8 Begroting Defensie

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2014 (33750-X).

De voorzitter:

We beginnen met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik geef als eerste het woord aan de heer Jasper van Dijk van de SP.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik heb heel weinig tijd. Helaas voor het publiek kan ik alleen wat samenvattende vragen stellen, omdat dit een tweede termijn is. Daar gaan we, voorzitter.

Soevereiniteit. Blijft het parlement te allen tijde zeggenschap houden over inzet van materieel en personeel bij missies? Ik denk dat dit de kernvraag is van het debat dat wij in eerste termijn hadden.

Kernwapens. Ligt het, mede gezien de motie-Omtzigt van december vorig jaar, niet voor de hand om de kernwapentaak van de JSF te schrappen? Tot de heer Knops zeg ik dat het dus niet gaat om de technische mogelijkheid, maar om de politieke mogelijkheid om deze wapens aan de JSF te koppelen.

Draaginsigne voor veteranen met PTSS. Het is mooi dat er een brief komt, maar waarom voert de minister dit niet uit? Dat is al in 2009 toegezegd.

De uitzendbescherming. Het ging hierbij over Patriots en over de marechaussee, niet over de marine. Ik dien hierover de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de uitzendbescherming van militairen een gebruik is, maar geen recht;

van mening dat de bezuinigingen op Defensie ertoe kunnen leiden dat de uitzendbescherming onder druk komt te staan;

verzoekt de regering, nader inzicht te verschaffen in de afspraken rond uitzendbescherming en waar nodig deze beter vast te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (33750-X).

De heer Vuijk (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie bedankt de minister voor de uitgebreide beantwoording van onze vragen. Ik maak graag van de gelegenheid gebruik om nog enkele kanttekeningen te plaatsen bij het debat dat in eerste termijn met de collega's en de minister is gevoerd.

De VVD is overtuigd van de waarde van defensie, overtuigd van de waarde van onze militairen en overtuigd van de noodzaak van een veelzijdige krijgsmacht. De wereld is immers niet veilig en de toekomst onzeker, woorden die hier al vaak zijn uitgesproken en die ik toch nog maar eens herhaal. Ik noem de dreiging van raketten met massavernietigingswapens, de dreiging van cyberaanvallen, de dreiging van piraterij en de dreiging die uitgaat van internationaal terrorisme. De VVD is overtuigd van de dreiging tegen onze veiligheid, de dreiging tegen onze vrijheid en de dreiging tegen onze welvaart.

De VVD-fractie ziet dat de minister enerzijds de defensie-uitgaven binnen de budgettaire kaders brengt en anderzijds de juiste investeringen doet om ons land veilig te houden. Zij ziet ook de verschillen met andere fracties in deze Kamer bevestigd, ook vanochtend weer. Van de SP bijvoorbeeld mag de krijgsmacht flink kleiner, GroenLinks wil een leger met knuffelwapens die ongevaarlijk zijn voor mensen en D66 pleit voor marginalisering van de landmacht en ziet de toekomst van ons land als deelstaat van Duitsland. Laat duidelijk zijn dat de VVD de veelzijdig inzetbare krijgsmacht die internationaal nog meer gaat samenwerken, zoals de minister die in een nota bij de begroting beschrijft, steunt.

Wel ziet de VVD kansen om de discussie die in de Kamer over samenwerking moet worden gevoerd, verder te structureren. Dit geldt ook voor de discussie die de Kamer met andere nationale parlementen gaat voeren. De VVD-fractie zal dit in de AO's die raken aan internationale samenwerking, actief en met hetzelfde enthousiasme als dat van de minister verder uitdiepen.

Mevrouw Hachchi (D66):

De heer Vuijk gaat natuurlijk over zijn eigen woorden, maar ik benadruk met klem dat de samenvatting die de VVD-woordvoerder hier geeft, toch echt helemaal voor zijn rekening is. Het is een verre van rechtvaardige uitdrukking van wat vandaag en gisteren is besproken.

De heer Vuijk (VVD):

Mevrouw Hachchi gaat ook over haar eigen woorden. Ik heb duidelijk gehoord hoe zij de samenwerking met Duitsland ziet. De toelichting die zij gaf, is een toelichting die wat de VVD betreft veel te ver gaat en die in ieder geval binnen onze fractie op deze manier wordt gekarakteriseerd.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

De minister heeft zowel dinsdagavond als vandaag in het debat een- en andermaal gezegd: Europese samenwerking begint uiteraard bij de politieke dimensie en het politieke samenzijn in de diverse parlementen. Dit parlement kent twaalf fracties. Ik zou de heer Vuijk willen vragen wat zijn bijdrage is. Op welke wijze denkt hij zojuist bijgedragen te hebben aan het samenwerken tussen twaalf fracties om in ieder geval tot een eenheid te komen en om af en toe ook eens een goed besluit te kunnen nemen in gezamenlijkheid? De minister roept ons in feite terecht op om die samenwerking onderling te zoeken.

De heer Vuijk (VVD):

Bedoelt mevrouw Eijsink samenwerking in de Kamer of internationale samenwerking?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

De samenwerking in deze Kamer is het eerste stapje naar samenwerking internationaal. Dat betekent dat een meerderheid in dit parlement voor de minister van belang is om straks het rapport van de Hoge Vertegenwoordiger Ashton goed te kunnen bespreken in de Europese Raad. Dat krijgen we allemaal nog. Op welke wijze denkt de heer Vuijk spontaan te kunnen bijdragen aan de samenwerking die zo nodig is, en aan die meerderheid?

De heer Vuijk (VVD):

Spontane bijdragen zitten er niet in, want daarvoor is dit onderwerp veel te ingewikkeld.

In de discussie van vanochtend over soevereiniteit zag je dat we op zoek zijn naar de juiste woorden en naar welke vragen we naar elkaar toe moeten beantwoorden om goed in debat te raken met de regering over hoe wij die stappen voorwaarts gaan zetten bij de internationale samenwerking. Het is zoeken naar de juiste woorden en zoeken naar de juiste vragen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Mag ik de heer Vuijk dan vragen om … Ik geef hem dan per interruptie nog die tijd. Hij heeft de verschillen benoemd. Wellicht kan hij ook de overeenkomsten noemen en kan hij in plaats van aanvallend ook aanvullend zijn naar elkaar toe en naar de partijen. Wellicht ziet de heer Vuijk daar ook kans toe.

De heer Vuijk (VVD):

Ik zie dat er draagvlak is voor het beleid van de minister. Dat zie ik heel goed. Ik zie ook verschillen tussen fracties. U zoekt bijvoorbeeld naar mogelijkheden om de internationale samenwerking een stap verder te brengen. Daarvoor is het in mijn beleving juist van belang dat wij de onderlinge verschillen goed snappen. U raakt nu aan de verschillen die ik zojuist heb genoemd. En daar zit het springende punt. Het zijn namelijk niet specifiek die verschillen die samenwerking in de weg staan. U suggereerde dat, maar ik denk dat u ook zelf nog eens goed moet kijken hoe u dat wilt benoemen.

Het probleem zit bij de vraag wie over onze krijgsmacht gaat. Daarover verschillen we van mening. Vandaar ook dat wij discussiëren over het soevereiniteitsbegrip. We hebben daar vanochtend met elkaar over gesproken. De heer Van Dijk heeft een stevige bijdrage aan die discussie geleverd, maar ook de heer De Roon heeft geprobeerd om er een vinger achter te krijgen. Het voorbeeld van het EATC kwam telkens weer terug. Hoe werkt het bij de inzet van strategische luchttransportcapaciteit? Wanneer zet je die in? Maar ook: hoe voer je de discussie vooraf? Hoe kom je tot samenwerking en waar zit de noodrem? Die discussie is nog lang niet afgerond en we zullen hierover wat mij betreft nog vaak spreken. Daarmee kom ik bij mijn laatste opmerking in deze alinea: de VVD zal het in de algemene overleggen die raken aan die internationale samenwerking, actief mede aan de orde stellen.

Voorzitter. De VVD is tevreden met de antwoorden van de minister. De minister is uitgebreid ingegaan op het reservistenbeleid en de mogelijkheden die dit beleid biedt om deskundigheid uit het bedrijfsleven beschikbaar te krijgen voor de krijgsmacht. De minister is ook uitgebreid ingegaan op de mogelijkheden van verdere samenwerking binnen de krijgsmachtdelen. Ons respect gaat uit naar de wijze waarop zij vertelde om te gaan met de tradities die binnen de krijgsmachtdelen worden gekoesterd. Ik zie de brief hierover dan ook met grote belangstelling tegemoet.

Ten slotte maak ik nog een opmerking over cyber. De minister heeft het proces geschetst. Het is een proces dat nogal wat tijd in beslag neemt. Terecht heeft zij er dan ook op gewezen dat het inrichten van een totaal nieuwe capaciteit tijd vergt, zeker omdat wij met die capaciteit ook op willen kunnen treden. Ik heb gevraagd om specifiek aandacht te besteden aan de offensieve mogelijkheden. Ik zie daarom de brief met des te meer belangstelling tegemoet.

Voorzitter. Rest mij de minister nogmaals te bedanken voor de uitgebreide goede antwoorden en mijn collega's voor de boeiende discussie. Ik wens de minister veel succes bij het uitvoeren van haar beleid.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Mijn fractie maakt zich zorgen over de ambities van het kabinet voor wat betreft de internationale inzet van onze krijgsmacht. Om dat scherp te krijgen, dien ik de volgende moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Grondwet aan de krijgsmacht opdraagt om de internationale rechtsorde te handhaven en te bevorderen;

overwegende dat de inhoud van "de internationale rechtsorde" vrijwel volledig wordt bepaald door politieke machten buiten ons land;

verzoekt de regering om de defensietaak "handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde" uit de Grondwet te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (33750-X).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de ambities van de krijgsmacht aangepast moeten worden aan het beschikbare budget;

overwegende dat terughoudendheid geboden is bij het uitzenden van militairen op missies in het buitenland;

verzoekt de regering om militairen alleen op internationale missies uit te zenden als Nederland of Nederlandse belangen of onze bondgenoten existentieel worden bedreigd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (33750-X).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de gelden van het Budget Internationale Veiligheid wil kunnen aanwenden voor ontwikkelingssamenwerkingsdoelen;

overwegende dat de 250 miljoen euro uit het Budget Internationale Veiligheid beter besteed kan worden aan het op orde brengen van Defensie;

verzoekt de regering, het Budget Internationale Veiligheid op te heffen en de daarvoor gereserveerde gelden ter beschikking te stellen aan de reguliere Defensiebegroting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (33750-X).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Europese Unie haar gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid wil versterken;

overwegende dat Nederland altijd zeggenschap moet behouden over de inzet van eigen militairen en middelen;

verzoekt de regering om de Nederlandse zeggenschap over de inzet van Nederlandse militairen en middelen nooit te verkwanselen in deals met andere landen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (33750-X).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in 2014 wil deelnemen aan een EU-Battlegroup;

overwegende dat de EU geen bemoeienis hoort te hebben met defensieaangelegenheden;

verzoekt de regering om niet deel te nemen aan EU-Battlegroups,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (33750-X).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het islamiserende Turkije zich razendsnel verwijdert van de westerse cultuur;

constaterende dat Turkije een deel van Cyprus bezet houdt en daar een islamitische nederzettingenpolitiek voert;

constaterende dat Turkije een goede samenwerking tussen de NAVO en Israël dwarsboomt;

constaterende dat Turkije door het niet afdoende tegengaan van bevoorrading van en rekrutering voor islamitische strijdgroepen in Syrië via Turks grondgebied, het gevaar vanuit Syrië mogelijk over zichzelf afroept;

verzoekt de regering om er alles aan te doen om Turkije uit de NAVO te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (33750-X).

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden en de discussie in eerste termijn. Ik dank haar ook voor de discussie van vorige week. Wij hebben veel met elkaar gesproken, er is veel de revue gepasseerd, maar laten wij wel zijn: het is een momentopname in de plannen die voorliggen. Nu bespreken wij de begroting voor 2014 en volgende week zijn de stemmingen. De uitwerking laat niet zozeer op zich wachten, maar vindt plaats. De minister heeft de Kamer ook nog verschillende plannen toegezegd waar de PvdA-fractie goed naar zal kijken. Zij heeft daar vertrouwen in, maar zij zal de zaak goed en kritisch volgen zoals volksvertegenwoordigers horen te doen.

Ik bedank de minister voor haar opmerking over het DienstenCentrum Re-integratie. Daar komt nog meer informatie over; daar horen wij nog het een en ander over. Dat is voor onze fractie wel een belangrijk punt, want het gaat niet alleen over veteranen maar over heel veel meer. Daarom heb ik dit punt niet willen betrekken bij het notaoverleg over veteranen. Het is namelijk breder; het betreft ook de verdere organisatie in plaats van alleen maar de positie van veteranen.

Ik vraag de minister om nog iets explicieter te reageren op mijn vragen over gender. Mogelijk heb ik het verkeerd begrepen, maar laat duidelijk zijn dat de PvdA-fractie hecht aan een goede rol voor een gendervertegenwoordiger in de organisatie. Hij of zij kan op alle momenten meespreken over beleid, heeft controle op beleid, heeft evaluatie van beleid en heeft goed zicht in de organisatie, te allen tijde en op alle momenten. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

Wat mij betreft, was dit het in tweede termijn. Wij spreken nog met de minister in het algemeen overleg personeel. Veel is nu niet aan de orde geweest, de tijd is beperkt, maar er is een algemeen overleg op 17 december. Over de veteranen, een heel belangrijk onderdeel van het beleid, gezamenlijk door de Kamer gedragen, afgelopen weekend weer, spreken wij op 9 december uitvoerig met de minister.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb nog een korte vraag. Ik had die gisteren willen stellen, maar door een misverstand ging dat niet. Is de PvdA bereid om mijn motie te steunen om de nucleaire taak van de JSF te schrappen? Het gaat dus niet om de technische mogelijkheid, maar om de nucleaire taak.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

De motie van de heer Van Dijk van vorige week luidt: spreekt uit dat de vervanger van de F-16 geen nucleaire taak mag hebben. Mijn fractie is voornemens deze motie te ondersteunen.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA):

Voorzitter. Ik bedank de minister van harte voor haar zowel schriftelijke als mondelinge reacties op onze vragen en onze inbreng. Ik wil terugkomen op een drietal punten uit mijn inbreng in eerste termijn.

Het eerste punt betreft outsourcingtrajecten. De minister heeft aan het begin van haar betoog aangegeven dat zij het afgelopen jaar ontzettend hard bezig is geweest met allerlei belangrijke zaken, onder andere met een nota over de toekomst van de krijgsmacht. Daar hebben wij veel complimenten en alle waardering voor, maar dat betekent niet dat het ten koste mag gaan van een aantal andere belangrijke zaken zoals de outsourcingprojecten. Mijn fractie heeft absoluut niet de intentie om meer onzekerheid voor het defensiepersoneel te creëren. Wanneer je outsourcingprojecten voortvarend ter hand neemt, kan dat juist onduidelijkheid en onzekerheid voor het personeel voorkomen. Wat is de ambitie van de minister voor volgend jaar, als het gaat om outsourcingprojecten?

Ten aanzien van het ICT-outsourcingproject wil ik alleen maar opmerken dat mijn belangrijkste punt was: kijken wij goed om ons heen wat er gebeurt, leren wij van andere voorbeelden om ons heen of zijn wij bezig om het wiel opnieuw uit te vinden?

De minister heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat vanwege het wegvallen van een tweetal taken voor het JSS een specifiek ingericht kade niet meer nodig is. Volgens mijn informatie zou alleen al vanwege de grootte en de lengte van het JSS de huidige kade in Den Helder niet geschikt zijn om er aan te meren en te bevoorraden. Wij kunnen het daar wel parkeren, maar kunnen daar eigenlijk verder niets doen. Een belangrijk motief voor het in de vaart nemen van het JSS was dat het veel meer internationaal zou worden ingezet. Als wij de huidige kade aanhouden en verder niks doen omdat wij voortaan maar één taak hebben, leggen wij dan niet aan de voorkant al beperkingen voor de internationale inzet? Wat doen wij als bijvoorbeeld Duitsland straks met een verzoek komt om er zwaar militair materieel mee te vervoeren? Hoe gaan wij daarmee om?

Ik weet dat de minister nog bezig is met allerlei uitwerkingszaken en dat er nog heel veel uitgezocht moet worden, maar ik krijg heel graag wat meer inzicht in dat proces en dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Joint Support Ship (JSS) behouden blijft voor de maritieme bevoorrading op zee;

constaterende dat de geplande kade in Den Helder geen doorgang vindt;

overwegende dat een bevoorradingsschip als het JSS ook beladen zal moeten worden en dit over het algemeen aan de kade zal plaatsvinden;

van mening dat het kunnen afmeren en behandelen van het JSS in Den Helder geen blijvende en grote beperking van de inzetmogelijkheden, zowel nationaal als internationaal, van het JSS zou mogen inhouden, zoals een beperking op inzet van missies voor buitenlandse gebruikers en mogelijke toekomstige humanitaire missies;

verzoekt de regering, een overzicht te geven van de militaire en civiele kades in Nederland die geschikt zijn om de JSS met zijn lengte van bijna 205 meter te laten afmeren en behandelen met een overzicht van de daarbij behorende (meer-)kosten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Günal-Gezer en Eijsink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (33750-X).

Wij maken dit even af en dan kom ik bij u, mijnheer Knops.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA):

Als laatste kom ik op CODEMO. De minister heeft in haar reactie duidelijk aangegeven dat er al in de beginfase problemen waren met de doorlooptijden, aanvragen en toekenningen en dat er inmiddels al wat verbeteringen zijn geboekt. Ze zei dat het fonds nooit specifiek is bedoeld voor mkb-bedrijven, maar het was wel degelijk de intentie achter CODEMO om mkb-bedrijven, die normaal gesproken heel moeilijk aan financiële middelen komen om bepaalde innovatieve zaken tot ontwikkeling te brengen, met het fonds die kansen te geven. De minister heeft gevraagd om haar tijd te geven om een en ander verder in beeld te brengen. Om haar daarbij te helpen wil ik graag de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het ontwikkelingsfonds Commissie Defensie Materieel Ontwikkeling (CODEMO) tot doel heeft de ontwikkeling van innovatieve militaire producten door midden- en kleinbedrijf financieel te ondersteunen zoals bij de start van het fonds in 2010 is aangegeven;

constaterende dat in de huidige situatie ook grote bedrijven aanvragen (kunnen) indienen, wat de beschikbaarheid van de middelen voor het mkb beperkt;

overwegende dat voor een goede beoordeling van het effect voor de ontwikkeling van innovatieve militaire producten door midden- en kleinbedrijf inzicht in de gegevens behulpzaam zou zijn;

verzoekt de regering, inzicht te geven in het gebruik van het fonds, door bij de begroting van volgend jaar een overzicht te verschaffen van het aantal ingediende aanvragen dat is ontvangen sinds het fonds van start is gegaan, de reactietermijn per ingediende aanvraag, het aantal toekenningen en afwijzingen en de hoogte van het toegekende bedrag, en deze gegevens uit te splitsen naar mkb en grotere bedrijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Günal-Gezer en Eijsink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (33750-X).

De heer Knops (CDA):

Mevrouw Günal-Gezer sprak een aantal minuten geleden over ICT en de vragen die zij in eerst instantie aan de minister had gesteld. De minister heeft daar zowel schriftelijk als mondeling op geantwoord. De centrale vraag is of de Partij van de Arbeid-fractie tevreden is met die beantwoording. Ik ben namelijk bang dat zij de vraag nog drie keer kan stellen, maar dat zij elke keer hetzelfde antwoord krijgt.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA):

Ik heb inderdaad die vraag gesteld. Ik heb de schriftelijke reactie ook teruggelezen. Voor dit moment is dat voldoende, maar ik heb net al aan de minister gevraagd: kijken wij wel goed naar wat er om ons heen gebeurt en naar wat andere landen doen die ons voor zijn gegaan? Ik ga ervan uit dat die boodschap bij de minister voldoende is overgekomen en dat zij daar serieus mee aan de slag gaat.

De heer Knops (CDA):

Dus de minister heeft groen licht om door te gaan met waar zij mee bezig is en met wat zij in de beantwoording heeft aangegeven?

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA):

Als de heer Knops dat zo wil uitleggen, dan is dat zo.

De heer Knops (CDA):

Het gaat er niet om wat ik vind; dat is niet zo relevant in dezen. Het gaat erom wat de Partij van de Arbeid-fractie vindt.

Mevrouw Günal-Gezer (PvdA):

Ik heb heel duidelijk gezegd wat mijn fractie vindt. Ik heb gezegd dat er een aantal belangrijke punten in het ICT-outsourcingproject zaten die ik graag aan de minister wilde doorgeven. Dat heb ik gedaan. Ik heb de reactie daarop van de minister teruggelezen. Vooralsnog ben ik daar tevreden over en daar blijft het bij.

De voorzitter:

Voordat ik de heer Knops het woord geef, wil ik graag onze speciale gasten uit het Franse parlement, de Assemblée nationale, in ons midden welkom heten. Mesdames et Messieurs, c’est avec grand plaisir que je souhaite la bienvenue à nos hôtes de l’Assemblée nationale.

De Franse parlementaire delegatie, onder leiding van mevrouw Poletti, brengt een driedaags werkbezoek aan Nederland op uitnodiging van de Contactgroep Frankrijk. In de Tweede Kamer spreken zij met leden van de vaste commissies voor Europese Zaken, Economische Zaken, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over thema's van gemeenschappelijk belang. Ik wens mevrouw Poletti en haar delegatie vandaag een aangenaam en vruchtbaar verblijf in onze Kamer. Je souhaite à Madame Poletti et à sa délégation un agréable séjour dans notre parlement.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Dank aan de minister voor de schriftelijke en mondelinge beantwoording van de mondelinge vragen. Deze minister staat volgens mij een heel belangrijk ding te doen, ook naar aanleiding van de brief van de bonden, namelijk het herstellen van vertrouwen. Daarmee zal ze de komende tijd aan de slag moeten. Draagvlak is ontzettend belangrijk voor Defensie. Dat is ook door andere sprekers gezegd, want het is een zaak van ons allen, en niet van een of twee partijen. Boter bij de vis. De grens is bereikt, en de minister zou dat ook moeten uitstralen, wat ons betreft. Ik vraag haar expliciet om daarop in tweede termijn in te gaan.

Over het BIV het volgende. De minister kan onze dekking in het amendement niet inhoudelijk verwerpen. Dat heeft ze ook niet gedaan. Wel maakt zij deel uit van een kabinet waarin de coalitiepartner dit gewoon niet wil. Dat is eigenlijk heel jammer, want de minister zou eigenlijk heel blij moeten zijn met dit amendement. Ik had eigenlijk verwacht dat zij dit amendement heel sympathiek zou vinden. Goed, dat neemt niet weg dat wij er als Kamer mee doorgaan. De minister kan op dit punt ontraden wat ze wil, maar dit blijft onze lijn.

Ik heb de motie over de Patriots tijdens het notaoverleg aangehouden. Die motie wil ik reactiveren, net als de vierde Patriot-batterij.

Ten slotte heb ik nog een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ter financiering van de nationale inzet van de krijgsmacht het zogenoemde FNIK-budget in het leven is geroepen;

constaterende dat het FNIK-budget in 2012 licht overschreden is en de prognose voor 2013 is dat het weer wordt overschreden;

constaterende dat als de toenemende nationale inzet van de krijgsmacht wordt bestendigd, het FNIK-budget niet langer toereikend zal zijn;

spreekt steun uit aan het streven van de regering om de samenwerking tussen Defensie met de veiligheidspartners in eigen land de komende jaren te verdiepen;

verzoekt de regering, in overleg met de ministers van Defensie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie, alsmede de Vereniging Nederlandse Gemeenten, te komen tot aanpassing van het FNIK op een manier die recht doet aan de toenemende nationale inzet van de krijgsmacht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Knops. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (33750-X).

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil nog een vervolgvraag stellen, die ik eigenlijk gisteren wilde stellen. Ik constateer dat het CDA voor de verwijdering van kernwapens is en dat het CDA tegen de modernisering van kernwapens is. Ligt het dan niet voor de hand om ook te zeggen dat de nucleaire taak van de JSF geschrapt moet worden? Het gaat even niet om de technische capaciteiten, dat vind ik allemaal prima.

De heer Knops (CDA):

Dit wordt een soort voortzetting van het zeer geanimeerde gesprek dat we eerder hadden. De heer Van Dijk gaat hier nu wel met heel korte stappen overheen. Wij zijn namelijk niet tegen de nucleaire capaciteiten, want die maken onderdeel uit van het NAVO-bondgenootschap. Zolang er nucleaire wapens in de wereld zijn — helaas, helaas — zal de NAVO er ook over moeten beschikken. Heel specifiek: mijn opmerking ging over de vernieuwing en de modernisering van de B-61-bom. In een eerder debat met de heer Van Dijk heb ik de knip aangebracht tussen die casus en de capaciteiten die een JSF nu eenmaal heeft, net als een F-16. Ik wil ertegen waken om dat op een hoop te gooien. Ik snap wel waar de heer Van Dijk naar toe wil: bent u voor onze motie. Maar dat is echt van een andere orde.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk twijfelt, maar stelt toch nog een vervolgvraag.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister twijfelt niet: zij is het helemaal eens met de heer Knops. Dat zou me al aan het twijfelen brengen, als ik de heer Knops, van de niet-constructieve oppositie, was! We zijn het dus in grote lijnen wel eens, maar de heer Knops vraagt zich alleen af of dit thuishoort in dit debat. Ik zou zeggen: wordt vervolgd. Dit is overigens geen vraag.

De heer Knops (CDA):

Dat is een absoluut ware conclusie.

De voorzitter:

Voor de volledigheid zeg ik nog even dat de motie op stuk nr. 17 (33763) van het lid Knops over een vierde Patriotbatterij is gereactiveerd en komende dinsdag in stemming zal worden gebracht.

Als volgende is het woord aan mevrouw Hachchi van D66.

Mevrouw Hachchi (D66):

Voorzitter. De toekomst reikt verder dan 2018. Wat D66 betreft moeten we vooruit blijven denken. Ik ben blij dat taakspecialisatie voor de minister geen taboe is. We verschillen er van mening over wanneer de discussie moet worden gevoerd. Wat ons betreft moet de politiek de stip aan de horizon zetten.

Ik wil de minister via drie moties aansporen om de kansen voor de komende tijd aan te geven.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse krijgsmacht in recente missies in Afghanistan en Turkije ervaring opgedaan heeft in de samenwerking met Duitsland en een memorandum of understanding getekend heeft;

van mening dat nadere invulling van de nota over de toekomst van de krijgsmacht een goede kans biedt om te verkennen of er verdere mogelijkheden liggen voor samenwerking op het vlak van de landmacht met Duitsland;

verzoekt de regering, in de gesprekken met Duitsland actief de kansen te verkennen voor andere mogelijkheden voor samenwerking op het vlak van de landmacht, zoals colocatie en integratie van de Patriotluchtafweereenheden, integratie van de trainingen en opleidingen voor het landmachtpersoneel en het op de langere termijn integreren van de overige landmachteenheden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi en Eijsink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (33750-X).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de personele exploitatie van Defensie ruim 57% uitmaakt van de voorgestelde begroting 2014;

constaterende dat de minister de komende tijd gaat werken aan een visie op strategisch personeelsbeleid;

verzoekt de regering, bij het formuleren van deze visie aandacht te schenken aan:

  • -het versterken van de samenhang en consistentie van de personeelskolom;

  • -de gewenste verhouding tussen de personele exploitatie en de andere uitgaven op de lange termijn;

  • -de kansen die het moderniseren van de FLO-regeling kan bieden om een activerend beleid te voeren dat recht doet aan de capaciteiten en kansen van de individuele medewerkers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hachchi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (33750-X).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Defensie grote voorraden materieel beheert, waaronder ruime voorraden voor reserveonderdelen;

constaterende dat voor honderden miljoenen euro's aan voorraden op de plank liggen en dat dit veel ruimtebeslag en beheerskosten met zich meebrengt;

van mening dat het concept van pooling and sharing ook op voorraden van toepassing kan zijn;

verzoekt de regering, per krijgsmachtonderdeel de kansen te onderzoeken om de inspanningen en kosten van het voorraadbeheer via outsourcen terug te dringen en in internationaal verband te kijken of bijvoorbeeld via het Europees Defensie Agentschap geld bespaard kan worden via pooling and sharing,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hachchi, Segers, Knops en Eijsink. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (33750-X).

De heer Segers (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik wens haar sterkte bij het werken aan het herstel van vertrouwen. Het was eerlijk van haar om te erkennen dat dit vertrouwen een deuk heeft opgelopen. Ik ben benieuwd hoe wij daarvan op de hoogte kunnen worden gehouden. Vertrouwen is natuurlijk heel moeilijk te meten, maar het is goed om de vinger aan de pols te houden. Wat het budget en de toekomstige onderhandelingen betreft wens ik de minister veel sterkte en een stevige verdediging met alle haar ter beschikking staande middelen. Dat zijn er heel veel.

Een vraag van mij, waar de minister nog op terug zou komen, is blijven liggen. Ik dien op dat punt alvast een motie in, over de kwaliteit van het materiaal. In de schriftelijke beantwoording staat dat bij de behoeftestelling geen concessies worden gedaan aan minimale kwaliteitseisen. Ik vind dat veel te mager en om die reden dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er regelmatig een afweging moet worden gemaakt over de relatie tussen prijs en kwaliteit van materiaal, bijvoorbeeld bij de aanschaf van uniformen;

verzoekt de regering, wanneer de directe veiligheid van de manschappen in het geding is, geen genoegen te nemen met minimale kwaliteitseisen maar te kiezen voor optimale bescherming van militairen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Segers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (33750-X).

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de beantwoording van alle vragen. Het zijn niet mijn killer robots, maar ik zal daarover toch nog iets zeggen. Ter wille van de heel korte spreektijd die mij gegeven is, zal ik onmiddellijk beginnen met de indiening van de motie ter zake.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de ontwikkeling van volledig autonome robotwapens het mogelijk maakt zonder menselijke tussenkomst menselijke doelen te selecteren, aan te vallen, te verwonden of te doden;

overwegende dat een dergelijke ontwikkeling het recht op leven en andere mensenrechten bedreigt;

verzoekt de regering, conform de oproep van de Speciale Rapporteur voor buitengerechtelijke, standrechtelijke en willekeurige executies van de VN, een moratorium in te stellen voor de ontwikkeling, overdracht, ingebruikname en inzet van volledig autonome robotwapens,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Ojik. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (33750-X).

De heer Van Ojik (GroenLinks):

De minister komt nog terug op het punt van de gendercapaciteit. Ik heb natuurlijk goed geluisterd naar wat zij zei over de terughoudendheid die de Kamer in acht moet nemen ten aanzien van het specifiek invullen van functies. In afwachting van wat de minister daarover zal zeggen, zal ik mede namens collega Hachchi vooralsnog toch een motie indienen over die capaciteit. Wij zien namelijk nog niet zo goed hoe wij, als wij ons niet over die functies kunnen uitspreken, dan wel zeker kunnen stellen dat capaciteit en expertise in voldoende mate aanwezig zijn. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland zich eerder gecommitteerd heeft om conform de aangenomen VN-resolutie 1325 de verantwoordelijkheid voor de positie van vrouwen, vrouwenrechten en resolutie 1325 specifiek te beleggen;

constaterende dat dit nu niet zelfstandig geborgd wordt binnen de krijgsmacht;

verzoekt de regering, alsnog VN-Veiligheidsraadresolutie 1325 daadwerkelijk toe te passen en dit als een aparte en volwaardige functie te borgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Ojik en Hachchi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (33750-X).

De voorzitter:

Daarmee is er een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De minister heeft gevraagd om een korte schorsing, zodat zij zich kan voorbereiden op de reactie op de ingediende moties.

De vergadering wordt van 14.17 uur tot 14.37 uur geschorst.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. Ik beantwoord eerst een paar vragen en ga dan op alle afzonderlijke moties in. Ik hoop dus dat iedereen tussentijdse vragen even kan ophouden totdat ik door de moties heen ben.

De heer Van Dijk vroeg in de tweede termijn naar soevereiniteit, waarover we in de eerste termijn en al vele malen eerder dit jaar uitvoerig hebben gesproken. De discussie over soevereiniteit staat centraal. Van het opgeven van soevereiniteit is geen sprake; dat kan ik niet genoeg benadrukken. Ik heb echter ook gezegd dat samenwerking wel tot verwachtingen leidt. Daaraan kan Nederland zich niet altijd zomaar onttrekken. Daarom moeten wij dat debat met z'n allen blijven voeren. Natuurlijk zal het kabinet de procedures met betrekking tot de artikel 100-brief volgen. Het is goed om vast te stellen dat het gaat om de zeggenschap vanuit Nederland en dat wij hier nu niet de discussie gaan voeren over wel of niet instemmingsrecht van het parlement.

Ik kom bij de draaginsignes. De heer Van Dijk zei dat zo'n brief wel leuk is, maar dat dit punt gewoon goed geregeld moet zijn. Ik snap zijn opmerking. Dit is geborgd in de procedures, maar ik heb via de heer Van Dijk en ook zelf gehoord dat een aantal veteranen daar anders over voelen. Dat vind ik spijtig. Daarom heb ik zojuist tegen mevrouw Eijsink gezegd dat ik ga bekijken of we bij de inrichting van het veteranenloket nog een stap kunnen maken, zodat iedereen tevreden is. Dat acht ook ik van belang.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

In de brief die in 2009 naar de Kamer is gestuurd, staat dat dit geborgd zou zijn bij het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen. Het zou toen dus geborgd worden. Ik zou het zeer op prijs stellen als de minister die brief en die toezegging erbij neemt en als wij daar een reactie op krijgen. Blijkbaar is dat nu niet het geval; volgens mij constateren wij dat nu. Dan verneem ik graag van de minister waar de borging wél komt op grond van die toenmalige toezegging. Uit die brief uit 2009 blijkt immers dat dit toen al bedacht was en dat dit geborgd zou zijn.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik heb in de eerste termijn aangegeven dat dit geborgd is, maar dat daarover bij een aantal veteranen blijkbaar, kennelijk, andere gevoelens leven. Ik hecht eraan om dat goed na te lopen en te bekijken of we dat kunnen verbeteren. Zoals mevrouw Eijsink vraagt, zal ik de brief van 2009 erbij pakken en de Kamer conform informeren.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik vraag dit echt om elkaar goed te begrijpen. Het gaat volgens mij niet om "andere gevoelens" bij veteranen. De Kamer heeft in 2009 gevraagd om vast te leggen dat bij militairen en veteranen bij wie PTSS is geconstateerd, proactief wordt gehandeld en dat het DIG na vaststelling van PTSS proactief wordt toegekend. Het ligt dus niet aan een gevoel van veteranen. Het gaat om de vraag hoe proactief Defensie hierin kan zijn. Er is toen gesteld dat dit vastgelegd zou worden bij het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen; het was toen dus al belegd. Mijn vraag aan de minister is om dit goed na te kijken, want dit is dus al besproken. Anders hadden wij hier niet op terug kunnen komen. Er was toen ook al een toezegging van de voormalige minister Van Middelkoop.

Minister Hennis-Plasschaert:

Zeker. Daar doe ik ook geen enkele afbreuk aan. Volgens mij zit er ook helemaal geen licht tussen wat wij hier vinden en hoe wij het graag zouden willen zien.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Het misverstand is dat de minister spreekt van "gevoelens" van militairen. Het gaat erom dat er militairen zijn die zeggen dat zij geen insigne krijgen van Defensie, maar dat zij daarom moeten vragen. De toenmalige minister Van Middelkoop zei dat de insignes actief aangeboden zouden worden. Dat is dus gewoon een andere wijze van opereren.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat snap ik; pardon, ik spreek voor mijn beurt. Niet iedereen heeft per definitie recht op zo'n insigne. Dat snapt u ook. Zoals mevrouw Eijsink het zojuist keurig verwoordde, gaat het erom dat dat vastgesteld moet zijn en dat er dan proactief gehandeld wordt vanuit Defensie. Dat is geborgd, maar ik wil wel heel zeker weten waar dit vandaan komt, hoe de commissie die hierover adviseert, heeft gehandeld en hoe dit vervolgens is afgedaan. Ik moet zelf weten waar ik die verbeteringen kan doorvoeren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

We krijgen dus een brief. Mag ik ervan uitgaan dat we die brief krijgen voor het debat? Uit mijn hoofd zeg ik dat dat debat op 10 december zal plaatsvinden.

Minister Hennis-Plasschaert:

Op 9 december.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Op 9 december.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik doe mijn uiterste best, maar ik zal wel eerst boven water moeten krijgen waar het probleem precies ligt. Laten we het zo afspreken. Ik kom op het punt van de heer Van Dijk over de uitzendbescherming en het bericht van november 2012 van een van de bonden. Ik kom nog terug op de motie van de heer Van Dijk, maar ga eerst even in op dat bericht. Het voorbeeld dat daarin wordt aangehaald betreft het personeel dat op tijdelijke basis in de West is tewerkgesteld. Zo'n tewerkstelling wordt niet beschouwd als een uitzending. Daarom is de uitzendbescherming daarop niet van toepassing. Dat begrip reserveren we echt voor de inzet van personeel in crisisbeheersingsoperaties. Ik denk dat de heer Van Dijk het met me eens is als ik zeg dat dat in de West niet noodzakelijk is. Dat neemt niet weg, zo zeg ik hem, dat zo'n periode natuurlijk wel een enorme belasting kan zijn voor het personeel en voor het thuisfront. We moeten goed in de gaten houden dat deze functies niet een te grote belasting vormen voor de medewerker of het thuisfront. In dat verband zijn er meerdere mogelijkheden om maatwerk te leveren. Maar, nogmaals, dat begrip reserveren we echt voor de inzet van personeel in crisisbeheersingsoperaties.

Mevrouw Eijsink vroeg in tweede termijn hoe gender is gewaarborgd. Ook de heer Van Ojik was daar duidelijk over. Nederland voert resolutie 1325 uit. Geen misverstand daarover. Dat geldt zowel op stafniveau, dus de aansturing en planning, als in de uitvoering van missies. Defensie doet dat zelf, maar ook in nadrukkelijke samenwerking met Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Zoals ik al zei in mijn eerste termijn, zit de functionaris die hiervoor bij de DOPS is geplaatst, in de staf en is hij direct betrokken bij de planning en uitvoering van alle missies. Het is dus niet een uitvoeringsfunctionaris die op afstand is geplaatst, zoals ik ook al in mijn eerste termijn zei. Deze functionaris zit hier in Den Haag. Hij is een directe medewerker van de directeur Operaties. Hij is niet de enige die aan gender werkt, maar wel degene die het onderwerp of, zo u wilt, het proces — het is inmiddels namelijk al in de processen geborgd — bewaakt. Iedere ochtend wordt de Commandant der Strijdkrachten op de hoogte gebracht van het verloop van de operaties, wat overigens ook voor mij geldt, en deze persoon is bij deze briefings met de Commandant der Strijdkrachten aanwezig. Ik benadruk hiermee dat het gaat om een persoon op centraal niveau en niet om iemand die op afstand is geplaatst in het CIMIC-bataljon. Ook bij de NAVO en de EU, onze vaste partners en kaders in dezen, is hiervoor veel aandacht. Sinds een jaar hebben we op basis van resolutie 1325 de zes Special Representatives for Women, Peace and Security. Nederland heeft een eerste rapportage van de NAVO ontvangen. Er wordt gewerkt aan versterking van het politiek leiderschap op het gebied van gender, gender in trainingen en het verwerken van resolutie 1325 in het NAVO-planningsproces. De prioriteiten voor de komende periode zijn: het opnemen van resolutie 1325 in partnerschapsactiviteiten, zoals trainingen en politieke dialoog, en verdere integratie van genderperspectieven in crisisanalyses, planningen en operaties en missies. Ook voor de Europese Unie geldt dat gender een vast onderdeel is van het ontwerp, de uitvoering en de evaluatie van missies. Grote missies en operaties kennen de functie van gender advisor. Daarnaast wordt, mede op aangeven van Nederland, gender standaard opgenomen in functieprofielen voor managementposities in missies. De door Nederland en Spanje geïnitieerde gendertraining is inmiddels door het European Security and Defence College gecertificeerd en standaard opgenomen in het curriculum. In alle eerlijkheid: volgens mij hebben we het inmiddels goed geborgd. Het zit in onze processen en de functionaris bij de DOPS voert met regelmaat checks uit om dat verder zeker te stellen.

Ik kom op de restschade. In eerste termijn heb ik mevrouw Eijsink toegezegd dat ik zal melden wanneer de brief over de restschade komt. Ik had het even niet paraat. Het gaat om de uitvoering van de volledige schaderegeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers die na 1 juli 2007 de dienst hebben verlaten. De regeling is medio 2012 overeengekomen met de centrales. Dat weten de woordvoerders heel goed. Ik heb toegezegd, eind dit jaar te starten met de uitvoering, omdat ik eerder voorrang heb gegeven aan de uitvoering van de ereschuld. De uitvoering wordt de komende maanden ter hand genomen. Over de precieze inhoud hiervan zal ik de Kamer tijdig, voor het voortgezet notaoverleg Veteranen op 9 december a.s., informeren.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Begrijp ik van de minister dat de regeling al in werking is getreden? Een eerdere toezegging aan de Kamer was namelijk dat de Kamer direct geïnformeerd zou worden. De minister is een regeling overeengekomen met de bonden, begrijp ik. Begrijp ik ook dat de regeling al in werking is getreden? Of gaat de minister de regeling zo spoedig mogelijk nadat die overeengekomen is naar de Kamer sturen? Het is voor de Kamer van belang om te weten wat de afspraken na 1 juli 2007 zijn geworden. Dat is ook een discussie geweest bij de behandeling van de Veteranenwet.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voor zover ik weet, is de regeling medio 2012 overeengekomen met de centrale. Dat was voor mijn aantreden, zo moet ik er gelijk bij zeggen. Ik heb dus even niet paraat of de Kamer toentertijd gelijk is geïnformeerd. Wij hebben wel gezegd dat wij eind 2013 starten met de uitvoering. Wij zijn dus nog niet begonnen. De Kamer wordt daarover nog geïnformeerd.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik begrijp dat de minister start met de uitvoering. Dan neem ik aan dat er al afspraken gemaakt zijn. Zou de minister deze afspraken zo spoedig mogelijk naar de Kamer willen sturen? Die zijn namelijk ook van belang voor de discussie in de Kamer. Het is goed dat de Kamer op de hoogte is van alle afspraken die gemaakt zijn na 1 juli 2007. Het was niet makkelijk om een datum te bepalen om te beginnen met de ereschuld. De vervolgstap was inderdaad de restschade. Ik ontvang dus graag zo spoedig mogelijk de informatie die de Kamer van de minister zou kunnen krijgen, ook over de uitvoering.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik zei al dat ik daartoe van harte bereid ben. Over wat het precies allemaal inhoudt, zal ik de Kamer informeren. Dat betekent z.s.m., want de Kamer heeft daar recht op, zeker in de aanloop naar het voortgezette notaoverleg over veteranen op 9 december.

Mevrouw Günal-Gezer vroeg naar outsourcing. Wat is mijn ambitie voor volgend jaar? Ik ben daar in de schriftelijke beantwoording al uitgebreid op ingegaan. Ik heb daarin ook geschreven dat outsourcen geen doel op zich is. Het moet ergens toe leiden en het moet winst brengen. Gisteren noemde mevrouw Günal-Gezer het uitgangspunt dat outsourcen tot ontzorgen leidt. Dat is niet altijd het geval bij Defensie, zo kan ik haar vertellen, maar we leren snel. Ik heb ook aangegeven dat wij zeer binnenkort, dus volgende week of de week erna maar in ieder geval voor het AO over materieel, nog een brief sturen over sourcing, waarin ik uitgebreid op dit punt terugkom. Natuurlijk volgen wij de ontwikkelingen rond de sourcing van ICT. Wij trekken daar ook lering uit, maar of het nu gaat om outsourcen of om samenwerken, het is geen doel op zich. Het moet wel ergens toe leiden.

Mevrouw Günal-Gezer had ook vragen over de CODEMO-regeling. Zoals ik in eerste termijn zei, zou ik ertoe willen oproepen om de regeling de tijd te geven. De motie van mevrouw Günal-Gezer geeft ons in ieder geval de tijd en ook de nodige adviezen om de Kamer nader te informeren. Ik ga straks nog op de moties in.

De heer Knops vroeg of de grens van de bezuinigingen nu echt is bereikt. Ik heb zonet al gezegd dat geen enkele minister zich kan onttrekken aan de financieel-economische omstandigheden van dit moment. Dat is helaas de bittere realiteit. Er staat geen geldboom op het Binnenhof en ik heb ook geen bosje toverstokken. Ik heb eerder echter ook het volgende gezegd, en daar maak ik geen geheim van. Toen ik op Prinsjesdag naar het 45ste moest om te vertellen dat het zou worden opgeheven, liet dat ook mij niet koud. Toen ik vervolgens naar aanleiding van nieuwe begrotingsafspraken goed nieuws kon brengen, realiseerde ik me ook heel goed wat dit deed met mensen. U wordt opgeheven … O nee, toch weer niet! Dat gebeurde allemaal in een relatief kort tijdsbestek. Ik heb vervolgens ook gezegd dat dit misschien één keer mogelijk is — dan wordt het je vergeven — maar dat ik het niet nog een keer kan doen. Daarmee ben ik duidelijk genoeg.

De heer Segers vroeg naar de prijsbijstelling. Het is een beetje een technisch verhaal, dus ik stel voor dat we daarover na deze inleiding doorpraten, op een ander moment. Het gaat echter niet over de totale begroting. Er is een loonbijstelling en een prijsbijstelling. De prijsbijstelling wordt alleen berekend over de uitgaven die prijsgevoelig zijn. Ieder jaar wordt de prijsgevoeligheid van de uitgaven per artikel vastgesteld. Het ministerie van Financiën controleert dat. Daarmee is consistentie geborgd tussen de verschillende departementale begrotingen. Die is van belang. Een taakstelling die wordt ingevuld via het, al dan niet beperkt, inhouden van een prijsbijstelling raakt Defensie als uitvoeringsdepartement natuurlijk wel relatief hard. De prijsgevoelige uitgaven worden door de inflatie duurder. Normaal worden we daarvoor gecompenseerd, maar nu moeten we dat ineens binnen de eigen begroting opvangen. Daar hebben wij last van, daar hebben andere departementen ook last van. Maar nogmaals, dit geldt alleen voor de prijsgevoelige uitgaven. Op bijvoorbeeld de bijdrage aan internationale organisaties heeft dit geen effect. Bij de moties zal ik terugkomen op de brandwerende kleding.

Ik kom bij de behandeling van de moties. De eerste motie, die van de heer Van Dijk op stuk nr. 16 over de uitzendbescherming, is best charmant. De heer Van Dijk stelt dat de uitzendbescherming een gebruik is. Het is wel iets meer dan een gebruik; het is een regeling. Hij suggereert dat de bezuinigingen ertoe kunnen leiden dat de uitzendbescherming onder druk komt te staan. Dat kan nooit het uitgangspunt zijn. Hij verzoekt de regering om hierin nader inzicht te verschaffen. Ik wil deze motie ontraden, omdat ik de tekst te suggestief vind. Ik wil bij dezen wel de toezegging doen dat ik de Kamer een brief stuur waarin ik dat nadere inzicht verschaf, met informatie over die uitzendbescherming. Volgens mij heeft de heer Van Dijk daarmee precies wat hij wil, maar ik kan de motie wel gewoon ontraden.

De motie van de heer De Roon op stuk nr. 17 gaat over de internationale rechtsorde. Daarover is al voldoende gezegd. Ik ontraad deze motie.

Dat geldt ook voor zijn motie op stuk nr. 18 over het alleen uitzenden van militairen naar internationale missies als Nederland of Nederlandse belangen existentieel worden bedreigd et cetera. Ik ontraad deze motie en heb hier al voldoende over gezegd.

Hetzelfde geldt voor de motie van de heer De Roon op stuk nr. 19 over de gelden voor het Budget Internationale Veiligheid: deze ontraad ik.

Ik heb al eerder gezegd dat Nederland altijd de zeggenschap zal behouden over de inzet van eigen militairen en middelen. Van "verkwanselen in deals met andere landen" kan nooit sprake zijn. Ik ontraad daarom ook de motie op stuk nr. 20. Alsof deze regering belangen zou verkwanselen ...

De motie op stuk nr. 21 over de EU-Battlegroup wil ik ook ontraden. Ik dacht dat we daarover niet van mening zouden verschillen.

Ook de motie op stuk nr. 22 van de heer De Roon wil ik ontraden. We zitten in een bondgenootschap, dus het is niet aan ons om aan cherrypicking te doen met betrekking tot de vraag wie deze bondgenoten zijn.

De motie van mevrouw Günal-Gezer op stuk nr. 23 gaat over het JSS en de kade in Den Helder. Het is niet bepaald onze corebusiness om een totaaloverzicht te realiseren van de militaire en civiele kades in Nederland. Wij zullen dit oppakken met I&M. Ik begrijp deze vraag wel en zal de Kamer conform de motie informeren. Ik laat het oordeel dus aan de Kamer.

Haar motie op stuk nr. 24 gaat over CODEMO. Ik begrijp dat zij meer inzicht wil. Zij geeft de regering advies over hoe dat te doen. Ik moet hier wel bij zeggen dat dit erg specifiek is. Ik laat het oordeel aan de Kamer. Ik wil toezeggen dat ik zo veel mogelijk tegemoet zal komen aan wat in de motie wordt gesteld. Ik zal dit doen bij de begroting, conform het verzoek. Maar nogmaals, dit moet wel allemaal mogelijk zijn. Mevrouw Günal is namelijk erg detaillistisch.

De motie op stuk nr. 25 gaat over het FNIK-budget. In eerste termijn heb ik aangegeven dat ik met de heren van BZK en V en J aan tafel zal gaan en dat een interdepartementale evaluatie het uitgangspunt is. Als ik deze motie zo mag lezen, zo vraag ik aan de heer Knops, dat een aanpassing noodzakelijk is als die evaluatie daartoe leidt, dan vind ik haar een ondersteuning van het beleid en laat ik het oordeel aan de Kamer. Die evaluatie moet echter wel ergens toe leiden. Een aanpassing is geen doel op zich.

De voorzitter:

Dit betreft de motie op stuk nr. 25. De minister stelde een expliciete vraag aan de heer Knops. Het lijkt mij voor de beoordeling door de andere leden goed als hij die vraag beantwoordt. Mag de minister de motie zo lezen? Ik zie dat de heer Knops ja knikt. Ik begrijp dat de minister het oordeel over deze motie aan de Kamer laat.

Minister Hennis-Plasschaert:

Nu de motie op stuk nr. 26. Ik heb helaas het papier met een overzicht van de samenwerking met de landmacht nu niet bij de hand. Ik zal zo even verder zoeken. De motie is er wel een van "grote stappen, snel thuis". "Het op de langere termijn integreren van de overige landmachteenheden" in de laatste zin gaat voor mij wat ver. De stukken die ik met mijn Duitse collega Thomas de Maizière heb ondertekend, bevatten eigenlijk al een waslijst van zaken waarmee we bezig zijn en zaken die we nog gaan doen. Dus deze motie is best wel overbodig.

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik waak er altijd voor om overbodige moties in te dienen. Niet alleen in mijn inbreng en in de discussies en interrupties met mijn collega's maar ook in het dictum van de motie heb ik aangegeven dat wat mij betreft alle mogelijkheden op tafel moeten komen. Ik ken de waslijst waarop de minister doelt, maar die gaat nog niet zo ver als ik graag zou willen zien. De minister vertaalt het als "grote stappen, snel thuis". Dat mag zij doen, maar deze motie is niet overbodig.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de minister, want zij wil voor de beantwoording een overzichtje gebruiken dat ze nu niet kan vinden. Zal ik heel even schorsen zodat zij het er alsnog even bij kan pakken?

Minister Hennis-Plasschaert:

Nee hoor, dat is niet nodig, want ik heb al vaker verteld wat wij allemaal doen met de Duitsers. Overigens heb ik het lijstje inmiddels voor mij. Ik zal even noemen wat daarop staat.

Materieel gebied: onder meer onderzoeken van gezamenlijk onderhoud en landgebonden systemen (Boxer, Fennek en Pantserhouwitser), onderzoeken samenwerking op het gebied van de NH-90, onderzoeken samenwerking bij de aanschaf MALE-UAV, onderzoeken samenwerking ontwikkelen onderzeeboten, onderzoeken samenwerking Mine Countermeasures Capaciteit. Landstrijdkrachten: onder meer doorontwikkelen van legerkorpshoofdkwartier naar een joint headquarters, ontwikkelen van een gezamenlijke vuursteuncapaciteit, samenwerking in opleiding en training, integratie van Luchtmobiele Brigade en de Division Schnelle Kräfte. Luchtstrijdkrachten: verdere integratie binnen EATC, samenwerking in Ground Based Air Defence. Eenheden: samenwerking helikoptertrainingen, samenwerking opleiding en training, kennisdeling op het gebied van ontwikkelen schepen, delen van lessons learned, kennisdeling op het gebied van Maritime Ballastic Defence Capabilities.

Het is een hele lijst en we gaan al echt heel ver. Ik begrijp dat mevrouw Hachchi bij voorkeur niets wil uitsluiten, maar ik denk dat het ook van belang is dat als je met partnerlanden aan de slag gaat, je het momentum vasthoudt en dat je elkaar vindt op kansrijke gebieden. Als de een de vlucht naar voren maakt en daarmee de ander ver achter zich laat, dan is de samenwerking gedoemd te mislukken. Als mevrouw Hachchi zegt dat wij onvoldoende doen, dan wil ik de motie ontraden.

Mevrouw Hachchi (D66):

Nogmaals, dat is niet wat er in de motie staat. De minister had zich een heleboel energie kunnen besparen door dat rijtje van zo-even niet op te noemen, want dat was mij al bekend. De strekking van de motie lijkt mij duidelijk. Ik zou dan in de richting van de minister willen zeggen dat op z'n minist oordeel Kamer op z'n plaats is. De richting waarin deze motie wijst is toch echt een aanvulling op de initiatieven die nu lopen.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik werk heel graag samen met mevrouw Hachchi op het terrein van de verdergaande internationale samenwerking maar af en toe is het ook goed om even op adem te komen. Ik vind echt dat deze motie te ver gaat. Ik vind die overbodig. Sterker nog, ik vind die ietwat overdreven. Ik vraag haar om Nederland en Duitsland de kans te geven om die samenwerking verder in te vullen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Het is mij bekend wat we samen doen. De minister heeft het terecht over onderzoeken en samenwerken. Natuurlijk, in dat stadium zijn we. Ik heb ook waardering voor het feit dat de minister eind mei van dit jaar de desbetreffende verklaring ondertekend heeft, maar het is natuurlijk wel een letter of intent of afspraak. Ik zou de minister willen meegeven deze motie zo te zien, dat het gaat om de verdere uitwerking. Ik realiseer mij zeker dat het allemaal kleine stapjes zijn, maar dat weerhoudt ons er niet van een verdere stap te mogen en te kunnen zetten. De motie is breed geformuleerd en moet dus richting de minister totaal niet gelezen worden als: er gebeurt niets en er wordt niets gedaan. Wel is het zo dat er veel is getekend en die lijsten kennen we. En dat zijn allemaal goede stappen.

De voorzitter:

En uw vraag?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik zou de minister willen vragen om op die manier naar de motie te kijken. Er zijn weliswaar veel afspraken gemaakt, net als met de Belgen nu, maar het gaat om de uitvoering en de uitwerking waar de Kamer graag bij betrokken wil blijven.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik zal heel bereidwillend en heel flexibel naar deze motie kijken.

De heer Knops (CDA):

Ik ben helemaal in verwarring over het oordeel van de minister over deze motie, dat volgens mij niet anders kan luiden dan dat die met kracht ontraden moet worden, omdat de laatste zin van deze motie gewoon betekent dat de complete landmacht op termijn onderdeel zou moeten uitmaken van een soort geïntegreerde krijgsmacht met de Duitsers. Volgens mij is dat echt niet de portee van de nota. Nu de minister zegt dat zij wil bekijken hoe zij de motie wil en kan uitvoeren, raak ik in verwarring. Ik krijg dus graag een helder oordeel van de minister over deze motie.

De voorzitter:

Als voorzitter geef ik mee dat dit in ieder geval wel handig zou zijn, minister. Ik heb u nu drie oordelen horen geven. Het is handig als u een duidelijk oordeel over deze motie uitspreekt.

Minister Hennis-Plasschaert:

Jawel, mevrouw de voorzitter. Ik wil best flexibel naar deze motie kijken, dus ik laat het oordeel aan de Kamer. In alle eerlijkheid, zo zeg ik tot de heer Knops, is dit gewoon heel slim politiek bedrijven. Ik heb al eerder aangegeven dat ik geenszins, maar dan ook geenszins en never nooit niet, van plan ben om en passant de landmacht af te schaffen.

De heer Knops (CDA):

Dat weet ik ook. Ik denk echter dat het niet alleen goed is om slimme politiek te bedrijven, maar ook om duidelijke politiek te bedrijven, ook in de richting van de coalitiepartner. In de laatste zin van het dictum staat echt iets anders dan datgene wat de nota, die ook steun heeft van de Partij van de Arbeid, behelst. Volgens mij kan het oordeel niet anders zijn dan "ontraden", juist vanwege die laatste zin.

Minister Hennis-Plasschaert:

Er is net een toelichting gegeven op de wijze waarop de motie moet worden gelezen. Ik heb gezegd dat ik daar flexibel naar zal kijken. Verder is het aan de Kamer om voor of tegen deze motie te stemmen. Ik ga de landmacht in ieder geval niet afschaffen. Ik denk dat de landmacht en de vele eenheden daarbinnen cruciaal zijn voor onze basisgereedschapskist.

De voorzitter:

Graag een korte vraag, mevrouw Eijsink.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik vind het vervelend wanneer termen worden gebruikt als "landmacht afschaffen". Dat staat nergens; die term is door mij nergens gebruikt. Ook de motie impliceert dat niet. Ik wil graag dat de woorden zorgvuldig worden gekozen. Mevrouw Hachchi en ik hebben geen van beiden gesproken over het afschaffen van de landmacht. Voordat dit een eigen leven gaat leiden, zeg ik dat dit volstrekt niet aan de orde is, dat het niet de intentie is, dat het niet de bedoeling is et cetera.

De voorzitter:

Dat is een goede verduidelijking van deze motie.

De heer Segers (ChristenUnie):

Ook de ChristenUnie-fractie hikt aan tegen de laatste zinsnede: "en het op langere termijn integreren van de overige landmachteenheden". Zou de minister beter met de motie kunnen leven als dat deel van het dictum werd geschrapt?

Minister Hennis-Plasschaert:

Jazeker.

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik begrijp dat de heren focussen op de laatste zinsnede, maar in het dictum staat toch ook "kansen verkennen". Volgens mij was de minister heel helder daarin. Ik snap dat de heren er een eigen invulling aan geven en proberen om de minister van gedachten te laten veranderen, maar ik denk dat de minister prima zelf naar het dictum kan kijken, van begin tot eind.

Minister Hennis-Plasschaert:

Er wordt naar een mening gevraagd.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De minister geeft verschillende signalen af. Aan de ene kant laat ze het oordeel aan de Kamer, aan de andere kant zegt ze dat het beter zou zijn om de motie te wijzigen. Of het nu een verkenning is of niet, in de laatste zin wordt opgeroepen om de landmachten te integreren. Dat is een suggestie tot mogelijke opheffing van de landmacht. Dat kan de minister niet uitsluiten.

De voorzitter:

Gaat u verder, minister.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik kom bij de motie-Hachchi op stuk nr. 27 over een samenhangend strategisch personeelsbeleid. Ik begrijp deze motie niet; daar moet ik eerlijk in zijn. Ik weet niet of er ruimte is voor een toelichting van mevrouw Hachchi, maar wat wordt in vredesnaam bedoeld met "het versterken van de samenhang en consistentie van de personeelskolom" en "de gewenste verhouding tussen de personele exploitatie en andere uitgaven op lange termijn"? Ik begrijp het laatste stukje over de FLO. Dat is ondersteuning van beleid. Ik heb al toegezegd dat we werken aan het strategisch personeelsbeleid. Het gaat niet zozeer om een visie, maar om dat strategische personeelsbeleid. Misschien is het goed om deze motie op een ander moment nogmaals in te dienen, maar niet nu. Ik ontraad de motie.

Ik kom bij de motie-Hachchi c.s. op stuk nr. 28 over samenwerking voor goedkoper voorraadbeheer. Hierin wordt weer gesproken over outsourcen. Nogmaals, outsourcen is nooit een doel op zich. Het moet wel wat opleveren. Wat er verder staat, is ondersteuning van het beleid, bijvoorbeeld dat pooling and sharing ook van toepassing kan zijn op voorraden. Dat is reeds het geval. Als de Kamer nog een signaal wil afgeven en mij hierin verder wil stimuleren, laat ik het oordeel over de motie aan haar.

Dan kom ik bij de motie van de heer Segers op stuk nr. 29 over de minimale kwaliteitseis. Ik heb er net nog even naar gekeken en ben het met de heer Segers eens dat het in de schriftelijke beantwoording wel heel ongelukkig is geformuleerd. Ik beschouw deze motie dus als ondersteuning van beleid. Ik kan haar omarmen. Het is gewoon ongelukkig geformuleerd. De heer Segers zegt terecht dat we kiezen voor de optimale bescherming van onze militairen. Ik ben het daarmee van harte eens.

De voorzitter:

Dat was uw oordeel over de motie op stuk nr. 29. U gaat door met de motie op stuk nr. 30.

Minister Hennis-Plasschaert:

De heer Van Ojik heeft op dat stuknummer een motie ingediend over robotkillers, robotwapens. Ik zou hem vriendelijk willen vragen om deze motie nog even aan te houden. In eerste termijn heb ik namelijk aangegeven dat ik van plan ben om met mijn collega van Buitenlandse Zaken, de heer Timmermans, te spreken over de mogelijkheid om contact op te nemen met de bewuste VN-rapporteur. Ik deed dat, omdat ik vind dat wij heel precies moeten weten waar we het over hebben.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Over twee weken behandelen we de begroting Buitenlandse Zaken. Als de minister van Defensie mij toezegt dat de Kamer voor die begrotingsbehandeling uitsluitsel krijgt over de inzet van de Nederlandse regering, ben ik graag bereid om mijn motie tot die begrotingsbehandeling aan te houden. Het is nu — ik bedoel dan de komende weken — echter wel het moment om duidelijkheid te krijgen over de opstelling van de Nederlandse regering.

Minister Hennis-Plasschaert:

Zeker. Ik denk overigens wel dat ik duidelijk ben geweest over de opstelling van de Nederlandse regering. Wij hebben dezelfde zorgen en ik zal dan ook mijn best doen om voor de begrotingsbehandeling van BZ hierop terug te komen. Dat is wat ik de heer Van Ojik kan toezeggen.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

De minister is inderdaad duidelijk geweest over haar opvatting in algemene zin, maar ik heb een heel specifieke vraag gesteld, een vraag die ook in de motie terugkomt, namelijk of Nederland de oproep van de speciale VN-rapporteur om een moratorium in te stellen steunt. Het antwoord op die vraag krijg ik graag voor de begrotingsbehandeling, omdat ik op basis van dat antwoord wil beslissen mijn motie wel of niet in stemming te brengen.

Minister Hennis-Plasschaert:

Zeker, voorzitter.

De voorzitter:

Mijnheer Van Ojik, betekent dat dat u uw motie op stuk nr. 30 aanhoudt?

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ja, mevrouw de voorzitter. Dat betekent het.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Ojik stel ik voor, zijn motie (33750-X, nr. 30) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter, u bent bijna van mij verlost. Ik kom nu namelijk toe aan de laatste motie, en wel de motie over VN-Veiligheidsraadsresolutie 1325 van de heer Van Ojik op stuk nr. 31. Het is geborgd. Ik heb zojuist lang gesproken over de manier waarop wij het in de organisatie bewaken. Het is zelfstandig geborgd in de krijgsmacht. Het verzoek in de motie luidt: om alsnog de VN-Veiligheidsraadsresolutie 1325 daadwerkelijk toe te passen en dit als een aparte en volwaardige functie te borgen. Het belangrijkste is dat het in de processen is geborgd en dat er op die processen checks zitten. Dat is het geval en daarom ontraad ik de motie. Ik ontraad de motie dus niet omdat ik het met de inhoud van de motie oneens ben, maar omdat we geen moties moeten indienen om maar moties in te dienen.

De voorzitter:

Mevrouw Hachchi, ik zie dat u wilt interrumperen. Ik geef toch eerst de heer Van Ojik het woord, aangezien hij de eerste indiener van de motie is.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik ben het helemaal eens met de minister dat we geen moties moeten indienen om maar moties in te dienen. Ik hoop wel dat de minister daarmee niet wil zeggen dat dit bij deze motie het geval zou zijn.

Ik heb begrip voor het verzoek van de minister om aan haar over te laten hoe ze het in specifieke gevallen gaat doen. Over het algemeen geldt inderdaad dat de Kamer zich niet te veel met de personele invulling van capaciteit en expertise moet bemoeien. Waarom gaat het hier om een heel specifiek geval? Het is een heel specifiek geval, omdat de resolutie zelf een uitspraak bevat over de manier waarop die capaciteit en expertise in de defensieorganisaties geborgd moeten zijn, namelijk in een specifieke functie. En dat is wat wij in de motie aan de regering vragen. Ik vraag de minister daarom om de inhoud van de resolutie te betrekken bij haar oordeel. Volgens mij kunnen wij het inhoudelijk heel goed eens worden over de motie en haar staat dan ook niets in de weg om de motie te omarmen.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik heb volgens mij zojuist uitgebreid toegelicht hoe het is geborgd, hoe de uitwerking van resolutie 1325 bij ons in de organisatie is geborgd, dat het standaard in de processen is verwerkt en waaruit de checks bestaan. Deze motie acht ik echt overbodig en daarom ontraad ik de aanneming ervan.

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik hoor de minister het woord "overbodig" gebruiken, ook al zijn de toelichting van de minister en het dictum van de motie niet exact hetzelfde. Ik kan dus niet helemaal volgen waarom de motie overbodig zou zijn.

Ik wil de minister graag meegeven waarom ik deze motie samen met de heer Van Ojik heb ingediend. Ik ben in 2011 voor het eerst in Afghanistan geweest voor een werkbezoek. Ik heb toen gesproken met de functionaris die tijdens die operatie gender deed. Zij vertelde mij dat Nederland met zijn politietrainingen voor vrouwen uitstekend werk verrichtte, maar dat er nog een wereld te winnen was om gender ook echt tussen de oren te krijgen. Die functionaris is dus ontzettend belangrijk. Dat is de reden waarom mijn fractie ervan overtuigd is dat het niet moet worden toegevoegd aan een bestaande functie, zodat iemand het erbij moet doen, maar dat je het gewoon fulltime moet vasthouden. Deze minister weet als geen ander hoe belangrijk gender is. Ik vertrouw er best op dat zij er controle op houdt, maar het is een ontzettend belangrijke functie. Ik heb er in 2011 zelf ervaringen over gehoord. Ik heb ook over de bestaande zorgpunten gehoord en hoe belangrijk het is om het te borgen via een volwaardige functie.

Minister Hennis-Plasschaert:

Het is geborgd in een volwaardige functie. Het is ook geborgd in onze processen. Daarop wordt gecontroleerd door de desbetreffende functionaris. Het kan toch niet waar zijn dat diezelfde functionaris er op dag A 10% van zijn tijd voor nodig heeft en op dag B misschien 70%, maar de rest van zijn tijd moet gaan zitten wachten totdat hij iets anders op zijn bureau krijgt? Dat kan niet waar zijn. Er is een functionaris, het is geborgd in de processen en er zijn checks. Mevrouw Hachchi gaat echt op de bedrijfsvoering zitten en dat vind ik een stap te ver gaan. Daarom ontraad ik de motie.

Mevrouw Hachchi (D66):

Ik vind het jammer, want net zoals de heer Van Ojik al zei is het niet de bedoeling van de Kamer om de bedrijfsvoering van Defensie te bepalen; verre van dat. Ik heb zelf net aangegeven waarom ik ervan overtuigd ben dat zo'n aparte functie, een volwaardige functie voor gender, belangrijk is. We zijn er namelijk nog lang niet. We doen al heel veel — onze Nederlandse krijgsmacht heeft gender hoog in het vaandel staan — maar in de praktijk moet er nog heel veel gebeuren. Nogmaals, een aparte, volwaardige functie zou op zijn plek zijn. Zoals de heer Van Ojik al aangaf, komt het ook in de uitwerking van de resolutie terug. Ik kan alleen maar mijn pleidooi onderstrepen en hopen dat de Kamer de motie aanneemt.

De voorzitter:

De heer Van Ojik wil toch nog een vervolgvraag stellen over hetzelfde punt.

De heer Van Ojik (GroenLinks):

Ik wil het even verduidelijken. Het is echt niet de bedoeling om de bedrijfsvoering te bepalen. Het betreft een heel specifiek geval, in relatie tot een VN-resolutie die Nederland niet alleen gesteund heeft, maar waar Nederland een heel actief en enthousiast uitvoerder van is. Het zegt specifiek iets over de manier waarop de functie binnen de Defensieorganisatie belegd moet zijn, namelijk in een aparte of specifieke functie. Daar gaat de motie over.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat is het geval. Ik weet niet hoe vaak ik mezelf nog moet herhalen.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik probeer om een bruggetje te slaan. De minister verwees net zelf naar NAVO-rapporten. Het laatste NAVO-rapport over dit onderwerp hebben wij tijdens de Parlementaire Assemblee van de NAVO besproken. Nederland kwam daar niet onverdeeld positief uit. Er was kritiek op de uitvoering van resolutie 1325 door Nederland. Ik wil net als mijn collega's niet op de stoel van de minister gaan zitten wat betreft de bedrijfsvoering, maar ik heb al eerder aangehaald dat de discussie verder gaat dan alleen maar over operaties. Het gaat veel verder, want het betreft ook de situatie in Nederland. Binnen Defensie betrof het eerder het beleid voor emancipatie, gender en diversiteit, maar het gaat natuurlijk een stukje verder. Ik probeer niet te overvragen, maar misschien kan de minister de Kamer hierover op termijn informeren. Er waren eerder visitatiecommissies over dit onderwerp, bijvoorbeeld die van mevrouw Van den Klinkenberg van een aantal jaren geleden. Dat perspectief zijn wij wellicht een beetje uit het oog verloren. Misschien bedoelen mijn collega's ook dat resolutie 1325 een stukje verder gaat. Resolutie 1325 wordt veel benoemd voor operaties van Defensie, die een groot deel van het operationele werk omvatten, maar het gaat ook om de werkvloer. Daar speelt namelijk de dagelijkse gang van zaken wat betreft de omgang tussen mannen en vrouwen en het genderbeleid.

Minister Hennis-Plasschaert:

Resolutie 1325 vraagt erom, het genderperspectief een vaste plaats te geven in vredesoperaties en, waar van toepassing, seksegerelateerde aandachtspunten op te nemen in veldoperaties. Dat is het eerste blokje. Mevrouw Eijsink spreekt ook over het tweede blokje, de Defensieorganisatie en het belang van diversiteit in de organisatie in Nederland en de manier waarop de organisatie is opgebouwd. Volgens mij heb ik daarover niet zo lang geleden een brief naar de Kamer gestuurd. Ik wil die twee dingen echter niet helemaal verknopen. Ik begrijp overigens wel dat mevrouw Eijsink aan beide punten belang hecht. Daar wil ik helemaal geen afbreuk aan doen, maar resolutie 1325 betreft echt operaties. Ik heb de Kamer onlangs per brief geïnformeerd over de wijze waarop diversiteit in de organisatie in Nederland gewaarborgd is.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik haal het in ieder geval in mijn denken niet door elkaar. Ik zou het graag bij elkaar betrekken, want resolutie 1325 en diversiteit binnen de organisatie staan natuurlijk voor beide. Hoe wij het ook willen benoemen en welke woorden wij er ook aan verbinden, het gaat om mannen en vrouwen die samen moeten werken, die samen weten waar zij voor staan. In resolutie 1325 wordt specifiek gesproken over een operatiegebied et cetera. Dat weten wij. De organisatie moet er wel voor geëquipeerd zijn. De organisatie moet er wel op voorbereid zijn in opleidingen, trainingen en alles wat er gebeurt. Dat is de organisatie; dat betwijfel ik geenszins. Wel moet dit iedere keer weer op de agenda komen. Volgens mij bedoelen mijn collega's dat ook. Ja, het staat op de agenda, maar in een lerende organisatie — dit geldt niet voor Defensie alleen, maar voor iedere organisatie — moet het iedere keer weer op de agenda worden geplaatst.

De voorzitter:

De minister!

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik vraag de minister om er goed naar te kijken en te reageren op de vraag hoe de Kamer hierover wordt geïnformeerd. Die diversiteitsbrief is iets anders.

De voorzitter:

Ik geef de minister graag de kans om op uw lange vraag te antwoorden.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik heb bij herhaling aangegeven dat het voor mij ook een belangrijk punt van aandacht is. Dit geldt ook voor de Commandant der Strijdkrachten. Er is in beide gevallen veel aandacht voor, als het gaat om onze inzet bij operaties en om de opbouw van de organisatie. Ik maakte aan het begin van mijn eerste termijn een grapje over het mannenbolwerk van weleer. Dat is Defensie allang niet meer. Ik snap wel dat dit niet het punt is dat mevrouw Eijsink wil maken. Uiteindelijk is het haar te doen om resolutie 1325 en de wijze waarop die is belegd in onze processen. Ik heb dat net uitgebreid toegelicht en kan dat nog een keer doen op een ander moment. Ik vind echter dat de motie te veel op de bedrijfsvoering zit en ontraad die. Verder is het aan de Kamer of zij voor- of tegenstemt.

De voorzitter:

Dank u wel. Waarmee er een einde gekomen is aan de beraadslaging ...

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. Ik wil nog wel afsluiten. Het beoordelen van de moties is altijd het moment waarop iedereen wil dat zijn motie wordt omarmd of aan het oordeel van de Kamer wordt gelaten, maar vooral niet wordt ontraden. Dat snap ik ook.

Ik wil iedereen hier aanwezig vooral danken voor de constructieve inbreng en ook voor de aandacht voor het herstel van vertrouwen, dat zo in het belang is van de Defensieorganisatie. Ik heb in mijn eerste termijn duidelijk aangegeven dat het een illusie is om te denken dat ik dat in mijn eentje voor elkaar ga boksen. Daar hebben wij de bonden voor nodig en daar hebben wij u voor nodig. Ik hoop oprecht dat wij heel veel mensen in Nederland in de komende tijd ervan weten te overtuigen dat Defensie geen nice-to-have is, maar een noodzakelijke voorwaarde voor het belang van Nederland. Mag ik u nogmaals danken?

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de beraadslaging. De stemming over de ingediende moties zal plaatshebben komende dinsdag. De stemming over de eventueel ingediende amendementen vindt plaats in december.

De vergadering wordt van 15.19 uur tot 16.00 uur geschorst.

Naar boven