begrepen.
Ik herinner me het debat van vorig jaar januari over de pakketvergelijking nog zeer. De Minister was toen degene die ermee kwam. Ik was er niet zo enthousiast over, omdat het de Kamer niet duidelijk werd wat de pakketvergelijking zou inhouden. De Kamer heeft de Minister in dat debat, dat volgens mij op 26 of 27 januari plaatsvond, gevraagd wat zij dan wilde vergelijken. Ik ben het met de heer Knops eens dat de pakketvergelijking er zou moeten komen. We weten dat er in de jaren tachtig ook een pakketvergelijking is gedaan. Ik heb al eens namens de Partij van de Arbeid gezegd dat toen bleek dat de inkomens van militairen – ik meen ook die van burgers – omhoog zouden moeten. De pakketvergelijking moet er gewoon komen. Volgens mij wordt die nu meegenomen. Het gaat dan om het loongebouw van defensie en over de flexibiliteit. Het gaat ook over het tijdstip waarop mensen de dienst verlaten. Dat is nu nog met 56 jaar of ietsje ouder. Welke mogelijkheden zijn er dan voor de mensen van wie wij bij iedere missie zeggen dat ze zulk belangrijk werk doen, op leven en dood? Dat moet helderder en beter. Het moet toekomstbestendig worden. Ik heb geen antwoord op de vraag van de heer Knops wat er uit moet komen, maar het mag duidelijk zijn dat de Partij van de Arbeid dit al jaren van groot belang vindt.
De voorzitter: Mevrouw Eijsink vervolgt haar betoog. Zij heeft 7 minuten en 20 seconden verbruikt.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Over de verklaring van geen bezwaar heeft de heer Van Dijk al gesproken. Ik sluit me daarbij aan. Ik ben nieuwsgierig wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de uiteindelijke oplossing. Ik heb waardering voor de tussenoplossing om mensen in dienst te houden in functies waarvoor geen verklaring van geen bezwaar nodig is, maar ik zeg erbij dat ik de Minister op dit punt op de voet blijf volgen. Mensen mogen hierdoor niet in moeilijkheden komen. De Minister heeft een eerste aanzet gedaan en een eerste opening geboden. Dat is de realiteit, maar we kijken verder.
Als het over personeel gaat, zou ik bijna zeggen: je gaat het pas zien als je het doorhebt. «We willen wel, maar we kunnen ze niet vinden» of «wij kiezen voor kwaliteit, dus geen excuustruzen alsjeblieft»; dat is de diversiteitscepsis anno 2014. Het is de scepsis over het rendement van diversiteit, niet omdat het moet, maar omdat het werkt. Welke coach speelt nu een wedstrijd met elf linksbenige spitsen? Diversiteit is toch een beetje als voetbal. Zoals Johan Cruijff ooit zei: je gaat het pas zien als je het doorhebt! Als ze er zijn, gaat het namelijk een stuk beter. Afgelopen donderdag hield de voorzitter van het Defensie Vrouwen Netwerk, mevrouw Pijpker, een speech hierover. Zij zei: als u mij vraagt of Defensie een afspiegeling is van de maatschappij, dan is het antwoord nee. Het percentage vrouwen ligt nog steeds veel te laag. Het is een feit dat er veel eisen worden gesteld, maar vrouwen kunnen dat allemaal. Kortom, ik vraag de Minister om hier beter naar te kijken. Ik vraag haar eigenlijk om diversiteit weer op de agenda te zetten. Vorig jaar hebben we een discussie gehad over Resolutie 1325. Die is van groot belang, maar het aantal vrouwen binnen de organisatie moet en mag omhoog. Het moet anders. Ik daag de Minister uit om dat te realiseren. Anders komen collega's en ik in tweede termijn misschien wel met een eigen plan.
Er is al gesproken over Paresto. Onder Rutte I ging het over uitbesteden. Uitbesteden is geen doel op zichzelf. Het ging toen om het inboeken van mogelijkheden op financieel gebied. Mijn partij staat voor mensen. Daarom vraag ik de Minister vandaag wederom om te bekijken of uitbesteden werkelijk aan de orde is. Ik heb de diverse rapporten en uitkomsten daarvan bezien. Uitbesteden en geld erbij doen betekent mensen pijn doen en mensen naar buiten sturen, en dat kan niet. Volgens mij is er volgend jaar in februari een toetsmoment in het kader van Paresto. Ik meen dat de huidige contracten worden uitgediend, maar ik wil graag een reactie hierop.
Ik kom op de reservisten. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van de heer Knops hierover. Mijn complimenten daarvoor.
De voorzitter: Voordat u begint aan een nieuw stukje, heeft de heer Van Dijk een interruptie.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik kom even terug op Paresto en de uitbesteding van de catering van Defensie. Daar is vorige week over gesproken met Minister Blok. Toen werd heel uitdrukkelijk verwezen naar Defensie. Mevrouw Eijsink stelde hier ook een vraag over. Deelt zij met mij de mening dat uitbesteding niet de wens is van dit kabinet en dat we dus alles moeten doen om dit tegen te gaan?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Onder Rutte I is een bezuiniging op Defensie op gang gekomen van 1,1 miljard. In het bijzijn van en in samenwerking met de SP is daar toen over gesproken. In juni 2011 hebben we daar met Hillen al over gesproken. Die bezuiniging betrof ook Paresto. Dat wisten we allemaal. Vervolgens zijn er vanuit Paresto en vanuit Defensie zelf onderzoeken gedaan naar de opbrengst hiervan. Heel kaal en koud gesteld, ging het over het inboeken van geld. Dat was onder Rutte I. Dat beleid is voortgezet. In februari van dit jaar hebben we een overleg met de Minister gehad over het uitbesteden. Tijdens dat overleg was nog niet duidelijk wat er met Paresto zou gebeuren. Toen heeft mijn fractie duidelijk gemaakt dat het gaat om mensen die binnen de organisatie horen als dat mogelijk is, en dat uitbesteden alleen mogelijk is als er winsten zijn. Daar ging het namelijk over. Op dat moment ontstond er een discussie over de schoonmaak. Daarover hebben we in februari ook gesproken. De Minister heeft toen toegezegd er goed naar te kijken.
Ik kom terug op Paresto. Toen de discussie over het uitbesteden begon, is er gezegd: we gaan het uitbesteden, want dat levert geld op. Je kunt niet zeggen dat je gaat uitbesteden, dat je mensen elders zet en dat Defensie/de samenleving er geld bij gaat doen. Dat is vestzak-broekzak. Ik heb in februari precies hetzelfde gezegd, dus ik herhaal mijzelf een beetje. De Minister heeft toen gezegd dat zij er opnieuw naar zal kijken. Die afspraak staat en ik houd mij daar graag aan. Ik houd ook de Minister daar graag aan. Er komt een toetsmoment voor Paresto. Uit dat toetsmoment moet blijken wat goed is voor mensen en wat goed is voor Defensie, dus wat goed is voor beide. Ik heb het debat van vorige week tot op de letter gevolgd, zeg ik tegen de heer Van Dijk. Het ging over de mensen bij Paresto. Vandaag gaat het daar nog steeds over. Dit verdient onze aandacht.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is een heel lang antwoord, terwijl ik zo graag het politieke standpunt van de Partij van de Arbeid wil achterhalen. We weten allemaal best dat hier verdeeld over wordt gedacht binnen de coalitie. Ik steun de visie van de Partij van de Arbeid, maar die wil ik zo graag terughoren. We zien aan de ene kant dat het schoonmaakpersoneel in dienst wordt genomen en aan de andere kant dat de catering mogelijk wordt uitbesteed. Dat moeten wij toch niet willen, als partijen die staan voor goed personeelsbeleid? De PvdA staat daar zeker voor; daar twijfel ik geen moment aan. Is mevrouw Eijsink het ermee eens dat we niet langer moeten wachten? Zij heeft het over toetsmomenten et cetera, maar vindt zij ook dat wij hier stevig voor moeten gaan staan en dat Defensiepersoneel in dienst moet zijn van Defensie, dat die catering niet moet worden uitbesteed? Om een lang verhaal kort te maken: steunt de PvdA de motie die de SP vorige week heeft ingediend?
Mevrouw Eijsink (PvdA): In februari hebben we met de Minister de afspraak gemaakt over Paresto. Het was een eerlijk debat, dat ging over mensen. Dan hecht ik eraan dat we ons daaraan houden. De Minister heeft een toetsmoment toegezegd. Daar houd ik mij aan en daar staan wij voor. De discussie gaat over mensen en uitbesteden. Ik heb het debat vorige week gevolgd. Hier staan wij voor met betrekking tot de mensen die werkzaam zijn bij Paresto.
De voorzitter: Mijnheer Van Dijk, dit is uw tweede interruptie. U hebt vermoedelijk nog een nastoot.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik zou zo graag een antwoord willen. Mevrouw Eijsink verschuilt zich nu achter het toetsmoment, maar wat is haar standpunt? Is zij het ermee eens dat de catering niet moet worden uitbesteed?
Mevrouw Eijsink (PvdA): De SP zat ook bij het debat dat we in februari hebben gevoerd. Toen hadden we het hier ook over, maar toen heeft de heer Van Dijk het hier niet over gehad. Dat is opmerkelijk. Nu wordt het ineens een andere discussie. Mijn fractie staat voor de mensen en op dat moment hebben we dat afgesproken. Daarna kijken we verder. We hebben tegen de Minister gezegd dat het geen vestzak-broekzak kan zijn. Ik ga er dus geen geld bijleggen om mensen naar buiten te sturen in een uitbesteding. Uitbesteden – dat was mijn eerste zin hierover – is geen doel, maar een middel. Het gaat om mensen die werkzaam zijn bij de catering en die 50, 55 jaar oud zijn of ouder. Zij kunnen niet zomaar de arbeidsmarkt weer op. Dus dat gaan we dan heel goed bekijken, zeg ik tegen de heer Van Dijk.
De voorzitter: Goed. Mevrouw Eijsink vervolgt haar betoog. U zit precies op de magische grens van de tien minuten, mevrouw Eijsink. Daar wijs ik u bij dezen op.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dank u wel, voorzitter. Ik was bij de reservisten. Ik steun graag het voorliggende plan, maar ik geef de Minister wel de vraag mee hoe het met de vrijwilligheid zit. We zijn gestopt met dienstplichtigen en we zijn, juist vanwege de vrijwilligheid, gestopt met de KVV. Immers, een reservist op missie kan zelfs op de vliegtuigtrap nog nee zeggen. Hoe gaan we daarmee om als we een groter percentage reservisten willen, in welke vorm dan ook?
Dan het DienstenCentrum Re-integratie (DCR). Ik wil de Minister vragen hoe het zit met het plan van aanpak en met de evaluatie. Waar valt de DCR nu onder? Wie is daar nu verantwoordelijk voor? Een hartenkreet: mag de verantwoordelijkheid alstublieft terug naar de Hoofddirectie Personeel (HDP)? Dat zou ik van groot belang vinden.
Uit de brief die de Minister gestuurd heeft, maak ik op dat de schuldsanering relatief beperkt is. De Minister heeft toegezegd om daarop terug te komen. Daar zie ik naar uit.
Ik ga in op de chroomhoudende verf. Een tot twee jaar vind ik wel heel erg lang voor het hele onderzoek. Ik weet dat de Kamer zelf veel gevraagd heeft, maar ik vraag de Minister toch op welke wijze de onderzoeksduur bekort kan worden. Van groot belang is dat er een oplossing gevonden wordt voor mensen die mogelijk nu al zware medische klachten hebben ten gevolge van die chroomhoudende verf, in gevallen waarin het causale verband gewoon duidelijk is. Ik heb daar een tweede vraag over. De onderste steen boven halen roept ook de vraag op hoe we omgaan met de mensen die werkzaam zijn bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie of bij de IND. Hoe worden de GGD's hierbij betrokken? Hoe worden de arbodiensten erbij betrokken? In de jaren tachtig hadden we overigens nog geen arbodiensten.
Dan kom ik op het wapenonderzoek PX-10. Ik was erbij toen in 2011 de brief van voormalig Minister Hillen kwam waarin hij schreef: het RIVM heeft geconstateerd dat er geen causaal verband is. We waren daar een beetje verrast door. Ik ben nu ook verrast door het feit dat Defensie toch redelijk defensief is voor wat betreft een reactie op het RIVM-rapport. De Minister heeft nu aangegeven: we gaan ernaar kijken. Graag zo spoedig mogelijk, dat is van belang. De Minister is stellig over het feit dat het RIVM niet gehoord zou zijn door het tv-programma EenVandaag. Dat staat letterlijk in de brief. Waar haalt de Minister die stelligheid vandaan? Ik vind het van belang om dat mogelijk weersproken te horen. EenVandaag geeft namelijk duidelijk aan, wel met het RIVM gesproken te hebben hierover.
De heer Jasper van Dijk (SP): We gaan hier morgen nog over doorpraten, maar mevrouw Eijsink noemt nu twee belangrijke punten waar ik graag opheldering over wil. Ze zegt dat het onderzoek naar chroom-6 sneller moet. Wat bedoelt zij daar precies mee? En wat bedoelt zij ten tweede met haar uitspraak dat er een contra-expertise moet komen ten aanzien van het onderzoek naar PX-10 van het RIVM? Is dat een harde eis? Zo ja, wat doet zij als de Minister daar niet mee akkoord gaat?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Over chroom zei ik al dat ik één tot twee jaar lang vind. Ik zeg er wel bij dat ik het lastig vind, want we hebben zelf vanuit de Kamer een ruime hoeveelheid vragen opgestuurd naar de Minister met het verzoek, die mee te nemen in het onderzoek. Aan de ene kant zeg ik: zorgvuldigheid voor snelheid, en zorg ervoor dat eenieder tot zijn recht komt in dit onderzoek. Dat is van belang. Dat vinden wij, denk ik, met zijn allen van belang. Ik geloof niet dat iemand daarover van mening verschilt met ons. Aan de andere kant vind ik het heel lastig dat het twee jaar moet gaan duren voordat de uitkomsten er komen. Ik zei juist tegen de Minister dat er een oplossing moet komen voor de mensen die tussen wal en schip dreigen te gaan vallen, voor de mensen die nu al met medische klachten zitten die mogelijk te herleiden zijn tot het gebruik van chroomhoudende verf. Het gaat iedere keer om mensen! Volgens mij, zeg ik tegen de heer Van Dijk, zijn we het daarover eens aan deze kant van de tafel. Het is geen kwestie van snel, sneller, het snelst willen zijn. Het gaat om de mensen en wij willen allemaal dat zij hulp krijgen.
Ten aanzien van PX-10 heeft de Minister aangegeven dat er een gesprek plaatsvindt met het RIVM en met de onderzoekers. Dat wil ik graag op tafel hebben. Ik was zelf ongelofelijk verrast. Ik was erbij, vanaf 2008 tot 2011. Ik heb dat gevolgd. Samen met de SP waren we daar heel actief in, toen nog samen met de voormalige collega van de heer Van Dijk, Remi Poppe. Het verrast mij nu ook dat er een dergelijk tegengeluid is, met name op het internationale onderzoek, want het RIVM heeft een deel van het onderzoek in die jaren uitbesteed. Dat kan, maar het is nog steeds onder verantwoordelijkheid van de RIVM. De Minister heeft daarop vertrouwd en dat heb ik ook gedaan, zeg ik tegen de heer Van Dijk. De Kamer heeft er toen ook op vertrouwd. Ik heb het nog eens nagelezen en er was niemand die toen zei: ik vertrouw dat onderzoek niet. Ik vertrouwde het ook en ik ben verrast. Wij dienen op te komen voor de mensen om wie het gaat en na te vragen waar mogelijk fouten gemaakt zijn, want dat weet ik ook niet. Het RIVM moet de kans krijgen om dit goed uit te leggen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Op de werkwijze bij het onderzoek naar chroom-6 zullen wij morgen terugkomen. De Minister heeft toegezegd dat het RIVM een gesprek gaat voeren over PX-10. Dat is prima, maar dat is wel een beetje vrijblijvend. In uw Kamervraag stelt u terecht de vraag of de Minister bereid is om een contraexpertise op het RIVM-onderzoek te doen. Dat is wat anders dan een dialoog of een gesprek, dat de Minister toezegt. Deelt u de mening dat wij de Minister hierop heel streng moeten controleren en dat wij hier echt op moeten toezien?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Volmondig ja.
Voorzitter. Ik ben aangekomen bij de actieve militair, die natuurlijk de veteraan van morgen is. Ik ga eerst in op UNIFIL. Onlangs ben ik samen met de heer Bosman naar een reünie van UNIFIL-militairen geweest. Twee weken geleden was er een fantastische reünie bij het nieuwe Nationaal Militair Museum in Soesterberg. Is er een mogelijkheid om na te denken over een erkenning van de UNIFIL-militairen? Wij hebben een hele tijd geleden discussie gehad over de nobelprijs. Ik meen dat het tien jaar geleden was. Ik zou daarbij ook voormalig CDA-collega Ine Aasted-Madsen willen noemen, die hiervoor in 2003 al heel actief was; ere wie ere toekomt. Wij hebben daarvoor toen met zijn allen een strijd gestreden. Inmiddels zijn wij elf jaar verder. Zou de Minister hierop kunnen reageren?
Ik maak mij toch enigszins ongerust over de geestelijke verzorging en de uitvoering van de motie van 13 december 2012, waarin wij vragen om voldoende geestelijke verzorging en ondersteuning. Ik heb niet voor niets gesproken over 100 jaar geestelijke verzorging. De nominaties kunnen allemaal verschillen, maar het is van groot belang dat mensen een houvast blijven houden in de onzekere wereld van de krijgsmacht. De ondersteuning vermindert en er is in mijn ogen een onevenredig zware bezuiniging op dit vlak doorgevoerd. Ik zou graag een reactie van de Minister willen.
Ik heb ook een vraag over het Veteranen Platform en de aangesloten organisaties van actief dienenden. Het betrekken van actief dienenden gaat nog steeds moeizaam. Ik vraag de Minister hoe wij daarmee moeten omgaan, temeer omdat organisaties nog geen toegang hebben tot contactgegevens in het Veteranen Registratiesysteem (VRS).
Tot slot heb ik een paar laatste opmerkingen. De Minister schrijft: «De beleidsdoorlichting van de veteranenzorg en de ondersteuning van het defilé Wageningen zal op andere wijze gebeuren en verschuift van 2015 naar 2017.» Dat zal gebeuren omdat het samenhangt met de Veteranenwet, maar dit is mij wel erg kort door de bocht. De beleidsdoorlichting van veteranenzorg is iets anders dan een defilé. Waarom zou het bovendien van 2015 naar 2017 moeten? Ik wil het graag in 2016. Graag een reactie van de Minister.
Hetzelfde geldt voor de basisimplementatie ERP. Ook die is vertraagd ten opzichte van de begroting voor 2014. De Minister heeft dit vorig jaar augustus ook al gemeld. Zij schrijft dat zij op 10 april al heeft toegezegd dat er een evaluatie komt, maar dat dit niet in 2015, maar in 2016 gaat gebeuren. ERP is de basis voor ICT; ERP is de basis voor veel. De Kamer heeft volstrekt geen mogelijkheden meer om hierop toe te zien. Ik wil dus graag dat die evaluatie zo spoedig mogelijk plaatsvindt. De Minister kan de Kamer niet zomaar even melden dat we naar 2016 gaan; dat moet zij dan met redenen omkleed doen, met een toezegging en met de instemming van de Kamer. Dit is namelijk een zwaar punt in de gehele vastlegging van financiën en dergelijke.
Daarmee ga ik afsluiten. Wij weten dat een en ander achterblijft. Ook dit jaar is het materieels- en personeelsproces niet op orde. Dat zegt de Rekenkamer ook. Kortom, de begroting is niet in lijn met hetgeen wat eigenlijk voorligt.
De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Eijsink. U hebt vijftien minuten van de u toegemeten spreektijd gebruikt.
Ik heet de heer Bosman welkom, die verhinderd was omdat in Rotterdam van alles vastzat. Wij zijn blij dat u er alsnog bent. Ik heb in overleg met de commissie wel besloten om u als laatste het woord te laten voeren, omdat ik niet precies wist wanneer u hier zou zijn.
De heer Bosman (VVD): Ik ken mijn plek!
De voorzitter: Als u het geen bezwaar vindt, wil ik nu doorgaan met de bijdrage van de heer De Roon namens de PVV.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Loyaliteit en vertrouwen zijn het fundament waarop onze krijgsmacht gebouwd is. Zo moet het ook zijn. Als de Defensiewerkgever voor genoeg vertrouwen zorgt bij het personeel, dan betaalt zich dat uit in loyaliteit van dat personeel. De aanwezigheid van loyaliteit onder het personeel brengt per definitie weer vertrouwen in de werkgever met zich mee. Dat fundament is heden ten dage wankel aan het worden. Dat vindt mijn fractie uiterst zorgelijk. Het aantal hoofdpijndossiers met het stempel «personeel» erop neemt almaar toe. Het is de hoogste tijd dat de Minister deze tendens keert. Wij kunnen het niet hebben, juist bij de krijgsmacht, dat aan loyaliteit en vertrouwen geknaagd wordt. Ik zeg niet dat de Minister daarvoor verantwoordelijk is, maar ze is er wel verantwoordelijk voor om dat tegen te gaan en op te lossen.
De PVV is geschokt door de hoeveelheid en de ernst van de schandalen. De gevolgen van onveilige omstandigheden in het verleden openbaren zich nu in een rap tempo en het aantal mogelijke slachtoffers neemt toe. Een onzichtbare vijand voor het personeel wordt langzaam zichtbaar. Het is redelijk om te veronderstellen dat het aantal slachtoffers en de ernst van de aandoeningen geringer zouden zijn geweest als eerder was opgetreden. Nu heb ik een heel stuk tekst over chroom-6, want mijn spreektekst was al geschreven voordat duidelijk werd dat wij daar morgenavond een plenair debat over hebben. Dus ik ga dat bewaren voor het plenaire debat van morgenavond, mede omdat andere fracties dat ook doen, maar daarin zullen de duur van het onderzoek, het leiderschap van de taskforce en de vraag of wij mensen niet al eerder kunnen helpen, bespreekpunten zijn.
Dan kom ik bij het personeelsbeleid, in het bijzonder de invulling van de functies, de invulling van het personeel. Defensie stoeit al jarenlang met de invulling van dat personeel. Het gaat dan vooral om gespecialiseerd personeel, zoals technici, medici en vliegers. Zelfs onze F-16's krijgen op afzienbare tijd te kampen met operationele tekorten als het zo doorgaat. Het is ook uitermate lastig om die specialistische medewerkers te behouden voor Defensie.
Het is moeilijk, zo niet onmogelijk om 100% vulling te halen. In elke organisatie heb je altijd een aantal lege plaatsen. Dat is heel begrijpelijk. Daarom is het des te meer van belang de openstaande functies in de grootste risicogebieden te vullen. Dan heb ik het niet alleen over de functietypes die ik net noemde, de technici, de medici en de vliegers; wij moeten ook bekijken wat van het grootste belang is voor de veiligheid van ons land. Mijn partij ziet graag dat Defensieonderdelen die als hoofdtaak hebben de nationale veiligheid te beschermen, zo nodig prioriteit krijgen bij de invulling van kritische functies. Gespecialiseerd personeel moet in de eerste plaats in Nederland werkzaam zijn om onze veiligheid te bewaken en te verzorgen, en niet in Mali of bij vele andere missies. Werkzaamheden die actueel en direct het Nederlands (handels)belang raken, moeten altijd voor 100% gevuld zijn. Dat is het standpunt van mijn fractie.
Dan komen wij weer terug bij de vliegers voor de F-16's. Die komen wij dus terug voor de luchtruimbewaking, zo niet nu al dan toch in de nabije toekomst. Het kan dan toch niet zo zijn dat ze elders aan internationale bezigheden deelnemen? De veiligheid van ons eigen land staat gewoon voorop. Als wij in Nederland analisten tekortkomen voor de verwerking van inlichtingen, dan kan het niet zo zijn dat gekwalificeerd personeel bijvoorbeeld in Mali bezig is om de communicatie tussen de verschillende Toearegs te ontrafelen.
Ik beperk mij even tot de vulling van het vliegend personeel voor de F-16's. Die lijkt gevaarlijk laag te worden. Wat betekent dat voor de luchtruimbewaking? Welke maatregelen gaat de Minister nemen – ik hoop dat dat deze Minister kan zijn – om de werving bij de luchtmacht een boost te geven? Juist daar is het, blijkens de personeelsrapportage, moeilijk om het juiste personeel aan te stellen.
Ik sluit mij heel graag aan bij het pleidooi van mevrouw Eijsink als het gaat om het aanstellen van vrouwen. Kan de Minister ons vertellen hoeveel vrouwelijke F-16-vliegers we op dit moment hebben en of zij ook specifieke activiteiten onderneemt om daarvoor juist vrouwen te werven? We lazen onlangs berichten dat de aanvallen van de luchtmacht van de Verenigde Arabische Emiraten geleid worden door een vrouw. Zij zijn daar niet schuw over, maar zijn daar heel breed mee in de media gekomen. Ik vroeg mij af waarom ze dat eigenlijk doen, maar dat werd duidelijk toen ik later een bericht las dat de ISIS-strijders van oordeel zijn dat als ze door een vrouw gedood worden, ze dan de martelaarsstatus niet bereiken. Dat zou een extra reden moeten zijn om onze F-16's die daar worden ingezet juist met vrouwen te bemannen. Dit is natuurlijk een grap van mijn kant, maar ik wil wel expliciet de aandacht van de Minister voor het bemannen van straaljagers met ook vrouwen. Wat doet zij daar nu aan en wat zou er nog meer gedaan kunnen worden? Ik zie namelijk met mevrouw Eijsink geen reden waarom dat aantal klein is.
Waar de instroom bij Defensie een probleem is, loopt de uitstroom wel vlotjes. Dat vindt mijn fractie natuurlijk ook zorgelijk. Vooral de uitstroom van burgerpersoneel is hoger dan voorzien, zo blijkt uit de personeelsrapportage. Die rapportage hebben wij gekregen en ik vind die op zich helder en overzichtelijk, maar er ontbreekt toch nog wel iets waar ik graag wat meer informatie over zou willen hebben. Die heb ik vorige week in de technisch briefing niet echt gekregen. Daarom kom ik daar nu hier nog even op terug.
Als het gaat om de vraag waarom het personeel weggaat, kan ik in de rapportage niet veel meer lezen dan een aantal aannames die niet helemaal uit de duim gezogen zullen zijn, maar de cijfermatige onderbouwing daarvan lijkt te ontbreken. Het zou toch wel zeer wenselijk zijn dat Defensie beschikt over een cijfermatige indicatie van wat er in de exitgesprekken met mensen die weggaan, is gemeld over de redenen waarom ze weggaan. Dan heeft de Minister, zoals een goede personeelschef betaamt, harde gegevens die zij kan gebruiken om haar beleid mede op te bepalen. Die cijfers blijken er niet te zijn. Dat bleek althans uit de technische briefing. Ik wil de Minister daarom vragen of het ook naar haar oordeel niet beter zou zijn om ervoor te zorgen dat de cijfermatige gegevens uit die exitgesprekken ook centraal worden verzameld door het departement van Defensie als werkgever.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik reageer een beetje secundair, maar ik wil nog even terugkomen op diversiteit en vrouwen in de organisatie. Ik ben blij met de steun van de heer De Roon hiervoor. Begrijp ik nu goed dat de heer De Roon zegt dat vrouwen niet alleen F-16's moeten kunnen besturen, maar dat er ook op andere plekken in de organisatie meer vrouwen deel zouden moeten kunnen nemen, dat we dat moeten stimuleren en dat er in misschien in de toekomstagenda van het personeel beleid voor zou moeten worden opgenomen? Is dat wat de heer De Roon in de breedte zegt? Het gaat namelijk niet alleen om vrouwen en die 68 F-16's die we nu hebben en straks de JSF.
De heer De Roon (PVV): Het antwoord is volmondig ja. Daar waar plaatsen door vrouwen zouden kunnen worden ingenomen, moeten we ernaar streven dat dat ook kan gebeuren en dat het ook feitelijk gebeurt. Dus nogmaals, ja.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dan kan ik bijna mijn blijdschap na een uur in dit debat al niet op, want dat betekent dat de PVV zegt: we gaan diversiteitsbeleid terugbrengen binnen de krijgsmacht. Dat was in Rutte I zo. Ik zal dat niet snel vergeten. Na jaren van emancipatie, gender en dergelijke moest het uit het beleid. Als ik de heer De Roon goed verstaan heb, betekent dit dat we diversiteit weer hoog op de agenda zetten binnen het personeelsbeleid. Daar ben ik ongelofelijk blij om. Ik denk dat het een enorme steun in de rug is voor de vele vrouwen, LGTB-dicussies, homorechten et cetera binnen de organisatie van Defensie.
De voorzitter: Was dit een vraag of een vaststelling van uw zijde? De heer De Roon wil hier toch op reageren.
De heer De Roon (PVV): Daar wil ik inderdaad op reageren, want dit is wel een kwestie van met heel grote stappen snel thuis. Mevrouw Eijsink noemt het diversiteitsbeleid. Zij mag er het etiket op plakken dat zij wil, maar het gaat mij op dit moment om het aantal vrouwen in de krijgsmacht. Als er mogelijkheden zijn om dat aantal te vergroten, dan moeten we dat zeker doen. Dat is overigens altijd het standpunt van de PVV geweest. Ik herinner me nog dat een poos geleden een vrouw bij een van de special forces in dienst wilde komen. Daar staan wij volmondig achter, mits de persoon natuurlijk aan de eisen voldoet.
Kan de voorzitter aangeven hoeveel tijd ik nog heb?
De voorzitter: U hebt bijna acht minuten verbruikt, dus is het aan u om in te schatten hoeveel van de nog resterende twee minuten u in deze termijn wilt gebruiken.
De heer De Roon (PVV): Ik ga snel verder. Zoals bekend staat mijn fractie vooraan bij de bestrijding van het islamitisch terrorisme. Ik heb twee vragen over hoe het daarmee nu precies bij Defensie staat. Welke maatregelen zijn genomen om militairen en militaire complexen extra te beschermen? Ik snap dat de Minister daarover niet in detail kan treden, maar ik vraag haar wel om deze vraag in hoofdlijnen te beantwoorden. Beschikt de MIVD naar mening van de Minister bovendien over voldoende personele middelen om de zich als een olievlek verspreidende jihaddreiging tijdig te constateren en pareren?
De voorzitter: U hebt achtenhalve minuut verbruikt, dus u hebt nog anderhalve minuut over voor uw tweede termijn.
Ik ga snel door naar mevrouw Hachchi van de fractie van D66. Ook u hebt tien minuten.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Het wordt een spannende week, met een aantal flinke debatten: nu de personele problemen, vanmiddag het materieel dat soms letterlijk flink aan het roesten is. Morgenavond, dinsdagavond dus, hopen wij helderheid te krijgen over de gang van zaken en onduidelijkheden bij het chroom-6-dossier. Woensdagochtend volgt het ICT-probleem bij Defensie.
De Minister heeft het graag over een trendbreuk in financiële zin. Wat D66 betreft is het ook tijd voor een trendbreuk in de aanpak. De vele problemen die voortduren, vereisen daadkracht en een structurele aanpak. Voor de zomer zei de Minister: ik kom graag weer in control. Woensdag kunnen we bij de ICT een eerste balans opmaken of dat ook gelukt is.
D66 heeft veel waardering voor de inzet van de Nederlandse militairen, zowel op missie als hier in Nederland op het vlak van sturing en ondersteuning. Het personeel is het belangrijkste kapitaal. Dat zijn de woorden van deze Minister, en daar sluit ik mij graag bij aan.
Ondanks die mooie woorden blijven de problemen in het personeelsbeleid voortduren. Het is dan ook niet verwonderlijk – collega's hebben er ook al over gesproken – dat 60% van de militairen geen vertrouwen heeft in de leiding. Er is al ruim 600 dagen geen cao, er is tekort aan technisch personeel, basale voorzieningen ontbreken voor militairen op missie, en het strategisch personeelsbeleid komt maar niet van de grond. Er zijn veel dossiers te bespreken, maar gezien de tijd moet ik mij beperken. Morgen spreken we elkaar over de giftige stoffen, waar ook mijn fractie zich zorgen over maakt. Ik heb daar meerdere vragen over.
Het geplande arbeidsvoorwaardenoverleg in oktober werd opgeschort, omdat de Minister te druk was. Wanneer wordt het overleg met de bonden opgepakt en komt er duidelijkheid voor het personeel? Vorig jaar meldde de Minister dat het uitblijven van de reorganisatie 9,5 miljoen euro per maand kost. Wat is de totale geleden schade tot nu toe? Het kabinet wil ook af van het verplichte ontslag bij het bereiken van de pensioenleeftijd. Dat vinden wij een goed uitgangspunt. Dan is het ook logisch om het verplicht leeftijdsontslag bij militairen te herzien. Mijn fractie heeft al eerder een punt gemaakt van de FLO-regeling. In 2015 kostte die ongeveer 686 miljoen euro. Is dat in deze tijd nog wel houdbaar? Wordt er bij de onderhandeling met de bonden ook gekeken naar de verhoging van de FLO-leeftijd? Daar komt nog bij dat veel topmilitairen afzwaaien als gevolg van deze regeling, terwijl ze graag willen en kunnen doorwerken. Bovendien krijgen deze generaals een uitkering en kunnen zij daarbovenop nagenoeg onbeperkt bijverdienen. Ik onderstreep dat het personeel al zo'n anderhalf jaar op financiële compensatie wacht. Is het niet veel rechtvaardiger te korten op die uitkering als er flink wordt bijverdiend?
Vorige week ging er een «social media»-alarm uit naar militairen in het buitenland. Dat is begrijpelijk, gezien de veiligheid. Niet begrijpelijk is dat er een officiële aanwijzing bestaat over de manier waarop militairen zich dienen te gedragen naar de media en de Kamer toe. Onze liberale premier zei vorig jaar nog dat hij voorstander was van een ontspannen contact tussen ambtenaren en Kamer. Daar zou deze liberale Minister zich bij moeten aansluiten. Is de Minister bereid om deze aanwijzing te schrappen?
D66 vindt het ook van belang dat iedereen zich kan ontwikkelen en dat iedereen kan bijleren, dus ook militairen. Helaas is het budget bij Defensie voor doorstroming en opleiding beperkt, zo constateert de inspecteur-generaal. Hoe kan dat? Verder stelde een hoogleraar strategische studies aan de Universiteit Leiden vorig jaar dat er binnen de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken een gebrek aan strategisch denken is. De Minister zal dat ontkennen, maar ik vraag haar toch of zij bereid is om te bekijken of en, zo ja, hoe het strategisch denken binnen Defensie beter kan worden verankerd, bijvoorbeeld in het curriculum van de officiersopleiding.
Ik kom op het thema «diversiteit», waarover ook mijn collega's het nodige hebben gezegd. Diversiteit binnen de krijgsmacht is goed voor de cultuur, vergroot kennis en kunde en heeft ook internationaal meerwaarde. Het percentage vrouwen, om er maar een groep uit te lichten, in de hoogste rang neemt toe, maar het blijft een klein percentage. Welke mogelijkheden ziet de Minister om dit te verbeteren?
Het tekort aan technisch personeel bij Defensie is al geruime tijd een probleem. Alleen al bij de luchtmacht gaat het om bijna 500 fte's. Dat verdient een structurele aanpak. De Minister is al partner in het Techniekpact, ook al staat haar handtekening daar niet onder. Kan zij toelichten wat er in dat kader gebeurt? Waarom lees ik bijvoorbeeld niks over Defensie in de voortgangsrapportage van het Techniekpact?
Ik kom op mijn laatste punt betreffende het strategische personeelsbeleid bij Defensie. Het is onderhand al zo erg dat door gebrek aan gespecialiseerd personeel de inzetbaarheidsdoelstellingen nauwelijks worden gehaald. Daarom heb ik twee punten. In de eerste plaats: is de Minister bereid om de functie en de positie van de hoofddirecteur Personeel, de HDP, te versterken door deze hiërarchisch en functioneel verantwoordelijk te maken voor het personeelsbeleid en door deze een plek te geven in de Bestuursraad? In de tweede plaats: Defensie moet van een gesloten systeem naar een doorstroomorganisatie, en als Defensie de kennis daarvoor niet zelf in huis heeft, kan ze die ook extern aantrekken. Ik heb begrepen dat daarvan in Australië een duidelijk voorbeeld is. Is de Minister bereid om te bekijken of dit ook voor Nederland een optie is?
Hiermee eindig ik mijn inbreng in eerste termijn. Ik zie uit naar de antwoorden.
De voorzitter: Op verzoek van de Minister vraag ik u of u uw laatste vraag kunt herhalen.
Mevrouw Hachchi (D66): De laatste vraag gaat over het feit dat Defensie een doorstroomorganisatie moet worden. Er zijn krijgsmachten, bijvoorbeeld in Australië, die gebruikmaken van kennis en deskundigheid buiten de deur. Is de Minister bereid om te bekijken of dat ook voor Nederland opgaat?
De voorzitter: Dank u wel, mevrouw Hachchi. U hebt precies zes minuten gebruikt.
De heer Segers (ChristenUnie): Mijnheer de voorzitter. Het kostbaarste bezit van Defensie zit hem niet in vastgoed of in F-16's of de opvolger daarvan maar in het personeel, de duizenden werknemers van Defensie. Tot onze tevredenheid hebben we gezien dat er sprake is van een trendbreuk: na draconische bezuinigingen komt er in de Defensiebegroting nu eindelijk voor het eerst weer geld bij. De vraag is dan echter wel in hoeverre een belangrijk deel daarvan naar het personeel gaat. De Minister zegt dat personeel het belangrijkste is wat zij heeft, dat dat het belangrijkste bezit van Defensie is. Waaruit blijkt dat bij de besteding van de extra middelen? Kan de Minister dat inzichtelijk maken?
Ik stip heel kort vier specifieke onderwerpen aan. Het eerste is de schuldenproblematiek. Collega Knops heeft daarover al het een en ander gezegd. Ik sluit me daarbij aan. Bij een werkbezoek aan een willekeurige landmachtdivisie constateerde militaire vakbond VBM dat 11% van de militairen in de schuldhulpverlening zit. Dat is echt een zorgelijk hoog percentage. Er zijn voorbeelden van militairen die niet willen of kunnen doorstromen naar een andere functie omdat het reizen dan kosten met zich brengt die ze niet kunnen opbrengen. Ook kunnen verhuizingen vanwege het sluiten van posten, plekken of kazernes grote gevolgen hebben voor de financiële positie van militairen en hun gezinnen. Mijn concrete vraag aan de Minister is of de Minister na het toesturen van de resultaten van het in kaart brengen van de schuldenproblematiek – die toezegging is inderdaad in april gedaan – bereid is om het bedrijfsmaatschappelijk werk verantwoordelijk te maken voor de schuldsaneringshulp aan militairen en om daarvoor dan ook een aantal extra fte's beschikbaar te maken omdat dat nu al het werk niet aankan. Is zij bereid om het daar neer te leggen en extra zorg aan dit punt te besteden?
Mijn tweede punt is de zorg voor het thuisfront. De impact van de uitzendingen van militairen is groot voor henzelf maar ook voor het thuisfront, voor de gezinnen van de mannen en vrouwen die worden uitgezonden. Er zijn relatieproblemen. Het is soms lastig om het gewone leven weer op te pikken. Er is echtscheiding en dreiging van echtscheiding. Dat zijn zorgen. Dat zijn zaken die ons aan het hart moeten gaan. Is de Minister bereid om te kijken naar positieve en negatieve factoren die bijdragen aan het al of niet welbevinden van het thuisfront van de uitgezonden militairen? Dan kun je denken aan de uitzendduur, de beschikbaarheid van maatschappelijk werk, geestelijke verzorging voor het thuisfront, maar ook heel simpele dingen als de aanwezigheid van wifi, zodat contact met het thuisfront mogelijk is. Is de Minister bereid om zo'n thuisfrontcheck uit te voeren?
Mijn derde punt is de ontevredenheidsbarometer. Er is al eerder gesproken over de dissatisfiers. Het gaat soms om iets heel simpels, zoals de beschikbaarheid van een gezonde en enigszins betaalbare maaltijd op de kazerne of voldoende toegang tot internet. Er is een direct verband tussen dergelijke zaken en het onvermogen om gekwalificeerd personeel aan te trekken en vast te houden. Is de Minister bereid om aan een nieuwe personeelsrapportage een nieuwe top tien toe te voegen van dissatisfiers, met een actieplan? Wat zijn de kleine ergernissen en wat kunnen we eraan doen om soms met heel kleine middelen ervoor te zorgen dat militairen wel tevreden zijn?
Ik sluit mij aan bij de zorgen die collega Eijsink heeft uitgesproken over de geestelijke verzorging. Twee jaar geleden is een motie van mijn hand aangenomen, waarin werd gevraagd om niet extra of buitensporig te bezuinigen op geestelijke verzorging. Is de Minister bereid om voor de begrotingsbehandeling van volgende week te laten weten hoe aan die motie uitvoering wordt gegeven bij de maatregelen die nu op het gebied van geestelijke verzorging worden genomen? Mij hebben dezelfde zorgwekkende geluiden bereikt als collega Eijsink. Het zou mooi zijn als wij daarover voor de begrotingsbehandeling een brief kunnen ontvangen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het gaat even over het gezinsleven, het thuisfront. Ik lees en hoor berichten dat de ChristenUnie zegt dat je de uitzendperiode moet terugbrengen naar drie maanden, maar als ik het goed beluister, zegt de heer Segers nu dat hij er onderzoek naar wil laten doen. Is dat nu helemaal verkeerd begrepen door de media of is het een voorstel om de uitzendtermijn terug te brengen naar drie maanden? Heeft hij daar dan ook de beschikbare middelen voor, want dat gaat geld kosten?
De heer Segers (ChristenUnie): Voor alle helderheid, mijn voorstel is niet om de uitzendduur in te korten, maar ik vraag de Minister om daarnaar te kijken. Naar ik meen is de duur van uitzending naar Irak nu drie maanden in plaats van vier maanden, tot grote tevredenheid van het personeel. Als we weten dat die ene maand bijdraagt aan het welbevinden van het thuisfront, en uiteindelijk ook van de militair zelf, dan kan dat een middel zijn. Ik zou graag een onderzoek willen, waarin wordt gekeken naar de uitzendduur van vijf of zes maanden, langer of korter. Wat is de impact daarvan? Is het vaststellen van die uitzendduur een factor die we bij een volgende missie kunnen meenemen?
De heer Jasper van Dijk (SP): Dan stel ik vast dat de heer Segers door de media verkeerd is begrepen. Daarin las ik dat militairen niet langer dan drie maanden zouden mogen worden uitgezonden. Dat is dus verkeerd weergegeven, want de heer Segers pleit slechts voor een onderzoek.
De heer Segers (ChristenUnie): Dat is correct, met de aantekening dat de uitzendduur wel een factor kan zijn. Ik vraag de Minister om serieus te bekijken of we winst kunnen boeken door iets vaker en iets korter uit te zenden.
De heer Knops (CDA): Op de site van de NOS staat een heel duidelijke quote dat het de heer Segers een goed idee lijkt om de uitzendduur te beperken. Dat heeft hij zojuist toegelicht. Ik moet zeggen dat dit mij niet zo verstandig lijkt, omdat er allerlei consequenties aan vastzitten. Ik waardeer de inzet om te bekijken hoe je de relatie tussen militairen en het thuisfront kunt versterken, maar dat terzijde.
De heer Segers zinspeelde in zijn vragen aan de Minister op meer geld voor personeel. Hij heeft zelf aan de onderhandelingstafel gezeten en meegepraat over meer geld. Hij noemt dat ook een trendbreuk. Heeft hij meer ingezet en minder gekregen? Wat is het probleem, waardoor hij in deze setting vraagt om meer geld, terwijl hij zelf aan tafel zat?
De heer Segers (ChristenUnie): Als je meepraat over de begroting – iets wat ik de CDA-fractie overigens van harte kan aanbevelen – kunnen er redenen zijn om een aantal heel specifieke eisen neer te leggen. Dat hebben we bijvoorbeeld vorig jaar gedaan. Wat mij betreft is dat echter eerder uitzondering dan regel. De zorg voor het personeel hebben wij inderdaad heel nadrukkelijk meegegeven. Er is dus geld toegevoegd aan het budget voor Defensie. Wat ons betreft is de zorg voor het personeel inderdaad een zorgpunt. Er is bijvoorbeeld nog steeds geen cao. Dat punt hebben wij uitdrukkelijk meegegeven.
De heer Knops (CDA): U zegt dus: ja, we hebben aan tafel gezeten; we hebben ons best gedaan maar we hadden graag meer willen hebben. Daar sluit het CDA zich graag bij aan. Wij hadden het komende jaar 250 miljoen extra vrijgemaakt, nog iets meer dan u, behoorlijk veel meer zelfs. Ik concludeer hieruit dat de andere partijen die aan tafel zaten blijkbaar minder wilden. Dat kan niet anders dan de conclusie zijn.
De heer Segers (ChristenUnie): Het is uiteindelijk aan de Minister om voorstellen te doen voor de wijze waarop zij met het geld omgaat. Daarom vraag ik ook waaruit bij de besteding van de middelen blijkt dat het personeel de ruggengraat van de organisatie is. Dat is mijn vraag aan de Minister. Ik begrijp dat de CDA-fractie zich bij deze vraag aansluit. Het verschil is dat als je aan de onderhandelingstafel zit, het over echte middelen gaat als er een besluit valt, en niet over een tegenbegroting.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb ook een vraag over de uitzendtermijn. De Kamer heeft eerder in den breedte gezegd dat je ook moet kijken naar het belang van Defensie. We hebben discussies gehad over de uitzendtermijn van zes maanden naar Irak. Die termijn werd toen voor de eerste keer vier maanden, afhankelijk van functieduur et cetera. Begrijp ik het goed dat de heer Segers zegt dat dit belang ook vooropstaat en dat je beide belangen goed moet afwegen? Ik hecht er namelijk ook aan dat beide belangen goed worden afgewogen. Een kortere uitzendtermijn kan voor de betrokkene heel fijn zijn, maar voor de organisatie kan het een ramp zijn. Het ligt natuurlijk ook aan het soort missie.
De heer Segers (ChristenUnie): Uiteraard. Een en ander moet in samenhang worden afgewogen. Beide belangen liggen op tafel. Ik vraag nu speciale aandacht voor het belang van het thuisfront. Kijk daar eens daar. Mochten er kleine aanpassingen mogelijk zijn die bijdragen aan het welbevinden, dan moeten we die voortgang boeken. Uiteraard moeten ook het belang van Defensie en de kwaliteit van de missie worden meegewogen. Als je vaker moet wisselen, is er een langere inwerktijd. Dat moet in de realiteit worden afgewogen. Beide belangen liggen op tafel. Ik vraag nu aandacht voor het ene belang, maar dat andere ligt er nadrukkelijk ook.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Daar ben ik het helemaal mee eens. De Partij van de Arbeid heeft ook weleens het volgende voorgesteld. Dat sluit ook aan bij hetgeen de heer Segers heeft gezegd. Soms is het namelijk niet mogelijk. F-16-piloten zijn bijvoorbeeld heel vaak weg. Wij hebben gevraagd welke satisfiers de organisatie apart kan inbrengen voor dit specifieke thuisfront, op langere en korte termijn. Ik neem aan dat de heer Segers ook daarvoor openstaat? Er zijn specialistische functies die schaars zijn. Die moeten dus ingezet worden, hoe vervelend dat ook is. Daarom stellen wij voor om speciale satisfiers of ondersteuning te bieden aan het thuisfront. Ook dat kan gedifferentieerd en met maatwerk gebeuren.
De heer Segers (ChristenUnie): Dat is een mooie toespitsing voor de vraag of er nog speciale zorg is. Speciale kennis en speciale eenheden die vaker worden uitgezonden, vragen om extra zorg en aandacht. Wat mij betreft wordt deze vraag doorgespeeld naar de Minister.
De voorzitter: Hiermee is er een einde gekomen aan de eerste termijn van de heer Segers van de ChristenUnie. Mijnheer Segers, u hebt vier minuten gebruikt. Dat betekent dat u nog een minuut overhebt voor uw tweede termijn.
Ik geef het woord aan de heer Van Klaveren, die drie minuten heeft.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren): Voorzitter. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over het gebrek aan vertrouwen binnen de krijgsmacht. Volgens een peiling van de militaire vakbonden heeft 60% van het Defensiepersoneel geen vertrouwen in deze Minister. Uit haar eigen personeelsrapportage blijkt verder dat 63% van de Defensiemedewerkers geen vertrouwen heeft in hun toekomst bij de organisatie. Dit grote probleem heeft vooral te maken met de belabberde arbeidsvoorwaarden. In woord heeft de Minister al vele malen aangegeven dat het personeel het belangrijkste kapitaal van Defensie is. In daad blijkt dit echter uit niets. Zo zitten militairen en burgermedewerkers al 613 dagen zonder cao.
De financiële druk op veel militairen is de afgelopen jaren enorm gegroeid. De nullijn, het wegvallen van de oefentoelages, het AOW-gat, de slechts gedeeltelijke compensatie van de Wul en uiteraard de andere lastenverzwaringen van dit kabinet hebben de koopkracht van deze groep ernstig uitgehold. Het is zelfs zo dat bepaalde militairen uit geldnood op de kazerne blijven slapen. Naar de mening van mijn fractie is dat een ongehoorde situatie.
Zij die iedere dag bereid zijn hun leven in de waagschaal te stellen voor Nederland, verdienen dit niet. De bijzondere positie van militairen moet meer worden gewaardeerd. Mijn fractie wil dan ook dat de Minister van Defensie de arbeidsvoorwaarden voor haar personeel fors verbetert. In haar brief stelt de Minister dat goed werkgeverschap tot uitdrukking komt in een financiële waardering van het personeel. Wij zijn het hier volledig mee eens. Wij doen daarom ook een heel helder en praktisch voorstel. Het zou rechtvaardig zijn om het personeel van Defensie voor 2015 een forse loonsverhoging van 10% te geven. Daar is de volgende dekking voor. Het juridisch niet-verplichte deel van de begroting voor ontwikkelingshulp kan daarvoor worden ingezet. Dat is meer dan 300 miljoen euro.
De krijgsmacht moet weer een aantrekkelijke werkgever worden. Dat is ook in het belang van de nationale veiligheid. Nog steeds is er sprake van een uitstroom van militairen, waardoor een braindrain optreedt. Hoge officieren beklagen zich over het feit dat goed functionerende soldaten en onderofficieren opstappen, omdat zij elders meer kunnen verdienen.
Gezien de beperkte tijd zal ik afronden. Ik heb nog een laatste vraag. Welke maatregelen neemt het kabinet om van Defensie weer een aantrekkelijke werkgever te maken, ondanks de voortgaande bezuinigingen?
De voorzitter: Dank voor uw bijdrage, mijnheer Van Klaveren. U hebt nog een halve minuut over voor uw tweede termijn. Wij gaan door naar de heer Bosman.
De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Ik dank de voorzitter en de collega's voor het feit dat zij mij de ruimte hebben gegeven om toch het woord te voeren. Ik heb begrepen dat er al gerefereerd is aan mijn vorige baan. Er is een overeenkomst tussen mijn vorige en mijn huidige baan: op tijd komen is je eigen verantwoordelijkheid. Ik kom daarom niet met excuses.
Ik draag op dit moment een poppy. Dat doe ik, omdat de afgelopen twee weken in het teken stonden van de Slag om de Schelde en de herdenking daarvan. Op 6 november was de capitulatie van Zeeland. Op 6 november a.s. is het 70 jaar geleden dat die plaatsvond. Afgelopen zaterdag mocht ik aanwezig zijn bij de herdenking van de Slag om de Schelde; een vergeten slag binnen de militaire historie in Nederland. Daarom wil ik graag nu tijd spenderen aan de Slag om de Schelde, omdat deze grote impact heeft gehad op zeer veel militairen en heel veel burgers en een zeer succesvolle operatie was. Op 17 september landden een Britse en twee Amerikaanse luchtlandingsdivisies, samen met een Poolse brigade, achter de Duitse linies bij Nijmegen, Eindhoven en Arnhem. Deze landingen, waarvan de codenaam Operatie Market Garden was, hadden als doel een brug over de Rijn bij Arnhem in handen te krijgen en door te stoten naar het Duitse Ruhrgebied. Die operatie mislukte. Bij Arnhem werden 1.400 van de 11.000 gelande Britten gedood en werden ruim 6.000 personen krijgsgevangen genomen. De hoop op een spoedig einde van de oorlog vervloog. Het veroveren van een belangrijke havenstad werd topprioriteit met het oog op de lange aanvoerlijnen en met de winter in het vooruitzicht. Het Britse Tweede Leger had de stad Antwerpen met zijn havens intact in handen kunnen krijgen. De haven van Antwerpen, de tweede haven van Europa met 45 kilometer aan dokken en kades, zou een ideale aanvoerhaven zijn voor de geallieerde bevoorrading. Omdat de belangrijkste aanvoerlijnen nog steeds terugliepen naar Normandië, werd het openen van een route naar de Antwerpse haven iedere dag belangrijker. Echter, de Duitsers beheersten nog steeds de oevers van de Westerschelde, de zeearm via welke Antwerpen vanuit de Noordzee bereikbaar is. Het zou nodig zijn om beide zijden van de toegangsweg in handen te krijgen. Het zou een van de zwaarste operaties worden uit de Tweede Wereldoorlog. Aan het einde van het vijf weken durende offensief had het winnende Canadese Eerste Leger 41.000 krijgsgevangenen gemaakt. Van dat Eerste Leger waren echter wel 12.873 mensen gedood, gewond of vermist. De geallieerde opperbevelhebber generaal Dwight D. Eisenhower zei: het einde van het nazidom kwam duidelijk in zicht toen het eerste schip ongehinderd de Schelde opvoer.
Om het Duitse verzet te breken zijn de dijken van Walcheren gebombardeerd en is Walcheren onder water gezet. Het begin van de inundatie was 3 oktober 1944. Het laatste stroomgat is gedicht op 5 februari 1946, één jaar en vier maanden later. Aan het begin van de oorlog was Vlissingen een stad met 23.000 inwoners. Op 1 november 1944 woonden er nog 3.000 mensen in Vlissingen. Een vijfde van alle huizen was verwoest en alle overige huizen waren beschadigd. De schade aan huizen, landbouwgrond en infrastructuur was enorm. Het aantal burgerslachtoffers dat in vijf weken tijd gemaakt was, bedroeg 1.500. In het licht van dit verhaal was de herdenking van de Slag om de Schelde een zeer indrukwekkend geheel. Op 6 november aanstaande zal bovendien de herdenking van de capitulatie van de Duitse bezetters plaatsvinden. Wij mogen niet vergeten dat onze vrijheid zwaarbevochten is en dat vrede niet vanzelfsprekend is. President Obama zei: freedom isn't free.
Ik heb bij de herdenking ook weer veel veteranen mogen ontmoeten, onder wie Joseph Spicer. Hij is nu 89 jaar. Hij is een Britse commando die op 1 november 1944 de landing op Uncle Beach in Vlissingen heeft uitgevoerd; hij was toen 19 jaar. Hij had de keuze om thuis te blijven, maar deed dat niet. Hij zag onrecht in de wereld en was bereid om zich daar met al zijn macht voor in te zetten. Wij mogen ons gelukkig prijzen dat er toen heel veel mensen waren die er zo over dachten.
Ik zie die inzet ook bij de Nederlandse mannen en vrouwen van de krijgsmacht. Het zijn mannen en vrouwen die verdergaan daar waar anderen stoppen. Als ik terugkijk naar hun inzet, kan ik alleen maar respect voor hen hebben. En ik niet alleen! Het Nobelcomité heeft in 1988 de Nobelprijs voor de Vrede toegekend aan de mannen en vrouwen die gediend hebben tijdens de VN-vredesoperaties. Dat was een unieke en zeer terechte erkenning voor hun werk in vaak moeilijke omstandigheden.
Zonder ook maar een andere groep veteranen tekort te doen, wil ik graag de aandacht vestigen op de Unifil-veteranen. Op 18 oktober mocht ik samen met collega Eijsink aanwezig zijn op een derde lustrumreünie. Het was een zeer indrukwekkende bijeenkomst, met veel mannen, vrouwen en partners, die daar samen hun historie hebben herdacht en gevierd. Er werd soms ook gehuild, want ze herdachten daar ook hun slachtoffers.
We kunnen zeggen dat we door de ervaringen van de Unifillers nu onze veteranenzorg zover hebben. Doordat zij zich lieten horen, hebben wij geleerd van hun problemen. De uitzending naar Libanon in het kader van Unifil wordt ook wel «de moeder der uitzendingen» genoemd, juist omdat we daar hebben geleerd wat een uitzending met iemand doet. Wat het met je doet, weet ik van een mondeling live verslag van mijn broer, dat hij heeft opgenomen toen hij in Libanon zat als dienstplichtig kok. Hij zag de Israëlische tanks over de heuvel komen. Op het cassettebandje hoor je de machteloosheid in zijn stem en de paniek over wat er zou kunnen gebeuren. Na zijn terugkomst kreeg hij aan de vliegtuigtrap te horen dat hij over twee weken zijn plunjebaal kon inleveren, en daarmee was het klaar. Zonder nazorg! Daardoor begrijpen we nu, ook met terugwerkende kracht, onze mannen die daar Indië, Nieuw-Guinea en Korea zijn geweest. Veteranenzorg is van ver gekomen.
Ik moet constateren dat de erkenning en waardering voor deze Unifillers misschien niet altijd even duidelijk zijn geweest. Misschien is het, ook in het licht van wat Ine Aasted-Madsen in het verleden heeft gedaan en wat Kamerbreed aanwezig is, nu de tijd om die erkenning en waardering wel vorm te geven. Ik weet dat de Unifil-veteranen een langgekoesterde wens hebben om die toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede zichtbaar te dragen. Kan de Minister toezeggen dat zij zal bezien hoe wij deze veteranen de erkenning kunnen geven die zij verdienen?
Het mooie van erkenning en waardering is dat het niet een zero-sumberekening is. Wat de een meer krijgt, krijgt de ander niet minder. Het is een win-win. De aandacht voor een veteraan, in welke vorm dan ook, heeft een positief effect op alle veteranen. Onze mannen en vrouwen verdienen het dat ze genoemd worden als ze goed werk leveren. En Defensie levert heel veel goed werk.
Er is veelvuldig gezegd dat Defensie niet zo veel meer aan zou kunnen. Als ik nu zie hoe en waar we onze krijgsmacht inzetten en hoe hun werk door onze internationale partners wordt gewaardeerd, moeten we toch toegeven dat die uitspraak niet klopt. De mensen in de krijgsmacht maken het tot een hoogwaardige krijgsmacht. Kijk maar naar de Nederlandse vlieger die in internationaal verband voorop vliegt het Iraakse theater in om de IS-troepen aan te vallen. Het leiding geven aan een dergelijke operatie gaat niet per toerbeurt of per ongeluk, maar dient van de hoogste kwaliteit te zijn. De Nederlandse manier van werken in Afghanistan is door veel troepen overgenomen. Ook wil ik hier mijn respect uitspreken voor majoor Gijs Tuinman, die zich met moed, beleid en trouw heeft ingezet met en voor zijn mensen.
De krijgsmacht kan heel veel en doet heel veel. Zijn er verbeteringen mogelijk? Zeer zeker. Bij verschillende bezoeken komt iedere keer weer de verwondering over de onderuitputting bij aanbestedingen aan de orde. Dat zijn terechte vragen. Hebben we geen vaste projecten op de plank die niet heel veel geld kosten, maar die direct gedaan kunnen worden? Het zijn zaken die ondersteuning bieden aan de uitvoering van het werk van de militair en de gereedstelling van het materieel. Het zijn kleine dingen, zoals batterijen, persoonlijke radiosets, satelliettelefoons. Het zijn al dat soort zaken. Het zijn onderdelen, geen kapitale uitgaven, maar er is wel een tekort aan en ze zijn broodnodig voor de dagelijkse uitvoering van het werk. Ziet de Minister een mogelijkheid om de onderuitputting van het investeringsbudget flexibeler in te vullen?
Daarmee maak ik mijn bruggetje naar het flexibele personeelsbeleid.
De heer Knops (CDA): De heer Bosman heeft zijn late komst helemaal goed gemaakt door een indrukwekkende inleiding te houden. Ik wil daar mijn complimenten voor uitspreken. Na afloop van die eerste inleidende woorden over de Unifillers en over de slag bij de Schelde had ik de neiging om spontaan te applaudisseren, niet alleen voor de heer Bosman maar ook voor degenen die indertijd het besluit hebben genomen en de keuze hebben gemaakt om zich voor ons in te zetten. Na deze inleiding ligt toch de vraag op tafel hoe de heer Bosman de voorstellen van het kabinet over defensie ziet. Ik refereer even aan de top in Wales, waar is afgesproken dat in tien jaar tijd wordt toegewerkt naar 2% bnp. Hoe moet dat worden afgezet tegen de voorstellen die er nu liggen? Als ik die bekijk, word ik namelijk minder enthousiast, zo zeg ik heel eerlijk tot de heer Bosman. Ik hoor graag van hem hoe hij dit traject ziet en hoe hij het matcht met de terecht zeer waarderende woorden die hij in eerste instantie uitte.
De heer Bosman (VVD): We kunnen nu naar het verleden kijken, maar dat vind ik onverstandig. Ik denk dat we naar de toekomst moeten kijken. Hoe komen we daar met zijn allen? Dat betekent dat we er Kamerbreed op moeten inzetten en dat we er gezamenlijk in moeten optrekken. Het is niet iets wat we zomaar even kunnen veranderen. Het is wel een beeld dat we moeten neerzetten en dat we helder moet hebben. Dat begint steeds beter te worden. Als we zeggen dat veiligheid niet vanzelfsprekend is, is dat een essentieel beeld, zeker in het kader van Defensie. Defensie is vaak onderbelicht geweest in het verhaal van veiligheid. Veel mensen hadden niet het idee dat defensie veiligheid is. Dat beginnen we nu steeds beter te begrijpen, ook de samenleving. Dat momentum moeten we gebruiken om te gaan groeien. Groei naar een bepaald percentage is voor mij geen doel op zich. Ik vind het belangrijk dat we erop inzetten om de krijgsmacht beschikbaar te hebben. Griekenland geeft bijvoorbeeld veel meer uit, maar we zien dat land nergens terug in het internationale theater. De inzet vind ik dus essentieel, alsmede de waardering die er is voor de Nederlandse inzet.
De heer Knops (CDA): Laten we de film even terugdraaien naar de Tweede Wereldoorlog, toen een aantal mensen de keuze maakte om op te treden en ons te ondersteunen in onze strijd tegen de nazi's. Het zou dan toch stap B zijn om te zeggen: nu er weer sprake is van een dreiging en van een onveilige wereld, moeten we boter bij de vis doen en ervoor zorgen dat we met zijn allen meer investeren in veiligheid. Ik zeg heel eerlijk dat de fooien die nu worden rondgestrooid, nog ver verwijderd zijn van de lippendienst die in Wales is bewezen. Ik vraag de heer Bosman toch om daarop wat scherper te antwoorden.
De heer Bosman (VVD): Nu wordt de heer Knops toch wel wat makkelijk, want die veiligheid en onveiligheid waren er in het verleden ook al. Die waren er ook in de tijd dat het CDA in kabinetten zat, er verantwoordelijkheid voor nam en er keuzes in maakte. Het lijkt me dus onverstandig om elkaar terugkijkend verwijten te maken. Het lijkt me verstandig om met zijn allen naar voren te kijken en een zodanig beeld van defensie te schetsen dat we snappen dat veiligheid niet vrij is, dat we daarin stappen moeten zetten en er dus keuzes in moeten maken. Ik zal heel eerlijk zijn. Ook mijn fractievoorzitter Halbe Zijlstra heeft daar duidelijk over gesproken. Hij zei dat het altijd politieke keuzes zijn geweest, waarvoor we niet weglopen, maar die wel anders zullen moeten. Dat is echter een proces dat we met zijn allen in gaan. Ik ben daar niet bang voor en ik loop er niet voor weg, maar we moeten het wel met zijn allen doen.
De heer Segers (ChristenUnie): Dit is een klein voorschot op dat wat nog gaat komen, namelijk de begroting voor de komende jaren. Ik begrijp dat de VVD zegt dat de bezuinigingen die samen met het CDA zijn gedaan tijdens het kabinet-Rutte I, eens maar nooit weer waren en dat we dit gewoon niet meer moeten doen. Wat is dan de inzet? Mooie woorden, zoals groeien en investeren, zijn één, maar er moet nog wel een bedrag aan vast worden geknoopt. Wat is het doel, het streven, het eindperspectief van de VVD-fractie?
De heer Bosman (VVD): Ik ga het toch een beetje oneerlijk doen. Collega Segers heeft gewoon getekend, ook voor de andere begrotingen, inclusief alle voorafgaande bezuinigingen. We moeten dus oppassen om elkaar de maat te nemen over zaken. Laten we kijken naar de toekomt. Ik zal de inzet nu niet benoemen. Ik denk dat het kabinet een aantal verstandige stappen zet. Ik denk dat we er gezamenlijk veel beter aan doen om te bekijken hoe we er samen uit kunnen komen. Ik denk dat we dat allebei belangrijk vinden. Het is makkelijk om terugkijkend te zeggen wat we fout hebben gedaan. Dat hebben we ook erkend. Onze fractievoorzitter heeft gezegd dat het politieke keuzes waren. Die heeft de ChristenUnie ook gemaakt. Ook zij heeft getekend voor begrotingen waarin die bezuinigingen zaten.
De heer Segers (ChristenUnie): Ik wilde juist graag vooruitkijken. Nu de heer Bosman mij dwingt om achteruit te kijken, kan ik zeggen dat als wij meespraken over een begroting, er niet is bezuinigd of er geld bij is gekomen, maar dat even terzijde. Is de NAVO-norm bijvoorbeeld een streven? Is dat uiteindelijk de stip op de horizon? Moeten we daar stapje voor stapje naartoe? Dat zal inderdaad heel veel tijd vragen, want het gaat om ontzettend veel extra geld. Is dat een norm waaraan de VVD-fractie wil vasthouden?
De heer Bosman (VVD): Uiteindelijk komen we bij een krijgsmacht die in staat is om datgene te doen wat wij belangrijk vinden. Dat is essentieel. Het is een politieke keuze. Stel dat wij meer vragen en dat het onveiliger wordt. Blijven we dan hangen op 2%? Dat vraag ik aan de heer Segers. Wordt er dan gezegd: we gaan niet meer uitgeven, hoewel het onveiliger wordt? Dan moet je ervoor oppassen dat 2% een doel op zich wordt. Dat is de VVD absoluut niet van plan.
De voorzitter: Volgens mij is het meer een retorische vraag, die een inleiding is op de minuten die de heer Bosman nog gaat gebruiken. Hij heeft nu acht minuten gesproken. Ik vraag hem om zijn betoog te vervolgen.
De heer Bosman (VVD): Ik kom op het flexibel personeelsbeleid. Flexibilisering van de krijgsmacht is een ander verhaal dan flexibel personeelsbeleid. Ik hoop dat de borging van de flexibilisering, de positie van reservisten en deeltijders – daar hoop ik ook nog wat meer over te horen – wel zal plaatsvinden. Ik ben blij dat er pilots zijn, maar ik vind het niet genoeg. De samenleving is al mijlenver vooruit. Defensie moet gaan inhalen om als werkgever aantrekkelijk te blijven voor het nieuwe publiek. Ik zeg «nieuw» omdat het niet per se jong hoeft te zijn. In- en uitstroom moet op verschillende momenten kunnen, maar dan moet de tijd buiten Defensie wel op waarde worden geschat. Ik heb nog weleens de indruk – ik hoor graag dat het anders is – dat Defensie, als iemand als kapitein de dienst heeft verlaten en vier jaar heeft gewerkt buiten Defensie, het oude personeelsmapje pakt bij terugkomst en vandaaruit verder gaat. Werk buiten Defensie is een meerwaarde als je die ervaring mee naar binnen neemt, net zo goed als werkervaring bij Defensie een meerwaarde is als je het civiele bedrijfsleven ingaat.
Reservisten worden een steeds belangrijker deel van de organisatie. Het is daarom van groot belang dat de reservistenorganisatie op het hoogste niveau kan meepraten en gehoord kan en gaat worden. Er moet niet worden gepraat over reservisten, maar met reservisten. Kan de Minister mij garanderen dat er geen belemmeringen zijn om de kansen voor reservisten, waar dan ook in de organisatie, te bespreken?
De druk op het personeelsbestand ten aanzien van de inzet is juist op te lossen door die reservisten. Ik heb zorgen over de getraindheid van de vliegers bij de inzet boven Irak. Hadden wij dit moeten voorzien? Wij vragen namelijk ook veel van de krijgsmacht. De inzet van F-16's is groter dan aangeboden in de nota «In het belang van Nederland». Er gaat dus iets mis. Is er een manier voor de krijgsmacht om nee te zeggen? Wie of wat had dat moeten doen?
Ik wil de Minister van Defensie een compliment geven voor de wijze waarop ze het chroomonderzoek oppakt: helder, transparant en voortvarend. De stukken staan op de website en zijn voor iedereen te lezen. Iedereen die iets mist of aanvullingen heeft, kan dat aangeven. De VVD gaat voor zorgvuldigheid boven snelheid. Ik ben blij dat de Minister in ieder geval met het getroffen personeel in gesprek is. Dat is essentieel. De toegezonden brief is voor de VVD dan ook glashelder. De transparantie van het onderzoek zal ook de organisatie doen beseffen dat wegkijken of zaken op zijn beloop laten niet meer aan de orde is, voor zover dat het geval was. Dit onderzoek zal de organisatie helpen om sneller en transparanter problemen op te pakken en op te lossen.
De vulling van de organisatie gaat goed, maar ik heb begrepen dat het komt doordat de organisatie kleiner wordt. Er wordt ingezet op beter werven en in het wervingstraject mensen meer begeleiden, maar dat zal ook betekenen dat de reclame eerlijker moet. Vliegers werven met de slogan «met 1.000 km/u de bocht om» en dan beginnen in een pubtent in de blubber, kan nog weleens een shock zijn. Maar ik wil wel zeggen dat militair vlieger een geweldig vak is. Het is uitdagend, het vraagt veel van je, maar je krijgt er enorm veel voor terug. De wereld ligt letterlijk aan je voeten.
De arbeidsvoorwaarden gaan weer besproken worden. Ik wil de Minister en haar mensen veel wijsheid toewensen om te komen tot goede arbeidsvoorwaarden voor het personeel en om oplossingen voor het pensioengat te vinden. Laat daar snel duidelijkheid over komen.
De voorzitter: Mijnheer Bosman, dat was elf minuten. Dat is ruim binnen de indicatieve spreektijd die u aan mij had doorgegeven, maar er is nog een vraag van de heer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Mooie woorden van de VVD over het personeel bij defensie. Ik wil de heer Bosman vragen of hij ook de passage uit het regeerakkoord deelt waarin staat dat cateringmedewerkers gewoon weer in dienst worden genomen, en dat cateringdiensten dus niet worden uitbesteed, zoals nu mogelijk het geval is bij defensie.
De heer Bosman (VVD): Volgens mij zijn dat twee verschillende dingen. Defensie is uitgesloten, dat staat ook in de brief van Minister Blok. Volgens mij is het glashelder. Ik vind het belangrijk dat sourcing geen doel op zich is. Het is niet aan de orde dat wij zouden zeggen: verplicht inbesteden of verplicht uitbesteden. Het gaat om de krijgsmacht, om de inzetbaarheid en om de operationele inzet van de krijgsmacht. Alle zaken daaromheen moeten dat ondersteunen. Als de SP zegt: die operationele inzet mag wel wat minder, want dan kan de catering betaald worden, dan vraag ik mij toch af wat de heer Van Dijk wil met de krijgsmacht. Voor de VVD is de operationele inzet van de krijgsmacht primair.
De heer Jasper van Dijk (SP): Een wazig antwoord. Ik stel een vraag. Bent u het eens ermee, mijnheer Bosman, dat de catering bij defensie niet moet worden uitbesteed? Ook in het regeerakkoord staat dat dit soort mensen in vaste dienst moeten zijn en dat je dat soort diensten dus niet moet uitbesteden. Deelt u die passage in het regeerakkoord, mijnheer Bosman?
De heer Bosman (VVD): De heer Van Dijk trekt iets uit de context. Dat is onverstandig. Dat moet hij niet doen. Het is heel onverstandig. De context is helder. Die staat beschreven in de brief van Minister Blok. Defensie is daarvan uitgezonderd. Dan moet je niet appels en peren bij elkaar gaan leggen, want dat is een heel onverstandige discussie. Volgens mij was ik glashelder. Uitbesteden is geen doel op zich en er moet verstandig over nagedacht worden. Is inbesteden goedkoper en daarmee beter voor de operationele inzet, dan moet je het doen. Is uitbesteden beter en efficiënter voor de operationele inzet, dan doen we dat.
De voorzitter: Goed, dan is daarmee een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Het is nu bijna kwart voor elf. Ik wil met het oog op de tijd een ruime schorsing nemen voor de beantwoording. Er zijn heel veel vragen gesteld. Een halfuur moet kunnen, ook gezien de tijd die we als eindtijd van dit overleg hebben genomen.
De vergadering wordt van 10.42 uur tot 11.15 uur geschorst.
Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijzonder betrokken, warme woorden over de medewerkers, de mannen en vrouwen van Defensie. Een aantal leden citeerde mij: ik heb inderdaad bij herhaling gezegd dat het personeel het belangrijkste kapitaal van onze organisatie en de meest kritische succesfactor is. Ik zal dat ook blijven herhalen, net als de leden. Ik voel op mij de plicht rusten om op zorgvuldige en verantwoorde wijze om te gaan met de mannen en vrouwen van Defensie, burgermedewerkers of militairen.
De leden hebben een grote hoeveelheid vragen gesteld. Ik loop ze allemaal langs. Wij hebben ze tenminste zo goed mogelijk bijgehouden. De beantwoording is niet altijd even duidelijk geclusterd, want zoals mevrouw Eijsink terecht opmerkte, gingen wij soms van links naar rechts. Dat mag ook, want daarvoor is dit WGO, maar dat vraagt ook om een zorgvuldige reactie.
De heer Knops, de heer De Roon, mevrouw Hachchi en de heer Van Dijk hebben verwezen naar een peiling van de bonden over gebrek aan vertrouwen van het personeel. Daarover hebben wij eerder met elkaar gesproken en ik loop er zeker niet van weg. Defensie is door een buitengewoon moeilijke tijd gegaan. Daarover hoeven wij niet geheimzinnig te doen. Door die moeilijke tijd, door de bezuinigingen die echt zwaar op de organisatie drukten, hebben medewerkers soms een gevoel van onvrede gekregen. Dat geldt niet voor iedereen, want als je bijvoorbeeld met Jong Defensie praat, heb je een totaal ander beeld dan wanneer je spreekt met iemand die al heel lang in dienst is in een bepaalde functie, maar de moeilijke tijden hebben onmiskenbaar een enorme impact op het personeel gehad. Dat heb ik vorig jaar ook gezegd. Dit heb je niet van vandaag op morgen opgelost. Er is echt wat meer tijd nodig om dat gevoel ook daadwerkelijk in de organisatie te laten neerdalen.
Het goede nieuws is dat wij wel degelijk uit het dal beginnen te komen. De periode van reorganisaties, en daarmee ook van onzekerheden voor veel medewerkers, nadert haar einde. Er wordt inderdaad gesproken over een trendbreuk. Of we het nu hebben over «een beetje minder minder» of over «extra geld voor Defensie», uiteindelijk hebben wij de bezuinigingen uit het verleden vertaald in een hoeveelheid reorganisaties die nu hun einde naderen. Dat betekent dat alle plussen die wij er nu bij krijgen, de organisatie ten goede komen. Vorig jaar hebben wij er maar liefst 215 miljoen bij gekregen: 115 miljoen in het herfstakkoord en 100 miljoen afgelopen zomer. Daarvoor dank ik ook D66, ChristenUnie en SGP in het bijzonder. Zijn de problemen voor Defensie daarmee opgelost? Geenszins! Maar wij zijn de weg omhoog wel weer aan het bewandelen. Laten wij dat koesteren en de weg met zijn allen verder bewandelen. Het spreekt voor zich dat ik de Kamerbrede meerderheid, die ik zeker voel, goed kan gebruiken.
Er zijn veel vragen gesteld over arbeidsvoorwaarden. Op zeer korte termijn gaan de gesprekken met de bonden over de arbeidsvoorwaarden van start. Het is van belang dat onze medewerkers daarmee perspectief wordt geboden. Ik schetste net dat wij uit het dal aan het klimmen zijn, dat de reorganisaties zijn afgerond, dat het extra geld erbij is gekomen, dat wij weer kunnen investeren en dat het extra plusje aan de horizon er is. Daarmee zien wij in onze interne monitor ook een stijging van het vertrouwen van het personeel. Dat is goed nieuws. Dit blijft iets wat niet vanzelfsprekend is. Wij moeten daar dus bovenop blijven zitten, maar de situatie is niet zo somber als een aantal leden schetste. Die schets herken ik niet, want ook in de organisatie is bij veel mensen echt een positieve vibe aanwezig, met veel energie voor de toekomst.
De heer Knops (CDA): Ik zou het op prijs stellen als de Minister geen zaken onder de mat schoof en bagatelliseerde. Dat doet zij consequent, ook vandaag weer, door de nadruk te leggen op de positieve signalen die er ook zijn. Het zou haar sieren als zij de negatieve signalen die uit de organisatie komen, ook serieus namen. Ik stel de voor de hand liggende vraag toch nog maar even. Er is al 600 dagen geen cao, het Wul-probleem is niet opgelost, het AOW-gat is niet gedicht en de pakketvergelijking is niet klaar. Vindt de Minister het vreemd dat de Kamer daarover zo kritisch is?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb mijn verbazing over de kritische houding van de Kamer helemaal niet uitgesproken. Het is heel goed dat ik te maken heb met een kritische Kamer; zij houdt mij scherp. Daar ben ik alleen maar blij mee. Even voor alle duidelijkheid: ik veeg niets onder het vloerkleed. De organisatie heeft een buitengewoon moeilijke tijd gehad. Dat heeft onmiskenbaar een grote impact gehad op de organisatie, en daarmee natuurlijk op alle medewerkers, burgers en militairen. Het heeft eveneens invloed gehad op het moreel en op het vertrouwen in de organisatie en in de leiding. Ik heb vorig jaar gezegd – ik geef het net ook aan – dat dit niet van vandaag op morgen opgelost is. Dat kost wat meer tijd. Ik zal erbovenop blijven zitten. De heer Knops moet mij dus niet in de mond leggen dat ik zaken onder het tapijt veeg. Dat is namelijk geenszins de bedoeling. De kritische houding van de Kamer verwelkom ik van harte.
De heer Knops (CDA): Dat laatste is heel goed. Het zou mooi zijn als dat ook in daden wordt omgezet. De Minister spreekt in de verleden tijd over alle problemen, maar ze zijn gewoon nog steeds van de tegenwoordige tijd. Al die dissatisfiers, waar zowat alle Kamerleden op geduid hebben, bestaan nog steeds. Er ligt immers nog geen arbeidsvoorwaardenakkoord, er is nog geen oplossing voor de Wul en er is nog geen oplossing voor het AOW-gat. De Minister doet nu net alsof dit problemen uit het verleden zijn en het nu allemaal opgelost is. Was dat maar zo. Ik wil de Minister echt verzoeken om de oplossingen smart en concreet ter hand te nemen.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik ben het van harte eens met de heer Knops. Dissatisfiers kun je in veel categorieën indelen, van geen wifi aan boord tot het AOW-gat. Daar zit nog wel een verschil in, net als in de wijze waarop je ze oplost.
Ik ga heel binnenkort van start met de arbeidsvoorwaardenonderhandelingen. Dat heeft de Kamer kunnen zien op verschillende sites van de bonden; ook op Twitter zingt het rond. Ik denk dat dit goed nieuws is. Ik ga ervan uit dat zowel de inzet van de bonden als die van mijzelf is dat er perspectief wordt geboden aan het personeel. Ik loop er dus, nogmaals, helemaal niet voor weg en ik veeg ook helemaal niets onder het tapijt. Ik neem alles serieus, zeker zaken als het AOW-gat en ga zo maar door. Het heeft dus mijn volle aandacht. Zodra ik met de bonden om tafel zit, wordt de Kamer daar natuurlijk over geïnformeerd.
Mevrouw Hachchi (D66): Nu hebben we het over het personeel, maar er zijn natuurlijk veel meer probleemdossiers waar deze Minister mee aan de slag moet. Net als de heer Knops vind ik dat je niet kunt niet terug blijven wijzen naar het verleden, naar de bezuinigingen en naar de reorganisaties. De Minister heeft het over «we gaan een weg bewandelen» en «ik zit erbovenop». Ik zeg tegen de Minister: we zijn twee jaar verder en zij is nu twee jaar Minister. Is zij bereid om prestatieafspraken met de Kamer te maken? Zo kunnen we niet alleen zien dat problemen worden opgepakt, maar ook dat ze echt opgelost worden.
Minister Hennis-Plasschaert: Volgens mij is de relatie tussen Kamer en Minister per definitie een prestatieafspraak. De Kamer rekent mij dus af op de prestaties die ik lever. Daar doe ik verder helemaal niets aan af en ik voeg er verder ook niets aan toe.
De heer Van Dijk vroeg naar het Defensiebudget als percentage van het bnp. Het daalt inderdaad iets...
De voorzitter: De interruptie van mevrouw Hachchi heeft nog een tweede deel.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik begrijp dat de Minister het met één zin afdoet. Ik ben blij om te horen dat de Minister bereid is om na twee jaar prestatieafspraken met de Kamer te maken. Ik zal daarop terugkomen bij verschillende onderwerpen, bij het onderdeel materieel, maar ook bij de begroting. Ik denk dat het een belangrijk markeringsmoment is in dit gesprek van de Minister met de Kamer.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik ga helemaal geen aparte prestatieafspraken met mevrouw Hachchi maken. Dat snapt zij zelf ook. Er is een hoeveelheid van zaken, bijvoorbeeld de arbeidsvoorwaarden, die ik toch echt eerst met de bonden moet bespreken voordat ik de Kamer daarover nader kan informeren. Soms ben je daarnaast van een hoeveelheid andere factoren afhankelijk. Ik ga er echt van uit dat de relatie tussen Kamer en bewindspersoon per definitie een prestatieafspraak is. De Kamer rekent mij af op de prestaties die ik lever en zij controleert mij op de activiteiten die ik, gesteund door vele medewerkers in de organisatie, uitvoer. Dat is een prestatieafspraak. Ik ga niet apart contracten met de Kamer afsluiten.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren): Ik gaf het net al aan in eerste termijn: 60% van het Defensiepersoneel heeft geen vertrouwen in deze Minister. Daarnaast blijkt uit de eigen personeelsrapportage dat 63% zelfs geen vertrouwen meer heeft in de eigen toekomst bij de organisatie. Ik heb de Minister daarover nog niet gehoord. Wat gaat zij eraan doen om deze ontwikkeling te keren?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik sta werkelijk aan het begin van mijn beantwoording in eerste termijn. Misschien kan ik eerst wat meters maken. Ik denk dat alle vragen aan bod zullen komen. Als dat niet het geval is, dan hoor ik dat graag.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren): Het gaat mij niet zozeer om nu. Wij hebben deze kwesties al verschillende malen aan de orde gesteld, ook met Kamervragen, maar er ligt nog steeds niets concreets. We hebben ook niets concreets gehoord. Er is geen toezegging gedaan om loonsverhoging te realiseren en er ligt nog steeds geen cao, na meer dan 600 dagen. Daarom stel ik de vraag: wat gaat de Minister doen om deze ontwikkeling te keren?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik geef net aan dat de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden heel binnenkort van start gaan. Zodra die van start gaan, wordt de Kamer daarover geïnformeerd. In relatie tot de arbeidsverhoudingen en de onderwerpen die de heren Van Klaveren en Knops, overigens terecht, aan de orde stellen, geldt in dit land dat die eerst met de bonden worden besproken. Pas daarna kan ik daarover met de Kamer in gesprek gaan. Ik kan dat niet omdraaien. Ik vind het ook wel zo respectvol tegenover de bonden om eerst de start van het overleg af te wachten.
De heer Jasper van Dijk (SP): De Minister wil graag haar betoog gaan houden, maar zij roept nogal wat vragen op als zij zegt: wij hadden in het verleden wat problemen; wij gaan nu een andere kant op. Op welke planeet leeft de Minister gelet op alle hoofdpijndossiers, zoals ICT, gifstoffen, helikopters en het probleem van het gebrek van vertrouwen van het personeel in de top? Erkent zij dat zij nog steeds grote problemen heeft?
Minister Hennis-Plasschaert: De planeet getiteld aarde. Ik sta met beide voeten op aarde en ook met beide voeten in de modder. Ik pak alle dossiers die op mijn pad komen met grote problemen, met liefde aan in het belang van Defensie en in het belang van een transparante afhandeling van een ander voor mensen die zich benadeeld voelen. Ik kom daar zo meteen nog uitgebreid op terug. Ik heb net eerder tegen de heer Knops gezegd: ik veeg helemaal niets onder het tapijt. Sterker nog, wij pakken alles aan en wel zo transparant mogelijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Wij moeten even precies zijn. De Minister zei net in antwoord op die vraag: wij hadden een probleem; er was een probleem met het moreel van de krijgsmacht. Daarmee suggereerde zij dat dat er nu niet meer was. Wil zij dat herstellen? Dat probleem is er namelijk nog steeds. Dat is tegenwoordige tijd. Deelt zij die mening?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik verwees daarbij naar de reorganisaties die met de beleidsbrief van 2011 zijn ingegaan en die logischerwijs een enorme impact hebben gehad op het personeel. Als de heer Van Dijk mij vraagt of ik nu nog een paar behoorlijk complexe dossiers heb met mogelijk grote gevolgen, dan is het antwoord daarop ja. Daar ben ik druk mee bezig en daarover ga ik volop in gesprek met de Kamer.
De voorzitter: Daarmee is het inleidende blokje met de inleidende beschietingen voltooid. Ik verzoek de Minister om te beginnen aan de beantwoording van alle vragen die gesteld zijn in eerste termijn.
Minister Hennis-Plasschaert: Van harte, voorzitter.
De heer Van Dijk wees erop dat het Defensiebudget als percentage van het bnp daalt. Dat daalt inderdaad iets, ondanks de extra middelen. Dat komt doordat oude bezuinigingen nog doorwerken, doordat ze op de lange termijn zijn ingeboekt en doordat het bnp weer groeit. Met de 150 miljoen van het herfstakkoord en de 100 miljoen van de afgelopen zomer – dat is een leuk bedrag: 250 miljoen – zijn niet alle problemen opgelost. Als je gelijktijdig een hoeveelheid missies draait, dan vraagt dat iets, bijvoorbeeld van bepaalde staffuncties, bepaalde ondersteuning of strategische enabelers. Dat soort zaken zal ik in de toekomst volop moeten en willen belichten.
Bij de Algemene Politieke Beschouwingen heeft de Minister-President aangegeven dat de Kamer voor de begrotingsbehandeling een brief ontvangt over de motie-Van der Staaij c.s. (34 000, nr. 23). Die behandeling is volgende week. De Kamer ontvangt die brief dus vermoedelijk in de loop van deze week. De trendbreuk en de wijze waarop dit kabinet daarmee wil omgaan, en het proces dat in die brief zal worden geschetst, wil ik graag met de Kamer delen, omdat wij alleen tot de meest effectieve invulling daarvan kunnen komen in het belang van Defensie als kabinet en Kamer daar samen in op te trekken.
Er is een hoeveelheid arbeidsvoorwaarden aan de orde gesteld, zoals het AOW-geld maar ook de UKW-regeling. Daar sprak mevrouw Hachchi bijvoorbeeld over. Ik begrijp haar opmerkingen maar al te goed, maar dat maakt deel uit van mijn inzetbrief aan de bonden. De Kamer wordt daarover geïnformeerd zodra die inzetbrief aan de bonden is toegestuurd. Ik verwacht dat te doen op korte termijn. Maar gevoel bij wat zij uitsprak, heb ik zeker.
Ik wil het heel even hebben over Paresto. Dat is inderdaad al heel lang onderwerp van gesprek in de Kamer en tussen kabinet en Kamer. Mevrouw Eijsink schetste heel nauwkeurig het hele proces van de afgelopen jaren. In de formulering van de ambitie van het kabinet zoals verwoord door Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst en zoals vastgelegd in de brief van 13 oktober 2013, wordt aangekondigd hoe er zal worden omgegaan met die passage uit het regeerakkoord. In deze brief wordt betoogd dat catering niet op grote schaal zal worden inbesteed. Collega Blok heeft dat nog eens bevestigd in zijn brief aan de Kamer van 11 oktober 2013, waarin hij schrijft dat de werkomstandigheden in de catering en de baanzekerheid goed gegarandeerd kunnen worden door sociaal opdrachtgeverschap. Dat betekent dat je die werknemers niet per definitie in eigen dienst hoeft te nemen. Het sociaal opdrachtgeverschap is ook een heel goed model. Ik ga nu niet weer van koers veranderen. Mevrouw Eijsink zei zeer terecht dat we hier eerder dit jaar met elkaar over hebben gesproken en dat er nog een nieuw toetsmoment aankomt, namelijk de toets van de marktaanbiedingen. Mevrouw Eijsink sprak daarbij over februari 2015. Dat was inderdaad de originele planning en ik hoop dat we dat nog halen, maar met het oog op het overleg met de bonden zou dat wel eens iets vertraagd kunnen worden. Maar in de eerste helft van 2015 is er inderdaad een toetsmoment en dat is ook het moment dat ik bij de Kamer terugkom en zal aangeven hoe we met het dossier omgaan. Mevrouw Eijsink zei ook dat uitbesteden nooit een doel op zich kan zijn. Zo is het maar net.
De heer Van Dijk heeft gevraagd naar het overlijden van Boy van Geffen, waarover wij al met elkaar gesproken hebben. Ik heb toen al aangegeven dat ik een indringend onderhoud heb gehad met de ouders van sergeant Van Geffen. Dat gesprek staat nog altijd op mijn netvlies en zal ook nooit van mijn netvlies verdwijnen. Dat gesprek heeft een vervolg gehad met een huisbezoek van onze hoofddirecteur Personeel. Ik zal nog een keer spreken met de familie en ook met de partner. Dat was eerder niet mogelijk in verband met verblijf in het buitenland. De gesprekken hebben een vertrouwelijk karakter. Ik neem aan dat u dat begrijpt. Ik ga u dan ook niet hier in het openbaar iets vertellen over de inhoud van de gesprekken. Ik kan wel zeggen dat er sprake was van een goede en ook zeer openhartige sfeer, waarbij de familie en de ouders van sergeant Van Geffen buitengewoon eerlijk waren in wat zij gevoeld hebben en nog steeds voelen en hoe zij de begeleiding vanuit Defensie hebben ervaren. Ik heb eerder aangegeven, en daar blijf ik bij, dat ik er echt alles aan doe om de familie verder te helpen met het afschuwelijke verlies van hun zoon. Zodra de zaak definitief geregeld is – de zaak is natuurlijk nooit definitief geregeld voor betrokkenen, laat dat duidelijk zijn – en wij definitieve afspraken hebben gemaakt met de ouders, zal ik de Kamer daarover vertrouwelijk informeren, niet in het openbaar.
Dan de veiligheidsonderzoeken en de VGB's. Dat is een gevoelig onderwerp. Ik wil er wel meteen bij zeggen dat ik blij ben dat we deze stap hebben gezet, omdat er een groep medewerkers is die blijft herhalen – en dat begrijp ik ook – dat er onvoldoende gecommuniceerd is over het partnerbeleid en wat dat betekent. Ik zeg er wel gelijk bij dat dit echt alleen voor de huidige werknemers geldt. We gaan nu dus niet een faciliteit ontwikkelen die tot in een eeuwigheid maatwerk gaat vragen van Defensie. Uiteindelijk moet het beleid helder en eenduidig zijn. Maar ik vind wel dat Defensie als het gaat om werknemers die echt last hebben gehad van onvoldoende communicatie, in staat moet zijn om tot maatwerk over te gaan.
Een aantal mensen is hier al over geïnformeerd, maar nog niet iedereen. Uiterlijk deze week worden alle werknemers die het voornemen van een besluit tot intrekking van de VGB wegens verblijf in het buitenland van de partner hebben ontvangen, per brief geïnformeerd over de voortgang van de tijdelijke voorziening. Hierin wordt natuurlijk ook aangegeven waar zij met vragen terecht kunnen. De specifieke uitwerking van de voorziening is bijna voltooid. Voorzien wordt dat betrokken medewerker tijdelijk werkzaamheden vervullen die verbonden zijn aan een niet-vertrouwensfunctie. Ik moet hier nog even over doorpraten met de bonden, maar zodra dat is afgerond, kunnen er definitieve afspraken worden gemaakt met de medewerkers. Het spreekt dan wederom voor zich dat ik de Kamer op de hoogte hou van de ontwikkelingen op dit punt.
Er is ook gevraagd wat er nu gebeurt met medewerkers die reeds ontslagen zijn. Ik denk dat het goed is om helder te houden dat we het hier echt hebben over een heel overzichtelijke groep. Omdat het nog een beetje fluïde is, kan ik er nu nog geen cijfers aan plakken, maar laten we alsjeblieft niet doen alsof het hier gaat om honderden medewerkers, want dat is geenszins het geval. We inventariseren wel welke medewerkers ten gevolge van de intrekking van hun VGB vanwege verblijf van een partner in het buitenland ontslagen zijn. Ook voor deze mensen kijken we natuurlijk goed wat de mogelijkheden zijn. Ik moet wel bekennen dat de prioriteit op dit moment vooral ligt bij de medewerkers waarvan de procedure van intrekking van de VGB nog loopt of net is afgerond, omdat je daarmee de meeste vooruitgang kunt boeken.
De heer Van Dijk heeft mij gevraagd om de basis van de vertrouwensfunctie te versmallen. Dat is niet goed mogelijk, omdat alle functies bij de krijgsmacht raken aan de nationale veiligheid. In het vorige AO heb ik gezegd dat ik niet te beroerd ben om ernaar te kijken. Dat blijven we dus ook doen, maar op dit moment wordt er nul ruimte gezien om de basis van vertrouwensfuncties te versmallen, omdat er geen concessies kunnen worden gedaan ten aanzien van de nationale veiligheid. Het blijft echter ook voor mij een punt van aandacht.
De heer Van Dijk vroeg wanneer ik de vragen over PX-10 en chroom kan beantwoorden.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik kom nog even terug op de verklaring van geen bezwaar. In het overleg van 2 juli hebben we ook gesproken over de rol van de commandant. Wie zit er in de driving seat en wie bepaalt? Dat is nog niet opgenomen in de brief daarover van 31 oktober. Dat was ook een van de kernpunten van het overleg van 2 juli. Kan de Minister daar nog even op ingaan?
Minister Hennis-Plasschaert: Zeker. Wilt u dat ik dat nu doe of dat ik dat per brief doe? Zeg het maar. Ik kan er één allesomvattende vgb-brief van maken.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Per brief is uitstekend, als daar de verdere detaillering in staat en de Kamer daar dan op kan doorvragen. We hebben hier immers al genoeg te bespreken.
Minister Hennis-Plasschaert: Dan doen we het zo en neem ik het mee in een brief.
De vragen over PX-10 worden, als het goed is, gewoon binnen de reguliere termijn beantwoord. Spreekt de heer Van Dijk mij daarop aan omdat ik zou zijn uitgelopen? Wij doen in ieder geval ons uiterste best om uw vragen binnen de reguliere termijn van een goed antwoord te voorzien.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ja, maar er is morgen een debat. Mevrouw Eijsink had zelfs expliciet gevraagd om de vragen over PX-10 binnen een week te beantwoorden.
Minister Hennis-Plasschaert: Volgens mij is er morgen een procesdebat over chroom en niet over PX-10. Ik wil mijn uiterste best doen om te bekijken wat ik op tafel kan toveren, maar in alle eerlijkheid: we eten niet bepaald uit onze neus op dit moment.
De heer Jasper van Dijk (SP): Er is wat verwarring. De aanvrager van het debat zegt dat het debat van morgen over giftige stoffen gaat. Dat is wat anders. Als het debat van morgen zich beperkt tot chroom-6, dan wil ik nu graag antwoord krijgen op mijn vragen over PX-10.
De voorzitter: Dan weten we in ieder geval dat de heer Van Dijk daar antwoord op wenst. Mevrouw Hachchi geeft aan nog een toelichting te willen geven. Is dat nodig?
Mevrouw Hachchi (D66): Ja. De aanleiding voor het aangevraagde plenaire debat over de giftige stoffen is inderdaad chroom-6. Als de Minister vandaag al helderheid kan geven over het specifieke dossier van PX-10, dan is dat prima, maar ik denk dat de vragen eventueel ook morgen beantwoord kunnen worden. Ik laat het aan de Minister in hoeverre zij nu bereid is en in staat is om alle antwoorden te geven.
De voorzitter: Ik had willen voorstellen om het woord terug te geven aan de Minister, maar de heer Van Bosman wil een punt van orde maken. Dat heeft voorrang.
De heer Bosman (VVD): Even voor de duidelijkheid: we hebben hier afgesproken dat er morgen een debat is over het proces, met name bij chroom-6, en niet over de inhoud. Ik kom anders in de problemen met mijn voorbereiding.
De voorzitter: Volgens mij is dat ook wat wij hebben genoteerd en wat mevrouw Hachchi zojuist heeft bevestigd. Dan houden we over dat de heer Van Dijk op het andere punt nu graag een antwoord krijgt.
De heer Jasper van Dijk (SP): Indien het debat morgen gaat over het proces rond de giftige stoffen, en dus ook over PX-10, dan kan het morgen ook.
De voorzitter: Ik heb het zelf ook anders begrepen. De aanvrager van het debat heeft het zojuist bevestigd en het is ook door een andere collega van u bevestigd. Ik zie instemmend geknik her en der. Met andere woorden, mijnheer Van Dijk: nu resteert het feit dat de Minister eventueel nog antwoord kan geven op uw vragen voor zover het gaat over datgene wat niet per se morgenavond aan bod hoeft te komen. Ik geef daarom nu de Minister het woord.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik gaf net aan dat de heer Van Dijk vragen heeft ingediend over PX-10. Die worden gewoon binnen de reguliere termijn beantwoord. Ik heb ze nu niet bij me. Ik kan er ook niet een-twee-drie op reageren. Sta mij dus toe om gewoon binnen de reguliere termijn de vragen van een volledig en goed antwoord te voorzien.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dan blijft de vraag: kan dat voor morgenavond? Dat zou wel heel prettig zijn. De vragen liggen er al een tijdje. Indien dat niet kan, dan is mijn vraag: wat gaat de Minister doen met de wens om een echt volwaardige contra-expertise toe te passen op het RIVM-onderzoek over PX-10?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb de Kamer onlangs een brief geschreven – ik weet even niet meer precies wanneer dat was: een of twee weken geleden – waarin ik heb aangegeven dat ik veel vertrouwen heb in de onafhankelijkheid van het RIVM en de wijze waarop het dat onderzoek heeft uitgevoerd. Natuurlijk ben ook ik het gesprek aangegaan met het RIVM over de Belgische professor die we allemaal hebben gehoord in de uitzending van EenVandaag. Het RIVM heeft inmiddels aangegeven graag het gesprek met de Belgische professor aan te gaan. Het staat volgens mij niet in de brief, maar ik weet dat die Belgische professor een tijdje in het buitenland zit, dat hij over een paar weken weer beschikbaar is en dat ook hij heeft aangegeven dat hij graag het gesprek wil aangaan. Dat gesprek en de uitkomsten daarvan zal ik toch echt moeten afwachten voordat ik de Kamer weer nadere mededelingen kan doen. Dat is geen onwil. Dat is de wijze waarop het proces nu loopt.
De voorzitter: Dat geldt dan dus ook voor de vragen die schriftelijk zijn gesteld en ten aanzien waarvan de heer Van Dijk net vroeg of de beantwoording daarvan er voor morgenavond eventueel bij zou kunnen.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik ben graag bereid om even te bekijken of we die vragen voor morgenavond kunnen beantwoorden, maar ik kan niet toveren. Nogmaals, er worden op dit moment op veel dossiers, onderzoeken en evaluaties schriftelijke vragen beantwoord. Ik heb al eerder aangegeven dat het heel fijn zou zijn als we gewoon de reguliere termijnen kunnen hanteren, maar ik zal mijn uiterste best doen om de antwoorden op de vragen voor morgenavond toe te sturen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vraag de griffier om die laatste zin van de Minister nauwkeurig over te nemen: ze doet haar uiterste best om de vragen voor morgenavond te beantwoorden.
De voorzitter: Dit soort zaken herhalen we ook altijd in de lijst met toezeggingen. Bij dezen is dit dus al als zodanig genoteerd. De Minister vervolgt haar betoog. Er is overigens nogal wat kattengejammer op de achtergrond. Misschien kan daarvan de oorzaak even worden nagegaan.
Minister Hennis-Plasschaert: De heer Van Dijk vroeg ook wanneer hij de brief over het Militair InvaliditeitsPensioen tegemoet kan zien. Ik heb die brief de Kamer op 26 augustus jl. toegestuurd. Misschien moet hij hem nog even checken. Aan de hand daarvan kunnen we elkaar dan weer spreken.
De heer Knops stelde een vraag over het smart maken van het reservistenbeleid. Ik dank hem voor de complimenten. De heer Knops is daarin niet scheutig, dus deze aanvaard ik in dankbaarheid. Het is waar dat er ten aanzien van het reservistenbeleid nu echt concrete stappen worden gezet. Ook is het waar, en dat is echt goed nieuws, dat de nota daarover de steun heeft van de verschillende Defensieonderdelen. In het verleden was er weliswaar steun voor het uitgangspunt «meer reservisten», maar er was ook een beetje wantrouwen – dat is een beetje een groot woord – of althans een beetje terughoudendheid wat betreft de gevolgen daarvan voor het huidige personeel enzovoort. We hebben gezegd dat we door middel van de pilots waarnaar de heer Knops verwees, evenals mevrouw Eijsink, heel fysiek invulling gaan geven aan dat beleid en daarmee ook de steun van de Defensieonderdelen weten te behouden. Het doel is niet alleen intensivering door die pilots maar ook het opdoen van ervaring en lering op het gebied van de inzet van reservisten. Het meer smart maken, waarvan ikzelf een voorstander ben, vereist wel iets meer inzicht in de operationele mogelijkheden en beperkingen, evenals in de kosten en baten van de inzet van reservisten. Er is natuurlijk een enorme diversiteit, ook binnen de groep reservisten: een medicus, een chauffeur, een technicus. Afhankelijk van de eenheid heb je behoefte aan een bepaald soort reservist. Daar hebben we iets meer inzicht in nodig. Als we dat inzicht hebben, aan de hand van die pilots, ben ik ervan overtuigd dat dit zal leiden tot de gevraagde, meer smartgeformuleerde kaders, zodat we in samenspraak met de Kamer de doorontwikkeling vorm kunnen geven.
De heer Knops (CDA): Dank voor dit antwoord. Zou de Minister iets smarter kunnen aangeven wanneer zij de resultaten van die pilots zo concreet heeft dat zij tot gerichtere streefcijfers kan komen? Ik denk dat de richting op zichzelf helder is en door iedereen wordt gesteund. Het komt nu aan op een spoedige implementatie. Ik denk dat iedereen daarmee gediend is. Kan de Minister daar wat concreter op antwoorden?
Minister Hennis-Plasschaert: Helder en eens. Ik checkte het even aan mijn rechterhand. Ik dacht dat het eind 2015 was en dat is inderdaad zo. Dat klinkt ver weg, maar dat valt wel mee, want dat is over een jaar. Er is wel enige tijd nodig zodat deze pilot wat gewicht kan krijgen, want anders hebben we nog steeds niet het gewenste inzicht. Eind 2015 deel ik met de Kamer de uitkomsten van de pilots, de lessen die wij daaruit kunnen trekken en daarmee hopelijk ook de gevraagde smartkaders voor het reservistenbeleid.
Over de pakketvergelijking is in het afgelopen jaar ook veel gezegd. Ik heb erover gesproken met mevrouw Eijsink, de heer Knops en vele anderen. De pakketvergelijking is aan de orde gekomen bij de Wet uniformering loonbegrip. Laten we dat niet herhalen. Ik heb toen in antwoord op een vraag van mevrouw Eijsink gezegd dat we dat moeten loskoppelen. Ik weet nog heel goed dat die vraag aan mij werd gesteld. Toen dacht ik ook: zo komen we geen stap verder. Het pakket is onderwerp van gesprek met de bonden.
In de recente Kamerbrief over de agenda voor de toekomst heb ik aangegeven dat we voor het einde van dit jaar een nadere uitwerking van de bijzondere positie van de militair zullen aanbieden. Dit is een belangrijke input voor de onderhandelingen die binnenkort van start gaan. Daarover is intensief gesproken met de bonden. De pakketvergelijking die wij toen voor ogen hadden, gekoppeld aan de Wul, is een vreselijk dossier. Dat is het tot de dag van vandaag. We hebben gemeend het structureel op te lossen, binnen de kaders die ook voor andere beroepsgroepen in Nederland gelden. Die bijzondere positie van de militair verdient wel een juiste uitwerking. Daarover hebben wij de afgelopen tijd gesproken met de bonden. De Kamer wordt daarover eind 2014 nader geïnformeerd.
De heer Knops (CDA): Op zichzelf is dat goed nieuws. Ik sla toch even aan op het tussenzinnetje dat de Minister zegt dat zij de Wul structureel heeft opgelost. Daarover verschillen wij van mening, want volgens mij is aangetoond dat de Wul niet 100% is gecompenseerd. Er is een voorstel gedaan. Een dezer dagen wordt daarover onderhandeld met de bonden, heb ik begrepen. Is de inzet van de Minister dat de Wul volledig gecompenseerd kan worden of sluit zij dat bij voorbaat uit?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik ga nu niet de inhoud van de inzet met u bespreken, want dat ga ik eerst met de bonden doen. Hoe graag ik dat ook zou willen, zo zijn de arbeidsvoorwaarden in Nederland geregeld. We hebben eerder uitgebreid en bij herhaling gesproken over de Wul. Bij de nota «In het belang van Nederland» is 50 miljoen vrijgespeeld om de problematiek rond de Wul op te lossen. We hebben toen gewerkt met de marges die ook voor andere beroepsgroepen in Nederland van toepassing zijn. Dat is geen perfecte oplossing. Als werkgever zou ik dat het liefst voor 100% oplossen, maar ik moet wel roeien met de riemen die ik heb. Er is structureel 50 miljoen uitgetrokken voor compensatie van de Wul. Dat is niet 100%, maar het valt wel binnen de marges die ook voor andere groepen in Nederland van toepassing zijn.
Er is door velen gesproken over de dissatisfiers. In antwoord op de vragen van de heer Van Klaveren heb ik al gezegd dat er verschillende categorieën dissatisfiers zijn. Een heel belangrijke, grote categorie zijn de arbeidsvoorwaarden, waarover ik nu helaas niet met de Kamer kan spreken, omdat ik eerst het gesprek met de bonden wil aangaan. Er zijn ook andersoortige dissatisfiers. De heer Segers vroeg om deze bij de volgende personeelsrapportage in een lijst inzichtelijk te maken. Ik kan zeggen dat een aantal ervan al is opgelost. Ik zal dadelijk een voorbeeld daarvan geven.
Welke spelen er nog meer? Welke maatregelen kunnen we daarvoor treffen? Ik vind dat eigenlijk wel aardig. Daarmee zal ik geenszins volledig zijn. Door de tijd heen poppen er namelijk ook weer nieuwe dissatisfiers op. Als je geen huis hebt, wil je een huis. Als je een huis hebt maar er zitten nog geen ramen in, wil je ramen. Zo werkt het natuurlijk ook. De sollicitatieplicht voor de lagere rangen is bijvoorbeeld losgelaten. Dat was echt een dissatisfier, maar dit is recent opgelost. Er zijn nu ook meer mogelijkheden om langer op functie te blijven. Dat was echt een dissatisfier. Ook dit is recentelijk opgelost. Ik denk ook aan legering en schepen. Is er bijvoorbeeld toegang tot wifi? Denk aan dat soort zaken. Dat wordt, as we speak, aangepakt.
Aanpassingen van de legering zitten ook in de Miljoenennota. Dat loopt dus. Er is een bedrag vrijgemaakt. Dat zit in de begroting van Defensie. Dat kunt u ook zien in de inleiding. Er wordt gewerkt aan een aantal dissatisfiers. Ik noem er nu ook een aantal, maar we zijn nog lang niet klaar. Daarmee zeg ik geenszins dat je alle dissatisfiers kunt oplossen. Zo werkt het niet. Er zijn altijd dissatisfiers te identificeren. Ik vind het wel aardig om de Kamer daar meer inzicht in te geven, zonder daarmee volledig te zijn. Laten we het hebben over die top tien en laten we daarmee aan de slag gaan.
De heer Segers (ChristenUnie): Dank voor deze toezegging. Het zijn soms inderdaad heel kleine maatregelen. Ik noemde ook het voorbeeld van een gezonde maaltijd die aanwezig is op een kazerne. Dat zijn van die kleine dingen die kunnen bijdragen aan het welbevinden. Hoe wordt die top tien samengesteld? Is er voortdurend onderzoek onder het personeel om erachter te komen tegen welke kleine dingen ze aanlopen? Wordt vervolgens duidelijk gemaakt wat daaraan wordt gedaan?
Minister Hennis-Plasschaert: U vraagt of er voortdurend onderzoek wordt gedaan. Er lopen verschillende monitors in de organisatie. Het wordt geïnventariseerd door de commandanten. Daarover wordt weer gerapporteerd. Dat moet je ook dynamisch blijven inregelen. Uiteindelijk moet je feeling blijven houden en aanvoelen waar het ongenoegen of de dissatisfier zit. Dat geldt voor iedere organisatie, dus zeer zeker ook voor Defensie.
De heer Segers (ChristenUnie): Het lijkt me goed als bij de volgende personeelsrapportage een overzicht wordt gemaakt van de maatregelen die worden genomen.
Minister Hennis-Plasschaert: U noemde zelf een top tien. Dat lijkt me wel aardig. Het lijkt me niet fair om met een hele lijst te beginnen. Laten we beginnen met een top tien. Hierin geven we dan aan welke dissatisfiers het recentst zijn, welke we opgelost hebben, welke we nog willen oplossen en waarmee we deze willen oplossen, zonder dat we daarvoor een heel plan van aanpak en procesbrieven schrijven. Het is echter wel aardig om inzicht te geven in de vraag waar die dissatisfiers precies zitten en hoe we die denken op te lossen.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb een vraag ter verduidelijking, omdat de term «dissatisfiers» wordt gebruikt. We hebben het toch gewoon over problemen waar het personeel dagelijks tegen aanloopt? Of is dit een andersoortig lijstje? «Dissatisfiers» klinkt wat vriendelijker, maar volgens mij zijn het gewoon de dagelijkse problemen waar men tegen aanloopt.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik weet toevallig dat u hier een gezonde maaltijd kunt krijgen. Stel dat hier alleen maar kroketten en kaassoufflés ter beschikking zouden zijn voor de Kamerleden, dan zou dat een dissatisfier zijn en een irritatiepuntje kunnen opleveren voor het Kamerlid. De Kamer zorgt goed voor haar leden. Ze zorgt ervoor dat er ook een gezonde maaltijd op het menu staat. Dat is wat de heer Segers bedoelt en dat is wat ik bedoel. Daar is ook eerder over gesproken in de AO's over personeel. Ieder beestje heeft zijn naampje. Laten we het niet ingewikkelder maken. De term «dissatisfier» is niet zo mooi Nederlands. Ik zal kijken of er een ander woord voor bestaat. Het gaat in ieder geval om een puntje dat leidt tot irritatie.
De voorzitter: Mag ik «ontevredenheid» suggereren? Het gaat om zaken die ontevredenheid opleveren. Dat lijkt mij de meest correcte vertaling.
Minister Hennis-Plasschaert: De heer Knops vroeg naar de uitzendbescherming van onze mensen voor de missie boven Irak. Tijdens het debat heb ik gemeld dat in de eerste rotatie ongeveer 35 mensen in de knel komen als het gaat om het volledig naleven van de uitzendbescherming. Dat is gemeld. We beperken dit hopelijk tot de eerste rotatie. Daarvoor wordt maatwerk getroffen met de betrokkenen. Het spreekt voor zich dat dit niet eindeloos voor herhaling vatbaar is. De druk op het CLSK is groot geweest, als je kijkt naar de Patriots, naar deze inzet, de Baltic air-policing mission enzovoorts. Dat heeft ertoe geleid dat de uitzendbescherming voor 35 man in de eerste rotatie niet volledig kon worden nageleefd. Ik heb dat gemeld en heb daarover ook met de Kamer gesproken in een eerder debat.
De heer Knops (CDA): Ligt het, in lijn met het antwoord dat de Minister geeft op mijn vraag, dan ook niet in de rede om de uitzendtermijn verder te bekorten? Dit zou de druk op een groot aantal personeelsleden immers doen toenemen.
Minister Hennis-Plasschaert: Maatwerk kan bestaan uit het verkorten van de uitzendtermijnen. Ik kom straks nog even op het betoog van de heer Segers. In het algemeen zie je overigens wereldwijd wel dat de trend is dat de uitzendtermijnen juist worden opgerekt. Die worden dus langer. Nederland heeft de neiging om de uitzendtermijnen juist korter te maken, mede omdat je met korte uitzendtermijnen flexibel bent. Zoals mevrouw Eijsink heel terecht zei, zijn we enerzijds werkgever en moeten we anderzijds kijken naar de operationele inzetbaarheid van defensie. Ik ben dus van harte bereid om te blijven bekijken wat de meeste effectieve en maximale duur van de uitzendbescherming is. Ik moet echter ook bekijken wat dit betekent voor de operationele inzetbaarheid, de doelmatigheid enzovoort. Dit vraagstuk zal ik straks ook betrekken bij mijn beantwoording van de vragen van de heer Segers. Wij zullen evenwel blijven bekijken wat de meest flexibele manier is om met de uitzendtermijn om te gaan. Daar moeten we niet halsstarrig over doen.
De heer Knops sprak nog even over de rapportagedruk. Hij vroeg: waarom wordt er niet één keer per jaar gerapporteerd, waarom wordt er gebruikgemaakt van kwartaalrapportages? Als het ergens niet goed gaat, moet dit natuurlijk wel tijdig inzichtelijk worden. De Kamer vraagt mij met regelmaat om een rapportage om inzicht te krijgen in de punten waarop het niet goed gaat. Op dezelfde manier moet ook de leiding van een departement hier wel zicht op hebben en beschikken over middelen om hierop te sturen. Ik zal dus zeker bekijken op welke punten het mogelijk is om de rapportagedruk terug te dringen, maar uiteindelijk moet er ook tussentijds gestuurd kunnen worden. Daar heb je ook tussentijds informatie voor nodig, maar die zou moeten worden verstrekt zonder dat wij elkaar vastpinnen op allerlei onnodige bureaucratische procedures.
De heer Knops (CDA): Voordat mijn vraag wellicht verkeerd begrepen wordt, wil ik het volgende duidelijk maken. Ik heb niet gezegd dat er niet meer gerapporteerd moet worden, maar dat je alleen zou moeten rapporteren in situaties waarin er substantiële wijzigingen zijn ten opzichte van de rapportage daarvoor. Je kunt dan slimmer rapporteren en hoeft dan niet elke keer het hele apparaat in beweging te brengen. Uit de organisatie zelf krijg ik de informatie dat men te veel met dit soort dingen en te weinig met andere dingen bezig is. Dat neemt niet weg dat ik als lid van de Tweede Kamer uiteraard adequaat en tijdig geïnformeerd wil worden als dingen anders lopen dan gepland. Dat zal de Minister begrijpen.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik ben niet te beroerd om, ook met de sg, nog eens goed te bekijken of we de eisen die we stellen aan de vormgeving van de rapportage wat naar beneden kunnen bijstellen, maar uiteindelijk is het verkrijgen van tussentijdse informatie ook in het belang van de Kamer. Mevrouw Eijsink sprak nog over inzet en beschikbare capaciteit. Ik begrijp heel goed wat zij heeft gezegd over de inzet en de gereedheid, over de vraag of onze mensen wel voldoende getraind zijn. Het feit is dat wij bij inzet zo veel mogelijk putten uit de eenheden die binnen de trainingscyclus aan de beurt zijn. De heer Bosman kent die systematiek; ik zie hem nu dan ook knikken. In het kader van het vereiste voortzettingsvermogen hebben we een drie- of vierslag – dat heeft weer te maken met de inzetbaarheidsdoelstellingen – voor alle soorten eenheden. Die wordt dan weer vertaald in een trainingscyclus. We hebben dus altijd van alle soorten eenheden een eenheid op het vereiste trainingsniveau om onze ambities waar te maken. Nogmaals: dat is gekoppeld aan de inzetbaarheidsdoelstellingen. Daar putten wij dus ook uit voor het invullen van een missiebijdrage, zodat wij er zeker van zijn dat wij de eenheden op uitzending sturen die berekend zijn voor hun taken. Ik kan het mij niet veroorloven om mensen onvoldoende getraind op missie te sturen; dat geldt ook voor de Commandant der Strijdkrachten.
Veel eenheden krijgen na het formeren van de missie ook nog een specifieke, missiegerichte training, maar dat is mede afhankelijk van de reactietijd om tot zo'n missiebijdrage te komen. Wij zijn altijd uit op zo'n missiegerichte training, maar heel soms kan het daar bij de initiële ontplooiing een beetje aan ontbreken. Dat doet echter niets af aan de getraindheid van die eenheden. Dat wordt altijd volledig ingevuld bij de rotaties.
Ik ga in op een opmerking van mevrouw Eijsink. Bij de inzet van organieke operationele eenheden vallen er niet zo snel gaten in het bestand van mensen die aanwezig zijn op de werkvloer. Dat gebeurt wel bij bijvoorbeeld kaderzware missies. Daarbij kan gedacht worden aan waarnemers, trainers en stafofficieren. Dan kunnen er op de werkvloer wel degelijk gaten vallen die niet worden opgevuld. Er moet dan een interne herprioritering plaatsvinden of andere collega's moeten die taken extra op zich nemen. Als je veel van dat soort kaderzware missies hebt, als je veel stafofficieren laat gaan die in allerlei missies een bijdrage moeten leveren, vallen er dus gaten. De vraag is natuurlijk hoe je die gaten kunt vullen. Het vraagt immers om een tijdelijke vulling, en niet om een langdurige vulling. Wat mij betreft, leent het reservistenbeleid zich daar bij uitstek voor, omdat je op de normale arbeidsmarkt niet zo snel iemand vindt die je een paar maanden op zo'n functie kunt zetten. Zo zie ik dat nu voor me. Ik begrijp goed dat mevrouw Eijsink zegt: zorg ervoor dat in een volgende inzetbrief beter inzichtelijk wordt gemaakt waar de pijn zit. Die kan bijvoorbeeld in bepaalde staven zitten, of bij de Nederlandse Defensie Academie. Zo heb ik de vraag van mevrouw Eijsink begrepen. Daartoe ben ik graag bereid.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik bedank de Minister voor deze eerste reactie, maar ik wil toch nog iets meer duidelijkheid van haar hebben. Ik hoor de Minister zeggen dat mensen voldoende getraind zijn en dat alles klopt, maar ik verwijs naar de brief van 9 oktober waarin wordt gesproken over krapte, waarin wordt gezegd dat die gezamenlijke inspanningen heel moeizaam zijn. Er is dus echt wel iets aan de hand. Ik hoor de Minister zeggen dat niemand onvoldoende getraind op pad gaat. Het is dus altijd meer dan voldoende, in kwaliteit, in tijd en in gebruik van munitie? Kortom, het zal niet voorkomen dat er in missiegebied ongelukken gebeuren omdat mensen onvoldoende getraind zijn. Soms horen ongelukken bij een missie, bij de situatie waarin men werkzaam is. Maar een dergelijke ongeluk kan dus niet gebeuren omdat iemand onvoldoende getraind is. Dat is van belang. De missies verschillen op dit moment heel erg van elkaar. Het gaat erom dat we als Kamer niet ooit in de situatie terechtkomen dat we moeten zeggen: ja maar, dat hadden we toch al lang kunnen voorzien, want we weten dat het aantal trainingsmaanden is afgenomen, we weten dat er in die specifieke periode geen munitie was, we weten dat er sprake van krapte was. Daar gaat het om en daar wil ik van de Minister graag nog een wat explicieter antwoord op horen. Ik vind het nog iets te algemeen.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb net geprobeerd om te schetsen hoe onze trainingscycli lopen, hoe de opwerktrajecten worden ingevuld en hoe daarmee de getraindheid van de eenheden wordt gegarandeerd. Niemand kan het zich veroorloven, in het bijzonder deze Minister niet, om eenheden op missie te sturen die niet getraind zijn. De dag dat er ongelukken gebeuren omdat onze militairen onvoldoende getraind zijn, komt er wat mij betreft niet.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dat is een heel duidelijk antwoord. Daar kom ik misschien later nog wel op terug. De Minister sprak over gaten op de werkvloer. Zij heeft op 27 mei toegezegd dat de doorkijk naar de werkvloer van groot belang is bij iedere missie die besproken wordt. Ik weet niet of het in de artikel 100-brief zelf past. Hoe gaat zij dat doen? Het is nu nog niet aan de orde om daar reservisten voor in te zetten. Daar is het nog niet de tijd voor. Dat zal ook nog niet gebeuren. Kortom, er vallen gaten, zowel in personele sfeer als op het financiële vlak. Hoe gaan we daarmee om? Ik hoor dat nu te veel en te vaak op de werkvloer. Dat is pijn, dat is een soort van bloedarmoede op de werkvloer. Met de diversiteit van de missies is dat een verzwaring van het apparaat. Hoe gaan we daarmee om? Hoe gaat de Minister daarmee om richting Kamer? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd? Ik heb verwezen naar het antwoord op vraag 18 inzake Resolute Support. Ik hoor daar graag een reactie van de Minister op. Het is me echt veel te vaag voor de besluiten die de Kamer hierover moet nemen.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik gaf zojuist aan dat er bij de inzet van organieke operationele eenheden geen gaten vallen, omdat deze eenheden dan in zijn geheel worden ingezet voor datgene waarvoor zij ook bedoeld zijn. Ik heb gezegd dat het met name gaat om bijvoorbeeld kaderzware missies, dus als er bijvoorbeeld in één keer veel staffunctionarissen van de Nederlandse Defensie Academie worden ingezet. Daar wordt natuurlijk bij het samenstellen van zo'n missie wel naar gekeken, maar het is onvermijdelijk dat er soms een gat valt dat niet zomaar kan worden opgevuld, dat er dan intern hergeprioriteerd moet worden en dat een collega dat er tijdelijk bij doet. Iemand is immers niet eindeloos op uitzending. Dat gebeurt echter gewoon.
Het beeld dat er all over the place gaten vallen is niet juist. Het gaat echt om de kaderfuncties. Daar hebben we er af en toe last van. Dit is overigens de wijze waarop Defensie al jaar en dag werkt. Dit is niet iets van gisteren of van vorig jaar, dit is de wijze waarop er al jarenlang wordt gewerkt. Ik geef aan dat het een heel terecht punt is. Ik hoor het natuurlijk ook. Het is heel terecht dat mevrouw Eijsink dat nu aan de orde stelt. We moeten daar goed naar kijken. Hoe kunnen we die gaten opvullen? Met behulp van reservisten is een antwoord. Het laat zich niet altijd makkelijk vullen, want het gaat om een tijdelijke vulling. Dit is dus een vraagstuk waarvoor ik echt wat meer tijd nodig heb. Ik kan hier niet ineens de silver bullet presenteren.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik had specifiek gevraagd naar het antwoord op vraag 18 over Resolute Support. Daar gaat het om. Dat er altijd gaten zijn, gisteren en vandaag, is allemaal waar. Vroeger hadden we echter meer lucht in de organisatie om het op te vangen. Door allerlei omstandigheden is dat nu niet meer zo. Dat is de situatie. Ik kan helemaal niets met het antwoord op vraag 18, terwijl het debat over Resolute Support volgende week plaatsvindt. Mijn fractie wil dan graag weten hoe dit doorwerkt op de werkvloer, wie er last van hebben en waar de tekorten zitten die moeten worden aangevuld.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik snap wat mevrouw Eijsink bedoelt. Er is een heel algemeen antwoord gekomen op een heel specifieke vraag. Ik zorg ervoor dat de Kamer voor het debat een brief krijgt met de specifieke gaten die zouden kunnen vallen door Resolute Support. Ik heb die gegevens nu niet paraat.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Mag ik voorstellen om dat voor de plenaire behandeling van de Defensiebegroting te doen? Daar speelt het en daar bespreken we het ook.
Minister Hennis-Plasschaert: Het AO vindt plaats voorafgaand aan de begrotingsbehandeling, dus dan slaan we twee vliegen in een klap.
De voorzitter: Dat is nog eerder. Er komt een brief over de gaten, nog voor het AO.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik snap wat mevrouw Eijsink wil zeggen. Zij zegt dat ze het tijdens de begrotingsbehandeling wil bespreken en het geen onderdeel wil laten zijn van het AO over Afghanistan. Dan doen we het zo. Ik zorg ervoor dat de brief er bij de begrotingsbehandeling is.
Voorzitter. Er is heel veel aandacht in de media voor een tekort aan vliegers. Het gaat dan niet zozeer om de F-16-vliegers als wel om de helikoptervliegers. Het beroep vlieger heeft mijn aandacht en de aandacht van onze wervingsmensen. Op dit moment hebben we geen probleem. Volgend jaar hebben we evenmin een probleem. Als de nu voorziene vulling zich zou doorzetten, hebben we in de toekomst natuurlijk wel een probleem. Er loopt een multinationale wervingscampagne op tv, op de radio, online et cetera voor de functie van vlieger. De heer Bosman merkte terecht op of het wel realistisch is om met 1.000 km/u de bocht in te gaan. Hij sprak over modder. Ik verstond hem toen niet helemaal.
De heer Bosman (VVD): De puptent!
Minister Hennis-Plasschaert: Oh! Ja, dat is natuurlijk maar al te waar. Daarom zetten wij onze vliegers en overigens ook onze oud-vliegers in voor voorlichting en masterclasses. U bent van harte uitgenodigd om daaraan een bijdrage te leveren, mijnheer Bosman! Het is wel waar dat dit niet te lang kan duren. Defensie zet dus alles in om ervoor te zorgen dat het vullingspercentage wordt gehaald. Er is geen man overboord als we het een keer niet halen of zelfs als we het twee keer niet halen, maar we moeten wel genoeg vullen om ook in de toekomst over voldoende vliegers te beschikken.
Voorzitter. Ik kom te spreken over diversiteit.
De voorzitter: U hebt een punt van orde, mevrouw Eijsink?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ja, voorzitter. Ik ben even kwijt of de Minister nu per onderwerp reageert of dat zij de woordvoerders langsloopt. Ik heb geprobeerd om het te volgen, maar als we langs elkaar heen spreken, moet ik de Minister toch vragen om een aantal vragen te beantwoorden. Ik wil niet dat er vragen verloren gaan, want het is vervelend om er later op te moeten terugkomen.
Minister Hennis-Plasschaert: Eerlijk gezegd loopt het een beetje door elkaar heen. Het gaat soms per persoon, maar het is ook een beetje geclusterd, omdat er soms dezelfde vragen zijn gesteld. Ik ben nu bij mevrouw Eijsink aanbeland. De heer De Roon krijgt ook nog een heleboel antwoorden, maar ik heb nu antwoorden op vragen van mevrouw Eijsink voor me liggen.
De voorzitter: Ik stel voor dat we doorgaan met de beantwoording en dat de leden zelf in de gaten houden of ze in voldoende mate aan bod komen.
Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik kom te spreken over diversiteit en het Defensie Vrouwen Netwerk. De vergelijking met voetballen met alleen linksbenige types vond ik fantastisch. Mevrouw Eijsink heeft natuurlijk helemaal gelijk met haar uitspraak dat een divers team uiteindelijk tot de beste score komt. We hanteren één wervingscampagne, maar in de Agenda voor de toekomst heb ik gezegd dat we ook aandacht moeten hebben voor ouderen. Hiermee reageer ik ook op de heer Bosman. Ik bedoel daarmee geen bejaarden, maar mensen die op latere leeftijd instromen of herintreden. Ik heb daar ook gesproken over vrouwen. Het is een zeer terecht punt. Die wervingscampagne van ons is breed, maar er zijn wel degelijk activiteiten gaande om specifieke doelgroepen te bereiken.
Onlangs is de HDP gestart met het inclusiviteitsoverleg.
De voorzitter: Mevrouw Hachchi heeft een interruptie.
Minister Hennis-Plasschaert: Maar de tijd dringt.
De voorzitter: Ik ga over de tijd, Minister. U gaat over uw antwoorden. Als ik een interruptie toesta – en dat doe ik in dit geval – neem ik aan dat de Kamerleden zelf in de gaten houden dat er een tijdspanne is.
Mevrouw Hachchi (D66): Als de Minister het heeft over activiteiten, is het wel prettig als zij één of twee voorbeelden noemt. De Kamer wil ook graag horen wat er wordt gedaan op dit terrein. Als de Minister iets meer kleuring kan geven, wil ik dat heel graag.
Minister Hennis-Plasschaert: De HDP heeft onlangs het initiatief genomen om het inclusiviteitsoverleg Defensie te starten. Dat overleg vindt niet alleen plaats met het Defensie Vrouwen Netwerk, maar ook met het jongerennetwerk van Defensie, het Multicultureel Netwerk Defensie en de Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht. Ik denk dat het goed is dat het doel van het overleg zoals dat nu wordt ingevuld, is om ook de netwerken in de gelegenheid te stellen om input te leveren voor de beleidsvraagstukken en om mee te denken over het personeelsbeleid, dat zijn uitwerking zal krijgen in de agenda voor de toekomst. Nogmaals, we hebben nu één wervingsbeleid, maar we denken erover na om een paar doelgerichte acties verder handen en voeten te geven. Kortom, dit staat goed op het netvlies.
De doorstroom van vrouwen naar hogere militaire functies wordt nu gestimuleerd. Nu nemen minimaal twee vrouwen deel aan de loopbaanopleiding Hogere Defensie Vorming en kunnen vrouwen de Middelbare Defensie Vorming in deeltijd volgen. Dat was in het verleden niet het geval. We proberen daar dus wel degelijk op te sturen. Het is niet eenvoudig. Ik heb ook al eerder met de Kamer besproken dat de vrouw vaak al op jonge leeftijd een bepaalde beroepskeuze maakt. Het is prima om op latere leeftijd binnen te komen bij Defensie, maar als je bijvoorbeeld de modeacademie hebt gevolgd, ligt het niet voor de hand dat je op latere leeftijd als militair instroomt. Het heeft dus ook te maken met de aantrekkingskracht van de organisatie op jonge meiden. Hoe dan ook, de diversiteit en de aandacht daarvoor zijn van groot belang.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik begrijp de opmerking van de Minister niet. Er zijn voldoende gekwalificeerde vrouwen voor alle niveaus binnen Defensie voorradig. Zij kunnen meedoen aan sollicitaties et cetera. Zij hebben ook operationele ervaring. Ik nodig de Minister uit om binnen die toekomstagenda personeel toch met een voorstel naar de Kamer te komen, om daar actief op in te zetten. Wij denken heel graag mee, maar het zal vast niet nodig zijn. Ik nodig de Minister uit om het hier wat explicieter kenbaar te maken. Al het andere valt bij mij onder de eerdere opmerking over excuustruzen.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik ben helemaal niet van de school «excuustruzen», maar de realiteit is wel dat het percentage vrouwen binnen Defensie lager is dan in andere organisaties. Dat heeft ook te maken met de beroepskeuze die meiden op jonge leeftijd maken. Maar de vrouwen die we binnenhalen, moeten wel deelnemen aan de Hogere Defensie Vorming. Zij moeten deelnemen aan verdere opleiding, aan loopbaanbegeleiding et cetera. Als dit de vraag is, dan ben ik daar van harte toe bereid. Dat gaf ik misschien in niet al te duidelijke bewoordingen net al aan. Ik kom daar graag op terug.
De voorzitter: Moet ik dit noteren als een toezegging? Mevrouw Eijsink had immers een heel specifieke vraag. Nu zegt u dat u in het verzoek wilt bewilligen, maar ik heb niets concreets kunnen noteren.
Minister Hennis-Plasschaert: Mevrouw Eijsink heeft mij gevraagd om het mee te nemen in de agenda voor de toekomst. Ik heb gezegd dat ik daar van harte toe bereid ben, dus dat is een toezegging.
De voorzitter: Als het helder is voor u beiden, zult u elkaar daar wel aan houden. Het wordt dus meegenomen in de agenda voor de toekomst.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Die toezegging heeft betrekking op een brief die in december naar de Kamer komt. Dat is dus volgende maand al. Dat is heel fijn.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb nog een opmerking over diversiteit. De toelichting van de Minister over de activiteiten die nu gaande zijn op dit vlak, om diversiteit te bevorderen, is niet nieuw voor mij. Ook de voorgangers van de Minister hebben deze manier van aanpak gehad, terwijl ik juist verwacht van deze liberale Minister, die op het gebied van diversiteit niets hoeft te zeggen, dat zij nieuwe creatievere ideeën heeft op dit vlak. Ik hoop dat de Minister dit met name ziet als een aanmoediging, maar ik zou toch graag meer van de Minister horen over vernieuwende maatregelen op het gebied van diversiteit, meer dan wat we al jarenlang kennen.
Minister Hennis-Plasschaert: Diversiteit vraagt iets van twee kanten, van de werkgever en van de vrouw zelf. Het liberalisme en de emancipatiestrijd hebben ook geleid tot iets prachtigs, namelijk het recht om thuis te zitten. Daar maken heel veel mensen gebruik van. Het is niet alleen aan de werkgever, maar ook aan de vrouw zelf. Zij moet participeren. Wij als werkgever zullen er alles aan doen om de participerende vrouw bij defensie de juiste toekomstmogelijkheden te bieden.
Mevrouw Hachchi (D66): Twee dingen. Allereerst is diversiteit natuurlijk meer dan het alleen maar hebben over vrouwen. Ten tweede gaat het mij niet om een principiële discussie over de vraag waarom het niet goed gaat met de diversiteit. Het gaat mij erom dat ik van deze Minister verwacht dat zij met vernieuwende ideeën komt. Hoe wil zij ervoor zorgen dat de defensieorganisatie meer divers wordt? Dat is mijn opmerking en ik hoop dat de Minister de handschoen oppakt en op dit vlak wat vernieuwendere ideeën ontwikkelt om de diversiteit binnen defensie te promoten en te verbeteren.
Minister Hennis-Plasschaert: Het is wellicht aardig om het inclusiviteitsoverleg daartoe aan te grijpen en een brainstormsessie te houden over mogelijke ideeën.
Ik vergeet in alle consternatie de heer De Roon, over de vrouwelijke vliegers. We hebben ze wel gehad in het verleden, maar op dit moment hebben we geen vrouwelijke vliegers. Ik kan het iedereen aanraden. Ik heb zelf een stuk mee mogen vliegen met een F-16 en dat was de meest fantastische ervaring ooit. Ik draag het dan ook met liefde uit bij jonge meiden die daartoe geschikt zijn. Maar meer serieus is dit zeker iets waar bij de werving goed naar gekeken moet worden. Het vak van vlieger is namelijk niet alleen iets voor Nederlandse mannen, maar zeer zeker ook voor Nederlandse vrouwen.
De heer De Roon (PVV): Het is mooi dat de Minister dit uitdraagt en dat er goed naar gekeken wordt, maar het essentiële is natuurlijk dat vrouwen het waarschijnlijk net zo goed kunnen als mannen, maar dat er weinig belangstelling voor is van vrouwen. De vraag is dan toch: wat gaat de Minister precies doen om ervoor te zorgen dat die belangstelling groter wordt?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik ga in de Agenda voor de toekomst terugkomen op de vrouw, op het inclusiviteitsoverleg en op vernieuwende maatregelen, maar we moeten heel eerlijk zijn over beroepskeuzes die jonge meiden maken. We hebben vliegers, de vrouwelijke helivliegers. Daar is de Kamer mee bekend, hoop ik. Op dit moment hebben we geen vrouwelijke F-16-vliegers. Ik sprak toevallig laatst in Mali met de vrouwelijke Apache-vlieger. Zij is een fantastisch boegbeeld voor elke jongedame die geïnteresseerd is in het vliegersvak. We zullen haar dus zeker inzetten, maar het heeft echt ook te maken met de beroepskeuze die een jongedame op jonge leeftijd zelf maakt. Aan ons zal het niet liggen. We zullen onze vrouwelijke vliegers absoluut inzetten om hun passie voor het vak over te dragen, op scholen en daar waar nodig.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren): Mijn vraag staat diametraal tegenover die van de PVV. Waarom moeten er per se meer vrouwen bij? Waarom zou de Minister daar per se op in willen zetten? Het lijkt mij dat als mensen zin hebben om actief te worden voor defensie of bij de luchtmacht, dan moet dat gewoon kunnen, maar als ze daar geen zin in hebben, dan niet. Wat mij betreft hoeft er helemaal niet apart ingezet te worden op vrouwen of op allochtonen of op welke groep dan ook. Het hele diversiteitsbeleid kan wat ons betreft – in tegenstelling tot de PVV, wat me overigens verbaast – op de helling.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik zit hier niet om de PVV te verdedigen, maar de PVV maakt zich druk over de vullingspercentages. Ze zegt ook: trek alles uit de kast om die percentages gevuld te krijgen, ongeacht man of vrouw. Ik ben het ermee eens dat het uiteindelijk gaat om de kwaliteit die wordt binnengehaald. Het kan niet zo zijn dat iemand vlieger wordt, omdat de persoon in kwestie een vrouw is. Ze moet wel kunnen vliegen. Ik stel wel prijs op diversiteit binnen de krijgsmacht, ook omdat bewezen is dat de juiste mix binnen eenheden van cruciaal belang is. Dat geldt ook tijdens missies. We hebben de vrouwen, we hebben vrouwelijke militairen keihard nodig. Helaas misschien voor u, zeg ik tegen de heer Van Klaveren, maar we kunnen het in een missiegebied niet meer doen met alleen de mannen. We hebben de vrouwelijke militairen meer dan nodig.
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren): Natuurlijk, als vrouwen willen, dan zijn ze wat mij betreft van harte welkom. Het punt is alleen dat er niet apart op ingezet moet worden, wat mijn fractie betreft. Net hoorde ik toch echt u, maar ook collega's van andere fracties, waaronder de PVV, stellen dat er apart ingezet moet worden op het verhogen van het aantal vrouwen, door te gaan werven binnen die groep. Dat lijkt mij niet. Ik denk dat er in dit geval geworven moet worden op kwaliteit, niet op sekse of etniciteit.
Minister Hennis-Plasschaert: Laat ik de heer Van Klaveren geruststellen. Er wordt altijd geselecteerd op basis van kwaliteit, maar het is mooi meegenomen als er ook voldoende vrouwen tussen zitten, juist omdat die mix ertoe doet, ook in een missiegebied. Uiteindelijk is het de kwaliteit die telt voor de krijgsmacht.
De heer De Roon (PVV): De heer Van Klaveren heeft een persoonlijk feit in mijn richting gemaakt. Het gaat mij en de PVV niet om het diversiteitsbeleid als doel op zich. Het gaat erom dat er een heel reservoir is aan mensen die dit werk ook zouden kunnen, maar daar om wat voor reden dan ook onvoldoende belangstelling voor tonen en al helemaal niet op solliciteren. Ik vind het eigenlijk onverstandig van de partij van de heer Van Klaveren dat zij die reservebron niet wil aanboren. Ik zou zeggen dat wij dat wel moeten doen.
De voorzitter: Ik zou de Minister nu de ruimte willen geven om de gestelde vragen te beantwoorden. Collega's, ik verzoek u om goed op te letten met uw interrupties, want als u telkens nieuwe vragen stelt, komt de Minister niet toe aan de beantwoording van de vragen die u in eerste termijn al gesteld hebt. U bent dan mogelijk een dief van uw eigen antwoorden.
De Minister vervolgt haar beantwoording. Aangezien wij ook nog een tweede termijn willen houden, zou ik binnen een minuut of tien willen afronden.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik doe mijn uiterste best, maar de vragen verdienen wel een zorgvuldig antwoord.
In het AO over personeel van 23 januari en het AO over het jaarverslag van de IGK van 24 juni hebben mevrouw Eijsink en haar collega Günal-Gezer vragen gesteld over het DienstenCentrum Re-integratie en het re-integratieproces. Wat is er sindsdien gebeurd? Veel. Wij hebben de afgelopen maanden de knelpunten bij het re-integratieproces geïnventariseerd. Dat hebben wij gedaan samen met alle bij re-integratie betrokken onderdelen. Wij hebben geconstateerd dat het re-integratieproces in veel gevallen tot een succesvolle re-integratie leidt; dat is het goede nieuws. Tegelijkertijd is vastgesteld dat het re-integratiebeleid veel onduidelijkheden kent, dat het onbekendheid geniet binnen de organisatie en dat de onderlinge afstemming tussen diverse actoren echt nog wel kan verbeteren. Daarnaast ervaren die actoren – denk ook aan commandanten – een kloof tussen het beleid en de daadwerkelijke, dagelijkse re-integratiepraktijk. Ik heb vaak gehoord dat het re-integratieproces te veel proceduregericht in plaats van doelgericht wordt benaderd.
Ik ga de inventarisatie op korte termijn bespreken met de bonden; daar zijn ze weer. Het is cruciaal dat ook de bonden zich hierin herkennen. Vervolgens wil ik een plan van aanpak opstellen voor het actualiseren en verhelderen van het re-integratiebeleid uit 2007 en voor het verbeteren van de IV-ondersteuning in het hele proces. Ik denk dat wij op basis van het geactualiseerde beleid en de verbeterde IV-ondersteuning kunnen komen tot een efficiënter en effectiever re-integratieproces. Ik vermoed dat wij medio 2015 al een aardig plaatje kunnen schetsen en dat wij eind 2015 al veel van de knelpunten, waarover de Kamer geïnformeerd zal worden, opgelost zullen hebben.
Als ik mevrouw Eijsink goed begreep, vroeg zij of het DienstenCentrum Re-integratie terug kan naar de HDP, maar dit heeft nooit bij de HDP gezeten. Uit mijn hoofd gezegd is het in 2005 opgericht. Het is toen geplaatst onder het CDC. De HDP is natuurlijk wel heel nauw betrokken en leidt bijvoorbeeld ook de evaluatie als het gaat om het DienstenCentrum Re-integratie. Het is een soort drie-eenheid waarin de HDP een heel belangrijke, leidende rol speelt.
Mevrouw Eijsink en de heer Bosman hebben gevraagd naar de UNIFIL-medaille. Dit is een verhaal dat al heel lang loopt; daarvoor hebben beiden aandacht gevraagd. Het lijkt mij goed als ik volledig ben in het antwoord dat ik ga geven. De International Peace Prize Medal 1988 is een particulier initiatief van een Noorse veteranenbond; daarmee vertel ik niets nieuws. Dit particuliere initiatief verwijst naar de toekenning in 1988 van de Nobelprijs voor de Vrede aan de Verenigde Naties voor de vredesmissies na 1956. De onderscheiding van de veteranenbond voorzag in behoefte in Noorwegen om militairen van VN-vredesmissies te onderscheiden bij gebrek aan een officiële onderscheiding van regeringswege. De Noorse Minister van Defensie heeft deze onderscheiding erkend, maar de toekenning geschiedt door de Noorse veteranenbond. Oud-militairen moeten deze onderscheiding zelf aanvragen en betalen. Ook in Denemarken is deze Nobelprijsonderscheiding voor VN-militairen door de regering erkend. De toekenning geschiedt daar door de VN-veteranenorganisatie Blauwe Baretten. In Denemarken bestond evenmin een door de regering ingestelde medaille voor vredesoperaties. Deense militairen die vanaf 1956 hebben deelgenomen aan VN-vredesmissies zijn gerechtigd om deze Nobelprijsonderscheiding aan te vragen. De oud-militairen moeten net als in Noorwegen de medaille zelf betalen. Daar wil ik echt niet naartoe, dus daar geen zorgen over. In tegenstelling tot in veel andere landen, waaronder Noorwegen en Denemarken, hebben we in Nederland voor militairen die hebben deelgenomen aan vredesmissies inmiddels de Herinneringsmedaille Vredesoperaties. Die geldt voor alle missies. Ik wil ervoor waken dat we per missie een andere medaille in het leven roepen. De Herinneringsmedaille Vredesoperaties is immers onderdeel van het Nederlands decoratiestelsel, waarmee de regering haar waardering voor de verdiensten van uitgezonden militairen tot uitdrukking brengt.
Ik heb de leden goed gehoord; de heer Bosman en mevrouw Eijsink zijn er bij herhaling over begonnen. Ik ben van mening dat we verder kunnen kijken dan ons neus lang is. We hebben daarover bijvoorbeeld contact gehad met de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht. Ik wil de Kamer vragen om enige ruimte te geven om het verder te onderzoeken. We bekijken nu of het een serieuze mogelijkheid is om een draaginsigne in te stellen dat nadrukkelijk is verbonden aan de Nobelprijs voor de Vrede, als bijzondere blijk van erkenning en waardering voor de militairen die hebben gediend bij de VN-vredesoperaties voor 10 december 1988. Ik denk het wel, zeg ik er gelijk bij. Ik wil echter van enkele zaken, zoals of er een rol is voor het kapittel – volgens mij niet – op een rijtje zetten wat ze betekenen. Ik hoop dat we daarmee een heel lang debat hierover in de groep veteranen waarover het gaat, kunnen afronden, en dat iedereen zich voldoende herkend, erkend en gewaardeerd voelt.
De heer Bosman (VVD): Ik dank de Minister voor dit antwoord; dat geeft alle ruimte. Het is natuurlijk niet zomaar weer een medaille voor een missie. Het gaat om de Nobelprijs voor de Vrede. Met dit precedent denk ik dat we het bij iedere Nobelprijs voor de Vrede moeten doen. Ik verwacht namelijk niet dat een medaille of een andere blijk van erkenning en waardering voor deze groep mensen, de blauwhelmen, heel veel problemen op gaat leveren. Ik heb goed geluisterd en hoop dus echt dat de Minister dit voortvarend oppakt. Nogmaals, de erkenning voor de ene veteraan is geen tekort voor de ander. Het is een meerwaarde voor iedereen.
Minister Hennis-Plasschaert: De heer Bosman zegt het mooi: iemand mag zich niet tekort gedaan voelen door de erkenning voor een ander. Om die reden is dit dossier ook lang blijven staan; we hanteren die ene medaille voor iedereen, en terecht. De erkenning moet namelijk voor iedereen hetzelfde zijn. Tegelijkertijd zit hier een bijzonderheid aan. Daarom kijken we naar de mogelijkheid van een draaginsigne. Ik hoop oprecht dat daarmee alle veteranen die voor UNIFIL gediend hebben zich gehoord voelen in hun roep die al een tijdje klinkt.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Dit is een prima toezegging en een stap voorwaarts. Wanneer kan de Minister hier echt uitsluitsel over geven, zodat er echt iets gedaan kan worden? De UNIFIL-veteranen voelen immers dat het de moeder aller missies was. Op de reünie die onlangs plaatsvond was dat ook te horen. Zonder hard van stapel te willen lopen: kan de Minister misschien een tijdsindicatie geven? Want we zijn er al een paar jaar mee bezig.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik zorg ervoor dat de Kamer voor haar kerstreces duidelijkheid heeft.
De voorzitter: De Minister gaat snel verder.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik kom op de geestelijke verzorging, want daarover is wat onrust. Mevrouw Eijsink en de heer Segers spraken erover. Eerder heeft de Kamer – volgens mij nog bij mijn voorganger – afgedwongen dat er voor 1 januari 2016 niets zal veranderen. Die afspraak staat. Laat dat even duidelijk zijn, voordat er onnodig onrust ontstaat. Op dit moment spreken we intensief met de zendende instanties over het onderzoek dat heeft plaatsgevonden. Daar waren universiteiten en ABDTOPConsult bij betrokken. Zodra we dat gesprek keurig hebben afgerond en daaraan conclusies kunnen verbinden, komt dat de Kamer toe. Ik hoop dat dit voor het eind van het jaar gebeurt; anders zal het begin 2015 zijn. Ik zeg het nog een keer ter bevestiging: voor 1 januari 2016 verandert er helemaal niets aan de geestelijke verzorging.
De heer Segers (ChristenUnie): Misschien is het vragen naar de bekende weg, maar houdt de Minister vast aan de uitvoering van de motie waarin staat: geen onevenredige bezuiniging op het budget van geestelijke verzorging? Die motie is twee jaar geleden aangenomen. Houdt de Minister daaraan vast, met het oog op dat onderzoek en de uitkomst daarvan?
Minister Hennis-Plasschaert: Ik houd daar zelfs graag aan vast, want die geestelijke verzorging is van cruciaal belang voor het functioneren van de krijgsmacht. Rekening houden met het feit dat de krijgsmacht is gekrompen, is een ander verhaal. Onevenredig hard bezuinigen op de geestelijke verzorging zou eerlijk gezegd niet goed zijn voor Defensie. De geestelijke verzorging doet ertoe en blijft ertoe doen, nu en in de toekomst. Daarmee zal uitvoering worden gegeven aan de motie.
Mevrouw Eijsink vroeg naar de ERP-evaluatie: waarom wordt die uitgesteld? De reden dat de beleidsdoorlichting is uitgesteld, is omdat de basisimplementatie medio 2015 wordt voltooid. Als dan pas wordt begonnen met een beleidsdoorlichting, dan wordt het wel heel erg krap. De vraag is of zo'n hele beleidsdoorlichting nog voor het einde van 2015 kan worden doorlopen. Daarom is min of meer aangegeven dat we het over de jaargrenzen heen moeten tillen. Tegelijkertijd zeg ik daarbij: we gaan niet onnodig vertragen. Als de implementatie medio 2015 voltooid is, dan kan daarna de beleidsdoorlichting beginnen. We gaan daarvoor niet heel 2016 gebruiken. Ik hoop die beleidsdoorlichting in de eerste helft van 2016 naar de Kamer te kunnen sturen.
In de Veteranennota van deze zomer heb ik gemeld dat in 2016 het veteranenbeleid voor zover mogelijk aan de hand van effecten, doelstellingen en meetbare resultaten zal worden beschreven in de Veteranennota. Wij hebben gemeend, intern, dat een beleidsdoorlichting in 2016 nogal prematuur zou zijn omdat er dan nog geen gelegenheid is geweest om op grond van resultaten gekoppeld aan de effecten te meten. Dit kan pas voor het eerst in 2017. Wij hebben daarom gedacht dat op dat moment de beleidsdoorlichting beter op zijn plaats is, of in ieder geval dat je met de conclusies van zo'n beleidsdoorlichting veel meer in handen hebt dan als je dat eerder zou doen. Het is nadrukkelijk niet zo dat met de verschuiving van de beleidsdoorlichting naar 2017 het veteranenbeleid niet wordt gemonitord. Dat doen we namelijk wel, ook op verzoek van uw Kamer, en terecht. Ieder jaar wordt hierover in de Veteranennota gerapporteerd. Het is meer de praktische reden om zoveel mogelijk te halen uit die beleidsdoorlichting dan vertragen om te vertragen, zo zeg ik er gelijk bij.
Ik kom nog even te spreken over het chroomonderzoek. Het PX-10-onderzoek door het RIVM heeft anderhalf jaar geduurd. Naar verwachting heeft ook het chroomonderzoek tijd nodig. Het moet wel zorgvuldig gebeuren. Het risico dat het te snel gaat en dat er daarmee voorbij wordt gegaan aan de daadwerkelijke relatie tussen wat er is gebeurd op de werkvloer en de ziektebeelden die zijn ontstaan, is heel groot. Mevrouw Eijsink zei: snel, sneller, snelst, maar uiteindelijk moet toch de zorgvuldigheid voorop staan. Daar ben ik het mee eens. Ik ga niet over de planning van het RIVM. We kijken echter wel steeds met het RIVM naar manieren om zaken zo goed en zo snel mogelijk, maar tegelijkertijd ook zo zorgvuldig mogelijk, te doen. Is het bijvoorbeeld mogelijk, zoals ik in mijn brief van afgelopen vrijdag zei, om met tussenresultaten te werken? Daarvoor is het nu nog te vroeg, maar daarop hoop ik van harte. Als op basis van die tussenresultaten al bepaalde conclusies zijn te trekken en actie is te ondernemen, dan ben ik daar zelf ook een groot voorstander van. Hoe eerder duidelijkheid kan worden geboden aan betrokkenen, hoe beter. Over zorg heb ik het volgende geschreven in mijn brief van 18 september jl. Voor zorg, begeleiding en steun kunnen mensen terecht bij een hoeveelheid instanties, zeker ook bij Defensie, maar er zijn misschien ook mensen die zich liever niet bij Defensie melden voor die steun, maar bijvoorbeeld liever bij het CAOP, het ABP of noem maar op. Dat staat beschreven in de brief van 18 september. Afgelopen week hebben er grote bijeenkomsten plaatsgevonden met voormalig medewerkers in Kerkrade en Almelo. Daar is een hoeveelheid informatie gegeven en contactpersonen aangereikt. De een doet liever direct zaken met Defensie, de ander vooral niet. Dat moet allemaal goed worden begeleid. Wij lopen niet weg.
De voorzitter: Mevrouw Hachchi heeft een punt van orde.
Mevrouw Hachchi (D66): De Minister gaat uitgebreid in op deze thematiek. Dat begrijp ik, omdat een aantal collega's daar vragen over heeft gesteld, maar morgenavond hebben wij hier een debat over. Kijkend naar de tijd stel ik voor dat de Minister doorgaat met het beantwoorden van de andere vragen in dit WGO. Op chroom-6 kunnen wij uitgebreid terugkomen in het plenaire debat. Dat zou mijn voorstel zijn.
De voorzitter: Ik zou dat ook graag doen, maar dan kijkt een aantal collega's weer heel erg ongelukkig.
De heer Knops (CDA): Dat realiseer ik mij ook, maar omdat wij morgen dat debat hebben, ook nog een aantal andere dingen op stapel staan en wij waarschijnlijk niet kunnen uitlopen, moeten wij prioriteiten stellen.
De voorzitter: Dat geldt ook voor de interrupties, zou ik zeggen.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik zet graag het gesprek morgenavond voort.
De voorzitter: Alle antwoorden op de vragen over chroom, moet u dan voor morgen bewaren.
Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. De schuldenproblematiek is ook een belangrijk punt. Ik heb hierover gisteren nog een brief naar de Kamer gestuurd, maar ik vermoed dat nog niet iedereen de tijd heeft gehad om die te lezen. Excuus voor het late tijdstip, maar beter laat dan nooit. Het aantal medewerkers van Defensie die in de schuldsanering zitten of te maken hebben met een faillissement, is bekend. Dat is inmiddels duidelijk. Deze cijfers zijn afkomstig van de sectie Vorderingen, Inhoudingen en Kortingen van het dienstencentrum Juridische Dienstverlening. Uit deze cijfers blijkt dat het aantal schuldsaneringen en faillissementen onder Defensiepersoneel geen duidelijke stijging laat zien. Bij de sectie Vorderingen, Inhoudingen en Kortingen zijn op dit moment 35 zaken bekend van Defensiemedewerkers die daadwerkelijk in de schuldsanering zitten via de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Het betreft zestien burgers en negentien militairen. Daarnaast zijn er zeventien medewerkers onder bewind gesteld: negen burgers, acht militairen. Zij zitten nog niet in de schuldsanering, maar hebben geen zeggenschap over hun eigen financiële huishouding. De problemen doen zich voornamelijk voor bij militairen in de rang van sergeant-majoor, sergeant der eerste klasse en korporaal der eerste klasse. Van het burgerpersoneel hebben voornamelijk medewerkers in de schalen drie tot en met vijf te maken met schulden.
Daarmee doe ik niets af aan de individuele problematiek van een militair of burger die tot deze groep behoort, maar van een significante stijging of een groot probleem binnen de organisatie is op dit moment geen sprake. Zij worden begeleid. Ik zie nu dan ook geen noodzaak om extra vte's vrij te spelen om de begeleiding verder op te schroeven. De begeleiding is goed. Zij moeten ook begeleid worden. Ik zie nu echter niet de noodzaak om hiervoor meer vte's vrij te spelen.
De heer Segers (ChristenUnie): Zijn de aantallen die de Minister noemt, de uitkomst van dat onderzoek?
Minister Hennis-Plasschaert: Ja.
De heer Segers (ChristenUnie): Dat zijn heel kleine aantallen. Het percentage dat ik noemde en waar de vakbond tot kwam toen ze bij een divisie onderzoek deed, was 11 in de schuldsanering. Dat is veel forser. Is dit de uitkomst van het onderzoek dat de Minister heeft aangekondigd? Zij knikt. Dan heb ik een vervolgvraag. Misschien moeten wij niet spreken over het aantal fte's dat wij daarvoor vrijmaken, maar zou de vraag om heel secuur te kijken naar de begeleiding van mensen die met schulden kampen, bij bedrijfsmaatschappelijk werk kunnen worden neergelegd.
Minister Hennis-Plasschaert: Zeker. Dat is een terechte opmerking, maar daar ligt het ook al. Die begeleiding moet er ook zijn. Ik ben het daar dus van harte mee eens, maar dat gebeurt dus al.
De voorzitter: Met het oog op de tijd zou ik de Minister willen verzoeken haar beantwoording te finaliseren. Ik geef de heer Segers echter nog even het woord voor het tweede deel van zijn interruptie. Dan hebben we daarna nog precies genoeg tijd voor de tweede termijn.
De heer Segers (ChristenUnie): Mijn vraag is of het bedrijfsmaatschappelijk werk dat aankan. Mij bereiken namelijk geluiden dat zij daar onvoldoende menskracht voor hebben. Dat is dus nog een punt van zorg.
Minister Hennis-Plasschaert: Ook voor mijn eigen geruststelling zal ik dat nog even nagaan. Die geluiden hebben mij namelijk nog niet bereikt.
De heer Segers sprak nog over een thuisfrontcheck en vroeg om daar volgend jaar naar te kijken. Ik ben daar graag toe bereid. Er lopen nu al onderzoeken en er worden evaluaties gedaan. Ik heb echter al vaak gezegd: zonder thuisfront geen inzet. Het thuisfront is een cruciale factor. Ik ben altijd bereid om te kijken hoe we dat thuisfront nog beter en meer kunnen meenemen in de processen. In de krant van vanmorgen werd gesproken over de uitzendduur. De heer Segers heeft echter een duidelijke toelichting gegeven. Ik wil er wel voor waken dat we hier niet op voorhand al allerlei conclusies aan gaan verbinden. De operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht moeten we namelijk ook steeds op het netvlies houden. Het heeft echter ook weer te maken met de bijzondere positie van de militair. Ik sta dus positief tegenover het voorstel van de heer Segers om een thuisfrontcheck te doen.
Mevrouw Hachchi heeft nog gesproken over 9,5 miljoen euro per maand. Ik heb niet begrepen waar zij over sprak. Zij sprak ook over het overleg met bonden dat is opgeschort, maar dat overleg loopt sinds anderhalf jaar geleden al weer. Ik meen dat dat in april 2013 was. Ik ben dus even kwijt waar dit nu ineens vandaan komt. De meeste reorganisaties zijn al voltooid, maar het is waar dat toen we die reorganisaties stil moesten zetten, dat geld kostte. Maar dat is dus van een tijd geleden.
Volgens mij heb ik de meeste vragen beantwoord.
De voorzitter: Ik doe nu even geen veegrondje, mijnheer De Roon, tenzij u over het allerlaatste punt een vraag hebt.
De heer De Roon (PVV): Ik heb een punt van orde. Een aantal vragen van mijn kant is in ieder geval nog niet beantwoord. Ik hoorde een collega hier aan tafel zeggen dat er wat die persoon betreft zes vragen niet beantwoord zijn. Misschien is het toch goed om die vragen eerst beantwoord te krijgen.
De voorzitter: Ik zie dan aan beide kanten een noodzaak voor een heel korte humanitaire stop.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter: Ik stel voor om het volgende te doen. Een aantal leden heeft aangegeven dat bepaalde vragen nog niet zijn beantwoord. Andere leden zijn van mening dat hun vragen wel zijn beantwoord. In dit geval wil ik de leden die aangeven dat niet alle vragen zijn beantwoord en die er niet voor kiezen om daarop in tweede termijn terug te komen, te weten de heer De Roon, mevrouw Hachchi en mevrouw Eijsink, de gelegenheid geven om heel kort aan te geven welke vragen zijn blijven liggen. Dan kan de Minister zich daarop voorbereiden. Ik stel voor dat zij die vragen alleen noemen. Ze worden nog niet meteen beantwoord. Daarna komt de tweede termijn. Dan kan de Minister die vragen beantwoorden in haar tweede termijn. Dit lijkt mij het meest efficiënt.
Mevrouw Hachchi (D66): Het gaat bij mij om zes van de elf door mij gestelde vragen. De eerste vraag betrof het behoud van topmilitairen en het bijverdienen. De tweede ging over het schrappen van de aanwijzing over het contact tussen militairen en de buitenwereld. De derde vraag was hoe de Minister het strategisch denken binnen Defensie denkt te verbeteren. De vierde vraag ging over het Techniekpact. De vijfde vraag betrof de positionering van de HDP. De zesde vraag ging over Defensie als doorstroomorganisatie: als de kennis daarover niet in huis is, kan die dan van buiten worden gehaald?
De voorzitter: Mijnheer Knops, u was voorzien?
De heer Knops (CDA): Ik ben buitengewoon content, want al mijn vragen zijn beantwoord.
De voorzitter: Dat geldt ook voor de heer Segers, begrijp ik.
De heer De Roon (PVV): Ik heb drie punten. Ik heb de Minister erop gewezen dat er geen cijfermatige gegevens uit exitgesprekken zijn over de redenen waarom militairen vertrekken. Waarom hebben we die gegevens niet? Zouden we die niet wel moeten hebben? Dat is punt één. De punten twee en drie betreffen de jihadistische dreiging tegen onze militairen. Welke maatregelen heeft de Minister genomen om onze militairen en militaire complexen extra te beschermen? Ze mag dat in hoofdlijnen aangeven, want ik snap dat de details vertrouwelijk moeten blijven. De laatste vraag hangt hiermee samen. Die gaat over de MIVD. Beschikt deze over voldoende financiële en personele middelen om die jihaddreiging tijdig te constateren en te pareren? Of geeft de MIVD aan eigenlijk wel wat meer te willen hebben?
Mevrouw Eijsink (PvdA): Mijn eerste vraag betrof de 50%-vulling van pilotenplaatsen dit jaar. Ik heb de Minister gevraagd of dit bericht uit de media klopt. Wat betekent dit als we weten dat een opleiding tot piloot drie tot vier jaar duurt? Die zaken kunnen we nu al doordenken. Verder vroeg ik om te reageren op de stand van zaken van het verbeterprogramma beheer. Verder heb ik ten aanzien van de reservisten gevraagd naar de vrijwilligheid. Ik heb letterlijk gezegd dat de reservist op de trap van het vliegtuig nog steeds nee kan zeggen. Hoe gaan we daarmee om? Dan was er nog de vraag over het wapenonderhoudsmiddel PX-10 en de reactie van de Minister in de brief van 23 oktober, waarin ze stelt dat de RIVM niet in staat is gesteld om in de uitzending op de aantijgingen te reageren. Hoe moet daarmee worden omgegaan? Ik had ook een vraag over het Veteranen Platform en de aangesloten organisaties van actief dienenden. Deze organisaties hebben nog geen toegang tot contactgegevens in het Veteranen Registratiesysteem.
De voorzitter: De heren Bosman, Van Klaveren en Van Dijk hebben geen vragen meer die zijn blijven liggen. Dan wil ik nu onverwijld doorgaan met de tweede termijn, terwijl de Minister ondertussen de laatste vragen noteert. Haar medewerkers hebben meegeluisterd. Ik hanteer nu maar even de volgorde die te doen gebruikelijk is.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Als de Minister van mening is dat de problemen en de zorgen bij het personeel van Defensie verleden tijd zijn, dan leeft zij op een andere planeet. Die stelling handhaaf ik. Die zorgen zijn namelijk zeer actueel. We zullen daarop deze week nog terugkomen. Een belangrijke oorzaak ervan is de spanning tussen het budget en de ambities van Defensie. Het is politieke wensen versus de situatie op de werkvloer. Dat zou de Minister moeten erkennen.
Ik heb nog enkele korte punten ter afronding. Ik dank de Minister voor de antwoorden op mijn vragen over Boy van Geffen. Ik heb nog twee vragen. Wanneer krijgen we bericht over de afhandeling? Heeft de Minister in haar gesprek excuus gemaakt?
Ik heb ook nog een eenvoudige vraag over de verklaring van geen bezwaar. Wanneer krijgen we de toegezegde brief?
Wat outsourcing betreft is mijn devies kort en helder: leef gewoon het regeerakkoord na, net als bij de schoonmakers, dus de catering niet uitbesteden.
Over PX-10 graag antwoord op deze vraag. Wanneer gaat het RIVM het gesprek voeren met de Belgische professor? Deelt de Minister de mening dat dit geen maanden moet gaan duren?
Tot slot reken ik op de Minister als het gaat om de ambitie om mijn Kamervragen en die van collega Eijsink voor morgenavond te beantwoorden.
De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Dank voor de beantwoording van de Minister. Ik ben heel blij met de erkenning van de blauwhelmen. Dat vind ik heel belangrijk. Ik ben blij dat de Minister zich er hard voor gaat maken om dat daadwerkelijk in te vullen met beeld en geluid.
Over de reservisten ben ik gematigd positief. Ik kijk uit naar de uitkomsten van de verschillende pilots, maar ik vind het wel belangrijk dat de flexibilisering van de krijgsmacht de hoogste prioriteit krijgt, juist om de aansluiting met de samenleving goed te houden en om te voorkomen dat we mensen gaan missen die graag flexibel zouden willen werken en dat bij de krijgsmacht niet zouden kunnen.
Ik heb nog een klein puntje over het krijgen van onderdelen. Het gaat erom dat commandanten vaak liever tien keer 100 batterijen bestellen dan een keer 1.000. Kan die flexibiliteit of die kleine mogelijkheid veel meer belegd worden bij commandanten in plaats van in een keer een grote bulk, waarbij je toevallig weer onder een Europese aanbesteding valt, en dat soort zaken? Mijn verzoek is of dat wat geflexibiliseerd kan worden.
De heer Knops (CDA): Voorzitter. Dank voor de antwoorden van de Minister. Ik heb nog maar één minuut, dus ik zal mij beperken tot het indienen van twee moties die in het verlengde liggen van wat ik heb gezegd over het gebrek aan voortgang bij de arbeidsvoorwaardendossiers.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering begin 2013 een pakketvergelijking toegezegd heeft aan de Kamer;
constaterende dat er na anderhalf jaar nog steeds geen duidelijkheid is;
overwegende dat alleen de beschrijving van de bijzondere positie van de militair niet genoeg is, aangezien toegezegd is te komen tot een objectiveerbare vergelijking van de inkomens van ambtenaren en militairen;
verzoekt de regering, voor 1 januari 2015 duidelijkheid te geven over de beschrijving van de bijzondere positie van de militair, alsmede de verdere reikwijdte en diepgang van de pakketvergelijking en de te nemen vervolgstappen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Knops en Hachchi. Naar mij blijkt wordt zij in voldoende mate ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt nr. 17 (34 000-X).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Defensiepersoneel in de periode 2003–2013 ruim 5,5% achter is gebleven in de gemiddelde contractloonontwikkeling binnen de publieke sector, en dat de overheid daarenboven nog eens 4% is achtergebleven bij de markt;
overwegende dat de onvrede onder het personeel hoog is, en de aantrekkelijkheid van Defensie als werkgever door de ernstig achtergebleven loonontwikkeling zwaar onder druk staat;
constaterende dat de uitstroom bij Defensie groter is dan de instroom;
verzoekt de regering om in te zetten op een inhaalslag voor het Defensiepersoneel om de aanzienlijke achterstand in loonontwikkeling in vergelijking met de rest van de publieke sector in te lopen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Knops. Naar mij blijkt wordt zij in voldoende mate ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt nr. 18 (34 000-X).
Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording tot zover. We hebben gesproken over de inzetbaarheidsdoelstelling en de personele krapte. Met de commissie hebben we een werkbezoek afgelegd in Oirschot, waar commandant Van Keulen vroeg om een extra paar handjes voor werkzaamheden die anders niet meer gedaan kunnen worden. Daarover dien ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat als gevolg van de lopende reorganisatie de krijgsmacht te maken heeft met een voortdurende disbalans in de personele bezetting;
overwegende dat de krijgsmacht gebaat is bij een stabiele, evenwichtige personele bezetting;
verzoekt de regering, de onevenredige effecten op het ondersteunend personeel te onderzoeken en maatregelen te nemen die deze onbalans kunnen herstellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Eijsink en Bosman. Naar mij blijkt wordt zij in voldoende mate ondersteund. Daarmee maakt zij deel uit van de beraadslaging.
Zij krijgt nr. 19 (34 000-X)
Mevrouw Eijsink (PvdA): Deze motie is in lijn met de inzetbaarheidsdoelstellingen en de onbalans op de werkvloer, zoals ik al aangaf. Dat moet in de komende periode echt duidelijker worden, zodat een ander voor de Kamer zowel in debatten over artikel 100-brieven en missies als in Defensiedebatten, dichter bij elkaar komt en meer inzichtelijk wordt. Er moeten ook niet van die obligate antwoorden gegeven worden, want daar schiet Defensie zichzelf mee in de voet, niet alleen nu maar vooral ook op de langere termijn.
Dan kom ik op de verklaring van geen bezwaar. De Minister heeft al toegezegd dat ze er in een brief op zal terugkomen. Ik ben nog wel nieuwsgierig hoe het gaat met reservisten. Die kunnen op de vliegtuigtrap nog zeggen dat ze niet op missie gaan, want dat heeft nu eenmaal te maken met de vrijwilligheid en de bijzondere positie van de militair daartegenover. Hoe gaan we om met de verklaring van geen bezwaar voor reservisten? Dat is ook van belang. Zolang hij niet gemilitariseerd is, heeft de reservist namelijk een heel bijzondere, vrijwillige positie.
Dan kom ik op de antwoorden op de vragen over de veteranen. Ook ik ben blij met UNIFIL. Ik wil collega Ine Aasted-Madsen noemen. Dat vind ik plezierig naar oud-collega's toe die er heel erg voor hebben gestaan en een en ander op tafel hebben gehouden. Zij luistert vast nog weleens mee en anders hoort ze het wel via collega Knops. Zij heeft een en ander voor het eerst in 2003 aangegeven. Ere wie ere toekomt. Wij hebben daarna gezamenlijk «opgewerkt». Dat is altijd prettig. Het is heel mooi als het resultaat ook gezamenlijk neergezet kan worden.
Ik ben het niet eens met de Minister als het gaat om de beleidstoelichting op de veteranenzorg. Waarom niet? Respectievelijk in oktober 2011 en in december 2011 zijn de Tweede en de Eerste Kamer akkoord gegaan. Het heeft heel lang geduurd. Ondertussen heeft Minister Hillen de bijzondere positie van de actief dienende militair in 2013 op de Veteranendag neergezet. Het is dus niet zo dat we nu maar even weer een jaar verdergaan. Ik begrijp de argumentatie van de Minister wel, maar ik heb vooralsnog nog even moeite om ermee akkoord te gaan. Mogelijk kunnen we tot een overeenkomst komen waarin we zeggen dat de Kamer en Defensie verplichtingen naar elkaar hebben om de doorkijk te willen hebben. 2017 is echt te ver weg.
Een andere reden daarvoor is dat zowel de actief dienende als de Afghanistanveteraan hiermee te maken heeft. Dat krijgen we onvoldoende op tafel. Ik hoor verschillende fantastische verhalen van Afghanistanveteranen, maar er is ook sprake van zorgmijders op heel andere wijze. Dat komt nu ook naar buiten. Daarin moeten we elkaar scherp houden. Ik heb er niet de behoefte aan om de Minister onder druk te zetten qua werk, maar ik heb er wel de behoefte aan om duidelijk te maken dat het op deze manier niet kan en dat het ook te kort door de bocht is naar de Kamer toe.
Ik heb ook moeite met de basisimplementatie ERP. De Kamer moest in 2013 in het debat genoegen nemen met de basisimplementatie. Dat product was qua tijd en geld anders dan voorheen was besloten. ERP is wel onderdeel van het hele ICT-gebeuren. Die zaken staan niet los van elkaar. Dat betekent dat we gevoel moeten krijgen voor en vat moeten krijgen op wat er gebeurt. Ik spreek voor mezelf, maar het zou zomaar kunnen dat collega's dit ook vinden. Dan is 2016 in dit geval veel te ver weg. Ik wil de Minister in overweging geven om erover na te denken. Wellicht kan het niet nu, maar kan zij voor de begroting met een suggestie komen. Anders doen wij dat mogelijk zelf.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Het Joint Support Ship de Karel Doorman gaat richting de ebolalanden varen om daar hulpgoederen af te leveren die kunnen helpen om ebola te bestrijden. Ik hoor graag van de Minister een bevestiging dat het hospitaal aan boord van de Karel Doorman niet gebruikt zal worden voor de behandeling van ebolapatiënten. Het is van het uiterste belang dat de bemanning van de Karel Doorman na aflevering van de goederen niet als «bedankje» met ebola thuiskomt. Welke controles worden door Nederland uitgevoerd om dit te voorkomen? Op welke momenten worden deze controles uitgevoerd? Overweegt de Minister ook om, net als de VS, militairen bij terugkomst in quarantaine te plaatsen?
Dan dien ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Defensie een strikt uniformverbod hanteert voor militairen in de publieke ruimte;
overwegende dat Defensie nooit en te nimmer mag zwichten voor welke vorm van terrorisme dan ook;
overwegende dat militairen juist zichtbaar moeten zijn in tijden waarin de nationale veiligheid in gevaar is;
verzoekt de regering, niet te zwichten voor islamitisch terrorisme door een uniformverbod in de openbare ruimte maar zich maximaal in te zetten om niet onze geüniformeerde militairen maar de terroristen te verjagen uit de publieke ruimte,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden De Roon en Wilders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 20 (34 000-X).
Het woord is aan mevrouw Hachchi, van de fractie van D66.
Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Het is voor het eerst dat ik mijn tweede termijn niet kan beginnen met het bedanken van de Minister voor de antwoorden, want zes van de elf vragen die ik heb gesteld, zijn gewoon niet beantwoord. Ik hoop dat dit in het vervolg beter gaat.
In mijn eerste termijn heb ik al gezegd dat er deze week nogal wat problemen op de agenda staan. Het gaat om problemen die op het bordje liggen van deze Minister. Van de problemen die betrekking hebben op personeel, zijn er vandaag al genoeg aan bod gekomen. We gaan nog spreken over de giftige stoffen en het materieel, namelijk de helikopters, de ICT en de operationele gereedheid, waar problemen mee zijn. Over die zaken komen we allemaal nog over te spreken.
De Minister sprak over een trendbreuk met betrekking tot het geld; ze noemde het zelf «het leuke bedrag». Er moet echter een trendbreuk komen in de aanpak van deze problemen. De D66-fractie neemt in ieder geval geen genoegen meer met de woorden «we zitten erbovenop» en «we gaan de weg bewandelen». De prestatieafspraak tussen de Kamer en de Minister is continu. Met betrekking tot de problemen die ik zojuist heb genoemd, wil ik een en ander echter in concrete afspraken gieten, zodat de Minister zich alvast kan voorbereiden op de debatten die we hierover gaan voeren.
In mijn eerste termijn heb ik een pleidooi gehouden om de regeling Vervroegd uittreden militairen onder de loep te nemen. Ik ben genoodzaakt om meteen twee moties in te dienen, want de Minister heeft nog niet gereageerd op dit punt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat vanwege het functioneel leeftijdsontslag alle militairen, ongeacht hun rang of krijgsmachtonderdeel, gedwongen zijn om op 60-jarige leeftijd uit te treden;
overwegende dat daarmee veel waardevolle kennis voor Defensie verloren gaat;
verzoekt de regering, te onderzoeken op welke manier het mogelijk is om voor militairen die langer kunnen en willen doorwerken een uitzondering te maken voor dit functioneel leeftijdsontslag,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi, Knops en Segers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 21 (34 000-X).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat militairen na hun functioneel leeftijdsontslag onbeperkt mogen bijverdienen bovenop hun uitkering gewezen militairen mits deze neveninkomsten niet worden verdiend in de (semi)publieke sector en deze inkomsten samen met de UGM-uitkering niet hoger zijn dan de balkenendenorm;
overwegende dat het onrechtvaardig is, een uitkering toe te kennen aan militairen die flink bijverdienen;
verzoekt de regering, de regels voor het bijverdienen bovenop de uitkering gewezen militairen zodanig aan te scherpen dat de beperking niet alleen geldt voor de toegestane hoogte van neveninkomsten uit de (semi)publieke sector, maar ook voor neveninkomsten uit de private sector;
verzoekt de regering tevens, een regeling te maken waarbij militairen die na hun functioneel leeftijdsontslag een uitkering gewezen militairen ontvangen en bijverdienen boven de balkenendenorm, te korten op hun uitkering gewezen militairen evenredig aan het bedrag dat wordt bijverdiend boven de balkenendenorm,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi en Segers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 22 (34 000-X).
Mevrouw Hachchi (D66): Ik kom op de aanwijzing voor militairen met betrekking tot contact met de pers en de politiek. Een veelgehoord punt van kritiek is dat er bij Defensie een doofpotcultuur heerst. Het is ontzettend belangrijk dat wij er alles aan doen om een open houding en een open cultuur te stimuleren. De Minister heeft ook op dit punt geen reactie gegeven. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering voorstander is van een ontspannen contact tussen ambtenaren en Kamer;
constaterende dat er desondanks vanuit het Ministerie van Defensie een aanwijzing actief is waarin wordt voorgeschreven hoe militairen zich naar de media en de Kamer moeten gedragen;
overwegende dat zulke voorschriften niet van deze tijd zijn;
overwegende dat een open cultuur en houding juist moeten worden aangemoedigd;
verzoekt de regering om Aanwijzing SG A/978 Extern Optreden te schrappen en dus niet langer van kracht te laten zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Hachchi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 23 (34 000-X).
Mevrouw Hachchi (D66): Ik zie de antwoorden op mijn openstaande vragen graag tegemoet.
De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Ik kan de Minister wél bedanken voor de antwoorden op mijn vragen, want mijn vragen zijn beantwoord. Ik had vier punten. Een daarvan was de top tien van ergernissen of dissatisfiers, om het zo maar te noemen. De Minister pakt dat op; ik dank haar daarvoor. Een ander punt betrof schulden. Ik ben benieuwd wanneer de resultaten van het onderzoek, met een reactie van de Minister erbij, aan de Kamer worden gestuurd. De Minister heeft gezegd dat zij zal nagaan of dit bij het bedrijfsmaatschappelijk werk voldoende kan worden opgepakt. Dat wacht ik af. Ik dank de Minister voor de onderstreping van het belang van geestelijke verzorging. Zij heeft gezegd dat daarop niet onevenredig zal worden bezuinigd. Daarover zullen wij nog verder spreken.
Eén punt – de Minister heeft daar wel op gereageerd – wil ik nog graag met een motie markeren: de thuisfrontcheck.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Nederlandse krijgsmacht aan veel internationale missies deelneemt;
overwegende dat uitzending naar het buitenland ook veel vraagt van gezins- en familieleden van uitgezonden militairen;
voorts overwegende dat Defensie een goede werkgever wil zijn;
verzoekt de regering, komend jaar een thuisfrontcheck uit te voeren waarbij wordt gekeken naar factoren die het welbevinden van uitgezonden militairen en hun naaste omgeving zowel positief als negatief beïnvloeden, daarvan te leren en de uitkomsten en leerpunten van het onderzoek naar de Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Segers en Eijsink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Zij krijgt nr. 24 (34 000-X).
De heer Van Klaveren (Groep Bontes/Van Klaveren): Voorzitter. Ik heb één motie en vind de dekking daarvoor in de niet-juridisch verplichte gelden op de begroting voor ontwikkelingshulp. Zoals ik eerste termijn al stelde, is dat 300 miljoen.
De motie luidt als volgt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat defensiemedewerkers al jarenlang geen loonsverhoging hebben gehad, toelages zijn weggevallen, slechts gedeeltelijk zijn gecompenseerd voor het Wul-drama en dat ook andere lastenverzwaringen van dit kabinet het personeel keihard hebben geraakt;
overwegende dat Defensie op korte termijn met de militaire bonden overleg zal voeren over de arbeidsvoorwaarden van defensiepersoneel;
verzoekt de regering, zo snel mogelijk een akkoord te bereiken over een forse loonsverhoging van 10% voor het defensiepersoneel,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 25 (34 000-X).
Daarmee is er een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer. Ik teken daarbij aan dat er voorafgaand aan die tweede termijn nog enkele vragen zijn geïnventariseerd. De Minister heeft aangegeven dat zij terstond kan antwoorden. Dat geldt zowel voor de vragen die zijn geïnventariseerd als voor de vragen die in tweede termijn gesteld. Zij zal voorts een reactie op de moties geven.
Het woord is aan de Minister.
Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik heb nog niet alle moties binnen, maar ik begin alvast met het beantwoorden van de vraag. Daarmee winnen we tijd.
Mevrouw Hachchi stelde dat ik zes vragen niet heb beantwoord. Dat spijt me werkelijk, maar ik heb één vraag wel degelijk beantwoord. Dat was de vraag over het FLO. Ik sprak toen over de UKW-regeling als onderdeel van het overleg met de bonden. Mevrouw Hachchi maakt nu natuurlijk een punt van de UKW-regeling. Ik heb aangegeven dat ik me heel erg kon voorstellen dat zij daar wat moeite mee had. Maar nogmaals, ook dat maakt deel uit van het overleg met de bonden. Dat was de reden waarom ik er niet meer over kon zeggen. Ik ben er vrij aan het begin van mijn betoog in eerste termijn op ingegaan. Het is geen onwil, maar zo zijn de arbeidsverhoudingen in Nederland geregeld.
Ik kom te spreken over de HDP. In mijn brief van 14 oktober jongstleden over de voortgang van de maatregelen staat dat vooruitlopend op de evaluatie van de reorganisaties is besloten, de verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid te beleggen bij de Hoofddirecteur Personeel, onder meer vanwege de verwevenheid van het personeel met de Algemene Centrale van Overheidspersoneel. Daarmee beantwoord ik de vraag van mevrouw Hachchi alsnog. De vraag was echter reeds aan de orde gekomen in mijn brief van 14 oktober jongstleden.
Mevrouw Hachchi vroeg mij ook of Defensie bereid is om te kijken naar Australië. Het doorstroombeleid van Australië staat niet onmiddellijk op mijn netvlies. Ik ben er echter wel heel nieuwsgierig naar, omdat die doorstroom ook voor mij van belang is. Defensie is een doorstroomorganisatie. Dat is reeds een feit. Er komen 4.000 nieuwe mensen per jaar en er gaan er 4.000 uit. 82% van de militairen vindt tijdens zijn militaire loopbaan ruimte voor een andere carrière. We zijn een doorstroomorganisatie, maar ik hecht er wel aan om dat percentage steeds verder te optimaliseren. Ik ben dus ook graag bereid om te kijken of wij iets van Australië kunnen leren. Ik zal dat meenemen. We hebben altijd in het voorjaar nog een algemeen overleg over het personeel. Ik zal zorgen dat er dan ook een terugkoppeling plaatsvindt.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik bedank de Minister voor haar laatste toezegging. Ik wil nog even iets zeggen over de HDP. Ik heb die brief ook gelezen, maar ik wil weten of zij bereid is om de HDP hiërarchisch en functioneel verantwoordelijk te laten zijn. Dat was ook mijn inbreng in eerste termijn. Wil de Minister dat ook echt gaan oppakken? Daarop heb ik nog geen duidelijk antwoord gehoord.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb op 14 oktober jongstleden aangegeven dat ik dat al heb geregeld. Ik loop dus eigenlijk vooruit op het verzoek van mevrouw Hachchi. Het was na de reorganisaties. In het kader van de omslag bij de Bestuursstaf is er gesproken over HDB, HDP en de relatie daartussen. Ik heb dat een jaar aangekeken. Ik heb ook steeds gezegd dat we de evaluaties moeten afwachten. Er is echter een aantal aspecten waarbij je de evaluatie niet hoeft af te wachten om te zien dat het beter anders geregeld kan worden. Dat heb ik in feite geschreven in mijn brief van 14 oktober jongstleden. Ik heb gezegd: vooruitlopend op de evaluatie van de reorganisaties is besloten om de verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid te beleggen bij de Hoofddirecteur Personeel. Daar is dus geen letter Spaans bij. Het voldoet volledig aan de wens van mevrouw Hachchi.
Voorzitter. Ik kom te spreken over het social media alert buitenland. Defensie volgt hierin het beleid van de rijksoverheid. We hebben vaker met elkaar gesproken over het ontspannen contact tussen Defensie, de militair en Kamerleden. Volgens mij zijn we er inmiddels helemaal over uit dat er contact mogelijk moet zijn. Ik heb ook aangegeven dat het wel fijn is als de Kamerleden zich realiseren wat voor een militair het mogelijke gewicht is van contact met een Kamerlid. Ze moeten zich ook realiseren dat een militair of een burgermedewerker in de organisatie niet per definitie het hele plaatje op het netvlies heeft staan. Aan mij zal het echter niet liggen. De contacten zijn er. Ik weet dat een aantal leden, volgens mij ook mevrouw Hachchi, met regelmaat veel contact hebben met medewerkers, zowel met burgers als met militairen. Defensie volgt gewoon het rijksoverheidsbeleid. Ik vind het wat ver gaan als de Kamer nu opdracht geeft om een sg-aanwijzing te schrappen. Ik ben het er van harte mee eens dat ontspannen contact mogelijk moet zijn.
Mevrouw Hachchi (D66): Dat is precies mijn punt. Ja, er is rijksbeleid. Defensie heeft daar echter extra regels aan toegevoegd, namelijk de aanwijzing. Mijn voorstel is daarom heel simpel. Als de Minister ook voorstander is van een open houding, waarom schrapt zij deze aanwijzing dan niet gewoon? Ook ik heb contact met mensen die bij Defensie werken. Als we het op dit moment op de formele manier, conform de aanwijzing, moeten doen, is dat behoorlijk omslachtig. Ik vat het maar even in deze woorden samen. Mijn voorstel is dus om de aanwijzing te schrappen. Dan laat de Minister echt zien dat ook zij de open houding en de open cultuur steunt.
Minister Hennis-Plasschaert: Sorry dat ik het zeg, maar een sg-aanwijzing schrappen? Het gaat erom of er ontspannen contact mogelijk is. Ik weet van een aantal Kamerleden dat er volop contact is. Er is ontspannen contact mogelijk. Ik zal de sg-aanwijzing nog eens bekijken, maar ik heb eerder al aangegeven wat ik net schetste. Vergis u niet in het gewicht van het Kamerlidmaatschap als u zomaar even iemand belt. Zorg er ook voor dat het totaalplaatje duidelijk is. Ieder heeft in dezen een eigen verantwoordelijkheid. Er is helemaal niets mis mee. Wanneer mij concrete voorbeelden aan de hand worden gedaan van leden die zouden worden belemmerd in hun ontspannen contacten met Defensie, luister ik daar graag naar. Defensie staat echter voor dat ontspannen contact. Die contacten kunnen niet over alles gaan, want er zijn ook zaken die linken aan het staatsgeheim.
Mevrouw Hachchi (D66): Dan stel ik toch echt voor dat de Minister de aanwijzing goed bekijkt. Ik doe dit voorstel niet voor niets. Deze aanwijzing bevat regels die het bemoeilijken. Mijn motie blijft overeind. Een tussenweg zou zijn dat de Minister de aanwijzing bekijkt. Het zou mooi zijn als de motie dan overbodig wordt omdat de Minister de aanwijzing zelf intrekt. Ik onderstreep nogmaals dat ik dit niet verzin. Het zou goed zijn als de Minister de aanwijzing zelf leest, zodat ze begrijpt waar het probleem zit.
De voorzitter: De Minister kan daarop ingaan bij de bespreking van de motie.
Minister Hennis-Plasschaert: Zeker, voorzitter.
Mevrouw Hachchi heeft gevraagd of het strategisch denken beter kan worden verankerd. Het is duidelijk dat de officier op de NLDA zorgvuldig wordt voorbereid op zijn of haar taken. In de NLDA-opleidingen wordt veel tijd besteed aan politiek-strategische vraagstukken, alsmede aan militair-strategische vraagstukken, al dan niet in historisch perspectief, want ook dat hoort erbij. Strategisch denken maakt dus deel uit van de organisatie. Ook in allerlei vervolgopleidingen wordt het duidelijk aan de orde gesteld en verder tot ontwikkeling gebracht. De hele opleiding is erop gericht om in een strategische omgeving te functioneren. Ik deel de wens tot strategisch denken, alleen denk ik dat die voldoende is geadresseerd. Als door de tijd heen blijkt dat daarvoor toch meer ruimte nodig is, is het misschien aardig om op concrete signalen in te gaan tijdens een volgend AO personeel.
Ik kom te spreken over de doorstroom van militair personeel. Ik gaf net al aan dat ik graag bereid ben om te kijken of we iets kunnen leren van Australië. We zijn een doorstroomorganisatie. 82% van de militairen begint een tweede carrière bij de politie of waar dan ook in Nederland. De doorstroom zal blijvend moeten worden bezien, want dit is een cruciaal aspect van onze organisatie. Afhankelijk van de instroom en de resultaten van de uitstroom moet de doorstroom worden vergroot dan wel worden gematigd. Je ziet dus een hele keten van instroom-, doorstroom- en uitstroomplanning.
Je ziet dat de doorstroom hier en daar wat is gestokt, ook omdat de Defensieonderdelen in de eerste helft van het jaar nog wat terughoudend zijn geweest met het laten doorstromen van militairen van FPS fase 2 naar fase 3, in afwachting van de voltooiing van reorganisaties. De doorstroom werd hoofdzakelijk ingezet als maatregel bij het behoud van schaarstecategorieën. In de tweede helft van het jaar neemt de doorstroom aanzienlijk toe. Nu zijn de meeste reorganisaties voltooid, maar er zijn nog een aantal na-ijleffecten. De verwachting is dat de doorstroom in rap tempo verder zal aantrekken. Maar ik ben het vanzelfsprekend eens met degenen die zeggen: die doorstroom doet ertoe.
Ik kom op het Techniekpact. Defensie heeft bijgedragen aan de totstandkoming daarvan. Ik vind het risicovol om er te veel aan op te hangen, want het is vooral een intentieverklaring. Gelet op wat wij in de praktijk doen, denk ik dat wij helemaal aansluiten bij het oogmerk van het Techniekpact en zeker bij de maatregelen die zijn besproken bij de totstandkoming daarvan. Die zijn nog steeds van belang, ook voor Defensie. Wanneer meer technisch opgeleide jongeren uit de schoolbanken komen, wordt het ook voor Defensie eenvoudiger om technische vacatures in te vullen, zo simpel is het. Het tekort aan technici is niet alleen een probleem van Defensie. Daar hoef ik de Kamer niet van te overtuigen. We zien dit probleem overal in de maatschappij.
We organiseren de Techniekdagen. De TechBase was zeer succesvol. Daar heb ik eerder uitgebreid met de Kamer over gesproken. We zijn bezig met de roc's, de beroepsopleidingen, om een expertisecentrum op te zetten. We hebben anderhalve maand geleden samen met Veiligheid en Justitie een sectorplan inzake Defensie en politie ingediend bij OCW, met een aantal aan techniek gerelateerde maatregelen. Ik kan die nu niet uit mijn blote hoofd opsommen, maar ik neem dat zeker mee als we de volgende keer in het AO hierover komen te spreken. Defensie staat dus heel positief ten opzichte van het Techniekpact en zal het niet nalaten om de invulling van de roep om technici aan te jagen. Maar nogmaals, het is niet alleen een probleem voor Defensie.
De heer De Roon sprak over het cijfermatig onderbouwen van de uitstroom. Die gegevens zijn er. Ik zal ze in het vervolg verwerken in de personeelsrapportage, zodat de Kamer daar meer zicht op heeft. Dat is een toezegging.
Mevrouw Eijsink vroeg erom de actief dienende veteranen beter te betrekken bij het Veteranen Platform. Ik heb toevallig laatst hierover gesproken met iemand uit de veteranenwereld. Hoe kunnen we dit voor elkaar boksen? Het is niet eenvoudig omdat de actief dienende veteraan over het algemeen minder behoefte heeft om zich daar op dit moment bij aan te sluiten. De vraag is dan ook of je iemand er met zijn haren bij moet slepen of dat het nog meer bekend moet worden. Ik kies voor het laatste, want iemand er met zijn haren bij slepen is nooit goed. Ik ben er dus wel een voorstander van dat er meer bekendheid aan wordt gegeven en dat het actief onder de aandacht wordt gebracht, maar uiteindelijk blijft het wel een vrije keuze. Het is dus nog even zoeken naar de manier waarop we die actief dienende veteraan meer erbij kunnen betrekken. Hoe dan ook, ik zal het op de agenda zetten van mijn overleg met het Veteranen Platform. Ik zal de Kamer daarover informeren.
De inzet van reservisten is positief. Dat zei mevrouw Eijsink luid en duidelijk, maar we hebben inderdaad zoiets als de vrijwilligheid in relatie tot de inzet. De vrijwilligheid om als reservist binnen te komen is, net als voor beroepsmilitairen, de basis om als militair in dienst te treden. De vrijwilligheid om als reservist deel te nemen aan gereedstellingsprojecten of de inzet is tot nu toe geen probleem geweest. Als we daarbij problemen zouden signaleren, zou ik dat niet verhullen, maar met het huidige reservistenbestand signaleren we geen problemen.
Vrijwilligheid vereist natuurlijk wel overleg met de reservist, om iedereen scherp te houden, en de andere werkgever over de gevraagde bijdrage. Dat is een zeer terecht punt van mevrouw Eijsink. Het is uiteindelijk ook essentieel voor behoud van het draagvlak. De pilots waar ik over sprak, worden het komende jaar uitgevoerd. Aan het einde van 2015 hebben we meer zicht op de uitkomsten van de pilots en wat een en ander betekent voor eventuele aanvullende regelgeving op het terrein van de reservisten. Als er naar aanleiding van die pilots en de aanvullende beleidskeuzes nog behoefte is om iets aan het vrijwillige karakter te doen, dan kom ik daar zeker op terug.
Dan ga ik nog in op het verbeterprogramma beheer, ook in antwoord op vragen van mevrouw Eijsink. Ik heb de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken bij het opschonen van de personeelsdossiers en de verklaringen van geen bezwaar. Ik denk dat we echt op de goede weg zijn, na een heel lange periode waarin er weliswaar kleine stapjes zijn gezet, maar niet snel genoeg. De maatregelen die we hebben getroffen om nieuwe achterstanden bij de personeelsdossiers te voorkomen, blijken nog niet helemaal waterdicht te zijn. Daarom hebben we besloten om daar de komende tijd extra aandacht aan te gaan besteden. De aandachtspunten in verband met de afgifte van een verklaring van geen bezwaar zijn onder controle en ik heb er voldoende vertrouwen in dat we qua beheer op deze punten in 2015 een normale situatie kunnen bereiken.
Nog heel even over PX-10 en de kritiek van EenVandaag, of andersom, en het RIVM. De een vond dat die niet voldoende gehoord werd. Ik heb dit allemaal moeten nagaan bij het RIVM, zo simpel werkt dat, want ik was er verder niet bij. Defensie werd op 2 november gevraagd om een bijdrage te leveren aan een uitzending van EenVandaag en Defensie heeft EenVandaag gevraagd om daar het RIVM bij te betrekken. Het RIVM heeft immers het onafhankelijk onderzoek uitgevoerd en het ging om de resultaten van dat onafhankelijk onderzoek. Het RIVM is eerlijk gezegd pas later benaderd door EenVandaag. In een reactie op de website zegt het RIVM – ik kan de Kamer die reactie meegeven – duidelijk dat het RIVM het betreurt dat EenVandaag een zodanig tijdpad heeft gekozen dat een reactie in de uitzending – in de uitzending, dat is dus iets anders dan een reactie integraal op internet zetten – kennelijk niet meer mogelijk was. Het RIVM voelde zich niet in de gelegenheid gesteld om op een correcte manier in de uitzending te kunnen reageren.
Ik heb al tegen de Kamer gezegd dat het RIVM op korte termijn een gesprek organiseert met de kritische professor uit België. Deze professor bevindt zich, zo weet ik, nu in het buitenland en ik weet echt niet wanneer de goede man weer terug is in België, maar zodra hij terug is zal het gesprek plaatsvinden. Ik verwacht en hoop nog dit jaar, en anders begin volgend jaar. Ik hoop nog dit jaar, maar ik ga niet over de agenda van de kritische professor uit België. Ik heb al in eerste termijn tegen de Kamer gezegd dat het RIVM mij zal informeren over de uitkomst van dat gesprek. De onafhankelijkheid van het RIVM – dat wil ik hier nog even nadrukkelijk zeggen – is in de wet verankerd en ik ben heel terughoudend als het gaat om het in twijfel trekken van die onafhankelijkheid. Laat dat gesprek plaatsvinden tussen het RIVM en deze Belgische professor en laten we de uitkomst daarvan afwachten.
Wat heeft zich precies afgespeeld in de contacten tussen EenVandaag en het RIVM? Ik was daar niet bij, maar we weten allemaal wat EenVandaag heeft gepubliceerd, dat het RIVM daar een reactie op heeft geschreven en dat die is gepubliceerd op het internet. Daarbij kunnen ook bepaalde gevoelens een rol spelen.
Mevrouw Eijsink (PvdA): Aangaande het laatste citeer ik uit de brief van de Minister: het RIVM is niet in staat gesteld om in de uitzending op de aantijgingen te reageren. Dat staat in de brief van 30 oktober. Ik vind dat de Minister de discrepantie die zij nu noemt, niet aangaf in haar brief. Ook ik kan daar niet over oordelen, maar nadat ik de reactie van beide kanten op de website gelezen heb, kan ik de conclusie die de Minister in haar brief zo stellig opschreef, niet trekken. Ik vind ook dat het laatste wat de Minister hier zei, niet aansluit bij de scherp geformuleerde zin die in haar brief stond, alsof de Minister het wel allemaal zou weten. Ik weet het niet. Ik heb het naast elkaar gelezen. Wat in de brief staat, strookt niet met wat de Minister nu zegt. Ik ben eigenlijk veel blijer met wat ze nu hier ter plekke zegt.
Minister Hennis-Plasschaert: Zoals het gaat bij uitzendingen en reacties daarop: er wordt geverifieerd of het zo gesteld kan worden en of het zo is. Als het antwoord daarop ja is, moet je daar ook op varen. Uiteindelijk hebben we het nog een keer geverifieerd en is het helemaal in kaart gebracht. Of dat op de minuut precies gebeurde, weet ik niet, maar nogmaals: ik was er geen deel van. Ik zal het advies meenemen in de toekomst om te kijken naar de stelligheid van een bepaalde formulering. Waar het nu om gaat is dat het RIVM duidelijk heeft aangegeven dat het zich niet in staat gesteld heeft gevoeld om in de uitzending – dat is dus iets anders dan een publicatie op internet – te reageren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik moet hier even op reageren, want het komt nu aan de orde. Kijk op de website van EenVandaag en dan zie je dat dit absoluut onjuist is. Het RIVM is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om te reageren, maar heeft ervoor gekozen om dat niet te doen. Zo is het gelopen. De Minister heeft dat in haar brief weergegeven. Ik begrijp dat zij zegt dat het hier om het RIVM gaat, maar het is onjuist dat het RIVM geen gelegenheid heeft gekregen om te reageren.
Minister Hennis-Plasschaert: Ook het RIVM heeft een tijdpad op zijn website gezet. Ik ga er nu even tussenuit; het is zoals het is. Ik neem de goede raad van mevrouw Eijsink ter harte.
De heer De Roon heeft gevraagd naar de MIVD en de bezetting in relatie tot jihadisme. Op dit moment zijn er geen tekorten, maar wij monitoren het wel, net als bij de NCTV en de AIVD. Op de maatregelen als zodanig kan ik niet ingaan. Er wordt een hoeveelheid maatregelen getroffen, ook in het publieke domein, nog los van Defensie. Een aantal van die maatregelen is zichtbaar, bijvoorbeeld de extra aanwezigheid van surveillance in de buurt van drukke punten, zoals stations. Dat geldt ook voor Defensie. Een van de maatregelen is bekend geworden en is ook zichtbaar; die betreft het uniform. Op andere maatregelen kan ik gewoon niet ingaan. Er zijn maatregelen genomen. Dat geldt zowel voor Defensie als voor de rest van de samenleving.
Ik weet niet precies wanneer ik het afrondende gesprek over Boy van Geffen heb. Ik verwacht dat het niet heel lang duurt. Daarna zal ik de Kamer vertrouwelijk informeren, maar ik kan er nu niet even een paar weken of een maand aan vastplakken.
Het hospitaal van de Karel Doorman zal niet gebruikt worden. Er vindt aan boord althans geen behandeling van ebolapatiënten plaats. De protocollen zijn ook duidelijk, dus nu die quarantaine, niet aan land, et cetera. Ik meen dat de Kamer daarover is geïnformeerd, maar ik ga dit checken naar aanleiding van de brief van mijn collega voor BHOS en mijzelf. Ik loop het even na. Als dit tot vragen leidt, zal ik de Kamer een aanvullend briefje met de maatregelen sturen. In quarantaine gaan is geen doel op zich, tenzij je een risicofactor bent. Gezien de wijze waarop de reis van de Karel Doorman nu is ingericht, zijn er eigenlijk geen risico's voor de Nederlandse betrokkenen. Dat kan nog veranderen, maar dan wordt de Kamer daarvan op de hoogte gesteld.
Ik denk dat ik nu echt alle vragen beantwoord heb en zal nu ingaan op de moties.
De eerste twee moties (stuk nrs. 17 en 18) zijn ingediend door de heer Knops, en de eerste is mede ondertekend door mevrouw Hachchi. Beide moties hebben betrekking op de onderhandelingen – of delen daarvan – die ik binnenkort met de bonden ga starten. Ik heb net een paar keer uitgelegd dat de arbeidsverhoudingen in Nederland op die manier zijn geregeld. Ik heb ook uitgelegd dat er nog voor het einde van het jaar een brief komt over de bijzondere positie van de militair. Daarin zal ik ook opnemen hoe dit zich verhoudt tot een eventuele pakketvergelijking en waarom dat wel of niet zinvol is. Daarom wil ik deze beide moties ontraden, ook al is de tekst in eerste instantie buitengewoon sympathiek.
De heer Knops (CDA): Uiteraard begrijp ik niet waarom beide moties ontraden worden, maar dat geldt in het bijzonder voor de eerste motie. Volgens mij raakt dit niet aan de argumentatie die de Minister opwerpt, namelijk dat dit onderdeel zou zijn van de onderhandelingen. Dit betreft namelijk een eerdere toezegging van de Minister die nog niet is ingevuld.
Minister Hennis-Plasschaert: In de brief over de bijzondere positie van de militair zal ik uitleggen waarom ik van mening was dat ik deze motie moest ontraden.
Ik ga nu in op de motie van mevrouw Eijsink (stuk nr. 19) over «extra handjes», zoals zij het noemde. Ik denk dat ik deze motie goed kan betrekken bij de verdere uitwerking van de motie-Van der Staaij. Zoals ik net al heb aangegeven, begrijp ik heel goed welke problematiek mevrouw Eijsink hierin uiteen heeft gezet. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer en neem deze motie mee in de uitwerking die wij in de steigers aan het zetten zijn.
Ik kom op de motie op stuk nr. 20 van de heren De Roon en Wilders over het uniformverbod. Ik heb als werkgever een zorgplicht. Dat heeft niets te maken met zwichten voor islamitisch terrorisme. Het heeft alles te maken met zorgvuldig omgaan met je mensen en de risico's van aanslagen zo klein mogelijk houden. Ik gaf net al aan dat daarvoor een veelheid aan maatregelen is getroffen. Eén daarvan is zichtbaar. Het betekent overigens niet dat die tot in de eeuwigheid zal worden gehanteerd. Ik wil deze motie ontraden.
De heer De Roon (PVV): Van de Nationale Politie is een intern memo in de publiciteit gekomen. De korpschef van de Nationale Politie zegt dat politiemensen zelf mogen bepalen of ze in uniform gaan of niet. Als ze gaan, adviseert hij ze om hun dienstwapen bij zich te dragen. Dat geldt dus ook voor alle militairen die inmiddels uit de krijgsmacht zijn doorgestroomd naar de politie. Dan rijst toch de vraag: waarom gaat het op dit punt bij Defensie anders dan bij de politie?
Minister Hennis-Plasschaert: De korpschef, de blauwe baas, gaat niet over de groene mannen en vrouwen, ook niet als er inmiddels heel veel oud-militairen bij de politie werken. Defensie werkt met de Beveiligingsautoriteit. Ik ga als bestuurder niet het advies van de Beveiligingsautoriteit in twijfel trekken. Dat lijkt me buitengewoon onverstandig. Ik hoor alle columnisten en politici graag over wel of geen uniformverbod, maar ik hecht eraan om het advies van de Beveiligingsautoriteit op te volgen, en daarmee zorgvuldig invulling te geven aan mijn zorgplicht als werkgever.
Ik kom op de motie op stuk nr. 21 van mevrouw Hachchi over het FLO. Ik heb net al aangegeven dat ik dacht dat ik daar in eerste termijn al op was ingegaan. Ik ontraad de motie. Het maakt deel uit van de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden. Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 22 over het bijverdienen door generaals. Die loopt wederom vooruit op de onderhandelingen.
Mevrouw Hachchi (D66): Ik kom nog even terug op de motie over het FLO. Ik snap niet zo goed waarom de Minister haar ontraadt. Daarin wordt de regering verzocht om de mogelijkheden van langer doorwerken te onderzoeken.
Minister Hennis-Plasschaert: Het langer doorwerken maakt deel uit van de onderhandelingen met de bonden. Dit heeft ook te maken met de opbouw en de operationele inzetbaarheid van de organisatie.
Mevrouw Hachchi (D66): Is het oordeel over de motie dan niet aan de Kamer? De Kamer kan er een signaal mee afgeven waarmee de Minister in haar onderhandeling wellicht iets kan doen. Ik snap dus niet waarom zij ontraden wordt.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik ontraad haar omdat mijn inzetbrief nog naar de bonden moet. Ik moet de eerste onderhandelingen met de bonden nog starten. Ik heb net al een paar keer geschetst hoe de arbeidsverhoudingen in Nederland zijn geregeld. Ik houd de Kamer graag in vertrouwen op de hoogte – overigens niet elke week – van de vorderingen die gemaakt worden. Ik wil deze motie echter echt ontraden.
Ik kom op de motie op stuk nr. 23, ook van mevrouw Hachchi, over een ontspannen contact. Ik ben voorstander van een ontspannen contact...
Mevrouw Hachchi (D66): Ik was nog bij de motie op stuk nr. 21. Welk advies heeft de Minister gegeven over de motie op stuk nr. 22?
Minister Hennis-Plasschaert: Ontraden.
Mevrouw Hachchi (D66): En waarom?
Minister Hennis-Plasschaert: Omdat het, zoals ik nu een paar keer heb toegelicht, deel uitmaakt van de onderhandelingen met de bonden.
Ik ga verder met de motie op stuk nr. 23. Ik ben voorstander van een ontspannen contact met de Kamer, maar een motie die de regering verzoekt om een sg-aanwijzing te schrappen, moet ik echt ontraden. Ik ga zelf nog een keer kijken naar de aanwijzing. Verder ben ik degene die de partijen zal enthousiasmeren voor een ontspannen contact tussen de Kamer en Defensie.
Mevrouw Hachchi (D66): Uit het debat bleek dat de Minister misschien niet helemaal scherp heeft wat er in de aanwijzing staat en waarin mijn probleem met deze aanwijzing hem zit. Ik wil voorstellen dat ik deze motie aanhoud en dat de Minister reageert op de motie en zij aangeeft of zij deze aanwijzing alsnog gaat schrappen. Het besluit ligt zo natuurlijk bij de Minister; de Kamer roept niet op om te schrappen. Ik houd de motie dan aan, maar zou graag een brief van de Minister willen hebben over de vraag wat ze er inhoudelijk mee gaat doen.
De voorzitter: U besluit dus om de motie aan te houden en vraagt om een reactie op de aangehouden motie – of althans, om een reactie op dit punt, dat is misschien beter – voor de begrotingsbehandeling van Defensie. Dat is het moment om de motie eventueel weer in te dienen.
Op verzoek van mevrouw Hachchi stel ik voor, haar motie (34 000-X, nr. 23) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Hennis-Plasschaert: Graag stuur ik voor de begrotingsbehandeling van volgende week een brief waarin ik er op inga.
Ik kom op de motie op stuk nr. 24 van de heer Segers en mevrouw Eijsink over de thuisfrontcheck. Ik laat het oordeel over aan de Kamer. Ik heb net al aangegeven dat ik er zeer positief tegenover sta. Ik kan me voorstellen dat de indieners dat willen bevestigen met een motie, want de motie is zeer sympathiek.
De motie van het lid van Klaveren moet ik helaas ook ontraden. Die heeft alles te maken met de onderhandelingen van de bonden die heel binnenkort van start gaan.
Voorzitter. Volgens mij heb ik iedereen zo voldoende bediend.
De voorzitter: U bent in ieder geval ingegaan op alle moties. Gegeven uw advies her en der kan ik mij bijna niet voorstellen dat dat voor eenieder tot volle tevredenheid is gebeurd. Zo is nu eenmaal de werking van deze Kamer. Ik zal kijken of ik in staat ben om de toezeggingen voor te lezen. Dat zijn er heel wat.
− Deze week ontvangt de Kamer de brief naar aanleiding van de motie-Van der Staaij ten behoeve van de plenaire begrotingsbehandeling.
− Na verzending aan de bonden ontvangt de Kamer een afschrift van de inzetbrief voor de cao-onderhandelingen met de bonden. Dat is volgens ons toegezegd.
− De Kamer ontvangt in de eerste helft 2015 een brief over de toekomst van Paresto na het toetsmoment.
− De Kamer ontvangt te zijner tijd vertrouwelijke informatie over de definitieve afspraken met de familie van sergeant Van Geffen.
− De Kamer ontvangt nog een nadere brief over de voortgang tijdelijke en definitieve oplossing voor Defensiemedewerkers van wie de VGB is ingetrokken.
− De Minister zal haar uiterste best doen om schriftelijke vragen van een aantal leden over PX-10 voor morgenavond, voor het AO, te beantwoorden.
− Eind 2015 ontvangt de Kamer een brief over de resultaten van de pilots uit de Reservistennota en de daarbij geleerde lessen.
− Eind dit jaar ontvangt de Kamer een nadere brief over de pakketvergelijking en in het bijzonder over de positie van de militair.
− In de volgende personeelsrapportages zal voortaan ook worden ingegaan op de problemen en ontevredenheid onder personeel die concreet opgelost kunnen worden.
− De Kamer ontvangt voor de plenaire begrotingsbehandeling een nieuw antwoord op de eerder gestelde schriftelijke vraag over Resolute Support, gericht op de nieuwe missie in Afghanistan.
− De Kamer ontvangt medio 2015 een plan van aanpak over de verbetering van het re-integratieproces, met als doel de uitvoering daarvan voor eind 2015.
− De Kamer ontvangt voor het kerstreces van 2014 een brief over de erkenning van de UNIFIL-veteranen.
− De Kamer ontvangt in het voorjaar van 2015 een brief over de lessen die uit de ervaringen in Australië te leren zijn voor de inzet van de doorstroomorganisatie.
− De Kamer ontvangt in de volgende personeelsrapportages nadere informatie over de resultaten van de exitgesprekken en daarbij specifiek inzicht in de redenen van het vertrek van het personeel.
− De Kamer ontvangt een brief, na overleg met het Veteranen Platform, over het element actief dienen.
− De Kamer ontvangt voor de plenaire begrotingsbehandeling een brief in reactie op de aangehouden motie-Hachchi (34 000-X, nr. 23).
Minister Hennis-Plasschaert: Kan ik de informatie over het Veteranen Platform in de Veteranennota geven?
De voorzitter: Dat lijkt mij wel. Ik zie dat daar geen bezwaar tegen is.
De heer Knops (CDA): Ik heb u eerst even de hele litanie aan toezeggingen laten opnoemen. Er zijn twee toezeggingen waar ik nog iets over wil zeggen. Een toezegging stond er nog niet bij en die gaat over de toezegging van de Minister om te kijken of overbodige regelgeving dan wel rapportagebureaucratie verminderd zou kunnen worden. De tweede is dat het bij de geleerde lessen bij de reservistennota niet alleen gaat om de geleerde lessen, maar ook dat streefcijfers op basis daarvan «smarter» zouden kunnen worden geformuleerd.
De voorzitter: Slimmere streefcijfers maken we daarvan en dat voegen we toe aan die toezegging over geleerde lessen.
Minister Hennis-Plasschaert: De kaders zijn echter wel iets anders. Dat kunnen streefcijfers zijn, maar dat hoeft niet per se. Smart formuleren is echter wat de heer Knops en ik als overeenkomst hadden.
De voorzitter: Dat zet u daar dan maar in.
Mevrouw Eijsink (PvdA): De Minister heeft in tweede termijn helaas niet gereageerd op mijn vraag over de beleidsdoorlichting veteranenzorg. Ik zal daar bij de plenaire afhandeling op terugkomen.
De heer Segers (ChristenUnie): Krijgen we het onderzoek naar de schuldenpositie bij militairen nog toegestuurd? Dat is mij nog niet helemaal helder.
Minister Hennis-Plasschaert: Ik heb gisterenavond een brief gestuurd, maar ik zal zorgen dat u het onderzoek ook nog separaat krijgt toegestuurd.
De heer Knops (CDA): Voorzitter. Ik heb het verzoek om de stemmingen over de moties die nu zijn ingediend op hetzelfde moment te laten plaatsvinden als de stemmingen over de moties die zullen worden ingediend bij de plenaire behandeling van de begroting van Defensie.
De voorzitter: U haalt me de woorden uit de mond, want dat zou ik anders ook hebben voorgesteld, omdat we anders niet rond lopen, zoals dat zo mooi heet.
Hiermee is een einde gekomen aan dit wetgevingsoverleg over personeel. We zijn fors uitgelopen. We gaan nu een halfuur schorsen voor de lunch. Voor diegenen die al zijn aangeschoven om het wetgevingsoverleg over materieel bij te wonen, is dat wellicht een teleurstelling, maar voor diegenen die nu toe zijn aan de lunch is dat wellicht niet het geval. We moeten dit wel weer goed maken in het tweede wetgevingsoverleg over Defensie. Daar zullen we ons best voor moeten doen en iets restrictiever omgaan met de interrupties. Het is niet anders.
Sluiting 13.43 uur.
Volledige agenda
1. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2015
Kamerstuk 34 000 X, nr. – Begroting d.d. 16-09-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2015
Kamerstuk 34 000-X-12 – Brief regering d.d. 23-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
2. Agenda voor de toekomst van het personeelsbeleid bij Defensie
Kamerstuk 34 000-X-32 – Brief regering d.d. 28-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
3. Personeelsrapportage over de eerste helft van 2014
Kamerstuk 34 000-X-14 – Brief regering d.d. 24-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
4. Personeelsrapportage over het jaar 2013
Kamerstuk 33 763-43 – Brief regering d.d. 20-05-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
Antwoorden op vragen van de commissie over de Personeelsrapportage 2013
Kamerstuk 33 763, nr. 55 – Brief regering d.d. 18-09-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
5. Reservistennota 2014
Kamerstuk 34 000X, nr. 34 – Brief regering d.d. 24-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
6. Voortgangsrapportage maatregelen beleidsbrief 2011 en nota In het belang van Nederland
Kamerstuk 33 763, nr. 58 – Brief regering d.d. 14-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
7. Beëindiging van de Nederlands inzet van Patriot-systemen in Turkije
Kamerstuk 32 623, nr. 136 – Brief regering d.d. 25-08-2014
Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
Antwoorden op vragen van de commissie over de beëindiging van de Nederlandse inzet van Patriot-systemen in Turkije
Kamerstuk 32 623, nr. 138 – Brief regering d.d. 14-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
8. Evaluatie reorganisatie DGLC en voortzettingsvermogen Patriot-eenheden
Kamerstuk 32 733, nr. 149 – Brief regering d.d. 27-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
9. Uitzendbescherming Patriot-missie Turkije
Kamerstuk 32 623, nr. 141 – Brief regering d.d. 30-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
10. Informatie over een Facebook-bericht over een UWV-advies aan veteranen
Kamerstuk 30 139, nr. 139 – Brief regering d.d. 02-09-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
11. Rapport «GBT military personnel, a strategic vision for inclusion»
Kamerstuk 33 763, nr. 49 – Brief regering d.d. 27-06-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
12. Procedure voor het aanvragen van het militair invaliditeitspensioen (MIP)
Kamerstuk 30 139, nr. 138 – Brief regering d.d. 26-08-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
13. Gedeeltelijke sluiting van het eerstelijns gezondheidscentrum Ermelo
Kamerstuk 33 750 X, nr. 72 – Brief regering d.d. 26-08-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
14. Aanbieding afschrift reactie op de brief van GOV/MHB met betrekking tot de «braindrain» bij Defensie
Brief regering d.d. 15-08-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
15. Stand van zaken van de onderzoeken naar Chemical Agent Resistant Coating (CARC) en chroomhoudende verf en een reactie op het verzoek van het lid Hachchi over het gebruik van giftige verf bij Defensie
Kamerstuk 34 000 X, nr. 4 – Brief regering d.d. 18-09-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
16. Antwoorden op vragen van de commissie over de stand van zaken onderzoeken CARC en chroomhoudende verf
Kamerstuk 34 000 X, nr. 6 – Brief regering d.d. 29-09-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
17. Aanbieding van het conferentieverslag De reservist in 2020
Kamerstuk 33 750 X, nr. 39 – Brief regering d.d. 21-01-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
18. Vertragingen van de beleidsdoorlichtingen bij Defensie
Kamerstuk 31 516, nr. 7 – Brief regering d.d. 02-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
19. Rapportage inzetbaarheidsdoelstellingen en operationele knelpunten 2014
Kamerstuk 33 763, nr. 57 – Brief regering d.d. 09-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
20. Financiering inzet van militaire middelen in het kader van reguliere NAVO-taken
Kamerstuk 28 676, nr. 212 – Brief regering d.d. 27-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
21. Reactie op de uitzending van Dossier EenVandaag van 20 oktober 2014 over het gebruik van het wapenonderhoudsmiddel PX-10 en de gevolgen daarvan
Kamerstuk 34 000 X, nr. 13 – Brief regering d.d. 23-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
22. Schorsing van vier defensiemedewerkers
Kamerstuk 32 678, nr. 29 – Brief regering d.d. 15-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
23. Stand van zaken over intrekking van de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) door buitenlands verblijf van de partner
Kamerstuk 34 000 X, nr. 33 – Brief regering d.d. 31-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
24. Stand van zaken verbeterprogramma beheer tot en met september 2014
Kamerstuk 32 733, nr. 150 – Brief regering d.d. 31-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
25. Aandachtspunten bij de begroting 2015 van het Ministerie van Defensie
Kamerstuk 34 000 X, nr. 8 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 14-10-2014
president van de Algemene Rekenkamer, S.J. Stuiveling
Antwoorden op vragen van de commissie over de brief van de Algemene Rekenkamer inzake aandachtspunten bij de begroting 2015 van het Ministerie van Defensie
Kamerstuk 34 000 X, nr. 15 – Brief regering d.d. 27-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
Antwoorden op vragen van de commissie aan de Algemene Rekenkamer over de brief Aandachtspunten bij de begroting 2015 van de Minister van Defensie
Kamerstuk 34 000 X, nr. 16 – Rapport/brief Algemene Rekenkamer d.d. 28-10-2014
president van de Algemene Rekenkamer, S.J. Stuiveling
26. Voortgang onderzoeken chroomhoudende verf
Kamerstuk 34 000 X, nr. 36 – Brief regering d.d. 31-10-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
27. Reactie op het verzoek van de commissie Defensie van 30 oktober jl. om informatie voor het WGO personeel
Brief regering d.d. 02-11-2014
Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34000-X-42.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.