Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 40, item 12 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 40, item 12 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de versterking van de positie van abonnees bij netwerkstoringen, het wegnemen van overstapdrempels voor kleinzakelijke abonnees, de verbetering van de continuïteit van uitzendingen vanaf antenne-opstelpunten voor omroep, alsmede ter versterking van de samenhang en het beleid op het terrein van elektronische communicatie (versterking telecommunicatiebeleid) ( 34271 ).
De voorzitter:
Ik heet wederom van harte welkom de minister van Economische Zaken en geef in afwijking van de sprekerslijst als eerste het woord aan mevrouw Mulder van het CDA.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Voorzitter. Vandaag bespreken wij in de Tweede Kamer een wetsvoorstel over verschillende wetswijzigingen in de Telecommunicatiewet. Daar zitten goede voorstellen in, maar onze fractie heeft nog een aantal vragen aan de minister ten aanzien van compensatie bij storingen, het wegnemen van de overstapdrempel voor zakelijke abonnees en de toegankelijkheid van nummerinformatie ingeval de papieren versie van de Telefoongids zou verdwijnen.
In november 2015 was het raak: een landelijke storing bij KPN zorgde ervoor dat bijna 2 miljoen klanten een etmaal lang geen tv kon kijken. Storingen roepen regelmatig de vraag op of deze gebruikers recht hebben op compensatie. Het CDA heeft er altijd een voorkeur voor gehad dat zelfregulering zou plaatsvinden, maar helaas geeft de minister aan dat dit niet kan vanwege mededingingsrechtelijke grenzen. Wij ontvangen op dit punt toch heel erg graag nog een nadere toelichting van de minister, zodat we hier ook echt kunnen vaststellen dat dat geen gangbare weg is om de problemen op te lossen.
Als zelfregulering niet mogelijk is, dan staat het CDA wel open voor een wettelijke compensatieregeling. Het CDA heeft altijd willen voorkomen dat er een bureaucratisch gedrocht zou worden opgesteld waar niemand beter van wordt. Op deze manier hebben wij dan ook het voorstel van de minister bekeken. Wat ons aanspreekt, is dat de minister vanwege de uitvoerbaarheid van het systeem ervoor gekozen heeft om alleen maar compensatie toe te passen in de regio waarin de abonnees woonachtig dan wel gevestigd zijn. Daarbij heeft de minister ook rekening gehouden met het feit dat je niet gaat kijken welke mensen nog door zo'n gebied heen komen en hoe het dan zit met hun privacy.
Het CDA vindt het goed dat de compensatieregeling die het kabinet voorstelt, uitgaat van eenvoud door de storing, ongeacht de oorzaak, aan de aanbieder toe te rekenen. Hiermee wordt voorkomen dat consument en bedrijf bij iedere storing de tussenkomst van de rechter nodig zouden hebben om te bepalen of er sprake is van overmacht, wat natuurlijk zou kunnen leiden tot langdurige procedures over de toerekenbaarheid van de storing. Ook uitzonderlijke weersomstandigheden of stroomstoringen vallen daarom onder de compensatieregeling. Het CDA ondersteunt dit, omdat niemand zit te wachten op een complex systeem met onnodig veel regels.
In het wetsvoorstel leest onze fractie dat een aardbeving wel onder de uitzonderingsregeling valt, omdat het wordt gezien als een extreem geval. Alleen komen aardbevingen in Nederland geregeld voor, kijk naar Groningen. Daardoor is er volgens het CBS helaas van een "extreem geval" geen sprake meer. Vanuit de gedachte om te kiezen voor eenvoud stelt het CDA dan ook voor om bij een storing veroorzaakt door een aardbeving het recht op compensatie te laten gelden.
Voor het CDA is verder nog onduidelijk waarom in beginsel de keuze tussen het automatisch aanbieden van de compensatie en het verstrekken van compensatie op aanvraag wordt overgelaten aan de aanbieder zelf. Het CDA kan zich voorstellen dat hier voor anonieme prepaid klanten om technische redenen voor gekozen wordt. Maar waarom is er niet gekozen voor eenvoud, door alleen het automatisch aanbieden van compensatie mogelijk te maken? Kiezen de aanbieders in het huidige voorstel dan niet allemaal voor compensatie op aanvraag, omdat ze hopen dat klanten het op deze manier vergeten of dat ze het te veel moeite vinden om dat beperkte compensatiebedrag te gaan innen?
De minister geeft in een rekenvoorbeeld aan dat hij ervan uitgaat dat ongeveer 20% van de klanten een beroep zullen doen op de regeling door compensatie aan te vragen. Geeft dat niet gewoon aan dat de compensatie op aanvraag in de praktijk misschien toch wel erg weinig voorstelt? Heeft de minister overwogen om ervoor te kiezen, de compensatie altijd automatisch te laten plaatsvinden? Wat waren de redenen voor de minister om dat niet te doen?
Ik kom op het tweede punt van onze inbreng, het wegnemen van de overstapdrempel voor kleinzakelijke abonnees. In 2014 concludeerde de Kamer dat kleinzakelijke abonnees en consumenten dezelfde onderhandelingspositie hebben, maar dat de overstapdrempel niet gelijk is. Consumenten kunnen een contract dat stilzwijgend is verlengd, altijd kosteloos opzeggen met een opzegtermijn van een maand, terwijl kleinzakelijke abonnees na het aflopen van de oorspronkelijke contractduur worden geconfronteerd met stilzwijgende verlengingen van minimaal een jaar. Daardoor kunnen zij niet makkelijk overstappen. Daarom was het CDA mede-indiener van een motie van de collega's De Liefde en Oosenbrug om dit gelijk te trekken. De minister heeft deze motie in de wet opgenomen en daar is het CDA heel tevreden mee. Wel valt ons op dat de opzegtermijn van één maand niet alleen gaat gelden voor de kleinzakelijke abonnees, maar ook voor de grootzakelijke abonnees. Het kabinet geeft hierbij als reden aan dat een onderscheid tussen kleinzakelijke en grootzakelijke abonnees niet mogelijk is vanwege de definities die in de Telecommunicatiewet en in de Europese richtlijnen gehanteerd worden. Het gevolg is dat het kabinet heeft besloten om een uitzonderingsmogelijkheid in de wet op te nemen. Via artikel 7.2a, lid 6 kan worden afgeweken van de opzegtermijn van maximaal één maand en is het mogelijk om een opzegtermijn van ten hoogste drie maanden af te spreken. Wel kan alleen van de uitzonderingspositie gebruik worden gemaakt op uitdrukkelijk verzoek van de abonnee. De minister geeft aan dat de abonnee dus expliciet moet gaan instemmen met deze afwijking, bijvoorbeeld doordat de abonnee in een offerte voor het contract de keuze wordt geboden, maar het CDA wil wel graag zeker weten dat dit "op uitdrukkelijk verzoek van de abonnee" ook juridisch inhoudt, om te voorkomen dat deze uitzondering van drie maanden alsnog de standaard gaat worden. Graag krijg ik een reactie van de minister op dit punt.
Ik kom nu bij mijn laatste punt, de papieren Telefoongids. Het is helder dat de papieren Telefoongids steeds minder zal worden gebruikt en dat er een goedkoper digitaal alternatief bestaat. Ook blijkt uit de brief van de minister dat de gedrukte gids in 2014 maandelijks nog door 2,5 miljoen unieke gebruikers werd geraadpleegd en dat 41,3% van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder de gedrukte Telefoongids minimaal één keer per jaar gebruikt. Dan heb je het toch over 5,5 miljoen gebruikers. Met deze cijfers kunnen we concluderen dat het beeld van de papieren Telefoongids die alleen maar stof zou liggen te happen niet helemaal correct is. Uit de cijfers in de brief blijkt ook dat het aantal personen boven de 55 jaar in niet-stedelijke gebieden relatief hoog is. Deze groep krijgt met veel veranderingen te maken en vindt het lastig om zich aan al die veranderingen aan te passen. Dat geldt zeker voor ouderen die niet over internet beschikken en misschien ook niet weten hoe ze ermee om moeten gaan.
Dat is wel een probleem. Niet alleen het CDA ziet dit probleem. De Nationale ombudsman ziet dit probleem ook en concludeert dat digitalisering de zelfredzaamheid van ouderen onder druk zet. De Ombudsman geeft aan dat hij het van belang vindt dat er voor mensen altijd nog een andere optie openblijft. Wij moeten hier dus heel zorgvuldig met elkaar wegen of het verstandig is dat dit wetsvoorstel het mogelijk maakt dat de papieren Telefoongids verdwijnt. Het heeft het CDA daarom ook verrast dat de hele Tweede Kamer, inclusief 50PLUS, al in mei 2014 voor de motie stemde om de wettelijke verplichting voor de papieren Telefoongids uit te faseren, terwijl wij nog niet eens weten wat de exacte gevolgen zullen zijn. Een meerderheid van de Kamer, eveneens inclusief 50PLUS, stemde ook al voor het afschaffen van de blauwe belastingenvelop. Ook dit is onzorgvuldig gegaan en heeft grote gevolgen, met name voor ouderen. Snelheid lijkt dan ineens belangrijker te worden dan zorgvuldigheid. Dat is niet de weg die het CDA zou willen gaan. Het CDA vindt het van ongelofelijk groot belang dat nummerinformatie voor alle inwoners van Nederland toegankelijk blijft, zonder belemmeringen.
Het bedrijf DTG zal de papieren Telefoongids in ieder geval tot eind 2017 blijven uitgeven. Wat er daarna gebeurt, is nu een keuze van de markt. Om te beoordelen of het verantwoord is dat de papieren Telefoongids mogelijk na eind 2017 verdwijnt, heeft het CDA toch nog wel een aantal vragen aan het kabinet. Wat zijn precies de gevolgen voor kwetsbare groepen zoals ouderen en mensen zonder internet? Waarom is het volgens het kabinet verantwoord dat de papieren Telefoongids na eind 2017 mogelijk verdwijnt? Is de minister bereid om eind 2016, begin 2017 een onderzoek te doen naar de behoefte aan de papieren Telefoongids? Mensen zouden bijvoorbeeld een antwoordkaart kunnen insturen waaruit die behoefte blijkt. Is het mogelijk dat het kabinet met DTG of een andere partij afspreekt dat zij de papieren Telefoongids langer gaan uitgeven dan eind 2017 als blijkt dat in aanloop naar eind 2017 blijkt dat het afschaffen van de papieren Telefoongids nog niet verantwoord is? Hoe werkt de telefonische abonnee-informatiedienst in de praktijk? Is deze toegankelijk en gratis? Biedt de wettelijke waarborging van de telefonische abonnee-informatiedienst voldoende toegang voor mensen zonder internet om nummerinformatie op te vragen?
Tot slot vragen wij de minister of hij kan toezeggen dat een inwoner van Nederland altijd, dus ook op het moment dat DTG stopt met het uitgeven van de papieren Telefoongids, die papieren Telefoongids in ieder geval nog op aanvraag kan krijgen.
Dat waren de drie punten van het CDA. Wij zien uit naar de beantwoording door de minister.
De heer De Liefde (VVD):
Ik heb een vraag ter verduidelijking. Met het wetsvoorstel wordt geregeld dat de wettelijke verplichting wordt geschrapt om de papieren Telefoongids aan ieder huishouden in Nederland te leveren. Is mevrouw Mulder het met mij eens dat het wel heel gek zou zijn als DTG helemaal zou stoppen met de papieren Telefoongids, terwijl het een van de activiteiten is van dat bedrijf en het daaraan ook nog geld verdient, zoals men mij zelf heeft verteld? Mevrouw Mulder wekt met haar inbreng en haar vragen de suggestie dat de papieren Telefoongids verdwijnt, maar wij regelen nu alleen dat de wettelijke verplichting vervalt om die papieren Telefoongids aan ieder huishouden in Nederland te leveren. Het bedrijf zou toch gek om dat ding niet meer te leveren zolang er naar vraag is? Ziet mevrouw Mulder die nuance?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Ik heb de minister net gevraagd of hij bereid is te bekijken dat de papieren Telefoongids echt blijft bestaan, als daar in de toekomst nog steeds behoefte aan is. De wettelijke verplichting om de papieren Telefoongids aan ieder huishouden te leveren, is inderdaad niet meer van deze tijd. De heer De Liefde en het CDA zijn het daar wel over eens. Alleen willen wij voorkomen dat we te snel gaan zoals bij de blauwe belastingenvelop, dat we te snel zaken afschaffen en dat mensen daardoor in kwetsbare situaties terechtkomen. Dat wil het CDA echt niet.
De heer De Liefde (VVD):
Het is mij in ieder geval iets helderder dat het CDA zich niet verzet tegen het afschaffen van de wettelijke verplichting om aan ieder huishouden een stapel dode bomen te leveren, maar dat het CDA graag ziet dat de mensen die daaraan nog behoefte hebben telefoonnummers, e-mailadressen en websitenamen op papier geleverd kunnen krijgen en dat het zorgen heeft dat dat wellicht onder druk komt te staan.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Het CDA wil graag de garantie van de minister dat er te allen tijde geen enkele belemmering is voor mensen die die informatie gewoon nodig hebben en zelf niet via internet kunnen opvragen.
Mevrouw Klever (PVV):
Voorzitter. Als het om telecom gaat, staat wat de PVV betreft de consument voorop. Daarom pleit de PVV voor maximale concurrentie, zowel bij vaste als bij mobiele netwerken, verzet de PVV zich tegen Brusselse inperking van netneutraliteit en trekt de PVV aan de bel als consumenten worden misleid door valse reclamebeloftes.
Dit wetsvoorstel is een verbetering voor consumenten en kleinzakelijke gebruikers, maar het kan wat de PVV betreft nog wel beter. Als er een storing optreedt in het netwerk, is het goed als een klant wordt gecompenseerd. Het doel van die compensatie is wat ons betreft enerzijds het schadeloos stellen van de gebruikers voor de geleden schade. Anderzijds moet de compensatie de beheerder van het netwerk prikkelen om een betrouwbare dienst te leveren.
Wat het eerste punt betreft, het schadeloos stellen van de gebruikers, is het wetsvoorstel vrij mager. Je krijgt pas compensatie als het netwerk er langer dan twaalf uur uitligt. Die compensatie is in geld uitgedrukt minimaal. Als je een abonnement hebt voor €60 per maand en het netwerk er 24 uur uitligt, krijg je een wettelijke schadevergoeding van €2. Voor iemand die het netwerk gebruikt om te telewerken en de hele dag niet kan werken, is dat natuurlijk drie keer niks. Voor een bedrijf dat monteurs heeft die het mobiele netwerk gebruiken om af te rekenen met klanten of om documentatie te raadplegen, is de schadevergoeding ook een lachertje. Als je de economische schade van een grote netstoring afzet tegen het schadebedrag dat wettelijk moet worden uitgekeerd, is de verhouding zoek. Wat de PVV betreft wordt daarom een minimale storingsduur van zes uur als ondergrens gehanteerd in plaats van de voorgestelde twaalf uur en worden de wettelijke schadevergoedingen verhoogd naar een dertigste van het maandbedrag per uur in plaats van per dag, met 36 uur als bovengrens per storing. Graag krijg ik daarop een reactie van de minister.
Dat brengt mij op het tweede punt, namelijk dat de schadevergoeding de beheerder optimaal moet prikkelen om een betrouwbare dienst te leveren. Om die prikkel in de wet te verwerken, wil de PVV graag dat de minister het veroorzakersprincipe in de wet opneemt: degene die de verstoring veroorzaakt, betaalt. Nu moet degene die de dienst aanbiedt de schadevergoeding verstrekken. De PVV vindt dat de netwerkhouder de schadevergoeding moet voldoen indien de verstoring zich in zijn netwerk voordoet. Immers, alleen een netwerkhouder kan daadwerkelijk het netwerk betrouwbaar maken en houden. De aanbieder van een dienst heeft daar geen grip op en wellicht zelfs helemaal geen verstand van. Ik heb daartoe een amendement ingediend. Ik ben benieuwd naar de reactie daarop van de minister en die van de andere partijen.
De PVV is van mening dat het veroorzakersprincipe in combinatie met een hogere schadevergoeding ertoe zal leiden dat er een betere financiële prikkel ontstaat voor de netwerkhouder om het netwerk betrouwbaar te houden. Een onbetrouwbaar netwerk leidt immers tot hoge schadevergoedingen, waardoor het financieel aantrekkelijker wordt om te investeren in de betrouwbaarheid van het netwerk. En een betrouwbaar netwerk zou het hoofddoel moeten zijn van de minister. Mobiele netwerken zijn nu al heel belangrijk voor consumenten, zakelijke kleingebruikers en voor de economie, maar over een paar jaar zijn die netwerken onmisbaar. De manier waarop de minister het wetsvoorstel nu in elkaar heeft gestoken doet geen recht aan een toekomst waarin mobiele netwerken kritische infrastructuur zijn voor onze economie.
Tot slot kan de PVV instemmen met de overige punten in deze wet, zoals het wegnemen van overstapdrempels voor kleinzakelijke abonnees.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Voorzitter. Ook mijn fractie heeft een korte inbreng bij deze verzamelwet, waarin een heleboel verschillende onderdelen worden geregeld. Over de meeste onderdelen heb ik geen vragen, maar over een aantal zaken wel. Ik wil mij aansluiten bij de opmerking van mevrouw Mulder dat mensen de zekerheid moeten hebben dat ze een papieren telefoongids geleverd krijgen als ze daar behoefte aan hebben, maar ik had er tot dusver wel vertrouwen in dat het zo geregeld is als mevrouw Mulder het graag had gezien, namelijk dat je niet met een hele argumentatielijst hoeft te komen maar dat je zo'n ding gewoon geleverd kunt krijgen als je daar behoefte aan hebt. Zo heeft mijn fractie het in ieder geval ook voor ogen.
Ik heb nog een paar andere punten, allereerst de landelijke FM-radio. KWINK is aan de slag gegaan met een onderzoek naar wat er nodig is om tot succesvolle digitalisering te komen. Vanuit de sector komt echter de klacht dat er alleen vragen worden gesteld en dat de sector in het ongewisse wordt gelaten over wat er volgens het ministerie nodig is. Bovendien is er nog geen reactie gekomen op de digitaliseringsplannen die de sector na de zomer heeft gestuurd. Wanneer krijgt de sector de nodige duidelijkheid? En hoe staat het met de lokale FM-plannen? Als die achterblijven, zoals eerder het geval was, welke gevolgen heeft dit dan voor de verlenging?
Dan kom ik op de compensatie bij een telecomstoring, zoals mevrouw Klever zojuist ook heel erg duidelijk beargumenteerde. Ik meende overigens dat zij eerder sprak over ondergrens van vier uur. Begrijp ik het goed dat zij nu sprak over een ondergrens van zes uur? Ik zie dat dat klopt. Ik heb mij ook steeds op het standpunt gesteld dat een lagere ondergrens dan die twaalfuurstermijn beter zou zijn. Ik vind namelijk het volgende als ik alleen maar naar mijn eigen werkzaamheden kijk, en ik werk dan nog voor het volk; ik heb niet mijn eigen bedrijf waardoor ik het direct voel in de papieren als ik niet op tijd een klant kan bereiken of een contact weet te leggen. Wij krijgen als Kamerlid een vast salaris, maar als ik vier uur niet kan bellen, dan zijn de rapen behoorlijk gaar. Dan is er een behoorlijk probleem. Een vast telefonienetwerk is heel mooi, maar is vanuit de trein ook behoorlijk onhandig. Ik pas ervoor om dan maar steeds aan mensen te vragen of ik misschien hun mobieltje eventjes zou mogen lenen. Ik vind die ondergrens van twaalf uur niet erg realistisch. Zou het niet beter zijn om die iets naar beneden bij te stellen. Zes uur is misschien een aardige ondergrens, maar ik kan mij ook voorstellen dat we uitgaan van een ondergrens van vier uur. In ieder geval heeft mijn fractie dat standpunt naar ik meen eerder ook al ingenomen.
Ik sluit af met de landelijke AM-radio. In aanvulling op wat er in het eerdere document stond, worden de masten waarin de hoogvermogen AM-zenders tot op heden zijn geplaatst, gesloopt door de mastbeheerders. Wordt daarmee niet vooruitgelopen op de zaken en is er daarmee nog wel ruimte om uit te zenden als de minister inderdaad vergunningen gaat verlenen voor de AM?
Daarbij kan ik het op dit moment laten.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Voorzitter. Vandaag bespreken we het wetsvoorstel ter versterking van het telecommunicatiebeleid. De Raad van State heeft aangegeven dat een aantal onderwerpen niet geschikt zou zijn om opgenomen te worden in deze verzamelwet. Het betreft het verleggen van de stroomkabels, de compensatie van abonnees en het verbod op spoofing. De regering heeft het advies niet opgevolgd, omdat de wetswijzigingen zouden passen binnen bestaande beleidsuitgangspunten. Om tegemoet te komen aan het advies is paragraaf 3 van het algemene deel van de toelichting weliswaar aangevuld, maar hanteert de regering hierbij niet een te ruime interpretatie van de bestaande criteria? Kan de minister hierop toch nog even kort ingaan?
De PvdA-fractie juicht de komst van de compensatieregeling toe, maar toch vinden we het bedrag van €1 per dag wel wat laag, zeker in vergelijking met storingen in bijvoorbeeld de luchtvaartsector en de energiesector. Op bladzijde 4 van de nota naar aanleiding van het verslag noemt de minister het zelf ook een "gering bedrag". De PvdA-fractie is er nog niet van overtuigd dat deze compensatieregeling, behalve als een genoegdoening voor de consument, vooral ook kan dienen als een prikkel voor telecombedrijven om het aantal storingen te minimaliseren.
Ook is de fractie van de PvdA er nog niet van overtuigd dat het compensatiebedrag op dit moment op de juiste hoogte is vastgesteld. Hoe zal dit uiteindelijk in de praktijk uitpakken? De PvdA-fractie was er toch enigszins verbaasd over dat de hoogte van het bedrag en het minimaal aantal uren door de minister worden gezien als een technische invulling die geregeld zou moeten worden in een ministeriële regeling, zonder enige betrokkenheid van de Kamer. Kan de minister dit heroverwegen en deze regeling alsnog bij de Kamer voorhangen?
Aansluitend hierop heeft mijn fractie nog vragen over de zogenaamde wholesale. Kan de minister nader ingaan op de verantwoordelijkheid van de wholesalepartij bij de compensatieregeling? Als de verantwoordelijkheid voor de storing daar ligt, kunnen de aanbieders de kosten van de compensatieregeling dan daarop verhalen?
Uiteraard is de PvdA-fractie er net als andere fracties erg blij mee dat de overstapdrempels voor zakelijke abonnees worden weggenomen en artikel 7.2a niet meer alleen voor consumenten, maar ook voor zakelijke abonnees gaat gelden.
Mevrouw Klever (PVV):
Ik had nog een vraag over het vorige punt van de wholesale. Mevrouw Oosenbrug stelt de minister de vraag wat hij ervan vindt dat zij een compensatie voor een storing moeten betalen bij een verstoring in het netwerk. Wat vindt mevrouw Oosenbrug daar zelf van?
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Dat er voor een verstoring betaald moet worden?
Mevrouw Klever (PVV):
Dat de wholesalepartijen moeten betalen voor een verstoring indien de verstoring zich in het netwerk voordoet.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Dat lijkt me heel logisch. De aanbieder van het netwerk is daar ook verantwoordelijk voor. Als een wholesalepartij haar netwerk uitbesteedt aan een derde partij en als het om een duidelijk aanwijsbare storing van de wholesalepartij gaat, dan zullen zij er onderling moeten uitkomen hoe het zit met de compensatie.
Mevrouw Klever (PVV):
Dus als een telecomaanbieder gebruikmaakt van het netwerk van een ander en als er een verstoring in het netwerk van die ander is, dan draait niet de telecomaanbieder maar de beheerder van het netwerk op voor de kosten van de compensatie aan de consument? Begrijp ik het zo goed? Is dat wat mevrouw Oosenbrug zegt?
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Het gaat om de vraag waar de storing ontstaat. Dat kan in het netwerk zelf zijn, zeg maar in de harde kabels, of in de wifi, in de antennes. Degene die daar verantwoordelijk voor is, die dat doorverkoopt aan een andere partij, zal uiteindelijk moeten betalen als daar een storing ontstaat.
Mevrouw Klever (PVV):
Ik ben blij dat wij het daarover eens zijn. Ik hoop dat de Partij van de Arbeid het amendement dat ik hierover heb ingediend, ook zal steunen.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik was gebleven bij de overstapdrempels voor de zakelijke abonnees. Vooral het mkb heeft last van vervelende overstapdrempels. Het wordt soms gehouden aan contracten die stilzwijgend zijn verlengd. De PvdA-fractie heeft gevraagd of de Wet-Van Dam, die stilzwijgende verlenging buiten de telecomsector verbiedt, ook op ondernemers van toepassing kan zijn. De minister geeft op bladzijde 12 van de nota naar aanleiding van het verslag aan dat hij dit een verstrekkende uitbreiding van het Burgerlijk Wetboek vindt. Het antwoord op de vraag waarom het in de telecomsector wel kan en daarbuiten niet, vindt mijn fractie echter niet overtuigend. Volgens de minister zou stilzwijgende verlenging in de telecomsector wel een hardnekkige overstapdrempel zijn en daarbuiten niet. Voor de PvdA-fractie is dit onderscheid helemaal niet glashelder. Kan de minister uitleggen waarom de Wet-Van Dam niet ook op ondernemers van toepassing verklaard kan worden?
De PvdA-fractie vraagt zich af of artikel 11.10a, het zogenaamde spoofingverbod, wel juist geformuleerd is. Zou het verbod daadwerkelijk techniekneutraal omschreven kunnen worden, zoals wordt geadviseerd door de Raad van State en zoals eerder in de Kamer is afgesproken? Dit artikel lijkt nu vooral te gaan over nummerdoorgifte, maar zou het artikel niet breder moeten worden geformuleerd zodat ook allerlei andere vormen van spoofing eronder gaan vallen en niet alleen spoofing via nummerdoorgiftediensten? Die techniekneutrale omschrijving is juist zo belangrijk omdat de techniek voortschrijdt. Het gaat nu nog via nummers, maar uiteindelijk kan het gaan via een MAC-adres en kun je alles gaan spoofen. Als je het omschrijft als sms-diensten, loopt de wet weer een beetje achter als het iets anders wordt.
Ik heb de minister gevraagd hoe de bedrijven die actief spoofing aanbieden — die zijn er nu eenmaal — gereageerd hebben op dit wetsvoorstel. Moeten deze bedrijven hun activiteiten nu staken of hebben zij aangegeven dat er een legale reden is waarom zij deze diensten aanbieden? Ik krijg daar graag antwoord op van de minister.
De voorzitter:
Kunt u aan de leden die wat minder digitaal zijn onderlegd, uitleggen wat spoofing in het Nederlands betekent, mevrouw Oosenbrug?
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Het wordt in het wetsvoorstel al beschreven. Spoofing houdt in dat ik u een sms stuur waarin ik doe alsof ik minister Kamp ben en waarin ik dan schrijf: voorzitter, gedraagt u zich een beetje. Dan denkt u: waarom stuurt minister Kamp mij dit berichtje? Dat houdt spoofing zo'n beetje in. Je kunt dat op een plagende manier gebruiken, maar het kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt voor het plegen van misdaden. Het is dus een kwalijke zaak.
De voorzitter:
Dank u wel namens alle mensen die dit debat volgen en die op dit punt wat minder onderlegd zijn.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Graag gedaan.
In het meest recente AO Telecom, waar ik helaas niet bij kon zijn wegens een ander plenair debat, heeft de minister aangegeven voornemens te zijn de FM-frequenties te verlengen, mits dat juridisch houdbaar is. Dat heb ik nog kunnen terugvinden in de stukken. Vervolgens is aan onderzoeksbureau KWINK de opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren. Kan de minister aangeven wat de laatste stand van zaken is bij de radiofrequenties? Hoe beoordeelt hij de ingediende digitaliseringsplannen? Hoe verloopt het overleg? Ik weet dat het niet echt in het wetsvoorstel staat, maar omdat we het over telecom hebben, stel ik dit onderwerp toch aan de orde.
Tot slot kom ik te spreken over de overstap van de papieren wereld naar de digitale wereld. Klopt het dat in 2014 nog steeds 41% van de bevolking de papieren Telefoongids gebruikte en er maandelijks 2,5 miljoen unieke gebruikers waren? Tot wanneer verwacht DTG de Telefoongids uit te geven? Welke vervangende dienst wordt er dan geregeld voor mensen zonder internet?
De heer De Liefde (VVD):
Voorzitter. Wat kan ik het mij nog goed herinneren: een aantal jaren geleden maakten een aantal media in dit huis gebruik van spoofing, met hilarische beelden als resultaat. Volgens mij was het collega Van der Staaij die dacht dat hij een berichtje kreeg van een minister, die hem complimenteerde met de kleur van zijn das. Dat was een van de grappen die toen werd uitgehaald. Dat was heel lollig, maar het kan, zoals mevrouw Oosenbrug zegt, voor zeer veel kwade bedoelingen gebruikt worden. Ik ben daarom benieuwd naar de reactie van de minister op haar vragen.
Ik ben blij dat de minister in dit wetsvoorstel een regeling heeft opgenomen voor het compenseren van schade voor consumenten bij eventuele langdurige storingen. Ik heb de brand bij Vodafone in Rotterdam nog goed in herinnering. Daarvan hadden niet alleen consumenten last, maar ook tienduizenden ambtenaren, een heel setje bewindspersonen en 150 Kamerleden. Immers, wij bellen en belden indertijd met Vodafone. Ineens lag al onze communicatie eruit. Dat duurde wel een aantal dagen. Toen was Vodafone er als de kippen bij om ons "regional roaming"-simkaartjes te verschaffen waardoor we op netwerken van concurrenten konden bellen, maar dat was natuurlijk geen ideale oplossing. Dit voorval heeft de Kamer, het kabinet en de overheid wakker geschud ten aanzien van de kwetsbaarheid van sommige netwerken. Die compensatieregeling is een van de gevolgen daarvan, net als de manier waarop we over de veiligheid van de infrastructuur zijn gaan nadenken. Dat vind ik een goede zaak.
Ik steun ook de keuze van de minister wat betreft eenvoud en uitzonderingen. Ik denk dat je het niet altijd iedereen honderd procent naar de zin kunt maken. Een aantal marktpartijen hebben zich bij mij gemeld, maar ik vermoed ook bij een aantal collega's, met bezwaren tegen de wijze waarop het nu is ingericht. Die snap ik heel goed, maar tegelijk snap ik de gemaakte afweging inzake werkbaarheid, dus eenvoud. Ik steun de oplossing die de minister heeft gekozen.
Ik ben zeer verheugd over wat de minister heeft gedaan om uitvoering te geven aan mijn motie over het verlagen van de overstapdrempels. Een praktijk die we jaren hebben gezien is dat ondernemers steeds weer onaangenaam verrast werden omdat ze dachten dat ze konden overstappen, terwijl ze dan twee of drie maanden van tevoren hun contract hadden moeten opzeggen. Deden ze dat niet op tijd, dan zaten ze weer één of twee jaar aan dat contract vast. Het verschilde nog weleens per product, waardoor een ondernemer die wilde overstappen met meerdere producten, daarmee best veel moeite had of een flink bedrag aan afkoop moest betalen. Ik juich het van harte toe dat we daar nu een einde aan maken. Dat kan ondernemers in potentie honderden tot duizenden euro's per jaar schelen. Ik heb het dan over de kleine ondernemers, zoals de bakker op de hoek, die nog wat belegde broodjes bezorgt bij klanten in de buurt, en het administratiekantoor met een internetaansluiting en een paar mobieltjes. Dergelijke bedrijven kunnen hiervan heel erg profiteren.
Wat schetst echter mijn verbazing? Tijdens het kerstreces kreeg ik vanuit diverse kanten berichten binnen dat een aantal grotere aanbieders actief hun klantenbestand benaderen met aanbiedingen die leiden tot wel vijf jaar verlenging. Ik herhaal: tot wel vijf jaar verlenging! Vijf jaar geleden kwam de iPhone 3GS net uit. Vijf jaar geleden bestond Spotify net, maar kende bijna niemand het. Vijf jaar geleden maakten we nauwelijks gebruik van WhatsApp. Vijf jaar geleden was er 90% minder dataverbruik dan nu. Dan denk ik: dat is niet de bedoeling van vrijheid op een markt. Ja, het mag volgens de huidige wet. Toch komt het op mij een beetje over als dat marktpartijen nu denken: potverdorie, door deze wetswijziging loop ik het risico een deel van mijn klantenbestand kwijt te raken, dus laat ik mijn klanten nu een mooie aanbieding doen, maar wel voor heel lang. Ik heb een aantal voorbeelden van aanbiedingen gezien, bijvoorbeeld: een eenjarig contract had een korting van 5%, een tweejarig contract een korting van 10%, een driejarig contract een korting van 15% en een vijfjarig contract een korting van wel 35%. Ja, zo kan ik ook wel klanten sturen in de richting van een gewenste "outcome", zoals de Engelsen zeggen. Dat mag volgens de wet, maar ik denk niet dat dat de bedoeling is.
Ik zie het een beetje als een manier om te anticiperen op dit wetsvoorstel, waarmee overstapdrempels worden verlaagd, en om te proberen het positieve effect dat van dit onderdeel van de wet valt te verwachten — zij zien dat als een risico voor hun bestaande klantenbestand — met een jaar of vijf uit te stellen. Dat is wat mij betreft, zo zeg ik over het hoofd van de minister heen tegen de marktpartijen, nadrukkelijk niet de bedoeling van dit wetsvoorstel. Ik hoop zeer dat de marktpartijen dit niet als een bewuste verkoopstrategie hebben ingezet. Ik hoop dat dit iets is van een aantal te enthousiaste verkopers en dat het een uitzondering is.
Ik vraag de minister of hij, zijn departement of de ACM hierover signalen heeft ontvangen. Ik vraag hem de Kamer hierover te berichten. Ik roep de minister of de ACM — het is mij om het even wie dat het beste kan doen; misschien kunnen ze het gezamenlijk doen — op om de komende tijd scherp in de gaten te houden welke proposities nu in de markt worden gezet. Wij willen de concurrentie op deze markt verbeteren. Wij willen de concurrentie en de keuzevrijheid op deze markt vergroten. Als de marktpartijen in de praktijk zo blijken te handelen … Ik zeg "als" en "blijken". Ik zeg niet dat het nu massaal zo gebeurt, maar de signalen wijzen daar wel op. We moeten ons daar dan wel van bewust zijn. De minister en de ACM hebben op dit moment wat dit betreft wat betere tools in handen dan de individuele Kamerleden. Daarom stel ik deze vraag aan de minister.
Ik heb nog enkele onderwerpen. De artikelen 5.8 en 5.9 gaan over, plat gezegd, het vrijwillig of verplicht verleggen van kabels en leidingen in de grond van een ander omdat een persoon of organisatie van plan is om bouwactiviteiten op dat stuk grond, waarin dan nog kabels en leidingen liggen, te ontplooien. Het ene artikel ziet op woningbouw en reguliere bouw. Het andere artikel ziet op grote infrastructurele werken. Ik heb verschillende signalen uit de markt ontvangen dat de huidige praktijk eigenlijk al wel adequaat werkt en dat bij een aantal marktpartijen de vrees bestaat dat de manier waarop het in deze twee artikelen, 5.8 en 5.9, is geregeld, ertoe zal leiden dat marktpartijen onnodige kosten moeten gaan maken zonder dat er sprake is van verbetering ten opzichte van de huidige praktijk. Ik vraag de minister om hierop te reageren.
Ik sluit me aan bij de vragen die een aantal collega's hebben gesteld over de radiofrequenties en de wijze waarop KWINK op dit moment informatie aan het verzamelen is. Ik krijg ook signalen dat het een beetje een black box is en dat KWINK heel veel vragen stelt, maar dat voor de marktpartijen niet bekend is op basis waarvan die vragen gesteld worden en wat de parameters zijn voor die partijen, terwijl ze al wel heel lang geleden, ik meen in augustus vorig jaar, bij het departement allerlei voorstellen hebben ingediend. Zowel vanuit het departement als vanuit KWINK hebben ze echter nooit een reactie op of een appreciatie van die voorstellen ontvangen. Ik denk dat het voor een goede uitvoering en voor een goede discussie in de Kamer over het onderzoek, handig is als partijen in de markt weten waar ze aan toe zijn en wat de parameters zijn. Kan de minister toezeggen dat hij dat met de partijen gaat delen?
Mevrouw Klever (PVV):
Ik heb de heer De Liefde niet gehoord over de compensatie bij storingen. Ik zie dat hij daarover in de schriftelijke inbreng voor dit wetsvoorstel wel een vraag heeft gesteld. Is de heer De Liefde het met mij eens dat er een veroorzakersprincipe in de wet hoort te zitten?
De heer De Liefde (VVD):
Ik heb het wel gehad over die compensatieregeling. Ik heb gezegd dat de aanleiding de brand bij Vodafone was en dat we er toen over zijn gaan nadenken. Ik heb ook aangegeven dat ik de minister steun in zijn afweging tussen eenvoud en uitzonderingsgronden. Het klopt dat ik het niet expliciet heb gehad over het veroorzakersprincipe. Mij komt het voor dat de beantwoording door de minister in de nota naar aanleiding van het verslag adequaat was. Ik kan mij voorstellen dat partijen in principe in staat zouden moeten zijn om daarover onderling afspraken te maken. Het is mij ook bekend dat een aantal partijen zich erover hebben beklaagd dat zij niet de positie hebben om veel eisen te stellen in de onderhandelingen met de drie grote mobiele aanbieders. Die informatie heeft mevrouw Klever denk ik in de afgelopen jaren ook bereikt. Daarom vraag ik of die signalen ook bij het kabinet bekend zijn. Welke appreciatie wordt daaraan gegeven? Ik snap ook wel dat marktpartijen zich, als ze er onderling niet uitkomen, weleens bij ons melden in de hoop dat wij een onderlinge ruzie voor hen proberen op te lossen.
Mevrouw Klever (PVV):
Ik dank de heer De Liefde voor deze uitgebreide uitleg, maar hij zei zonet zelf dat er drie grote netwerkhouders zijn, en dan kunnen we niet echt spreken over een markt. Als er drie netwerkhouders zijn, hebben we het over een soort oligopolie. Dat is bijna per definitie geen concurrerende markt. Is de heer De Liefde het met mij eens dat het dan wel heel makkelijk is om te zeggen: daar moet de ACM maar op toezien? Is hij het met mij eens dat wij nu, bij de wijziging van de Telecomwet, in de gelegenheid zijn om het veroorzakersprincipe goed te regelen in de wet en dat wij dat ook moeten doen? We zouden ons niet achter de ACM moeten verschuilen.
De heer De Liefde (VVD):
Ik verschuil mij achter niemand. Ik kijk wel naar de praktijk die we nu met elkaar hebben afgesproken. Bepaalde bevoegdheden liggen bij bepaalde instellingen. De ACM toetst op aanmerkelijke marktmacht en op eventueel misbruik van die macht. Voor zover ik het heb begrepen, ziet de ACM onvoldoende aanleiding. De ACM stelt: er is geen aanmerkelijke marktmacht, dus er is niet één dominante partij op de markt en dus in principe gaat het goed. Daarom heb ik de minister ook nadrukkelijk gevraagd of er signalen en bewijsstukken zijn die erop duiden dat het niet goed gaat. Als een lobbyist uit de telecomsector zich bij mij meldt, sta ik altijd open voor wat hij te melden heeft. Maar als het om dergelijke zaken gaat, vind ik het wel altijd prettig als het gestelde ook bewezen of versterkt kan worden door schriftelijke documenten, e-mailwisselingen, gespreksverslagen of anderszins. Misschien bezit mevrouw Klever die wel, maar die hebben mij nooit bereikt. Wellicht beschikken de minister, die een groter apparaat heeft, en de ACM wel over dat soort stukken.
Mevrouw Klever (PVV):
De heer De Liefde heeft het over lobbyisten die zich melden, maar ik heb niet zo veel te maken met lobbyisten. Mij gaat het om het principiële punt dat de veroorzaker betaalt. Als er dus een storing in het netwerk is, zou de netwerkhouder moeten betalen. Het is heel raar dat de commerciële partij die de telecom aanbiedt en helemaal geen zeggenschap heeft over het netwerk, voor een storing in het netwerk moet opdraaien. Dat is volgens mij de omgekeerde wereld. Dat heeft verder niets met lobbyisten of wat dan ook te maken, maar met het principiële punt dat de veroorzaker betaalt.
De heer De Liefde (VVD):
Ik begrijp het punt van mevrouw Klever. Ik snap haar redenering; die klopt ook. De vraag is alleen of wij dat wettelijk moeten regelen of dat de markt zelf in staat is om dat onderling te regelen. Wat dat betreft zitten wij in een iets andere stand. Mevrouw Klever kiest er nadrukkelijk voor om het wettelijk te regelen. Ik ben nog niet zover. Ik wil namelijk eerst bewijzen zien dat de markt niet in staat is om het zelf te organiseren. Ik ben dus niet per definitie tegen hetgeen mevrouw Klever stelt. Ik vraag me alleen af of we dat nu meteen al wettelijk moeten regelen.
Over lobbyisten wil ik nog een algemene opmerking maken. De burger die zich bij mij meldt met een boos of aanmoedigend mailtje beschouw ik ook als een lobbyist, want die komt ook gewoon op voor zijn eigen belang. Iedere mailing die mij bereikt, beoordeel ik op dezelfde manier, of die nu van een burger komt of van mensen die zich professioneel hebben georganiseerd via VNO-NCW, Greenpeace of anderszins.
De voorzitter:
Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. Ik wijs de leden erop dat de amendementen waarover zojuist gesproken werd, respectievelijk vanmorgen en vanmiddag zijn verspreid. Ze worden dus niet tijdens de vergadering uitgedeeld. Dat doen we alleen met amendementen die tijdens het debat worden ingediend.
De vergadering wordt van 21.28 uur tot 21.40 uur geschorst.
Minister Kamp:
Voorzitter. Zou ik mij eerst even mogen verantwoorden voor het feit dat wij met een verzamelwetsvoorstel komen? Mevrouw Oosenbrug heeft mij daar kritisch op bevraagd. Zij heeft aangegeven dat de Raad van State er niet zo dol op is dat een aantal onderwerpen met elkaar in een verzamelwet worden ondergebracht. Volgens de Raad van State kan het op die manier in procedure brengen van wetswijzigingen de zorgvuldigheid van de wetgeving schaden. Wij hebben in dit geval toch zorgvuldigheid betracht, denk ik. We hebben namelijk niet een heleboel onderwerpen bij elkaar geharkt om ze in één wet aan de Kamer te presenteren. Het gaat hier om wijzigingen in één wet, namelijk de Telecommunicatiewet. Daarin worden een heleboel verschillende onderwerpen behandeld: gedogen en verleggen van telecommunicatiekabels, toegang tot netwerken en diensten, consumentenbescherming en het gebruiken van nummers en frequenties. De dingen die de afgelopen tijd aan de orde zijn geweest, vooral ook door moties die in de Kamer zijn ingediend, en die onderwerpen betreffen die al in die ene wet stonden, hebben we bij elkaar gebracht. Het gaat dus om één wet, namelijk de Telecommunicatiewet, en om onderwerpen die al in die wet aan de orde zijn en die nu verder worden uitgewerkt. Om die reden denk ik dat wij hier gepast gebruik hebben gemaakt van het instrument "verzamelwet". Op de andere punten van mevrouw Oosenbrug ga ik nog nader in, maar het leek mij goed om dit vooraf even neer te zetten.
Misschien is het ook goed om vooraf even de stand van zaken van de radiofrequenties te schetsen. Over twee punten in dat verband hebben wij een lange discussie met de Kamer gevoerd. De Kamer heeft uiteindelijk uitspraken gedaan die anders waren dan wat het kabinet en ik wilden, maar wij zijn nu bezig om die uitspraken tot werkelijkheid te maken.
Het eerste punt was dat de Kamer de regering bij motie heeft gevraagd om de beperking betreffende het eigendom op te heffen. Dat zou zelfs al per 1 januari jongstleden moeten gebeuren en is inmiddels doorgevoerd. Het tweede punt was dat Kamer heeft gezegd dat wij moesten verlengen in plaats van veilen, terwijl het kabinet de vergunningen voor het gebruik van frequenties wilde veilen.
Ik heb vervolgens bekeken op welke wijze ik die motie kan uitvoeren en welke wettelijke basis er kan zijn voor verlenging in plaats van veiling. Ik zie de mogelijkheid om te zeggen dat het goed is om op grond van de noodzakelijke en zeer gewenste digitalisering te verlengen, omdat we daarmee de bedrijven die de beschikking hebben over de radiofrequenties, in staat stellen om te investeren en ervoor te zorgen dat ze de digitalisering snel dichterbij kunnen brengen. Dat kan een argument zijn om niet te veilen, maar te verlengen. Maar dan moet je wel informatie hebben om te kunnen beoordelen of wat de bedrijven op het punt van digitalisering willen gaan doen, inderdaad voldoende basis is om inderdaad niet te veilen, maar te verlengen.
Wij proberen daarom de plannen van die bedrijven te krijgen. Wat gaan de bedrijven precies doen op het vlak van digitalisering en investeren in digitalisering? Dat proces verloopt nogal moeizaam. Wij moeten daar flink aan trekken. Wij hebben ook een bureau ingeschakeld om de informatie, als die er is, te beoordelen en ons daarover te adviseren. Inmiddels zijn wij zover dat er nogal wat plannen binnen zijn, zij het met veel moeite. Een aantal plannen is er echter nog niet, met name van de niet-landelijke radiostations en ook van een AM-station. We zijn er dus nog niet, maar ik probeer die informatie te krijgen en wel in een vorm waarin een goede beoordeling door adviesbureau KWINK mogelijk is. Dan kan dat bureau mij een goed advies geven en kan ik daar een besluit over nemen.
Ik ben dus bezig met het uitvoeren van de uitspraak van de Kamer naar de letter en de geest. Op dit moment werken wij aan het verzamelen van de informatie en de plannen. Wij bevragen ook. Dat alles is noodzakelijk om een verantwoord besluit in overeenstemming met de wet te nemen. Dat is wat ik wilde zeggen over de radiofrequenties.
De heer De Liefde (VVD):
Ik dank de minister voor zijn toelichting over het proces tot nu toe. Is het volgens de minister voor de marktpartijen duidelijk wat de basis is waarop het departement van de minister en KWINK nu gaan beoordelen of de plannen voldoende zijn of niet?
Minister Kamp:
Het is hun argument. Zij hebben gezegd dat wij niet moeten gaan veilen, maar verlengen, omdat zij zo veel willen en moeten investeren in digitalisering. Zij zeggen dat zij dat alleen maar kunnen doen als er verlengd wordt. Zij krijgen daarom de gelegenheid om mij dat duidelijk te maken. Ze kunnen dus met die plannen komen. Die plannen zijn verschillend en ze komen vertraagd binnen. Wij zitten er achteraan, zodat die plannen komen. Vervolgens gaat adviesbureau KWINK aan de gang op grond van zijn eigen expertise. KWINK wil met een goed advies naar mij komen. Het kijkt dus naar die plannen. Als KWINK ziet dat er informatie ontbreekt of dat de dingen niet gelijk zijn, stelt het daar vragen over. Daar kunnen antwoorden op gegeven worden. Op die manier zijn wij in staat om ons werk te doen. Als er vragen zijn bij de bedrijven, dan moeten zij die stellen en dan zullen wij proberen daar goed antwoord op te geven, maar ik wil vooral graag antwoorden van hen hebben.
De heer De Liefde (VVD):
Dat kan ik mij heel goed voorstellen. Een aantal bedrijven heeft ook gezegd te gaan investeren. Maar als je de plannen met elkaar wilt vergelijken, snap ik ook wel dat er behoefte bestaat aan een soort benchmark. Is een half procent meer digitalisering genoeg? Moet het betekenisvol zijn? Is een half procent dan niet betekenisvol? Een beetje hulp bij wat het departement en eventueel KWINK als basis of als criterium hanteert om die plannen te beoordelen, kan helpen, denk ik, om zo snel mogelijk tot een afronding van de discussie te komen. Snapt de minister wat ik bedoel?
Minister Kamp:
Ja, ik snap dat ik heel veel hulp moet geven. Daar ben ik ook toe bereid. Ondanks de bezwaren die ik had met betrekking tot die eigendomsbeperkingen, per 1 januari, heb ik gedaan wat de Kamer vroeg. Hier wil ik ook doen wat de Kamer vraagt, maar ik moet wel een basis hebben in de wet om dat te kunnen doen, want de regel is om te veilen. Als ik wil verlengen, moeten daar argumenten voor zijn. Volgens de bedrijven is het bruikbare argument dat het nodig is voor de digitalisering. Dat vonden zij. Dan krijgen zij de gelegenheid om mij dat aan te reiken. Vervolgens verzamelen wij dat en bekijken wij wat die argumenten zijn en wat er aan de hand is bij de digitalisering en de investeringen, waardoor het noodzakelijk zou zijn om te verlengen. Dan komen zij met die informatie. Voor zover die informatie nog niet voldoende is, of niet in de juiste vorm om het goede advies te geven, worden zij bevraagd door KWINK en dan kunnen zij met antwoorden komen. Ik denk dat het niet juist is om de bal bij het kabinet of bij KWINK te leggen. Het initiatief komt van die bedrijven. Zij worden in de gelegenheid gesteld om met informatie te komen. Zij worden daarbij geholpen door de actieve opstelling van KWINK, ook in de vorm van vragenlijsten. Op die manier moeten we daaruit zien te komen.
De heer De Liefde (VVD):
Dank voor deze goede verheldering.
De voorzitter:
Tot slot, mijnheer De Liefde.
De heer De Liefde (VVD):
Kan de minister toezeggen dat het niet zo gaat lopen dat er voortdurend informatie wordt gevraagd en geleverd, maar dat op een gegeven moment wordt geconcludeerd dat het onvoldoende is, dus dat de plannen niet voldoen? Ik denk dat de bedrijven zeer gemotiveerd zijn — dat heb ik in ieder geval van hen gehoord — om te investeren in digitalisering. Zij hebben voorstellen gedaan, maar zij hebben geen idee of die voldoen aan de verwachtingen die leven bij het departement of bij KWINK, met zijn expertise. Daardoor is het voor hen enigszins een black box. Als daarbij guidance, sturing of hulp kan worden geboden, zoals ik heb geproefd in de woorden van de minister, dan is dat heel behulpzaam. Het stellen van vragen en aanvullende vragen is volgens mij niet hulp bieden, maar soms kan het stellen van een vraag, met een toelichting waarom die vraag gesteld wordt, van grote waarde zijn om de juiste informatie te krijgen.
Minister Kamp:
Ik ga de verantwoordelijkheid niet van die bedrijven overnemen. Zij kwamen met de stelling dat het voor de digitalisering nodig is dat er verlengd gaat worden en dat er van de hoofdregel van de wet afgeweken zou moeten worden. De Kamer heeft gezegd het daarmee eens te zijn en uitgesproken dat het dus ook verlengd zou moeten worden. Ik ben van plan om die Kameruitspraak uit te voeren. Ik werk eraan om die plannen op te vragen en KWINK is bezig om, waar die plannen nog niet voldoende vergelijkbaar zijn of onvoldoende inhoud hebben, via aanvullende vragen de gelegenheid te geven om nadere informatie te versterken. Dat is erop gericht om te komen tot uitvoering van de Kamermotie. Dat moet wel door de bedrijven waargemaakt worden. Ik wil die verantwoordelijkheid niet van hen overnemen, maar ik wil wel de Kamermotie uitvoeren. Daarom is KWINK ingeschakeld, dat werkt met vragenlijsten. Onze houding, zowel die van KWINK als die van mij, is om ervoor te zorgen dat de bedrijven de gelegenheid krijgen om met alle volgens hen relevante informatie te komen, die goed vergelijkbaar is en in de goede vorm is gegoten. Zo kan er een advies gegeven worden dat mij in staat stelt om te kunnen concluderen dat de uitzonderingsgrond in de wet voor verlenging van toepassing is op de digitalisering en dat op grond daarvan tot verlenging besloten kan worden. Dat is mijn streven.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik hoor de minister zeggen dat het bij de bedrijven lag en dat het bij een bedrijf vandaan kwam, maar later herstelde hij zich en zei hij dat het een vraag van de Kamer was en dat hij een en ander gaat uitvoeren. De Kamer heeft toen ook gevraagd om goede handvatten mee te geven. Ik weet in ieder geval zeker dat ik dat gevraagd heb, omdat ik digitalisering een heel belangrijk onderwerp vind. Je moet dus wel zeggen welke informatie nodig is, bijvoorbeeld dat in het rapport staat hoe snel men gaat digitaliseren en voor hoeveel procent. Daar moeten goede afspraken over worden gemaakt. Als je niet vraagt aan de bedrijven wat je nodig hebt, wordt het volgens mij een lastig heen-en-weerspel, waarin bijvoorbeeld wordt gezegd dat een bedrijf niet voldoet aan de vraag omdat er nog aanvullende vragen zijn. Is het mogelijk om heel scherpe vragen te stellen aan degenen die de rapporten moeten leveren? Denk aan vragen als: hoe wordt de digitalisering in kaart gebracht? Wat wordt er geleverd tussen nu en vier jaar of tien jaar? Ik weet de periode even niet uit mijn hoofd. Is dat mogelijk? Of moeten ze eerst informatie leveren en zegt KWINK dan vervolgens: dit is niet helemaal wat wij van u wilden; wij willen meer? Dan wordt het een beetje een heen-en-weerspel. Begrijp ik dat goed uit de woorden van de minister? Of zie ik het te zwart?
Minister Kamp:
Mevrouw Oosenbrug zegt dat het iets van de Kamer was, maar het was iets van de bedrijven. Zij wilden geen veiling, maar een verlenging. Uiteindelijk heeft de Kamer, ondanks mijn argumenten, gezegd dat zij het met de bedrijven eens was en dat zij verlenging wilde. Dat zal ik dus uitvoeren. Er mag geen misverstand bestaan over mijn bereidheid om de uitspraak van de Kamer als het maar even mogelijk is uit te voeren. Daar ben ik dus mee bezig. De heer De Liefde zegt dat er sprake is van gepingpong en dat het heen en weer gaat. Dit signaal wordt door mevrouw Oosenbrug bevestigd. Dat is voor mij aanleiding om er nog eens naar te kijken. Ik vind dat de communicatie tussen de bedrijven, het ministerie en het bureau KWINK, dat hierbij ingeschakeld is, zodanig moet zijn dat ik in staat word gesteld om een verantwoord besluit te nemen over verlenging, in de geest van de wens van de Kamer. Ik zal daar dus naar kijken, maar er mag geen misverstand bestaan over mijn bereidheid om de uitspraak van de Kamer uit te voeren, indien dat maar enigszins mogelijk is. Mevrouw Gesthuizen heeft hier ook naar gevraagd. Zij vroeg om duidelijkheid voor de sector. Ik hoop dat ik dit hiermee gegeven heb.
Een aantal punten zijn door alle woordvoerders naar voren gebracht. Die zal ik eerst doornemen. Het eerste punt betreft de compensatie bij storing. Mevrouw Klever vindt het bedrag aan compensatie onvoldoende om de schade te vergoeden. Ik denk dat we ons goed moeten realiseren dat dit ook niet de bedoeling is. De compensatie is niet bedoeld om de schade te vergoeden. Als u een bedrijf hebt en schade lijdt door het wegvallen van de telecomverbinding, kunt u die schade melden bij het bedrijf waar u die aansluiting hebt. Afhankelijk van de voorwaarden die u bent overeengekomen in het contract, kunt u de schade verhalen. Als dit bedrijf u vervolgens niet geeft waar u recht op denkt te hebben, kunt u naar de rechter gaan. U hebt recht op die schadevergoeding, tenzij in het contract iets anders is bepaald. De schadevergoeding blijft dus in stand. Daar kom ik niet aan. Nu gaat het echter over compensatie. Je betaalt een bepaald bedrag per maand — stel, €30 — in de verwachting dat je de hele maand door verbinding zult hebben. Als die verbinding dan op een gegeven moment wegvalt, moet dit gecompenseerd worden. De eerste vraag is wanneer je begint met compenseren. Doe je dat als er twee dagen geen verbinding is? Of leg je de grens bij een dag, of bij twaalf uur, vier uur of twee uur? We moeten ons realiseren dat in het geval de grens te laag wordt gelegd en er hier en daar storingen zijn, het mogelijk is dat compensatie toch vrij regelmatig aan de orde komt. Dat kan een behoorlijke belasting zijn voor het bedrijfsleven die eigenlijk niet in een goede verhouding staat tot de opbrengsten voor degenen die door die storing getroffen zijn. We hebben dus gezocht naar een aantal uren dat niet te hoog en niet te laag lag. We zijn op die twaalf uren uitgekomen, ik denk dat dat aantal uren het beste te verdedigen is en dat doe ik dan ook. Dit lijkt me redelijk. Niet voor elk wissewasje moet je het compensatiecircus op gang brengen, maar het is ook niet zo dat je alleen bij langdurige storingen compensatie krijgt. Het zit ergens redelijk in het midden en dat verdedig ik hier graag.
Het tweede punt is de vraag of het bedrag waar het over gaat groot genoeg is. We hebben gezocht naar het evenwicht tussen wat je betaalt en wat je gecompenseerd krijgt. Als je maar €30 per maand betaalt voor een verbinding en die verbinding valt gedurende twaalf uur weg of gedurende een dag, dan zou het raar zijn om daar een groot bedrag voor gecompenseerd te krijgen. Het bedrag dat je gecompenseerd krijgt, moet in een redelijke verhouding staan tot het bedrag dat je zelf betaalt. Ik heb daarom gezegd dat je voor iedere dag dat er een storing is, een dertigste van het bedrag dat je per maand betaalt aan compensatie krijgt. Ik denk dat dat een goede regeling aan de onderkant is.
Ik zeg "aan de onderkant", omdat het bedrijven natuurlijk vrijstaat om verder te gaan dan dit. Bedrijven doen dat ook wel. Sommige zeggen dan dat ze automatisch gaan compenseren en niet alleen op aanvraag. Zij geven dan iedereen compensatie. Op die manier kunnen zij zich ten opzichte van elkaar onderscheiden en dat kan ook hun relatie met hun klanten versterken waardoor ze het commercieel beter kunnen gaan doen. Die vrijheid hebben de bedrijven. Wij leggen hier een regeling aan de onderkant vast, zodat iedereen weet dat dit in ieder geval moet gebeuren. Als er iemand geconfronteerd wordt met het niet kunnen bellen of niet kunnen internetten, dan moet degene die daarvoor verantwoordelijk is daar ook compensatie voor geven. Die is redelijk, zowel ten opzichte van het aantal uren dat de storing heeft geduurd, als ten opzichte van het bedrag dat je moet betalen.
Mevrouw Klever noemt het feit dat je enerzijds bedrijven hebt die over een netwerk beschikken, en anderzijds telecomaanbieders die niet over een netwerk beschikken, maar hun diensten wel aan de klanten aanbieden. Als er dan een probleem ontstaat in een netwerk, dan is het raar dat een telecomaanbieder zonder netwerk vervolgens de consument moet gaan compenseren. Het probleem wordt immers veroorzaakt door een ander. Daar heeft mevrouw Klever gelijk in, maar dat is inherent aan zakendoen. Je bent een telecomaanbieder en je maakt gebruik van een netwerk van een ander om je klanten te bedienen. Dan moet je dus je zaakjes regelen. Je moet zorgen dat je een net kunt gebruiken, je moet daar een bedrag voor betalen en je moet daar afspraken over maken. Een van de afspraken die je kunt maken, gaat over de vraag wat er gebeurt als er een storing is. Is die storing voor rekening van het netwerkbedrijf of kun je dat zelf afwikkelen met de klant? Daar kun je met dat netwerkbedrijf een afspraak over maken.
Ik vind het niet aan ons om in de relatie tussen zo'n telecomaanbieder en zo'n netwerkbedrijf te gaan voorschrijven wat er gedaan moet worden. Dat moeten ze in ons land met elkaar uitvechten. Waar wij geen overbodige regels willen hebben, zou dit, denk ik, echt een voorbeeld van een overbodige regel zijn. Vandaar dat ik het amendement ontraad dat mevrouw Klever op dit punt heeft ingediend.
Mevrouw Klever (PVV):
Ik vind het jammer dat de minister mijn amendement ontraadt. De situatie is namelijk dat we netwerkbedrijven en telecomaanbieders hebben. Via deze wet verplichten we telecomaanbieders om bij een verstoring hun klanten te compenseren. Die telecomaanbieders moeten in feite compenseren voor iets waar zij totaal geen invloed op hebben. Het zijn nu juist de netwerkhouders die invloed hebben op dat netwerk. Dat is toch een enigszins scheve situatie?
Minister Kamp:
Als ik als bedrijf gebruikmaak van de infrastructuur van een ander bedrijf, bijvoorbeeld KPN, en ikzelf een relatie met een klant wil aangaan en er vervolgens een probleem ontstaat in de relatie met die klant, dan is het mijn pakkie-an omdat ik die relatie met die klant ben aangegaan. Als ik die klant niet kan leveren, moet ik die klant compenseren. Dan is vervolgens de vraag wat mijn positie is in de richting van, in dit voorbeeld, KPN. Nou, dat hangt ervan af. Als ik een contract met het netwerkbedrijf heb gesloten dat inhoudt dat als er compensatie betaald moet worden ik die compensatie kan doorberekenen aan het netwerkbedrijf, dan kan dat, maar als ik een andere afspraak heb gemaakt, dan kan dat niet. Dat moet je aan de markt overlaten, in dit geval aan de telecomaanbieders en netwerkbedrijven. Ze zijn groot, oud en verstandig genoeg en moeten dat met elkaar regelen. Daar behoeven wij niet tussen te zitten. Dat moeten we wel doen waar het de consument betreft, want die moeten we bescherming geven, maar die bedrijven laten we het onderling regelen.
Mevrouw Klever (PVV):
Dan gaat de minister ervan uit dat we een perfect werkende markt hebben en dat als een netwerkbedrijf zijn netwerk niet in orde heeft, zo'n telecomaanbieder naar verschillende andere netwerkbedrijven kan gaan. Feit is echter dat we in Nederland maar drie netwerkaanbieders hebben. Dat is dus geen perfecte markt, maar een oligopolie Dus dat betekent dat die netwerkbedrijven in feite meer macht hebben, een aanmerkelijke marktmacht. Dat is per definitie het geval bij oligopolies. In zo'n situatie blijft het toch raar dat als een netwerkhouder steekjes laat vallen, niet de netwerkhouder daarvoor moet betalen maar de telecomaanbieder.
Een ander doel van deze wet is natuurlijk ook een goed werkend netwerk. Een consument heeft liever een goed werkend netwerk dan elke maand een paar euro compensatie. Ik denk dat we het daarover allemaal eens zijn. Maar om een goed werkend netwerk te behouden en om netwerkbedrijven daartoe te prikkelen, moeten die bedrijven natuurlijk ook de pijn voelen op het moment dat ze dat netwerk niet goed houden. Er moet een prikkel zijn voor netwerkbedrijven om te investeren in dat netwerk. Ik neem aan dat de minister het met mij eens is dat die prikkel er niet is op het moment dat een netwerkbedrijf nooit een compensatie hoeft te betalen voor een verstoring omdat die altijd wordt betaald door een telecombedrijf.
Minister Kamp:
Ik wil graag op beide punten van mevrouw Klever ingaan.
Ten eerste zegt zij dat er sprake is van een machtspositie en dat er geen goed werkende markt is. Ik denk dat wij wel een goed werkende markt hebben in Nederland, zelfs in Europa een voorbeeldige markt, met meerdere aanbieders van vaste en mobiele netten. Als er sprake is van een machtspositie, dan wordt er door de ACM opgetreden. De ACM heeft aan KPN al een aantal voorwaarden gesteld, verplichtingen opgelegd en boetes uitgedeeld, dus de ACM zit daar bovenop. Ik heb net geschetst dat er goed zaken moet worden gedaan tussen een telecomaanbieder en een netwerkbedrijf. Als er in dat geheel iets misgaat in de sfeer van misbruik van macht, dan zal de ACM daartegen optreden. Daarvoor hebben we de ACM in het leven geroepen en die zit er ook bovenop in dit soort gevallen. Ik geloof dus dat wij de consumentenbescherming goed hebben geregeld en dat wij die naar aanleiding van de motie van de heer De Liefde c.s. nu ook hebben uitgebreid voor de zakelijke markt. Daarop kom ik zo terug. Wat dit aspect betreft, is het heel redelijk om het aan de markt over te laten.
Ten tweede zegt mevrouw Klever dat wij de netwerkbedrijven ook moeten prikkelen tot goede netwerken. Ik denk dat ze zich daar heel goed van bewust zijn. Dat is juist hun sterke punt. Als zij goede netwerken hebben, kunnen zij de concurrentie aan, krijgen zij klanten en kunnen zij geld verdienen. Bovenop die natuurlijke prikkel die er al is, hebben wij nu nog eens de extra prikkel gezet van de compensatie. Ik denk dat wij daarmee een extra stap zetten voor iets wat al goed loopt, voor bedrijven die al gemotiveerd zijn om een goed product te leveren. Ik denk dat wij dat nu nog verder versterken, als een goed punt dat wij hier met deze wetswijziging invoeren.
Op dit punt is er ook nog een ander amendement, van mevrouw Mulder. Zij zegt: goed dat je het eenvoudig houdt, dat er geen discussie is hoe het nu precies zit met de verantwoordelijkheid en zo, maar dat de consument als hij niet bediend wordt ook gecompenseerd wordt. Maar zij vindt dat er één uitzondering te veel is, namelijk dat er iets gebeurt wat veroorzaakt wordt door een aardbeving. Zij heeft daarop een toelichting gegeven.
Ik denk dat die argumentatie van mevrouw Mulder niet onredelijk is. Ik laat het oordeel over haar amendement dan ook aan de Kamer. Je kunt daar op verschillende manieren tegen aankijken, maar de manier waarop zij er tegen aankijkt is zeker verdedigbaar, dus is het oordeel aan Kamer wat mij betreft.
Wat de overstapdrempels betreft, voor de consumenten is het nu zo geregeld, mede als uitwerking van de motie van de heer De Liefde c.s. dat een abonnement niet langer dan twee jaar mag duren. Als je dat abonnement stilzwijgend verlengt en als je op een gegeven moment toch besluit om daarmee op te houden, kun je daar dan met een maand opzegtermijn van af. Bovendien is ook goed geregeld door de bedrijven dat je makkelijk van de ene naar de andere aanbieder kunt overstappen. Wat dat betreft, is de zaak dus voor de consumenten goed op orde.
De heer De Liefde heeft vervolgens ook bij motie (24095, nr. 363) gesteld dat de bescherming van de consument eveneens voor de kleinzakelijke gebruiker zou moeten gelden. Ik kan geen onderscheid maken tussen een kleinzakelijke en een grootzakelijke gebruiker. Je zou kunnen bekijken welke definitie van het mkb gehanteerd wordt. Die definitie houdt in dat bedrijven tot en met 249 werknemers aangemerkt worden als mkb en dat alle bedrijven met meer werknemers als groot worden aangemerkt, maar er zijn enorme discussies mogelijk over de vraag of een bedrijf minder of meer dan 250 medewerkers heeft. Wat zijn dat dan voor medewerkers? Zijn dat ook mensen die tijdelijke contracten hebben? Betreft het mensen die zijn ingehuurd via uitzendbureaus? Betreft het ook mensen die parttime werken? Dan moet er allerlei informatie worden gegeven aan de telecomaanbieders voordat zij dat kunnen beoordelen. In de praktijk is het volledig onwerkbaar. Om toch recht te doen aan de motie heb ik ervoor gekozen om geen onderscheid te maken tussen klein- en grootzakelijke gebruikers en om de regeling niet alleen voor consumenten te laten gelden, maar voor alle zakelijke bedrijven. Dat betekent dat als het contract van een zakelijk bedrijf is verlopen, dat bedrijf er ook met een maand opzegtermijn vanaf kan komen.
De grote bedrijven sluiten heel gedetailleerde contracten af waar heel veel dingen aan vastzitten en waar heel ingewikkelde afspraken over worden gemaakt. In de praktijk blijkt dat je als je van de ene telecomaanbieder naar de andere wilt overstappen, er twee tot drie maanden mee gemoeid zijn om het allemaal goed te regelen wat betreft de aansluitingen. Dat betekent dat de grote zakelijke bedrijven er belang bij kunnen hebben om die termijn van drie maanden ook te krijgen. Als die bedrijven bereid zijn om drie maanden te accepteren in plaats van één maand, dan is het voor de telecomaanbieder mogelijk om er op een goede manier aan tegemoet te komen. Dan kan er ook goed worden onderhandeld over de prijs. Dat is in het belang van die grote bedrijven. Ik vind wel dat dit niet gebruikt mag worden als een smoesje om onder die ene maand uit te komen. Daarom heb ik in het wetsvoorstel bepaald dat het op expliciet verzoek van de bedrijven moet gebeuren. Ik zal erop toezien dat het op die manier gaat gebeuren. Het staat niet voor niets in de wet. Er geldt een periode van één maand. Het mag langer zijn, maximaal drie maanden. Dat moet dan op expliciet verzoek van het bedrijf gebeuren. Ik zal volgen wat er op dat punt gebeurt.
De heer De Liefde zegt dat hij nog één ander punt van zorg heeft, namelijk dat de telecomaanbieders onder deze nieuwe bepaling uit zouden kunnen komen door in plaats van contracten voor maximaal twee jaar, zoals bij de consumenten, contracten voor drie, vier of vijf jaar af te sluiten. De signalen die hij heeft genoemd, heb ik in zeer beperkte mate ook ontvangen. Ik heb één signaal ontvangen. Ik vind dat nog onvoldoende om er erg ongerust over te zijn, maar het is wel een signaal. Verder hebben wij bepaald dat de telecomaanbieders altijd verplicht zijn om ten minste ook een contract voor één jaar aan te bieden. Ze kunnen dus niet alleen contracten voor drie, vier of vijf jaar aanbieden. Ze moeten ook een contract voor één jaar aanbieden. Ik kan mij echter wel voorstellen dat er een probleem ontstaat als datgene wat de heer De Liefde vreest zich zou ontwikkelen. Dat laatste verwacht ik overigens niet. Het lijkt mij nuttig dat wij op het ministerie van EZ, ook in overleg met de ACM, die ontwikkelingen volgen. Mocht er voor ons aanleiding zijn om ongerust te worden, zoals de heer De Liefde nu al enigszins is, dan zullen we dat met de Kamer delen en zullen we bekijken wat we daarmee gaan doen. Ik verwacht dat bedrijven vanwege de goede marktwerking en concurrentieverhoudingen in staat zijn om dit zelf in de hand te houden, ook gelet op het feit dat ze heel goed in staat zijn om voor hun eigen rechten op te komen en goed na te denken over hun contracten. Bedrijven denken na over hun elektriciteitscontracten, gascontracten, telecomcontracten en andere contracten. Ik denk ook dat telecomaanbieders niet uit de bocht zullen vliegen. Maar mocht het anders zijn, dan zullen we hier met elkaar nader over komen te spreken. Hiermee heb ik het punt van de overstapdrempels behandeld.
De heer De Liefde (VVD):
Ik ben blij met de toezegging van de minister; dank daarvoor. Kan de minister ook toezeggen dat dit in de komende weken en maanden scherp in de gaten wordt gehouden? Wij behandelen het wetsvoorstel nu. De signalen kwamen nadat het wetsvoorstel net naar de Kamer was gezonden. Daar reageren marktpartijen op. Kan de minister toezeggen dat hij dit nu, juist in de komende tijd, scherp in de gaten houdt? Juist omdat nu de proposities door de marktpartijen zijn en worden ontwikkeld.
Minister Kamp:
Ja, ik denk dat er geen reden is om te wachten met het volgen van wat er op de markt gebeurt, samen met de ACM. Vanaf het moment dat wij het gaan doen, moeten wij het ook goed doen. Die toezegging doe ik aan de heer De Liefde, via u, mijnheer de voorzitter.
Dan kom ik nu op de kabels. De heer De Liefde is daarover begonnen en ik wil er graag op reageren. Het verleggen van de kabels is volgens mij goed geregeld met het voorstel dat wij nu doen. Wat is de stand van zaken? Als je eigenaar bent van grond en er telecomkabels moeten worden gelegd, ben je verplicht te gedogen dat dit gebeurt. Je kunt er niet over onderhandelen en je kunt het niet tegenhouden; je moet dat gedogen. Daar staat tegenover dat, als de eigenaar van de grond daar iets mee wil gaan doen, degene die de kabel daar heeft gelegd deze ook moet verleggen, zodat de eigenaar zijn grond kan gebruiken. Daar heeft hij recht op. Dat noemen wij "liggen om niet". Je kunt de kabel neerleggen om niet, maar verleggen gebeurt dan ook om niet.
Dat is een goed uitgangspunt, maar er waren twee knelpunten. Er is een discussie over juridische eigendom en economische eigendom. Met artikel 5.8 geven wij nu een verduidelijking, waardoor duidelijk is dat iedereen die het recht van gebruik heeft verworven op de manier zoals nu in het wetsvoorstel is geformuleerd, een positie heeft tegenover de telecomaanbieder zoals ik zojuist heb gezegd. Daarnaast heb je ook de situatie dat er grootschalige projecten zijn. Het kan zijn dat Rijkswaterstaat een weg aanlegt of dat ProRail een spoorlijn aanlegt. Dan is het vaak zo dat gelijktijdig met het voor elkaar maken van de eigendomsverhoudingen ook de aanleg plaatsvindt, omdat die aanleg maatschappelijk heel erg gewenst is. Over het realiseren van de gewijzigde eigendomsverhoudingen is dan al overeenstemming, maar het kost tijd om het allemaal voor elkaar te krijgen. Met instemming van de eigenaar wordt die weg of die spoorlijn dan alvast aangelegd. Dan gaat het om de positie van ProRail of Rijkswaterstaat. Wat wij nu met artikel 5.9 regelen, is dat in die gevallen ProRail en Rijkswaterstaat kunnen optreden als waren zij de eigenaar van de grond.
Daar hebben bedrijven op dit moment wel een probleem mee, omdat op dit moment de situatie zo is dat, als gevolg van het feit dat zij formeel nog geen eigenaar zijn, de kosten van het verleggen van de kabels vaak voor eigen rekening worden genomen. Maar dat was echt niet de bedoeling. Ik begrijp dat de bedrijven liever zien dat ProRail en Rijkswaterstaat die kosten voor eigen rekening nemen. Ik denk dat wij er belang bij hebben dat de telecombedrijven, die de kabels mogen leggen in grond van een ander, accepteren dat ze de kabels weghalen als die grond nodig is, bijvoorbeeld voor ProRail of Rijkswaterstaat. Dan kan Rijkswaterstaat of ProRail met die grond doen wat in het algemeen belang is. Ik begrijp de opstelling van de bedrijven. Die netwerkbeheerders betalen liever niet, maar het is wel redelijk dat zij betalen, vanwege het principe dat wij met elkaar hebben bepaald. Daarom is dat in artikel 5.9 vastgelegd. Ik begrijp ook dat daarvoor vanavond toch wel de instemming van de Kamer verkregen kan worden. Tot zover wat betreft de kabels en de leidingen.
Dan kom ik op de Telefoongids. Er zijn wat cijfers over tafel gegaan met betrekking tot het gebruik van de Telefoongids. De Telefoongids wordt op dit moment minder gebruikt. Je ziet het gebruik van de papieren Telefoongids van jaar tot jaar afnemen. Er is een bepaald aantal mensen die er één keer per jaar gebruik van maken en er is een aantal mensen die er één keer per maand of vaker gebruikt van maken, maar dat aantal mensen neemt af. Er zijn echter wel degelijk nog steeds mensen die gebruikmaken van de Telefoongids. Het is commercieel ook nog steeds mogelijk om de papieren Telefoongids te verspreiden. Dat gebeurt in ieder geval nog tot en met het jaar 2017.
We zitten wel in een overgangsperiode. Als je een stikker op je deur hebt dat je geen reclamepost wilt ontvangen, dan krijg je ook geen Gouden Gids en geen Telefoongids meer. Dat is het systeem. Wel krijg je dan een briefje in je bus, zodat je de gids alsnog aangeleverd kunt krijgen als je hem wilt hebben. Er lopen bovendien pilots in verschillende gebieden waarbij iedereen een briefje krijgt waarin staat: wilt u de Telefoongids hebben, laat het dan weten. We zitten dus in een overgangsperiode.
Het bedrijf dat de gids uitbrengt, kan er nog geld aan verdienen en wil dat in ieder geval tot en met het jaar 2017 blijven doen. In het voorjaar van 2017 zal door dat bedrijf bekeken worden of het daarmee door wil gaan, ook vanaf het jaar 2018. Het lijkt mij heel nuttig dat ik mij dan met het bedrijf versta en met ze praat om te zien wat daar uitkomt. Daarbij kan ik ook het algemeen belang betrekken zoals het hier verwoord is door onder andere mevrouw Mulder. Ik zie dan ook of er naar aanleiding van wat dat bedrijf dan wil gaan doen, nog actie van mijn kant overwogen zou moeten worden. Ik wil daar niet op vooruitlopen, maar ik vind wel dat ik dat in de gaten moet houden.
Het zal in ieder geval altijd zo moeten zijn dat iedereen die de beschikking wil hebben over nummerinformatie, die ook werkelijk moet kunnen krijgen. Wel zijn er steeds meer mensen die die informatie niet meer wensen te geven. Dan komt er dus ook minder in de gids te staan en is er minder informatie via internet en via telefonische aanvraag te verkrijgen. Toch moet de informatie van al degenen die hun informatie wel wensen te geven, toegankelijk blijven. Voor iedereen die internet gebruikt, is die informatie gemakkelijk toegankelijk. Mensen die internet niet gebruiken, kunnen bellen met de abonnee-informatiedienst. Dan vraag je een telefoonnummer op en krijg je dat nummer ook. Je beschikt dan dus over die informatie, alleen moet je er dan wel voor betalen. Zo ligt het inderdaad.
Wat ik hier doe, is een motie uitvoeren die de Kamer heeft aangenomen. Ik vind het nodig om die motie uit te voeren, omdat dat het uitgangspunt is van dit kabinet. Ik voer aangenomen moties alleen niet uit als ik denk dat er zwaarwegende argumenten zijn om het niet te doen. Dan voer ik een motie niet uit. Anders voer ik aangenomen moties wel uit. In dit geval doe ik dat dus ook. Ik denk dat de uitvoering op een verantwoorde manier verloopt, ook dankzij het bedrijf dat nog geld verdient aan die papieren Telefoongids. Mocht dat veranderen, dan zullen wij daar mogelijk opnieuw over praten, maar op dit moment is er geen actueel probleem wat dat betreft.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Op dit moment is de Telefoongids nog gratis voor mensen, maar als alleen een mobiele service overblijft, is het allemaal niet meer gratis, zo geeft de minister aan. Wij vragen ons bij het CDA af of het dan in 2017 nog mogelijk is om te concluderen dat er alsnog een print verzonden wordt naar mensen die daar behoefte aan hebben. En is die dan ook nog steeds gratis? Dat is wel wat mensen graag willen weten.
Minister Kamp:
Ik wil daar niet op vooruitlopen. Wij hebben heel bewust geaccepteerd dat KPN die verplichting heeft afgegeven en dat niet meer wenste te doen. Wij hebben ook op grond van de Kamermotie gezegd: dan gaan we ons richten op internet en op de telefonische dienstverlening. Op dit moment is er nog de mogelijkheid om de papieren gids te gebruiken. Daar wordt ook nog behoorlijk gebruik van gemaakt, zoals mevrouw Mulder al zei. Een bedrijf ziet de mogelijkheid om dat commercieel verantwoord te doen. In ieder geval tot en met 2017 hebben wij de situatie zoals mevrouw Mulder die wenst. Op hoe het daarna zal gaan, moeten wij nu in 2016 niet vooruitlopen. Ik wil eerst afwachten welke conclusies het bedrijf dat de Telefoongids uitgeeft, zelf trekt. Daarna wil ik zien of er van onze kant nog op een of andere wijze actie ondernomen moet worden. Op dit moment, ook in overeenstemming met die motie, onderneem ik geen andere actie.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Is de minister misschien bereid om aan het eind van dit jaar of begin volgend jaar een onderzoek te doen naar de behoefte aan de papieren Telefoongids? Kan de minister toezeggen dat hij gaat bekijken hoe dit er voor volgend jaar uit gaat zien? Dit is namelijk een zorg die bij veel mensen leeft.
Minister Kamp:
Nee. Het bedrijf dat de Telefoongids uitgeeft, heeft gezegd dat het in het begin van 2017, op grond van de situatie op dat moment, wil bekijken wat het vanaf 2018 kan doen. Dat geeft ons de gelegenheid om tot dat moment te wachten en te zien hoe de situatie dan is, of er een probleem is en zo ja, hoe dat eventueel met onze betrokkenheid opgelost zou kunnen worden. Ik wil daar niet op vooruitlopen, omdat ik anders in strijd met de geest van die Kamermotie handel en omdat het probleem zich nu nog niet voordoet. Voor mij ligt de relevante datum in dit verband dus in het begin van het jaar 2017.
Voorzitter. Mevrouw Oosenbrug heeft mede op uw verzoek uitgelegd wat spoofing is. Ik heb geen moment de indruk gehad dat het probleem van spoofing, dat met name door mevrouw Oosenbrug aan de orde is gesteld, een onbelangrijk onderwerp zou zijn. Ik vind het heel storend dat men zichzelf als een ander voordoet om mensen op te lichten of te pesten. Dit kan heel nare, vervelende consequenties hebben: voor jonge mensen, voor oude mensen en voor iedereen. Je wordt bewust op het verkeerde been gezet. Ik vind spoofing dus een naar verschijnsel. Daarom doe ik ook het voorstel om daartegen op te treden. Op het gebied van sms'en en bellen kunnen wij dat al doen omdat het technisch mogelijk is. Wij kunnen zien wat daar gebeurt en wij kunnen daarvoor een regeling treffen zoals wij die nu getroffen hebben. Ik denk dat dat een adequate reactie is. Het wordt verboden. Gebeurt het toch, dan kan daartegen opgetreden worden. Het is veel moeilijker om iets te doen aan spoofing op het gebied van e-mail en internetverkeer. Die vorm is namelijk veel moeilijker te controleren en vindt op verschillende manieren plaats, ook vanuit het buitenland. Ik zie op dit moment dus geen mogelijkheid om op internet op vergelijkbare wijze tegen het verschijnsel spoofing op te treden als wij nu met betrekking tot telefonie en sms voorstellen. Die mogelijkheid zie ik niet, maar ik zie het probleem wel. Ik zal volgen wat er op dit gebied gebeurt en of zich op enig moment mogelijkheden voordoen om hier iets aan te doen. Ik kan mevrouw Oosenbrug zeggen dat wij nu in ieder geval doen wat wij kunnen. Wij zullen de ontwikkelingen volgen met dezelfde bezorgdheid die zij heeft verwoord. Wij zullen zien wat er in de toekomst op dit punt mogelijk nog gaat veranderen. Ik vind het belangrijk om dit in de gaten te houden en zeg dat mevrouw Oosenbrug en daarmee de Kamer graag toe.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik heb ook gevraagd of het stukje hierover in het wetsvoorstel techniekneutraal kan worden. Nu wordt sms expliciet benoemd, maar wij hebben in de Kamer min of meer afgesproken dat wij zouden proberen om zo veel mogelijk techniekneutraal te werken. Begrijp ik uit uw woorden dat dat in dit specifieke geval niet kan? Dan leg ik mij daarbij neer. Of zouden wij hierover nog na kunnen denken?
Minister Kamp:
Ik vind het wenselijk om te doen wat mevrouw Oosenbrug nu vraagt, maar ik kan dat niet doen. Ik kan niet iets in de wet opnemen wat ik niet kan waarmaken. Dit kan ik wel waarmaken, maar het andere niet. Misschien kan het in de toekomst. Wij zullen zien hoe zich dat ontwikkelt. Ik zal het ook volgen, maar op dit moment kan ik het niet doen. Het is dus zoals mevrouw Oosenbrug al vreesde.
Mevrouw Oosenbrug had op dat punt nog een andere vraag. Als ik op dit punt niet volledig ben geweest, neem ik aan dat zij daarop zal terugkomen. Het staat mij bij dat ik nog iets moet beantwoorden op dit punt, maar ik heb het zo niet in mijn aantekeningen staan.
O ja, mevrouw Oosenbrug zei dat een aantal bedrijven die spoofingmogelijkheid gewoon aanbieden. Zij vroeg wat hun verhaal was in de consultatie. Zoals zij waarschijnlijk al vreesde, hebben ze helemaal niet gereageerd. Ze voelden zelf wel aan dat ze met iets dubieus bezig waren. Degene die het meeste deed, de website spoefer.nl, is inmiddels uit de lucht. De indruk bestaat dat in totaal zo'n vijf bedrijven, een beetje randbedrijven, dit als een mogelijkheid zagen om geld te verdienen. Het wordt nu een strafbare activiteit. Ik schat in dat wij daarmee adequaat hebben gereageerd op dit punt.
De overige punten van mevrouw Oosenbrug heb ik behandeld, net als die van mevrouw Gesthuizen en de heer De Liefde. Mevrouw Klever en ik verschilden op een punt van mening, maar waren het eens over de andere punten. Net als zij koester ik dat bijzondere gegeven; daar ben ik blij mee. Ik heb ook de punten van mevrouw Mulder behandeld. Ik schat in dat ik adequaat heb geantwoord, maar ik hoor dat in de tweede termijn graag van de woordvoerders.
De voorzitter:
U hebt in ieder geval een goede poging daartoe gedaan. Ik zie geen van de woordvoerders in beweging komen en concludeer dat uw samenvatting juist is. Daarmee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Wij gaan door met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Wij houden dezelfde sprekersvolgorde aan als in de eerste termijn, dus het woord is aan mevrouw Mulder namens de fractie van het CDA.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording. Ik dank hem ook, omdat hij meegaat in het amendement van de CDA-fractie over compensatie bij aardbevingen. Ik denk dat dat voor de Groningers weer een belangrijk punt is.
De voorzitter:
Ik wijs u er even op dat de minister het oordeel aan de Kamer heeft gelaten.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Ja, daar ben ik blij mee.
De minister heeft zijn argument toegelicht om compensatie niet altijd automatisch te laten plaatsvinden. Hij vindt namelijk dat dat aan de marktpartijen is. Toch zou ik nog wel van hem willen horen of hij heeft overwogen om compensatie altijd volledig automatisch te laten plaatsvinden.
De minister wil voorkomen dat drie maanden alsnog de standaard wordt bij overstappen. Hij heeft een duidelijke toezegging gedaan dat hij dat in de gaten houdt. Misschien kan hij na een jaar eens even bekijken hoe dat in de praktijk plaatsvindt en de Kamer daarover informeren.
De minister geeft aan dat de papieren Telefoongids op dit moment nog commercieel aantrekkelijk is en nog in stand blijft, maar wij gaan volgend jaar de boel wel afschaffen. Ik heb daar toch wel zorgen over. De CDA-fractie wil heel graag dat mensen te allen tijde die nummerinformatie kunnen krijgen; vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat na eind 2017 de keuze voor het uitgeven van de gedrukte telefoongids, al dan niet landelijk of alleen nog in bepaalde regio's, bij de markt ligt;
overwegende dat dit zou kunnen betekenen dat na eind 2017 een telefoongids niet beschikbaar is voor inwoners die niet over internet beschikken of hier moeilijk mee overweg kunnen;
overwegende dat de regering de wettelijk geborgde telefonische abonnee-informatiedienst als alternatief ziet, waarbij het voor de toegankelijkheid belangrijk is dat inwoners hier zonder belemmeringen en kosten gebruik van kunnen maken;
verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat op het moment dat de papieren telefoongids verdwijnt inwoners zonder belemmeringen en kosten gebruik kunnen maken van een telefonische abonnee-informatiedienst, waarbij de kwetsbare groepen hierover expliciet worden geïnformeerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer De Liefde (VVD):
Ik proef van alles. Mijn politieke gevoel zegt me dat dit zomaar geld zou kunnen kosten. Heeft de CDA-fractie nagedacht over de vraag welke kosten dit met zich meebrengt? Heeft zij bedacht hoe zij dit wil dekken op de begroting?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Ik had gehoopt dat ik vandaag van de minister zou horen hoe hij aan deze zorgen tegemoet wil komen. Dat heb ik echter niet gehoord. Ik wil daarom graag eerst luisteren naar het antwoord van de minister. Mijn fractie wil namelijk graag dat dit belang wordt geborgd. Als dat uiteindelijk tot kosten zal leiden, moeten we bekijken welke fondsen we daarvoor kunnen vinden.
De heer De Liefde (VVD):
Ik ben blij met de toezegging die mevrouw Mulder op het laatst uitsprak. Zij zal mij en mijn collega's dus na de reactie van de minister, en afhankelijk van die reactie, nog informeren hoe zij denkt te gaan dekken wat in deze motie wordt gevraagd.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Ik hoop dat ook de VVD-fractie graag wil dat iedereen gewoon kan blijven beschikken over de nummers en dat dit geen belemmeringen voor mensen teweeg gaat brengen. Dat mag ook in de regio's niet gebeuren. Het had de VVD-fractie gesierd als zij juist dat belang hier nu eens had benadrukt, in plaats van alleen maar over de centjes te spreken.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik heb de motie nog niet op papier voor me, maar ik heb goed geluisterd toen mevrouw Mulder de motie voorlas. Ik ben niet zo van de papieren telefoongidsen en ik heb ook een nee/neesticker op mijn deur geplakt. Ik begrijp echter dat mensen gewoon behoefte hebben aan een papieren telefoongids. Stel nu dat er een telefonische dienst komt die mensen voor die nummers kunnen bellen. Zou dat voor het CDA voldoende zijn? Begrijp ik de motie op die manier goed?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA):
Ik heb de minister gevraagd of het volgende een optie zou kunnen zijn. Stel, mensen sturen bijvoorbeeld een kaartje terug naar het bedrijf dat dit op dit moment uitvoert. Op die manier weet je of volgend jaar die behoefte er nog is. Misschien kan de minister daar nog verder op ingaan. Op die manier kan hij ook goed inschatten wat de kansen hiervoor zijn. Ik vind papier daarbij prima, maar ik kan mij ook voorstellen dat het uiteindelijk een telefonische servicedienst gaat worden.
Mevrouw Klever (PVV):
Voorzitter. In dit wetsvoorstel wordt gepoogd verbeteringen aan te brengen voor consumenten door middel van een compensatie bij storingen. Als het wetsvoorstel echter niet gewijzigd wordt, leidt het volgens mij juist tot een verslechtering in plaats van een verbetering. Telecombedrijven compenseren nu namelijk al meer dan met dit voorstel in de wet zou worden vastgelegd. Om dit te verbeteren, wil ik twee moties indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minimale verstoringstermijn van twaalf uur zo ruim is dat er bij de meeste verstoringen niet of nauwelijks compensatie wordt geboden;
verzoekt de regering, in de verzamelwet telecom de minimale verstoringstermijn te verlagen naar zes uur voor wat betreft de compensatieplicht bij verstoringen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Klever (PVV):
Mevrouw Gesthuizen merkte op dat ik in een eerdere motie om een compensatie na vier uur heb gevraagd. Dat klopt. Ik zou ook het liefst willen dat er inderdaad al na vier uur wordt gecompenseerd. Die motie is echter door de Kamer verworpen. Daarom heb ik nu de termijn van twaalf uur gehalveerd door naar zes uur te gaan. Ik hoop dat ik voor deze motie wel een Kamermeerderheid krijg. Er zijn namelijk gewoon heel veel mensen die hun werk niet kunnen doen als er geen telecomverbinding is. De termijn van twaalf uur waarna pas wordt gecompenseerd, is dan natuurlijk veel te lang.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat de voorgestelde compensatieregeling van een dertigste deel van het maandbedrag per dag niet in verhouding staat tot de ervaren overlast voor de consument;
verzoekt de regering, in de verzamelwet telecom een compensatieplicht bij verstoringen op te nemen met een minimale compensatie van een dertigste deel van het maandbedrag per storingsuur, met een maximum van 30 uur,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Klever (PVV):
Tot slot vind ik het onbegrijpelijk dat de minister niet wettelijk wil vastleggen dat de veroorzaker van een storing een compensatie moet betalen. Nu zitten wij met de situatie waarin een telecomaanbieder die geen enkele grip heeft op een netwerk financieel opdraait voor problemen aan zo'n netwerk. Een netwerkhouder kan hier ook misbruik van maken. Degene die hier de dupe van is, is natuurlijk weer de consument. Dat vind ik bijzonder jammer. Ik hoop dat de Kamer hier anders over denkt en mijn amendement steunt om het veroorzakersprincipe in de wet op te nemen.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Voorzitter. Ik heb nog twee vragen. Die gaan allebei over frequenties, in de eerste plaats de AM-frequentie. De minister heeft in een eerder algemeen overleg toegezegd dat de vergunning voor een landelijke AM-frequentie kan worden verleend als daarvoor een verzoek komt, maar in het Nationaal Frequentieplan las ik daar niets over. Staat die toezegging nog steeds? Ik heb verzuimd dat te vragen in eerste termijn, vandaar nu nogmaals de vraag.
Dan kom ik op de FM en de verlenging dan wel veiling van de frequenties. De minister heeft gezegd het allemaal nog eens te bezien, maar kan hij niet duidelijk zeggen tegen de Kamer wat zijn criteria zijn om te kunnen komen tot verlenging? Dan weten de marktpartijen waar ze aan toe zijn en kunnen ze daar hun plannen aan aanpassen, en dan kan de Kamer straks met een gerust hart naar huis.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Voorzitter. Allereerst dank ik de minister voor zijn uitgebreide beantwoording, vooral over spoofing. Naast dat het voor criminelen niet zo'n heel mooie manier is om de boel op te lichten, betekent het ook heel erg veel ellende op het gebied van cyberpesten. Dus ik ben blij dat dat is opgenomen in deze wet en dat wij onze kinderen een wat veiligere omgeving kunnen bieden op internet. Dank daarvoor.
Ondanks de beantwoording over de compensatieregeling en de compensatieplicht van de wholesaleafnemer in het bijzonder, ben ik nog niet helemaal gerustgesteld. Daarom heb ik de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er een compensatieregeling komt voor storingen van meer dan twaalf uur die compensatie aan de consument biedt;
overwegende dat deze uitbetaald moet worden door de telecombedrijven aan de consument, maar dat de oorzaak van de storing bij de wholesalepartij kan liggen en er niet voorzien is in de mogelijkheid tot het doorleggen van de compensatieplicht door de wholesaleafnemer aan de netwerkaanbieder, wat kan leiden tot onredelijke situaties en verstoring van de concurrentieverhoudingen;
verzoekt de regering, de uitvoering van de compensatieregeling op dit punt te monitoren en zo nodig zelf in te grijpen of de ACM daartoe te verzoeken, indien de uitwerking van de compensatieregeling onredelijk uitpakt in de relatie tussen wholesaleafnemers en netwerkaanbieders,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Oosenbrug. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 15 (34271).
De heer De Liefde (VVD):
Voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de heldere beantwoording in eerste termijn en zijn toezeggingen naar aanleiding van een aantal vragen van mijn fractie.
Ik wil nog even kort reageren op het punt van mevrouw Mulder over de papieren Telefoongids. Ik interrumpeerde haar. Wij hadden een kort interruptiedebat daarover. Ik ben er niet op tegen dat informatie beschikbaar blijft voor iedereen in Nederland en dat daar een bepaalde voorziening voor wordt gecreëerd. Voor de keuze of die voorziening door de overheid of door de markt moet worden gefinancierd komen we later te staan, vermoedelijk richting 2017 of in 2017. De vraag aan mevrouw Mulder was met een knipoog, maar iedereen kan aan zijn klompen aanvoelen dat een gratis nummer geld kost. Dat geld wordt óf betaald door degene die het nummer belt om informatie te verkrijgen óf door degene die zijn informatie beschikbaar stelt voor dat nummer óf de overheid pakt die rekening. Dat is de realiteit waar we voor staan. Volgens mij moeten we die gewoon met elkaar erkennen. Ik denk dat mevrouw Mulder ook wel weet hoe de vork in de steel zit. Laten we daar in de richting van 2017 met elkaar, op basis van goede informatie, proberen uit te komen.
Mevrouw Oosenbrug (PvdA):
Ik heb toch nog een aanvullend vraagje. Als we inderdaad gaan stoppen met de papieren Telefoongids — dat is een wens van zowel de VVD als de Partij van de Arbeid — levert dat een besparing op. Die besparing zou je bijvoorbeeld kunnen inzetten voor het openstellen van een telefoonnummer. Zou de VVD zich daarin kunnen vinden? Dan levert het iets op en het vrijkomende geld kan opnieuw geïnvesteerd worden. Kunnen we met elkaar doordenken in die richting?
De heer De Liefde (VVD):
Heel lang geleden hadden we er twee, de Gouden Gids en de Telefoongids. In de Telefoongids stonden alle particuliere nummers en in de Gouden Gids stonden alle commerciële nummers. De vraag naar beide liep terug, het bedrijf heeft dat samengevoegd en daar een verdienmodel aan vastgeplakt. We hebben nu zoiets als internet, dus die ontwikkelingen gaan vrij rap. Aan die papieren Telefoongids bestaat dus steeds minder behoefte. Mij maakt het niet uit. Als er ook na 2017 een verdienmodel aan het uitgeven van de papieren Telefoongids zit, dan zeg ik: ga je gang en doe dat vooral. Ik erken, net als andere partijen, dat het belangrijk is dat algemene nummerinformatie van particulieren bereikbaar en beschikbaar moet zijn. Ten aanzien van bedrijven vraag ik mij echter af of de overheid de rekening zou moeten betalen voor het beschikbaar stellen van het telefoonnummer van het restaurant om de hoek. Dat komt op mij in eerste instantie niet logisch over. Laten we met elkaar bekijken hoe we daar een goede invulling aan kunnen geven, maar laten we met elkaar ook erkennen dat zoiets als gratis nummerinformatie niet bestaat. Iemand betaalt en pakt die rekening. Mijn instelling is niet dat de overheid die rekening automatisch moet oppakken.
De voorzitter:
Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De minister heeft aangegeven dat hij onmiddellijk kan antwoorden en de moties van commentaar kan voorzien.
Minister Kamp:
Voorzitter. Ik ben mevrouw Gesthuizen nog een antwoord verschuldigd over de AM-zenders. Zij weet dat de middengolf nog niet wordt afgeschakeld. Ook de middengolfvergunninghouders worden in de gelegenheid gesteld om hun vergunning te verlengen voor een periode van vijf jaar. Gelet echter op de ruimte die er is, krijgen ook nieuwe partijen de kans om een AM-vergunning te bemachtigen. Daarbij wordt er gekeken naar kleinschalig gebruik, waarvoor dus ook mogelijkheden worden gecreëerd. Zoals mevrouw Gesthuizen zegt, is daar een wijziging van het frequentieplan voor nodig. Ze zegt dat ze dat nog niet gezien heeft. Dat klopt; dat komt alsnog. We gaan het frequentieplan wijzigen en het punt dat mevrouw Gesthuizen naar voren heeft gebracht, daarin opnemen op de manier die ik net heb verwoord.
Mevrouw Gesthuizen vroeg om duidelijk te maken welke criteria gehanteerd worden bij de digitalisering. Ik denk echter niet dat het goed is om die bal bij mij te leggen. De commerciële omroepbedrijven zijn van mening dat er niet geveild moet worden maar verlengd, vanwege het digitaliseringsbelang. Dan moeten zij ook in staat zijn om in mijn richting duidelijk te maken wat dat digitaliseringsbelang is op grond waarvan er verlengd zou moeten worden. Ik verzamel die informatie. Ik moet mijn best doen om hen zover te krijgen dat zij die informatie geven. Vervolgens begeleid ik hen ook om er met vragenlijsten voor te zorgen dat die informatie uiteindelijk in de goede vorm wordt gegoten, zodat er ook mee kan worden gewerkt. Ik zal de manier waarop dit wordt gedaan nog eens bekijken, zodat ik mij ervan kan vergewissen dat hetgeen wat gaande is, kan bijdragen aan de uitvoering van de motie. Dat is mijn bedoeling, maar ik wil de bal niet bij mijzelf neerleggen. Het is echt nodig dat de bedrijven die gesteld hebben dat dit noodzakelijk is voor de digitalisering, mij vertellen wat het digitaliseringsbelang dan is, hoe zij dat zien, wat zij daaraan doen en wat zij daarin willen investeren. Vervolgens zal ik dat beoordelen. Dit is hun stelling. Zij moeten met de informatie komen en ik zal die dan beoordelen. Ik wil het dus doen zoals ik het in eerste instantie en nu in tweede instantie heb gezegd.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Ik begrijp dat de minister niet helemaal tevreden is over de wijze waarop het proces verloopt. Kan ik de minister uitdagen om te vertellen wat precies het knelpunt is in de dialoog met de marktpartijen of bij het ontstaan van die dialoog?
Minister Kamp:
Ik vind het al lastig dat zij stellen dat er een digitaliseringsbelang is en dat zij mij vervolgens geen informatie geven wanneer ik hun vraag om dat duidelijk te maken. Ik vind het opmerkelijk dat ik echt mijn best moet doen om die informatie te krijgen. Ik stel vast dat een deel van de informatie er nog niet is. De informatie die er wel is, is voor een deel onvoldoende. Degene die mij moet adviseren, heb ik in de gelegenheid gesteld om contact op te nemen met die bedrijven en om hen ertoe te bewegen om aanvullende informatie te verstrekken. Op die manier heb ik geprobeerd om de informatie op een behoorlijk niveau te krijgen. Daar wordt op dit moment aan gewerkt. Uiteindelijk komt het erop neer dat nog onvoldoende duidelijk is gemaakt wat het digitaliseringsbelang precies is. Er is wel een stelling naar voren gebracht, maar een en ander moet nu worden waargemaakt. Ik help de betrokken partijen daarbij, maar de bal ligt wel bij hen.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Is het ministerie van Economische Zaken ook zelf in overleg met de marktpartijen?
Minister Kamp:
Nee. Mijn stelling was dat er geveild moest worden. Hun stelling was dat er verlengd moest worden, omdat digitalisering een grond in de wet is om die vergunning te verlengen. De Kamer wil dat ik die vergunning verleng. Ik ben daartoe bereid, maar dan moet wel aangetoond worden dat die grond er is. Dat moet gebeuren door degenen die de stelling naar voren hebben gebracht. Zij krijgen nu de gelegenheid om dat waar te maken. Ik denk echt dat we die bal bij hen moeten laten. Daarmee heb ik de twee punten die mevrouw Gesthuizen naar voren heeft gebracht, behandeld.
Mevrouw Mulder vroeg: de compensatieregeling die nu wordt toegepast, namelijk voor twaalf uur per dag een 30ste van het maandbedrag, is op verzoek, heb je ook overwogen om dat automatisch te doen? Als je met zo'n wetsvoorstel komt, bekijk je alle mogelijkheden en overweeg je dat ook. Ik denk echter dat je een minimumpositie moet innemen als je dit soort dingen voorschrijft aan bedrijven. Je moet niet meer regelen dan noodzakelijk is. Ik vond het noodzakelijk dat klanten gecompenseerd worden als men hinder of overlast veroorzaakt en als men de verplichtingen tegenover de klanten voor een deel van de tijd niet nakomt. Voor iedere dag waarop er niet geleverd wordt, worden zij daarvoor gecompenseerd. Die compensatie staat in verhouding met het maandbedrag dat betaald wordt. Ik denk dat compensatie op verzoek de goede ondergrens is. Het bedrijfsleven heeft de gelegenheid om daaroverheen te gaan of om dat automatisch te doen. Dat mogen bedrijven allemaal zelf weten. Ze kunnen het ook aanbieden in natura. Ze kunnen de klanten een keuzemogelijkheid bieden. Dat is aan hen. Wij hebben een minimumregeling vastgelegd en daar zou ik het bij willen laten.
Mevrouw Mulder heeft ook gesproken over de driemaandenperiode. Zij is het ermee eens dat ook bij stilzwijgende verlenging voor zakelijke contacten, voor bedrijven, de opzegtermijn van één maand wordt gehanteerd, met de uitzondering die ik heb geformuleerd. Zij wil echter niet dat die termijn van drie maanden de praktijk gaat worden en zij vraagt mij om dat te blijven volgen. Ik zal dat blijven volgen, zoals zij heeft gevraagd.
Op het punt van de papieren gids ben ik ingegaan. Mevrouw Mulder diende er een motie over in. Ik sluit mij op dit punt aan bij de redenering van de heer De Liefde. De uiteindelijke voorziening in de toekomst is de internetvoorziening. Heel veel mensen, en steeds meer mensen, maken voor hun informatie gebruik van internet. Zo zal men dat ook in de toekomst blijven kunnen doen voor telefoonnummers. Dat blijft over. In de overgangsperiode hebben we in ieder geval nog de papieren gids. Bovendien is er tegen betaling de mogelijkheid om telefonisch informatie te vragen. Die blijft overeind. De kosten die daarvoor gemaakt worden, mogen doorberekend worden. Het is in de wet vastgesteld dat niet meer dan redelijke kosten in rekening mogen worden gebracht. Dat gebeurt op dit moment ook. Naast deze mogelijkheden is er op dit moment nog de Telefoongids. We zullen bezien hoe dit zich ontwikkelt. In het jaar 2017 wordt dit daarbij betrokken. Het is op dit moment niet noodzakelijk dat de Kamer daarover een uitspraak doet. Ik vind het zelf ook niet gewenst en ontraad daarom de motie-Agnes Mulder op stuk nr. 12.
In de motie-Klever op stuk nr. 14 wordt gesteld dat de termijn van twaalf uur waarmee ik gekomen ben, niet goed is en dat het bovendien niet goed is dat ik een dertigste van het maandbedrag per dag wil compenseren. Ik denk dat laatste wel goed is. Als je €30 per maand betaalt en je één dag storing hebt, is het heel logisch dat je een 30ste van dat maandbedrag gecompenseerd krijgt. Ik ga niet mee met deze motie dat het een dertigste van het maandbedrag per uur zou moeten zijn en ontraad deze daarom.
In de motie-Klever op stuk nr. 13 wordt de regering verzocht om de minimale verstoringstermijn van twaalf uur naar zes uur te verlagen. Ik denk dat mevrouw Klever geen argumenten heeft aangevoerd waarom de termijn van twaalf uur niet goed zou zijn. Ik heb aangevoerd dat het niet redelijk is jegens de bedrijven om voor te veel kleine storingen iedere keer dat bureaucratische proces om te compenseren, dat er toch is, in werking te stellen. Om die reden wordt er alleen gecompenseerd bij grote storingen. Daarom heb ik gezegd dat de twaalf uur een redelijk midden is in dit geval. Mevrouw Klever voert geen argumenten aan voor haar stelling van zes uur die deze onderbouwen. Daarom ontraad ik deze motie.
Mevrouw Klever (PVV):
Ik heb in mijn inbreng in eerste termijn zo ongeveer de helft van mijn spreektijd besteed aan de storingsduur en de overlast van storingen. Tot zover de argumenten. Ik ben het met de minister eens dat je niet voor elk wissewasje moet compenseren. Mensen kunnen er best mee omgaan als er tien minuutjes storing is. Heel veel kleine bedrijven zijn echter afhankelijk van internet, zoals ik in eerste termijn zei, bijvoorbeeld voor betalingen en voor het tonen van documentatie. Heel veel mensen zijn voor hun werk afhankelijk van internet, bijvoorbeeld voor telewerken en telefoneren. Zes uur is bijna een hele werkdag voor die mensen. Ik zou dat niet zomaar "elk wissewasje" willen noemen. Het lijkt mij heel redelijk dat er een compensatie komt voor storingen van langer dan zes uur. Het is een gigantische schadepost als je een klein bedrijf hebt en je monteurs daardoor zes uur lang niet kunnen werken.
Minister Kamp:
Voor communicatie bestaan verschillende mogelijkheden. Er zijn mobiele en vaste netten, er is telefonie en er is internet. Als er ergens iets uitvalt, is er in de regel iets anders wat wel functioneert. Mocht het zo zijn dat je als gevolg van het wegvallen van een verbinding schade lijdt en het op grond van het contract mogelijk is om een eis tot schadevergoeding in te dienen, dan sta ik die op geen enkele manier in de weg. Je kunt dat doen. Als je het niet eens bent met wat de netwerkbeheerder doet jegens jou, kun je naar de rechter gaan om de schade te claimen. Als we nu een compensatieregeling maken, moet die in verhouding staan tot het bedrag dat je betaalt. Als je maar een bedrag van €30 per maand betaalt, is het niet redelijk om een heel hoge compensatie te vragen in het geval dat er een x-aantal uren geen verbinding is. Die compensatie moet in een redelijke verhouding staan tot het bedrag dat je per maand betaalt. Ik denk dat een compensatie van een 30ste per dag goed te verdedigen en redelijk is. Het is alleen bedoeld als compensatie en niet als schadevergoeding. Ik heb daarover het nodige gezegd. Er zijn altijd meerdere mogelijkheden om te communiceren. Met elkaar proberen we het allemaal qua infrastructuur zo goed mogelijk voor elkaar te hebben, maar storingen kun je nooit 100% uitsluiten. Bedrijven profileren zich door een zo goed mogelijk product aan te bieden. We geven hun nog een extra prikkel met de compensatieregeling die we nu treffen. Ik denk dat dat de redelijke bescherming is die voor de consument en voor de zakelijke klanten nodig is. Ik denk dat het naar alle kanten een redelijke regeling is die in het wetsvoorstel is opgenomen. Daarom verdedig ik dit en ontraad ik beide moties van mevrouw Klever, waarin wordt gevraagd om een andere lijn.
Ik kom op de motie op stuk nr. 15 van mevrouw Oosenbrug. Je hebt een netwerkbeheerder, een telecomaanbieder die dat netwerk gebruikt en een klant. De klant kan een rechtstreekse relatie hebben met een netwerkbedrijf, maar hij kan ook een relatie hebben met een telecomaanbieder die een wholesalecontract heeft afgesloten met het netwerkbedrijf. Mevrouw Oosenbrug zegt dat toch moet worden bekeken of in de verhouding tussen telecomaanbieders zonder netwerk en telecomaanbieders met een netwerk, de netbeheerders, er niet toch dingen zijn die niet goed gaan, of er niet sprake is van enige vorm van machtsmisbruik of enige vorm van onredelijk uitpakken van de machtsverhoudingen tussen die bedrijven. Zij vraagt mij om dat in de gaten te houden. Ik ben bereid om dat te doen. Ik zal dus met de ACM daarover spreken. Het is ook de taak van de ACM om marktverhoudingen in de gaten te houden. Dit aandachtspunt van mevrouw Oosenbrug neem ik mee. Gelet hierop laat ik het oordeel over haar motie op stuk nr. 15 aan de Kamer.
In hetgeen ik naar voren heb gebracht, heb ik volgens mij ook de punten van de heer De Liefde meegenomen.
Ik dank u, mijnheer de voorzitter, en via u de woordvoerders, voor de behandeling van dit wetsvoorstel.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De dank is wederzijds, zo zeg ik namens de Kamer tegen de minister. Over het wetsvoorstel en de ingediende amendementen en moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd. Onder dankzegging aan eenieder sluit ik de vergadering.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-40-12.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.